NEDERLANDS JURISTENBLAD
AFSTAMMING: DE TERUGKEER VAN DE BASTAARD ž ‘Zakelijk samenwerkingsverband’ na tien jaar Bibob
ž Rechtsbijstand in de voorfase van het strafproces
ž Een rechterlijk vooroordeel ž Ontbinding Eerste kamer? P. 2584-2657 JAARGANG 88 25 OKTOBER 2013
10295543
37
Flexibele schil Kans of bedreiging?
Arbeidsmarkt volop in beweging Wensen van werkgevers verschuiven. Verwachtingen van specialisten veranderen. Nieuwe kansen én problemen dienen zich aan. Brunel biedt overzicht en inzicht. Met Marktvisie 2013. Lees alles over laatste ontwikkelingen. Zie hoe andere organisaties daarop inspelen. En ontdek nieuwe perspectieven voor uw organisatie.
Where today’s questions meet tomorrow’s answers Topspecialisten: teveel of tekort? Vergrijzing: probleem of profiteren? Sourcing: local of global? De belangrijkste trends en vragen die vandaag op de arbeidsmarkt spelen vindt u, geheel vrijblijvend, in Markvisie 2013. Inclusief de meest relevante feiten en cijfers. Inspirerend, praktisch en waardevol. Ook voor uw organisatie.
Ontvang nu Marktvisie 2013 Recente bewegingen op de arbeidsmarkt roepen vragen op, maar bieden ook nieuwe mogelijkheden. Benieuwd naar die nieuwe ontwikkelingen? Behoefte aan meer inzicht en overzicht? En nieuwsgierig naar uw kansen? Bestel dan vandaag nog gratis uw exemplaar van Marktvisie 2013 en laat u inspireren op brunel.nl/marktvisie
Inhoud
2587
Prof. mr. T.N.B.M. Spronken Het slachtoffer als mede-eiser?
Wetenschap 2189
2588
Prof. dr. D.W.J.M. Pessers De terugkeer van de bastaard Een beschouwing over het wetsvoorstel Lesbisch ouderschap van rechtswege
Focus 2190
2597
Mr. drs. R.D. Scholte Het zakelijk samenwerkingsverband Tien jaar ontwikkelingen op het terrein van de Wet Bibob
Focus 2191
2604
Mr. drs. J.T.C. Leliveld Prof. mr. P. van Kampen Rechtsbijstand in de voorfase van het strafproces
Opinie 2192
2610
Prof. mr. J.C.J. Dute Een rechterlijk vooroordeel als feit van algemene bekendheid?
O&M 2193
2194-2221 Rechtspraak 2222 Boeken 2223-2236 Tijdschriften 2237-2243 Wetgeving 2244-2246 Nieuws 2247 Universitair nieuws 2248 Personalia 2249 Agenda
2612 2631 2632 2643 2652 2654 2656 2656
AFSTAMMING: DE TERUGKEER VAN DE BASTAARD
de dader opgelegd moet
ž ‘Zakelijk samenwerkingsverband’ na tien jaar Bibob
ž Rechtsbijstand in de voorfase van het strafproces
krijgen overlaten aan de
ž Een rechterlijk vooroordeel ž Ontbinding Eerste kamer? P. 2584-2657 JAARGANG 88 25 OKTOBER 2013
37
RECHTER en ook NIET de indruk wekken dat het SLACHTOFFER daar iets wezenlijks over te zeggen heeft
Pagina 2587
Mag de staat LEGITIMEREN dat een biologische OUDER op voorhand uit het leven van een kind wordt WEGGESCHREVEN?
Pagina 2588
De RECHTER gaat eraan voorbij dat hij de INSCHATTING van de te verwachten arbeidsparticipatie van het slachtoffer praktisch volledig heeft opgehangen aan haar GESLACHT
Pagina 2610 Waar de wetgever met name INTEGRITEITSBORGING voor ogen had, werd in BESTUURLIJKE kringen ook de meer algemene PREVENTIEVE werking van het BIBOB-instrumentarium Pagina 2598 gewaardeerd
Een eerste noodzakelijke VOORWAARDE voor een correcte versnelling, verbetering en actualisering van de strafrechtketen is, dat ZSM in een BREDER kader wordt Pagina 2607 geplaatst
Omslag: © Getty Images
NEDERLANDS JURISTENBLAD
bepalen WELKE STRAF
2611
Dr. J.A.O. Eskes Ontbinding van de Eerste Kamer?
Rubrieken
Laten we het recht om te
10295543
Vooraf 2188
ONTBINDING van de EERSTE KAMER lijkt nuttig en zelfs aangewezen, als in de Tweede Kamer een grote OPPOSITIEPARTIJ, na veel geamendeer en compromissen een voor het kabinet vitaal wetsontwerp STEUNT
Pagina 2611 Pagina 000 De verordening preciseert dat VINGERAFDRUKKEN alleen mogen worden gebruikt voor het verifiëren van de AUTHENTICITEIT van het paspoort en de IDENTITEIT van de houder Pagina 2652
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2013/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
recht, Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheids-
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
recht), Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
pleging, Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
rechtssociologie, Martijn W. Hesselink, rechtsvergelijking
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
en Europees privaatrecht, P.F. van der Heijden, internatio-
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
naal arbeidsrecht, C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
Harm-Jan de Kluiver, ondernemingsrecht, Willemien den
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
Ouden, bestuursrecht, Theo de Roos, straf(proces)recht,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
Stefan Sagel, arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
en het recht der intern. organisaties, Ben Schueler,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 300 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
omgevingsrecht, Thomas Spijkerboer, migratierecht,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Elies Steyger, Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, verbinte-
btw), extra gebruiker € 80 (excl. btw). Combinatieabonne-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
nissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G. Visser,
ment: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl. btw).
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
intellectuele eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst en
Prijs ieder volgende gebruiker € 80 (excl. btw). Bij dit
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
recht, Rein Wesseling, mededingingsrecht, Reinout Wibier,
abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toe-
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
financieel recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht
gang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
HOE VER KIJK JIJ? BIJZONDER HOOGLERAAR SOCIALEZEKERHEIDSRECHT 0.2 FTE - Vacature nr. 13338 Faculteit der Rechtsgeleerdheid
Aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid is een bijzondere leerstoel Socialezekerheidsrecht gevestigd door de Stichting Instituut GAK. De bijzonder hoogleraar verzorgt master- en postacademisch onderwijs en levert een bijdrage aan het onderzoek op het terrein van het socialezekerheidsrecht. Benoeming geschiedt voor een periode van vijf jaar. Kijk voor meer informatie op WWW.WERKENBIJDEVU.NL
Vooraf
2188
Het slachtoffer als mede-eiser?
37
Op 5 oktober jongstleden heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een wetsvoorstel gepresenteerd waarbij de positie van slachtoffers in het strafproces radicaal wordt uitgebreid. Het was al aangekondigd in het regeerakkoord: de nu geldende beperkingen waarbij slachtoffers zich op de zitting alleen mogen uitlaten over de impact die het strafbare feit op hen persoonlijk heeft gehad, moeten worden losgelaten en zij zouden ook iets moeten kunnen zeggen over de door hen gewenste straf. Gedacht werd aan de invoering van een tweefasenproces, waarin door de rechter eerst over de schuld wordt beslist en als deze is vastgesteld de procedure wordt voortgezet over de strafmaat, waarbij slachtoffers meer ruimte krijgen om hun standpunten naar voren te brengen. Hiermee zou zowel recht kunnen worden gedaan aan de positie van de verdachte, die voorafgaand aan de vaststelling van schuld voor onschuldig moet worden gehouden, als aan de positie van het slachtoffer dat nu maar beperkt spreekrecht heeft in een fase waarin schuld nog niet is vastgesteld. Met name bij dat laatste wringt er iets. Voor de rechter is het lastig om onpartijdigheid te combineren met empathie voor het slachtoffer en een verdachte heeft het recht om te zwijgen of te ontkennen, wat voor het slachtoffer soms moeilijk te verteren is. Een tweefasenproces zou de verdachte meer ruimte bieden spijt te betonen tegenover het slachtoffer en mee te werken aan herstel of genoegdoening. Het WODC kreeg opdracht om de voor- en nadelen die verbonden zijn aan de invoering van een tweefasenproces te onderzoeken.1 Uit het rapport blijkt dat de invoering van een tweefasenproces meer voetangels en klemmen heeft dan je zo op het eerste gezicht zou denken. Met name als er over de vaststelling van schuld tot aan de Hoge Raad wordt doorgeprocedeerd, kan het wel eens heel lang duren voordat het debat over de straftoemeting kan beginnen. Dat is eigenlijk voor niemand goed. Hierom heeft men bijvoorbeeld in België en Duitsland afgezien van een tweefasenproces. De onderzoekers komen met een alternatief: naast het spreekrecht zou aan het slachtoffer een adviesrecht kunnen worden gegeven waarbij het slachtoffer zich kan uitlaten over de schuld en de straf. Dit zou dan wel na het requisitoir moeten zodat de officier van justitie het voortouw kan nemen. Bijstand door een advocaat lijkt daarbij noodzakelijk, omdat van het slachtoffer niet de juridische kennis verwacht kan worden zinvol aan het debat over het bewijs en de strafmaat deel te nemen. De invoering van een tweefasenproces is dan volgens de onderzoekers niet nodig. Als men al voor een tweedeling zou willen kiezen, dan zou dat ook kunnen binnen het huidige strafproces waarin procesvoering in twee fasen mogelijk is door in een tussenvonnis de bewezenverklaring en de kwalificatie op te nemen.2 Wat is er nu van deze bevindingen terug te vinden in het wetsvoorstel? Van een splitsing in twee fasen wordt
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
afgezien. Het invoeren van het adviesrecht naast het spreekrecht wordt wel omarmd, maar de staatssecretaris ziet niet in waarom dit na het requisitoir zou moeten en ook verplichte bijstand van een advocaat acht hij niet nodig; dat zou de uitoefening van het spreek- en adviesrecht te veel ‘juridificeren’. Uitgangspunt van de voorgestelde regeling is dat het spreekrecht in de huidige vorm wordt gehandhaafd en daaraan een adviesrecht wordt toegevoegd waarin het slachtoffer zich – desgewenst zonder bijstand van een advocaat – en dus voorafgaand aan het requistitoir, kan uitlaten over de bewijsvraag, de kwalificatie, eventuele strafuitsluitingsgronden en welke straf of maatregel zou moeten worden opgelegd. De officier van justitie en de verdediging kunnen hier het slachtoffer over ondervragen en zo nodig kan het slachtoffer als getuige worden beëdigd en gehoord zodat zijn verklaring voor het bewijs kan worden gebruikt. Zo krijgt het slachtoffer als procesdeelnemer meer gewicht ‘en groeit hij naar die van procespartij’, aldus de MvT. Ook de motiveringsplicht van de rechter wordt aangescherpt want deze zal afwijkende beweringen over de toedracht van de feiten van het slachtoffer niet onweersproken mogen laten. Onderkend wordt dat indien het slachtoffer ervoor kiest om gebruik te maken van zijn adviesrecht, dit nogal wat consequenties kan hebben, zoals een stevige ondervraging door de verdediging en dat het niet altijd gemakkelijk zal zijn de risico’s op voorhand goed in te schatten. Maar dat is all in the game. Het strafproces krijgt volgens de staatssecretaris dan immers een meer adversair karakter en speelt zich niet meer primair tussen OM en verdediging af maar tussen de verdediging en het slachtoffer, dat er ‘veelal op uit zal zijn de verklaringen van de verdachte te ontkrachten.’ Ik zie het al voor me. Als we als een van de kernfuncties van het strafrecht nog steeds het kanaliseren van de behoefte aan vergelding zien op een manier waarbij rechtsbescherming van alle betrokkenen en evenredigheid tussen daad en straf vooropstaan, dan moeten we een adviesrecht van het slachtoffer in deze vorm niet willen. Het heeft méér repercussies dan de invoering van een tweefasenproces, want introduceert een derde procespartij, maar ook weer niet heus, met een onwerkbare motiveringsplicht voor de rechter en het gevaar van escalatie op de zitting. Laten we het recht om te bepalen welke straf de dader opgelegd moet krijgen overlaten aan de rechter en ook niet de indruk wekken dat het slachtoffer daar iets wezenlijks over te zeggen heeft, maar vooral ook zonder het slachtoffer te mangelen. Taru Spronken
1. B.F. Keulen, A.A. van Dijk, E. Gritter, N.J.M. Kwakman en K. Lindenberg, Naar een tweefasenproces? WODC 2013. 2. De onderzoekers verwijzen naar HR 22 januari 2008, NJ 2008, 193.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2587
Wetenschap
2189
De terugkeer van de bastaard Een beschouwing over het wetsvoorstel Lesbisch ouderschap van rechtswege Dorien Pessers1
Politiek correct is het wetsvoorstel Lesbisch ouderschap zeker. Als het aan dit kabinet ligt kunnen kinderen van rechtswege van twee vrouwen afstammen. De Tweede Kamer ging enthousiast akkoord met deze opmerkelijke fictie. Maar de Adviesorganen en de Eerste Kamer hebben zo hun twijfels. Mag de biologische vader van rechtswege worden weggeschreven uit het leven van een kind? Mag over de juridische afstamming van een kind worden onderhandeld door de donor, de biologische moeder en haar partner? Het risico bestaat dat een afstammingsrecht dat mede is gebaseerd op contracten het kind tot een object maakt, uitgeleverd aan een arbitraire ouderlijke macht.
Inleiding De tijd leek voorbij dat een kind van rechtswege tot bastaard kon worden verklaard.2 Sinds het befaamde Marckxarrest (1979) van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft een kind immers recht op familierechtelijke betrekkingen met beide biologische ouders, ongeacht de relatie tussen de ouders.3 Het recht van het kind om door zijn biologische ouders te worden verzorgd en opgevoed werd later nogmaals bekrachtigd in de artikelen 7 en 8 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).4 Dit recht is niet absoluut. Zo kan van een moeder niet worden gevergd dat haar verkrachter of incestueuze vader het kind erkent. Maar mag het recht van het kind op familierechtelijke betrekkingen met beide ouders ook worden afgewogen tegen de vrijheid van volwassenen – als die al in rechte zou bestaan – om over de afstamming van het kind te contracteren? En hebben volwassenen het recht om door middel van anonieme donatie van sperma, eicellen of embryo’s het kind te beroven van rechtsbetrekkingen en affectieve betrekkingen met zijn biologische ouder(s)? Mag de staat legitimeren dat een biologische ouder op voorhand uit het leven van een kind wordt weggeschreven? Deze vragen rijzen naar aanleiding van het wetsvoorstel Lesbisch ouderschap van rechtswege, dat nu bij de Eerste Kamer in behandeling is.5 Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat kinderen, geboren binnen een lesbisch huwelijk, van rechtswege van beide vrouwen afstammen, indien althans van een anonieme donor gebruik is gemaakt. In deze constructie is het kind inderdaad in juridische zin geen bastaard, want het krijgt twee juridische
2588
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
ouders. Maar is deze fictie niet een doorzichtige truc om aan de rechten van het kind hun materiële betekenis te ontnemen? Het opmerkelijke antwoord van de regering luidt dat het wetsvoorstel juist is geschreven in het belang van het kind dat in een homoseksueel gezin wordt geboren. Net zoals in heteroseksuele gezinnen heeft het kind er baat bij vanaf zijn geboorte twee juridische, verantwoordelijke ouders te hebben. Heeft het kind behoefte aan zijn biologische vader, dan kan het vanaf zijn zestiende jaar via de Stichting Donorgegevens contact met de donor zoeken. Bovendien, zo stelt de regering, kan het kind als het meerderjarig is, het ouderschap van zijn duomoeder ontkennen en alsnog een familierechtelijke betrekking met zijn biologische vader vestigen. Kortom, het kind wordt niet volledig van zijn biologische wortels afgesneden, want het kan later alsnog zijn eigen stamboom construeren! Daarom meent de regering dat in dit wetsvoorstel eindelijk volledige gelijkstelling is bereikt tussen kinderen die in een heteroseksueel gezin en kinderen die in een homoseksueel gezin worden geboren. De argumenten van de regering konden de Adviesorganen niet overtuigen. Unaniem luidde het oordeel dat hier sprake is van een onevenwichtige afweging van de belangen van de wensouders en die van het kind. De Raad van State noemde de gelijkstelling van biologisch en sociaal ouderschap als twee gelijkwaardige grondslagen voor afstamming een revolutionaire omwenteling die onvoldoende was doordacht en adviseerde het wetsvoorstel in heroverweging te nemen. Ook de Tweede Kamer, hoewel enthousiast akkoord, bleek niet zeker van haar zaak. Ze
Antropologen beschouwen verwantschapssystemen als indrukwekkende beschavingsoperaties die de overgang van natuur naar cultuur markeren vroeg de staatssecretaris een studie te laten verrichten naar meervoudig ouderschap, opdat ook aan de bekende donor ouderschapsrechten kunnen worden toegekend. Dat onderzoek wordt inmiddels verricht, zij het dat het beperkt wordt tot meervoudig gezag.6 In dit artikel wordt betoogd dat het aanbeveling verdient om ook de mogelijkheid van meervoudige afstamming te onderzoeken. De juridische fictie van meervoudige afstamming is niet minder revolutionair dan de juridische fictie van afstamming van twee vrouwen. Maar toch lijkt meervoudige afstamming de enige uitweg te zijn uit het belangenconflict tussen wensouders en kind.7 De argumenten daarvoor kunnen worden ontleend aan de sociaal-psychologische functies van het afstammingsrecht en aan de specifieke aard van donaties van voortplantingsmateriaal.
De functies van het afstammingsrecht Een samenleving kan alleen overleven wanneer zij erin slaagt primordiale tegenstellingen te verzoenen. Deze primordiale tegenstellingen betreffen de drie biologische wetten waaraan geen mens kan ontsnappen: de wet van het sekseverschil (elk mens wordt als jongen of meisje geboren); de wet van het generatieverschil (elk mens wordt als zoon of dochter geboren); en de wet van de onontkoombaarheid van de dood. Deze biologische wetten veroorzaken fundamentele tegenstellingen die – naar de geschiedenis leert - moeilijk verzoenbaar blijken te zijn. Seksueel geweld van mannen tegen vrouwen en generatieconflicten zijn van alle eeuwen. De tegenstelling tussen leven en dood is het meest conflictueus. Angst voor de eigen dood kan zich ontladen in dodelijk geweld jegens anderen. In alle culturen wordt gepoogd deze fundamentele tegenstellingen op minstens één niveau te verzoenen en wel door middel van een verwantschapssysteem. Antropologen beschouwen verwantschapssystemen als indrukwekkende beschavingsoperaties die de overgang van natuur naar cultuur markeren.8 Verwantschapssystemen zijn opgebouwd langs twee assen. De horizontale as verzoent de tegenstelling tussen
de seksen door middel van huwelijksrituelen. De verticale as verzoent de tegenstelling tussen de generaties door de kinderen die uit het huwelijkspaar worden geboren, in te voegen in de genealogische lijn van hun ouders. De kruising van deze twee assen resulteert in een systeem waarin de seksen niet langer als drift- en instinctwezens tegenover elkaar staan, maar als partners die verantwoordelijk zijn voor elkaar en voor hun kinderen. Genitores worden parentes. Verwekkers worden ouders. Langs deze twee assen nemen verwantschapssystemen elke nieuw geborene op in een genealogische structuur die aan het kind een onvoorwaardelijke en onverwisselbare plaats toewijst. Het kind komt niet uit zichzelf voort – is geen causa sui – maar weet zich vanaf zijn geboorte ingebed in een lange keten van opeenvolgende generaties. Deze opeenvolging van generaties vervangt bovendien het perspectief van de sterfelijkheid van het individu door het perspectief van genealogische continuïteit.9 Aldus worden de onwrikbare biologische feiten van seksualiteit, voortplanting en sterfelijkheid gesymboliseerd en gehumaniseerd. In die zin worden alle biologische ouders geacht sociale ouders te zijn en is de op bloedverwantschap gebaseerde familie een sociale constructie.10 De invoeging van nieuwe generaties in een voorgegeven verwantschapssysteem wordt kennelijk van zó’n groot maatschappelijk belang geacht dat van de verwantschapsregels niet individueel kan worden afgeweken. De voortplanting zelf mag dan een subjectieve en private aangelegenheid zijn, de gevolgen zijn dat zeker niet. Huwelijk en ouderschap brengen statusposities voort, dat wil zeggen een onderwerping aan rechten en plichten die onttrokken zijn aan individuele wilsbesluiten of contracten. Deze statusposities werden in de loop der eeuwen genormeerd in een redelijk coherent afstammingsrecht en familierecht, dat onder meer bepaalt wie als ouders en bloedverwanten worden aangemerkt, welke naam en nationaliteit het kind zal hebben, en wat de rechten en plichten van ouders onderling en jegens hun kinderen zijn. Hoeveel belang er wordt gehecht aan de genealogi-
Auteur
4. Door de VN aangenomen in 1989, in
33 032 A.
1996; M. Godelier, Métamorphoses de la
1. Prof. dr. D.W.J.M. Pessers is hoogleraar
1995 door Nederland geratificeerd. Zie voor
6. Brief van de Staatssecretaris van Veilig-
parenté, Parijs 2004; I. Théry, Le
Rechtstheoretische grondslagen van de
interpretatie R.Hodgkin en P. Newell,
heid en Justitie. Kamerstukken II 2012/13,
démariage. Justice et vie privée, Parijs
persoonlijke levenssfeer aan de rechten-
Implementation Handbook for the
33 032, nr. 17 en 18.
1993.
faculteiten van UvA en VU.
Convention on the Rights of the Child.,
7. M. Vonk kwam in dit blad tot dezelfde
9. I. Théry, Des humaines comme les
New York 2002; J.H. de Graaf e.a. (red.) De
conclusie, zij het op andere gronden. ‘Een
autres. Bioéthique, anonymat et genre du
Noten
toepassing van het IVKR in de Nederlandse
huis voor alle kinderen’, NJB, 2013/2011,
don, Parijs 2010, p. 168 e.v.
2. Zie voor de geschiedenis van de bastaard
rechtspraak, Nijmegen 2012.
afl. 33, p. 2244-2249.
10. Over de antropologische en humani-
J.de Boer, Now, Gods, stand up for
5. Wijziging van Boek 1 BW in verband
8. Cl. Lévi-Strauss, Les Structures
serende functie van het recht, zie B. van
bastards! Oratie UvA, Arnhem 1993.
met het juridisch ouderschap van de vrou-
Elementaires de la Parenté, Parijs/Den
Beers, Persoon en lichaam in het recht,
3. EHRM 13 juni 1979, Publ. ECHR. A. vol.
welijke partner van de moeder anders dan
Haag 1969 (1947); F. Héritier, Masculin/
(Diss. Vrije Universiteit Amsterdam),
31, NJ 1980, 462.
door adoptie, Kamerstukken I 2012/13,
Féminin. La pensée de la différence, Parijs
2009.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2589
Wetenschap
sche invoeging van kinderen in een verwantschapssysteem, blijkt ook uit het feit dat afstamming – in het belang van het kind – gefingeerd kan worden. De fictie dat de echtgenoot van de moeder vermoed wordt de vader van het kind te zijn dat uit de moeder wordt geboren, voegt kinderen in die in overspel worden verwekt. Adoptie maakt het mogelijk vondelingen of kinderen die zijn afgestaan, op te nemen in het verwantschapssysteem. En door erkenning kunnen familierechtelijke betrekkingen worden gevestigd tussen een man en zijn – al dan niet biologische – kind. Dankzij deze ficties wordt voorkomen dat een kind het tragische lot van de bastaard – een filius nullius – wacht. Behalve deze antropologische, humaniserende func-
2590
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
tie heeft het afstammingsrecht ook andere functies. De sociale functie van het afstammingsrecht betreft de burgerlijke statuspositie die het kind krijgt toegewezen. Het kind komt niet als een vreemdeling zonder papieren ter wereld, maar is meteen identificeerbaar als nieuwe burger, met naam en nationaliteit en op grond daarvan met rechtssubjectiviteit. Aan overheid en samenleving is bovendien duidelijk welke ouders en welke gemeenschap voor het kind verantwoordelijk zijn. Deze burgerrechtelijke zekerheid is als een fundamenteel recht neergelegd in artikel 24 van het BUPO-verdrag. De psychologische functie van het afstammingsrecht is erin gelegen dat aan het kind een onvoorwaardelijke genealogische statuspositie wordt toegekend. Hierdoor
worden familiale identificaties en oriëntaties mogelijk die noodzakelijk zijn voor de identiteit en persoonswording van het kind. Toen de Hoge Raad in 1994 in het Valkenhorst-arrest het recht op afstammingsinformatie als een algemeen persoonlijkheidsrecht bestempelde, erkende de Hoge Raad het psychologische belang van een familiale identiteit.11 Deze identiteit wordt ook wel een narratieve identiteit genoemd. De narratieve identiteit is niet gericht op de vraag van een overheidsorgaan ‘wie bent u?’ – met als antwoord een verwijzing naar de burgerlijke identiteit – maar op de vraag van vrienden en geliefden: ‘wie ben je eigenlijk?’ Het antwoord verwijst dan naar de persoonlijke geschiedenis zoals neergelegd in familieverha-
Hoe sterk de wisselwerking tussen het verwantschapssysteem en sociale instituties kan zijn, bleek ook in de tweede helft van de vorige eeuw. Het verwantschapssysteem verloor deels zijn ordenende functie, zowel door de introductie van anticonceptiemiddelen, als door de emancipatie van vrouwen, die mede daarvan het gevolg was. De
tegenstelling tussen mannen en vrouwen verloor haar scherpte. En daarmee het huwelijk zijn verzoeningsfunctie.15 Liefdesrelaties kwamen in het teken van subjectieve verlangens te staan, zoals leven in waarheid, zelfbeschikking, zelfontplooiing en geluk.16 Het verlangen in waarheid en waardigheid te leven leidde ook tot de emancipatie van homoseksuelen, die maatschappelijke en juridische erkenning opeisten. Dit alles resulteerde in een waaier van alternatieve en experimentele samenlevingsvormen, waarin geen voorgegeven statusrechten en statusplichten golden, maar waarin partijen zelf – al dan niet contractueel – bepaalden hoe zij zich tot elkaar en hun kinderen wilden verhouden, en welk family life zij met elkaar wilden delen. Statusposities werden vervangen door casusposities. Inmiddels – een jaar of veertig later – wordt bijna de helft van de kinderen buiten het huwelijk geboren en groeien kinderen op in een variëteit aan gezinsvormen, zoals in heteroseksuele en homoseksuele gezinnen, stiefouder- en eenoudergezinnen. Daarbinnen figureren juridische ouders, sociale ouders en stiefouders. Daarbuiten bestaat nog een stoet aan ouders die op een of andere wijze bij de planning en conceptie van een kind betrokken kunnen zijn: de verwekker, de anonieme spermadonor, de bekende spermadonor, de bekende spermadonor met family life, de embryodonoren, de eiceldonor, en de draagmoeder van een al dan niet genetisch eigen kind. Met de variëteit aan ouders is ook een variëteit aan grootouders, ooms en tantes, neven en nichten ontstaan. Wie figureren voor het kind in deze netwerkfamilies als zijn verwanten? Zijn genetische, biologische, juridische of sociale verwanten? Hoe de verhoudingen liggen, is vaak een kwestie van afspraak en contract, waarbij de biologische moeder de centrale regie voert.17 Deze chaotisering van relaties en gezinsvormen deed de oorspronkelijke functie van het verwantschapssysteem herleven: het ordenen, humaniseren en responsabiliseren van casuïstische familiebetrekkingen. De klaroenstoot daartoe werd in 1979 gegeven door het EHRM in het befaamde Marckx-arrest.18 Op grond van het discriminatieverbod ten aanzien van de in het EVRM neergelegde rechten (artikel 14), oordeelde het Hof dat er geen onderscheid gemaakt mag worden tussen huwelijkse (wettige) en buitenhuwelijkse (onwettige) gezinnen. Beide soorten gezinnen vallen onder de bescherming van artikel 8 EVRM: het recht op respect voor het privé leven, gezinsen familieleven. In de woorden van het Hof: ‘Respect for family life implies in particular the existence in domestic law of legal safeguards that render possible as from the moment of birth the child’s integration in his family’. Het Hof bevestigt in het Marckx-arrest de kernfunctie van het verwantschapssysteem: het aan alle kinderen – vanaf hun geboorte – verschaffen van een solide Sitz im
11. HR 15 april 1994, NJ 1994/618. Overi-
geïnspireerd door Hannah Arendt en Paul
nooit volledig in zijn verzoeningsfunctie
p.645-691; E. Sullerot, Pour le meilleur et
gens maakte de Hoge Raad in dit arrest een
Ricoeur. Supra, noot 9, p. 210.
geslaagd. D. Pessers, Verdwaalde seksen,
sans le pire, Parijs, 1984. Idem, La crise de
voorbehoud ten aanzien van donorkinde-
13. Ch. Labrusse-Riou, Ëcrits de bioéthique,
Thijmessay, Nijmegen 2003.
la famille, Parijs 2000.
ren. Dit voorbehoud verloor zijn gelding
Parijs 2007, p. 85.
16. M.Th. Meulders-Klein, ‘Individualisme
17. E. Beck-Gernsheim, Was kommt nach der
met de invoering van de Wet Donorgege-
14. J. de Boer, supra, noot 2, p. 8.
et communautarisme: L‘individu, la famille
Familie? Einblicke in neue Lebensformen,
vens kunstmatige bevruchting, in 2004.
15. Overigens is het huwelijk wegens zijn
et l’État en Europe occidentale’, in: Brigham
München 1998. D. Pessers, supra, noot 15.
12. De woorden zijn afkomstig van I. Théry,
historisch bepaalde patriarchale karakter
Young University Law Review, 1993, 645,
18. Zie supra, noot 3.
Répondre à la question qui, c’est raconter une histoire len, familie-albums, familie-ervaringen, familie-eer of familieschandes. Kortom, naar de lotgevallen van de verwantschap. Répondre à la question qui, c’est raconter une histoire.12 De antropologische, sociale en psychologische functies van het afstammingsrecht verschaffen tezamen aan kinderen de Sitz im Leben van waaruit het kind ‘in waarheid en waardigheid’ kan leven. Deze kernachtige formulering van de strekking van artikel 8 EVRM – de hier toepasselijke bepaling – is afkomstig van Labrusse-Riou.13 Sociale instituties staan niet op zichzelf, maar in wisselwerking met andere instituties. Het verwantschapssysteem is daarop geen uitzondering. Zo heeft in de Westerse cultuur het christendom een belangrijke rol gespeeld in de normering van familieverhoudingen. De giftethiek die de verhouding tussen ouders en kinderen normeert, vloeit voort uit de idee dat het leven van God gegeven is. De algemene weerzin tegen de omvangrijke internationale handel in voortplantingsmateriaal berust op deze christelijke idee dat kinderen een geschenk en geen handelswaar behoren te zijn. Van ronduit negatieve invloed daarentegen zijn de zedelijkheidsopvattingen van de confessionele politiek geweest. Deze hebben tot ver in de vorige eeuw in de weg gestaan aan de emancipatie van bastaarden.14
Van status naar contract, en weer naar status
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2591
Wetenschap
Leben. Het sociale, psychologische en materiële belang van het kind vereist invoeging in een verticale afstammingsas die het kind aan zijn ouders en familie bindt, ook al zijn zijn ouders zelf niet (meer) aan elkaar gebonden via de horizontale as van de paarvorming. Hoewel het in het Marckx-arrest slechts ging om een afstammingsrelatie met de moeder en haar familie, impliceerde het arrest tevens het recht op een afstammingsrelatie met de biologische vader en zijn familie, zoals in latere arresten werd bevestigd.19 De juridische emancipatie van het onwettige kind werd door rechter en wetgever voortvarend ter hand genomen.20 De mogelijkheden tot erkenning door de biologische vader van zijn buiten huwelijk geboren kind werden verruimd. Indien de vader een family life met moeder en kind heeft of heeft gehad dat ‘in voldoende mate met het huwelijkse samenleven op één lijn is te stellen’, dan komt hem het recht toe op familierechtelijke betrekkin-
Indien de biologische ouders niet samen het kind maken, dan maakt het kind het ouderpaar gen met het kind. Het vetorecht van de ongehuwde moeder inzake erkenning werd afgezwakt. Indien zij geen enkel te respecteren belang heeft bij haar vetorecht, kan de rechter de man vervangende toestemming geven.21 Bij de algehele herziening van het afstammingsrecht in 1998 werd de vetomacht van de moeder nog verder beperkt. Ook indien de verwekker geen family life met het kind heeft kunnen opbouwen, komt aan vader en kind in beginsel het recht toe op een familierechtelijke betrekking. En zelfs waar nooit een partnerrelatie tussen de vader en de moeder heeft bestaan, zoals in geval van een spermadonatie, komt aan de bekende donor in beginsel het recht toe zijn kind te erkennen, indien hij althans een ‘nauwe persoonlijke betrekking’ met het kind kan aantonen.22 Met andere woorden: indien de biologische ouders niet samen het kind maken, dan maakt het kind het ouderpaar. Naar mijn mening is dát de revolutionaire omwenteling die zich in het afstammingsrecht heeft voltrokken. Hoe beide biologische ouders zich ook tot elkaar verhouden – door middel van huwelijk, feitelijk samenleven, gescheiden leven, of zelfs zonder ooit seksueel contact te hebben gehad (donorschap) – het feit dat zij samen een kind hebben voortgebracht, houdt of brengt hen – via het kind – in relatie tot elkaar. Ten behoeve van het kind behoren zij elkaars ouderschapsrechten te respecteren. Op deze wijze is ook buiten het huwelijk een op twee assen berustend verwantschapssysteem gecreëerd dat het kind een Sitz im Leben moet verzekeren. Zijn beide biologische ouders zullen tot een verstandhouding moeten komen die getuigt van ouderlijke verantwoordelijkheid die in de eerste plaats een procreatieve verantwoordelijkheid behelst.23 Deze verantwoordelijkheid voor het eigen
2592
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
voortplantingsgedrag past in de evolutie van de uitgangspunten van het familierecht van ouderlijke macht naar ouderlijk gezag naar ouderlijke verantwoordelijkheid.24
Het wetsvoorstel Lesbisch ouderschap van rechtswege Lag aan de hierboven beschreven rechtsontwikkeling het recht van het kind op afstamming van beide biologische ouders ten grondslag, het wetsvoorstel Lesbisch ouderschap van rechtswege heeft een andere achtergrond, namelijk de voltooiing van het gestage proces van juridische gelijkstelling van homoseksueel en heteroseksueel ouderschap. Maar anders dan in het geval van heteroseksueel ouderschap, is al gaande de emancipatie van homoseksueel ouderschap het belang van het kind steeds verder op de achtergrond geraakt.25 Sterker nog: de bastaard verschijnt weer op het toneel van het recht! Dat gebeurde al in 2001 bij de openstelling van de adoptieprocedure voor de vrouwelijke partner van de biologische moeder. Nu is het zo dat adoptie vanouds voorziet in de tragische situatie waarin het – reeds bestaande – kind zijn biologische ouders heeft verloren, of onmogelijk door hen kan worden opgevoed. In geval van adoptie door de vrouwelijke partner van de moeder echter worden kinderen geconcipieerd teneinde hen te adopteren. Omdat aan deze adoptie de voorwaarde is verbonden dat het kind niets meer van zijn biologische vader te verwachten heeft, wordt het voor homoseksuele ouders aantrekkelijk om voor een anonieme donor te kiezen. Adoptie wordt daardoor voor het donorkind een dubbelzinnige rechtsfiguur. Hoe liefdevol zijn twee moeders ook zijn, zij hebben wel zijn vader op voorhand uit zijn leven weggeschreven en daarmee zijn kinderrechten doelbewust geschonden.26 Maar dit argument ligt niet ten grondslag aan het wetsvoorstel Lesbisch ouderschap van rechtswege. Integendeel, het beoogt de voltooiing van de emancipatie van homoseksuele moeders, niet de fundamentele rechten van kinderen. Heteroseksuele ouders – zo luidt de redenering – hoeven hun kinderen toch ook niet te adopteren, waarom homoseksuele ouders dan wel? Deze mechanische toepassing van het gelijkheidsbeginsel kan echter niet het cruciale verschil tussen beide vormen van ouderschap uitwissen. Bij heteroseksueel ouderschap gaat het in de regel om twee partijen die tot het kind in relatie staan, bij homoseksueel ouderschap per definitie om drie (sperma- of eiceldonatie) of zelfs vier (embryodonatie) partijen. Wanneer wordt vastgehouden aan de regel dat een kind slechts twee juridische ouders kan hebben, dan valt er minstens één ouder over boord. Welke ouder zal dat zijn? De sociale ouder of de biologische ouder? Kortom, er wordt een nieuw Salomonsoordeel gevraagd, zij het dat er niet tussen twee, maar tussen drie ouders gekozen moet worden. Zie hier het ingewikkelde antwoord dat het wetsvoorstel Lesbisch ouderschap geeft: Kinderen geboren binnen een lesbisch huwelijk stammen van rechtswege van beide moeders af, indien althans de moeders van een onbekende donor gebruik hebben gemaakt en de inseminatie in een kliniek of door een arts is verricht. Is er sprake van een bekende donor, dan zullen de moeders en de donor moeten onderhandelen over de vraag van wie het kind zal afstammen. Berei-
ken zij daarover geen overeenstemming en geeft de biomoeder aan de duomoeder toestemming om het kind te erkennen, dan kan de donor daartegen bij de rechter in verzet komen en om vervangende toestemming vragen. Geeft de moeder wél toestemming aan de donor, dan kan de duomoeder in verzet komen. Donor en duomoeder staan dan als concurrenten tegenover elkaar. Is de stamboom eenmaal in elkaar gezet, dan kan die vervolgens weer worden omgehakt. Het juridisch moederschap van de duomoeder kan ontkend worden door de duomoeder zelf, door de biomoeder en door het kind. Kunnen de moeders dat slechts onder bepaalde voorwaarden, het kind kan in alle gevallen het juridisch moederschap van zijn duomoeder ontkennen indien het toch liever van zijn biologische vader afstamt. Deze mogelijkheid heeft het kind echter weer niet indien zijn duomoeder tevens zijn genetische moeder is, omdat zij aan de biomoeder een eicel heeft gedoneerd.27 Tja, hoe ingewikkeld kan afstamming zijn! Is hier nog sprake van een overzichtelijke genealogische invoeging van kinderen, of eerder van een bouwpakket ‘afstamming voor gevorderden’? Het politiek correcte wetsvoorstel probeert de kool en de geit te sparen. Enerzijds worden biologisch en sociaal ouderschap als twee gelijkwaardige grondslagen voor afstamming geïntroduceerd. Anderzijds wordt het primaat van de biologie bevestigd en behoudt het kind het recht desgewenst een afstammingsrelatie met zijn biologische vader te vestigen. Er zijn minstens drie bezwaren tegen dit ambivalente wetsvoorstel aan te voeren. Het eerste betreft de positie van de bekende donor, het tweede de positie van de onbekende donor en het derde bezwaar betreft de blijvend ongelijke behandeling van kinderen die binnen een heteroseksuele relatie en die welke binnen een homoseksuele relatie worden geboren. De bekende donor De bekende donor krijgt – conform de algemene ontwikkeling in het afstammingsrecht – een sterkere rechtspositie. Net zoals de verwekker krijgt ook hij in beginsel recht op een familierechtelijke betrekking met zijn kind. Maar anders dan een verwekker of zaaddonor die met slechts één juridische moeder te maken heeft, moet de zaaddonor die met twee moeders te maken krijgt, afspraken maken over de vraag wie de tweede juridische ouder van het kind zal zijn. De principiële vraag rijst of dit onderhandelen over de burgerlijke staat van het kind niet in strijd is met het bovenindividuele, openbare-ordekarakter van het afstammingsrecht.28 Mogen op contract gebaseerde casusposities worden gelijkgesteld aan op biologie gebaseerde statuspo-
sities? Door vast te houden aan de idee dat een kind ook binnen homoseksueel ouderschap maar twee juridische ouders kan hebben, kiest de wetgever voor een conflictmodel binnen het afstammingsrecht. Mag de bekende donor het kind niet erkennen? Dan had hij maar beter moeten onderhandelen met de moeder over de afstamming van zijn kind. Wel kan hij alsnog aan de rechter vervangende toestemming vragen. Voor de duomoeder geldt hetzelfde. Mag zij het kind niet erkennen? Had ook zij maar beter moeten onderhandelen met de biomoeder. En ook zij kan naar de rechter stappen. De rechter moet dan alle betrokken belangen tegen elkaar afwegen, maar daarbij aan het belang van het kind het zwaarste gewicht toekennen. Maar welke criteria hanteert de rechter daarbij? Het wetsvoorstel geeft geen enkel aanknopingspunt. De kritiek van de adviesorganen richt zich mede op deze omissie. De onbekende donor Het bezwaar tegen de positie van de onbekende donor is nog groter. Want hier wordt het primaat van de biologie radicaal terzijde geschoven. Kiezen de gehuwde vrouwen – waarschijnlijk om conflicten te vermijden – voor een onbekende donor, dan is het kind van rechtswege verstoken van een afstammingsrechtelijke betrekking met zijn biolo-
Mag de staat deze opzettelijke deprivatie van het kind legitimeren? gische vader. Hij wordt daardoor weliswaar geen bastaard in juridische zin – hij heeft immers twee ouders – maar wel in psychologische zin. De psychologische functie van het afstammingsrecht wordt immers deels geëcarteerd. Aan het kind wordt een genealogische inbedding via de vaderlijke lijn op voorhand ontnomen en daarmee een substantieel deel van zijn narratieve identiteit, alsmede het perspectief van genealogische continuïteit. Mag de staat deze opzettelijke deprivatie van het kind legitimeren? De regering meent dit bezwaar te kunnen ondervangen door een verwijzing naar de Wet Donorgegevens kunstmatige voortplanting, die in 2004 in werking trad. Op grond van deze wet heeft het kind het recht om vanaf twaalf jaar enkele gegevens over zijn biologische ouder te verkrijgen, en vanaf zestien jaar het recht om contact te verzoeken. Indien de donor dat contact weigert, kan het
19. EHRM 27 oktober 1994, NJ 1995/248;
23. Beginsel ontleend aan M. Vonk, Child-
25. Zie voor een kritisch overzicht J. de
27. Kamerstukken II 2011/12, 33 032,
EHRM 26 mei 1995, NJ 1995/247; EHRM
ren and their parents: a comparative study
Graaf, Gelijke rechten voor paren van gelijk
nr.3, p.16.
18 mei 2006, EHRC 2006, 84.
of the legal position of children with regard
geslacht en de rechten van het kind als der-
28. Ch. Mak, Baas in eigen buik? De rechts-
20. Zie voor een informatief overzicht
to their intentional and biological parents
de, in: B. Reinhartz e.a (red.), Derden in het
geldigheid en nakoming van draagmoeder-
C. Forder, Erkenning door de vrouwelijke
in English and Dutch Law, Antwerpen
privaatrecht, Amsterdam 2009, p. 245-270.
schapsovereenkomsten in het licht van
partner van de moeder, Eindrapport in
2007. Zie ook R.J.Blauwhoff, Foundational
26. Zie over het verschil tussen adoptie en
grondrechten in: J. de Graaf e.a. (red.),
opdracht van het Ministerie van Justitie,
Facts, Relative Truths: a Comparative Law
donorkind-adoptie E. Marquardt e.a., My
Rechten van het kind en ouderlijke verant-
februari 2009.
Study on Children’s Right to Know Their
Daddy’s Name is Donor. A New Study of
woordelijkheid, Nijmegen, 2008, p.29-42;
21. HR 8 april 1988, NJ 1989/170.
Genetic Origins, Antwerpen 2009.
Young Adults Conceived through Sperm
M. Fabre-Magnan, La gestation pour autrui.
22. HR 24 januari 2003, NJ 2003/386.
24. Meulders-Klein, supra, noot 16.
Donation, New York 2010.
Fictions et réalité, Parijs 2013, passim.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2593
Wetenschap
kind naar de rechter stappen. Die zal dan de belangen van vader en kind tegen elkaar afwegen. Omdat dankzij deze wet de anonimiteit van de donor in beginsel kan worden opgeheven, wordt gesproken van onbekend donorschap in plaats van anoniem donorschap. En daarmee lijkt het geweten van wetgever en wensouders gesust. Voldoet de Wet Donorgegevens immers niet aan het recht van het kind op informatie over zijn biologische afstamming, zoals neergelegd in artikel 8 EVRM en artikel 7 IVRK? Maar is het geweten terecht gesust? Het kind dat zijn biologische vader en eventuele halfbroers, halfzusjes, biologische grootouders en neven en nichten wil leren kennen, moet een administratieve zoektocht ondernemen die met veel emoties, illusies en een grote kans op desillusies gepaard gaat. Hoe moet het kind begrijpen dat zijn vader nooit zelf contact met hem heeft gezocht? Nooit geïnteresseerd is geweest in de geboorte en ontwikkeling van zijn kind? En kennelijk geheel onverschillig staat tegenover de omstandigheden waarin zijn kind opgroeit? Kinderen associëren nu eenmaal ouderschap met affectief ouderschap, ongeacht of dat ouderschap juridisch, sociaal of biologisch van aard is. En gelijk hebben ze! Mede daarom is het recht op afstammingsinformatie een dubieus – om niet te zeggen onmenselijk – recht. Het kind wil niet alleen informatie over de persoon van zijn vader, maar ook een affectieve relatie met hem. Des te pijnlijker is het indien de biologische vader die behoefte van zijn kind niet kan of wil beantwoorden, omdat hij indertijd slechts de intentie van een donor en niet van een vader had. Kortom, de onbekende donor wil slechts een genitor en geen parens zijn. Opnieuw de vraag: mag de staat deze onverantwoordelijke positie jegens het kind legitimeren? Bovendien blijkt uit de evaluatie van de Wet donorgegevens dat voortplantingsklinieken onzorgvuldig omgaan met de gegevens over de donor.29 Klinieken blijken vaak niet op de hoogte te zijn van de wet, registreren slordig of vergeten de gegevens door te geven aan de Stichting Donorgegevens. Onbekend donorschap blijkt in de praktijk dus vaak anoniem donorschap te zijn. Dat risico wordt nog groter nu voortplantingsklinieken wegens zaadtekort in Nederland gebruik maken van buitenlands zaad. Vooral Denemarken en België zijn gewilde leveranciers. Maar in beide landen bestaat een regime van anonieme donatie. Kunnen de klinieken garanderen dat het kind desondanks de weg naar zijn buitenlandse vader zal weten te vinden? En als dat al zo is, moet het kind dan eerst Deens, Vlaams of Frans leren spreken? Kortom, de term ‘onbekende donor’ blijkt in de praktijk een verhullende term te zijn die primair de belangen van de wensouders dient, maar niet die van het kind. Ter wille van het realiteitsprincipe gebruik ik dan ook vanaf hier de term ‘anonieme donor’. De regering meent ook op andere wijze het bezwaar tegen anoniem donorschap te kunnen ondervangen. Want mocht het kind – eenmaal volwassen – toch liever van zijn biologische vader afstammen dan van zijn duomoeder, dan kan hij haar ouderschap door de rechter laten vernietigen en alsnog een afstammingsrelatie met zijn vader vestigen. Maar ook dit argument overtuigt niet. Gesteld al dat het kind zijn vader kan opsporen én dat de vader bereid is een afstammingsbetrekking met het kind te vestigen, dan moet daartoe eerst het juridische ouder-
2594
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
schap van de duomoeder ontkend en vernietigd worden. Dat heeft tot gevolg dat met terugwerkende kracht alle juridische banden tussen duomoeder en kind worden opgeheven en geacht worden nooit te hebben bestaan, inclusief de juridische banden met de liefhebbende grootouders, neven en nichten. Er is niet veel fantasie voor nodig om de tragische gevolgen van een vernietiging van het juridisch ouderschap van de duomoeder in te zien. Ongelijke behandeling van kinderen Het derde bezwaar tegen het wetsvoorstel ten slotte is het grootst. Heteroseksuele en homoseksuele ouders worden in dit wetsvoorstel weliswaar gelijk behandeld, maar hun kinderen worden dat zeker niet. Kinderen die hun biologische ouders als juridische ouders hebben – wat in heteroseksuele relaties meestal het geval is – zijn ab ovo genealogisch ingebed, worden niet beroofd van hun narratieve identiteit en het perspectief van genealogische continuïteit, en kunnen van beide ouders erven. Kinderen uit een bekende donor geboren met wie zij bovendien een nauwe persoonlijke betrekking onderhouden, verkeren deels in dezelfde situatie, maar kunnen niet de naam van hun vader dragen, noch van rechtswege van hem erven. Kinderen uit een anonieme donor geboren zijn het slechtst af. Zij moeten zich tevreden stellen met de fictie dat zij van twee moeders afstammen en daarom geen bastaarden zijn. Voor deze kinderen zijn liefde en nestwarmte volgens de regering genoeg om het ontbreken van de vaderlijke genealogische lijn te compenseren. Maar nestwarmte is een fenomeen uit het dierenrijk. In het mensenrijk is liefde niet genoeg. Kinderen hebben ook een genealogische identificatiestructuur nodig.
Hoe altruïstisch is spermadonatie? Bezien vanuit de functies van het afstammingsrecht neemt een samenleving die anonieme donaties legitimeert en daardoor normaliseert een groot risico. Kinderen geboren uit een anonieme donor worden niet geboren uit een man en een vrouw, maar uit een vrouw en uit een tot zijn zaad gereduceerde man. Reduceren, anonimiseren en depersonaliseren liggen dicht bij elkaar. Nog een stap
Geboren worden uit een vader of geboren worden uit (koop)waar: dáárin ligt de fundamentele ongelijkheid van kinderen die met behulp van anoniem zaad worden verwekt verder en er is sprake van commodificeren, hetgeen in de internationale handel in sperma en eicellen al dagelijkse werkelijkheid is geworden.30 Geboren worden uit een vader of geboren worden uit (koop)waar: dáárin ligt de
fundamentele ongelijkheid van kinderen die met behulp van anoniem zaad worden verwekt.31 De reductie van de biologische vader tot naamloze leverancier van zaad betekent feitelijk dat aan de donor – in zijn relatie tot het kind – zijn persoonlijkheid en verantwoordelijkheid worden ontnomen. Omdat de onbekende donor geen animus parentis heeft, zo stelt de wetgever, wordt hij ook niet gehouden aan zijn verantwoordelijkheid voor het kind dat uit zijn zaad wordt geboren. Maar is de reductie van een persoon tot een zaak en het ontslaan van een persoon uit de morele verantwoordelijkheid voor zijn daden, niet in strijd met het persoonlijkheidsbeginsel en aansprakelijkheidsbeginsel dat aan ons recht ten grondslag ligt? Wordt de humaniserende functie van het afstammingsrecht niet ontkend indien genitores niet langer worden gesocialiseerd tot parentes? Behoort de donor daarom niet uit zijn anonimiteit te treden? Deze vragen wekken misschien verbazing. In de ogen van velen wordt de donor immers beschouwd als een altruïstisch persoon die onvruchtbare paren aan een kind helpt. Maar de werkelijkheid is minder fraai. Vóór de invoering van de Wet donorgegevens (2004) was spermadonatie vooral ‘een geintje van studenten’, aldus Bart Fauser, hoogleraar voortplantingsgeneeskunde aan het UMC.32 De studenten ontvingen 50 gulden, later 25 euro voor hun zaad. Nog steeds spelen spermabanken in op dit veronderstelde gevoel voor humor van studenten met onbetaalde kroegrekeningen. Wereldwijd zijn de spermaen eicelbanken gevestigd in universiteitssteden. Maar zelfs als de anonieme donor van na 2004 al genereuze motieven zou hebben, dan gelden die in ieder geval niet het kind. Zijn recht om ‘waar mogelijk door zijn beide biologische ouders te worden verzorgd en opgevoed’ (artikel 7 IVRK) wordt door anonieme donatie op voorhand geschonden. Bovendien worden donaties van gameten ten onrechte in hetzelfde morele perspectief geplaatst als donaties van ander lichaamsmateriaal. Donaties van bloed, organen of weefsels zijn inderdaad onmiskenbaar uitingen van solidariteit. Maar donaties van bloed en organen brengen geen bloedverwantschap tot stand. Donatie van sperma, eicellen of embryo’s daarentegen wel. Het is juist de bloedverwantschap die de donatie van voortplantingsmateriaal tot een donatie sui generis maakt. In het kind is immers de donor op een fundamentele manier aanwezig, want in elk kind keren de ouders weder. Zichtbaar in de familiegelijkenissen, onzichtbaar in de genetische consti-
tutie van het kind. De gift van het leven is letterlijk een ‘don de soi’.33 Dankzij deze wederkerige relatie tussen ouders en kind komen over en weer de betekenisvolle identiteiten tot stand die worden beschermd door artikel 8 EVRM en de artikelen 7 en 8 IVRK.34 Het wekt dan ook geen verbazing dat steeds meer donorkinderen op zoek gaan naar hun vader en naar de halfbroers en -zusjes die met het zaad van dezelfde donor zijn verwekt. Via internet organiseren zij zich en protesteren zij tegen de praktijk van anonieme donatie.35
29. Evaluatie van de Embryowet en Wet
wijdering en gedwongen draagmoeder-
Regulation without Prohibition’, Michigan
Amsterdam 1999.
donorgegevens kunstmatige bevruchting.
schap’ over het Rapport Rapporteur Men-
Journal of Gender & Law, Vol. 16, 2009-
34. S. Suter, supra, noot 30.
Reeks evaluatie regelgeving, Den Haag
senhandel 2012, NJB 2012/1945, afl. 33,
2010. p. 217-298; M. Vacquin, Réflexion
35. T. Sylvester, R. Burt, The Case Against
2012; Voor het commentaar van de minis-
p. 2324; E. Marquardt, The Revolution in
sur la notion de risque anthropologique,
Sperm Donor Anonimity, Yale Law School
ter, zie Kamerstukken II 2012/13, 30 486,
Parenthood. The Emerging Global Clash
Cahiers de recherche sociologique, Le
2007; N.Cahn, ‘The New Kinship’, The
nr. 5.
Between Adult Rights and Children’s
vivant et la rationalité instrumentale, 2003,
Georgetown Law Journal, 2012, Vol.
30. Over de internationale baby-industrie
Needs, New York 2006. Zie over het
p. 175-195.
100:367; http://www.donorsiblingregistry.
bestaat een grote hoeveelheid literatuur en
gebrek aan beleid ten aanzien van com-
32. Trouw, Letter & Geest, 8 september
com.
documentaires. Ik noem hier slechts: I.
merciële voortplanting A. Quik-Schuijt,
2012, p. 12.
36. Zie ook de uitgebreid gemotiveerde
Geesink, Ch. Steegers, Nier te koop, baar-
‘50.000 euro voor een kind uit India? Geen
33. J. Godbout, L’esprit du don, Parijs
kritiek van voormalig kinderrechter A.
moeder te huur. Wereldwijde handel in
probleem voor het huidige kabinet’ NJB
1992; D. Pessers, Liefde, solidariteit en
Quick-Schuyt, ‘Afstammen van twee
lichaamsmateriaal, Rathenau Instituut,
2012/1035, afl. 18, p.1260-1261.
recht. Een interdisciplinair onderzoek naar
moeders’, NJB 2013/293, afl. 6, p. 364-
Den Haag 2011; ‘Gedwongen orgaanver-
31. S. Suter, ‘Giving in to Babymarkets:
het wederkerigheidsbeginsel, (Diss. UvA),
367.
Conclusie: meervoudige afstamming Wordt het geen tijd dat de wetgever openlijk het dubieuze karakter van anonieme donatie van voortplantingsmateriaal erkent? En behoort het gebruik van anoniem sperma niet eerder ontmoedigd te worden, dan te worden bevorderd, zoals in het wetsvoorstel Lesbisch ouderschap de facto gebeurt? Dit wetsvoorstel kan in ieder geval de toets aan de belangen van het kind niet doorstaan. Het is in strijd met artikel 3 IVRK dat bepaalt dat ‘bij alle maatregelen betreffende kinderen [….] de belangen van het kind de eerste overweging [vormen].’36 Op welke wijze zouden de belangen van het kind en zijn wensouders wél verzoend kunnen worden? Vanuit de functies van het afstammingsrecht en vanuit de specifieke aard van donatie van gameten, verdient de volgende regeling aanbeveling. Ook het homoseksueel ouderschap zou behoren aan te sluiten bij de sociaal-psychologische functies van het afstammingsrecht, die in de doctrine van het Marckxarrest en in het IVRK zijn geïmpliceerd. Elk kind heeft het recht – vanaf zijn geboorte – op familierechtelijke betrekkingen met zijn beide biologische ouders. Dat betekent dat anoniem en onbekend donorschap wordt ontmoedigd en – voorzover mogelijk – verboden. De donor heeft het recht zijn kind te erkennen en door middel van een omgangsrecht een family life met hem op te bouwen. In overleg met de moeder kan hij aan het kind zijn naam en nationaliteit geven. De donor heeft een onderhoudsplicht jegens het kind. Het kind kan van de donor erven. Wordt het kind geboren binnen het huwelijk van zijn biologische moeder en haar echtgenote, dan stamt het kind ook – en van rechtswege – van zijn duomoeder af. Drievoudige afstamming lijkt de enige manier te zijn waarop de belangen van ouders én kind verzoend kunnen worden, en waarop de rechten van het kind kunnen worden gehonoreerd. In deze regeling is het kind in ieder geval ingebed in de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2595
Wetenschap
twee genealogische lijnen van zijn biologische ouders. Indien daar een derde juridische ouder bij komt met wie het kind vanaf zijn geboorte een nauwe persoonlijke betrekking onderhoudt, wordt aan het kind extra bestaanszekerheid verschaft. Kinderen in homoseksuele gezinnen zijn dan niet alleen – eindelijk – gelijkgesteld aan kinderen in heteroseksuele gezinnen, ze zijn – qua Sitz im Leben – zelfs beter af! Het is de vraag of aan de donor ook gezagsrechten behoren toe te komen. Wanneer het kind voornamelijk bij zijn moeders opgroeit, ligt het voor de hand het gezag bij zijn beide moeders te leggen. Voorts kan een ouderschapsplan worden opgesteld waarin partijen rechtens afdwingbare afspraken maken over de verzorging, opvoeding en omgang met het kind. Deze regeling heeft belangrijke voordelen boven het wetsvoorstel Lesbisch ouderschap. Het kind wordt weer ingevoegd in een verwantschapssysteem van twee assen. Op de horizontale as bevindt zich de relatie tussen zijn twee moeders en de biologische vader, neergelegd in hun onderlinge rechten en plichten en eventueel in een ouderschapsplan. Op de verticale as bevinden zich drie afstammingslijnen die het kind aan drie families verbindt. Het kind hoeft geen tragische zoektocht naar zijn vader meer te ondernemen, noch wordt het voor de pijnlijke beslissing geplaatst om – bij meerderjarigheid – alsnog een andere stamboom te construeren. Een ander voordeel is dat in de voorgestelde regeling ook homoseksueel ouderschap een kwestie van statusposities – en dus van openbare orde – wordt. Hoewel het afstammingsrecht in de praktijk van de kunstmatige voortplanting weinig afschrikwekkende werking blijkt te
Hoeveel waardigheid verliest het kind wanneer het een object wordt waarop het contractenrecht van toepassing is? hebben, mag dat geen reden zijn om het uitgangspunt van het afstammingsrecht te verlaten: over afstamming – als onvoorwaardelijke invoeging van kinderen in een genealogisch systeem – kan niet onderhandeld worden. Ik ondersteun dan ook niet het voorstel van Vonk om meervoudige afstamming te baseren op intentioneel en contractueel ouderschap.37 Integendeel. Het lijkt mij een ris-
2596
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
kant idee, gelet op de verontrustende commercialisering van de kunstmatige voortplanting. Deze is reeds uitgegroeid tot een internationale baby-industrie, gefaciliteerd door internet, en in handen van wereldwijd opererende firma’s. Sperma, eicellen, embryo’s, draagmoeders: alles is – indien gewenst – anoniem en in losse bestanddelen te koop en over alles kan tussen wensouders, donoren, draagmoeders en klinieken gecontracteerd worden.38 In de internationale praktijk van de kunstmatige voortplanting dreigt het kind zelf een bouwpakket te worden. Hoeveel waardigheid verliest het kind wanneer het een object wordt waarop het contractenrecht van toepassing is? Moeten we niet de waarschuwing van Labrusse-Riou ter harte nemen die concludeerde dat – na een eeuwenlange ontwikkeling waarin het kind eindelijk als een persoon in het recht wordt erkend en beschermd – de voortplantingsindustrie aan wensouders weer een voluntaristische ouderlijke macht toebedeelt die groter is dan ooit eerder in de geschiedenis?39 Kortom, het afstammingsrecht behoort de contractualisering en commercialisering van de voortplanting niet te spiegelen, maar – voorzover mogelijk – te bemoeilijken. Te vaak reeds wordt het recht geconfronteerd met een fait accompli: ouders die in het buitenland een kind in elkaar laten knutselen en vervolgens in Nederland aan de rechter om vestiging van familierechtelijke betrekkingen vragen.40 Wel ben ik het met Vonk eens dat een staatscommissie dringend geboden is. Echter niet met de taak te onderzoeken of intentioneel en contractueel ouderschap mogelijk moet worden gemaakt, zoals Vonk voorstelt, maar met de taak omvang en gevolgen van de internationale baby-industrie bloot te leggen. Tenslotte. Deze beschouwing over het wetsvoorstel Lesbisch ouderschap van rechtswege zou geloofwaardigheid verliezen indien de kritiek niet ook van toepassing zou zijn op heteroseksuele paren die – wegens onvruchtbaarheid – van donorinseminatie gebruik maken. Ook voor hen geldt – in het belang van het kind – de voorgestelde regeling. De gewenste gelijkheid die dan ontstaat tussen heteroseksuele en homoseksuele ouders is heel wat overtuigender dan de denkbeeldige gelijkheid die alleen krachtens ontkenning en dehumanisering van de donor – en dus ten koste van het kind – tot stand kan komen.
37. M. Vonk, supra, noot 7.
ductive Tourism: Equality Concerns in the
38. S. Agacinski, Corps en miettes, Parijs
Global Market for Fertility Services, 2009
2013; M. Bratcher Goodwin, Baby Markets.
(via Google Scholar).
Money and the New Politics of Creating
39. Geciteerd door Fabre-Magnan, supra,
Families, New York 2010; Zie over de uit-
noot 28, p. 69.
buiting in deze industrie: L.Ikemoto, Repro-
40. A. Quik-Schuijt, supra, noot 30.
Focus
2190
Het zakelijk samenwerkingsverband Tien jaar ontwikkelingen op het terrein van de Wet Bibob Ruben David Scholte1
Tien jaar geleden is de Wet Bibob in werking getreden. Daarmee kregen bestuursorganen de bevoegdheid om vergunningen en andere beschikkingen te weigeren of in te trekken als er sprake is van een ernstig gevaar van crimineel misbruik. Een opvallend kenmerk bij de uitvoering van de Wet Bibob is dat weigeringen en intrekkingen van vergunningen vaak gebaseerd zijn op strafbare feiten die zijn begaan door personen zonder formele functie in de desbetreffende onderneming. Dit komt doordat in de Wet Bibob het begrip ‘zakelijk samenwerkingsverband’ is geïntroduceerd. Wat is een zakelijk samenwerkingsverband en wanneer mag het bestaan daarvan aangenomen worden? Welke invulling is er de afgelopen tien jaar in de jurisprudentie aan dit begrip gegeven en wat kunnen we in de toekomst verwachten?
Inleiding Degenen die wel eens van de zondiger geneugtes van het leven genieten – of daar ambtshalve in geïnteresseerd zijn – zal het niet zijn ontgaan dat er de afgelopen tien jaar iets is veranderd in Nederland. ’s Lands beroemdste bordeel is sinds 2008 gesloten en wordt mogelijk een museum. In 2011 zijn de ramen in de grote prostitutiegebieden in Alkmaar en Deventer (grotendeels) gesloten. In Helmond is nog steeds geen tweede coffeeshop en in Hoorn was rond de laatste jaarwisseling geen enkele coffeeshop meer open. Grote horecabedrijven aan de Haarlemse Grote Markt en het Amsterdamse Damrak raakten hun vergunningen kwijt, net als vele kleinere cafés, grillrooms en (afhaal)restaurants in de rest van het land.2 In al deze – en vele andere – gevallen was de weigering of intrekking van de vergunning gebaseerd op de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (de Wet Bibob), een wet die dit jaar precies tien jaar in werking is. Een opvallend kenmerk bij de uitvoering van de Wet Bibob is dat weigeringen en intrekkingen van vergunningen vaak gebaseerd zijn op strafbare feiten die zijn begaan door personen zonder formele functie in de desbe-
treffende onderneming. Dit komt doordat in de Wet Bibob het begrip ‘zakelijk samenwerkingsverband’ is geïntroduceerd. In deze bijdrage zal ik nader ingaan op dit begrip, dat uniek is aan de Wet Bibob. Wat is een zakelijk samenwerkingsverband en wanneer mag het bestaan daarvan aangenomen worden? Welke invulling is er de afgelopen tien jaar in de jurisprudentie aan dit begrip gegeven? En welke ontwikkelingen kunnen er gezien een recente wetswijziging per 1 juli 2013 in de komende jaren verwacht worden? Voordat ik begin met een beantwoording van deze vragen, zal ik eerst kort ingaan op de bredere context van de Wet Bibob.
De Wet Bibob Met het in werking treden van de Wet Bibob zijn de mogelijkheden van bestuursorganen om bepaalde vergunningen te weigeren of in te trekken aanzienlijk vergroot. Voor intrekking of weigering is vereist dat er een ernstig gevaar bestaat dat deze vergunningen misbruikt zullen worden voor het benutten van criminele gelden of het plegen van strafbare feiten. Het gaat om vergunningen voor de horeca, de prostitutiebranche, het gokwezen, maar bijvoorbeeld ook voor milieu-inrichtingen en bouwactiviteiten.
Auteur
Noten
se straat in Alkmaar gehalveerd. Haarlems
blad 8 maart 2013, Wiet weer verkrijg-
1. Mr. drs. R.D. Scholte is de senior mede-
2. De Telegraaf 23 april 2009,
Dagblad 13 oktober 2011, Brinkmann is
baar in Hoorn. Vrij Nederland 11 mei
werker van het Landelijk Bureau Bibob,
Barazani-imperium op het Damrak geslo-
terecht gesloten. De Stentor 11
2013, Een opgeblazen zaak: De bedrei-
onderdeel van de dienst Justis (Ministerie
ten – Gemeente Amsterdam trekt
september 2012, Ramen: Ontwikkelingen
ging van Fons Jacobs. De Telegraaf 11
van Veiligheid en Justitie). Dit artikel is op
vergunningen in. NRC Next 2 september
van rosse straat op dood spoor – Impasse
juni 2013, Seksclub Yab Yum wordt
persoonlijke titel geschreven.
2011, Haar raam mag open blijven – Ros-
rond Bokkingshang. Noordhollands Dag-
museum.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2597
Focus
Oudezijds Achterburgwal Amsterdam © Shutterstock
Daarnaast is de wet van toepassing op subsidies, aanbestedingen en – sinds kort – op vastgoedtransacties waarbij de overheid partij is. Met de Wet Bibob werd ook een adviseur voor bestuursorganen in het leven geroepen: het Landelijk Bureau Bibob. Hoewel het bestuursorganen vrij staat om de Wet Bibob zelfstandig toe te passen, liggen in de praktijk vaak adviezen van dit bureau aan een negatieve beschikking ten grondslag. Het doel van de wetgever was tien jaar geleden om de integriteit van de overheid te waarborgen door de facilitering van crimineel misbruik te voorkomen. Aanleiding voor de nieuwe wet waren signalen van
Doel van de wetgever was tien jaar geleden om de integriteit van de overheid te waarborgen door facilitering van crimineel misbruik te voorkomen bestuursorganen in het begin van de jaren negentig dat criminelen doordrongen in het economisch leven en daarbij misbruik maakten van vergunningen, subsidies en aanbestedingen. Het risico van crimineel misbruik bleef in concrete gevallen vaak onbekend en, in die gevallen dat er wel iets aan het licht kwam, ontbrak er
2598
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
vaak een grond om op te treden.3 Waar de wetgever met name integriteitsborging voor ogen had, werd in bestuurlijke kringen ook de meer algemene preventieve werking van het Bibob-instrumentarium gewaardeerd. Toepassing van de Wet Bibob wordt dan ook vaak beschouwd als één van middelen voor de ‘bestuurlijke aanpak’ van georganiseerde criminaliteit.4 Twee kenmerkende aspecten van de Wet Bibob hebben aanleiding gegeven tot enige maatschappelijke controverse.5 Het eerste saillante punt is dat strafbare feiten ook tot een weigering of intrekking van een vergunning kunnen leiden, als ze strafrechtelijk niet tot een veroordeling hebben geleid. In artikel 3 Wet Bibob is het expliciet mogelijk gemaakt om vermoedens van betrokkenheid bij strafbare feiten in de beoordeling te betrekken. Voorts gelden in het bestuursrecht in het algemeen minder strenge bewijscriteria dan in het strafrecht het geval is.6 Zo mocht van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) aannemelijk geacht worden dat het losgeld van de Heineken-ontvoering deels was witgewassen bij de aankoop van prostitutiepanden aan de Achterdam te Alkmaar. Terwijl daar strafrechtelijk nooit iemand voor veroordeeld is, leidde dit uiteindelijk wel tot de sluiting van een groot deel van dit Alkmaarse prostitutiegebied.7 Het tweede opvallende aspect is dat voor een intrekking of weigering van een vergunning niet vereist is dat de vergunningaanvrager/-houder (de betrokkene) zelf strafbare feiten heeft gepleegd.8 In de beoordeling mogen ook strafbare feiten betrokken worden die (vermoedelijk) gepleegd zijn door derden met wie de betrokkene een Bibob-relatie heeft. Wat een Bibob-relatie is, wordt omschreven in artikel 3 lid 4 onderdeel c Wet Bibob. Om
te beginnen betreft het leidinggevenden (bestuurders), zeggenschaphebbenden (aandeelhouders) en vermogensverschaffers (financiers) van de betrokkene. In aanvulling op deze drie bekende relaties, heeft de wetgever met de Wet Bibob een geheel nieuw concept als vierde Bibob-relatie geïntroduceerd: het zakelijk samenwerkingsverband.
Het begrip zakelijk samenwerkingsverband In de reeds aangehaalde Alkmaarse zaak was het niet de betrokkene die zich schuldig had gemaakt aan enig strafbaar feit. Doorslaggevend voor de weigering was het zakelijk samenwerkingsverband waarin de betrokkene tot de verhuurders van de betrokken prostitutiepanden stond. De Afdeling achtte het van belang dat de huurvergoeding voor de desbetreffende panden variabel was. De exploitant mocht 30 procent van de exploitatieopbrengst houden en moest de andere 70 procent aan de verhuurders afdragen. Ook hadden de verhuurders op grond van de huurovereenkomsten vergaande controlebevoegdheden ten aanzien van de onderneming van de exploitant. Op grond hiervan mocht volgens de Afdeling aannemelijk geacht worden dat er sprake was van een zakelijk samenwerkingsverband tussen de exploitant en de verhuurders, die een direct belang hadden bij een lonende exploitatie van de ramen. De strafbare feiten die deze verhuurders (vermoedelijk) begaan hadden, konden derhalve in de beoordeling betrokken worden, wat ertoe leidde dat de weigering stand hield. De betrokkene zelf werd geen strafrechtelijk verwijt gemaakt. Hij kreeg geen vergunning, enkel omdat anderen (vermoedelijk) strafbare feiten gepleegd hadden en hij tot hen in een zakelijk samenwerkingsverband stond.9 Dit begrip ‘zakelijk samenwerkingsverband’ is geïntroduceerd in artikel 3 lid 4 onderdeel c Wet Bibob. Daar is aangegeven dat een betrokkene in relatie staat tot de strafbare feiten als ‘een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon […] in een zakelijk samenwerkingsverband tot hem staat of heeft gestaan’. Deze strafbare feiten kunnen in de beoordeling betrokken worden en zodoende leiden tot een negatieve beschikking. Uit de memorie van toelichting blijkt dat het begrip zakelijk samenwerkingsverband is geïntroduceerd om schijnconstructies te ondervangen. De wetgever wilde voorkomen dat criminelen een zinvolle toets op grond van de Wet Bibob konden ontwijken door zogenaamde katvangers of stromannen naar voren te schuiven.10 Wat een zakelijk samenwerkingsverband nu precies is, daar is door de wetgever niet over uitgeweid.11 Bij de
consultatiefase van de op 1 juli 2013 in werking getreden Evaluatie- en Uitbreidingswet Bibob verzochten zowel de Nederlandse Orde van Advocaten als het College Bescherming Persoonsgegevens nog om een verduidelijking van wat onder een zakelijk samenwerkingsverband moet worden verstaan. De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak wilde zelfs een aanduiding daarvan in de wet. Omdat het onmogelijk zou zijn elk zakelijk samenwerkingsverband exact te duiden, heeft de wetgever hier niet voor gekozen.12 Uit de jurisprudentie van de afgelopen tien jaar kan echter wel een zekere definitie en een redelijke afbakening van het begrip zakelijk samenwerkingsverband ontleend worden. Om te beginnen kan uit de jurisprudentie worden opgemaakt dat voor het aannemen van een zakelijk samenwerkingsverband sprake moet zijn van: 1) een zakelijke relatie;13 2) die gericht is op samenwerking14 of waarbinnen samengewerkt wordt;15 en 3) die een zeker duurzaam en structureel karakter heeft.16 Aan al deze drie vereisten moet zijn voldaan. Met het eerste criterium is aangegeven dat niet alleen aan de hand van privérelaties een zakelijk samenwerkingsverband aangenomen kan worden. Uit het tweede vereiste vloeit bijvoorbeeld voort dat een reguliere relatie tussen leverancier en afnemer nog geen zakelijk samenwerkingsverband oplevert. Het derde criterium brengt verder met zich mee dat kortdurende of incidentele samenwerking onvoldoende is om te kunnen concluderen dat er sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband. De afgelopen jaren is ook duidelijker geworden welke vereisten met betrekking tot een zakelijk samenwerkingsverband niet van toepassing zijn. In de jurisprudentie zijn verschillende – doorgaans door betrokkenen aangevoerde – criteria niet van toepassing verklaard. Dit betreft onder andere het volgende: – Om het bestaan van een zakelijk samenwerkingsverband aan te mogen nemen is niet vereist dat er sprake is van een (beoogde) katvanger- of stromanconstructie. Het begrip zakelijk samenwerkingsverband is weliswaar geïntroduceerd om schijnconstructies te ondervangen, maar het omvat meer dan alleen dergelijke constructies.17 – Evenmin is vereist dat een ander dan de betrokkene feitelijk de leiding heeft over de desbetreffende onderneming18 of deelt in de winst.19 Ook als de formele exploitant feitelijk de leiding heeft en als enige het resultaat geniet, kan er sprake zijn van een zakelijk samenwerkingsverband.
3. Kamerstukken II 1999/00, 26 883, nr. 3,
juli 2011, ECLI:NL:RvS:2011:BR2279.
12. Kamerstukken II 2010/11, 32 676, nr.
ECLI:NL:RBAMS:2008:BG2826.
p. 2 t/m 5.
7. ABRvS 20 juli 2011,
3, p. 22.
17. ABRvS 7 juli 2010,
4. Centrum voor Criminaliteitspreventie en
ECLI:NL:RVS:2011:BR2279. NRC
13. Vzngr. Rb. Amsterdam 27 juli 2005,
ECLI:NL:RVS:2010:BN0469. Rb. Leeuwar-
Veiligheid, Handboek bestuurlijke aanpak
Handelsblad 20 juli 2011, Alkmaar mag
ECLI:NL:RBAMS:2005:AU0299; Vzngr. Rb.
den 26 juli 2011,
georganiseerde criminaliteit – het instru-
driekwart van prostitutieramen sluiten.
Amsterdam 27 juli 2005,
ECLI:NL:RBLEE:2011:BR3039. Vzngr. Rb.
ment in de praktijk, Utrecht (2010), p. 14.
8. ABRvS 1 februari 2012,
ECLI:NL:RBAMS:2005:AV1654.
Amsterdam 27 juli 2005,
5. Zie bijvoorbeeld het documentaire-
ECLI:NL:RVS:2012:BV2451.
14. Vzngr. Rb. Amsterdam 27 juli 2005,
ECLI:NL:RBAMS:2005:AU0299. Vzngr. Rb.
drieluik ‘De bezem door de Wallen’ van
9. ABRvS 20 juli 2011,
ECLI:NL:RBAMS:2005:AU0299; Vzngr. Rb.
Amsterdam 27 juli 2005,
Frans Bromet op http://dokument.ncrv.nl.
ECLI:NL:RVS:2011:BR2279.
Amsterdam 27 juli 2005,
ECLI:NL:RBAMS:2005:AV1654.
6. ABRvS 8 juli 2009,
10. Kamerstukken II 1999/2000, 26 883,
ECLI:NL:RBAMS:2005:AV1654.
18. ABRvS 15 juli 2009,
ECLI:NL:RvS:2009:BJ1892. Rb. Alkmaar 12
nr. 3, p. 63.
15. Vzngr. Rb. Amsterdam 26 mei 2008,
ECLI:NL:RVS:2009:BJ2636.
november 2009,
11. Zie ook Vzngr. Rb. Amsterdam 10
ECLI:NL:RBAMS:2008:3304.
19. Rb. ’s-Hertogenbosch 20 september
ECLI:NL:RBALK:2009:BK2970. ABRvS 20
april 2007, ECLI:NL:RBAMS:2007:2275.
16. Rb. Amsterdam 4 november 2008,
2012, ECLI:NL:RBSHE:2012: BX7566.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2599
Focus
Elementen van zakelijke samenwerkingsverbanden De volgende elementen ondersteunen in combinatie met andere elementen de conclusie dat er sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband tussen de betrokkene en een derde. Het vestigingspand ž äÛäġėĊýýäąäóĤĤėġóäġĭäěġôðôąðěĔÐąàĭÐąàäàäėàäƀKĭOƥąĊĭäĄÛäėƢƠƠƨŧ3'ũ93ũK`OũƢƠƠƨũ#ƣƣƩƣƁŧàôäġäĭäąě äôðäąÐÐėôěĭÐąàÐġĔÐąàƀKĭOƣüĤąôƢƠƠƩŧ3'ũ93ũK`OũƢƠƠƩũ'ƦƠƨƧƁŪ ž ėóäÛÛäąĊĔĭÐÿÿäąàäĮôüijôðôąðäąôąàäóĤĤėĊĭäėääąýĊĄěġĔÿÐÐġěðäĭĊąàäąŧÛôüĭĊĊėÛääÿàääąóĤĤėĭäėóĊðôąðƀKĭOƢƠíäÛėĤÐėôƢƠơƢŧ3'ũ93ũK`OũƢƠơƣũfơƦƩƥƁŪ ž äÛäġėĊýýäąääąàäàäėàäijôüąðäijÐĄäąÿôüýäôðäąÐÐėĭÐąóäġĭäěġôðôąðěĔÐąàƀ`ijąðėŪKÛŪ8ôààäąź9äàäėÿÐąàƢơĄÐÐėġƢƠơƣŧ 3'ũ93ũK89ũƢƠơƣũfƥƠƣƧƁŪ ž äàäėàäóääíġàäóĤĤėĊĭäėääąýĊĄěġôąijÐýäóäġĭäěġôðôąðěĔÐąàěÐĄäąĄäġàäÛäġėĊýýäąäĊąàäėġäýäąàƀKÛŪ&ÐÐėÿäĄơƦüĤąô ƢƠơơŧ3'ũ93ũK&ũƢƠơơũJƩƨƢƠƁŪ ž äàäėàäôěÐÜġôäíÛäġėĊýýäąðäĮääěġÛôüàäĭäėÛĊĤĮôąðĭÐąóäġĭäěġôðôąðěĔÐąàƀKĭOƢƥÐĔėôÿƢƠơƢŧ3'ũ93ũK`OũƢƠơƢũaƣƨƤƩƁŪ >ĔġėäàäąäąĮäėýijÐÐĄóäàäąĭĊĊėàäàäěÛäġėäííäąàäĊąàäėąäĄôąð ž äàäėàäġėääàġĊĔÐÿěäôðäąÐÐėŧĮÐÐėąäĄäėĊíĭäėġäðäąĮĊĊėàôðäėƀKĭOƣíäÛėĤÐėôƢƠơƠŧ3'ũ93ũK`OũƢƠơƠũ3ơƨƣƠŪKÛŪ ŭěź#ėÐĭäąóÐðäƢĄÐÐėġƢƠƠƦŧ3'ũ93ũKO#KũƢƠƠƦũfƩƢƣƣŪKÛŪŭěź#ėÐĭäąóÐðäơƩĊýġĊÛäėƢƠƠƥŧ3'ũ93ũKO#KũƢƠƠƥũWƦƠƣƦƁŪ ž äàäėàäôěƀÛäĊĊðàƁÿäôàôąððäĭäąàäĊíÛäàėôüíěÿäôàäėƀKĭOơƩěäĔġäĄÛäėƢƠƠƧŧ3'ũ93ũK`OũƢƠƠƧũƣƨơƨŪKĭOƧüĤÿôƢƠơƠŧ 3'ũ93ũK`OũƢƠơƠũ9ƠƤƦƩƁŪ ž äàäėàäôěĮäėýąäĄäėðäĮääěġƀKĭOơƩěäĔġäĄÛäėƢƠƠƧŧ3'ũ93ũK`OũƢƠƠƧũƣƨơƨƁŪ ž äàäėàäóääíġýÐąěěĔäÿÐĤġĊĄÐġäąôąàäôąėôÜóġôąððäĔÿÐÐġěġäąàäĮôąěġÛäóÐÐÿàĄäġàäijäÐĤġĊĄÐġäąĮĊėàġĄäġàäÛäġėĊýýäąäðäàääÿàƀ`ijąðėŪKĭOƨĄäôƢƠơƣŧ3'ũ93ũK`OũƢƠơƣũƠơƢƢƁŪ ž äÛĊäýóĊĤàôąðĭÐąàäÛäġėĊýýäąäĮĊėàġðäàÐÐąàĊĊėàäàäėàäƀKĭOƣüĤąôƢƠƠƩŧ3'ũ93ũK`OũƢƠƠƩũ'ƦƠƨƧƁŪ ž äàäėàäôěĭÐÐýôąàäôąėôÜóġôąðÐÐąĮäijôðƀKĭOƣíäÛėĤÐėôƢƠơƠŧ3'ũ93ũK`OũƢƠơƠũ3ơƨƣƠƁŪ ąàäėääÜĊąĊĄôěÜóäÐÜġôĭôġäôġäą ž äÛäġėĊýýäąääąàäàäėàäóäÛÛäąěÐĄäąääąÐąàäėäĊąàäėąäĄôąðƀðäóÐàƁƀKÛŪKĊäėĄĊąàơüÐąĤÐėôƢƠơơŧaơƠŶƧƢƣŪ`ijąðėŪ KÛŪĄěġäėàÐĄƦĄÐÐėġƢƠơƢŧ3'ũ93ũK8OũƢƠơƢũ`ƧƩƠƤƁŪ ž äÛäġėĊýýäąääąàäàäėàäóäÛÛäąĊąàäėąäĄôąðäąôąàäijäÿíàäÛėÐąÜóäŧÛôüĭĊĊėÛääÿààäĔėĊěġôġĤġôäźĊíóäąąäĔÛėÐąÜóäƀKĭO ƢƤĄäôƢƠƠƦŧ3'ũ93ũK`OũƢƠƠƦũbƤƤƢƠŪKĭOơƩěäĔġäĄÛäėƢƠƠƧŧ3'ũ93ũK`OũƢƠƠƧũƣƨơƨƁŪ ž äÛäġėĊýýäąäôěĮäėýąäĄäėðäĮääěġĭÐąàäàäėàäƀKÛŪŭěź&äėġĊðäąÛĊěÜóơƤĄÐÐėġƢƠƠƨŧ3'ũ93ũKO&ũƢƠƠƨũƨƨƠƤƁŪ ž äàäėàäôěĮäėýąäĄäėĭÐąàäÛäġėĊýýäąäƀKĭOơƩěäĔġäĄÛäėƢƠƠƧŧ3'ũ93ũK`OũƢƠƠƧũƣƨơƨƁŪ Financieel ž ėôěĊąàäėÿôąððäÿàĤôġðäÿääąàƀKĭOƢƤĄäôƢƠƠƦŧ3'ũ93ũK`OũƢƠƠƦũbƤƤƢƠŪKĭOƥąĊĭäĄÛäėƢƠƠƨŧ 3'ũ93ũK`OũƢƠƠƨũ#ƣƣƩƣŪKĭOƢƠĄäôƢƠƠƩŧ3'ũ93ũK`OũƢƠƠƩũ'ƤƤƨƤƁŪ ž äàäėàäóääíġěÐĄäąĄäġàäÛäġėĊýýäąäääąÿäąôąðÐíðäěÿĊġäąĭĊĊėàäĊąàäėąäĄôąðƀėĭOơƥüĤÿôƢƠƠƩŧ 3'ũ93ũK`OũƢƠƠƩũ/ƢƦƣƦƁŪ ž äÛäġėĊýýäąäóääíġàäôąĭäąġÐėôěĭÐąàäôąėôÜóġôąðĊĔÐíÛäġÐÿôąðĭÐąàäàäėàäðäýĊÜóġƀKĭOơƦüĤÿôƢƠƠƨŧ 3'ũ93ũK`OũƢƠƠƨũƧƣƧƨƁŪ ž äàäėàäóääíġðäÿàäąôąĭäąġÐėôěÐÐąàäÛäġėĊýýäąäðäěÜóĊąýäąƀKÛŪŭěź&äėġĊðäąÛĊěÜóơƤĄÐÐėġƢƠƠƨŧ 3'ũ93ũKO&ũƢƠƠƨũƨƨƠƤƁŪ ž äàäėàäîąÐąÜôäėġääąÐąàäėäÐÐąàäÛäġėĊýýäąäðäÿôääėàäĊąàäėąäĄôąðƀKÛŪĄěġäėàÐĄƢơüÐąĤÐėôƢƠơơŧ 3'ũ93ũK8OũƢƠơơũHơƥƧƧƁŪ ž äąÛÐąýėäýäąôąðĭÐąàäôąėôÜóġôąðěġÐÐġĊĔąÐÐĄĭÐąàäàäėàäƀKĭOƢƣüĤÿôƢƠƠƨŧ3'ũ93ũK`OũƢƠƠƨũƨƣƣƥƁŪ Hėôĭæ ž äÛäġėĊýýäąääąàäàäėàäijôüąäÜóġðäąĊġäąƀKÛŪKĊäėĄĊąàƢƥüĤÿôƢƠƠƧŧ3'ũ93ũKK>ũƢƠƠƧũơƣƤƩƁŪ ž äÛäġėĊýýäąääąàäàäėàäijôüąíÐĄôÿôäƀKĭOƢƤĄäôƢƠƠƦŧ3'ũ93ũK`OũƢƠƠƦũbƤƤƢƠŪKĭOƥąĊĭäĄÛäėƢƠƠƨŧ 3'ũ93ũK`OũƢƠƠƨũ#ƣƣƩƣŪKĭOƣüĤąôƢƠƠƩŧ3'ũ93ũK`OũƢƠƠƩũ'ƦƠƨƧƁŪ ž äÛäġėĊýýäąääąàäàäėàäijôüąðĊäàäĭėôäąàäąƀKĭOƣüĤąôƢƠƠƩŧ3'ũ93ũK`OũƢƠƠƩũ'ƦƠƨƧƁŪ ƀ8ĊðäÿôüýƁěÜóôüąÛäóääė ž äàäėàäóääíġääėàäėääąôąėôÜóġôąððäéįĔÿĊôġääėàĊĔàäĭäėðĤąąôąðĭÐąääąÐąàäėƀKĭOƢƤĄäôƢƠƠƦŧ 3'ũ93ũK`OũƢƠƠƦũbƤƤƢƠƁŪ ž ÐąàäàäėàäôěääąĭäėðĤąąôąððäĮäôðäėàĭĊĊėàäĊąàäėóÐĭôðäĊąàäėąäĄôąðƀKĭOơƦüĤÿôƢƠƠƨŧ3'ũ93ũK`OũƢƠƠƨũƧƣƧƨƁŪ ž WôġðäġĤôðäąĭäėýÿÐėôąðäąÛÿôüýġàÐġàäàäėàäŬàäðėĊġäĄÐąŭôěÐÜóġäėàäĊąàäėąäĄôąðƀKĭOƣƠěäĔġäĄÛäėƢƠƠƩŧ 3'ũ93ũK`OũƢƠƠƩũ/ƨƩƣơƁŪ ž WôġôąíĊėĄÐġôäĭÐąàääÿÐěġôąðàôäąěġäąàä"'>źÛÿôüýġàÐġàäÛäġėĊýýäąäÐÿěěġėĊĄÐąĭÐąàäàäėàäíĤąðääėġƀKĭOƢƠ íäÛėĤÐėôƢƠơƣŧ3'ũ93ũK`OũƢƠơƣũfơƦƩƥƁŪ
2600
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
– Een zakelijk samenwerkingsverband hoeft ook geen formele – bijvoorbeeld vennootschapsrechtelijke – status te hebben.20 Ook informele of criminele samenwerking kan tot de conclusie leiden dat er een zakelijk samenwerkingsverband is. – Evenmin hoeft er sprake te zijn van een verdachte of ongebruikelijke bedrijfsconstructie.21 Zo kan een zakelijk samenwerkingsverband bijvoorbeeld de vorm aannemen van een vennootschap onder firma of – zoals in de beschreven Alkmaarse zaak – een huurovereenkomst met resultaatafhankelijke huur. – De betrokkene hoeft geen (volledige) wetenschap te hebben van het zakelijk samenwerkingsverband.22 Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als de betrokkene samenwerkt met iemand die later een stroman voor een ander blijkt te zijn. – De betrokkene hoeft ook geen wetenschap te hebben van het strafrechtelijk verleden van de derde.23 Een zakelijk samenwerkingsverband kan ook negatieve consequenties hebben als de betrokkene er vanuit ging een onkreukbare zakenpartner te hebben. Overigens is het evenmin vereist dat de strafbare feiten die in de beoordeling betrokken worden, gepleegd zijn in het kader van het desbetreffende zakelijk samenwerkings-
Ook de feiten die de derde in een andere context of in een periode voor de samenwerking heeft gepleegd, kunnen bij de beoordeling betrokken worden verband. Ook de feiten die de derde in een andere context of in een periode voor de samenwerking heeft gepleegd, kunnen bij de beoordeling betrokken worden.24 Kort samengevat is het begrip zakelijk samenwerkingsverband in de Wet Bibob geïntroduceerd om katvanger- en stromanconstructies te ondervangen, maar omvat het meer dan alleen dergelijke schijnconstructies. Uit de jurisprudentie komt naar voren dat zakelijke samenwerkingsverbanden duurzame of structurele zakelijke relaties betreffen die gericht zijn op samenwerking of waarbinnen samengewerkt wordt. Daarbij zijn in de jurisprudentie meerdere algemene criteria niet van toepassing verklaard. Wanneer er in meer concrete zin wel sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband, zal ik hieronder bespreken.
aannemelijk geacht op grond van een constellatie van factoren, zelden op grond van een enkele omstandigheid. Het Landelijk Bureau Bibob en bestuursorganen motiveren hun oordeel dat er sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband meestal door de verschillende elementen van de relatie tussen de betrokkene en een derde te belichten. In de jurisprudentie is deze werkwijze in algemene zin ook geaccepteerd. Eén van de vele voorbeelden hiervan is een uitspraak van de Rechtbank ’s-Hertogenbosch inzake de weigering van een vergunning voor een coffeeshop in Helmond. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de burgemeester de conclusie trekken dat er sprake was van een zakelijk samenwerkingsverband tussen de exploitant en een derde, gelet op de rol van deze derde als a. financier en b. leverancier van de coffeeshop. Daarbij achtte de rechtbank het van belang dat deze derde vermoedelijk ook c. vaak aanwezig was in de coffeeshop en d. vermoedelijk invloed had gehad op de selectie van personeelsleden van de coffeeshop.25 Een ander voorbeeld betreft een uitspraak van de Afdeling ten aanzien van de intrekking van de vergunning van een café. In dit geval mocht het bestaan van een zakelijk samenwerkingsverband tussen de betrokkene en zijn broer aangenomen worden, onder andere omdat de broer als leidinggevende van het café was opgegeven én in het café werkzaam was én een kamer huurde boven het café.26 De afgelopen tien jaar is in de jurisprudentie ten aanzien van veel verschillende elementen geaccepteerd dat ze – telkens in combinatie met andere elementen – de conclusie ondersteunen dat er sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband met een derde. Bij een telling aan de hand van vooral gepubliceerde jurisprudentie op het gebied van de Wet Bibob kwam ik medio 2013 uit op in ieder geval 195 elementen. Van belang zijn bijvoorbeeld de volgende (categorieën van) elementen: – onderlinge huurrelaties; – gezamenlijk eigendom van (register)goederen; – aanwezigheid van de derde in de desbetreffende onderneming; – werkzaamheden verricht door de derde ten behoeve van de desbetreffende onderneming; – onderlinge arbeidsrelaties; – gezamenlijke betrokkenheid bij andere ondernemingen; – onderlinge financieringen; en – familiebanden en vriendschappen. In het bijgevoegde kader is een uitgebreider – maar nog steeds niet uitputtend – overzicht van relevante elementen en de bijbehorende jurisprudentie weergegeven. Kort samengevat worden zakelijke samenwerkingsverbanden doorgaans aannemelijk geacht op grond van een constellatie van meerdere elementen en slechts bij
20. Vzngr. Rb. Amsterdam 10 april 2007,
Elementen van zakelijke samenwerkingsverbanden De wetgever heeft inhoudelijk geen beperking gesteld aan de feiten en omstandigheden die betrokken worden bij de beoordeling van een eventueel zakelijk samenwerkingsverband. In de praktijk wordt het bestaan hiervan doorgaans
11/1856 HOREC VV.
ECLI:NL:RBAMS:2007:2275.
24. ABRvS 22 november 2006,
21. ABRvS 20 juli 2011,
ECLI:NL:RVS:2006:AZ2786.
ECLI:NL:RVS:2011:BR2279.
25. Rb. ’s-Hertogenbosch 20 september
22. ABRvS 3 februari 2010,
2012, ECLI:NL:RBSHE:2012:BX7866.
ECLI:NL:RVS:2010:BL1830.
26. ABRvS 27 december 2012,
23. Vzngr. Rb. Breda 27 april 2011,
ECLI:NL:RVS:2012BY7372.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2601
Focus
De wet is gewijzigd om de bewijspositie van het bestuur te versterken voor gevallen waarin sprake is van een papieren wijziging te kwader trouw uitzondering op grond van een enkele omstandigheid. In de jurisprudentie is al ten aanzien van veel uiteenlopende elementen geaccepteerd dat ze de conclusie ondersteunen dat er sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband. De wetgever heeft ook geen begrenzing gesteld aan elementen die bij de beoordeling van een eventueel zakelijk samenwerkingsverband betrokken kunnen worden. Recent heeft de wetgever bovendien een eerder wel gestelde begrenzing verlegd. Zoals ik hieronder zal beschrijven, kunnen voortaan ook verbroken zakelijke samenwerkingsverbanden in de beoordeling betrokken worden.
Verbroken zakelijke samenwerkingsverbanden Met het in werking treden van de Evaluatie- en Uitbreidingswet Bibob op 1 juli 2013 is de reikwijdte van het begrip zakelijk samenwerkingsverband uitgebreid. Eén van de wijzigingen die hiermee is doorgevoerd, betreft namelijk het toevoegen van de eerder geciteerde zinsnede “of heeft gestaan” aan artikel 3 lid 4 onderdeel c Wet Bibob. Hiermee heeft de wetgever aangegeven dat ook verbroken – dat wil zeggen niet-actuele – zakelijke samenwerkingsverbanden in de beoordeling betrokken kunnen worden. De recente wijziging houdt dus in dat een vergunning geweigerd of ingetrokken kan worden als de betrokkene in het verleden heeft samengewerkt met een persoon die (vermoedelijk) strafbare feiten heeft gepleegd, ook als die samenwerking inmiddels verbroken is. In welke gevallen dat precies kan, moet nog blijken. Er is wel enige jurisprudentie over het meewegen van andere verbroken Bibob-relaties, maar gezien de recentheid van de wijziging is die er nog niet ten aanzien van verbroken zakelijke samenwerkingsverbanden. Daarbij komt dat de wetsgeschiedenis op dit punt geen eenduidig beeld geeft. Op grond van artikel 3 lid 4, onderdeel c Wet Bibob is het al sinds 2003 mogelijk om niet-actuele zeggenschap, leiding of financiering (de andere drie Bibob-relaties) aan de motivering van een ernstig gevaar ten grondslag te leggen. In de jurisprudentie is sindsdien ook al vaker geaccepteerd dat dit gebeurd was, wat van belang kan zijn bij de beoordeling van verbroken zakelijke samenwerkingsverbanden. Zo oordeelde de Afdeling reeds in 2007 dat in het midden kon blijven of een derde nog leiding gaf aan de desbetreffende besloten vennootschap, aangezien aangenomen kon worden dat hij in het verleden leidinggevende was geweest.27 In 2012 oordeelde de Rechtbank Amsterdam in dezelfde lijn dat het niet ter zake deed of een derde nog bij de desbetreffende cafés betrokken was, omdat vaststond dat hij daar in het verleden zeggenschap over had gehad.28 En eind 2012 oordeelde de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam voor het eerst dat het aflossen van een schuld niet wegnam dat de betrokkene door een derde gefinancierd was geweest.29
2602
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
Uit de wetsgeschiedenis van de recente wijziging blijkt dat niet-actuele zakelijke samenwerkingsverbanden volgens de wetgever nu ook een actuele en relevante doorwerking kunnen hebben. Die kan gelegen zijn in het voordeel dat in een zakelijk samenwerkingsverband is behaald en alsnog benut kan worden. Ook kan er een risico zijn dat de relatie heimelijk voortduurt of herleeft nadat een vergunning is verleend. De wetgever acht het daarbij van belang hoeveel tijd er verstreken is sinds het samenwerkingsverband werd verbroken, hoelang er samengewerkt werd en of de betrokkene kennis had van het strafrechtelijk verleden van de derde.30 Het beoordelen van verbroken zakelijke samenwerkingsverbanden vergt een zorgvuldige en genuanceerde afweging door het Landelijk Bureau Bibob en bestuursorganen. Enerzijds geeft de wetgever namelijk aan dat criminelen gedurende lopende procedures te kwader trouw op papier een samenwerkingsverband verbreken. Anderzijds zijn er volgens de wetgever ook gevallen waarin wijzigingen op bona fide wijze doorgevoerd worden om schoon schip te maken. De wet is gewijzigd om de bewijspositie van het bestuur te versterken voor gevallen waarin sprake is van een papieren wijziging te kwader trouw. Voorheen moesten bestuursorganen telkens aannemelijk maken dat het samenwerkingsverband nog actueel was. Als er sprake is van een bona fide wijziging lijkt de wetgever een negatieve beschikking echter niet wenselijk te achten.31 Hoe het onderscheid tussen beide situaties – in afwezigheid van actuele aanwijzingen – in de praktijk gemaakt kan worden, valt echter nog te bezien. Desondanks zijn er al wel enkele categorieën van verbroken zakelijke samenwerkingsverbanden die mij op voorhand relevant lijken. Om te beginnen acht ik verbroken criminele zakelijke samenwerkingsverbanden van belang voor de mate van gevaar. Als er eerder een illegale en heimelijke relatie was, is er een groter risico dat de relatie heimelijk voortbestaat of zal herleven. Ook beëindigde zakelijke samenwerkingsverbanden waarbij sprake was van een schijnconstructie, lijken mij relevant. Als iemand eerder als stroman of katvanger heeft opgetreden, is er volgens mij ook een groter risico dat het voortleven of toekomstig herleven van de relatie verhuld wordt. Een laatste categorie die mij op voorhand relevant lijkt, betreft zakelijke samenwerkingsverbanden die recent verbroken zijn. In deze gevallen is namelijk nog niet gebleken dat er echt sprake is van een duurzame breuk, en is er in die zin nog enig risico dat de relatie herleeft of heimelijk voortgezet wordt. Dit hoeft echter niet tot de conclusie te leiden dat het gevaar ernstig is. In deze gevallen is de conclusie dat er sprake is van een mindere mate van gevaar, wellicht beter op zijn plaats. Door voorschriften aan de vergunning te verbinden zou de voormalige zakenpartner dan
mogelijk zakelijk en fysiek uit de desbetreffende onderneming geweerd kunnen worden.
Conclusie Tien jaar geleden is de Wet Bibob in werking getreden. Het doel was de integriteit van de overheid te beschermen door de facilitering van criminaliteit te voorkomen. Bestuursorganen kregen daarbij de bevoegdheid om vergunningen en andere beschikkingen te weigeren of in te trekken als er sprake is van een ernstig gevaar van crimineel misbruik. Bij de beoordeling van dit gevaar kunnen ook de strafbare feiten betrokken worden die (vermoedelijk) zijn begaan door anderen dan de betrokkene. Onder meer om schijnconstructies te ondervangen is daarbij het begrip zakelijk samenwerkingsverband geïntroduceerd.
In de jurisprudentie is de afgelopen jaren uitgewerkt wat dit begrip inhoudt en welke criteria daarbij wel en niet van toepassing zijn. Er moet sprake zijn van een duurzame of structurele zakelijke relatie die gericht is op samenwerking of waarbinnen samengewerkt wordt. Niet vereist is bijvoorbeeld dat er een stroman- of katvangerconstructie is. Dat een zakelijk samenwerkingsverband doorgaans een constellatie van meerdere elementen betreft, is in de jurisprudentie geaccepteerd en een veelvoorkomende praktijk. Met de recente wijziging van de Wet Bibob is de reikwijdte van het begrip zakelijk samenwerkingsverband verder uitgebreid. Ook verbroken samenwerkingsverbanden kunnen in de beoordeling betrokken worden en tot een weigering of intrekking leiden. De toekomst zal uitwijzen wanneer dat precies het geval zal zijn.
27. ABRvS 24 april 2007,
28. Rb. Amsterdam 17 februari 2012,
30. Kamerstukken II 2010/11, 32 676, nr.
4, p. 15-16. Kamerstukken II 2010/11,
ECLI:NL:RVS:2007:AZ6847. Zie tevens
ECLI:NL:RBAMS:2012:BV7192.
3, p. 13. Kamerstukken II 2010/11, 32 676,
32 676, nr. 6, p. 36-37. Kamerstukken I
ABRvS 8 juli 2009,
29. Vzngr. Rb. Amsterdam 5 december
nr. 4, p. 15 & 16.
2011/12, 32 676, C, p. 12.
ECLI:NL:RVS:2009:BJ1892.
2012, AWB 12/5190 VEROR.
31. Kamerstukken II 2010/11, 32 676, nr.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2603
Focus
2191
Rechtsbijstand in de voorfase van het strafproces Jan Leliveld en Petra van Kampen1
Het is al ruim tweeënhalf jaar geleden dat het concept-wetsvoorstel Raadsman en politieverhoor de consultatie is ingegaan. Sindsdien hebben zich allerlei ontwikkelingen voorgedaan rondom de thematiek van dit concept-wetsvoorstel. In deze bijdrage worden deze voor de verdere uitwerking van het concept-wetsvoorstel relevante ontwikkelingen bezien. De auteurs hopen dat de bijdrage betrokkenen ook aanspoort actief over de verdere ontwikkeling van de rechtsbijstand in de voorfase mee te denken en die gedachten vooral te delen.
‘Ik ben geen helderziende, maar deze zal waarschijnlijk onder meer inhouden dat de verdachte het recht krijgt op aanwezigheid van een raadsman tijdens het politieverhoor. U hoort het goed: tijdens het politieverhoor. In Brussel hebben de staatssecretaris en ik gemaand tot terughoudendheid, rekening houdend met de verschillende rechtsstelsels en mogelijke gevolgen, ook financiële, van de maatregel’, (speech Minister Opstelten, 18 januari 2011, vet door de minister).
aan relevante onderzoeken van bijvoorbeeld het WODC, rapporten en adviezen zoals dat van de Commissie Innovatie van de NOvA (en de reacties daarop) en aan de ontwikkeling van de ZSM praktijk. Wij streven er niet alleen naar een beknopt overzicht van de stand van zaken te geven, maar hopen dat de bijdrage betrokkenen ook aanspoort actief over de verdere ontwikkeling van de rechtsbijstand in de voorfase mee te denken en die gedachten vooral te delen.
O
Verdachten die voor rechtsbijstand in aanmerking komen
p 18 april 2011 zond de Minister van Veiligheid en Justitie (de minister) het concept Wetsvoorstel Raadsman en politieverhoor (het concept-wetsvoorstel) ter consultatie naar onder meer de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA). Dit concept-wetsvoorstel strekte ertoe in het Wetboek van Strafvordering een regeling op te nemen, die het mogelijk maakt dat een verdachte zich, in een eerder stadium dan nu in de wet is vastgelegd, kan beroepen op bijstand van een advocaat.2 Aanleiding voor het wetsvoorstel vormde een reeks arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (de Salduz-uitspraken). Op 24 juni 2011 stuurde de NOvA een pre-advies over het concept-wetsvoorstel aan de minister.3 Vervolgens was het – in afwachting van Europese regelgeving – stil op wetgevingsgebied, maar kennelijk hard werken voor de bewindslieden in Brussel.4 Inmiddels is het werk aan het concept-wetsvoorstel weer opgepakt. Het belang ervan is onverminderd groot. In de tussentijd (ruim twee jaar) zijn andere ontwikkelingen voortgegaan. In deze bijdrage willen wij deze voor de verdere uitwerking van het concept-wetsvoorstel relevante ontwikkelingen bezien. Daarbij kan gedacht worden aan de Europese Richtlijn5 (The right of access to a lawyer in criminal proceedings) (de Richtlijn) die op 10 september 2013 door het Europees Parlement is aanvaard,
2604
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
In de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (de Aanwijzing),6 die volgend op de Salduz uitspraken in februari 2010 het licht zag, wordt onderscheid gemaakt tussen zogenoemde A, B en C zaken. Categorie A omvat kort samengevat zeer ernstige delicten waarvoor hoge gevangenisstraffen kunnen worden opgelegd. Categorie C omvat de overtredingen en zaken waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten. Categorie B zaken zijn de overige zaken. Het onderscheid heeft allerlei gevolgen, zo komen categorie C zaken niet voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking, en ten aanzien van categorie A zaken kan slechts ten overstaan van een advocaat afstand worden gedaan van rechtsbijstand. Verhoorbijstand is in de Aanwijzing slechts voor minderjarigen geregeld. Het concept-wetsvoorstel bouwt voort op de Aanwijzing. Onderscheid wordt gemaakt tussen consultatiebijstand en verhoorbijstand.7 Ten aanzien van de consultatiebijstand wordt voorgesteld, dat alle aangehouden verdachten hiervoor in aanmerking komen, echter ten aanzien van overtredingen en misdrijven waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten, worden de kosten hiervoor niet vergoed. Voor de vraag of de verdachte aanspraak kan maken op aanwezigheid van een raadsman
tijdens het politieverhoor dient te worden onderscheiden tussen feiten waarop naar de wettelijke omschrijving minder dan zes jaar gevangenisstraf is gesteld en misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving zes jaar gevangenisstraf of meer is gesteld. Zowel politie als Openbaar Ministerie hebben ter gelegenheid van de consultatie aangegeven, dat de grens zo moeten liggen bij alle feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Vooruitlopend op de inmiddels aangenomen Richtlijn heeft de NOvA in de consultatiefase reeds aangegeven, dat alle verdachten die in aanmerking komen voor rechtsbijstand ook in aanmerking komen voor verhoorbijstand. De Richtlijn legt minimumregels vast met betrekking tot (samengevat) verdachten voor (voor zover in het licht van deze bijdrage van belang) toegang tot een advocaat (artikel 1 van de Richtlijn). Artikel 2 heeft betrekking op de omvang van dit recht. In artikel 2, eerste lid is aangegeven, dat het recht van toepassing is ongeacht de vraag of de verdachte van zijn vrijheid is beroofd of niet. In artikel 2, vierde lid is de enige beperking opgenomen:
In artikel 2, eerste lid van de concept Richtlijn is aangegeven, dat het recht van toepassing is ongeacht de vraag of de verdachte van zijn vrijheid is beroofd of niet 4.
Without prejudice to the right to a fair trial, in respect of minor offences (a) where the law of a Member State provides for the imposition of a sanction by an authority other than a court having jurisdiction in criminal matters, and the imposition of such a sanction may be appealed or referred to such a court; or (b) where deprivation of liberty cannot be imposed as a sanction, this Directive shall only apply to the proceedings before a court having jurisdiction in criminal matters. However, the Directive shall in any case fully apply when the suspect or accused person is deprived of liberty, irrespective of the stage of the criminal proceedings.
Auteurs
Amsterdam.
1. Mr. drs. J.T.C. Leliveld is (tot 1 november
Over deze bepaling is lang gesteggeld in Brussel. In zijn antwoord van 15 januari 2013 aan de Tweede Kamer, naar aanleiding van door de Commissie Meijers gestelde vragen, heeft de minister verzekerd dat wat Nederland betreft de misdrijven hier per definitie niet onder vallen, maar alleen overtredingen die ofwel buitengerechtelijk worden afgedaan, ofwel niet worden bedreigd met een vrijheidsbenemende sanctie. In aanvulling daarop geldt, dat verdachten die (ook in het kader van ZSM) zijn aangehouden, en aldus van hun vrijheid zijn beroofd, recht hebben op toegang tot een advocaat.8 Hiermee staat vast, dat het wetsvoorstel ten aanzien van de verdachten die in aanmerking komen voor rechtsbijstand en verhoorbijstand, gewijzigd dient te worden. Voortbouwen op de Aanwijzing is weinig zinvol. Bepalend voor het recht op rechtsbijstand is het onderscheid tussen minor offences en overige offences.
Inhoud rechtsbijstand In de Aanwijzing is weinig vastgelegd ten aanzien van de inhoud van de (toen nog) consultatiebijstand. Wat wel is vastgelegd heeft vooral te maken met logistieke zaken (zoals de ‘maximale’ wachttijd van twee uur en de duur van het gesprek (30 minuten). In de praktijk hebben deze, aanvechtbare, tijden niet tot veel problemen geleid omdat veelal binnen deze termijnen werd gewerkt en omdat bij overschrijding meestal geen ingreep plaatsvond. Ook in het concept-wetsvoorstel is een dergelijke periode van 30 minuten opgenomen. Deze beperking stemt niet overeen met de minimumregels uit de Richtlijn. Uiteraard is het mogelijk, dat betrokkenen met elkaar werkafspraken maken, waarin het streven wordt vastgelegd. Een dergelijke beperking past echter niet in de wet. In dit kader kan ook gewezen worden op het door de NOvA opgestelde Protocol Raadsman bij Politieverhoor (het Protocol) waarin ondern meer is aangegeven, dat de raadsman die consultatiebijstand verleent aan een cliënt die zich op het politiebureau bevindt, er voor dient te zorgen dat zijn client niet onnodig lang op zijn bijstand hoeft te wachten. In het Advies van NOvA en in het Protocol wordt wel ingegaan op de inhoud van het consultatierecht. In het Advies is een niet-limitatieve opsomming opgenomen van onderwerpen die voor het verhoor van een verdachte in een gesprek met diens advocaat aan de orde moeten komen. In het Protocol is aangegeven, dat de raadsman zijn cliënt adequaat informeert over het verloop van het strafproces en over diens rechten en bevoegdheden. De raadsman adviseert zijn cliënt over het uitoefenen van zijn rechten en over het gebruik van de bevoegdheden die de verdediging toekomen. Daarnaast adviseert hij zijn cliënt over de in te nemen proceshouding. Bij het Protocol is een checklijst gevoegd. In de Richtlijn wordt volstaan met een algemene omschrijving. Artikel 3, onder a bepaalt:
salduz&themaID=3236
6. http://www.om.nl/organisatie/beleids-
4. Zie naast het citaat van de minister ook T.
regels/overzicht/opsporing/@155139/
2013) lid van de Algemene Raad van de
Noten
Spronken, ‘The Dutch Exception’, NJB
aanwijzing-0/
Nederlandse Orde van Advocaten en advo-
2. Concept MvT, p. 4. 14Noten_Nummering
2012/2094, afl. 37, p. 2607.
7. Concept MvT p. 17.
caat te Den Haag. Prof. mr. P. van Kampen,
3. Zie: https://www.advocatenorde.
5. Het wachten is op publicatie: http://
8. Kamerstukken 2012/13, 32 317, nr. 152,
is lid van de Raad van Advies van de NOvA,
nl/3344/advocaten/nederlands-wetsvoor-
europa.eu/rapid/press-release_MEMO-13-
Brief van de Minister van Veiligheid en
bestuurslid van de NVSA en advocaat te
stel.html?thema= thma/
772_en.htm.
Justitie, met name p. 4.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2605
Focus
© Shutterstock
‘Member States shall ensure that a suspect or accused person has the right to meet in private and communicate with the lawyer representing him, including prior to questioning by the police or other law enforcement or judicial authorities’. Bij de verdere ontwikkeling van het concept-wetsvoorstel zal de inhoud van de rechtsbijstand onderwerp van bespreking moeten zijn. Daarbij is de verwachting, dat de inhoud van de rechtsbijstand niet eenvormig zal zijn, hierover zo dadelijk meer.
Inhoud verhoorbijstand De (inhoud van de) verhoorbijstand heeft de gemoederen de afgelopen jaren misschien wel het meest beziggehouden. Nog steeds is verhoorbijstand niet de regel. Als een advocaat het verhoor bij mag wonen is (formeel) zijn rol primair die van toezichthouder (toezien op het achterwege blijven van ongeoorloofde druk). Op deze manier is de bijstand (ten aanzien van minderjarigen) vastgelegd in de Aanwijzing. Wel was (voorzichtig) de mogelijkheid van verduidelijkende vragen geïntroduceerd.
De (inhoud van de) verhoorbijstand heeft de gemoederen de afgelopen jaren misschien wel het meest beziggehouden 2606
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
Onlangs verscheen de WODC evaluatie Rechtsbijstand bij politieverhoor.9 Het WODC stelt nog maar eens vast, dat de aanwezigheid van advocaten bij politieverhoren in de praktijk, bij relatief kleinere zaken, niet tot veel spanningen leidt. Dit verrast niet.10 Wel is opmerkelijk, en teleurstellend, dat beleidsmakers kennelijk spanningen voorzagen. In ieder geval lukte het niet om op voorhand tot gezamenlijke afspraken te komen over de rol van de advocaat tijdens het verhoor. Hier liggen waarschijnlijk een principieel ander vertrekpunt en cultuurverschillen aan ten grondslag. Vanuit de politie werd, achteruitkijkend naar een eerdere pilot, vooral getracht de advocaat alleen een aanwezigheidsrecht te geven. Het daadwerkelijk verlenen van rechtsbijstand, zoals door de advocatuur bepleit, werd niet op prijs gesteld. Bij gebrek aan een begin van overeenstemming over de rol van de advocaat tijdens het verhoor heeft de NOvA vooruitlopend op de totstandkoming van de Richtlijn in het Protocol aangegeven hoe effectieve participatie van de raadsman bij een verhoor volgens de NOvA moet worden uitgevoerd. Aangegeven is, dat de advocaat rechtsbijstand tijdens het verhoor verleent en dat de advocaat er op toeziet dat het verhoor eerlijk verloopt. In de toelichting is vervolgens aangegeven, dat met dit voorschrift wordt benadrukt dat de advocaat die tot het politieverhoor wordt toegelaten, rechtsbijstandverlener is. Dit gaat dus verder dan het enkele aanwezigheidsrecht. Omdat tijdens het (politie)verhoor het belang van de waarheidsvinding richtinggevend is, stelt de advocaat zich in beginsel terughoudend (maar niet passief) op. In het belang van de verdachte dient de raadsman zo nodig een actieve verdediging te voeren. Dit betekent onder andere dat hij in de verhoorruimte plaats neemt naast zijn cliënt en dat hij gehouden is in te grijpen wanneer tijdens het verhoor van de verdachte wordt gehandeld in strijd met het pressieverbod of wanneer die situatie dreigt. De advocaat is voorts gehouden in te grijpen wanneer hij daartoe een andere gegronde reden aanwezig acht. Zo nodig adviseert hij zijn cliënt tijdens het verhoor. Hij is gehouden om, telkens wanneer dat naar zijn oordeel noodzakelijk is, aan de verhoorder(s) te vragen het verhoor te onderbreken voor een vertrouwelijk onderhoud met zijn cliënt of voor het nemen van rust (‘time out’). Verder is hij gehouden om, telkens wanneer hij dat in het belang van zijn cliënt noodzakelijk acht, vragen te stellen en opmerkingen te maken. De advocaat maakt (vanzelfsprekend) geen onredelijk gebruik van de instrumenten die hem als rechtsbijstandverlener tijdens het verhoor ter beschikking staan. De advocaat ziet er in het bijzonder op toe dat het recht van de verdachte om zichzelf niet te belasten en de keuzevrijheid van de verdachte om een verklaring af te leggen, te antwoorden op de gestelde vragen of te zwijgen, worden geëerbiedigd. Hij waakt tijdens het verhoor over de wijze waarop zijn cliënt wordt behandeld. Hij houdt in de gaten of de procedurevoorschriften in acht worden genomen en of het verhoor ook overigens rechtmatig verloopt. Wanneer hij constateert dat er zich een onregelmatigheid voordoet, maakt hij daar zo nodig melding van. Hij kan bijvoorbeeld aan de verhorende ambtenaar voorstellen dat de vraag anders wordt geformuleerd en/of zijn cliënt adviseren niet te antwoorden. Bij de totstandkoming van de concept Richtlijn is intensief onderhandeld over de vraag of in de concept Richtlijn iets zou moeten worden opgenomen over het-
geen de raadsman tijdens het verhoor mag doen. In overweging 26 van de Richtlijn staat: ‘Member States should ensure that suspects or accused persons have the right for their lawyer to be present and participate effectively when they are questioned by the investigating authorities, as well as during court hearings. Such participation should be in accordance with procedures in national law, which may regulate the participation of a lawyer during (……) provided these rules do not prejudice the effective exercise and essence of the right concerned. During questioning (…) the lawyer may inter alia, in accordance with such rules, ask questions, request clarification and make statements, which should be recorded in accordance with national law’, (onderstrepingen van auteurs). De verwachting is gerechtvaardigd dat de in het Protocol van de NovA beschreven rol van de advocaat zeer dicht bij de toekomstige realiteit zal liggen. In het concept-wetsvoorstel zal dit duidelijk, maar in algemene termen moeten worden beschreven. Nadere uitvoeringsregels, en bijvoorbeeld afspraken over escalatie, verdienen aandacht. Tevens dient op (zeer) korte termijn te worden bezien hoe moet worden omgegaan met de periode tot aan implementatie van de Richtlijn. In de praktijk blijkt toegang tot het verhoor en invulling van de rol van de advocaat gedurende het verhoor steeds vaker tot discussie te leiden, die gezien het voorland als achterhoedegevechten kunnen worden betiteld en die zo snel mogelijk tot het verleden zouden moeten behoren.
ZSM en herziening van de rechtsbijstand in de voorfase In de afgelopen twee jaar zijn in het kader van het zogenoemd herontwerp van de keten strafrechtelijke handhaving verschillende experimenten in gang gezet die onder meer strekken tot het terugbrengen van de doorlooptijden. Het meest in het oog springend daarbij zijn wel de ontwikkelingen die (met wat goede wil) onder de noemer ZSM kunnen worden geplaatst. Opmerkelijk daarbij is, dat deze ZSM versnelling slechts ten dele tegemoet komt aan de eerste aanbeveling van de Algemene Rekenkamer naar aanleiding van het kritische rapport over prestaties in de strafrechtketen.11 ‘Ontwikkel beleid voor de strafrechtketen als geheel met als doel het realiseren van gewenste en voorkomen van ongewenste prestaties en effecten. Het beleid van de ketenpartners moet hierop aansluiten’. Minst genomen is de indruk dat ZSM sterk is gestuurd door OM en politie, terwijl de rechterlijke macht lange tijd slechts marginaal was aangesloten. Dit gold overigens eveneens voor de advocatuur. OM en politie waren druk bezig met reclassering, slachtofferhulp en jeugdzorg. Aandacht voor rechtsbijstand was er lange tijd vrijwel niet.12
Een eerste noodzakelijke voorwaarde voor een correcte versnelling, verbetering en actualisering van de strafrechtketen is, dat ZSM inderdaad (in navolging van de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer) in een breder (‘ketenbreed’) kader wordt geplaatst. De belangrijkste aanzet (of een belangrijke) kan worden gegeven, door afscheid te nemen van ZSM als project. ZSM zou niets meer en niets minder moeten zijn dan het verbeteren van de aanvang van het strafproces (een betere selectie en vervolgens een efficiënte afhandeling). Dit begint overigens al met het beperken van de instroom. In het bijzonder door heroverweging van de ruime toepassing van vrijheidsbenemende dwangmiddelen. Idealiter zou dit moeten leiden tot minder aanhoudingen. Immers vanaf dat moment bevindt de verdachte zich in een dwangpositie en ontstaat voor de Staat de verplichting tot rechtsbijstand. Voor situaties waarin aanhouding toch plaats moet vinden, dient nagedacht te worden over scenario’s waarbij de verdachte weliswaar wordt aangehouden, maar dat de feitelijke beslissing over de wijze van afdoening pas wordt genomen, enige tijd nadat de verdachte in vrijheid is gesteld.13 Dat haalt in ieder geval de angel uit de vrijheidsbeperkende context. Het haalt bij de huidige stand van zaken echter niet de angel uit de kosten van rechtsbijstand. Volgens de Richtlijn immers, is deze hoe dan ook van toepassing indien de verdachte van zijn vrijheid wordt beroofd. In welke fase van het proces dat gebeurt, is daarbij niet relevant, of het gaat om een ernstig of minder ernstig feit evenmin: beslissend is het moment van aanhouding. Ook met betrekking tot de afdoening zelf, verdient het nader onderzoek hoe ZSM zich verhoudt tot de keten. In het bijzonder verdient de rol van de rechter een inhoudelijke discussie. Meer in het bijzonder gaat het dan om
ZSM zou niets meer en niets minder moeten zijn dan het verbeteren van de aanvang van het strafproces de vraag welke zaken voor een rechter moeten worden gebracht en welke door het Openbaar Ministerie kunnen worden afgedaan. De indruk is, dat bij de huidige praktijk de grenzen van (met name) de inzet van de strafbeschikking worden gezocht. Hierover heeft bij invoering van die strafbeschikking weinig discussie plaatsgehad. Waarschijnlijk, omdat de schaal waarop en de omstandigheden waaronder de strafbeschikking wordt ingezet niet voorzien was.
9. W.J. Verhoeven, L. Stevens, Rechtsbijstand
Boom Lemma 2013 en eerder als L. Stevens,
Boom Lemma 2010.
spraak’, Strafblad 2013, p. 289-296.
bij politieverhoor, Evaluatie van de Aanwij-
W.J. Verhoeven, Raadsman bij politiever-
10. Verhoeven, Stevens, 2013, p. 303.
13. P. van der Kruis, ‘ZSM is niet Zo Secuur
zing rechtsbijstand bij politieverhoor in
hoor, Invloed van voorafgaande consultatie
11. Kamerstukken 2011/12, 33 173, nr. 1.
Mogelijk, maar TV, Totale Verrommeling’,
Amsterdam-Amstelland, Groningen, Haag-
en aanwezigheid van raadslieden op organi-
Algemene Rekenkamer, Prestaties in de
Strafblad 2013, p. 297-308.
landen, Limburg-Zuid, Midden- en West-
satie en wijze van verhoren en proceshou-
strafrechtketen.
Brabant en Utrecht, WODC, Den Haag:
ding van verdachten, WODC, Den Haag:
12. P.T.C. van Kampen, ‘ZSM (&) tegen-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2607
Focus
Last but not least, verdienen de gevolgen van de OM-afdoening, bijvoorbeeld in het kader van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens of bij de diverse integriteitstoetsen heroverweging.14 Er is grote behoefte aan een grotere differentiatie ten aanzien van de gevolgen die thans, ook bij kleine verwijten soms massief zijn, bijvoorbeeld omdat een verklaring omtrent gedrag wordt geweigerd. Beter dan in 2011 – maar dat is gezien de stormachtige ZSM-ontwikkelingen ook niet verwonderlijk – dient de hele keten, en daarnaast aanpalende regelgeving in het kader van de behandeling van het concept Wetsontwerp te worden bezien.
De rol van advocatuur in de nieuwe voorfase van het strafproces Naast inpassing in de keten, is adequate rechtsbijstand in de voorfase (bij ZSM) een tweede noodzakelijke voorwaarde voor het slagen van de veranderingen die in gang zijn gezet.15 De minister is geen helderziende zo schreef hij, ook de advocatuur kan maar beperkt in de toekomst kijken. Toch is in het najaar van 2012 een
De indruk is, dat bij de huidige praktijk de grenzen van (met name) de inzet van de strafbeschikking worden gezocht advies verschenen van de Commissie innovatie strafrechtadvocatuur over de herbezinning van de rol van de raadsman in de voorfase van het strafproces.16 Ten aanzien van de zogenoemde ZSM-ontwikkelingen werd de Commissie echter belemmerd door de snelle voortgang van dit project. De Commissie was gevraagd om voorstellen te doen voor nieuwe werkwijzen en organisatievormen voor de voorfase van het strafproces. Dit is met uitzondering van een aantal specifieke ZSM onderwerpen ook gebeurd. Het inspirerende en doorwrochte advies is ter consultatie voorgelegd aan stakeholders. Waardevolle aanvullingen zijn gevolgd. Inmiddels heeft de NOvA zijn standpunt bepaald. Ondermeer is besloten dat wat de NOvA betreft, de organisatie van de rechtsbij-
2608
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
stand in de voorfase, zoveel mogelijk moet aansluiten bij de organisatie en het logistieke proces van OM en politie. De NOvA staat in dat kader voor, dat advocaten vanuit de tien locaties waar de besluitvorming omtrent de afdoening plaatsvindt, rechtsbijstand verlenen. Dit zou dan niet alleen ZSM-bijstand moeten zijn, maar dit dient het model te worden voor de ‘intake’ van alle, althans het overgrote deel van de, strafzaken. Op deze manier wordt de wachttijd voor rechtsbijstand tot een minimum teruggebracht.17 De context van ZSM rechtvaardigt, of sterker nog dicteert,18 ook gelet op de Richtlijn en de vereisten van ‘informed consent’, dat alle aangehouden verdachten langs een advocaat worden ‘gesluisd’, bij voorkeur live, zo nodig per videoverbinding. De advocaat informeert de verdachte over het hem toekomende recht op rechtsbijstand, wat de advocaat voor de verdachte kan betekenen en waarom de rechtsbijstand voor deze verdachte relevant zou kunnen zijn (of niet).19 Hier komen wij dan ook bij nog uit te werken onderdelen. De Commissie Innovatie Strafrechtadvocatuur, adviseerde om een scheiding aan te brengen tussen informatieverstrekking en daadwerkelijk verlenen van rechtsbijstand, meer in het bijzonder werd een vorm van triage (zoals in de medische wereld) voorzien. Dit betekent dat de belangrijkste taak van deze advocaat zal zijn om te beoordelen wat de rechtshulpbehoefte van de verdachte is, en daar vervolgens op te handelen. Dit zou ertoe kunnen leiden, dat dit (korte) informatieve gesprek volstaat, of dat een (andere) advocaat de verdachte alsnog zou moeten bezoeken. De efficiencywinst is dan vooral gelegen in de snelle inhoudelijke inventarisatie van verdachten die rechtsbijstand wensen. De procesmatige en juridische winst is, dat verdachten altijd een advocaat spreken en dat snel duidelijk is welke bijstand nodig is. De verdachte kan na de ontvangen informatie ten overstaan van de advocaat afstand doen van het recht.20 In uitzonderlijke gevallen (als een verdachte ondubbelzinnig duidelijk maakt dat hij geen advocaat wenst te spreken (dit weigert), kan hiervan met verbalisering worden afgezien. Zo niet, dan vangt op dat moment de rechtsbijstand aan. In het kader van een goede inrichting is in een Rotterdamse pilot aan de orde gekomen, dat bij diverse (zwaardere) delicten, de kans dat een beroep wordt gedaan op verhoorbijstand zeer groot is. Voor dergelijke gevallen zou een shortcut moeten ontstaan, waardoor geen vertraging optreedt. Ten behoeve van goede rechtsbijstand dient de advocaat inzage te kunnen hebben in de stukken die in verband met de strafzaak tegen zijn cliënt zijn opgemaakt (dus ook in het kader van een snelle afdoening). Het recht op een eerlijk proces betekent dat de verdediging in dit geval over dezelfde informatie moet kunnen beschikken als de officier, of dat nu een digitaal concept is, een definitief proces-verbaal in hard copy, of mondelinge informatie die de officier ter beschikking staat en die relevant is voor de beoogde afdoeningswijze. Eerst dan kan (en moet) de raadsman zijn cliënt informeren en adviseren over de door de Officier van Justitie voorgestane wijze van afdoening, inclusief de consequenties die de beoogde afdoeningswijze in de toekomst voor de client kan hebben.
Het recht op een eerlijk proces betekent dat de verdediging in dit geval over dezelfde informatie moet kunnen beschikken als de officier
Randvoorwaarden De grote veranderingen zullen veel vragen van advocaten. Het belang van de cliënt en de rol van de advocaat in het strafproces zullen maatgevend moeten zijn. Meer in het bijzonder zal de traditionele piketdienst (in ieder geval voor een belangrijk deel) vervallen. Een interessant discussiepunt binnen de advocatuur zal daarbij zijn, wat de omvang van de bijstand is. In hoeverre is er ruimte voor bijstand die verder gaat dan juridische bijstand? Verbeteren van de kwaliteit van de rechtsbijstand (waaronder ook begrepen het tijdig bieden van bijstand) zal net als bij het OM hoog op de agenda moeten staan. Hierbij zal ook moeten worden gekeken in hoeverre betrokken partijen tezamen getraind moeten worden, om diep ingesleten gewoonten en (voor)oordelen over en weer te veranderen. Tevens verdient nadere uitwerking in hoeverre advocaten aan strengere eisen moeten voldoen (zoals nu al bij jeugdstrafrecht) om voor de eerste advisering en/of de bijstand in de zwaarste categorie strafzaken in aanmerking te komen. De advocatuur zal tenslotte moeten inzien, dat de technische ontwikkelingen zo snel gaan, dat videocontact, maar ook digitale kennisneming van stukken tot de dagelijkse praktijk zullen gaan behoren. Opmerkelijk is, dat de financiële consequenties, of de te maken keuzen vooruitgeschoven zijn. In algemene zin is in de concept memorie van toelichting nog wel opgenomen, dat ‘voor degenen die geen gekozen raadsman hebben, een raadsman wordt aangewezen in de gevallen waarin de wetgever een recht op rechtsbijstand heeft toegekend’.21 Hiermee lijkt enige zekerheid gegeven, al wordt met de term aangewezen advocaat (in plaats van
toegevoegde advocaat) de indruk gewekt – en voor een dergelijke uitleg mag geen ruimte zijn – dat de gekozen, maar toegevoegde advocaat sneuvelt ten behoeve van de efficiency: van een dergelijke situatie mag geen sprake zijn. De zekerheid omtrent de vergoeding is echter zeer beperkt, en het is van het grootste belang, dat op korte termijn verder gesproken wordt over de financiering. Op dit moment lijkt de gedachte op het ministerie te overheersen, dat geen sprake kan zijn van extra kosten. Het heeft echter geen enkele zin om een goede auto te bouwen als er geen geld is voor brandstof. Als verbetering van het proces bij alle andere procesdeelnemers geld mag kosten, dan natuurlijk ook bij de advocatuur. Daarnaast wreekt ook hier zich, dat niet naar de hele keten is gekeken. Bezien moet worden, op welke wijze versnellingen leiden tot bijvoorbeeld besparingen later in de keten (besparingen bij rechters, advocaten en OM in het kader van zittingen) maar ook kosten die verband houden met het langer vastzitten van verdachten; kosten die verband houden met trage executie van straffen, maatschappelijke kosten (hogere schadevergoedingen slachtoffers) en het voorkomen van kosten (faalkosten) door de inzet van advocaten.22
Conclusie Sinds de presentatie van het concept Wetsontwerp hebben zich veel ontwikkelingen voorgedaan, die hoop bieden op een radicale verbetering van de rechtsbijstand in de voorfase van het strafproces en daarmee ook op de kwaliteit van het proces van waarheidsvinding. De hoop wordt uitgesproken, dat de wetgever niet angstig zal zijn, maar het moment zal aangrijpen om tot wezenlijke veranderingen te komen. Inpassingen in de hele keten zijn hierbij cruciaal, evenals het opheffen van eventuele belemmeringen. Van alle betrokken partijen mag veel gevraagd worden om deze verbeteringen te bewerkstelligen. Van de advocatuur zal een verdere investering in de kwaliteit worden gevraagd, daarnaast wordt een beroep gedaan op het aanpassingsvermogen van advocaten. Van de overheid mag verwacht worden, dat (efficiënte) rechtsbijstand is georganiseerd, dat daarvoor een redelijke prijs betaald wordt, net zoals dat gebeurt bij de aanleg van snelwegen, bij het uitzenden van een vredesmissie, of het uitbetalen van salarissen aan ambtenaren.
14. Zie het definitief concept advies van de
man in de voorfase van het strafproces,
Strafrechtadvocatuur, Strafblad 2013, p.
21. Concept MvT, p. 21.
werkgroep ZSM & Rechtsbijstand, juli 2013,
Advies van 18 oktober 2012 van de Com-
22-26 (in het bijzonder conclusie 1).
22. Zie Van Kampen, a.w.
versie 1.0.
missie Innovatie Strafrechtadvocatuur.
18. Zie Van Kampen, a.w.
15. J.J.A. Lucas, ‘ZSM – een huis dat samen
17. Zie D.V.A. Brouwer, De voorstellen van
19. Zie ook definitief concept advies werk-
gebouwd wordt, staat steviger’, Strafblad
de Commissie Innovatie Strafrechtadvoca-
groep ZSM & Rechtsbijstand.
2013, p. 282-288.
tuur, een persoonlijke toelichting, bespreking
20. Zie Brouwer, a.w. (in het bijzonder con-
16. Herbezinning van de rol van de raads-
van het rapport van de Commissie Innovatie
clusie 2).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2609
Opinie
2192
Een rechterlijk vooroordeel als feit van algemene bekendheid? Jos Dute1 De rechter beslist zonder aanziens des persoons. Dat is althans de bedoeling. Maar soms gaat het mis. Met natuurlijk de vrouw als kind van de rekening.
E
en meisje van tien jaar wordt aangereden door een motorrijder. Zij loopt daardoor zodanig ernstig hersenletsel op dat zij nooit zal kunnen werken. De verzekeraar van de motorrijder, Reaal, erkent aansprakelijkheid, maar het overleg over de afwikkeling van de schade loopt vast op een meningsverschil over de omvang van het verlies van verdienvermogen van het (nu twintigjarige) slachtoffer. In een deelgeschilprocedure stelt de Rechtbank Den Haag daarvoor de uitgangspunten vast.2 In de beschikking overweegt de rechtbank als volgt: ‘De rechtbank acht het redelijk te veronderstellen dat [het slachtoffer], als vrouw in Nederland en gegeven haar culturele achtergrond [Turks, JD] en persoonlijke omstandigheden, een partner zou hebben gevonden en rond haar 26e levensjaar (in het jaar 2019) kinderen zou hebben gekregen. Gezien de huidige en te verwachten economische situatie, ook in de kinderopvang, is het redelijk te veronderstellen dat [het slachtoffer] in verband met de geboorte van haar kinderen gedurende tien jaar niet zou hebben gewerkt en vervolgens vanaf haar 36e levensjaar tot haar 67e levensjaar, conform de door Reaal voorgestelde 50% ofwel twintig uur per week werkzaam zou geweest. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat slechts een kleine groep vrouwen na de geboorte van kinderen fulltime blijft werken en derhalve de verzorging en opvoeding van die kinderen voor een belangrijk deel aan derden overlaat, terwijl niet is onderbouwd dat [het slachtoffer] tot deze kleine groep vrouwen behoort’. Is het een feit van algemene bekendheid dat maar weinig vrouwen na de geboorte van hun kinderen fulltime blijven werken? Is dit een notoir feit dat ieder normaal ontwikkeld mens kent of uit voor ieder toegankelijke bronnen kan kennen?3 Waar haalt de rechter zijn wijsheid vandaan? In elk geval ontleent hij die niet aan de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Daaruit blijkt immers
dat de zorg voor het gezin voor steeds minder vrouwen een reden is om niet te werken.4 De veronderstelling van de rechtbank dat het slachtoffer na de geboorte van haar kinderen eerst tien jaar niet zou hebben gewerkt en daarna twintig uur per week, is volstrekt uit de lucht gegrepen. Is dit geen onderscheid op grond van geslacht? Welnee, vindt de rechtbank. ‘De rechtbank dient, rekening houdend met de beschikbare statistische gegevens en de persoonlijke omstandigheden van [het slachtoffer], te schatten hoe het leven van [het slachtoffer] er, het ongeval weggedacht, zou hebben uitgezien. Daarbij is het onvermijdelijk dat rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat [het slachtoffer] een vrouw is, maar dit maakt nog niet dat de aannames daarmee discriminerend zijn. De aannames laten immers alle ruimte om in afwijking van de statistische gegevens uit te gaan van een fulltime dienstverband wanneer daartoe op basis van de persoonlijke omstandigheden van [het slachtoffer] voldoende aanleiding is’. Gemakshalve gaat de rechter eraan voorbij dat hij de inschatting van de te verwachten arbeidsparticipatie van het slachtoffer praktisch volledig heeft opgehangen aan haar geslacht. Dat op grond van persoonlijke omstandigheden kan worden afgeweken van bedoelde aannames, laat onverlet dat het slachtoffer qua bewijspositie al direct op grote achterstand is gezet. Bovendien valt op dit punt bij zo’n jong meisje natuurlijk niet veel aan te voeren. Ook de Turkse achtergrond van het meisje speelt kennelijk een rol. Maar hoe? De rechter vindt het niet nodig daar ook maar één woord aan te wijden. Statistische gegevens zijn bij de schadeberekening een neutraal criterium. Maar als vooral vrouwen (of vooral mannen) nadeel ondervinden van het gebruik van die gegevens is sprake van indirect onderscheid op grond van geslacht. Statistische gegevens mogen niet die betekenis hebben, dat
De veronderstelling van de rechtbank dat het slachtoffer na de geboorte van haar kinderen eerst tien jaar niet zou hebben gewerkt en daarna twintig uur per week, is volstrekt uit de lucht gegrepen 2610
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
zij telkens als uitgangspunt worden gehanteerd, waarbij van een vrouwelijk slachtoffer wordt verlangd dat zij het bewijs levert van (verwachte) andere concrete omstandigheden, aldus de Commissie Gelijke Behandeling, thans College voor de Rechten van de Mens.5 Richtlijn 2004/113/EG gaat nog een stap verder. Zij verbiedt het gebruik van sekse als een factor bij de berekening van de verzekeringsuitkeringen (en -premies) in alle verzekeringscontracten die na 21 december 2007 zijn gesloten. De richtlijn kende aanvankelijk een uitzondering voor het geval de berekening van de uitkering (c.q. de premie) was gebaseerd op betrouwbare, actuele en kenbare actuariële gegevens. Het Hof van Justitie heeft deze
uitzondering enkele jaren terug echter ongeldig verklaard.6 In de (schaarse) jurisprudentie valt op dat het al dan niet krijgen van kinderen bij vrouwen steeds wordt meegenomen bij de bepaling van de inkomensschade, terwijl dit bij mannen niet of althans niet standaard gebeurt. De gelijkebehandelingswetgeving laat echter niet toe dat de vraag naar de kinderwens alleen wordt opgeworpen bij vrouwen. Evenmin mag worden uitgegaan van ongefundeerde aannames en onbewezen stellingen.7 Juist de rechter dient zich mogelijke discriminatie bewust te zijn. In geen geval mag hij zijn vooroordelen tot feiten van algemene bekendheid verheffen.
EG in het licht van dit arrest, Publicatieblad
Auteur
Noten
5. Commissie Gelijke Behandeling 5
1. Prof. mr. J.C.J. Dute is lid van het Colle-
2. Rb. ‘s-Gravenhage 23 juli 2013,
november 1996, oordeel 1996-90.
nr. C011 van 13 januari 2012, p. 1-11.
ge voor de Rechten van de Mens te Utrecht
ECLI:NL:RBDHA:2013:9276.
6. HvJ EU 1 maart 2011, zaak nr. C-236/09
7. Commissie Gelijke Behandeling, Onder-
en hoogleraar Gezondheidsrecht aan de
3. Parlementaire Geschiedenis nieuw
(Belgische Verbruikersunie Test-Aankoop
scheid naar geslacht bij de vaststelling van
Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de
bewijsrecht, p. 79.
VZW e.a.); zie voorts de Richtsnoeren betref-
letselschade, Een verkennend onderzoek,
Radboud Universiteit Nijmegen.
4. Zie www.cbs.nl, Emancipatiemonitor 2012.
fende de toepassing van Richtlijn 2004/113/
2012, www.mensenrechten.nl.
2193
O&M
Ontbinding van de Eerste Kamer? Jan Eskes1
O
ver het algemeen heeft bij een politiek conflict tussen het kabinet en de Eerste Kamer een ontbinding van de laatste weinig zin. De Eerste Kamer keert immers meestal na de herverkiezing in ongewijzigde vorm en getal terug. In één geval lijkt echter een ontbinding van de Eerste Kamer nuttig en zelfs aangewezen, namelijk als in de Tweede Kamer een grote oppositiepartij, na veel geamendeer en compromissen een voor het kabinet vitaal wetsontwerp steunt. Dat laatste is gezien de extreem ‘dualistische’ verhouding van thans tussen kabinet en Tweede Kamer (Thorbecke kijkt vanuit zijn graf goedkeurend toe!) allerminst denkbeeldig. Als dan de fractie van dezelfde partij in de Eerste Kamer onder het motto ‘wij zijn er ook nog!’ de kont tegen de krib gooit en aankondigt het
wetsontwerp niet te steunen en andere oppositiepartijen in de Eerste Kamer de regering niet te hulp snellen, dan is het volstrekt legitiem de Eerste Kamer nog vóór de stemming te ontbinden. Artikel 64 van de Grondwet geeft de regering daartoe het recht. Wat is namelijk het geval? Nog meer dan bij de verkiezing van de Tweede Kamer is bij de verkiezing van de Eerste Kamer het partijbestuur van de desbetreffende partij verantwoordelijk voor de kandidaatstelling. In het hierboven beschreven geval zal de partijtop er dan zeker voor zorgen dat de kandidaten het standpunt van de Tweede Kamer zullen steunen en volgen. Anders dreigt een crisis binnen de partij. In vergelijking met de Tweede Kamer is de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer een sinecure.
Niet negen miljoen kiezers of meer dienen in het geweer te komen, maar slechts 564 leden van Provinciale Staten. Tijdens een zitting zal de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer vermoedelijk niet meer dan een uurtje vergen. Ook tempoverlies bij de finale besluitvorming over het desbetreffende wetsontwerp zal waarschijnlijk gering zijn. De door mij geschetste aanpak zal overduidelijk maken dat het primaat van de politieke besluitvorming bij het kabinet en de Tweede Kamer ligt en dat voor de Eerste Kamer slechts een zeer bescheiden rol is weggelegd. Zo hoort het ook! Auteur 1. Dr. J.A.O. Eskes is oud-docent Staatsrecht aan de Universiteit Utrecht. Dit stukje is ook geplaatst op www.njblog.nl, alwaar gereageerd kan worden.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2611
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
later wordt het mogelijk voor studenten om
een selectiesysteem dat rekening houdt met
NJB 2013/ … (nummer uitspraak)
van een beroepsopleiding naar het reguliere
de gevolgde vooropleiding toelaatbaar. Het
voortgezet onderwijs te switchen.
Hof acht deze beperking proportioneel. Leerlingen van de beide typen scholen doen het-
EHRM
2612
Hoge Raad (civiele kamer)
2613
B. Procedure
zelfde toelatingsexamen en die examens
Hoge Raad (strafkamer)
2622
Altinay dient op 16 augustus 2004 een klacht
worden op dezelfde manier nagekeken. Het
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
2625
in bij het EHRM. Naar zijn mening wordt hij
toepassen van een wegingsfactor op het
Centrale Raad van Beroep
2626
op twee manieren ongelijk behandeld bij de
gemiddelde schoolcijfer vindt het Hof niet
College Beroep bedrijfsleven
2630
uitoefening van zijn recht op onderwijs (art.
disproportioneel. Het staat leerlingen vrij
14 EVRM jo. 2 Eerste Protocol EVRM). In de
om te kiezen voor beroeps- danwel regulier
eerste plaats klaagt hij dat hem de toegang
voortgezet onderwijs. Op dit punt ziet het
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
tot de universiteit werd ontzegd terwijl kan-
EHRM geen schending.
didaten van regulier onderwijs met hetzelfde
Ten aanzien van de tweede klacht, dat de
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
cijfer wel werden toegelaten. Daarnaast
wijziging zonder overgangsmaatregelen
kers van de Universiteit Leiden, de VU
klaagt hij over de abruptheid waarmee de
werd ingevoerd nadat Altinay reeds begon-
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
stelselwijziging haar beslag kreeg. Hij kon
nen was aan zijn opleiding, overweegt het
de bewerking is verzorgd door J. Uzman (Uni-
zich daarom niet op de nieuwe situatie voor-
Hof dat het ontbreken van overgangsrecht
versiteit Leiden). Alle uitspraken van het
bereiden. Altinay voelt zich daarmee ongelijk
tot een verschil in behandeling leidde tus-
EHRM staan op www.echr.coe.int; een selec-
behandeld ten opzichte van diegenen die in
sen Altinay en de leerlingen die voor, res-
tie verschijnt uiteindelijk in Reports of Judg-
eerdere jaren beroepsonderwijs volgden en
pectievelijk na hem begonnen aan de oplei-
ments and Decisions. De uitspraken van
onder het gunstiger regime vielen, en diege-
ding. Totdat de regels wijzigden, werd ook
kamers van het EHRM worden drie maanden
nen die ná hem aan de opleiding begonnen,
het gemiddeld schoolcijfer van beroepson-
na de uitspraakdatum definitief, tenzij er
die tenminste de kans kregen om van oplei-
derwijs met een factor 0,5 vermenigvuldigd.
intern appel wordt ingesteld bij de Grote
ding te wisselen. Het Hof verklaart zijn klach-
De plotselinge wijziging van de regels ging
Kamer van het Hof.
ten ontvankelijk.
niet gepaard met maatregelen ten behoeve van leerlingen, zoals Altinay, die op goede
C. Uitspraak van het Hof
gronden meenden te zijn begonnen aan een
(Tweede Kamer: Raimondi, Jočienė, Lorenzen,
opleiding die toegang gaf tot de universiteit.
Popović, Karakaş, Vučinić, Pinto de Albuquer-
Het werd hem niet toegestaan te wisselen
9 juli 2013, appl. no. 37222/04
que)
van vooropleiding, hoewel het toepasselijk
Art. 14 EVRM jo. 2 Eerste Protocol EVRM.
Volgens het EHRM valt de klacht binnen de
Daarnaast werd het curriculum van het laat-
Toegang tot universiteiten. Plotselinge en
reikwijdte van artikel 2 EP. De toegang tot
ste jaar beroepsonderwijs niet aangepast
onvoorziene wijziging regels. Veranderend
reeds bestaande universiteiten is inherent
aan de nieuwe eisen. De wijziging van de
relatief gewicht diploma’s van regulier
aan het recht op onderwijs. Dat recht is niet
regels was volgens het Hof dan ook niet te
voortgezet en beroepsonderwijs. Geen tran-
absoluut. Staten mogen het beperken en
voorzien en niet proportioneel.
sitieperiode. Schending.
hebben daarbij een zekere beoordelingsvrij-
2194
wettelijk kader daarvoor wel ruimte bood.
heid. Beperkingen mogen echter niet de
D. Slotsom
essentie van het recht onderwijs aantasten.
Het EHRM concludeert in meerderheid dat
Artikel 2 EP laat toe dat de toegang tot uni-
geen sprake is van een schending met
versiteiten afhankelijk is van inschrijvings-
betrekking tot de eerste klacht onder art. 12
eisen en toelatingsexamens. Het Hof stelt
EP jo. 14 EVRM. Wel stelt het unaniem vast
A. Feiten
vast dat sprake was van een ongelijke
dat het ontbreken van overgangsrecht leidt
Altinay schrijft zich in 1995 in voor een
behandeling tussen kandidaten die, zoals
tot een schending van die artikelen. Het kent
beroepsopleiding communicatie. Conform de
Altinay, een beroepsopleiding hebben
een vergoeding van 5000 Euro voor geleden
vigerende wetgeving, geeft het diploma van
gevolgd, en kandidaten die regulier voortge-
schade toe. Aan het arrest is een dissent van
zo’n opleiding op gelijke voet met diploma’s
zet onderwijs volgden. Het gaat vervolgens
de rechters Vučinić en Pinto de Albuquerque
van regulier voortgezet onderwijs, toegang
in op de vraag of deze ongelijke behande-
gehecht.
tot universitaire studies op dat terrein. In
ling gerechtvaardigd kon worden. Hoewel
1998 wijzigt het regime. De toelating wordt
het Hof een Europese trend constateert rich-
dan, naast een toelatingsexamen, bepaald
ting de versoepeling van de toegang tot uni-
door het gemiddelde schoolcijfer. Het cijfer
versiteiten voor afgestudeerden van
van leerlingen afkomstig van reguliere scho-
beroepsopleidingen, accepteert het dat de
len wordt vermenigvuldigd met factor 0,5.
ongelijke behandeling een legitiem doel
Voor beroepsopleidingen geldt een factor 0,2.
dient. Zij werd ingegeven door de constate-
Altinay verzoekt te mogen overstappen naar
ring dat het onderwijs in vakken zoals wis-
regulier voortgezet onderwijs. Dat wordt
kunde in de beroepsopleidingen van een
geweigerd. Zijn cijfer voor het universitaire
aanzienlijk lager niveau was dan in het
toelatingsexamen is uiteindelijk onvoldoen-
reguliere voortgezet onderwijs. Zolang het
de om te worden toegelaten. Was de ‘oude’
beroepsonderwijs het, voor de universiteiten
regeling nog van kracht geweest, dan zou hij
vereiste, niveau nog niet haalt, iets waarvoor
zich wel gekwalificeerd hebben. Pas een jaar
investeringen door de overheid nodig zijn, is
(EVRM art. 14, 2 Eerste Protocol) Altinay vs.Turkije
2612
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
Rechtspraak
Hoge Raad (civiele kamer)
heid heeft gemaakt door rechtsmacht van
benutten van in Nederland bestaande ver-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
de Nederlandse rechter te creëren. Het hof
haalsmogelijkheden, zodat Dongray mis-
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
heeft dit betoog aanvaard, het verstekarrest
bruik heeft gemaakt van de bevoegdheids-
van Justitie van het Caribische deel van het
en het verstekvonnis vernietigd en ver-
grond van art. 767 Rv. In het licht van de
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
klaard dat de Nederlandse rechter geen
hiervoor weergegeven ratio van art. 767 Rv
zien op www.rechtspraak.nl
rechtsmacht heeft om van de vordering ken-
geeft het oordeel van het hof niet blijk van
nis te nemen.
een onjuiste rechtsopvatting.
2195
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
Hoge Raad
sie van de A-G.
Onderdeel 1 komt op tegen het oordeel van
De A-G bespreekt het verzet in hoger beroep
4 oktober 2013, nr. 12/01985
het hof dat Gécamines ontvangen kan wor-
onder 2.2 en de ratio van het forum arresti
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
den in het incidentele hoger beroep. De
(de strekking van art. 767 Rv) onder 2.4-2.8.
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion,
klacht faalt. Het rechtsmiddel van verzet
G. Snijders; A-G mr. P. Vlas)
heeft als strekking dat het geding waarin
ECLI:NL:HR:2013:CA3741
verstek was verleend, wordt heropend en op
2196
tegenspraak in dezelfde instantie wordt Een buitenlandse partij legt ten laste van
voortgezet (art. 147 lid 1 Rv). Nu de art. 143
4 oktober 2013, nr. 12/02752
een buitenlandse wederpartij beslag in
e.v. Rv van overeenkomstige toepassing zijn
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens,
Nederland op een vordering van maximaal
op de procedure in hoger beroep, is in het
C.E. Drion, G. Snijders;
€ 100 teneinde in Nederland rechtsmacht te
onderhavige geval de appelinstantie her-
A-G mr. E.B. Rank-Berenschot)
creëren tot kennisneming van een vorde-
opend met het door Gécamines ingestelde
ECLI:NL:HR:2013:CA3744
ring van meer dan € 5 miljoen. De weder-
verzet tegen het verstekarrest en heeft de
partij laat in twee instanties verstek gaan
verzetdagvaarding te gelden als de memorie
Uitleg gedingstukken. Bewijsaanbod. HR:
en komt dan in verzet. Hoge Raad: 1. Verzet.
van antwoord van Gécamines (art. 147 in
Het oordeel van het hof dat het bewijsaan-
Incidenteel appel. De verzetdagvaarding
verbinding met art. 353 lid 1 Rv). Anders
bod van de verhuurster niet ziet op de
heeft te gelden als een memorie van ant-
dan het onderdeel betoogt, stond het Géca-
instemming van de bestuurder van de
woord waarbij incidenteel appel tegen het
mines vrij om daarbij in incidenteel hoger
huurster met zijn hoofdelijke aansprake-
verstekvonnis kan worden ingesteld. 2.
beroep grieven te richten tegen onderdelen
lijkheid, is onbegrijpelijk.
Forum arresti. Misbruik van bevoegdheid.
van het verstekvonnis die niet werden
Het oordeel van het hof dat oorspronkelijk
bestreken door de grieven van Dongray.
eiseres misbruik heeft gemaakt van de
Onderdeel 2 is gericht tegen het oordeel van
bevoegdheidsgrond van art. 767 Rv (vreem-
het hof dat de Nederlandse rechter in deze
Oxeye (de verhuurster), adv. mr. K.T.B.
delingenbeslag), geeft niet blijk van een
zaak geen rechtsmacht toekomt. Bij de
Salomons, vs. A (de bestuurder van de huur-
onjuiste rechtsopvatting.
beoordeling van het onderdeel wordt voor-
ster), adv. mr. H.J.W. Alt.
(Wet RO art. 79 lid 1)
opgesteld dat het hof – in cassatie onbestreden – heeft overwogen dat in deze zaak de
Feiten en procesverloop
rechtsmacht van de Nederlandse rechter
In dit geding heeft Oxeye vorderingen inge-
Dongray, adv. mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk,
uitsluitend kan worden gebaseerd op art.
steld tegen Omega en A, stellende dat zij
vs. Gécamines, adv. mrs. A. Knigge en B.T.M.
767 Rv. Deze bepaling heeft tot doel rechts-
met Omega huurovereenkomsten heeft
van der Wiel.
macht te scheppen voor de Nederlandse
gesloten, dat Omega toerekenbaar is tekort-
rechter in zaken waarin anders geen bevoeg-
geschoten in de de nakoming daarvan en
Feiten en procesverloop
de rechter in Nederland zou zijn aangewe-
dat A mede aansprakelijk is omdat hij zich
Dongray is gevestigd te Londen. Gécamines is
zen, terwijl in Nederland voor de schuldei-
als bestuurder van Omega hoofdelijk heeft
gevestigd te Lubumbashi, Congo.
ser wel verhaalsmogelijkheden bestaan. Met
verbonden voor al hetgeen Oxeye uit hoof-
In dit geding heeft Dongray betaling gevor-
de regeling van art. 767 Rv is niet beoogd de
de van de overeenkomsten te vorderen heeft
derd van ruim € 5 miljoen, met rente. Voor-
schuldeiser in Nederland een bevoegde
van Omega. De kantonrechter heeft de vor-
afgaand aan de inleidende dagvaarding
rechter te verschaffen opdat hij de beslis-
deringen grotendeels toegewezen. Het hof
heeft Dongray conservatoir beslag gelegd
sing die hij langs deze weg heeft verkregen,
heeft de vorderingen, voor zover gericht
onder twee Nederlandse bankinstellingen,
ten uitvoer kan leggen op buiten Nederland
tegen A, alsnog afgewezen. Het heeft daar-
welke beslagen geen doel hebben getroffen,
gelegen vermogensbestanddelen van de
toe onder meer overwogen dat een bewijs-
en onder het in Nederland gevestigde
schuldenaar (vgl. Parl. Gesch. Wijziging Rv
aanbod van Oxeye onvoldoende ter zake
bedrijf NSS. De rechtbank heeft Gécamines
e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6, p. 340-342)). Het hof
doet.
bij verstek veroordeeld tot betaling van de
heeft overwogen dat, gezien de omvang van
hoofdsom, maar heeft de gevorderde rente
de vordering van Gécamines op NSS van
Hoge Raad
afgewezen. Op het door Dongray ingestelde
maximaal € 100 en gelet op de afwezigheid
Zoals het hof vaststelt, heeft A zijn aanspra-
hoger beroep heeft het hof de rente bij ver-
van andere vermogensbestanddelen van
kelijkheid bestreden door aan te voeren dat
stek alsnog toegewezen. Gécamines heeft
Gécamines in Nederland, alsmede de
de handtekening onder de overeenkomsten
verzet ingesteld tegen het verstekarrest en
omstandigheid dat Dongray ten tijde van
de zijne niet is. Oxeye heeft in reactie hierop
heeft (in incidenteel hoger beroep) een grief
het uitbrengen van de inleidende dagvaar-
gesteld dat de huurovereenkomsten zijn
aangevoerd tegen de toewijzing van de vor-
ding met een en ander bekend was, het
gesloten met Omega en dat A deze overeen-
dering door de rechtbank. Zij heeft daarbij
beslag onder NSS door Dongray niet is
komsten voor Omega heeft ondertekend. Ver-
gesteld dat Dongray misbruik van bevoegd-
gelegd en vervolgd met het oog op het
volgens heeft Oxeye bewijs aangeboden dat
(Rv art. 174, 353 lid 1, 767)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2613
Rechtspraak
A ten behoeve van Omega deze overeenkom-
Feiten en procesverloop
publicatie van een herkenbaar portret,
sten is aangegaan. Het hof heeft vastgesteld
In de tv-documentaire ‘Vrije Radicalen’ uit
afkomstig uit de documentaire, niet werd
dat de huurovereenkomsten de bepaling
2007 is een aflevering gewijd aan X. In 2009
gerechtvaardigd door de omstandigheid dat
bevatten dat A hoofdelijk aansprakelijk is
heeft X meegewerkt aan een op YouTube
X aan de documentaire over zijn persoon en
voor de schulden van Omega uit die overeen-
gepubliceerde rapclip, waarin hij herkenbaar
aan de rapclip had meegewerkt. Het oordeel
komsten. Nu Oxeye die hoofdelijke aanspra-
is te zien. Op 15 juni 2009 is X aangehouden
van het hof dat de publicatie onrechtmatig
kelijkheid ten grondslag heeft gelegd aan
als verdachte van een steekpartij waarbij een
was tegenover X is evenmin onbegrijpelijk
haar vordering jegens A en A die hoofdelijke
hulpverleenster is doodgestoken en twee
gemotiveerd. Het hof heeft bij dit oordeel
aansprakelijkheid heeft betwist op de grond
hulpverleensters ernstig zijn verwond. Voor-
acht geslagen op de aard en inhoud van de
dat de handtekening onder de overeenkom-
afgaand aan de behandeling van de straf-
documentaire en op de omstandigheid dat
sten niet de zijne is, kan het bewijsaanbod
zaak tegen X op 24 september 2009, ver-
deze is gemaakt voordat de strafbare feiten
van Oxeye niet anders worden begrepen dan
scheen op zaterdag 19 september 2009 op p.
werden gepleegd waarvan X ten tijde van de
dat dit aanbod ziet op de instemming van A
3 van Het Parool een artikel over X. Het arti-
publicatie van het portret werd verdacht. Het
met zijn hoofdelijke aansprakelijkheid (blij-
kel wordt op p. 17 vervolgd. Bij de tekst op p.
hof heeft bovendien in aanmerking geno-
kende uit – de echtheid van – zijn handteke-
17 is een foto geplaatst van het gezicht van
men dat Het Parool ook andere middelen tot
ning onder de overeenkomsten). Het oordeel
X. Daarbij is vermeld dat de foto afkomstig is
haar beschikking had dan het volledig her-
van het hof dat het bewijsaanbod niet ziet op
uit de genoemde documentaire (een ‘still’).
kenbaar afdrukken van de foto, waarmee
de hoofdelijke aansprakelijkheid van A is dan
In het artikel komen onder meer aan de
geen afbreuk zou zijn gedaan aan de zeg-
ook onbegrijpelijk.
orde: de sympathie van X voor een jeugd-
gingskracht van de publicatie en in mindere
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
bende, dat X een rapper is, zijn levenswijze
mate inbreuk zou zijn gemaakt op het recht
komstig de conclusie van de A-G.
als (gewezen) dakloze, zijn strafblad wegens
op bescherming van het privéleven van X.
openlijke geweldpleging en mishandeling,
Aldus heeft het hof tot uitdrukking gebracht
en de relatie met zijn moeder. Het artikel en
dat publicatie van de onbewerkte foto niet
de foto zijn ook geplaatst op de website van
noodzakelijk was voor de zeggingskracht van
Het Parool.
het artikel en, met inachtneming van alle
4 oktober 2013, nr. 12/03185
In dit geding heeft X immateriële schadever-
omstandigheden van het geval, ook niet pro-
(Mrs. F.B. Bakels, A.H.T. Heisterkamp,
goeding gevorderd wegens onrechtmatige
portioneel was aan het daarmee nagestreefde
M.A. Loth, G. de Groot, M.V. Polak;
publicatie van zijn portret in de krant en op
doel, namelijk voorlichting van het publiek.
A-G mr. A. Hammerstein)
de website. De rechtbank heeft de vordering
Dit oordeel komt niet neer op een absoluut
ECLI:NL:HR:2013:851
afgewezen. Het hof heeft alsnog een bedrag
verbod als in de klacht bedoeld.
van € 1 500 toegewezen.
Onderdeel 3 is gericht tegen het oordeel van
2197
het hof dat X aanspraak heeft op vergoeding
Onrechtmatige perspublicatie. Immateriële schadevergoeding. Het Parool plaatst in
Hoge Raad
van immateriële schade. Het onderdeel
haar krant en op haar website een herken-
Volgens onderdeel 2.5 heeft het hof miskend
betoogt dat het hof heeft miskend dat voor
bare foto van een verdachte van een steek-
dat de medewerking van X aan de documen-
toewijzing van een vordering tot vergoeding
partij, die eerder heeft meegewerkt aan een
taire en aan de rapclip, in combinatie met
van immateriële schade is vereist dat nadeel
tv-documentaire en een op YouTube gepu-
het feit dat X een hulpverleenster heeft
is geleden door aantasting van de persoon.
bliceerde rapclip. Het hof wijst € 1 500 toe
doodgestoken en twee hulpverleensters ern-
Het onderdeel faalt. Een inbreuk op de per-
als immateriële schadevergoeding wegens
stig heeft verwond, meebracht dat X in min-
soonlijke levenssfeer kan aangemerkt wor-
onrechtmatige publicatie van het portret.
dere mate verwachtingen ten aanzien van de
den als een aantasting in de persoon als
Hoge Raad: 1. Onrechtmatigheid. Maatstaf.
bescherming van zijn persoonlijke levens-
bedoeld in art. 6:106 lid 1 onder b BW die
De vraag of het recht op eerbiediging van
sfeer mocht hebben. Volgens het onderdeel
aanspraak geeft op vergoeding van immate-
de persoonlijke levenssfeer zwaarder dient
komt de rechtsopvatting van het hof neer op
riële schade (Parl. Gesch. Boek 6, p. 380). In
te wegen dan het recht op vrijheid van
een absoluut verbod tot publicatie van een
het oordeel van het hof dat het recht op eer-
meningsuiting, moet worden beantwoord
herkenbare foto van een verdachte van een
biediging van de persoonlijke levenssfeer in
aan de hand van alle omstandigheden van
strafbaar feit indien de verdachte geen
dit geval zwaarder dient te wegen dan het
het geval, en met inachtneming van de
publiek figuur is. Het onderdeel faalt. Het hof
recht van Het Parool c.s. op vrijheid van
noodzakelijkheids- en proportionaliteits-
heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat
meningsuiting, ligt besloten dat Het Parool
toets van art. 10 lid 2 EVRM, dan wel art. 8
de vraag of het recht van X op eerbiediging
c.s. door de publicatie van het portret
lid 2 EVRM. 2. Immateriële schadevergoe-
van de persoonlijke levenssfeer zwaarder
inbreuk hebben gemaakt op de persoonlijke
ding. In een geval als het onderhavige – een
dient te wegen dan het recht van Het Parool
levenssfeer van X. Daarmee is in een geval
onrechtmatige perspublicatie – is de aan-
c.s. op vrijheid van meningsuiting, moet wor-
als het onderhavige – een onrechtmatige
spraak op schadevergoeding wegens aan-
den beantwoord aan de hand van alle
perspublicatie –de aanspraak op schadever-
tasting in de persoon in de zin van art.
omstandigheden van het geval, en met
goeding wegens aantasting in de persoon in
6:106 lid 1 onder b BW gegeven.
inachtneming van de noodzakelijkheids- en
de zin van die bepaling gegeven. Het oordeel
proportionaliteitstoets van art. 10 lid 2
van het hof dat X aanspraak heeft op vergoe-
(EVRM art. 8, 10; BW art. 6:106 lid 1 onder b,
EVRM, dan wel art. 8 lid 2 EVRM (zie onder
ding van immateriële schade is dan ook juist.
1:162)
meer HR 5 oktober 2012,
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
ECLI:NL:HR:2012:BW9230, NJ 2012/571 (Ende-
sie van de A-G.
Het Parool c.s., adv. mr. S.M. Kingma, vs. X,
mol vs. X)). In het licht van deze maatstaf
De A-G schetst het juridische kader in zijn
adv. mr. J. den Hoed.
getuigt het niet van een onjuiste rechtsop-
inleiding en bespreekt de z.i. centrale klacht
vatting dat het hof heeft geoordeeld dat de
onder 2.4-2.9.
2614
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
Rechtspraak
2198
van een snorkelaar mag worden verwacht dat
de onteigeningsrechter vrij om, indien een
hij voor zijn eigen veiligheid zijn zichtbaar-
exploitatiebegroting van de onteigenaar
4 oktober 2013, nr. 12/03231
heid vergroot door het gebruik van een her-
ontbreekt, gebruik te maken van exploita-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
kenningsteken, faalt het eveneens. Dat oor-
tiegegevens van vergelijkbare projecten. 2.
Spapens, M.A. Loth, G. Snijders, M.V. Polak;
deel getuigt niet van een onjuiste
‘Premie uit handen breken’. De rechtbank
A-G mr. J. Wuisman)
rechtsopvatting en is, verweven als het is met
heeft het essentiële standpunt van de Staat
ECLI:NL:HR:2013:CA3751
waarderingen van feitelijke aard, niet onbe-
dat voor de onteigende niet de noodzaak
grijpelijk en toereikend gemotiveerd.
bestaat om op korte termijn een vervangen-
Curaçao. Eigen schuld. Billijkheidscorrec-
Onderdeel II klaagt dat, indien al eigen schuld
de onroerende zaak te verwerven, niet (ken-
tie. Een waterscooter komt in aanvaring
aan de zijde van A zou moeten worden aange-
baar) in haar beoordeling betrokken.
met een snorkelaar, die ernstig letsel
nomen, het onjuist althans onbegrijpelijk is
oploopt. Hoge Raad: Het hof heeft miskend
dat het hof niet de billijkheidscorrectie als
dat de vastgestelde omstandigheden kun-
bedoeld in art. 6:101 BWNA heeft toegepast.
nen meebrengen dat de billijkheid vereist
Het onderdeel treft doel. Het hof had in het
De Staat der Nederlanden, adv. mrs. M.W.
dat een andere verdeling van de schade
licht van het partijdebat dienen te onderzoe-
Scheltema en R.T. Wiegerink, vs. A (de ontei-
plaatsvindt dan in evenredigheid met de
ken of vanwege de uiteenlopende ernst van de
gende), adv. mr. P.J.L.J. Duijsens.
mate waarin de aan de bestuurder van de
gemaakte fouten en de overige omstandighe-
waterscooter respectievelijk de snorkelaar
den van het geval gronden bestaan voor toe-
Feiten en procesverloop
toe te rekenen omstandigheden daartoe
passing van de billijkheidscorrectie van art.
Dit geding betreft een onteigening ten
hebben bijgedragen, althans heeft het zijn
6:101 lid 1 BWNA. Het hof heeft miskend dat
behoeve van het werk Hoogwatergeul Well-
oordeel dienaangaande onvoldoende
de vastgestelde omstandigheden – waaronder
Aijen. Dit werk behelst de aanleg van een
gemotiveerd.
de ernst van de gevaarzetting door de water-
hoogwatergeul op de rechteroever van de
scooter, de waarschijnlijkheid dat ter plaatse
Maas, met de winning van de vrijkomende
(BW Nederlandse Antillen (oud) art. 6:101;
zwemmers, snorkelaars en duikers zouden
delfstoffen zand en grind. De onteigende per-
BW Curaçao art. 6:101; BW art. 6:101)
worden aangetroffen, hun bijzondere kwets-
ceelsgedeelten waren onbebouwd en in
baarheid ten opzichte van de waterscooter, de
gebruik als landbouwgrond.
(Ow art. 40, 40b lid 2, 3)
A (de gelaedeerde snorkelaar), adv. mr. K.
betrekkelijk eenvoudige wijze waarop de
Aantjes, vs. de ouders van B (de bestuurder
bestuurder van de waterscooter dat gevaar
Hoge Raad
van de waterscooter) e.a., adv. mrs. R.P.J.L.
had kunnen voorkomen en de ernstige gevol-
Onderdeel 1.2 betoogt dat de rechtbank heeft
Tjittes en L. van den Eshof.
gen die het ongeval voor A heeft gehad – kun-
miskend dat de residuele methode voor de
nen meebrengen dat de billijkheid vereist dat
waardebepaling van het onteigende zich niet
Feiten en procesverloop
een andere verdeling van de schade plaats-
leent voor toepassing op basis van exploita-
In 2007 is B, toen 13 jaar oud, met een door
vindt dan in evenredigheid met de mate waar-
tiegegevens van een ander project dan van
hem bestuurde waterscooter in aanvaring
in de aan A respectievelijk B toe te rekenen
het werk waarvoor wordt onteigend. Het
gekomen met A, die aan het snorkelen was.
omstandigheden daartoe hebben bijgedragen,
betoog faalt. De onderhavige onteigening
Het ongeval vond plaats op een afstand van
althans heeft het zijn oordeel dienaangaande
heeft betrekking op gronden waarin zich
tussen de 15 en 50 meter van de kust van
onvoldoende gemotiveerd.
bodembestanddelen bevinden die zullen wor-
Curaçao, op open zee maar vanaf het land
Volgt vernietiging en terugwijzing.
den gewonnen bij de uitvoering van het werk
gezien nog voor de ‘blauwe’ lijn waar de zee
De A-G concludeert tot verwerping. Hij
waarvoor wordt onteigend. Weliswaar schrijft
snel dieper wordt. A heeft bij het ongeval
meent dat het hof de vraag heeft onderzocht
de eliminatieregel van art. 40c Ow voor dat
ernstig letsel opgelopen.
of er gronden bestaan voor toepassing van
bij het bepalen van de schadeloosstelling
In dit geding heeft A schadevergoeding
de billijkheidscorrectie en die vraag ontken-
wegens verlies van een onroerende zaak geen
gevorderd, op te maken bij staat. Het gerecht
nend heeft beantwoord, en hij acht dat niet
rekening wordt gehouden met voordelen of
heeft de vordering tegen de ouders van B
onbegrijpelijk (3.7-3.11).
nadelen, teweeggebracht door – onder meer – het werk waarvoor onteigend wordt, maar
toegewezen. Het hof heeft de ouders van B veroordeeld tot vergoeding van 50% van de
deze regel staat niet eraan in de weg dat bij
schade, op te maken bij staat.
2199
Hoge Raad
4 oktober 2013, nr. 12/03746
bedoelde bodembestanddelen ten gunste van
Onderdeel I klaagt over het oordeel dat spra-
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, M.A. Loth,
de onteigende meerwaarde wordt toegekend
ke is van eigen schuld in de zin van art. 6:101
G. de Groot, M.V. Polak; A-G mr. J.C. van
(vgl. HR 2 december 1959, NJ 1960/99 (Lim-
BWNA aan de zijde van A. Voor zover het
Oven)
burg vs. Rouwet)). Dit uitgangspunt wordt in
klaagt dat het hof is voorbijgegaan aan de
ECLI:NL:HR:2013:843
cassatie terecht niet bestreden. Bij het bepa-
de vaststelling van de waarde van het onteigende aan de aanwezigheid van de hiervoor
len van de waarde van het onteigende is de
essentiële stelling van A dat hij is gaan snorkelen op een bekende zwem- en snorkelloca-
Onteigening. Onteigend wordt voor een
onteigeningsrechter vrij die methode van
tie, mist het feitelijke grondslag. Het hof
werk dat de aanleg van een geul langs een
waardering te kiezen die naar zijn oordeel
heeft zijn oordeel gebaseerd op de omstan-
rivier behelst, met de winning van daarbij
voor de waardevaststelling het meest
digheid dat ter plaatse van het ongeval veel
vrijkomende delfstoffen. Hoge Raad: 1. Resi-
geschikt is (vgl. HR 13 augustus 2004,
wordt gedoken en gesnorkeld. Het hof heeft
duele methode. Bij toepassing van de resi-
ECLI:NL:HR:2004:AQ6968, NJ 2005/151 (Lim-
voorts vastgesteld dat ter plaatse tevens vaar-
duele methode voor de waardebepaling van
burg vs. Seegers), en HR 7 juni 2013,
verkeer voorkomt. Voor zover het onderdeel
het onteigende (dat is een berekening op
ECLI:NL:HR:2013:BZ5349 (Amersfoort vs.
voorts klaagt over het oordeel dat daarom
basis van de winningsexploitatie) staat het
Arntzen)). Het stond de rechtbank derhalve
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2615
Rechtspraak
vrij om, in navolging van de deskundigen, de
vervangende grond verwerft. De rechtbank
de rechtbank bepaald dat de vrouw de man
waarde van de bodembestanddelen te bepa-
heeft dit essentiële standpunt van de Staat
eenmaal per kwartaal schriftelijk informeert
len met behulp van een combinatie van de
niet (kenbaar) in haar beoordeling betrokken.
omtrent belangrijke gebeurtenissen met
vergelijkingsmethode – dat wil zeggen: een
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
betrekking tot het kind, onder overlegging
berekening door vergelijking met andere
komstig de conclusie van de A-G.
van een foto van het kind. Bij vonnis van de
(vergelijkbare) grondverwervingstransacties –
De A-G bespreekt de residuele methode onder
voorzieningenrechter van 28 juni 2011 is de
en de residuele methode – dat wil zeggen:
3.4-3.10 en de ‘premie uit handen breken’
vrouw veroordeeld om binnen 48 uur na
een berekening op basis van de winningsex-
onder 3.37.
betekening van dat vonnis haar medewerking te verlenen aan de op 3 november 2009
ploitatie van het onderhavige project. Een en ander wordt in cassatie evenmin bestreden.
4 oktober 2013, nr. 12/03751 en nr. 12/03754
vastgestelde informatieverplichting en is
Bij toepassing van de residuele methode
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, M.A. Loth,
bepaald dat de vrouw een dwangsom van
staat het de onteigeningsrechter vrij om aan-
G. de Groot, M.V. Polak; A-G mr. J.C. van
€ 250 per dag zal verbeuren indien zij in
sluiting te zoeken bij de exploitatiebegroting
Oven)
gebreke mocht blijven aan dit bevel te vol-
die de onteigenaar voor de winning van de
ECLI:NL:HR:2013:846 en
doen, met de bepaling dat aan dwangsom-
bodembestanddelen heeft opgesteld. Ont-
ECLI:NL:HR:2013:849
men maximaal € 5 000 kan worden verbeurd. Dit vonnis is op 30 juni 2011 aan de vrouw
breekt een dergelijke exploitatiebegroting voor het werk waarvoor wordt onteigend
Onteigening. Residuele methode. Gelijke
betekend. De vrouw heeft de man op 2 juli
– zoals hier – dan staat niets eraan in de weg
beslissingen als in HR 4 oktober 2013,
2011 een e-mail gezonden met de medede-
dat gebruik wordt gemaakt van exploitatie-
12/03746, ECLI:NL:HR:2013:843, hiervóór
ling; ‘met [het kind] gaat verder alles goed
gegevens van met het werk vergelijkbare pro-
afgedrukt, met betrekking tot andere ontei-
geen bijzonderheden’, en daarbij een foto van
jecten. Voor zover de deskundigen en de
gende perceelsgedeelten voor hetzelfde
het kind gevoegd. Bij exploot van 19 augus-
rechtbank toepassing hebben gegeven aan de
werk.
tus 2011 is namens de man aangezegd dat de vrouw niet heeft voldaan aan de informatie-
residuele methode, mochten zij dan ook gebruik maken van de exploitatiegegevens met betrekking tot een volgens hen vergelijk-
2200
verplichting en dat het maximale bedrag van € 5 000 aan dwangsommen is verbeurd, met bevel om aan de inhoud van de executoriale
baar project, het project Bosscherveld. Onderdeel 5 bestrijdt het oordeel van de
4 oktober 2013, nr. 12/04152
titel te voldoen.
rechtbank dat A op grond van hetgeen daar-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
In dit geding heeft de vrouw gevorderd, pri-
toe door hem is aangevoerd, voldoende
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders,
mair: een verbod op de aangezegde executie-
belang heeft bij aankoop van vervangende
M.V. Polak; A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
maatregelen, subsidiair: vermindering van de
grond op korte termijn, zodat hem een ‘pre-
ECLI:NL:HR:2013:852
verbeurde dwangsommen tot nihil, en, meer subsidiair: opheffing van de opgelegde
mie uit handen breken’ toekomt. Volgens vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat de
Dwangsommen. Executie. Vermindering.
dwangsommen. De voorzieningenrechter
onteigende die als gevolg van de onteigening
Misbruik van bevoegdheid. De rechter heeft
heeft de vorderingen afgewezen. Het hof
komt te verkeren in een situatie dat hij, van-
de vrouw bevolen om de man ieder kwar-
heeft de man bevolen de executiemaatrege-
wege de noodzaak om op korte termijn een
taal te informeren over het kind van partij-
len te staken voor zover die een bedrag van
vervangende onroerende zaak te verwerven,
en. Het bevel is versterkt met dwangsom-
€ 250 te boven gaan.
gedwongen is daarvoor een hogere prijs te
men. De vrouw stuurt een bericht dat niet
betalen dan de werkelijke waarde, daardoor
voldoet aan het bevel. De man maakt aan-
Hoge Raad
een vermogensnadeel lijdt dat voor vergoe-
spraak op de dwangsommen. In een door de
Het hof heeft kennelijk het aanzeggen van de
ding in aanmerking komt (vgl. HR 15 juni
vrouw aangespannen executiegeschil
executiemaatregelen in de gegeven omstan-
1994, ECLI:NL:HR:1994:AC4226, NJ 1996/84
beveelt het hof de man de executiemaatre-
digheden beschouwd als misbruik van
(El Islam vs. ’s-Gravenhage) en HR 16 april
gelen te staken voor zover die een bedrag
bevoegdheid, als bedoeld in art. 3:13 BW en
2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2283, NJ 2004/507
van € 250 te boven gaan. HR: Het hof heeft
daarin een grond gelegen geacht de man te
(Lambeck vs. Hoogezand-Sappemeer)). Daar-
de dwangsommen niet verminderd op de
verbieden de tenuitvoerlegging voort te zet-
om mag bij de berekening van de schadeloos-
voet van art. 611d Rv. Voor zover beoogd is
ten, voor zover die een bedrag van € 250 te
stelling mede rekening worden gehouden
het oordeel van het hof omtrent misbruik
boven gaat. Vermindering op de voet van art.
met een premie uit handen breken, indien
van bevoegdheid op de voet van art. 3:13
611d Rv, de subsidiaire grondslag van de vor-
voldoende aannemelijk is (i) dat de onteigen-
BW te bestrijden: art. 81 lid 1 RO.
dering, is derhalve door het hof niet toege-
de zijn bedrijfsactiviteiten zal voortzetten op of in een onroerende zaak die hij ter vervan-
past. Het middel, dat art. 611d Rv en niet art. (Rv art. 611d; BW art. 3:13)
ging zal verwerven, en (ii) dat voor de ontei-
3:13 BW als het juridisch kader aanmerkt, gaat aldus uit van een andere lezing van de
gende als gevolg van de onteigening de
De man, adv. mr. J.F.M. van Weegberg, vs. de
bestreden beslissing dan hiervoor als de juis-
noodzaak ontstaat om op korte termijn een
vrouw, niet verschenen.
te is aangemerkt, zodat het, bij gebrek aan
vervangende onroerende zaak te verwerven.
feitelijke grondslag, niet tot cassatie kan lei-
Uit hetgeen de rechtbank heeft overwogen,
Feiten en procesverloop
den. Voor zover wel beoogd is het oordeel
blijkt niet dat zij dit uitgangspunt heeft mis-
Uit de affectieve relatie van partijen is in
van het hof omtrent misbruik van bevoegd-
kend. De rechtsklacht faalt dan ook. De moti-
2008 een kind geboren. De man heeft het
heid te bestrijden, kunnen de klachten even-
veringsklacht treft evenwel doel. De Staat
kind erkend. De vrouw heeft het gezag over
min tot cassatie leiden: art. 81 lid 1 RO.
heeft doen opmerken dat de deskundigen
het kind. Het kind heeft hoofdverblijf bij de
Volgt verwerping.
niet duidelijk hebben gemaakt welk belang
vrouw.
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
erin kan zijn gelegen dat A op korte termijn
Bij beschikking van 3 november 2009 heeft
zing. Zij meent dat het hof blijk heeft gegeven
2616
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
Rechtspraak
van een verkeerde rechtsopvatting voor zover
van belang dat voor de zoon, na het bereiken
de rechter te geven vervangende toestem-
het zijn oordeel heeft gebaseerd op art. 611d
van de achttienjarige leeftijd, premies zorgver-
ming voor een verhuizing van de minderja-
Rv, en dat het zijn oordeel onvoldoende heeft
zekering werden verschuldigd, waartegenover
rige naar het buitenland met de ouder bij
gemotiveerd voor zover het dat heeft geba-
een mogelijke aanspraak op zorgtoeslag ont-
wie de minderjarige zijn hoofdverblijf-
seerd op art. 3:13 BW (2.13-2.14). Zij schetst het
stond. In het licht van een en ander is zonder
plaats heeft. Wel zal de rechter erop moeten
juridische kader onder 2.3-2.8.
nadere motivering onbegrijpelijk dat het hof,
toezien dat aan de gelijkwaardigheid en
voor de beoordeling van de behoefte van de
gelijke verdeling van zorg- en opvoedingsta-
zoon na diens meerderjarig worden en tot de
ken zoveel mogelijk recht wordt gedaan. 2.
aanvang van zijn studie, aansluiting heeft
Kennelijke fout. Het achterwege blijven van
gezocht bij de Trema-normen en de kosten
een ambtshalve uitvoerbaarverklaring bij
4 oktober 2013, nr. 12/04248
van de zorgverzekering buiten beschouwing
voorraad brengt in het onderhavige geval
(Mrs. C.A. Streefkerk, G. Snijders, M.V. Polak;
heeft gelaten.
niet noodzakelijkerwijs mee dat sprake was
A-G mr. L.A.D. Keus)
Onderdeel II keert zich tegen het oordeel van
van een kennelijke fout. Beslissend was of
ECLI:NL:HR:2013:854
het hof dat er onvoldoende gegevens in het
uit de inhoud van de beschikking voor par-
geding zijn gebracht om de draagkracht van
tijen en derden direct duidelijk was dat het
Alimentatie. Jongmeerderjarige. Hoge
de man te beoordelen. De klacht treft doel.
hof een vergissing had begaan door zijn
Raad: 1. Onbegrijpelijk oordeel dat voor de
De man heeft zowel met betrekking tot zijn
beschikking niet ambtshalve uitvoerbaar
bepaling van de behoefte van de jongmeer-
inkomen als met betrekking tot de door hem
bij voorraad te verklaren.
derjarige aansluiting moet worden gezocht
gestelde schulden diverse relevante beschei-
bij Trema-normen die zien op de behoefte
den overgelegd. Zonder nadere motivering is
van minderjarigen. 2. Onbegrijpelijk oor-
het oordeel van het hof dan ook onbegrijpe-
deel dat er onvoldoende gegevens in het
lijk.
De vader, adv. mr. C.G.A. van Stratum, vs. de
geding zijn gebracht om de draagkracht
Onderdeel III klaagt over het oordeel van het
moeder, adv. mr. P.S. Kamminga.
van de man te kunnen beoordelen. 3.
hof dat uit de door de vrouw overgelegde
Onbegrijpelijk oordeel dat gebleken is dat
bankafschriften blijkt dat zij de premie voor
Feiten en procesverloop
de vrouw een verzekeringspremie heeft
de levensverzekering heeft voldaan. Ook deze
Uit de affectieve relatie van partijen zijn twee
voldaan.
klacht is gegrond. De zoon heeft aangevoerd
kinderen geboren, die de vader heeft erkend.
dat tussen de vrouw en de man vaststaat dat
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk
de premie, betaald na het uiteengaan van de
het gezag uit over de kinderen.
vrouw en de man, voor rekening van de man
In dit geding heeft de moeder de rechtbank
De zoon, adv. mr. V.K.S. Budhu Lall, vs. de
komt. Voorts heeft de zoon betoogd dat de
verzocht haar vervangende toestemming te
vrouw, niet verschenen.
vrouw diverse premiebetalingen heeft laten
verlenen om tezamen met de kinderen naar
storneren en dat deze betalingen vervolgens
Finland te verhuizen, althans te bepalen dat
door de man zijn verricht. De zoon heeft dit
de kinderen hun gewone verblijfplaats bij
Feiten en procesverloop
betoog onderbouwd met bewijsstukken. Ten
haar zullen hebben. De rechtbank heeft
In dit geding heeft de rechtbank op verzoek
slotte blijkt uit het proces-verbaal van de zit-
bepaald dat de kinderen hun gewone verblijf-
van de man en de in 1992 geboren zoon, die
ting van het hof dat de advocaat van de man
plaats bij de moeder in Nederland zullen
bij de man woont, bepaald dat de vrouw met
heeft verklaard dat de man bankafschriften
hebben. Het verzoek van de moeder om ver-
ingang van 1 augustus 2009 dient bij te dra-
bij zich had om aan te tonen dat hij de pre-
vangende toestemming om met de kinderen
gen in de kosten van verzorging en opvoe-
miebetalingen heeft verricht. Een en ander
naar Finland te verhuizen is door de recht-
ding, respectievelijk van studie en levenson-
brengt mee dat het hof zonder nadere moti-
bank afgewezen. Het hof heeft bepaald dat
derhoud van de zoon. Het hof heeft de door
vering niet tot het oordeel kon komen dat de
de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de
de vrouw te betalen bijdrage op een lager
vrouw de premie heeft voldaan.
moeder hebben en de moeder toestemming
bedrag bepaald dan de rechtbank.
Volgt vernietiging en verwijzing, overeenkom-
verleend om met de kinderen naar Finland
stig de conclusie van de A-G.
te verhuizen. Bij herstelbeschikking heeft het
2201
(BW art. 1:392, 1:395a, 1:404)
Hoge Raad Onderdeel I klaagt dat het hof zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd door voor de
(BW art. 1:247, 1:247a, 1:253a; Rv art. 31, 815)
hof ambtshalve, met toepassing van art. 31
2202
Rv, zijn beschikking alsnog ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
beoordeling van de behoefte van de zoon, zolang hij niet studeert, aansluiting te zoeken
4 oktober 2013, nr. 12/04606
Hoge Raad
bij de Trema-normen. De klacht is gegrond. In
(Mrs. E.J. Numann, C.E. Drion, G. Snijders,
Middel II betoogt dat het hof is uitgegaan
zijn beroepschrift heeft de zoon aangevoerd
G. de Groot, M.V. Polak; A-G mr. L.A.D. Keus)
van een onjuiste rechtsopvatting met betrek-
dat zijn meerderjarigheid meebracht dat de
ECLI:NL:HR:2013:847
king tot art. 1:247 BW en het daarin gecodifi-
kinderbijslag en het kindgebonden budget
ceerde begrip ‘gelijkwaardig ouderschap’. Het
zijn vervallen en dat vanaf dat moment zijn
De ouders hebben gezamenlijk gezag. Het
middel faalt. De door de wetgever bij de
zorgverzekering niet meer kosteloos was. In
hof geeft de moeder vervangende toestem-
invoering van art. 1:247 lid 4 BW tot uit-
dit verband is van belang dat in de Trema-nor-
ming om met de kinderen naar Finland te
gangspunt genomen gelijkwaardigheid van
men, waarbij het hof aansluiting heeft
verhuizen. Bij herstelbeschikking verklaart
de beide ouders en de wenselijkheid van een
gezocht, onder ogen is gezien dat de daaraan
het zijn beschikking uitvoerbaar bij voor-
in beginsel gelijke verdeling van zorg- en
ten grondslag liggende tabellen van het Nibud
raad. Hoge Raad: 1. Gelijkwaardig ouder-
opvoedingstaken na het uiteengaan van de
niet in de berekening van de behoefte van
schap. Het uitgangspunt van gelijkwaardig
ouders brengt niet mee dat, wanneer de
kinderen ouder dan 18 jaar voorzien. Voorts is
ouderschap verzet zich niet tegen een door
ouders dienaangaande (na behoorlijk over-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2617
Rechtspraak
leg) geen overeenstemming kunnen berei-
duidelijk is dat van een vergissing sprake is
reactie (onnodig lang) uit, dan kan gecon-
ken, de rechter bij zijn beslissing over de
(Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, p. 175). Het
cludeerd worden dat partijen geen overeen-
hoofdverblijfplaats van de minderjarige en
hof heeft miskend dat de aard van de zaak
stemming hebben bereikt. Indien een partij
de verdeling van de zorg- en opvoedingsta-
– in het onderhavige geval: een verzoek op
in het overleg niet de redelijkerwijs in acht
ken het belang van de minderjarige niet het
de voet van art. 1:253a BW om vervangende
te nemen voortvarendheid heeft betracht,
zwaarst zou mogen laten wegen. Dat belang
toestemming voor een verhuizing van min-
kan de rechter daarin aanleiding vinden
dient immers bij de te verrichten afweging
derjarigen met de moeder naar het buiten-
een andere ingangsdatum voor de nieuwe
van belangen een overweging van de eerste
land – weliswaar kan meebrengen dat de
huurprijs vast te stellen.
orde te zijn (vgl. HR 21 mei 2010,
rechter zijn uitspraak ambtshalve uitvoer-
ECLI:NL:HR:2010:BL7407, NJ 2010/398). Hier-
baar bij voorraad verklaart, maar dat het
mee strookt dat op het uitgangspunt van
achterwege blijven daarvan in het onderha-
gelijkwaardig ouderschap een uitzondering
vige geval niet noodzakelijkerwijs mee-
Halfords (de huurster), adv. mr. A.H.M. van
kan worden gemaakt –ook buiten het in art.
brengt dat sprake was van een kennelijke
den Steenhoven, vs. Dela (de verhuurster),
1:247 lid 5 BW voorziene geval van ‘prakti-
fout in de zin van art. 31 Rv. Anders dan
adv. mr. P.A. Fruytier.
sche belemmeringen’ – indien de rechter
het hof heeft overwogen, was beslissend of
zulks in het belang van de minderjarige acht.
uit de inhoud van de beschikking voor par-
Feiten en procesverloop
Het uitgangspunt van gelijkwaardigheid van
tijen en derden direct duidelijk was dat het
Halfords huurt sinds 1 december 1982 van
de beide ouders en de wenselijkheid van
hof een vergissing had begaan door zijn
Dela voor onbepaalde duur een winkelpand.
een in beginsel gelijke verdeling van zorg-
beschikking niet ambtshalve uitvoerbaar
Halfords heeft Dela een voorstel gedaan tot
en opvoedingstaken verzet zich dan ook
bij voorraad te verklaren. Middel III is dus
huurprijsverlaging. Dela heeft dat voorstel
niet tegen een door de rechter, op de voet
gegrond, maar kan niet tot cassatie leiden.
niet aanvaard.
van art. 1:253a BW, in het belang van de
De vader heeft immers geen belang bij zijn
In dit geding heeft Halfords op de voet van
minderjarige te geven vervangende toestem-
klacht tegen de beslissing van het hof om
art. 7:304 lid 2 BW de kantonrechter verzocht
ming voor een verhuizing van de minderja-
de beschikking alsnog uitvoerbaar bij voor-
een deskundige te benoemen. De kanton-
rige naar het buitenland met de ouder bij
raad te verklaren, nu de middelen I en II
rechter heeft het verzoek toegewezen. Het
wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats
falen en de beschikking derhalve in stand
hof heeft Halfords alsnog niet-ontvankelijk
heeft. Wel zal de rechter bij zijn beoordeling
blijft.
in het verzoek verklaard op de grond dat aan
van een verzoek uit hoofde van art. 1:253a
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
het verzoek geen overleg is voorafgegaan.
BW erop moeten toezien dat ook in de situa-
sie van de A-G.
tie die na de verhuizing van de minderjarige
De A-G gaat onder 2.13-2.15 in op het gelijk-
zal ontstaan, aan de hiervoor genoemde
waardig ouderschap en onder 2.30-2.31 op de
Hoge Raad
gelijkwaardigheid en gelijke verdeling van
verbetering van een kennelijke fout.
Het volgende wordt vooropgesteld. Wanneer
zorg- en opvoedingstaken zoveel mogelijk recht wordt gedaan. Het door de ouders op te stellen ouderschapsplan (art. 1:247a BW
(BW art. 7:303, 7:304)
de huurprijs van een bedrijfsruimte als
2203
in verbinding met art. 815 lid 2 Rv) dan wel
bedoeld in art. 7:290 BW niet (meer) overeenstemt met die van vergelijkbare bedrijfsruimten ter plaatse, kunnen zowel de huurder als
de door de rechter vast te stellen ouder-
4 oktober 2013, nr. 12/04822
de verhuurder op de voet van art. 7:303 lid 1
schapsregeling (art. 815 lid 6 Rv) moet der-
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, A.H.T.
BW vorderen dat de rechter de huurprijs
halve voorzien in een zorgverdeling die voor
Heisterkamp, C.E. Drion, G. Snijders;
nader vaststelt. De ingangsdatum van de
de situatie na de verhuizing van de minder-
A-G mr. M.H. Wissink)
nieuwe huurprijs is dan in beginsel de
jarige naleving van het uitgangspunt van
ECLI:NL:HR:2013:856
datum waarop de vordering is ingesteld (art.
gelijkwaardig ouderschap zoveel mogelijk
7:303 lid 4 BW). De vordering tot nadere
waarborgt.
Huurprijsverlaging. Niet-bereikte overeen-
huurprijsvaststelling is slechts ontvankelijk
Middel III komt op tegen de beslissing van
stemming. Een huurder van 290-ruimte ver-
indien deze vergezeld gaat van een advies
het hof om ambtshalve, met toepassing
zoekt de kantonrechter een deskundige te
omtrent de nadere huurprijs, opgesteld door
van art. 31 Rv, zijn beschikking alsnog
benoemen met het oog op huurprijsverla-
een of meer door partijen gezamenlijk
ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad te ver-
ging. In hoger beroep verklaart het hof de
benoemde deskundigen (art. 7:304 lid 1 BW).
klaren. Het middel is gegrond. Indien de
huurder niet-ontvankelijk in dit verzoek op
Indien partijen geen overeenstemming berei-
rechter constateert dat zijn uitspraak een
de grond dat geen vooroverleg heeft plaats-
ken over de benoeming van een deskundige,
kennelijke fout bevat, hierin bestaande dat
gehad. Hoge Raad: Voor ontvankelijkheid
benoemt de rechter deze op verzoek van de
hij heeft verzuimd om zijn uitspraak
van de verzoeker is vereist dat partijen
meest gerede partij (art. 7:304 lid 2 BW). In
ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad te ver-
geen overeenstemming hebben bereikt over
dat geval geldt de dag van dat verzoek voor
klaren, kan hij, met toepassing van art. 31
een gezamenlijk te benoemen deskundige.
de toepassing van onder meer art. 7:303 lid 4
Rv, ambtshalve ertoe overgaan zijn uit-
De verzoeker moet in het verzoekschrift
BW als de dag waarop de vordering tot nade-
spraak dienovereenkomstig te verbeteren,
stellen dat hiervan sprake is. Voldoende en
re vaststelling van de huurprijs is ingesteld
nadat hij partijen in de gelegenheid heeft
noodzakelijk is dat serieus en zonder onno-
en dus als ingangsdatum van de nieuwe
gesteld zich daarover uit te laten. Voor toe-
dige vertraging op een uitnodiging tot over-
huurprijs. De rechter die de huurprijs nader
passing van art. 31 Rv is vereist dat sprake
leg of op voorstellen wordt ingegaan, zowel
vaststelt kan op grond van art. 7:303 lid 4 BW
is van een kennelijke fout. Blijkens de wets-
wat betreft de huurprijswijziging als wat
op vordering van een der partijen op grond
geschiedenis kan een kennelijke fout in de
betreft de eventuele deskundigebenoeming.
van de bijzondere omstandigheden van het
zin van art. 31 Rv slechts worden aangeno-
Worden partijen het daarover niet binnen
geval een andere ingangsdatum van de huur-
men indien voor partijen en derden direct
redelijke tijd eens, of blijft een serieuze
prijs vaststellen. De wetgever heeft met art.
2618
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
Rechtspraak
7:304 BW beoogd partijen te stimuleren om
2204
1.6 is voorgeschreven, slechts nietigheid meebrengt voor zover aannemelijk is dat degene
zonder tussenkomst van de rechter tot aanpassing van de huurprijs te komen, zo nodig
4 oktober 2013, nr. 13/00007
voor wie het exploot is bestemd, door het
op basis van een advies van een door partij-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
gebrek onredelijk is benadeeld. Hoewel deze
en gezamenlijk (of, indien zij het daarover
Spapens, C.E. Drion, G. Snijders, G. de Groot;
bepaling naar haar bewoordingen slechts
niet eens worden: door de rechter) benoemde
A-G mr. P. Vlas)
geldt met betrekking tot hetgeen in afdeling
deskundige. Voorts is beoogd de rechter
ECLI:NL:HR:2013:CA3771
1.6 Rv is voorgeschreven (art. 45-66 Rv), valt zij ook toe te passen op andere vormvoor-
direct te doen beschikken over een deskundigenadvies indien partijen niet tot overeen-
Beslagexploot. Nietigheid. Onredelijke
schriften die gelden voor exploten en ten
stemming komen (Kamerstukken II 1999-
benadeling. Een beslagexploot vermeldt
doel hebben de belangen te beschermen van
2000, 26 932 nr. 3, p. 9 en nr. 5, p. 16).
niet de werkelijke vestigingsplaats van de
degene voor wie het exploot is bestemd. Het
Uitgaande van deze bedoeling moet art.
beslaglegger. De beslagene betoogt dat het
gaat bij deze bepaling immers om een alge-
7:304 lid 2 BW aldus worden verstaan dat
beslagexploot nietig is. Hoge Raad: Art. 66
meen beginsel. Zie aldus de toelichting op
voor ontvankelijkheid van de verzoeker in
lid 1 Rv bepaalt dat de niet-naleving van
het artikel (Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, p.
zijn verzoek is vereist dat partijen geen over-
hetgeen in afdeling 1.6 is voorgeschreven,
216-217) en vergelijk die op art. 438 Rv (Parl.
eenstemming hebben bereikt over een geza-
slechts nietigheid meebrengt voor zover
Gesch. Wijziging Rv (Inv. 3, 5 en 6), p. 96,
menlijk te benoemen deskundige. De verzoe-
aannemelijk is dat degene voor wie het
onder 3), waarin als afzonderlijk door de
ker zal daartoe in het verzoekschrift moeten
exploot is bestemd, door het gebrek onrede-
rechter te beslissen punt is genoemd of het
stellen dat hiervan sprake is. Opmerking ver-
lijk is benadeeld. Deze bepaling is van over-
verzuim van de betrokken beslagformaliteit
dient dat aan de inhoud van het overleg dat
eenkomstige toepassing op andere vorm-
tot nietigheid moet leiden. Op zulke vorm-
tussen partijen dient plaats te vinden, geen
voorschriften die gelden voor exploten en
voorschriften met betrekking tot beslagex-
hoge eisen zijn te stellen. Voldoende en ook
ten doel hebben de belangen te beschermen
ploten is art. 66 lid 1 Rv daarom van overeen-
noodzakelijk is dat serieus en – gelet op het
van degene voor wie het exploot is
komstige toepassing. Ook de niet-naleving
belang van degene in wiens voordeel de
bestemd.
van die voorschriften leidt derhalve slechts tot nietigheid ingeval degene voor wie het
mogelijke huurprijswijziging is – zonder onnodige vertraging op een uitnodiging tot
(Rv art. 66 lid 2, 438, 440 lid 1, aanhef en
exploot is bestemd, door het gebrek onrede-
overleg of op voorstellen van de andere partij
onder a, 702 lid 1, 767)
lijk is benadeeld in een belang dat door de geschonden norm wordt beschermd (HR 16
wordt ingegaan, zowel wat betreft de huurprijswijziging als wat betreft de eventuele
Carrier Tanker, adv. mr. M.J. Schenck, vs. Ice
februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2593, NJ
benoeming van een deskundige. Worden par-
Shipping, adv. mr. P.S. Kamminga.
2007/118 (X vs. Ontvanger)). Tegen deze achtergrond is het middel ongegrond. Art. 440
tijen het daarover niet binnen redelijke tijd eens, of blijft een serieuze reactie (onnodig
Feiten en procesverloop
lid 1, aanhef en onder a, Rv bepaalt weliswaar
lang) uit, dan kan geconcludeerd worden dat
Op 28 februari 2010 heeft op de Witte Zee
(ten aanzien van conservatoir beslag in ver-
partijen geen overeenstemming hebben
een aanvaring plaatsgevonden tussen een
binding met art. 702 lid 1 Rv) dat het beslag-
bereikt als bedoeld in art. 7:304 lid 2 BW.
onder Noorse vlag varende tanker van Ice
exploot op straffe van nietigheid de woon- of
Opmerking verdient voorts dat de rechter op
Shipping en een onder Liberiaanse vlag
vestigingsplaats van de beslaglegger moet
grond van art. 7:303 lid 4 BW bevoegd is een
varende tanker van Carrier Tanker. Op 12 mei
vermelden, maar de niet-inachtneming van
andere ingangsdatum voor de nieuwe huur-
2010 heeft Ice Shipping de tanker van Carrier
dit voorschrift leidt, zoals volgt uit het hier-
prijs vast te stellen dan de dag waarop de in
Tanker, die te Amsterdam lag afgemeerd, in
voor overwogene, alleen tot nietigheid indien
art. 7:303 lid 1 BW bedoelde vordering is
conservatoir vreemdelingenbeslag genomen.
de beslagene of eventuele andere belangheb-
ingesteld of het in art. 7:304 lid 2 BW bedoel-
In dit geding heeft Ice Shipping schadever-
benden hierdoor onredelijk zijn benadeeld.
de verzoek is ingediend. Hij kan daartoe aan-
goeding gevorderd. De rechtsmacht van de
Het voorschrift dat het beslagexploot de
leiding vinden indien een partij in het over-
Nederlandse rechter grondt zij op het vreem-
naam en de woon- of vestigingsplaats ver-
leg niet de redelijkerwijs in acht te nemen
delingenbeslag (art. 767 Rv). Carrier Tanker
meldt van de beslaglegger, strekt ertoe dat
voortvarendheid heeft betracht. In dit licht is
heeft incidenteel gevorderd dat de rechtbank
duidelijk is wat de identiteit en woon- of ves-
er geen grond voor een voortijdig verzoek tot
zich onbevoegd verklaart, nu het exploot
tigingsplaats van de beslaglegger zijn. De
benoeming van een deskundige om veilig te
waarbij het conservatoire vreemdelingenbe-
overwegingen van het hof komen erop neer
stellen dat de gewijzigde huurprijs op een zo
slag is gelegd niet de werkelijke vestigings-
dat hierover in dit geval tijdig voldoende dui-
vroeg mogelijk tijdstip ingaat. Tegen de ach-
plaats van Ice Shipping vermeldt. Het hof
delijkheid bestond, en dat voor zover dat niet
tergrond van het vorenstaande geeft het oor-
heeft deze grondslag verworpen.
het geval is geweest, niet blijkt dat Carrier Tanker daardoor is benadeeld in het belang
deel van het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Hoge Raad
dat genoemd voorschrift beoogt te bescher-
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
Vooropgesteld wordt dat het middel terecht
men. Dit oordeel, dat de beslissing van het
sie van de A-G.
tot uitgangspunt neemt dat de regeling van
hof zelfstandig kan dragen, geeft geen blijk
De A-G bespreekt onder 2.2.1-2.16 de strek-
afdeling 1.6 van het Eerste boek Rv (‘Explo-
van een onjuiste rechtsopvatting en behoef-
king van art. 7:304 BW aan de hand van
ten’) in beginsel ook van toepassing is op
de geen nadere motivering.
onder meer wetsgeschiedenis en literatuur.
beslagexploten (vgl. Parl. Gesch. Burg. Proces-
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
recht, p. 197). Anders dan het middel betoogt,
sie van de A-G.
geldt dit ook voor art. 66 lid 1 Rv (dat onder-
De A-G geeft regels over de nietigheid van
deel uitmaakt van deze regeling), zulks om
exploten onder 2.4.
de navolgende reden. Art. 66 lid 1 Rv bepaalt dat de niet-naleving van hetgeen in afdeling
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2619
Rechtspraak
2205
huwelijk van de erflaatster met B. B is derhal-
tekortkoming, met veroordeling van Vano tot
ve geslaagd in de bewijslevering.
terugbetaling van de koopprijs, subsidiair
11 oktober 2013, 12/01159
Aldus verstaan geeft het oordeel van het hof
gedeeltelijke ontbinding of vernietiging van
(Mrs. F.B. Bakels, A.H.T. Heisterkamp, M.A.
geen blijk van miskenning van de maatstaf
de koopovereenkomst, en meer subsidiair
Loth, C.E. Drion, M.V. Polak; plv. P-G mr. C.L.
van art. 4:46 BW. Anders dan in de onderde-
een verklaring voor recht dat Vano toereken-
de Vries Lentsch-Kostense)
len wordt betoogd, heeft het hof daarbij uit-
baar is tekortgeschoten in de nakoming van
ECLI:NL:HR:2013:911
sluitend omstandigheden ten tijde van het
de koopovereenkomst en daarom schade-
opmaken van het testament in aanmerking
plichtig is, met nevenvorderingen. De recht-
Testament. Uitleg. Een testament uit 1980
genomen en niet (tevens) omstandigheden
bank heeft de op ontbinding en dwaling
bepaalt: ‘Ik benoem mijn broer tot mijn
die toen nog toekomstig waren. Voor het ove-
gebaseerde vorderingen afgewezen, maar wel
enige erfgenaam’. In 1993 trouwt de erf-
rige berust het oordeel van het hof op waar-
Vano veroordeeld tot schadevergoeding
laatster en in 2004 overlijdt zij. Het hof legt
deringen die in cassatie alleen op begrijpe-
wegens waardevermindering van het
het testament zo uit dat de benoeming van
lijkheid kunnen worden onderzocht. Voor
bedrijfspand. Het hof heeft geoordeeld dat
de broer slechts is bedoeld om de ouders
zover de klachten betogen dat de door het
Vano is tekortgeschoten in de nakoming van
van de erflaatster te onterven, zodat deze
hof gemaakte waarderingen onbegrijpelijk
de garantiebepalingen en dat ook het beroep
benoeming is vervallen door het latere
zijn, doen zij dat tevergeefs.
op dwaling slaagt. De vordering tot vernieti-
huwelijk van de erflaatster. HR: Het oordeel
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
ging van de koopovereenkomst is toewijs-
van het hof geeft geen blijk van misken-
sie van de plv. P-G.
baar, evenals de vordering tot terugbetaling
ning van de toepasselijke uitlegmaatstaf en
De plv. P-G bespreekt de regels over de uitleg
van de koopsom en de vordering tot schade-
is niet onbegrijpelijk.
van testamenten onder 10-16.
vergoeding, op te maken bij staat, aldus het hof.
(BW art. 4:46)
2206
A (de broer), adv. mrs. S. Kousedghi en B.J.
Hoge Raad Onderdeel 6 klaagt dat het hof heeft miskend
van Dorp, vs. B (de echtgenoot), adv. mrs. J.
11 oktober 2013, 12/03792
dat vernietiging van de overeenkomst
van Duijvendijk-Brand en M.E.M.G. Peletier.
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
wegens dwaling meebrengt dat geen ruimte
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion. G.
bestaat voor toewijzing van schadevergoe-
Feiten en procesverloop
Snijders; A-G mr. M.H. Wissink)
ding wegens tekortkoming. Deze klacht treft
Bij testament van 29 augustus 1980 heeft de
ECLI:NL:HR:2013:CA3765
doel. De vernietiging van de overeenkomst treft immers in beginsel ook de garantiebe-
erflaatster bepaald: ‘Ik benoem mijn broer A tot mijn enige erfgenaam’. In 1993 is de erf-
Dwaling. Toerekenbare tekortkoming.
palingen, en dan is geen sprake meer van
laatster in gemeenschap van goederen
Samenloop. Een verkoper van een
een tekortkoming in de nakoming daarvan.
gehuwd met B. In 2004 is zij overleden.
bedrijfspand schendt garantiebepalingen
Als het hof dit heeft miskend, heeft het van
In dit geding heeft A een bevel gevorderd tot
die bij de koop waren bedongen. De koper
een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven;
verdeling van de ontbonden huwelijksge-
vordert vernietiging van de koop wegens
als het van oordeel was dat op dit uitgangs-
meenschap van erflaatster en B, en betaling
dwaling en schadevergoeding wegens toere-
punt in het gegeven geval een uitzondering
van de helft van de waarde daarvan. B heeft
kenbare tekortkoming. Het hof wijst beide
moest worden gemaakt, heeft het zijn oor-
in reconventie een verklaring voor recht
vorderingen toe. HR: De vernietiging van de
deel onvoldoende gemotiveerd. De vernieti-
gevorderd dat A aan het testament geen
overeenkomst brengt mee dat de enkele
ging van de overeenkomst brengt mee dat de
rechten kan ontlenen. De rechtbank heeft de
omstandigheid dat de verkoper – de vernie-
enkele omstandigheid dat Vano – de vernieti-
vorderingen van A afgewezen en de vorde-
tiging weggedacht – is tekortgeschoten in
ging weggedacht – is tekortgeschoten in de
ring van B toegewezen. Het hof heeft het
de nakoming van de overeenkomst, niet de
nakoming van de overeenkomst, niet de ver-
vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
verwijzing van partijen naar de schadestaat
wijzing van partijen naar de schadestaat
rechtvaardigt. Voor schadeplichtigheid van
rechtvaardigt. Het slagen van het beroep op
Hoge Raad
de wederpartij van de dwalende dient een
dwaling betekent immers niet dat de weder-
De arresten van het hof dienen als volgt te
specifieke rechtsgrond aanwezig te zijn.
partij van de dwalende jegens haar schadeplichtig is. Daarvoor dient een specifieke
worden verstaan. Tussenarrest: Het hof draagt B op te bewijzen
(BW art. 6:74, 6:228)
rechtsgrond aanwezig te zijn, en het hof heeft het bestaan van een zodanige grond
dat de erflaatster in het testament niet heeft beoogd om A te bevoordelen.
Vano (de verkoper), adv. mr. J. de Bie
niet vastgesteld.
Eindarrest: Uit de getuigenverklaringen blijkt
Leuveling Tjeenk, vs. Foreburghsteate (de
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
dat de erflaatster A uitsluitend tot erfge-
koper), adv. mr. V. Kortenbach.
komstig de conclusie van de A-G. De A-G bespreekt de samenloop van dwaling
naam heeft benoemd om haar ouders te onterven en bij gebreke van een alternatief. Deze
Feiten en procesverloop
en toerekenbare tekortkoming onder 3.20-
wijze van onterving is in de notariële prak-
In 2007 heeft Vano een verhuurd
3.24, met aandacht voor mogelijke rechts-
tijk niet ongebruikelijk. Het testament dient
bedrijfspand verkocht aan Foreburghstaete.
gronden voor schadeplichtigheid in geval van
dan ook zo te worden uitgelegd dat de benoe-
Het koopcontract bevat garantiebepalingen,
onjuiste verklaringen onder 3.21.1-3.21.2.
ming van A tot erfgenaam alleen gold voor
onder meer van de strekking dat Vano garan-
de situatie dat er geen alternatief bestond en
deert dat er geen huurachterstanden zijn.
dus zou vervallen in een situatie waarin wel
In dit geding heeft Foreburghstaete primair
sprake zou zijn van een alternatief. Nadien is
vernietiging of ontbinding van de koopover-
alsnog een alternatief ontstaan door het
eenkomst gevorderd wegens dwaling dan wel
2620
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
Rechtspraak
2207
de verkregen vergoeding na aftrek van a. de
diende verweerschrift niet betrekt bij zijn
door NLS gemaakte kosten van verhaal, waar-
beslissing op het cassatieverzoek. De curator
11 oktober 2013, 12/04631
onder de aan mr. X te vergoeden kosten van
heeft betoogd dat art. 282a Rv ingevolge art.
(Mrs. F.B. Bakels, A.H.T. Heisterkamp, C.E.
rechtsbijstand, en b. een aan NLS toekomend
362 lid 2 Fw niet van toepassing is. Dit betoog
Drion, G. Snijders, G. de Groot; A-G mr. J.
bedrag gelijk aan 40% van de verkregen ver-
faalt. Het bepaalde in art. 362 lid 2 Fw staat
Wuisman)
goeding plus 19% btw. A is op dit voorstel
niet eraan in de weg dat overeenkomstig het
ECLI:NL:HR:2013:CA0721
ingegaan. In 2007 heeft de WAM-verzekeraar
bepaalde in art. 282a lid 3 in verbinding met
een schadevergoeding van € 750 000 uitge-
art. 427b Rv een ingediend verweerschrift niet
Faillissement. Een letselslachtoffer maakt
keerd. Tussen A en mr. X is een geschil gere-
bij de beslissing wordt betrokken indien het
afspraken met haar advocaat en een stich-
zen over de hiervoor vermelde afspraken. Van
griffierecht niet binnen de wettelijke termijn
ting over de verdeling van mogelijke toe-
de uitgekeerde schadevergoeding is € 650 000
is betaald. Daarnaast heeft de curator met een
komstige letselschadeuitkeringen. De
in escrow gegeven op een rekening van een
beroep op art. 282a lid 4 Rv (de ‘hardheids-
afspraken leiden tot een geschil. Het letsel-
notaris. In 2008 is A een bodemprocedure
clausule’) aangevoerd dat de aan hem gerich-
slachtoffer spant een bodemprocedure aan
tegen NLS en mr. X begonnen. Zij vordert
te, op 9 november 2012 gedateerde, nota inza-
tegen de advocaat en de stichting, die zij in
daarin dat voor recht wordt verklaard dat het
ke het griffierecht als uiterste betaaldatum 30
twee feitelijke instanties verliest. Zij stelt
in escrow gegeven bedrag geheel aan haar toe-
oktober 2012 vermeldt. Een medewerkster van
cassatieberoep in (zaaknr. 12/01768). Op
komt, met veroordeling van NLS en mr. X tot
de curator heeft in verband hiermee per tele-
verzoek van de stichting wordt zij failliet
schadevergoeding. De rechtbank en het hof
foon contact gezocht met de Afdeling Financi-
verklaard. De rechter-commissaris verleent
hebben de vorderingen afgewezen en A, uit-
en van de instantie die de nota heeft toege-
aan de curator goedkeuring voor het aan-
voerbaar bij voorraad, in de proceskosten ver-
zonden en waarvan het telefoonnummer op
gaan van een schikking met de advocaat en
oordeeld. A heeft cassatieberoep ingesteld. Die
de nota stond. Volgens de medewerkster is
de stichting, onder meer inhoudende dat
zaak is bij de Hoge Raad aanhangig onder
haar meegedeeld dat de betalingstermijn op 7
het cassatieberoep wordt ingetrokken. De
zaaknummer 12/01768. Op een klacht van A
december 2012 zou verstrijken. Zij heeft dit
rechtbank bekrachtigt de beschikking van
heeft het Hof van Discipline bij beslissing van
aan de curator laten weten en de nota voor-
de rechter-commissaris. Tegen die beslis-
11 januari 2010 mr. X voorwaardelijk
zien van de aantekening ‘datum betalingster-
sing stelt het letselslachtoffer het onderha-
geschorst in de uitoefening van de praktijk
mijn moet zijn 07.12.2012’. Van een en ander
vige cassatieberoep in. HR: 1. Griffierecht.
voor de duur van een maand, wegens het
heeft de curator bewijsstukken overgelegd en
Niet-tijdige betaling. Hardheidsclausule. De
onvoldoende voeren van overleg met A over
getuigenbewijs aangeboden.
HR acht aannemelijk dat de gerechtelijke
de mogelijkheid om op basis van een toevoe-
In cassatie worden partijen in alle gevallen ver-
administratie verwarringwekkende infor-
ging voort te procederen en wegens ongeoor-
tegenwoordigd door een advocaat. Deze moet
matie heeft verstrekt en honoreert daarom
loofde belangenverstrengeling bij het maken
zonder meer worden geacht op de hoogte te
het beroep van de curator op de hardheids-
van de afspraken. In 2012 is A op verzoek van
zijn van de hier aan de orde zijnde termijn en
clausule. 2. Curator. Schikking. Goedkeu-
NLS in staat van faillissement verklaard. De
van de verstrekkende gevolgen die de wet ver-
ring. Gelet op de omstandigheden van het
rechter-commissaris heeft aan de curator
bindt aan overschrijding daarvan. Op grond
geval, die aanleiding moesten geven tot
goedkeuring verleend voor het aangaan van
van de hiervoor vermelde toelichting van de
bijzondere aandacht voor de positie van het
een schikking met NLS en mr. X ter zake van
curator en de daarbij overgelegde bewijsstuk-
letselslachtoffer, had de rechtbank de cassa-
het geschil over de afspraken. De schikking
ken acht de Hoge Raad echter aannemelijk dat
tieklachten van het letselslachtoffer in
houdt in dat het door NLS bedongen bedrag
het hier gaat om een geval waarin sprake is
zaaknr. 12/01768 moeten betrekken in de
van 40% van de ontvangen schadevergoeding
van verwarringwekkende informatie van de
– terecht verrichte – belangenafweging.
wordt verlaagd naar 25%, dat de cassatieproce-
zijde van de gerechtelijke administratie: niet
dure wordt gestaakt en dat de curator de vor-
alleen vermeldde de nota een uiterste betaal-
(Fw art. 67, 104, 362 lid 2; Rv art. 282a, 427b;
deringen van NLS en mr. X wegens proceskos-
datum die ligt voor de datum van de nota,
Wgbz art. 3 lid 4)
tenveroordelingen erkent. Op het hoger
maar bovendien is van de zijde van de gerech-
beroep van A op de voet van art. 67 Fw heeft
telijke administratie desgevraagd kennelijk
A (het letselslachtoffer), adv. mr. H.J.W. Alt,
de rechtbank de beschikking van de rechter-
verkeerde informatie verstrekt over de uiterste
vs. mr. F.Th.P. van Voorst q.q. (curator in het
commissaris bekrachtigd. De rechtbank heeft
betaaldatum. Gelet hierop levert toepassing
faillissement van het letselslachtoffer), adv.
daartoe onder meer overwogen dat zij de stel-
van de wettelijke sanctie een onbillijkheid van
mr. F.Th.P. van Voorst.
ling van A niet volgt dat haar kans op succes
overwegende aard op. Het verweerschrift wordt
in de cassatieprocedure groot is. Tegen de
dan ook in de beoordeling betrokken.
Feiten en procesverloop
beschikking van de rechtbank heeft A het
Bij de beoordeling van onderdeel 2.1 dienen
In 1996 heeft A letsel opgelopen bij een ver-
onderhavige cassatieberoep ingesteld.
de volgende omstandigheden in aanmerking te worden genomen:
keersongeval. In 2001 is zij met mr. X als haar advocaat een procedure begonnen tegen de
Hoge Raad
(i) het gaat hier om een schikking van de
aansprakelijke WAM-verzekeraar. In 2002
Ingevolge art. 3 lid 4 Wgbz diende het door de
curator met NLS en mr. X, terwijl A failliet is
heeft zij aan mr. X laten weten dat zij niet lan-
curator verschuldigde griffierecht binnen vier
verklaard op verzoek van NLS met als steun-
ger in staat was de kosten van zijn rechtsbij-
weken na indiening van het verweerschrift te
vordering die van mr. X;
stand te betalen. Mr. X heeft daarop het vol-
zijn bijgeschreven dan wel gestort. Die termijn
(ii) de vorderingen van NLS en mr. X verte-
gende voorstel gedaan. A draagt haar
liep af op 19 november 2012. De curator heeft
genwoordigen ongeveer tweederde deel van
vorderingen over aan de stichting NLS. NLS
het griffierecht eerst op 26 november 2012
de schuldenlast in het faillissement van A;
draagt mr. X op om de vorderingen geldend te
voldaan. Dat zou meebrengen dat de Hoge
(iii) de vorderingen van NLS en mr. X op A
maken. Wordt een schadevergoeding uitge-
Raad op grond van het bepaalde in art. 282a
hebben betrekking op uitvoerbaar bij voor-
keerd, dan ontvangt A van NLS het restant van
lid 3 in verbinding met art. 427b Rv het inge-
raad verklaarde proceskostenveroordelingen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2621
Rechtspraak
in de bodemprocedure die A tegen NLS en
heeft overwogen: ‘Tegen dit tussenvonnis
van het wederrechtelijk verkregene te verze-
mr. X is begonnen, en de schikking heeft
staat cassatieberoep open’.
keren, en (2. subsidiair) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
betrekking op diezelfde procedure; (iv) die procedure houdt verband met gedrag
Hoge Raad
om in vereniging opzettelijk [slachtoffer 2]
van mr. X waarvoor deze tuchtrechtelijk is
De Hoge Raad verstaat de laatst aangehaalde
van het leven te beroven, met dat opzet
veroordeeld;
overweging aldus dat de rechtbank tussentijds
[slachtoffer 2] met twee vuurwapens in de
(v) de schikking die de curator wil aangaan,
beroep van haar vonnis heeft opengesteld.
armen en het lichaam heeft geschoten, ter-
brengt mee dat NLS en mr. X meer dan de
Gelet evenwel op de door Newconomy c.s.
wijl de uitvoering van dat voorgenomen mis-
helft zullen ontvangen van het bedrag dat zij
ingestelde vorderingen en het feit dat partijen
drijf niet is voltooid, welke vorenomschreven
verlangen, alsmede de volledige proceskos-
geen sprongcassatie zijn overeengekomen,
poging tot doodslag werd gevolgd door enig
ten als hiervoor onder (iii) bedoeld;
stond voor B&S c.s. hoger beroep open tegen
strafbaar feit, te weten verduistering van een
(vi) het in escrow geplaatste bedrag heeft
het vonnis van de rechtbank – hetgeen zij ook
hoeveelheid heroïne, en welke poging tot
betrekking op letselschade; bij behoud van
hebben ingesteld, naar eigen zeggen – en der-
doodslag werd gepleegd met het oogmerk
dat bedrag zijn grote persoonlijke belangen
halve niet cassatieberoep. B&S c.s. zijn derhal-
om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf
van A betrokken.
ve niet-ontvankelijk in hun cassatieberoep.
en aan de andere deelnemer(s) het bezit van
Gelet op deze omstandigheden, die aanleiding
Volgt niet-ontvankelijkverklaring van B&S in
het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
moesten geven tot bijzondere aandacht voor
het cassatieberoep, overeenkomstig de con-
Art. 288 Sr luidt: ‘Doodslag gevolgd, vergezeld
de positie van A, kon de rechtbank niet ermee
clusie van de A-G.
of voorafgegaan van een strafbaar feit en
volstaan om op de door haar vermelde gron-
De A-G gaat ten overvloede in op het recht op
gepleegd met het oogmerk om de uitvoering
den te oordelen dat de kans van slagen van
pleidooi in een incident (2.6).
van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter-
het cassatieberoep niet groot is. Hetgeen A
daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan
naar voren heeft gebracht, had voor de rechtbank aanleiding moeten zijn om ook de uit de
Hoge Raad Strafkamer
dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit
gedingstukken blijkende klachten van A tegen
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
van het wederrechtelijk verkregene te verze-
het arrest van het hof in haar – terecht ver-
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
keren, wordt gestraft met levenslange gevan-
richte – belangenafweging te betrekken.
straf(proces)recht Radboud Universiteit
genisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig
Volgt vernietiging en verwijzing.
Nijmegen.
jaren of geldboete van de vijfde categorie’.
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent dat het oordeel van de rechtbank over de kans van slagen van het ten processe
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het
2209
bedoelde cassatieberoep voldoende is gemotiveerd (3.7-3.9).
bewezenverklaarde onder 1 en 2 niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid, onder meer niet wat betreft het oogmerk om aan zichzelf
1 oktober 2013, nr. 12/03488
of andere deelnemers het bezit van ‘het weder-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van den
rechtelijk verkregene» te verzekeren’.
Brink)
2208
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
Hoge Raad, onder meer:
kende tot verwerping; adv. mr. M.E. van der
2.3. De klacht berust kennelijk op de opvat-
11 juni 2013, 12/05443
Werf, Amsterdam)
ting dat van het oogmerk om aan zichzelf of
(Mrs. C.A. Streefkerk, C.E. Drion en G.
ECLI:NL:HR:2013:819
andere deelnemers het bezit van het wederrechtelijk ‘verkregene’ te verzekeren, pas
Snijders; A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent) ECLI:NL:HR:2013:910
(Sr art. 288)
Cassabiliteit. De rechtbank stelt ‘cassatiebe-
Oogmerk om ‘het bezit van het wederrechte-
een hoeveelheid heroïne) waarmee de dood-
roep tegen het tussenvonnis’ open. HR:
lijk verkregene te verzekeren’ i.d.z.v. art. 288
slag samenhangt, is voltooid omdat er dan
Gelet op de ingestelde vorderingen en het
Sr: onjuist is de opvatting dat van zodanig
pas verkrijging is. Die opvatting is echter
feit dat partijen geen sprongcassatie zijn
oogmerk pas sprake kan zijn nadat het straf-
onjuist zodat de klacht faalt.
overeengekomen, stond hoger beroep open
bare feit waarmee de doodslag samenhangt,
en derhalve niet cassatieberoep.
is voltooid omdat er dan pas verkrijging is.
(Rv art. 134, 208 lid 1, 337, 340, 398, 843a;
Inleiding:
Wet RO art. 78)
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
sprake kan zijn nadat het strafbare feit (in het onderhavige geval de verduistering van
Volgt verwerping van het beroep.
2210
gezegd – (1. subsidiair) in vereniging [slachtB&S c.s., adv. mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk,
offer 1] van het leven heeft beroofd, immers
1 oktober 2013, nr. 11/03958
vs. Newconomy c.s., niet verschenen.
hebben verdachte en zijn mededaders opzet-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
telijk [slachtoffer 1] met één vuurwapen
Lohman, V. van den Brink)
Feiten en procesverloop
kogels in het hoofd en lichaam geschoten,
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
In dit geding hebben Newconomy c.s. beta-
tengevolge waarvan [slachtoffer 1] is overle-
strekkende tot verwerping; adv. mr. M.J. van
ling van diverse bedragen gevorderd.
den, welke vorenomschreven doodslag werd
Dam, Rotterdam)
B&S c.s. hebben bij de rechtbank een inciden-
gevolgd door enig strafbaar feit, te weten ver-
ECLI:NL:HR:2013:818
tele vordering op grond van art. 843a Rv
duistering van een hoeveelheid heroïne, en
ingesteld. In dit incident hebben zij pleidooi
welke doodslag werd gepleegd met het oog-
verzocht. Bij het in cassatie bestreden vonnis
merk om bij betrapping op heterdaad, aan
heeft de rechtbank dit pleidooi geweigerd. Zij
zichzelf en de andere deelnemers het bezit
2622
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
(Binnenvaartpolitiereglement art. 1.04) Voorzorgsmaatregelen die zijn geboden
Rechtspraak
ingevolge het ‘goede zeemanschap’ als
andere onderdelen van die snelle motorboot
besloten dat de verdachte – gelijk is bewezen-
bedoeld in art. 1.04 Binnenvaartpolitiere-
is geslagen en/of terechtgekomen’.
verklaard – niet alle voorzorgsmaatregelen
glement. In casu vaargedrag dusdanig
De tenlastelegging is toegesneden op art. 1.04
heeft genomen die ‘volgens goede zeeman-
gevaarvol dat de door verdachte getroffen
BPR. Dat artikel luidt: ‘De schipper moet, ook
schap en/of door de omstandigheden waarin
voorzorgsmaatregelen ontoereikend waren
bij ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften
dat schip of dat samenstel zich bevond in het
om te voorkomen dat het leven van de pas-
in dit reglement, alle voorzorgsmaatregelen
belang van de veiligheid en/of de goede orde
sagiers in gevaar werd gebracht.
nemen die volgens goede zeemanschap of
van de scheepvaart waren geboden’. Gelet op
door de omstandigheden waarin het schip of
de vaststellingen van het Hof dat – kort
Inleiding:
het samenstel zich bevindt zijn geboden, ten-
gezegd – de verdachte zeer veel harder heeft
Verdachte is veroordeeld omdat hij ‘als schip-
einde met name te voorkomen dat: a. het
gevaren dan de ter plaatse toegestane snel-
per van een snelle motorboot daarmede
leven van personen in gevaar wordt gebracht;
heid van 20 km/u, te weten met een snelheid
heeft gevaren op de rivier Maas, zijnde een
b. schade wordt veroorzaakt aan andere sche-
van 70 à 80 km/u, en dat hij daarbij riskante
openbaar voor de scheepvaart openstaand
pen of aan drijvende voorwerpen, dan wel aan
manoeuvres heeft uitgehaald, zoals het
water in het Rijk gelegen, terwijl uitdrukkelij-
oevers of aan werken en inrichtingen van wel-
maken van U-bochten, het rakelings langs een
ke voorschriften in het Binnenvaartpolitiere-
ke aard ook die zich in de vaarweg of op de
andere boot varen, bewust golven opzoeken
glement ontbraken, niet alle voorzorgsmaat-
oevers daarvan bevinden; c. de veiligheid of
en over golven ‘springen’, geeft dat oordeel
regelen heeft genomen die volgens goede
het vlotte verloop van de scheepvaart in
niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
zeemanschap en/of door omstandigheden
gevaar wordt gebracht’.
Dat oordeel is evenmin onbegrijpelijk en is
waarin dat schip of dat samenstel zich
Het Hof heeft ten aanzien van het bewijs nog
toereikend gemotiveerd.
bevond in het belang van de veiligheid en/of
het volgende overwogen: ‘Verdachte heeft
2.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
de goede orde van de scheepvaart waren
door zijn vaargedrag bewust risico’s geno-
geboden, teneinde te voorkomen dat het
men. Weliswaar heeft hij een aantal hande-
leven van personen in gevaar werd gebracht
lingen verricht die hem (en de passagiers) de
immers heeft hij, terwijl aan boord van die
idee gaven dat die risico’s beheersbaar zou-
snelle motorboot zich 11 passagiers bevon-
den blijven, maar uit het verloop van de
1 oktober 2013, nr. 11/00710
den, daarmee in strijd met het gestelde in
gebeurtenissen is gebleken dat verdachte
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
artikel 8.06 van het Binnenvaartpolitieregle-
daar niet in geslaagd is. Er zijn geen bijzon-
Lohman, V. van den Brink)
ment gevaren op die rivier de Maas, met een
dere omstandigheden aannemelijk geworden
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge,
snelheid gelegen tussen de 70 en 80 kilome-
die de conclusie zou kunnen rechtvaardigen
strekkende tot vernietiging en terugwijzing
ter per uur, althans met een grotere snelheid
dat het ongeluk door iets anders veroorzaakt
dan wel verwijzing; adv. mr. J. Kuijper,
dan de aldaar, voor hem, geldende maximum
is dan door vaargedrag van verdachte. Ver-
Amsterdam)
snelheid van 20 kilometer per uur en aldus
dachte heeft (bij wijze van attractie) span-
ECLI:NL:HR:2013:828
varende, bewust hoge golven, welke golven
nend gevaren en de golven opgezocht. Dat is
(mede) door een ander/e schip/schepen wer-
uit de hand gelopen en verdachte was daar-
den veroorzaakt, heeft opgezocht en met
voor verantwoordelijk. Anders dan de raads-
voormelde snelle motorboot met voormelde
man is het hof van oordeel dat er geen medi-
Noodzakelijkheidsmaatstaf van toepassing
snelheid over die golven is gesprongen en
sche analyse nodig is om te oordelen dat er
bij verzoek tot oproepen getuigen nadat
gevaren, waarbij die snelle motorboot kort-
daadwerkelijk levensgevaar was. De toestand
zittingsonderzoek geschorst is geweest.
stondig van het wateroppervlak is losgeko-
waarin de passagiers na het ongeluk zich
men en een draai van 180 graden heeft
bevonden – één verloor zelfs het bewust-
Inleiding:
gemaakt en met voormelde snelle motorboot
zijn – rechtvaardigen zonder meer de conclu-
Het middel bevat de klacht dat het Hof bij de
en voormelde snelheid op een voor hem, ver-
sie dat er sprake was van levensgevaar. Dat
afwijzing van het verzoek tot het horen van
dachte uitvarend jacht is afgevaren en op een
het met zeer grote kracht stoten van het
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] als getuigen
afstand van ongeveer 40 meter van voormeld
hoofd aan harde onderdelen van de boot
een onjuiste maatstaf heeft toegepast. Ver-
jacht een scherpe bocht naar bakboord heeft
levensgevaarlijk hoofdletsel kan opleveren is
dachte is na een vrijspraak in eerste aanleg
gemaakt, waardoor die snelle motorboot
een feit van algemene bekendheid’.
in hoger beroep veroordeeld wegens poging
haaks op een hekgolf van dat jacht, althans
Het middel klaagt onder meer dat het Hof
tot doodslag. In casu is het zittingsonderzoek
op een grote golf is terechtgekomen en over
aan het begrip ‘goede zeemanschap’ als
aangevangen op 4 oktober 2010. Dit onder-
laatstgenoemde golf is gevaren en toen hij,
bedoeld in art. 1.04 van het Binnenvaartpoli-
zoek is vervolgens op verzoek van de raads-
verdachte direct voor hem een hoge (boeg)
tiereglement (hierna: BPR) een onjuiste of
man van de verdachte geschorst tot de
golf waarnam, de regulateur van die snelle
onbegrijpelijke invulling heeft gegeven.
terechtzitting van 17 januari 2011. Op de
motorboot heeft dichtgetrokken, waardoor
2211
(Sv art. 315)
terechtzitting van het hof van 17 januari
de voortstuwing van die snelle motorboot
Hoge Raad, onder meer:
2011 is het onderzoek van de zaak hervat.
sterk werd verminderd en/of gestopt en
2.4. In zijn hiervoor weergegeven bewijsover-
Het proces-verbaal van die zitting houdt
waardoor die snelle motorboot met een klap
weging heeft het Hof tot uitdrukking gebracht
onder meer in: ‘De raadsman voert aan, zake-
of op zodanige wijze in laatstgenoemde golf
dat het vaargedrag van de verdachte met zijn
lijk weergegeven: In reactie op de aanvullen-
is terechtgekomen, dat een grote hoeveelheid
snelle motorboot, waarop hij elf passagiers
de processen-verbaal die ik van het ressorts-
water over die passagiers van die snelle
vervoerde, dusdanig gevaarvol is geweest dat
parket heb ontvangen en die ook ter
motorboot is gespoeld of geslagen en waar-
de door hem getroffen voorzorgsmaatregelen
terechtzitting van heden aan het hof zijn
door één of meer van die passagiers ten val
ontoereikend waren om te voorkomen dat het
overgelegd, heb ik een brief gestuurd, inhou-
is gekomen en/of met het hoofd en/of ande-
leven van die passagiers in gevaar werd
dende het verzoek tot het oproepen van de
re lichaamsdelen tegen beugels, stoelen en/of
gebracht. Aldus ligt in die overwegingen
verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2623
Rechtspraak
2] als getuigen, teneinde hen te horen over
2004, 579) luidde art. 321 Sv als volgt:
– na eerdere afwijzing – herhaald) na de
deze aanvullende processen-verbaal.
‘1. In alle gevallen waarin na schorsing het
schorsing, de maatstaf bij de beoordeling van
De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk
onderzoek wordt hervat, kunnen nieuwe nog
het verzoek is of de noodzaak van hetgeen
weergegeven: De brief van de raadsman is
niet eerder opgeroepen of gehoorde tolken,
wordt verzocht is gebleken. Het Hof heeft dus
mij niet bekend. Voorafgaand aan de terecht-
getuigen en deskundigen worden opgeroepen
de juiste maatstaf aangelegd bij zijn afwij-
zitting van heden heb ik met mijn ambtsge-
overeenkomstig de artikelen 260, eerste lid, en
zing van het eerst na de schorsing van het
noot mr. R. Smits telefonisch contact gehad.
263. 2. Artikel 260, tweede lid, en 287, tweede
onderzoek ter terechtzitting gedane verzoek.
Uit dit contact bleek dat het ressortsparket
lid, vinden overeenkomstige toepassing’.
2.6. Het middel faalt.
geen nadere onderzoekswensen had.
Art. 321 Sv is met de inwerkingtreding van
De raadsman van de verdachte voert aan,
genoemde wet op 1 januari 2005 vervallen.
zakelijk weergegeven: Graag zou ik [verbali-
De memorie van toelichting bij het wetsvoor-
sant 1] en [verbalisant 2] als getuigen willen
stel dat tot die wet heeft geleid houdt daar-
horen. [verbalisant 1] wens ik te horen over
omtrent het volgende in:
1 oktober 2013, nr. 13/00505 B
de inhoud van het door hem opgemaakte
‘Regiezittingen
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
vierde aanvullende proces-verbaal van 8
De Nederlandse strafrechtspraktijk is in de
van Kan, Y. Buruma)
december 2010. Ik zou hem nadere vragen
afgelopen jaren in toenemende mate gecon-
(Na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga,
willen stellen over de aanleiding van dit aan-
fronteerd met grote strafzaken. Teneinde te
strekkende tot verwerping; adv. mr. B.P. de
vullende onderzoek en onder welke assump-
bevorderen dat de behandeling van deze
Boer, Haarlem)
ties dit onderzoek is uitgevoerd. Op deze wij-
zaken zo effectief mogelijk plaats kan vinden
ECLI:NL:HR:2013:833
ze kan ik nagaan of het aanvullende
heeft zich in de praktijk de gewoonte ontwik-
onderzoek op objectieve wijze is verricht of
keld van de zogenaamde regiezittingen. Met
dat het onderzoek is uitgevoerd teneinde de
deze term worden zittingen aangeduid waar,
koppeling tussen de aanwezigheid van de
vooruitlopend op de inhoudelijke behande-
Beklag aangaande beslag (art. 552a Sv): hoe-
verdachte in de woning van de aangever en
ling van de strafzaak, beslissingen worden
wel de toepasselijke maatstaf bij een beklag
het bij de aangever toegebrachte letsel te ver-
genomen die voor de omvang en inrichting
tegen een art. 94 Sv-beslag niet een onder-
sterken. [verbalisant 2] wens ik te horen,
van die inhoudelijke behandeling van belang
zoek vergt naar de proportionaliteit en sub-
omdat in het proces-verbaal van bevindingen
zijn. Daarbij valt vooral te denken aan beslis-
sidiariteit van voortzetting van de beslagleg-
van 20 januari 2010 de data kennelijk door
singen inzake het horen van getuigen. Daar-
ging, kunnen omstandigheden van het geval
elkaar zijn gehaald. Het proces-verbaal wekt
naast worden op deze zittingen ook wel
meebrengen dat de rechter in de motivering
de indruk dat [verbalisant 2] eveneens een
andere beslissingen genomen, te denken valt
van zijn beslissing ervan blijk dient te geven
aanvullend onderzoek heeft verricht.
vooral aan beslissingen inzake preliminaire
een dergelijk onderzoek te hebben verricht.
De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk
verweren.
In casu had de rechtbank in de motivering
weergegeven: Ik zie nu de brief van de raads-
De wettelijke regeling maakt een effectief
van haar beslissing ervan blijk dienen te
man, gericht aan mr. R. Smits, van 6 januari
gebruik van regiezittingen thans in mindere
geven een onderzoek naar de eis van subsi-
2011. Ik leid hieruit af dat mr. Smits het aan-
mate mogelijk dan wenselijk is. Thans kan
diariteit te hebben verricht. A-G: anders.
vullende onderzoek heeft laten verrichten.
na een schorsing van het onderzoek ingevol-
Met de raadsman ben ik van mening dat in
ge artikel 321 Sv zonder beperkingen om de
Inleiding:
de onderhavige zaak geen sprake is van een
oproeping van nog niet eerder opgeroepen
Onder de klager zijn tweetal auto’s in beslag
fraai opsporingsonderzoek. Als ik echter de
of gehoorde getuigen en deskundigen wor-
genomen (een Iveco en een Mitsubishi) in
resultaten van het onderzoek bekijk, dan
den verzocht. Dat betekent dat, na een regie-
verband met een berekening van het weder-
kom ik – anders dan de raadsman – tot de
zitting, elke afwijzing van een verzoek om
rechtelijk verkregen voordeel geschat op
conclusie dat geen noodzaak bestaat de ver-
een getuige ter terechtzitting te horen
een kleine € 59 000. Bij klaagschrift is ver-
balisanten als getuigen te horen.
opnieuw ter discussie kan worden gesteld
zocht de inbeslaggenomen auto’s aan de kla-
De raadsman van de verdachte voert aan dat
(vgl. recentelijk HR 14 januari 2003, nr.
ger, al dan niet als bewaarder en onder
hij persisteert in het verzoek tot het horen
01040/02, Nieuwsbrief Strafrecht 13 februari
nader te stellen voorwaarden, terug te
van de verbalisanten [verbalisant 1] en [ver-
2003). Dat komt niet wenselijk voor. Als de
geven. De rechtbank heeft het klaagschrift
balisant 2] als getuigen.
behandeling ter terechtzitting eenmaal is
ongegrond verklaard. De raadsman heeft
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als
aangevangen, ligt het in de rede een nieuw
daartoe onder meer aangevoerd: ‘5. Reeds
beslissingen van het hof mede dat het verzoek
of herhaald verzoek tot het horen van getui-
meer dan anderhalf jaar geleden is er bij
van de raadsman tot het oproepen van [verba-
gen slechts te honoreren als de noodzake-
cliënt een huiszoeking gedaan en is hij ver-
lisant 1] en [verbalisant 2] als getuigen wordt
lijkheid van dat horen blijkt. Dat nu wordt
dachte geworden in een hennepzaak. Des-
afgewezen, wegens gebrek aan noodzaak. Het
door artikel 315 Sv reeds mogelijk gemaakt.
tijds is direct door het Openbaar Ministerie
hof ziet de relevantie niet in van deze getui-
Voorgesteld wordt dan ook, artikel 321 Sv te
beslag gelegd op een loods die in het bezit
genverhoren in verband met de op grond van
laten vervallen’ (Kamerstukken II 2003/04,
is van cliënt. Het Openbaar Ministerie heeft
de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van
29 254, nr. 3, p. 4).
de waarde geschat op € 40 000 (zie bijge-
Strafvordering te nemen beslissingen’.
2212
(Sv art. 94, 552a)
voegde brief). Na meer dan anderhalf jaar
Tot de inwerkingtreding van de Wet van 10
Hoge Raad, onder meer:
heeft het OM aanvullend beslag gelegd op
november 2004 tot wijziging van het Wet-
2.5. In het licht hiervan [van de wetsgeschie-
een tweetal bedrijfsvoertuigen van cliënt. 6.
boek van Strafvordering, het Wetboek van
denis, PHvK] moet worden aangenomen dat
Zoals u uit bijgevoegde documentatie kunt
Strafrecht en de Wet op de rechterlijke orga-
in het geval dat het onderzoek ter terechtzit-
afleiden, heeft cliënt een tuiniersbedrijf. Hij
nisatie in verband met het horen van getui-
ting is geschorst en het verzoek tot het
heeft op dit moment drie personeelsleden
gen en enkele verwante onderwerpen (Stb.
oproepen van getuigen eerst is gedaan (of
in dienst. In totaal had hij de beschikking
2624
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
Rechtspraak
over drie bedrijfsauto’s teneinde zijn werk-
verplichting tot betaling van een geldboete
Raad van State
zaamheden te kunnen uitoefenen. De helft
dan wel de verplichting tot betaling van een
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
van zijn wagenpark is door het beslag niet
geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
meer toegankelijk. Dit treft cliënt buitenge-
verkregen voordeel zal opleggen. […] De offi-
bij de directie bestuursrechtspraak van de
woon ernstig in zijn bedrijfsvoering. Hij kan
cier van justitie heeft zich op het standpunt
Raad van State. Volledige versies van deze
veel minder werk uitoefenen en raakt op
gesteld, dat het klaagschrift ongegrond
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
korte termijn mogelijk de grootste cliënt
behoort te worden verklaard, nu zich niet het
vanstate.nl.
kwijt die hij heeft (zie bijgevoegde e-mail).
geval voordoet dat het hoogst onwaarschijn-
Als hij deze cliënt kwijt raakt, zal hij zijn
lijk is, dat de strafrechter, later oordelend, de
bedrijf kunnen opdoeken, failliet gaan en de
verdachte een verplichting tot betaling van
werknemers hun werk verliezen. Voor cliënt
een geldboete dan wel de verplichting tot
is het derhalve van buitengewoon groot
betaling van een geldbedrag ter ontneming
4 oktober 2013, nr. 201304861/1/V3 en
belang dat hij op korte termijn zijn bedrijfs-
van wederrechtelijk verkregen voordeel zal
201305033/1/V3
auto’s terugkrijgt’. Daarnaast heeft klager
opleggen. […] De rechtbank kan op grond van
(Mrs. Parkins-de Vin, Hent, Verheij)
aan het openbaar ministerie onder meer
de stukken en het verhandelde in raadkamer,
ECLI:NL:RVS:2013:1481
aangeboden: dat ook op een tweetal andere
gelet op voormeld toetsingskader, niet komen
auto’s beslag wordt gelegd en dat vervolgens
tot een ander oordeel, dan dat er jegens klager
Uitspraak Afdeling na arrest Hof van Justitie
alle auto’s aan cliënt worden gegeven als
sprake is van een verdenking van een misdrijf
op door de Afdeling gestelde prejudiciële vra-
bewaarder; dat cliënt een bedrag van € 5 000
waarvoor op de voet van het bepaalde in arti-
gen over de gevolgen van schending van het
als zekerheidstelling overmaakt; dat er
kel 11, derde lid, van de Opiumwet een geld-
verdedigingsbeginsel. Staatssecretaris had
beslag op het huis van cliënt wordt gelegd;
boete van de vijfde categorie kan worden
verlengingsbesluiten mogen nemen. Aldus
dat ook beslag wordt gelegd op een shovel
opgelegd en dat zich vooralsnog niet voordoet
geen grond voor het oordeel dat de schending
die klager heeft; dat een drietal aanhangwa-
het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is,
van het verdedigingsbeginsel de vreemdelin-
gens in beslag worden genomen, onder
dat de strafrechter, later oordelend, de ver-
gen de mogelijkheid heeft ontnomen om zich
voorwaarde dat cliënt als bewaarder wordt
dachte een verplichting tot betaling van een
zodanig te verweren dat de besluitvorming
aangemerkt en deze aanhangwagens kan
geldboete dan wel de verplichting tot betaling
een andere afloop had kunnen hebben.
blijven gebruiken. De raadsman merkt
van een geldbedrag ter ontneming van weder-
voorts op ‘dat het aan het OM te wijten is
rechtelijk verkregen voordeel zal opleggen’.
(Handvest van de grondrechten van de Euro-
dat de zaak al bijna twee jaar loopt en
Het middel klaagt dat de rechtbank ten
pese Unie, art. 41 lid 2; Richtlijn 2008/115/
schijnbaar vooralsnog niet op zitting wordt
onrechte niet ervan blijk heeft gegeven te
EG, art. 15 lid 6; Algemene wet bestuursrecht
gepland. Het gaat derhalve niet aan het
hebben onderzocht of de beginselen van een
art. 2:1 en 4:8; Vreemdelingenwet 2000 art.
tijdsverloop aan cliënt te wijten. Ten over-
behoorlijke procesorde ertoe leiden dat het
59, 94 en 106)
vloede wordt nog opgemerkt dat de kans op
beklag gegrond moet worden verklaard.
vervreemding nihil is. Cliënt heeft een
2213
Uitspraak op de hoger beroepen van: de
bedrijf waarvoor hij de voertuigen nodig
Hoge Raad, onder meer:
[vreemdelingen], appellanten, vs. de uitspra-
heeft, is gevestigd in Nederland en heeft een
2.5. De Rechtbank heeft de juiste maatstaf
ken van de Rechtbank Den Haag, zittings-
gezin. Vervreemding van de voertuigen zou
aangelegd.
plaats Amsterdam van 22 en 24 mei 2013 in
het faillissement van zijn bedrijf betekenen
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 janu-
zaken nr. 13/11614 en 13/12294 in de gedin-
terwijl hij daarmee ook strafrechtelijk ver-
ari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB9890, NJ 2008/63
gen tussen: [vreemdelingen] en de [Staatsse-
der in de problemen zou raken’.
geoordeeld dat die maatstaf niet een onder-
cretaris van Veiligheid en Justitie].
De bestreden beschikking houdt onder meer
zoek vergt naar de proportionaliteit tussen de
het volgende in: ‘Ingeval van een beklag van
waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen
de beslagene tegen een op de voet van artikel
en de hoogte van het eventueel te ontnemen
94 [Sv] gelegd beslag dient de rechtbank te
bedrag, maar dat omstandigheden van het
3.1. In het arrest heeft het Hof de gestelde
beoordelen, of het belang van strafvordering
geval kunnen meebrengen dat de rechter in
vragen als volgt geformuleerd:
het voortduren van het beslag vordert om de
de motivering van zijn beslissing ervan blijk
27. Met zijn vragen, die tezamen moeten
waarheid aan de dag te brengen of om weder-
dient te geven een dergelijk onderzoek te heb-
worden onderzocht, wenst de verwijzende
rechtelijk verkregen voordeel aan te tonen.
ben verricht. Dat geldt ook met betrekking tot
rechter in wezen te vernemen of het
Verder verzet het belang van strafvordering
de vraag of voortzetting (onder voorwaarden)
Unierecht, meer bepaald artikel 15, leden 2
zich tegen de teruggave indien niet hoogst
van het beslag in overeenstemming is met de
en 6, van richtlijn 2008/115, aldus moet wor-
onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later
eis van subsidiariteit. Gelet op hetgeen
den uitgelegd dat wanneer in het kader van
oordelend, de verbeurdverklaring van het
namens de klager is aangevoerd had de Recht-
een administratieve procedure in strijd met
voorwerp zal bevelen. Bij de beoordeling van
bank in de motivering van haar beslissing
het recht om te worden gehoord tot verlen-
een klaagschrift tegen een beslag als bedoeld
ervan blijk dienen te geven een onderzoek
ging van een bewaringsmaatregel wordt
in artikel 94a, eerste of tweede lid, Sv dient de
daarnaar te hebben verricht.
besloten, de bewaring onmiddellijk moet
rechter marginaal te onderzoeken: a. of er ten
2.6. Het middel is gegrond.
worden opgeheven of dat de nationale rech-
tijde van zijn beslissing sprake is van een ver-
Volgt vernietiging van de bestreden beschik-
ter die de rechtmatigheid van dit verlen-
denking van een misdrijf waarvoor een geld-
king en terugwijzing naar de rechtbank.
gingsbesluit moet beoordelen, deze in stand
(…)
boete van de vijfde categorie kan worden
kan laten wanneer hij na een afweging van
opgelegd en b. of zich niet het geval voordoet
de betrokken belangen van oordeel is dat
dat het hoogst onwaarschijnlijk is, dat de
zulks gerechtvaardigd is.
strafrechter, later oordelend, de verdachte een
3.2. Het Hof heeft de vraag of schending door
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2625
Rechtspraak
het nationale bestuursorgaan van het verde-
voert, ook daadwerkelijk de mogelijkheid
noemen en is daarin niet concreet aange-
digingsbeginsel bij (de totstandkoming van)
heeft ontnomen om zich zodanig te verweren
duid met welke punten van het advies aan
een verlengingsbesluit als bedoeld in artikel
dat deze administratieve procedure een ande-
het college betrokkenen het niet eens zijn
15, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn, zon-
re afloop had kunnen hebben.
en waarom. In dit geval is echter bezien in
der meer en in alle gevallen met zich mee
3.3. Uit hetgeen het Hof heeft overwogen,
de context van de procedure voldoende dui-
brengt dat de bewaring moet worden opge-
volgt dat niet elke schending van de rechten
delijk dat betrokkenen het oneens zijn met
heven, ontkennend beantwoord. Daartoe is
van de verdediging tijdens de totstandko-
de intrekking, de terugvordering en de
onder meer het volgende overwogen:
ming van een verlengingsbesluit, zonder
ingangsdatum en om welke reden.
38. Met betrekking tot de door de verwijzen-
meer en in alle gevallen met zich mee brengt
de rechter gestelde vragen moet worden
dat de bewaring dient te worden opgeheven.
opgemerkt dat schending van de rechten van
Het Hof concludeert in onder meer punt 45
de verdediging, in het bijzonder het recht om
dat indien sprake is van schending van het
te worden gehoord, naar Unierecht pas tot
verdedigingsbeginsel, de nationale rechter de
nietigverklaring van het na afloop van de
opheffing van de bewaring pas kan gelasten
Overwegingen
administratieve procedure genomen besluit
wanneer hij van oordeel is, gelet op alle feite-
4.2. Naar vaste rechtspraak van de Raad wor-
leidt, wanneer deze procedure zonder deze
lijke en juridische omstandigheden van het
den in het algemeen geen hoge eisen gesteld
onregelmatigheid een andere afloop had
geval, dat deze schending aan degene die
aan de motivering van een bezwaar- of
kunnen hebben (…).
haar aanvoert, ook daadwerkelijk de moge-
beroepschrift (zie onder meer de uitspraken
39. Hieruit volgt dat niet elke onregelmatig-
lijkheid heeft ontnomen om zich zodanig te
van 31 oktober 2007, LJN BB7463 en 2 juli
heid bij de uitoefening van de rechten van de
verweren dat de besluitvorming een andere
2009, LJN BJ2385). In de regel zal ook bij een
verdediging tijdens een administratieve pro-
afloop had kunnen hebben.
in het beroepschrift gegeven summiere moti-
cedure voor de verlenging van de bewaring
4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt
vering van het beroep kunnen worden aange-
van een onderdaan van een derde land met
dat de Afdeling in de voorliggende zaken
nomen dat daarmee is voldaan aan het ver-
het oog op zijn verwijdering, schending van
dient te beoordelen of de schendingen van
eiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en
die rechten oplevert. Voorts is niet elk ver-
het verdedigingsbeginsel de vreemdelingen
onder d, van de Awb. Dit neemt echter niet
zuim om met name het recht om te worden
de mogelijkheid hebben ontnomen om zich
weg dat sprake moet zijn van een concrete
gehoord te eerbiedigen zodanig dat dit stelsel-
zodanig te verweren dat de besluitvorming
beroepsgrond, die op het individuele geval
matig tot de onrechtmatigheid van het geno-
een andere afloop had kunnen hebben.
betrekking heeft. Hiermee wordt een feitelij-
men besluit leidt, in de zin van artikel 15, lid
(…)
ke grond bedoeld, dat wil zeggen een stand-
2, laatste alinea, van richtlijn 2008/115, zodat
4.2. De vreemdelingen hebben tijdens de ver-
punt ten aanzien van de overwegingen van
dit ook niet automatisch ertoe dwingt de
trekgesprekken noch tijdens de zittingen bij
het in bezwaar bestreden besluit waarmee
betrokken onderdaan in vrijheid te stellen.
de rechtbank feiten en omstandigheden naar
duidelijkheid wordt verschaft over het punt,
(…)
voren gebracht die grondslag bieden voor het
dan wel de punten, waarop de indiener het
44. Wanneer de nationale rechter zich
oordeel dat de staatssecretaris de bestreden
niet met het besluit eens is.
geplaatst ziet voor een beweerde schending
verlengingsbesluiten niet had mogen nemen.
4.2.1. De rechtbank heeft terecht geen reden
van het recht om te worden gehoord tijdens
Aldus bestaat evenmin grond voor het oor-
gezien het beroep van betrokkenen niet-ont-
een administratieve procedure voor de vast-
deel dat de schending van het verdedigings-
vankelijk te verklaren. Betrokkenen hebben in
stelling van een besluit tot verlenging van
beginsel de vreemdelingen de mogelijkheid
beroep verwezen naar de gronden die reeds in
een bewaring in de zin van artikel 15, lid 6,
heeft ontnomen om zich zodanig te verwe-
bezwaar zijn ingediend, onder verwijzing naar
van richtlijn 2008/115, dient zijn toetsing
ren dat de besluitvorming een andere afloop
een aantal stukken. In bezwaar hebben betrok-
dus in te houden dat hij aan de hand van de
had kunnen hebben.
kenen zowel in hun bezwaarschriften als in de
specifieke feitelijke en juridische omstandig-
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen
drie daarop gevolgde hoorzittingen, in welke
heden van het geval nagaat of de procedure-
grond gezien voor het oordeel dat de verlen-
fase ook nog stukken zijn ingebracht, hun
le onregelmatigheden aan degenen die deze
ging van de bewaring van de vreemdelingen
standpunt over de intrekking en terugvorde-
aanvoeren, ook daadwerkelijk de mogelijk-
onrechtmatig is.
ring en de ingangsdatum bij de nieuwe aan-
heid hebben ontnomen om zich zodanig te
(Awb art. 6:5) (…)
vraag toegelicht. In het bestreden besluit
verweren dat deze administratieve procedure
heeft het college de besluiten van 28 oktober
een andere afloop had kunnen hebben.
Centrale Raad van Beroep
2009 en van 4 maart 2010 gehandhaafd, zon-
45. Gelet op een en ander moet op de gestelde
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
der een wijziging van de daaraan ten grond-
vragen worden geantwoord dat het Unierecht,
van der Ham, vice-president van de Centrale
slag gelegde motivering. Voor wat betreft de
meer bepaald artikel 15, leden 2 en 6, van
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
motivering van de intrekking en terugvorde-
richtlijn 2008/115, aldus moet worden uitge-
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
ring heeft het college daarbij volstaan met
legd dat wanneer in het kader van een admi-
Raad van Beroep.
een verwijzing naar het aan het college uitge-
nistratieve procedure in strijd met het recht om te worden gehoord tot verlenging van een bewaringsmaatregel wordt besloten, de natio-
brachte ambtelijk advies, waarin uiteen is
2214
nale rechter die de rechtmatigheid van dat
gezet waarom het advies van de commissie niet moet worden gevolgd, en vermeld dat eerstgenoemd advies onderdeel uitmaakt van
besluit moet beoordelen, de opheffing van de
1 oktober 2013, nr. 12/6590 WWB
het bestreden besluit. Ter toelichting op hun
bewaringsmaatregel pas kan gelasten wan-
(Mrs. Talman, Roelofs, Klik)
beroepschrift hebben betrokkenen nog naar
neer hij van oordeel is, gelet op alle feitelijke
ECLI:NL:CRVB:2013:1914
voren gebracht dat zij zich niet kunnen vin-
en juridische omstandigheden van het geval, dat deze schending aan degene die haar aan-
2626
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
den in de weerlegging van de bezwaren door Weliswaar is het beroepschrift summier te
het college en dat zij dit in volle omvang aan
Rechtspraak
de rechtbank wensen voor te leggen. Welis-
gegeven aan artikel 7:11 van de Algemene wet
overwogen dat uit onderzoek van appellant
waar is het beroepschrift summier te noemen
bestuursrecht (Awb). Hij heeft op grondslag
inmiddels is gebleken dat de gemiddelde
en is daarin niet concreet aangeduid met wel-
van hetgeen appellant in bezwaar heeft aan-
duur van de inhoudelijke loonsanctie in de
ke punten van het advies aan het college
gevoerd zijn besluit van 22 juli 2011 herover-
praktijk 9,7 maanden bedraagt en dat appel-
betrokkenen het niet eens zijn en waarom. In
wogen. Omdat de beslissing dat appellant niet
lant daarom vanaf september 2011 in geval
dit geval is echter bezien in de context van de
in aanmerking komt voor een uitkering op
van een inhoudelijke loonsanctie voor de
procedure voldoende duidelijk dat betrokke-
grond van Hoofdstuk IV van de WW, zij het op
schadevergoeding een periode van tien
nen het oneens zijn met de intrekking, de
andere gronden, is gehandhaafd, was herroe-
maanden hanteert, waarin 70% van het netto
terugvordering en de ingangsdatum en om
ping van het besluit van 22 juli 2011 niet aan
equivalent van het brutoloon moet worden
welke reden. Er bestond dan ook voldoende
de orde en is terecht geen toepassing gegeven
vergoed. Appellant heeft voorts besloten de
duidelijkheid omtrent de punten die partijen
aan artikel 7:15 van de Awb.
schade te vergoeden die betrokkene heeft geleden vanwege de eerder bereikte maxi-
verdeeld houden met betrekking tot het bestreden besluit.
2215 2 oktober 2013, nr. 12/2873 WW
2216
Heroverweging op de grondslag van het
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het
(Mrs. Goorden, Van der Kolk, Van der Kris)
bestreden besluit vernietigd voor zover het
ECLI:NL:CRVB:2013:1905
de periode betreft waarover door appellant schade wordt vergoed, het besluit van 23 sep-
Schadevergoeding werknemer wegens ten
tember 2011 herroepen voor zover het de
onrechte niet opleggen van loonsanctie aan
periode betreft en bepaald dat aan betrokke-
werkgever.
ne schadevergoeding wordt toegekend, berekend over een periode van twaalf maanden.
bezwaar, weigering uitkering toe te kennen op andere gronden gehandhaafd, terecht
teriële schadevergoeding is gehandhaafd.
2 oktober 2013, nr. 12/4460 WIA
(Mrs. Rottier, Greebe, Lange) ECLI:NL:CRVB:2013:1929
mumduur van de LGU. De afgewezen imma-
(Awb art. 8:73; WIA art. 25, lid 9)
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand
geen toepassing gegeven aan art. 7:15 Awb. (…)
wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende
(Awb art. 7:11, 7:15)
Overwegingen
gebeurtenis zou zijn uitgebleven. De recht-
1.1. Betrokkene is vanuit zijn werk bij TNT
bank heeft vastgesteld dat onzekerheid
Post B.V. op 8 oktober 2007 arbeidsongeschikt
bestaat over de omvang van de schade zoals
Overwegingen
geworden. Bij besluit van 3 december 2009
die aan appellant kan worden toegerekend,
1.1. Appellant is werkzaam geweest in dienst
heeft appellant vastgesteld dat betrokkene,
nu niet vaststaat of en zo ja, binnen welke
van [naam werkgeefster](werkgeefster). Op 4
na een wachttijd van 104 weken, met ingang
termijn de werkgever van betrokkene zijn
januari 2011 is het faillissement van werk-
van 5 oktober 2009 in aanmerking komt voor
tekortkomingen zou hebben hersteld, waar-
geefster uitgesproken. Appellant heeft bij het
een loongerelateerde WGA-uitkering (LGU).
door de duur van de loondoorbetalingsver-
Uwv een aanvraag gedaan om een uitkering
Het tegen dat besluit ingediende bezwaar
plichting niet met zekerheid kan worden
op grond van Hoofdstuk IV van de Werkloos-
heeft appellant bij besluit van 22 april 2010
vastgesteld. Nu niet met zekerheid kan wor-
heidswet (WW). Bij besluit van 22 juli 2011
ongegrond verklaard. Daarbij heeft appellant
den gezegd dat in het onderhavige geval de
heeft het Uwv vastgesteld dat appellant niet
overwogen dat de re-integratie-inspaningen
door appellant inmiddels gehanteerde
voor die uitkering in aanmerking komt
van de werkgever als onvoldoende zijn
gemiddelde duur van 9,7 maanden volstaat,
omdat hij deze te laat heeft aangevraagd.
bestempeld maar dat, nu de wachttijd is ver-
heeft de rechtbank geoordeeld dat de gevol-
1.2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen
streken, er geen loonsanctie meer kan wor-
gen van deze onzekerheid voor rekening en
het besluit van 22 juli 2011. Bij besluit van
den opgelegd. Voorts is overwogen dat naar
risico van appellant moeten blijven, omdat
10 november 2011 (bestreden besluit) heeft
aanleiding van het verzoek van betrokkene
appellant nalatig is geweest met betrekking
het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard,
om schadevergoeding een zelfstandig scha-
tot de werkgever en betrokkene daarop geen
zijn standpunt dat appellant de uitkering te
debesluit zal worden uitgereikt.
invloed had.
laat heeft aangevraagd niet gehandhaafd en
1.2. Bij besluit van 23 september 2011 heeft
3.1. In hoger beroep heeft appellant zich
vervolgens vastgesteld dat appellant geen
appellant een zelfstandig schadebesluit geno-
tegen de uitspraak van de rechtbank
recht heeft op overneming van betalingsver-
men, waarbij aan betrokkene schadevergoe-
gekeerd. Hij heeft, onder verwijzing naar de
plichtingen van werkgeefster omdat er geen
ding is toegekend in verband met schade
uitspraak van de Raad van 18 november
duidelijke samenhang is tussen de omstan-
ontstaan als gevolg van het ten onrechte niet
2009 (LJN BK3717), benadrukt dat een
digheden die tot het einde van de dienstbe-
opleggen van een loonsanctie aan de werkge-
opgelegde loonsanctie een reparatoir karak-
trekking hebben geleid en de betalingson-
ver, waarbij de periode waarop de schadever-
ter heeft, bedoeld als prikkel voor de werk-
macht van werkgeefster en omdat er
goeding betrekking heeft, is bepaald op zes
gever om alsnog aan de re-integratiever-
evenmin sprake is geweest van een situatie
maanden. Het verzoek om vergoeding van
plichtingen te voldoen. Gelet hierop valt
waarin appellant zijn vorderingen op werk-
immateriële schade is afgewezen.
volgens appellant niet in te zien dat bij de
geefster uitsluitend niet geldend heeft kun-
1.3. Bij besluit van 30 januari 2012 (bestre-
vaststelling van de hoogte van de schade-
nen maken als gevolg van de betalingson-
den besluit) heeft appellant, onder gegrond-
vergoeding niet zou mogen worden aange-
macht van werkgeefster.
verklaring van het bezwaar tegen het besluit
sloten bij de in redelijkheid te verwachten
(…)
van 23 september 2011, besloten dat de scha-
duur van de loonsanctie. Appellant han-
4.2. De rechtbank wordt gevolgd in haar oor-
devergoeding moet worden toegekend over
teert hierin inmiddels een bestendige lijn
deel dat het Uwv een juiste toepassing heeft
een periode van tien maanden. Daartoe is
die, gelet op de uitspraak van 15 augustus
(…)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2627
Rechtspraak
2012 (LJN BX4618), althans in beginsel,
sanctie zou hebben besloten. De Raad acht
rechtbank dat er op 27 en 28 juni 2011 nog
door de Raad als alleszins redelijk uit-
dit op zich, althans in het onderhavige
geen reden was voor het nemen van een
gangspunt is geaccepteerd. Volgens appel-
geval, een alleszins redelijk uitgangspunt,
dwangsombeschikking, omdat op deze data
lant heeft de rechtbank aard en strekking
waarmee appellante niet te kort is gedaan.
de in artikel 4:17, derde lid, van de Algemene
van de loonsanctie miskend en heeft zij
De loonsanctie is immers niet bedoeld om
wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn
niet onderkend dat de loonsanctie bij de
de werknemer een geldelijk voordeel te ver-
van twee weken na de ingebrekestelling nog
werkgever van betrokkene ook over een
schaffen, maar om te bewerkstelligen dat de
niet was overschreden.
(veel) kortere periode had kunnen worden
werkgever tot een adequate re-integratie-
6.2. Doordat het bestreden besluit pas op 21
geëffectueerd. Juist ter voorkoming van
inspanning komt. Bovendien sluit de
juli 2011 correct bekend werd gemaakt en
discussie heeft appellant een ruime perio-
– nadere – benadering van het Uwv aan bij
dus ook toen pas in werking trad, heeft de
de van tien maanden gekozen en zal de
het reparatoire karakter van de loonsanctie,
minister de termijn van twee weken na de
werknemer moeten aantonen dat de scha-
ingevolge welke de duur van de loondoorbe-
ingebrekestelling, als bedoeld in artikel 4:17,
de in zijn individuele geval hoger is. In dit
taling weliswaar 52 weken bedraagt, maar
derde lid, van de Awb overschreden. De Raad
geval heeft betrokkene uitsluitend aange-
deze wordt bekort indien de werkgever als-
moet nu de vraag beantwoorden of de minis-
voerd dat de werkgever maximaal in ver-
nog tot herstel van het geconstateerde
ter vanwege het overschrijden van deze ter-
zuim is gebleven om re-integratie-inspan-
gebrek is gekomen.
mijn bij de bekendmaking van het bestreden
ningen te verrichten en dat daarom een
Door het Uwv is geen exacte opgave gedaan
besluit op 21 juli 2011 alsnog tegelijkertijd
schadeperiode van twaalf maanden in de
van de bij het onderzoek betrokken geval-
had behoren te beslissen over de gevraagde
rede ligt. Gelet op de van de loonsanctie
len en evenmin is een berekening verstrekt
dwangsom. De Raad beantwoordt deze vraag
uitgaande prikkel is appellant van mening
van het gemiddelde van 9,7 maanden waar-
ontkennend. In artikel 4:18 van de Awb is
dat appellant in ieder geval aannemelijk
toe het onderzoek heeft geleid. De Raad
bepaald, dat het bestuursorgaan de verschul-
had moeten maken waarom de inmiddels
ziet, althans in dit geval, geen aanleiding
digdheid en de hoogte van de dwangsom
gehanteerde periode van tien maanden in
aan de mededelingen van het Uwv over het
vaststelt binnen twee weken na de laatste
zijn situatie onredelijk uitpakt. Verzocht is
gehouden onderzoek en de uitkomst ervan
dag waarover de dwangsom verschuldigd
de uitspraak van de rechtbank te vernieti-
te twijfelen’.
was. Omdat er dus een wettelijke plicht ont-
gen en het inleidende beroep alsnog onge-
4.2. De Raad ziet geen aanleiding in dit geval
brak om de dwangsombeschikking reeds op
grond te verklaren.
anders te oordelen. De inmiddels door appel-
21 juli 2011 te geven, is er geen grond voor
3.2. Betrokkene heeft in reactie op het hoger
lant gekozen bestendige beleidslijn om in
het oordeel, dat het ontbreken van de dwang-
beroepschrift gesteld dat door verwijtbaar
beginsel een periode van tien maanden te
sombeschikking in of bij het bestreden
toedoen van de werkgever en appellant spra-
hanteren, sluit aan bij de hiervoor weergege-
besluit ertoe leidt dat dit besluit in zoverre
ke is van maximaal verzuim en daarom de
ven overweging. In de door betrokkene gestel-
onrechtmatig was. De rechtbank heeft dus
maximale schadevergoeding in de rede
de omstandigheid dat er sprake is geweest
– op enigszins andere gronden – het bestre-
ligt. 4. In hoger beroep is uitsluitend de
van verwijtbare nalatigheid met betrekking
den besluit in zoverre terecht in stand gela-
vraag nog aan de orde of appellant de perio-
tot zijn re-integratie gedurende de eerste twee
ten. Het hoger beroep inzake de dwangsom
de waarover de schadevergoeding ten gevol-
jaar van zijn arbeidsongeschiktheid, is geen
slaagt dus niet.
ge van het ten onrechte niet opleggen van
reden gelegen ervan uit te gaan dat de werk-
een loonsanctie wordt berekend, terecht
gever na een opgelegde loonsanctie niet als-
heeft bepaald op tien maanden.
nog tot een voldoende re-integratie-activiteit
4.1. In zijn in 3.1 genoemde uitspraak van 15
zou zijn gekomen en aldus zodanige loon-
augustus 2012 heeft de Raad overwogen:
sanctie niet gedurende het gehele daaropvol-
3 oktober 2013, nr. 11/3319 AW
‘In vaste rechtspraak van de Raad is neerge-
gende jaar zou zijn geëffectueerd.
(Mrs. Van Vulpen-Grootjans, Wolleswinkel,
legd dat voor het beantwoorden van de
4.3. Hetgeen onder 4 tot en met 4.2 is over-
Barentsen)
vraag of en in welke omvang de schade die
wogen, leidt tot de conclusie dat het hoger
ECLI:NL:CRVB:2013:1962
een partij lijdt voor vergoeding in aanmer-
beroep slaagt.
king komt, zoveel mogelijk aansluiting moet worden gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht. In de situatie van appel-
2218
De enkele mededeling dat er sprake is van
2217
een beroepsziekte is in beginsel niet op rechtsgevolg gericht.
lante waarin de omvang van de schade niet met zekerheid is vast te stellen, is het hier-
3 oktober 2013, nr. 12/29 AW,
mee in overeenstemming dat het Uwv bij
(Mrs. Van de Griend, Bootsma, Kasdorp)
de berekening van de schadevergoeding
ECLI:NL:CRVB:2013:1936
(…)
doende re-integratie-inspanning van de
Geen wettelijke plicht om over dwangsom
Overwegingen
werkgever verplicht op te leggen loonsanc-
te beslissen in het (te laat) genomen besluit
5. Ten aanzien van het hoger beroep, voor
tie van 52 weken, maar daarbij anderzijds
op bezwaar.
zover dat betrekking heeft op de vraag of de
(Awb art. 1:3)
enerzijds is uitgegaan van een bij onvol-
ook de termijn in aanmerking heeft genomen die de werkgever, ware de loonsanctie
arbeidsongeschiktheid van appellant in en (Awb art. 4:18)
opgelegd, nodig zou hebben gehad om het geconstateerde gebrek te herstellen, ervan
door de dienst is veroorzaakt, overweegt de Raad het volgende.
(…)
uitgaande dat de werkgever dit herstel zo
5.1. De enkele mededeling dat er sprake is van een beroepsziekte is in beginsel niet op
spoedig mogelijk zou hebben gemeld en het
Overwegingen
rechtsgevolg gericht. Het rechtsgevolg ligt in
Uwv vervolgens tot bekorting van de loon-
6.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de
het wel of niet toekennen van bepaalde aan-
2628
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
Rechtspraak
spraken waarvoor is vereist dat de betrokken
brief worden gezien als een afwijzing van
geding ten overvloede overweegt de Raad dat
ambtenaar aan een beroepsziekte lijdt. Het
aansprakelijkheid en daarmee schadevergoe-
vooralsnog niet valt in te zien dat aanspra-
voorgaande kan anders liggen in geval dat
ding voor de beroepsziekte wegens schen-
ken die appellant mogelijk heeft in de hoeda-
uit het van toepassing zijnde rechtspositiere-
ding van de op de minister rustende zorg-
nigheid van gewezen ambtenaar op grond
glement voortvloeit, maar daarvan is bij het
plicht voor veilige arbeidsomstandigheden,
van het ARAR al zouden kunnen zijn verjaard
ARAR geen sprake.
nu het verzoek van appellant op deze kwes-
voordat zij zijn ontstaan, te weten op de ont-
5.2.1. De brief van 23 december 2009 dient te
ties geen betrekking heeft. Het bezwaar-
slagdatum.
worden beoordeeld in het licht van de voor-
schrift van 2 november 1999 en de zienswij-
geschiedenis, in het bijzonder de door appel-
zebrief van 27 november 2009 betroffen
lant gedane verzoeken waarop deze brief een
immers niet de aanspraken van appellant als
reactie vormt.
gewezen ambtenaar of aansprakelijkheid. Het
5.2.2. Appellant heeft bij het geven van zijn
voorgaande wordt niet anders doordat partij-
9 oktober 2013, nr. 13/2197 WWB, 13/4509
zienswijze op het voorgenomen ontslag, in
en in de loop van de procedure wel stelling
WWBV
de zienswijzebrief van 27 november 2009 en
hebben genomen met betrekking tot de aan-
(Mr. Venema)
tijdens het gesprek van 2 december 2009,
sprakelijkheidsvraag en de aanspraken na
ECLI:NL:CRVB:2013:2004
verzocht om een uitspraak over de vraag of
einde dienstverband. Daaraan kan evenmin
zijn arbeidsongeschiktheid in en door de
afdoen dat de toenmalige gemachtigde van
Gesplitste afdoening in hoger beroep. Bij de
dienst is veroorzaakt. Deze vraag is eerder
appellant in de zienswijzebrief van 27
aangevallen uitspraak heeft de rechtbank
aan de orde geweest tussen partijen. In okto-
november 2009 verwijst naar artikel 38 van
beslist op een beroep van appellant tegen
ber 1999 heeft de minister de aanvulling op
het ARAR. Deze bepaling wordt genoemd in
een door het college genomen besluit in het
de arbeidsongeschiktheidsuitkering beperkt
verband met de door appellant geëiste
kader van de WWB en op een beroep van
tot 80% van de oorspronkelijke bezoldiging.
nadeelcompensatie in verband met de
appellant tegen een door het college geno-
Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
onevenredigheid van de gevolgen die het
men besluit in het kader van de Wmo. Tegen
Hij stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid in
ontslag voor hem heeft.
beide beslissingen van de rechtbank wordt
en door de dienst is veroorzaakt. Vervolgens
5.4.2. Dat de brief van 23 december 2009 wei-
hoger beroep ingesteld en verzocht om een
is een onderzoek gestart naar de oorzaak van
nig twijfel laat bestaan over de vraag hoe de
voorlopige voorziening. Op 10 september
de arbeidsongeschiktheid, maar dit is uitein-
minister op een verzoek van appellant om
2013 heeft de voorzieningenrechter uit-
delijk niet afgerond. Bij brief van 28 april
rechtspositionele aanvulling na einde dienst-
spraak gedaan op het verzoek om voorlopige
2002 is aan appellant meegedeeld dat het
verband of aansprakelijkstelling zou hebben
voorziening gericht tegen de afwijzing om
besluit om hem per 16 januari 2000 ontslag
beslist, leidt niet tot de conclusie dat deze in
opvang te bieden op grond van de Wmo, zie
te verlenen is ingetrokken en dat zijn
zoverre op rechtsgevolg gericht zou zijn. Dit
ECLI:NL:CRVB:2013:1731. In het kader van de
arbeidsongeschiktheidsuitkering zal worden
wordt niet anders doordat de minister zich er
WWB-procedure doet de voorzieningenrech-
aangevuld tot 80%.
niet alleen op beroept dat van een beroeps-
ter in de onderhavige uitspraak tevens
5.2.3. Bij besluit van 29 mei 2002 heeft de
ziekte geen sprake is, maar zich tevens op het
onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak.
minister, naar aanleiding van een telefonisch
standpunt stelt dat eventuele aanspraken zijn
verzoek van appellant, de hiervoor vermelde
verjaard.
korting op de aanvulling op de arbeidsonge-
5.5. Nu de brief van 23 december 2009 niet
schiktheidsuitkering ingetrokken. Aan appel-
op rechtsgevolg is gericht, is deze brief geen
lant is tot aan de datum van zijn ontslag
besluit in de zin van artikel 1:3 van de Alge-
gedurende zijn arbeidsongeschiktheid de
mene wet bestuursrecht.
Overwegingen
volledige bezoldiging doorbetaald, onder ver-
5.6. Het bezwaar van appellant tegen de
4.1. Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid,
rekening met de hem toekomende arbeids-
brief van 23 december 2009 is niet-ontvan-
en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet
ongeschiktheidsuitkering.
kelijk, nu deze brief geen besluit inhoudt. In
bestuursrecht (Awb) in verbinding met arti-
5.3. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen,
de aangevallen uitspraak is dit niet onder-
kel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een
vormt de brief van 23 december 2009 een
kend met vernietiging van de aangevallen
uitspraak van de rechtbank of de voorzienin-
(verlate) reactie op het bezwaar van 2 novem-
uitspraak en doende wat de rechtbank zou
genrechter van de rechtbank hoger beroep is
ber 1999, waarin de vraag of appellant aan
behoren te doen, zal de Raad het beroep
ingesteld, de voorzieningenrechter van de
een beroepsziekte lijdt centraal stond. In het
tegen het bestreden besluit gegrond verkla-
Raad op verzoek een voorlopige voorziening
besluit van 29 mei 2002 is al beslist dat
ren en dat besluit vernietigen voor zover
treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de
appellant niet gekort wordt op zijn bezoldi-
daarbij het beroep tegen de brief van 23
betrokken belangen, dat vereist.
ging. Dienovereenkomstig is hem tot aan de
december 2009 ongegrond is verklaard. De
4.2. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de
datum van het ontslag 100% van de bezoldi-
Raad zal zelf in de zaak voorzien en het
Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid,
ging doorbetaald. De brief van 23 december
bezwaar van appellant tegen de brief van 23
van de Awb kan de voorzieningenrechter,
2009 brengt geen verandering in de hoogte
december 2009 niet-ontvankelijk verklaren.
indien hij van oordeel is dat na de zitting
van de hem gedurende het dienstverband
5.7. Ter voorlichting van partijen merkt de
nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bij-
toekomende bezoldiging.
Raad op dat het voorgaande betekent dat,
dragen aan de beoordeling van de hoofdzaak,
5.4.1. De brief van 23 december 2009 heeft
indien appellant een verzoek indient om
tevens onmiddellijk uitspraak doen in de
geen betrekking op rechtspositionele aan-
rechtspositionele aanvullingen na ontslag
hoofdzaak.
spraken die appellant als gewezen ambte-
dan wel indien appellant verzoekt om ver-
4.3. De voorzieningenrechter is van oordeel
naar zou kunnen hebben in geval van een
goeding van de als gevolg van de (mogelijke)
dat in dit geval de onder 4.2 bedoelde situa-
beroepsziekte. Ook in zoverre is de brief niet
beroepsziekte geleden schade, de minister
tie zich voordoet en dat ook overigens geen
op rechtsgevolg gericht. Evenmin kan de
daarop nog zal moeten beslissen. In dit
sprake is van beletselen om tevens onmiddel-
2219
(Awb art. 8:113) (…)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2629
Rechtspraak
lijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, een
aan het besluit van 29 maart 2011, zoals
verlenging van de vergunning te vragen.
en ander voor zover het om de WWB-proce-
gehandhaafd bij besluit van 21 juni 2011. Er
Het College oordeelt dat appellante reeds op
dure gaat.
is dus geen sprake van een besluit maar van
grond van het verzoek om vergoeding van
4.4. De voorzieningenrechter onderschrijft
een aanvulling van de motivering van laatst-
kosten die zij in verband met de behande-
het oordeel van de rechtbank en de overwe-
genoemd besluit. Er is daarom geen aanlei-
ling van het bezwaar redelijkerwijs heeft
gingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Ook
ding de artikelen 6:18 en 6:19 van de Alge-
moeten maken, belang houdt bij een inhou-
de in hoger beroep nader overgelegde stuk-
mene wet bestuursrecht toe te passen.
delijke beslissing. De intrekking van de vergunning kan niet
ken, waaronder het rapport van D.H. van der
worden aangemerkt als een ‘criminal char-
Heide, psychiater, van 1 augustus 2013 biedt
ge’. Artikel 3 van de Wet Bibob heeft tot
punt van verzoeker dat artikel 16, tweede lid,
College van Beroep voor het bedrijfsleven
van de WWB buiten toepassing dient te wor-
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. A.
onbewust en ongewild criminele activitei-
den gelaten.
Bruining en mw. mr. J.M.M. Bancken, beiden
ten faciliteren. Het Bibob-advies en het
4.5. Uit hetgeen onder 4.4 is overwogen volgt
auditeur bij het College.
besluit van NIWO strekken er niet toe de
geen aanknopingspunten voor het stand-
schuld van iemand aan een strafbaar feit
dat het hoger beroep, voor zover betrekking hebbend op de WWB-procedure, niet slaagt. Dit betekent tevens dat geen grond aanwezig
doel te voorkomen dat bestuursorganen
2221
vast te stellen. Het College verwijst naar het arrest van het EHRM van 20 maart 2012, zaaknr. 18450/07
is voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe zal wor-
CBb 25 juli 2013 AWB 11/946
waarin het Hof heeft geoordeeld dat artikel 6,
den afgewezen.
(Mrs. Van Dorst-Tatomir, Van Zutphen, Stam)
tweede lid, EVRM niet ziet op de toepassing
ECLI:NL:CBB:2013:89
van artikel 3 Wet Bibob. Het College ziet geen aanleiding om in de onderhavige zaak anders
2220 10 oktober 2013, nr. 12/159 AW
Intrekking vergunning. Procesbelang.
te oordelen, hoewel het in deze zaak, anders
Criminal charge? Onschuldpresumptie?
dan in de genoemde zaak gaat om de intrek-
Fair trial. Ernstig gevaar.
king, in plaats van een afwijzing van een vergunning.
(Mrs. Van Vulpen-Grootjans, Kooper, Garvelink-Jonkers)
(Wet bevordering integriteitsbeoordelingen
Van strijd met het ‘fair trial beginsel’ neerge-
ECLI:NL:CRVB:2013:2010
door het openbaar bestuur (Bibob) art. 3; Wet
legd in art. 6 EVRM, is geen sprake. Appellan-
goederenvervoer over de weg art. 2.10; EVRM
te is steeds in de gelegenheid gesteld de
Nadere motivering, geen besluit.
art. 6)
adviezen in te zien, en zowel in het primaire
(Awb art. 1:3)
A BV vs. Stichting Nationale en Internationa-
breid en gespecificeerd de feiten vermeld die
le Wegvervoer Organisatie (NIWO)
aan de intrekking van de vergunning ten
besluit als in het bestreden besluit zijn uitge-
(….)
grondslag zijn gelegd. Appellante heeft hierAppellante beschikt over een communautai-
van kennis kunnen nemen en heeft de moge-
Overwegingen
re vergunning op grond van de Wet goede-
lijkheid gehad deze gemotiveerd te betwis-
4.3. In de nadere beslissing op bezwaar van
renvervoer over de weg. Naar aanleiding van
ten.
31 januari 2012 heeft het college in het ver-
een door NIWO gevraagd advies concludeert
Het beschikken over de integriteitsverklaring
lengde van het ingestelde hoger beroep
het Bureau Bibob dat ernstig gevaar bestaat
als bedoeld in artikel 2.10 van de Wet goede-
beslist dat in aanvulling op de beslissing op
dat de verleende vergunning mede zal wor-
renvervoer over de weg is een afzonderlijk
bezwaar van 21 juni 2011 alle opvragingen
den gebruikt om uit gepleegde strafbare fei-
wettelijk vereiste voor het kunnen verstrek-
van GBA-gegevens die staan beschreven in
ten verkregen of te verkrijgen, op geld waar-
ken van een vervoersvergunning dat los staat
het primaire besluit van 29 maart 2011 wor-
deerbare voordelen te benutten. Daarop volgt
van de bevoegdheid van verweerster een
den verweten aan betrokkene en als grond-
intrekking van de vergunning.
Bibob advies te vragen.
slag gelden voor het ontslag.
De vergunningsduur is inmiddels verstre-
Terecht aangenomen dat sprake was van ern-
Zoals reeds ter zitting van de Raad aan de
ken, appellante heeft tot aan de geldigheids-
stig gevaar als bedoeld in artikel 3 Wet Bibob.
orde is geweest bevat dit schrijven geen
datum gebruik kunnen maken van de ver-
Verweerder kon in redelijkheid besluiten tot
ander rechtsgevolg dan reeds was verbonden
gunningbewijzen en heeft nagelaten
intrekking van de vergunning.
2630
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
Boeken
Fleeing Homophobia Sexual orientation, gender identity and asylum Each year, thousands of lesbian, gay, bisexual, transgender and intersex (LGBTI) asylum seekers apply for asylum in EU Member States. This book considers the position of LGBTI asylum seekers in European asylum law. Developing an encompassing approach to the topic, the book identifies and analyzes the main legal issues arising in relation to LGBTI people seeking asylum including: the underestimation of the relevance of criminalization of sexual orientation as well as the large scale violence against trans people in countries of origin by some European states; the requirement to seek State protection against violence even when they originate from countries where sexual orientation or gender identity is criminalized, or where the authorities are homophobic; the particular hurdles faced during credibility assessment on account of persisting stereotypes; and queer families and refugee law. The book gives a state of the art overview of law in Europe, both at the level of European legislation and at the level of Member State practice. While being largely focused on Europe, the book also takes into account asylum decisions from Australia, New Zealand, Canada, and the United States. Thomas Spijkerboer (ed.)
raar Methodologie van het privaatrecht aan, opnieuw, de Universiteit van Tilburg. Hij is in 1978 in Nijmegen cum laude gepromoveerd op het proefschrift Kritiek en methode in de rechtsvinding. Tijdens het schrijven van het proefschrift heeft hij een jaar gestudeerd aan de Universiteit van Tübingen (BRD). In dit boek zijn zijn publicaties opgenomen en geordend naar vijf thema’s: algemeen, rechtsvinding, materieel privaatrecht, burgerlijk procesrecht en methodologie van de rechtswetenschap. Prof. mr. J.B.M. Vranken Kluwer 2013, 768 p., € 75 ISBN 978 90 1311 820 9
Cirkels Een terugblik op een vooruitziende blik Liber amicorum aangeboden aan prof. mr. J.B.M. Vranken bij zijn afscheid als hoogleraar aan de Universiteit Tilburg. Deze bundel bevat 21 annotaties bij publicaties van prof. Vranken geschreven door auteurs uit zijn naaste omgeving. De annotaties zijn gerubriceerd op de vier belangrijkste gebieden van het recht waarmee prof. Vranken zich bezig hield: rechtsvinding, materieel privaatrecht, burgerlijk procesrecht en de (rechts-)wetenschap. In de conclusie schetsen de samenstellers op basis van deze annotaties een aantal rode draden die naar voren komen in het werk van prof. Vranken. Mr. G. van Dijck, mr. R.A.J. van Gestel, prof. mr. I. Giesen, prof. mr. A. Hammerstein (red.)
Routledge 2013, 264 p., £ 80
Kluwer 2013, 256 p., € 39,50
ISBN 978 04 1562 817 4
ISBN 978 90 1311 863 6
Cirkels
Veelzijdige gedachten
Een rondgang door het werk van Jan Vranken Jan Vranken studeerde in Nijmegen Notariaat en Nederlands recht. Achtereenvolgens was hij werkzaam als wetenschappelijk medewerker Inleiding en Algemene Rechtsleer aan de universiteit van Nijmegen, advocaat bij het Haagse cassatiekantoor Blackstone, Rueb & Van Boeschoten, en vanaf 1983 hoogleraar Burgerlijk (proces)recht aan de Universiteit van Tilburg. Van september 1992 tot september 1997 was hij advocaat-generaal bij de Hoge Raad. Sindsdien is hij hoogle-
Liber amicorum prof. dr. Chrisje Brants Chrisje Brants is vanaf 1985 aan het Willem Pompe Instituut verbonden geweest, aanvankelijk als universitair docent, vervolgens als hoofddocent en sinds 1997 als hoogleraar straf- en strafprocesrecht. Haar werk op de terreinen van het strafrecht en de criminologie onderscheidt zich door een veelzijdigheid, niet alleen wat betreft de behandelde thema’s, maar ook wat de
door haar gevolgde methoden en benaderingswijzen betreft. In een van de bijdragen wordt haar oeuvre gekarakteriseerd als een ‘zoektocht naar de ontrafeling van de kluwen, naar te duiden verbanden tussen het maatschappelijke, sociologische en juridische veld, tussen het nationale, het vreemde en het internationale recht en tussen de door haar frequent bezochte thema’s onderling.’ De inhoud van de bundel tracht zoveel mogelijk de weerspiegeling te zijn van de velden die Brants’ speciale aandacht hadden. Aldus komen de volgende thema’s aan de orde: openbaarheid in de strafrechtspleging en de journalistiek, verschuiving van processtructuren, ook internationaal, vergelijkend straf(proces)recht, sociale constructie, de bejegening van bepaalde criminaliteit, historische gevallen en de Eerste Wereldoorlog. De auteurs hebben hun bijdragen in het bredere perspectief geplaatst van maatschappelijke en structurele veranderingen, internationalisering, rechtsvergelijking en historische achtergronden. Constantijn Kelk, Frans Koenraadt en Dina Siegel (red.) Willem Pompe Instituut deel 75 Boom Lemma uitgevers 2013, 461 p., € 62,50 ISBN 978 94 6236 027 3
De Volkstelling van 1971 Verslag van de eerste brede maatschappelijke discussie over aantasting van privacy Discussies over privacy zijn een normaal verschijnsel tegenwoordig. Dat was vijftig jaar geleden wel anders. Toen werd slechts spaarzaam aandacht aan dit thema gewijd. Dat werd anders toen de regering aanstalten maakte om de veertiende algemene volkstelling op 28 februari 1971 te gaan houden. Geheel onverwacht brak een discussie los die achteraf als de eerste brede maatschappelijke discussie werd gekenschetst. Vooral privacy speelde daarbij een grote rol. Dit boek beoogt een feitelijke weergave te geven van de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden en vooral van de meningen en standpunten van regering, CBS en, met name, actiegroepen en burgers die zich tegen de telling hebben verzet. Jan Holvast Uitgeverij Paris 2013, 450 p., € 37,50 ISBN 978 94 9096 272 2
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2631
2222
Tijdschriften
2223
uitleg, want als het even kan, willen crediteuren hun zekerheid graag behouden tot het geld binnen is.
Algemeen Ars Aequi Ars Aequi 62e jrg. nr. 9, september 2013 Dr. A.J. Wolthuis Beginnen met het rechtswetenschappelijke onderzoeksverslag – Verslag doen van rechtswetenschappelijk onderzoek is geen sinecure. Deze korte beschouwing wijst vier valkuilen aan die de beginnende rechtswetenschapper over het hoofd kan zien. En passant wordt aangegeven welke problemen juristen boeiend vinden, wat rechtswetenschappelijk onderzoek is, of de Hoge Raad altijd gelijk heeft en waaruit een boeiende conclusie bestaat.
2224 Burgerlijk (proces) recht Ars Aequi 62e jrg. nr. 9, september 2013 Prof. mr. C.J.M. Klaassen De rol van de (gewijzigde) WCAM bij de collectieve afwikkeling van massaschade ‘en nog wat van die dingen’ – Massaclaims en andere massavorderingen komen regelmatig voor. Een van de instrumenten om deze op efficiënte wijze af te wikkelen, is de Wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM): volgens sommigen een succesvol exportproduct. De WCAM is recent aangepast. In deze bijdrage worden de wijzigingen die deze recente wetswijziging meebrengt wat betreft de afwikkeling van massavorderingen op hoofdlijnen besproken. Mr. dr. E. Koops Uitleg van afstand van zekerheidsrechten – Vrijwillige verkoop levert meer op dan executoriale verkoop, maar een potentiële koper wil niet voor de volle prijs een zaak kopen waarop nog zekerheidsrechten rusten. Crediteuren doen daarom afstand van die rechten. Dat leidt tot problemen van
2632
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
Nr. 128, september 2013 KwartaalSignaal – In deze KwartaalSignaal worden de volgende rechtsgebieden besproken: Belastingrecht, Bestuurs(proces) recht, Bouwrecht, Burgerlijk recht, Burgerlijk procesrecht, Constitutioneel recht, Consumentenrecht, Criminologie, Economisch recht en intellectuele eigendom, Europees recht, Financieel recht, Huurrecht, Informaticarecht, Internationaal privaatrecht, Mededingingsrecht, Mediarecht, Mensenrechten, Ondernemingsrecht, Rechtsfilosofie en rechtstheorie, Rechtsgeschiedenis, Rechtssociologie, Sociaal recht, Straf(proces)recht, Telecommunicatierecht en Volkenrecht.
Maandblad voor Vermogensrecht 23e jrg. nr. 9, september 2013 Prof. mr. drs. J.W.A. Biemans Conservatoir beslag tot afgifte van een luchtvaartuig – In deze bijdrage komt een aantal belangrijke aspecten van het conservatoir beslag tot afgifte van te boek gestelde luchtvaartuigen aan bod. In dat kader wordt onder meer ingegaan op de toepasselijke bepalingen, de (bijzondere) beslagverboden, de bevoegde rechter, de inbeslagneming, de inbewaringgeving, de formaliteiten na inbeslagneming en de blokkerende werking van het beslag. Mr. P.T.J. Wolters Regels over de werking van de redelijkheid en billijkheid? Een analyse van de rechtspraak van de Hoge Raad – Deze bijdrage is gericht op het creëren van duidelijkheid over de rol van regels over de werking van de redelijkheid en billijkheid. De bijdrage begint met een korte behandeling van de voor- en nadelen van de toepassing van dergelijke regels. De Hoge Raad vernietigt uitspraken waarin lagere rechters een regel over de werking van de redelijkheid en billijkheid toepassen. Zelf lijkt hij in sommige gevallen echter wel degelijk uit te gaan van een dergelijke regel. De bijdrage besteedt in het bijzonder aandacht aan twee recente arresten van de Hoge Raad: Van Marrum/Wolff en
Nationale-Nederlanden/S, en eindigt met een conclusie. Deze conclusie geeft een antwoord op de volgende onderzoeksvraag: hoe gaat de Hoge Raad om met regels over de werking van de redelijkheid en billijkheid? Verdient deze benadering de voorkeur? Mr. F. Damsteegt-Molier Van realiteit naar reconstructie: een verkenning van de gevolgen van vernietiging van een rechtshandeling aan de hand van HR 12 april 2013, RvdW 2013, 561 – In deze bijdrage staat schr. stil bij de peildatum voor de schadevergoeding die is verschuldigd na een toerekenbare tekortkoming in de als gevolg van vernietiging ontstane restitutieverbintenis. Er komen vijf momenten in aanmerking: het moment van de rechtshandeling, het moment van uitvoeren daarvan, het moment van vernietiging, het moment waarop toerekenbaar wordt tekortgeschoten in de restitutieverbintenis, en het moment waarop feitelijk uitvoering moet worden gegeven aan de restitutieverbintenis. Volgens schr. moet als peildatum worden gehanteerd het moment dat toerekenbaar wordt tekortgeschoten in de restitutieverbintenis en nakoming blijvend onmogelijk is. Op dat moment ontstaat eerst de grondslag voor de schadevergoeding; op dat moment is er immers pas een toerekenbare tekortkoming en is er ook pas schade voor de betaler, in die zin dat hij hetgeen door hem is gegeven niet kan terugkrijgen. Het andersluidende oordeel van de Hoge Raad in zijn arrest van 12 april 2013 is volgens schr. dan ook onjuist. Mr. M.R.J. Linck Rabobank/Donselaar en de parallelle schuld – Een nadere beschouwing over de vormgeving van zekerhedendocumentatie met het oog op de executoriale kracht daarvan naar aanleiding van de beslissing van de Hoge Raad inzake Rabobank/Donselaar. Ter illustratie past schr. de criteria van de Hoge Raad toe op een ‘parallelle schuld’ hypotheekakte.
WPNR 144e jrg. nr. 6990, 12 oktober 2013 Prof. mr. B.C.M. Waaijer Verleiden om te verlijden: Het onmogelijke tweespan van notarieel ambtenaar en vrij ondernemer
Tijdschriften
– De notaris is zowel ambtenaar als ondernemer. Tot 1999 kende het notariaat een systeem van vaste tarieven, sindsdien zijn alle tarieven vrij. De gedachte achter het vrijgeven van de tarieven was, dat de notaris meer ondernemer moest worden. Het spanningsveld tussen de rol van ambtenaar en die van ondernemer is volgens schr. door de marktwerking te groot geworden. De notaris is daardoor in bedrijfseconomisch opzicht te veel afhankelijk geworden van zijn cliënt. Dat is strijdig met de taak van de notaris. Er zijn alternatieven. Schr. wijst op het Duitse Amtsnotariat en de Nur-Notaris. Hij pleit in ieder geval voor de invoering van minimumtarieven voor veelvoorkomende werkzaamheden, zoals vastgoedtransacties voor consumenten. De ambtelijke kant van de dienstverlening moet volgens schr. voorop staan. Prof. mr. H.W. Heyman, prof. mr. S.E. Bartels De Vormerkung ‘kaltgestellt’? Een tweede arrest over derdenbeslag onder de koper na Vormerkung – In een arrest van 8 oktober 2010 oordeelde de Hoge Raad dat bescherming door Vormerkung niet geldt voor een derdenbeslag onder de koper op de vordering van de verkoper tot betaling van de verkoopprijs. De vraag was of een dergelijk beslag de volledige verkoopprijs trof of alleen het deel dat niet nodig is voor de hypotheken en beslagen van voor de Vormerkung. De Hoge Raad koos in een arrest van 12 juli 2013 voor de eerste benadering. In deze bijdrage bespreken schrs. de gevolgen van dat arrest voor de beslaglegger en de koper. De regeling van de Vormerkung maakt het hierdoor in bepaalde gevallen noodzakelijk om behalve beslag op het vastgoed te leggen ook beslag te leggen onder de koper en onder de notaris. De wetgever moet volgens schrs. de verstoring van de rangorde tussen de schuldeisers opheffen. Daarvoor is volgens hen maar één oplossing: de koop moet worden afgewikkeld als ware het een executieverkoop met rangregeling en zuivering. Mr. J.R. Beversluis Wilsrechten bij contractsoverneming: herstart of doorstart? – In een bijdrage in WPNR afl. 6816 ging Huizingh in op de vernietig-
baarheid van algemene voorwaarden na contractsoverneming. Huizingh betoogde dat het mogelijk is dat de overnemer de algemene voorwaarden kan vernietigen, omdat de voorwaarden niet ter hand zijn gesteld of omdat een beding onredelijk bezwarend is, terwijl de overdrager deze mogelijkheid niet had. Zij neemt dus aan dat voor wat betreft de wilsrechten voor de opvolger een nieuwe rechtspositie ontstaat. Schr. voert in deze bijdrage een aantal bezwaren aan tegen deze benadering. De wetgever gaat bij contractsoverneming uit van overdracht van de hele contractuele rechtspositie, inclusief de wilsrechten. Bovendien heeft de benadering van Huizingh onwenselijke gevolgen voor de rechtspraktijk. Mr. F. Schonewille Het opstellen van huwelijkse voorwaarden naar Duitse snit, volgens Ehetyp – Het Bundesverfassungsgericht oordeelde in 2001 dat contractsvrijheid en partijautonomie uitgangspunt zijn bij het beoordelen van huwelijkse voorwaarden, maar dat de inhoud van de huwelijkse voorwaarden niet het resultaat mag zijn van het overwicht dat de ene echtgenoot over de andere heeft. De rechter moet de huwelijkse voorwaarden aan deze maatstaf toetsen. Dit heeft gevolgen voor het opstellen van huwelijkse voorwaarden in de notariële praktijk. De Duitse notaris gaat uit van het Ehetyp. Aan de hand van een aantal vragen stelt hij het huwelijkstype vast. Hoe meer het huwelijkstype afwijkt van het wettelijke kostwinnersmodel, hoe meer de notaris aandacht zal moeten besteden aan het formuleren van afwijkende regelingen. Voor de Nederlandse notaris kan deze werkwijze als voorbeeld dienen.
2225 Europees recht Nieuw Juridisch Weekblad 12e jrg. nr. 288, 9 oktober 2013 S. Voet Nieuwe Brussel Ibis-verordening – (België) Schr. bespreekt de hoofdlijnen van de Brussel Ibis-Verordening. Naast het temporeel en materieel toepassingsgebied (onder meer inza-
ke arbitrage), besteedt hij aandacht aan de problematiek van de zogenaamde torpedo’s, de forumkeuzebedingen en de toepassing van de verordening op procedures in derde (niet-EU-)landen. Tot slot komen ook de nieuwe regels inzake tenuitvoerlegging, waaronder de afschaffing van het exequatur, aan bod.
2226 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht 142e jrg. nr. 7019, 10 oktober 2013 K.R.C.M. Jonas MSc LL.M, mr. J.A.R. van Eijsden, WFR 2013/1180 De kennisgeving vooraf bij internationale uitwisseling van informatie verdwijnt. En daarmee de rechtsbescherming ook! – Op Prinsjesdag 2013 heeft het kabinet voorgesteld om de kennisgeving vooraf af te schaffen bij het uitwisselen van informatie aan een buitenlandse belastingautoriteit. Schrs. geven een overzicht van de mogelijkheden van informatie-uitwisseling tussen de Nederlandse fiscus en buitenlandse belastingautoriteiten. Vervolgens bespreken zij in hoeverre rekening wordt gehouden met de belangen van belastingplichtigen bij het uitwisselen van informatie. Zij bekijken welke invloed het voorstel van het kabinet hierop heeft en komen tot de conclusie dat de afschaffing van de kennisgeving vooraf een behoorlijke inbreuk op de rechtsbescherming van de belastingplichtige vormt, zonder dat daar goede rechtvaardigingsgronden voor worden gegeven. Mr. N.E. Muller, mr. M. Knops, WFR 2013/1189 Economisch goed als katalysator voor duurzame investeringen – Uit het Energieakkoord volgt dat de komende jaren substantiële investeringen in de verduurzaming van vastgoed nodig zijn. Veel gebouweigenaren, zoals pensioenfondsen en FBI’s, kunnen echter geen gebruikmaken van bestaande fiscale faciliteiten, waaronder EIA, MIA en Vamil. Daarnaast bestaat een gebrek aan finan-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2633
Tijdschriften
ciering, hetgeen de aandacht voor alternatieve financieringsvormen heeft vergroot. In dit artikel wordt besproken hoe het begrip ‘economisch goed’, bijvoorbeeld toegepast bij de investeringen door een Energy Service Company, een oplossing kan bieden voor deze problematiek. Drs. N.E. Vis, WFR 2013/1196 Tegenbewijsregeling bij verliesrekening voor houdstervennootschappen – Bij de houdsterverliesregeling kunnen houdstervennootschappen een beroep doen op een tegenbewijsregeling wanneer het saldo van groepsvorderingen is gewijzigd. Het Hof Amsterdam heeft in zijn uitspraak van 4 oktober 2012 geoordeeld dat een belastingplichtige voldoet aan deze tegenbewijsregeling, wanneer haar handelingen passen binnen het normale patroon van bedrijfsuitoefening binnen het concern waartoe zij behoort. In deze bijdrage bespreekt schr. deze uitspraak.
Weekblad Fiscaal Recht 142e jrg. nr. 7020, 17 oktober 2013 Mr. C. Bruijsten, dr. J. Doornebal, WFR 2013/1212 Methoden voor aftrek van uitgaven wegens aanschaf, verbetering en onderhoud van bedrijfsmiddelen – Uitgaven die verband houden met bedrijfsmiddelen komen op enig moment ten laste van de winst. Bij uitgaven voor nieuwe bedrijfsmiddelen gebeurt dit door middel van afschrijvingen. Bij uitgaven voor bestaande bedrijfsmiddelen, is het de vraag of sprake is van onderhoud of van verbetering. Het antwoord op die vraag is bepalend voor het tijdstip van aftrek. Schrs. bespreken de problematiek inzake het tijdstip van aftrek van uitgaven voor bedrijfsmiddelen, waarbij vooral aandacht wordt geschonken aan uitgaven voor onderhoud en verbetering. In dat kader wordt ook een drietal methoden besproken die kunnen worden gebruikt voor het verantwoorden van deze uitgaven. Mr. S.M.H. Dusarduijn, WFR 2013/1224 De rechtsfictie: een (on)uitwisbaar doen alsof? – In sommige literatuur wordt het bestaan van rechtsficties ontkend. Is deze ontkenning gerechtvaardigd of kan hun aanwezigheid in het recht
2634
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
niet worden uitgewist? Deze vraag wordt beantwoord door te kijken naar drie uiteenlopende visies op de rechtsfictie waarbij steeds een andere karaktertrek van het doen alsof — functie, formulering of resultaat — centraal staat.
2227 Handels- & economisch recht Ars Aequi 62e jrg. nr. 9, september 2013 Mr. D.J. Beenders, mr. dr. J.W.M.K. Meijer Uitleg van commerciële contracten in de praktijk – Het is van essentieel belang dat bij de totstandkoming van een overeenkomst al wordt nagedacht over mogelijke risico’s ten aanzien van de uitleg daarvan en hoe deze risico’s zoveel mogelijk kunnen worden beperkt. Mocht het tot een geschil komen, dient een partij bovendien zoveel mogelijk (processuele) waarborgen te treffen om de kans op een voor haar gunstige uitleg van de overeenkomst te vergroten.
Bedrijfsjuridische berichten Nr. 20, 3 oktober 2013 Mr. J.B. Sas, Bb 2013/62 Naer Blijde dagen komt wee en klagen – In dit artikel bespreekt schr. de klachtplicht van art. 6:89 BW. Schr. geeft een schets van de ratio, achtergrond en wetsgeschiedenis van art. 6:89 BW en van art. 7:23 BW. Daarna komen de arresten van 8 februari 2013 aan de orde, waarin de schending van de klachtplicht binnen een beleggingsadviesrelatie centraal stond. Kern van deze uitspraken is dat de onderzoeks- en klachtplicht niet is voorbehouden aan ‘klassieke’ gevallen, maar ook geldt voor de beleggingsadviesrelatie. Mr. B. Vaandrager, Bb 2013/63 De (on)mogelijkheid van ontslag bij overgang van onderneming – De kantonrechter Apeldoorn heeft zich in kort geding uitgesproken over de ontslagbescherming die een werknemer toekomt bij een overgang van
onderneming. In dit artikel gaat schr. in op de vraag, wanneer een ontslag in het kader van de overgang van een onderneming toch gerechtvaardigd kan zijn door een economische, technische, of organisatorische redenen. Mr. G.H. Lankhorst, Bb 2013/64 Regulering incassokosten en beeld incassomarkt – In dit artikel bespreekt schr. de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten. Hij gaat hierbij in op de inhoud van de wet, de codificering van rechterlijke richtlijnen in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, en op de wijze waarop de handhaving van het besluit en de toezicht op de kwaliteit van de incassobureaus moet plaatsvinden. Mr. L.E.J. Korsten, mr. F.G.D. Pasaribu, Bb 2013/65 EU-harmonisering verhaal kartelen misbruikschade en collectief verhaal (II) – Dit artikel is deel II van een drieluik waarin schrs. ingaan op het voorstel van de Europese Commissie ter harmonisering van de regels voor het verhaal van kartel- en misbruikschades. Deel I is gepubliceerd in Bb 2013/61. In deel II bespreken schrs. de volgende componenten van het voorstel van de Europese Commissie: doorberekening van de prijsverhogingen, schadebegroting en consensuele geschillenbeslechting. Mr. C.M. Reijnen, Bb 2013/66 Enquêtebevoegdheid van aandeelhouders van de buitenlandse moedervennootschap naar de Nederlandse dochter; (nieuwe) regel of uitzondering? – De enquêteprocedure voor de Ondernemingskamer van het Hof Amsterdam kan in bepaalde gevallen een aantrekkelijke rechtsgang zijn voor betrokkenen bij een rechtspersoon. Als de ondernemingskamer een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken gelast, kan dit een heilzaam effect hebben op de onderneming. In dit artikel bespreekt schr. de toegang van kapitaalverstrekkers tot de enquêteprocedure. Zij doet dit aan de hand van het arrest van de Hoge Raad in de zaak Chinese Workers. In die procedure werd de enquêtebevoegdheid verruimd. In een andere zaak was het beroep op verruiming van de enquêtebevoegdheid niet succesvol. Schr. gaat in op de
Tijdschriften
inhoud van beide arresten en zij licht de enquêtebevoegdheid van verschillende betrokkenen toe.
Juridisch up to Date Nr. 18, 10 oktober 2013 Mr. M.W.F. Oosterhuis Beknopte inleiding bij het Energieakkoord voor duurzame groei. Voorgenomen afspraak tot sluiting kolencentrales getoetst door ACM, deze afspraak stuit (in huidige vorm) af op het kartelverbod – In het op 6 september 2013 tot stand gekomen Energieakkoord zijn afspraken gemaakt over duurzame groei. Schr. bespreekt kort elk van de tien pijlers van dit akkoord en op welke wijze het akkoord moet worden nageleefd. Met betrekking tot de pijler CCS en kolencentrales, waarin ten aanzien van de jaren tachtig is afgesproken dat de capaciteit daarvan wordt afgebouwd, heeft toetsing door de Autoriteit Consumenten Markt (ACM) plaatsgevonden. Schr. geeft deze analyse kort weer. De ACM komt tot de conclusie dat de voorgenomen afspraak tot sluiting van de jaren tachtig kolencentrales niet in overeenstemming is met het kartelverbod. Het is dus niet toelaatbaar en dat het hier gaat om een uitzondering is een argument dat naar de mening van de ACM onvoldoende overtuigend is. Wel overwoog de ACM dat dit anders kan zijn als door een minder mededinging beperkende oplossing de negatieve prijseffecten voor verbruikers geringer zijn.
Tijdschrift voor Financieel recht 15e jrg. nr. 9, september 2013 Themanummer: Zorgplicht – In dit themanummer zijn bijdragen te lezen over de op een financiële adviseur rustende zorgplicht. Uit deze bijdragen is af te leiden dat de (veranderende invulling van de) zorgplicht niet alleen van invloed is op de relatie van de financiele onderneming met zijn klant, maar ook op het verdienmodel van de financiële onderneming. Mr. F.M.A ‘t Hart De zorgplicht van de aanbieder – Ook op een financiële onderneming die als aanbieder (van een
financieel product) optreedt zonder te adviseren, rust een jegens zijn (potentiële) klanten in acht te nemen zorgplicht. Nieuwe inzichten, de inwerkingtreding van Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen 3 (Bgfo 3) en de ophanden zijnde introductie van wettelijke verankering van de generieke zorgplicht, hebben een impuls gegeven aan de concrete invulling van de zorgplicht die op een nietadviserende aanbieder rust. Een zorgplicht die een grotere verantwoordelijkheid met zich brengt voor onder andere de intrinsieke integriteit van het aangeboden financieel product en het distributiekanaal waarbij de informatieplicht zich lijkt te transformeren tot een begeleidingsplicht. Alvorens hierop nader in te gaan, schetst schr. enkele recente ontwikkelingen tegen welke achtergrond de evolutie van de op de niet-adviserende aanbieder rustende zorgplicht, geplaatst dient te worden. De zorgplicht van een niet-adviserende aanbieder lijkt zich te evolueren tot een zorgplicht die eruit bestaat om de klant te begeleiden tot het zelfstandig kunnen nemen van de juiste financiële beslissing. Het louter en alleen verstrekken van informatie over het aangeboden financieel product, is niet (meer) toereikend. Dr. A.J.C.C.M. Loonen Beleggingsadvies 2.0. Wetgeving en leidraden dwingen beleggingsondernemingen tot fundamentele keuzes – In dit artikel gaat schr. met name in op de invloed die het provisieverbod enerzijds, en de publicatie van de Autoriteit Financiële Markten-leidraden ‘Zorgvuldig adviseren over vermogensopbouw’ en ‘De klant in beeld’ anderzijds, hebben op de beleggingsdienstverlening en beleggingsadvies in het bijzonder. Binnen het bestek van dit artikel ontkomt schr. er niet aan de nieuwe verdienmodellen in ogenschouw te nemen. Vervolgens analyseert hij de praktische implicaties van de komende veranderingen. Met voorbeelden uit de rechtspraak probeert hij de aandacht te vestigen op enkele belangrijke thema’s rondom beleggingsadvisering. Mr. H.C. Tuinstra, mr. drs. N.M. Giphart
Zorgplicht bij hypotheekadvies en hypotheekverstrekking – Schrs. gaan in deze bijdrage in op de zorgplicht bij hypotheekverstrekking alsmede hoe daaraan invulling kan worden gegeven door passend hypotheekadvies. Hiertoe gaan zij allereerst in op de wettelijke eisen met betrekking tot advisering over hypothecair krediet. Hierbij gaan ze in op de invulling die de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in de loop van de afgelopen jaren hieraan heeft gegeven. Daarnaast bespreken zij de wettelijke eisen met betrekking tot kredietverlening die gelden voor aanbieders van hypothecair krediet. Waar relevant betrekken ze boetebesluiten van de AFM en jurisprudentie van de civiele rechter en de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening. Tot slot gaan zij kort in op de nazorg bij hypotheken. Mr. M. Gonçalves Ribeiro Sousa Pereira Fatsoen moet je doen! 25 aanbevelingen voor de financiële dienstverlener die adviseert – Deze bijdrage gaat over de toepassing van de zorgplicht in het kader van het verzekeringsadvies. Schr. probeert antwoord te geven op de vraag waar een goed verzekeringsadvies aan moet voldoen? Als normerend kader neemt hij mee de publiekrechtelijke regelgeving, de visie van de Autoriteit Financiële Markten, de visie van het Ministerie van Financien, het BW, de civiele rechtspraak, de rechtspraak van de geschillencommissiefinanciële dienstverlening, de rechtspraak van de commissie van beroep financiële dienstverlening en de visie van de Ombudsman Financiele dienstverlening. Uiteindelijk concludeert hij met een set regels die als praktische leidraad kunnen dienen voor eenieder die adviseert in financiële producten.
Tijdschrift voor Insolventiepraktijk 19e jrg. nr. 5, september/oktober 2013 Y. Li, TvI 2013/31 New IMF initiative revives old inter-creditor issues – In 2003, the IMF abandoned its proposal for a treaty-based framework to restructure sovereign debt. Triggered by lessons from the Greek debt restructuring and Argentine
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2635
Tijdschriften
bondholder litigation, the IMF revisited potential reforms of sovereign debt restructuring in May 2013. This paper introduces the revisit and analyses various inter-creditor issues involved. Prof. mr. P.M. Veder, TvI 2013/32 Europese ontwikkelingen in het insolventierecht – In deze bijdrage staan de door de Europese Commissie voorgestelde wijzigingen in de Insolventieverordening centraal. Maar alvorens stil te staan bij de aanpassing van de Insolventieverordening is het de moeite waard om de blik te richten op de wat verdere toekomst en kort aandacht te besteden aan de plannen voor modernisering en harmonisatie van het insolventierecht die de Europese Commissie eveneens op 12 december 2012 kenbaar heeft gemaakt. De voorstellen voor aanpassing van de Insolventieverordening maken deel uit van een breder op het insolventierecht gericht programma. Onder de noemer ‘Een nieuwe Europese aanpak van faillissementen en insolventie’ beoogt de Europese Commissie te komen tot een zekere mate van modernisering (en harmonisering) van onderdelen van het insolventierecht van de Europese lidstaten. Mr. W.E. Nent, TvI 2013/33 Als het doen van melding onmacht wordt... – Op grond van art. 36 Invorderingswet 1990 (IW) kan een bestuurder van een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor bepaalde belastingschulden. Indien het lichaam tijdig en rechtsgeldig mededeling doet van het feit dat sprake is van betalingsonmacht, kan de ontvanger een bestuurder moeilijker aansprakelijk stellen. De ontvanger moet dan namelijk bewijzen dat het niet betalen van belasting is te wijten aan de bestuurder als gevolg van kennelijk onbehoorlijk bestuur in een periode van drie jaar voorafgaand aan de melding. Wanneer de rechtspersoon niet, niet tijdig of niet op correcte wijze melding doet van betalingsonmacht, wordt aangenomen dat het niet betalen van belasting aan de bestuurder is te wijten. In dat geval wordt een bestuurder slechts tot tegenbewijs van dat vermoeden toe-
2636
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
gelaten, indien hij aannemelijk kan maken dat het niet aan hem te wijten is dat de rechtspersoon niet aan zijn meldingsplicht heeft voldaan. Het komt er in de praktijk op neer dat bij een niet-tijdig en rechtsgeldig gedane melding betalingsonmacht de bestuurders vrijwel altijd aansprakelijk zijn. De melding is dus erg belangrijk. Maar kan het lichaam wel in alle situaties rechtsgeldig melden? In dit artikel bespreekt schr. de (on)mogelijkheden tot het doen van de melding betalingsonmacht. Daarbij stelt hij de uitspraak van het Hof ‘s-Hertogenbosch van 2 november 2012 centraal. Mr. M. de Vries, TvI 2013/34 De toekomst van de insolventiepraktijk in Nederland – Sinds 2009 werkt schr. aan het ontwikkelen van een kwaliteitsgestuurde afwikkeling van insolventies, die is toegespitst op de eisen aan de moderne insolventiepraktijk zoals schr. die op basis van zijn ervaring in de afgelopen jaren heeft onderkend. Dat behelst een integrale beschrijving van de workflowstappen die bij de afwikkeling van faillissementen komen kijken, ingebed in een applicatie binnen een server omgeving waarin het gehele team van de curator werkt.
WPNR 144e jrg. nr. 6989, 5 oktober 2013 Mr. R.A.F. Timmermans Vennootschaps- en verbintenisrechtelijke aspecten van de optie op preferente beschermingsaandelen – Veel Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen gebruiken beschermingsaandelen om zicht te beschermen tegen een vijandige overname. Zij geven deze beschermingsprefs uit aan een bevriende relatie, vaak een stichting continuïteit. In deze bijdrage analyseert schr. de optie op de beschermingsprefs aan de hand van het vennootschapsen verbintenissenrecht. Daarbij gaat hij in op de vraag wat de invloed is van het vennootschaps- en verbintenissenrecht op de verlening en uitoefening van een optie en in hoeverre een optie kan worden geclausuleerd. De algemene vergadering kan dan meerdere optiebesluiten nemen onder de opschortende voorwaarde van intrekking van de
beschermingsprefs die op grond van de voorliggende optie worden uitgegeven. Mr. T.F.H. Reijnen Het uitkeringsverbod bij de stichting, een nog niet beëindigde discussie – Om te voorkomen dat het vermogen van een stichting in verkeerde handen valt, bevat art. 2:285 lid 3 BW het zogenaamde uitkeringsverbod. De reden voor de introductie van het uitkeringsverbod was het voorkomen van misbruik van de stichting. De laatste jaren zijn talloze claimstichtingen opgericht. De vraag is of sommige van deze stichtingen niet handelen in strijd met het uitkeringsverbod. Claimstichtingen vragen vaak een bijdrage van degenen voor wie zij optreden. Dat hoeft volgens schr. geen probleem te zijn zo lang de stichting niet top down is gericht of, als dit wel het geval is, het bestuur geen enkel op geld waardeerbaar belang heeft bij de activiteiten van de stichting. Daarvoor is een stichting volgens schr. niet bedoeld. Het vertrouwen in de stichting als rechtspersoon loopt ernstige schade op, wanneer wordt toegestaan dat de stichting een inkomstenbron vormt voor de bestuurder zonder dat de verschaffers van het vermogen van de stichting dit hebben beoogd.
2228 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Computerrecht Nr. 5, oktober 2013 Prof. mr. E.M.L.Moerel, prof. dr. H.H. Franken, Computerrecht 2013/159 ICT-mediation bij de SGOA. Een evaluatie in het licht van de Europese en Nederlandse rechtsontwikkelingen – Mediation beleeft de afgelopen jaren een grote vlucht. Voor zakelijke ICT-geschillen bestaat de mogelijkheid van mediation al sinds de oprichting in 1989 van de Stich-
Tijdschriften
ting Geschillenoplossing Automatisering (SGOA). Mediation is een succes gebleken in ICT-geschillen, desondanks bestaan er nog verschillende knelpunten. Mr. F.J.C. Petillion, mr. J. Janssen, Computerrecht 2013/160 A critical assessment of litigation in the new domain name landscape – The Domain Name System (DNS) is going through a profound change. About 1200 new extensions may soon be delegated. This has spurred litigation about the right to operate such extensions. In this article, authors summarize the newly created framework in which most new gTLD litigation takes place and they comment upon some of the most important discussions.
Mediaforum 25e jrg. nr. 9, september 2013 Mr. J.I Kohlen Project 15: samenvoeging NMa, OPTA en CA en de stroomlijning der bevoegdheden – De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is op 1 april 2013 van start gegaan. Naar aanleiding hiervan bespreekt schr. art. 7 van de Instellingswet ACM en de meest relevante wijzigingen die worden voorgesteld in het Stroomlijningswetsvoorstel. Art. 7 van de Instellingswet ziet op informatieuitwisseling binnen de ACM en tussen de ACM en andere toezichthouders. Met betrekking tot het Stroomlijningswetsvoorstel bespreekt schr. onder meer de bezwaarfaseopenbaarmaking besluiten, zwijgrecht en cautie en binnentreding woning. De gevolgen van beide regelingen zijn voor de praktijk volgens schr. enorm. Met deze wijzigingen worden alle ondernemingen die in Nederland economische activiteiten verrichten geraakt. Voor wat betreft de informatie-uitwisseling geldt dat de ACM informatie vrijelijk kan uitwisselen zonder acht te slaan op de proportionaliteit. De ex-werknemer heeft geen zwijgrecht meer en de woning van natuurlijke personen kan bij ieder onderzoek worden betreden. Daarnaast worden ernstige overtredingen openbaar gemaakt zonder voorafgaande belangenafweging. Voor
2229
die in onderhandse vorm zijn opgemaakt, kunnen later worden gerepareerd door ze alsnog vast te leggen in notariële vorm. Of dit ook geldt voor onderhandse erfrechtelijke renteovereenkomsten, is onduidelijk.
Internationaal privaatrecht
2231
ondernemingen is het volgens schr. zaak tijdig de risico’s van deze regelgeving in kaart te brengen.
WPNR 144e jrg. nr. 6989, 5 oktober 2013 Prof. mr. P. Vlas, mr. F. Ibili, Ontwikkelingen: IPR-erfrecht – Met ingang van 17 augustus 2015 is de Erfrechtverordening van toepassing. Het Haags Erfrechtverdrag kan dan niet meer worden toegepast, tenzij op grond van dat verdrag een rechtskeuze is gemaakt. In deze bijdrage geven schrs. een overzicht van recente ontwikkelingen op het gebied van het IPR-erfrecht. Zij gaan daarbij in op rechtspraak en besteden aandacht aan hert Haagse erfrechtverdrag en de Erfrechtverordening. Schrs. behandelen onderwerpen als rechtskeuze, verderverwijzing, omvang van het toepasselijke recht, vereffening en verdeling en Näherberechtigung en verrekening.
2230 Jeugd-, relatie- & erfrecht WPNR 144e jrg. nr. 6989, 5 oktober 2013 Mr. M.N. Bende De levendige materie van de schenking ter zake des doods – In een arrest van 9 december 2011 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat bij onderhandse akte schuldig erkende bedragen die bij overlijden van de eiser opeisbaar zijn, niet als schuld in mindering komen op de verkrijging waarover erfbelasting wordt geheven. In dit artikel gaat schr. in op de rechtsontwikkelingen op het gebied van de papier schenking en de erfrechtelijke renteovereenkomsten. Als bij deze schenkingen en renteovereenkomsten een hogere rente wordt overeengekomen dan de rente die wordt genoemd in het testament van de eerstoverleden ouder, dan moet een notariële akte worden opgemaakt die de schenker persoonlijk moet tekenen. Papieren schenkingen
Omgevingsrecht Tijdschrift voor Bouwrecht 6e jrg. nr. 10, oktober 2013 Mr. G.H.J. Heutink, mr. A. Franken van Bloemendaal Art. 3.1.6 lid 2 Bro: de ladder voor duurzame verstedelijking nader beschouwd – In deze bijdrage wordt gepoogd een antwoord te geven op een aantal van deze vragen aan de hand van de ontstaansgeschiedenis en de jongste jurisprudentie van de Afdeling inzake 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De recente Afdelingsuitspraken waarin leegstand als ruimtelijke argumentatie een rol van belang speelt, worden daar bij betrokken (ook als art. 3.1.6 lid 2 Bro daarin niet uitdrukkelijk is toegepast). Voorafgaand aan de behandeling van de jurisprudentie wordt uitvoerig aandacht besteed aan de wetshistorie, niet in de laatste plaats, omdat daarin een aantal antwoorden rond het toepassingsbereik en de interpretatie van de bepaling ligt besloten. Ook wordt nader ingegaan op het toepassingsbereik van de ladder voor duurzame verstedelijking. Mr. J.C.W. Gazendam, mr. dr. K.J. de Graaf, prof. dr. H.B. Winter Van reactieve aanwijzing naar corrigerend instructiebesluit – In dit artikel bespreken schrs. het ruimtelijk planologisch instrumentarium dat de provincie in de toekomst ter beschikking moet staan. Daartoe wordt het instrument van de reactieve aanwijzing nader beschouwd. Uiteengezet wordt onder welke voorwaarden de reactieve aanwijzing naar het huidige recht kan worden gegeven en hoe deze in de praktijk functioneert. Daarna wordt gekeken naar het mogelijke gebruik en de gevolgen van het interbestuurlijk toezichtsinstrumentarium ten behoeve van de provinciale belangen in de ruimtelij-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2637
Tijdschriften
ke ordening. Die worden in relatie gebracht met de ontwikkelingen rondom de nieuwe Omgevingswet. Schrs. sluiten af met een conclusie. Mr. M.H. Bakker Flexibiliteit zit hem niet in de kwantiteit van instrumenten, de kwaliteit volstaat… – In dit artikel geeft schr. een opsomming van welke ruimtelijke instrumenten afbreuk deden en doen aan de centrale rol van het bestemmingsplan. Dit wordt gedaan middels een historische analyse, die laat zien op welke wijze deze ruimtelijke instrumenten zijn ontstaan en ook wanneer. Vervolgens wordt aan de hand van de voorgangers van het afwijkingsbesluit (de vrijstelling en het projectbesluit) nader ingaan op de vraag waarom deze zijn ontstaan en waarom deze, in de vorm van het afwijkingsbesluit, weer is opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Schr. betoogt dat in de nieuwe Omgevingswet kan worden volstaan met een omgevingsplan dat beter strookt met de sturingsfilosofie van de Omgevingswet, terwijl het omgevingsrecht (weer) beter hanteerbaar en overzichtelijker wordt gemaakt. Mr. ing. W. van de Koot De inbedding van Bouw Informatie Modellen (BIM) in Nederlandse Bouwcontracten – De toepassing van Bouw Informatie Modellen (BIM) neemt snel toe, zowel in Nederland als internationaal. Hoewel over de technischinhoudelijke aspecten van het BIMmen reeds veel is geschreven, zijn de juridische vragen en achtergronden rondom deze nieuwe technologie in Nederland nog maar beperkt besproken. Deze bijdrage behandelt één (enkele) van die juridische vragen en is geschreven naar aanleiding van onderzoek dat is verricht naar de vraag op welke wijze het gebruik van BIM kan worden ingebed in de juridische verhoudingen tussen partijen die samenwerken op een bouwproject. Belangrijke insteek van het onderzoek is geweest het in kaart brengen van de knelpunten en het komen tot aanbevelingen voor nieuwe stappen en acties.
Tijdschrift voor Omgevingsrecht Nr. 3, september 2013
2638
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
Themanummer: Nieuwe Omgevingswet Prof. dr. F.P.C.L. Tonnaer Instructies in de Omgevingswet: onmisbare beïnvloedingsinstrumenten of overbodige ballast? – In het wetsvoorstel voor de Omgevingswet worden de proactieve en reactieve aanwijzingsbevoegdheid uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) overgenomen in de vorm van instructies en instructieregels en van een bredere toepassing voorzien. Schr. betoogt in deze bijdrage dat de instructie geen meerwaarde heeft in de nieuwe wet. Daarbij wordt gewezen op de beperkte toegevoegde waarde ten opzichte van de schorsings- en vernietigingsbevoegdheid en de indeplaatsstelling. Daar waar instructies wel meer mogelijk maken dan deze generieke instrumenten, roept schr. de vraag op of dat wel wenselijk is in termen van de staatrechtelijke verhoudingen. Prof. dr. Ch.W. Backes Het voorstel voor een Omgevingswet – goed voor natuur en milieu? – Naar aanleiding van de in februari 2013 gepubliceerde toetsversie van de Omgevingswet gaat schr. in op de gevolgen van het wetsvoorstel voor natuur en milieu. Er worden ook aandachtspunten benoemd die in het belang van natuur en milieu in acht moeten worden genomen bij de uitwerking van de onderliggende regelgeving. Daarbij wordt aandacht besteed aan de algemene systematiek van de wet, de normstelling door de formele wetgever, de projectprocedure, de programmatische aanpak, de rechtsbescherming, de handhaving, de m.e.r. en de zorgplichten in het wetsvoorstel. Ing. P.H. van Lieshout Het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo). Beschouwingen vanuit de inspectiepraktijk – Het risico van een zwaar ongeval door de ongewilde ontsnapping van gevaarlijke stof moet door bedrijven adequaat worden beheerst. Dit is sinds 2000 in het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo) geregeld. Aan de bedrijven worden vergaande eisen opgelegd en van de overheid wordt een gezamenlijke en gestructureerde aanpak verlangd. Deze bijdrage beschrijft de ontwikkelingen die zich onder invloed van deze regelgeving in Nederland in de afgelopen tien tot
dertien jaar hebben voorgedaan. In het bijzonder wordt de rol van het toezicht beschreven en de eisen die op grond van praktijkervaringen aan goed toezicht gesteld dienen te worden. De recente aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) en de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) worden vanuit deze praktijkvisie besproken. Mr. O. Schuwer De beginselplicht tot handhaving anno 2013: sad state of affairs? – In deze bijdrage wordt door schr., aan de hand van een weergave van actuele en relevante jurisprudentie, de stand van zaken met betrekking tot de beginselplicht tot handhaving, inclusief een verkenning van het begrip ‘concreet begin van legalisatie’, gegeven. Hierbij wordt aangetoond dat de beginselplicht zich inmiddels uitstrekt tot handhaving, preventieve handhaving en invordering van verbeurde dwangsommen.
2232 Onderwijsrecht NTOR Nederlands Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid 25e jrg. nr. 3, 2013 A. Mohammed Instellingen voor hoger onderwijs op de markt. Normen voor investeringen in private activiteiten – Onderwijsinstellingen zoeken soms mogelijkheden om via private activiteiten extra middelen te genereren bijvoorbeeld door het aanbieden van diensten op een bepaalde markt. Schr. bespreekt de huidige regelgeving voor investeringen van de rijksbegroting in private activiteiten, gevolgd door regels op het gebied van staatssteun en een bespreking van de Wet Markt en Overheid en toekomstige regelgeving. Daarnaast is er aandacht voor jurisprudentie, waarin door de rechter is bepaald dat onderwijsinstellingen diensten op de markt mogen aanbieden als zij marktconform handelen. Voorts geldt dat de rijksbijdrage rechtmatig en doelmatig moet
Tijdschriften
worden besteed. Uit jurisprudentie op het gebied van staatssteun blijkt dat verschillende financieringsbesluiten voor onderwijsinstellingen door concurrenten worden aangevochten op grond van staatssteun, maar dat dit tot nu toe nog niet succesvol was. Schr. is van mening dat met de huidige regelgeving geen sprake is van een goede balans tussen belangen van hogeronderwijsinstellingen en concurrenten. S. Philipsen De vrijheid van stichting in het licht van artikel 2 Eerste Protocol EVRM – Aan de hand van enkele uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat schr. na in hoeverre art. 2 van het Eerste Protocol (EP) EVRM stichtingsinitiatieven beschermt. Hierbij wordt tevens ingegaan op de vraag of de overheid oprichting en instandhouding van scholen moet toestaan en of de overheid verplicht is scholen te (blijven) bekostigen. Schr. is van mening dat art. 2 EP de vrijheid van stichting beschermt, in ieder geval de stichtingsvrijheid van ouders. Art. 2 EP bevat geen bekostigingsverplichting voor lidstaten. Als toch tot bekostiging wordt overgegaan, moet het gelijkheidsbeginsel in acht worden genomen. In slechts zeer uitzonderlijke gevallen is de staat verplicht om een school in stand te houden. Schr. concludeert dat voor particuliere stichtingsinitiatieven een beroep op de stichtingsvrijheid van art. 2 EP niet erg kansrijk is. De kern van dit artikel wordt gevormd door de rechten van ouders en leerlingen op toegang tot onderwijs dat hun overtuigingen op religieus, levensbeschouwelijk en filosofisch gebied respecteert. P. Gürler, J. de Wit Bachelor en master: twee zelfstandige opleidingen? – De bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs in Nederland is nog niet volgroeid. Schrs. onderzoeken of met de ‘harde knip’ met hardheidsclausule (per 1 september 2011) en de afschaffing van de verplichte doorstroommaster per 1 september 2014 (met de inwerkingtreding van de ‘Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs’) de bachelor-masterstructuur een feit is en of van af dat moment in Neder-
land een studie bestaat uit twee zelfstandige opleidingen. Schrs. concluderen dat met deze maatregelen inderdaad twee zelfstandige opleidingen zullen ontstaan. Kanttekeningen plaatsen schrs. echter bij het verdwijnen van de hardheidsclausule in 2014. Dit lijkt eerder een vergissing van de wetgever dan een bewuste keuze en past volgens schrs. niet bij consistente wetgeving. Hierdoor loopt de rechtszekerheid gevaar en worden studenten wellicht geconfronteerd met onbillijkheden.
2233 Sociaal Recht Tijdschrift Recht en Arbeid 5e jrg. nr. 10, oktober/november 2013 Prof. mr. J.M. van Slooten, TRA 2013/76 Het komende driekwartdwingende ontslagrecht – Het Sociaal Akkoord maakt het mogelijk dat cao-partijen hun eigen ontslagrecht afspreken. Zo is het volgens de plannen mogelijk een anders selectiecriterium dan het afspiegelingsbeginsel af te spreken. Het is te voorzien dat werknemers die met ontslag worden bedreigd hiertegen protesteren, bijvoorbeeld met het argument dat zij niet aan deze cao zijn gebonden, of dat de geldigheid van de cao ter discussie staat. Ook kunnen zij betogen dat de inhoud van de cao in strijd is met andere regels of verdragen. De conclusie van schr. is dat het caorecht wel verder moet worden aangepast, wil het plan kans van slagen hebben. Mr. D.M. van Moerkerk, TRA 2013/77 De ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst sinds het HTM-arrest – Op 2 november 2012 heeft de Hoge Raad zich in het HTM-arrest voor de vijfde keer uitgelaten over de vraag of een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is. In dit artikel beantwoordt schr. de vraag of de Hoge Raad met dit arrest ten opzichte van
zijn eerdere jurisprudentie een andere weg is ingeslagen. Ook gaat schr. in op de lagere rechtspraak over dit onderwerp, na het HTMarrest. Mr. drs. A.B. van Els, mr. K. Deelen, TRA 2013/78 De invloed van de OR bij wijziging arbeidsvoorwaarden ex art. 7:613 BW – In diverse uitspraken over de bevoegdheid van de werkgever om de arbeidsvoorwaarden op grond van art. 7:613 BW eenzijdig te wijzigen, speelt het standpunt van de ondernemingsraad (OR) een rol. In dit artikel bespreken schrs. aan de hand van de jurisprudentie van de afgelopen vijf jaar, wat de rol van de OR in deze kwestie inhoudt. Mr. L.C.J. Sprengers, TRA 2013/79 Medezeggenschapsrecht juli 2012-juli 2013 – Met ingang van 19 juli 2013 is de wijziging van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) van kracht geworden. Voor de rechtspraktijk is het vervallen van de verplichte bemiddeling door de bedrijfscommissie het belangrijkste. De wet kent geen overgangsregeling. In deze kroniek besteedt schr. aandacht aan de ontwikkeling in het medezeggenschapsrecht in de periode juli 2012-juli 2013. Achtereenvolgens komen de ontwikkelingen in de wetgeving, de rechtspraak van de Ondernemingskamer en andere rechtspraak over de WOR aan de orde.
2234 Staats- & bestuursrecht Ars Aequi 62e jrg. nr. 9, september 2013 Mr. E.J. Daalder Toegang tot overheidsinformatie in beweging – Transparantie en openheid zijn voor het goed functioneren van de overheid onontbeerlijk. De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) speelt hierin een belangrijke rol. Er is echter wel het een en ander op te merken aan de huidige wet. In deze bijdrage bespreekt schr. de initiatieven en discussiepunten om tot een verbetering van de Wob te komen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2639
Tijdschriften
Openbaar Bestuur 23e jrg. nr. 8, oktober 2013 Drs. J. Doomen Democratische oververtegenwoordiging – Tussen werkgevers- en werknemersorganisaties is een sociaal akkoord gesloten, waarin afspraken over arbeidsvoorwaarden en het bestrijden van de werkloosheid zijn gemaakt. Schr. onderzoekt naar aanleiding van het Sociaal Akkoord 2013 ‘Perspectief voor een sociaal en ondernemend land: uit de crisis, met goed werk, op weg naar 2020’ de legitimiteit van dergelijke akkoorden. Schr. neemt de volgende vragen onder de loep: worden werkgeversen werknemersorganisaties met het sluiten van dergelijke akkoorden geen medewetgevers? En hoe zit het met het individueel en algemeen belang? Moet bij het doorvoeren van structurele hervormingen niet het algemeen belang prevaleren boven een optelsom van deelbelangen? Schr. komt tot de conclusie dat in een indirecte democratie de grenzen van het poldermodel moeten worden erkend om niet te vervallen in een directe democratie waarin iedereen een beetje zijn zin krijgt, terwijl een optimaal resultaat niet wordt bereikt. A.C.H. Riddering MBA, drs. F. de Jong Gezond wantrouwen – Naar aanleiding van een brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over langdurige zorg gaan schrs. in op de argumenten die in de brief door de staatssecretaris worden gehanteerd. Hierin wordt hervorming van langdurige zorg aangekondigd en worden maatregelen voorgesteld. Het betoog van de staatssecretaris wordt door schrs. geanalyseerd. Het resultaat geeft aanleiding tot vragen over autonomie en vrijheid. Schrs. zijn van mening dat de staatssecretaris een zalvende toon hanteert en dogmatiek gebruikt die op gespannen voet staat met wat nodig is als het gaat om de verhouding tussen zorg en samenleving. Een sfeer met ‘enige competitie en een dosis gezond wantrouwen, met respect voor elkaars strijdige belangen’ is volgens schrs. passender. Dr. C. Korbeld Eerste hoogleraar Nederlands staatsrecht – Christiaan Hendrik Trotz aanvaardde in 1741 met de rede getiteld ‘Over
2640
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
de vrijheid van denken en spreken, den rechtsgeleerden eigen’ als eerste hoogleraar staatsrecht zijn professoraat aan de universiteit van Franeker. Schr. bespreekt het werkzame leven van Trotz, waarbij de vraag centraal staat waarom Trotz de vrijheid van religie in een grondwet wilde opnemen. Schr. behandelt enkele belangrijke gebeurtenissen uit de studietijd van Trotz en de politieke en religieuze constellatie ten tijde van zijn hoogleraarschap in Franeker. Vanuit Duitsland bracht Trotz het idee van grondwetten naar de Republiek. De voordelen van een Grondwet die boven het natuurrecht stond, was het waarborgen van de vrijheid om zich te uiten en de invloed van de Stadhouder te beperken. Daarnaast moest in het vervolg oordelen over normen worden overgelaten aan juristen en niet langer zoals te doen gebruikelijk aan strenge theologen.
De Gemeentestem 163e jrg. nr. 7393, 3 oktober 2013 Mr. drs. B. van der Vorm, Gst. 2013/91 De ‘strafrechtelijke’ weigerings- en intrekkingsgrond van artikel 3 lid 6 Wet Bibob – Op 1 juli 2013 is de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob in werking getreden. Op grond van de centrale weigerings- en intrekkingsgrond in de Wet Bibob, te weten art. 3 lid 1 Wet Bibob, kunnen beschikkingen worden geweigerd of ingetrokken indien sprake is van een ‘ernstig gevaar’ van misbruik van deze beschikking. Voor de vaststelling van dit gevaar is geen strafrechtelijke veroordeling noodzakelijk, maar is het voldoende dat aannemelijk wordt gemaakt dat de betrokkene de strafbare feiten die ten grondslag liggen aan het ‘ernstig gevaar’, heeft gepleegd. Ten aanzien van de toepassing van deze wet is meerdere malen de vraag opgeworpen in hoeverre een weigering of intrekking van een beschikking kan worden aangemerkt als een criminal charge. Indien een weigering of intrekking van een beschikking een criminal charge oplevert, betekent dit dat de Wet Bibob is aan te merken als een vorm van ‘schaduwstrafrecht’ en de waarborgen van art. 6 leden 2 en 3 Euro-
pees Verdrag van de Rechten van de Mens van toepassing zijn op de ‘Bibob-procedure’. De kernvraag die in deze bijdrage wordt gesteld, is in hoeverre een weigering of intrekking van een beschikking op grond van art. 3 lid 6 Wet Bibob een criminal charge oplevert. Om deze vraag te beantwoorden wordt allereerst de werking van de weigerings- en intrekkingsgronden van art. 3 leden 1 en 6 Wet Bibob besproken. Ten tweede wordt onderzocht in hoeverre de weigering of intrekking van een beschikking ex art. 3 lid 6 Wet Bibob kan worden aangemerkt als een criminal charge. Er wordt afgesloten met een conclusie. Prof. dr. H.B. Winter, mr. A. Sibma, mr. N. Struiksma, mr. N.O.M. Woestenburg, Gst. 2013/92 Op doel? Over het functioneren van de Voetbalwet en het vervolg op de evaluatie – De Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (Wet MBVEO, ook wel Voetbalwet) trad op 1 september 2010 in werking en is in het eerste half jaar van 2012 geëvalueerd. Op basis van de evaluatie heeft de Minister van Veiligheid en Justitie op 15 maart 2013 zijn voorstel tot aanscherping van de wet gepresenteerd. Dit artikel bespreekt de wet en plaatst die in een bredere context van de bevoegdheden van de burgemeester ter handhaving van de openbare orde. Ook een vergelijking met de Engelse aanpak wordt gemaakt. Het functioneren van de wet wordt besproken, daarnaast worden de op basis daarvan voorgestelde wijzigingen beschreven die de juridische en praktische knelpunten moeten wegnemen.
2235 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Ars Aequi 62e jrg. nr. 9, september 2013 Mr. dr. D.L.F. de Vocht Strafrechtelijke causaliteit in de grensrechterzaak. Over redelijke toerekening en ‘juristentrucs’ – In het overgrote deel van de straf-
Tijdschriften
zaken levert het vaststellen van causaliteit geen noemenswaardige problemen op. Meestal kan als vaststaand worden aangenomen dat het strafrechtelijk relevante gevolg door de – eveneens strafrechtelijk relevante – gedraging is veroorzaakt. In sommige gevallen is het aannemen van een dergelijk verband echter minder vanzelfsprekend, bijvoorbeeld vanwege het lange tijdsverloop tussen de gedraging en het gevolg of vanwege het optreden van tussenliggende handelingen of gebeurtenissen. Dit was ook het geval in de geruchtmakende grensrechterzaak, die het onderwerp is van dit artikel.
Justitiële Verkenningen 39e jrg, nr. 6, oktober 2013 Themanummer: Arbeidsmigratie – In dit themanummer is zowel aandacht voor de positieve als de negatieve kanten van arbeidsmigratie. Tevens wordt het fenomeen in historisch perspectief geplaatst en vanuit verschillende disciplines belicht. Het eerste artikel van dit themanummer De Instroom van buitenlandse arbeiders en de migratiegeschiedenis van Nederland na 1945 is geschreven door Roel Jennissen, die daarin de migratiegeschiedenis van Nederland na 1945 in kaart brengt. Het verloop daarvan blijkt, behalve door postkoloniale migratie, in belangrijke mate te zijn beïnvloed door de instroom van buitenlandse arbeiders. Schr. behandelt in chronologische volgorde de verschillende migratietypen die hun stempel drukten op de immigratie naar Nederland. Voorts laat schr. zien hoe de instroom van buitenlandse arbeiders ook tot op zekere hoogte de emigratie vanuit Nederland heeft beïnvloed. Vina Wijkhuijs en Roel Jennissen gaan in hun artikel Waarom komen minder vrouwelijke dan mannelijke arbeidsmigranten naar Nederland? in op de factoren die kunnen verklaren waarom mannen en vrouwen verschillen in de mate waarin zij migreren met als doel het vinden van werk. Schrs. laten zien wat de effecten zijn van genderpatronen op de arbeidsmarkt en arbeidsmigratie en hoe deze kunnen worden beïnvloed door wetgeving en beleid. Ook gezinsverhoudinegn en verschillen in de samenstelling van netwerken van mannen en vrouwen kunnen
een rol spelen bij de verklaring van het verschil in hun arbeidsmigratiegedrag. Een opmerkelijke trend in de hedendaagse immigratie naar Nederland is dat de recent gearriveerde migranten steeds minder geneigd zijn zich hier permanent te vestigen. Govert Bijwaard stelt in zijn bijdrage Retourmigratie van arbeidsmigranten uit Nederland de vraag hoe deze ontwikkeling moet worden beoordeeld nu arbeidskrachten in de toekomst schaarser worden als gevolg van vergrijzing. Er is vooral behoefte aan kennismigratie, arbeidsmigratie en hoogopgeleiden. Op basis van recent onderzoek zet schr. uiteen welke invloed arbeidsmarktsucces heeft op de verblijfsduur van de migranten. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt naar geboorteland en andere achtergrondkenmerken van de migranten. De positie van migranten in de Nederlandse samenleving is het onderwerp van de bijdrage De maatschappelijke positie van Midden- en Oost-Europese arbeidsmigranten van Erik Snel, Marije Faber en Godfried Engbersen. Zij concentreren zich op de arbeidsen inkomenspositie en huisvestingssituatie van Midden- en Oost-Europese arbeidsmigranten. Extra aandacht is er voor twee kwetsbare categorieën onder hen: Midden- en Oost-Europeanen die in Nederland werken, maar formeel in dienst zijn van een buiten Nederland gevestigd bedrijf, en Roemenen en Bulgaren die zonder de nu nog benodigde tewerkstellingsvergunning naar Nederland zijn gekomen om werk te vinden. Schrs. concluderen dat het merendeel van de Midden- en Oost-Europese arbeidsmigranten, hoewel velen van hen redelijk hoogopgeleid zijn, werkzaam is in de onderste segmenten van de Nederlands arbeidsmarkt. Ook de huisvestingssituatie van veel arbeidsmigranten is ondermaats. De huisvesting van Midden- en Oost-Europese arbeidsmigranten komt gedetailleerder aan de orde in de bijdrage Marginaal gehuisveste arbeidsmigranten en overlast van Barbra van Gestel, Elmarije van Straalen en Maite Verhoeven. Schrs. hebben in tien Nederlandse gemeenten onderzoek gedaan naar overlast als gevolg van arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europa. In dit artikel kijken zij speciaal naar
overlast die samenhangt met de (soms benarde) woonomstandigheden van deze groep. Woongerelateerde overlast lijkt hardnekkig in oude stadswijken waar ook andere sociale problemen spelen en andere groepen voor overlast en openbareordeproblemen zorgen. Onder de Roemeense en Bulgaarse migranten die naar Nederland komen, zijn ook Roma en Sinti. Recent is er in het Nederlandse beleid meer aandacht voor deze groep. Peter Jorna stelt in zijn artikel Roma-migratie in Europa vanuit Nederlands perspectief de vraag of het vraagstuk van de arbeidsmigratie een rol speelt bij de toegenomen interesse. Meer in het algemeen belicht hij het fenomeen van de Roma-migratie in termen van push- en pullfactoren. De Roma uit Bulgarije staan centraal in dit artikel.
Rechtskundig Weekblad 77e jrg. nr. 5, oktober 2013 T. Toremans De nietigheid van de betekening aan de procureur des Konings wegens kennis van de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde – (België) De betekening van een procesakte aan de procureur des Konings is nietig wanneer de betekenende partij de (gekozen) woonplaats of verblijfplaats van de ontvangende partij kende. In deze bijdrage bestudeert schr. dit kenniscriterium en meer bepaald de normatieve kennis (het behoren te kennen) aan de hand van uitvoerige casuïstiek, de draagwijdte van de onderzoeksplicht van de betekenende partij, de bewijslevering van de (normatieve) kennis en de afweging van (on)zorgvuldigheden begaan door de betekenende en de ontvangende partij.
2236 Vreemdelingenrecht A&MR 4e jrg. nr. 7, 2013 Mr. dr. C.A.F.M. Grütters, mr. drs. E.C.C. van Os Het ene gewortelde kind is het andere wél. Over de uitsluiting van niet-asielkinderen bij het Kinderpardon
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2641
Tijdschriften
– Het Kinderpardon is getroffen naar aanleiding van het regeerakkoord waarin onder voorwaarden een verblijfsvergunning wordt toegekend aan ‘langdurig in Nederland verblijvende kinderen en alleenstaande minderjarige vreemdelingen’. Deze regeling maakt echter onderscheid tussen asielkinderen en niet-asielkinderen. Schrs. analyseren dit onderscheid aan de hand van de opgevoerde politieke argumentatie en rechterlijke uitspraken. De regeling bevat zelf geen argumenten voor het onderscheid, en de in de rechtspraak gebruikte argumenten overtuigen niet en druisen in tegen de verplichting van de staat tot bescherming van het kind. Volgens schrs. is het verschil strijdig met de non-discriminatiebepalingen uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Bovendien zijn kinderen volledig afhankelijk van de keuze die hun ouders maken voor het type verblijfsrechtelijke procedure. Ten tijde van drie-jarenbeleid gold het maken van een onderscheid tussen vreemdelingen in een asielprocedure en die in een reguliere procedure als niet opportuun. Deze ratio verdient het nu ook te worden toegepast bij het Kinderpardon. Mr. J.R.K.A.M. Waasdorp Weg is weg? Terugkeerbesluit en procesbelang na (gedwongen) terugkeer naar het land van herkomst – Indien een vreemdeling vrijwillig of gedwongen terugkeert naar het land van herkomst is het terugkeerbesluit uitgewerkt. Toch kan onder omstandigheden de vreemdeling nog procesbelang hebben bij het tegen het terugkeerbesluit aangewende rechtsmiddel. Dit moet de bestuursrechter steeds beoordelen. Meestal is het terugkeerbesluit nauw verweven met andere, (nagenoeg) gelijktijdig genomen besluiten zoals het inreisverbod en de maatregel van bewaring. Daarnaast is het aan de gemachtigde van de
2642
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
vreemdeling om de schade te stellen en aannemelijk te maken die de vreemdeling heeft geleden. Indien de gemachtigde dit nalaat, dient de bestuursrechter daaraan voorbij te gaan bij de beoordeling van het procesbelang. De schade kan zijn gelegen in de maatregel van bewaring of het inreisverbod die zijn gebaseerd op het uitgewerkte terugkeerbesluit. De gemachtigde kan de schade aannemelijk maken, bijvoorbeeld door bedrijfsgegevens te overleggen die aantonen dat de vreemdeling tijdens het inreisverbod zakelijke inkomsten heeft misgelopen. Mr. M.E. Wijnkoop Zoeken, genieten, krijgen en/of garanderen. Het recht op asiel nader beschouwd – Schr. bespreekt het concept ‘recht op asiel’, zowel in het algemeen als dit concept zoals neergelegd in art. 18 Handvest van de Grondrechten in het bijzonder. Na een (historisch) overzicht van het begrip asiel, het Handvest en de relevante jurisprudentie op dit punt, stelt schr. de vraag of art. 18 Handvest meer rechten biedt dan voortvloeien uit het internationale recht. Haar antwoord is een voorzichtig ‘ja’. Art. 18 Handvest is bij uitstek bedoeld als een subjectief recht van individuen om asiel te zoeken én te krijgen. ‘Voorzichtig’, omdat het weliswaar ‘nieuwe’ recht op asiel de rechten omvat die voortvloeien uit bestaande Richtlijnen, zoals onder meer het beginsel van non-refoulement, het recht op een procedure met waarborgen, het recht op geschikte opvang, en het recht op asielstatus indien aan de vereisten is voldaan. Omdat een concreet antwoord op de vraag naar de meerwaarde vooralsnog ontbreekt, is het van groot belang dat het Hof van Justitie zich uitspreekt over de inhoud en reikwijdte van art. 18 Handvest. Mr. E. Nissen Het best-interests-beginsel in de rechtspraak over artikel 8 EVRM – Schr. onderzoekt hoe het Hof voor de Rechten van de Mens het kinderrechtenverdrag toepast, en dan vooral de relatie tussen het best interests-beginsel uit art. 3 van
het kinderrechtenverdrag en het belang van het kind in art. 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Hiertoe leidt zij een viertal kernwaarden af uit onder meer het kinderrechtenverdrag, te weten dat het belang van het kind een eerste overweging dient te vormen bij beslissingen die het kind raken, dat de rechten van het kind leidend moeten zijn bij de toepassing van het best interestsbeginsel, dat de mening van het kind moet worden betrokken bij de invulling van dit beginsel, en tenslotte dat de belangen van het kind zorgvuldig moeten worden afgewogen tegen het algemeen belang. Vervolgens bespreekt zij aan de hand van deze kernwaarden zes uitspraken van voormeld Hof, te weten Maslov, Neulinger, Osman, Nunez, Antwi en Butt. Haar conclusie is dat een transparante juridische argumentatie bij toepassing van het best interests-beginsel veelal ontbreekt. Mr. B. van Dokkum Kroniek Vrijheidsontneming – Schr. geeft een overzicht van de ontwikkelingen inzake de vrijheidsontneming van vreemdelingen tot eind augustus 2013, zich daarbij beperkend tot de vreemdelingenbewaring op grond van art. 59 Vreemdelingenwet 2000. Eerst bespreekt hij het terugkeerbesluit en het verlengingsbesluit die beide voortvloeien uit de Terugkeerrichtlijn. Hij gaat in op de totstandkoming van de besluiten en geeft een overzicht van de belangrijkste jurisprudentie op dit punt. Vervolgens bespreekt hij de ontwikkelingen voor enkele bijzondere categorieën vreemdelingen, te weten minderjarigen en gezinnen, asielzoekers, Dublin-claimanten, en vreemdelingen met rechtmatig verblijf in een andere lidstaat. Hij staat stil bij de jurisprudentie over de meest opvallende ontwikkeling van dit moment inzake bewaring van asielzoekers: de kenbaarheid van de belangenafweging. Hij rondt af met de vraag of de bewaringsrechter de schadevergoeding (nog) mag matigen, waarbij hij de situatie vóór en na het arrest Emin met elkaar vergelijkt.
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Wijziging Kieswet
treren. Ten tweede treden de regels voor het gebruik van software bij het berekenen van de verkiezingsuitslag pas in werking op 1 juli 2014. Ten derde treden de regels die de wijze aanpassen waarop de leden van de eilandsraden van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (mede) de leden van de Eerste Kamer kiezen pas in werking als daarvoor een grondwetsherziening tot stand is gekomen.)
Mocht Hare Majesteit Koningin Máxima onverhoopt komen te overlijden voordat de periode aanbreekt dat de minderjarige Prinses van Oranje door erfopvolging Koningin wordt, dan stelt de regering voor dat in geval deze periode aanbreekt Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Constantijn, Prins der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Jonkheer van Amsberg regent van het Koninkrijk wordt.
Inwerkingtredingsbesluit van 30 september 2013, Stb.
Kamerstukken 2013/14, 00010-(R2011), nrs. 1-3
2013, 378
Inwerkingtreding 2237 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van (onder meer) de wet van 3 juli 2013 tot wijziging van de Kieswet houdende maatregelen om het eenvoudiger te maken voor Nederlanders in het buitenland om hun stem uit te brengen, wijziging van de wijze van inlevering van de kandidatenlijsten, aanpassing van de datum van kandidaatstelling en stemming, alsmede regeling van andere onderwerpen (Stb. 2013, 289) – Met ingang van 17 oktober 2013 treden in werking artikel I, onderdelen Ca, F tot en met K, AX tot en met BD, BI, BM, BQ tot en met BW, DU en DV, artikel II en artikel IVA; met ingang van 1 december 2013 treden in werking artikel I, onderdelen A tot en met C, D en E, L tot en met AVd, BE tot en met BH, BJ tot en met BL, BN tot en met BP, BX tot en met CM, CO, CQ tot en met DT, DW tot en met EK en EQ tot en met EU, artikel IIa, artikel IV en artikel VI; met ingang van 1 juli 2014 treden in werking artikel I, onderdelen CN en CP, en artikel I, onderdelen EN tot en met EP, treden in werking met ingang van de dag waarop artikel I, onderdeel P, hoofdstuk Ya, paragraaf 4 van de wet van 17 mei 2010 tot wijziging van de Kieswet in verband met de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland (Stb. 2010, 347), in werking treedt. (Het uitgangspunt is dat de wet in werking treedt met ingang van 1 december 2013. Op dit uitgangspunt bestaan drie uitzonderingen. Ten eerste betreft het regels met betrekking tot de registratie van kiezers buiten Nederland. Deze regels treden eerder in werking omdat kiezers zich al vanaf 22 november 2013 kunnen regis-
Scheepvaartverkeerswet
Nieuwe wetsvoorstellen Benoeming regent 2238 - Voorstel van rijkswet (30-092013) houdende benoeming van een regent voor het geval van erfopvolging door de Koning die niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt – De Grondwet schrijft in artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, voor dat het koninklijk gezag door een regent wordt uitgeoefend zolang de Koning de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt. Sinds het koningschap op 30 april 2013 overging op Zijne Majesteit Koning WillemAlexander, doet zich de situatie voor dat de vermoedelijke opvolger van de Koning, de Prinses van Oranje, in het geval van erfopvolging niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. Deze leeftijd is krachtens artikel 33 van de Grondwet een vereiste voor uitoefening van het koninklijk gezag door de Koning. Gezien de leeftijd van de Prinses van Oranje, zal in de genoemde situatie de komende jaren geen verandering optreden. Gelet hierop is het wenselijk thans bij rijkswet de regent te benoemen die het koninklijk gezag uitoefent gedurende de periode dat de wettige nakomeling van de Koning, krachtens erfopvolging Koning geworden, de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt. In het geval de minderjarige Prinses van Oranje door erfopvolging Koningin wordt, wordt op grond van deze rijkswet de echtgenote van de Koning, moeder van de Prinses van Oranje tot regent van het Koninkrijk benoemd.
2239 - Wetsvoorstel (30-09-2013) tot wijziging van de Scheepvaartverkeerswet ter verhoging van de boetecategorie voor overtredingen van internationale scheepvaartroutes en ter uitbreiding van loodsplichtig vaarwater in verband met de ingebruikneming van Maasvlakte 2 – Het onderhavige voorstel van wet strekt tot wijziging van de Scheepvaartverkeerswet, de wet die betrekking heeft op de ordening van het scheepvaartverkeer op de Nederlandse binnenwateren, de territoriale zee en in voorkomend geval op volle zee. Deze wetswijziging heeft betrekking op twee onderwerpen, namelijk een verhoging van de boetecategorie voor schepen die afwijken van verplichte internationale vaarroutes, zoals de vaarroute voor tankers boven het Waddengebied, en uitbreiding van de loodsplichtige scheepvaartwegen in verband met de ingebruikneming van de Maasvlakte 2. Kamerstukken II 2013/14, 33 748, nrs. 1-4
Luchtvaartcriminaliteit I 2240 - Wetsvoorstel (30-09-2013) tot uitvoering van het op 10 september 2010 te Beijing tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen betreffende de burgerluchtvaart (Trb. 2013, 134) en het op 10 september 2010 te Beijing tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij het Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigen (Trb. 2013, 133) – Beide verdragen van Beijing verplichten in de eerste plaats tot het strafbaar stellen van verscheidene ernstige gedragingen die de interna-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2643
Wetgeving
tionale burgerluchtvaart betreffen. Ten tweede worden partijen verplicht om hun rechtsmacht te vestigen in een aantal gevallen die deze strafbare feiten betreffen. Ten derde verplichten de genoemde verdragen tot het mogelijk maken van uitlevering en tot slot verplichten zij partijen tot het verlenen van rechtshulp bij strafrechtelijke procedures ten aanzien van de strafbare feiten. Wat betreft de delicten die strafbaar gesteld moeten worden, gaan de verplichtingen van de instrumenten van Beijing op een beperkt aantal punten verder dan hetgeen nu in de Nederlandse strafbepalingen is opgenomen. Deze onderdelen nopen tot aanpassing van de Nederlandse wet. Dit geldt ook voor het Wetboek van Strafrecht BES. Het betreft drie onderwerpen: 1) Gevaar dat te duchten is voor goederen, gebouwen of diensten op een luchthaven, ten gevolge van het vernielen van een luchtvaartuig, voorzieningen of diensten op de luchthaven (artikel 1, tweede lid, onder b, van het Verdrag); 2) Het in een luchtvaartuig in bedrijf een voorwerp of stof plaatsen of doen plaatsen die het luchtvaartuig kan vernielen (artikel 1, eerste lid, onder c, van het Verdrag); 3) Het plegen van geweld tegen een persoon op een luchthaven voor de internationale burgerluchtvaart respectievelijk de vernieling van voorzieningen van of verstoring van diensten van de luchthaven (artikel 1, tweede lid, van het Verdrag). Het Verdrag en het Protocol van Beijing vereisen dat voor een aantal gevallen extra-territoriale rechtsmacht wordt gevestigd. In het Wetboek van Strafrecht is al voorzien in rechtsmacht in de meeste omstandigheden die daarin genoemd worden. Alleen artikel 8, eerste lid, onderdeel c (‘het luchtvaartuig aan boord waarvan het strafbare feit is gepleegd [landt] op zijn grondgebied [...] met de vermoedelijke dader nog aan boord’) geeft aanleiding tot een voorstel om artikel 4 van het Wetboek van Strafrecht aan te passen. Het Verdrag van Beijing geeft ten slotte aanleiding tot aanvulling van artikel 51a van de Uitleveringswet. Voorgesteld wordt om hierin op te nemen dat voor de misdrijven die vallen onder de verdragen, deze internationale instrumenten de grondslag kun-
2644
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
nen vormen voor uitlevering aan de staten die hierbij partij zijn.
2242
Kamerstukken II 2013/14, 33 759, nrs. 1-4
Luchtvaartcriminaliteit II 2241 - Voorstel van rijkswet (30-092013) houdende goedkeuring van het op 10 september 2010 te Beijing tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen betreffende de burgerluchtvaart (Trb. 2013, 134) en het op 10 september 2010 te Beijing tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij het Verdrag tot bestrijding van het Wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartvoertuigen (Trb. 2013, 133) – Op 10 september 2010 werd in Beijing een diplomatieke conferentie afgerond van de Organisatie voor de Internationale Burgerluchtvaart (ICAO/International Civil Aviation Organisation). Tijdens deze conferentie werden een nieuw verdrag en een wijzigingsprotocol aanvaard, te weten het in de aanhef genoemde verdrag en het daar genoemde aanvullend protocol. Het betreft twee verdragen ten aanzien van de bestrijding van ernstige criminaliteit en terrorisme op het terrein van de burgerluchtvaart. Zij verplichten tot het strafbaar stellen van verscheidene ernstige delicten, waaronder terroristische misdrijven, die de burgerluchtvaart betreffen. Verder verplichten zij tot het vestigen van ruime extraterritoriale rechtsmacht en tot het verruimen van de mogelijkheden tot uitlevering en tot het verlenen van internationale rechtshulp in strafzaken. De meeste strafbepalingen worden al voorzien in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht en in sectorale wetgeving zoals de Kernenergiewet in verbinding met de Wet op de economische delicten. Op een beperkt aantal punten zullen het Wetboek van Strafrecht, de Uitleveringswet en het Wetboek van Strafrecht BES moeten worden aangepast naar aanleiding van het Verdrag en het Protocol. Zie hiervóór onder het kopje Luchtvaartcriminaliteit I. Kamerstukken II 2013/14, 33 760 (R2010), nrs. 1-3
Vervolgstukken Positie advocatuur in de rechtsorde Advies van de Raad van State en nader rapport (25-05-2012 en 10-072012) over het wetsvoorstel tot aanpassing van de Advocatenwet, de Wet op de rechtsbijstand en de Wet tarieven in burgerlijke zaken in verband met de positie van de advocatuur in de rechtsorde. Kamerstukken II 2011/12, 32 382, nr. 11
Verplichte GGZ Brief van de Minister van VWS en de Staatssecretaris van VenJ (30-092013), nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (01-10-2013) en advies van de Raad van State (07-06-2013) inzake het wetsvoorstel met regels voor het kunnen verlenen van verplichte zorg aan een persoon met een psychische stoornis. Kamerstukken II 2013/14, 32 399, nrs. 8-9-10 en 11
Vreemdelingentoezicht Memorie van antwoord en eindverslag (15-10-2013) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met verruiming van de bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht. Kamerstukken I 2013/14, 32 528, C en D
Normalisering rechtspositie ambtenaren Vierde nota van wijziging (09-102013) bij het initiatiefvoorstel van wet tot wijziging van de Ambtenarenwet en enige andere wetten in verband met het in overeenstemming brengen van de rechtspositie van ambtenaren met die van werknemers met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Kamerstukken II 2013/14, 32 550, nr. 43
Strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt Nader voorlopig verslag (15-10-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt. Kamerstukken I 2013/14, 32 842, C
Wetgeving
Lesbisch ouderschap
Lesbisch ouderschap
Nota n.a.v. het verslag (10-10-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie.
Memorie van antwoord (10-10-213) en eindverslag (15-10-2013) bij en over het voorstel van rijkswet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in verband met de wijziging van Boek 1 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek betreffende het ontstaan van het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie.
Kamerstukken I 2013/14, 33 032, F
Identiteitsfraude en vaststelling identiteit verdachten/veroordeelden Voorlopig verslag (15-10-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met verbetering van de regeling van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden. Kamerstukken I 2013/14, 33 352, B
Houdbare overheidsfinanciën Nader memorie van antwoord (09-102013) bij het wetsvoorstel inzake houdbare financiën van de collectieve sector. Kamerstukken I 2013/14, 33 416, E
Wijziging Paspoortwet Gewijzigd voorstel van Rijkswet (2409-2013) tot wijziging van de Paspoortwet in verband met een andere status van de Nederlandse identiteitskaart, het verlengen van de geldigheidsduur van reisdocumenten en Nederlandse identiteitskaarten, een andere grondslag voor de heffing van rechten door burgemeesters en gezaghebbers en het niet langer opslaan van vingerafdrukken in de reisdocumentenadministratie. Kamerstukken I 2013/14, 33 440 (R1990), A
Verdrag overbrenging gevonniste personen met Peru Eindverslag (08-10-2013) over het voorstel van Rijkswet tot goedkeuring van het op 12 mei 2011 te ’s-Gravenhage tot standgekomen Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Peru (Trb. 2011, 109). Kamerstukken I 2013/14, 33 486 (R1994), C
Kamerstukken I 2013/14, 33 514 (R1998), B en C
Geregistreerd partnerschap Eindverslag (08-10-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mede in verband met de evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap. Kamerstukken I 2013/14, 33 526, A
Modernisering Kamer van Koophandel Voorlopig verslag (08-10-2013) over het wetsvoorstel houdende regels omtrent de Kamer van Koophandel. Kamerstukken I 2013/14, 33 553, B
Langdurig ingezetenen Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (01-10-2103) tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van Richtlijn 2011/51/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad teneinde haar werkingssfeer uit te breiden tot personen die internationale bescherming genieten (PbEU 2011, L 132). Kamerstukken I 2013/14, 33 581, A
18+ voor tabak Brief van de Staatssecretaris van VWS (08-10-2013) en tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (10-10-2013) tot wijziging van de Tabakswet ter verhoging van de minimumleeftijd van 16 jaar naar 18 jaar van personen aan wie tabaksproducten mogen worden verkocht. – Brief met cijfers m.b.t. aantallen rokers van 2000 tot nu. Kamerstukken II en I 2013/14, 33 590, nr. 19 en A
Minimumloon voor opdracht Brief van de Minister van SZW (0710-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in ver-
band met het van toepassing verklaren van die wet op nader bepaalde overeenkomsten van opdracht – Brief ter beantwoording van vragen, gesteld tijdens het debat van 3 oktober 2013. Kamerstukken II 2013/14, 33 623, nr 9
Jeugdwet Nota n.a.v. het verslag (09-10-2013), brief van de Staatssecretaris van VWS (04-10-2013) en tweede nota van wijziging (14-10-2013) inzake het wetsvoorstel met Regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (Jeugdwet). – Brief met reactie op het bericht dat de VNG een wet wil voor gegevensuitwisseling bij decentralisaties. Kamerstukken II 2013/14, 33 684, nrs. 45-72 en 76
Partnertoeslag AOW Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (01-10-2013) tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet teneinde het recht op partnertoeslag van de gehuwde pensioengerechtigde van wie de echtgenoot jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd afhankelijk te maken van het gezamenlijk inkomen van die pensioengerechtigde en diens echtgenoot. Kamerstukken I 2013/14, 33 687, A
Effectiever Dublinsysteem Verslag (15-10-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht ter uitvoering van verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PbEU 2013, L 180). Kamerstukken II 2013/14, 33 699, nr. 5
Versobering kindregelingen Brief van de Minister van SZW (3009-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Wet op het kindgebonden budget, de Wet werk en bijstand, de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2645
Wetgeving
Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet studiefinanciering 2000 en enige andere wetten in verband met hervorming en versobering van de kindregelingen. – Brief over het SCP onderzoek naar de maatschappelijke effecten van het wetsvoorstel hervorming kindregelingen.
2243
Nota’s, rapporten & verslagen
Kamerstukken II 2013/14, 33 716, nr. 6
Belastingplan 2014
Misbruik sociale zekerheid
Nota van wijziging (04-10-2013) en verslag (10-10-2013) bij en over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten.
Brieven van de Minister en Staatssecretaris van SZW (04-10-2013) over de maatregelen op het terrein van fraude, handhaving en naleving (nr. 439) en over de intensivering van het toezicht door UWV en SVB (nr. 440). – De maatregelen op het terrein van opsporing en strikte handhaving zijn gericht op het intensiveren van de handhaving door de inzet van meer mensen bij UWV, de SVB en Inspectie SZW, het koppelen van gegevens, het beter samenwerken in de keten en het verhogen van de (gepercipieerde) pakkans. De maatregelen op het terrein van preventie van fraude en misbruik zijn gericht op het vereenvoudigen en begrijpelijk maken van de regels en het voorlichten over de plichten van uitkeringsgerechtigden. Intensiveren van de handhaving zal niet alleen plaatsvinden door extra budget maar ook door de bestaande handhavingcapaciteit effectiever in te zetten door het scherp bepalen van de prioriteiten en het doorontwikkelen van risicoanalyses en profielen. De prioriteiten van de Inspectie SZW worden gebaseerd op risicoanalyses en de effectiviteit van de toezichtinstrumenten. Ook SVB, UWV en gemeenten streven naar een risicogerichte controle en handhaving. Via risicokenmerken en risicoprofielen wordt steeds gerichter en volgens vaste uitvoeringsprotocollen gecontroleerd. UWV hanteert risicoprofielen in de elektronische dienstverlening, bij telefonische controles of voor het selecteren van mogelijke fraudezaken. Risicoprofielen worden niet alleen opgesteld voor uitkeringssituaties, maar ook voor specifieke fenomenen zoals faillissement- of jobcoachfraude. In ontwikkeling zijn profielen voor het onderkennen van medische fraude. Deze risicoprofielen worden de komende jaren vergeleken en gedeeld tussen de verschillende partijen in de handhavingketen. Een
Kamerstukken II 2013/14, 33 752, nrs. 9-10
Overige fiscale maatregelen 2014 Nota van wijziging (07-10-2013) en verslag (10-10-2013) bij en over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten. Kamerstukken II 2013/14, 33 753, nrs. 5 - 6
Aanpak belastingfraude Verslag en brief van de Staatssecretaris van Financiën (10-10-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele wetten met het oog op de bestrijding van fraude in de toeslagen en de fiscaliteit. – Brief over het loskoppelen van het wetsvoorstel Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit van het pakket Belastingplan 2014. Kamerstukken II 2013/14, 33 754, nrs. 5-6
Belasting- en invorderingsrente Verslag (10-10-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de Invorderingswet 1990 in verband met de wijziging van de percentages belasting- en invorderingsrente. Kamerstukken II 2013/14, 33 755, nr. 5
Woningmarkt 2014 Verslag (04-10-2013) over het wetsvoorstel tot invoering van een verhuurderheffing over 2014 en volgende jaren alsmede wijziging van enige wetten met betrekking tot de nadere herziening van de fiscale behandeling van de eigen woning (Wet maatregelen woningmarkt 2014). Kamerstukken II 2013/14, 33 756, nr. 5
2646
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
belangrijke manier om fraude te voorkomen, ontdekken en sanctioneren is voorts het delen van gegevens die de overheid of andere organisaties met een publieke taak al beschikbaar hebben. Het is daarom zaak de mogelijkheden van bestandskoppeling optimaal te benutten. Kamerstukken II 2013/14, 17 050, nrs. 439 en 440
Brussel I Brief van de Minister van BuZa (0410-2013) met een fiche inzake een Wijziging Verordening rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I). – Brussel I (verordening (EG) nr. 44/2001) bevat regels voor het bepalen van de internationale bevoegdheid van de gerechten van de lidstaten en regels voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen van die gerechten. De voorgestelde wijzigingen in de Brussel I verordening bestaan uit bepalingen die de verhouding regelen tussen gemeenschappelijke gerechten die voortvloeien uit de Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht (hierna UPC-overeenkomst) en het Protocol bij het Benelux-Gerechtshofverdrag uit 1965 (hierna het BenGH-verdrag) enerzijds en de verordening Brussel I anderzijds. Daarnaast zien de wijzigingen van de Brussel I verordening op bepalingen die de uniforme jurisdictieregels aanvullen in geschillen, aanhangig gemaakt bij gemeenschappelijke gerechten, zoals het eengemaakt octrooigerecht en het Benelux-Gerechtshof met betrekking tot verweerders afkomstig uit landen die geen partij zijn bij de overeenkomsten tot oprichting van die gemeenschappelijke gerechten. Nederland is voorstander van een snelle inwerkingtreding van de UPC-overeenkomst. Aanpassing van Brussel I is in artikel 89 van de UPC-overeenkomst als voorwaarde gesteld voor de inwerkingtreding van de UPC-overeenkomst. Vertraging in de afhandeling van dit voorstel leidt dus tot vertraging voor de inwerkingtreding van de UPC-overeenkomst. Met het oog op een snelle inwerkingtreding van de UPC-overeenkomst staat Nederland positief tegenover de aanpassing van Brussel I mits dit beperkt blijft tot technische aanpas-
Wetgeving
singen die noodzakelijk zijn om te verduidelijken hoe wordt omgegaan met gemeenschappelijke gerechten zoals de gerechten die voortvloeien uit de UPC-overeenkomst en het BenGH-verdrag. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1706
Europees civiel recht Brief van de Minister van VenJ (3009-2013) waarin hij zijn visie uiteenzet op Europese ontwikkelingen op het terrein van het civiele recht. – Allereerst worden de ontwikkelingen op dit terrein in de laatste decennia uiteengezet waarna geconstateerd wordt dat op het gebied van het Europese civiele recht in de loop van de jaren een veelheid aan internationale regelingen tot stand is gekomen binnen en buiten de Europese Unie. De afgelopen jaren is het Nederlandse civiele recht in toenemende mate verweven geraakt met het Europese recht. Het Nederlandse civiele recht heeft echter enkele typische kenmerken, die een verdergaande Europese integratie een uitdaging maken. Het civiele recht kenmerkt zich doordat het ten diepste een reflectie vormt van de maatschappelijke opvattingen en de cultuur van een samenleving. Dit geldt uiteraard voor alle lidstaten. De rechtsnormen van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek en het Nederlandse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vormen de coherente en kenbare uitdrukking van de Nederlandse maatschappelijke opvattingen. Verdergaande Europese samenwerking op het terrein van het civiele recht is wenselijk, wanneer dit daadwerkelijk toegevoegde waarde heeft voor de Nederlandse burger en het bedrijfsleven. De Unie dient alleen op te treden wanneer er duidelijke voordelen zijn ten opzichte van nationaal optreden of acteren in ander internationaal verband. De Kamer(s) en het kabinet zullen versterkt zullen moeten samenwerken bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre de Europese Unie het meeste geschikte niveau is om bepaalde voorstellen te doen. Voor het wegnemen van juridische en praktische belemmeringen is het lang niet altijd nodig het materiële civiele recht van de verschillendelidstaten te uniformeren of te harmoniseren. Veelal volstaat het om de regels inzake toe-
passelijk recht en internationale bevoegdheid (het internationaal privaatrecht) te uniformeren. Voor harmonisatie of uniformering van materieel civiel recht bestaat slechts aanleiding als dit nodig is om in elke lidstaat tot een minimaal beschermingsniveau te komen. Bepaalde onderdelen van het civiele recht lenen zich niet of minder voor verdere integratie, omdat de integratie op deze onderdelen een verzadigingspunt heeft bereikt. Een voorbeeld is het actieplan van de Commissie (COM 2012, 740) op het gebied van ondernemingsrecht en de initiatieven op het gebied van het Europees Kooprecht (COM 2011, 235). Civielrechtelijke initiatieven die samenhangen met de totstandkoming van een digitale interne markt moeten juist wel worden aangejaagd, bijvoorbeeld op het gebied van de hervorming van het auteursrecht. Daarnaast is er een positieve grondhouding ten opzichte van de lopende Europese initiatieven op het gebied van het faillissementsrecht. Ten slotte zijn er onderdelen van het Europese civiele recht, waar de minister weliswaar ruimte ziet voor verdergaande integratie, maar waarbij hij vraagtekens zet bij de door de Commissie gekozen aanpak. Dit betreft bijvoorbeeld de recente initiatieven van de Europese Commissie op het gebied van het personen- en familierecht en het procesrecht. De minister ziet bv. vooralsnog geen aanleiding om bestaande internationale (conflict-)regels te laten vervallen door een vorm van erkenning van rechtswege van documenten en van akten van de burgerlijke stand. Voorstellen op het terrrein van procesrecht zijn vaak verschillend van rechtsgrondslag, terminologie en mate van harmonisatie. Het nationale burgerlijk procesrecht is voor alle civielrechtelijke zaken hetzelfde, ongeacht het onderwerp van het geding. Deze horizontale benadering zorgt dat Europese voorstellen vaak moeilijk in te passen zijn in nationale wetgeving. Een horizontale, Europese, benadering zorgt vaak voor minder versnippering en is makkelijker in te passen in ons nationale systeem. De uitgangspunten uit deze brief zullen als basis worden gebruikt voor het bepalen van de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen van
het huidige pakket Commissievoorstellen, alsmede voor nieuwe Commissievoorstellen. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1708
Verdragen Brief van de Minister van BuZa over verdragen in voorbereiding. – Met deze brief doet de minister de lijst toekomen van in voorbereiding zijnde verdragen waarover thans wordt onderhandeld, met als peildatum 30 september 2013. Op de lijst staan enkele ontwerpverdragen die nieuw zijn in vergelijking met de vorige lijst van 10 juli 2013 (Kamerstuk 23 530, nr. 99). Van deze ontwerpverdragen is een apart overzicht gemaakt. De ontwerpverdragen die worden aangemerkt als politiek belangrijk, zijn voorzien van een sterretje. De lijst is als bijlage bij dit stuk te vinden. Kamerstukken II 2013/14, 23 530, nr. 100
Wrakingsverzoeken Brief van de Minister van VenJ (1010-2013) over wrakingsverzoeken. – Met deze brief biedt de minister twee onderzoeken aan over de wrakingsprocedure (deze onderzoeken zijn beschreven in: NJB 2013/384 en NJB 2013/1345), en het rapport van een werkgroep die de oorzaken en gevolgen van wrakingsverzoeken analyseerde. Tevens is eerder toegezegd dat gekeken zou worden of het mogelijk is de wrakingskamer onder te brengen bij de hoger beroepsrechter of bij de wrakingsbeoordeling een niet-rechter te betrekken. De conclusies van beide onderzoeken en van de werkgroep zijn inmiddels binnen de Rechtspraak besproken en de Raad heeft de minister geïnformeerd over zijn standpunt. Het onderbrengen van de wrakingskamer bij een ander gerecht brengt organisatorische problemen met zich mee. De Raad zal in een pilot bij de Gerechtshoven Amsterdam en Den Haag onderzoeken hoe deze problemen ondervangen kunnen worden door bijvoorbeeld telehoren en teleconferencing. De gerechtshoven Amsterdam en Den Haag laten in de pilot de behandeling en beslissing van alle wrakingsverzoeken over aan de wrakingskamer van het andere hof. De leden van de wrakingskamer fungeren daarbij als raadsheerplaatsvervanger van het andere hof. In de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2647
Wetgeving
pilot zal onderzocht worden of de behandeling van wrakingsverzoeken door een externe wrakingskamer bijdraagt aan het vertrouwen in de rechtspraak. Voorts zal worden onderzocht of een efficiënte behandeling van wrakingsverzoeken door een externe wrakingskamer mogelijk is. De pilot zal een jaar duren en daarna worden geëvalueerd. Na afloop van de pilot zal worden bekeken of deze werkwijze naar andere gerechten kan worden uitgebreid. Hierna zal de Kamer worden geïnformeerd over de uitkomsten en over het standpunt van de minister aangaande de wrakingsprocedure. Kamerstukken II 2013/14, 29 279, nr. 171
Herstelbemiddeling Brief van de Staatssecretaris van VenJ (02-10-2013) over de voortgang van herstelbemiddeling en de mogelijkheid om NMI-mediators te betrekken in pilots mediation naast strafrecht. – Begin dit jaar heeft de Staatssecretaris een beleidskader herstelbemiddeling opgesteld. In dit concept beleidskader staat de behoefte van het slachtoffer centraal en staan de criteria opengenomen waaraan herstelbemiddeling moet voldoen. Deze criteria worden de komende periode in de praktijk getest in pilots. Alle ketenpartners hebben in het voorjaar de uitnodiging gekregen om met voorstellen te komen voor pilots waarin deze criteria getest kunnen worden. De afgelopen maanden zijn de kansrijke en innovatieve voorstellen uitgewerkt tot vijf projectplannen voor pilots in de fase voor, tijdens en na het strafproces. De pilots zullen in oktober 2013 starten. Kamerstukken II 2013/14, 29 528, nr. 9
Onbemande vliegtuigen Brief van de Minister van Defensie (04-10-2013) over de bestaande afspraken tussen de Ministeries van Defensie en van Veiligheid en Justitie over het gebruik van Unmanned Aerial Vehicles (UAV’s) en de verantwoordelijkheid bij schade. – De inzet van defensiemiddelen voor militaire bijstand ter ondersteuning van de civiele autoriteiten geschiedt op verzoek en onder gezag van civiele autoriteiten. Dit geldt ook voor de inzet van militaire UAV’s boven Nederland. Militaire bijstand ter handhaving van de openbare
2648
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
orde staat onder het gezag van de plaatselijke burgemeester. Militaire bijstand ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde staat onder het gezag van de officier van justitie. In het algemeen berust de juridische aansprakelijkheid voor het gebruik van een UAV bij de bedienaar van het toestel, de operator (de gezagvoerder) en de eigenaar van dit luchtvaartuig. Wanneer een UAV van Defensie op verzoek van de Minister van VenJ wordt ingezet, is afgesproken dat deze laatste aansprakelijkheid voor schade ten gevolge van de inzet aanvaardt, behalve bij opzet of grove schuld van Defensie. Kamerstukken II 2013/14, 30 806, nr. 14
Kindersekstoerisme Brieven van de Minister van VenJ (0910-2013) over een meerjarig plan van aanpak kindersekstoerisme (nr. 93) en over het beleid inzake liaison officers van de politie voor kindersekstoerisme (nr. 94). – De basis voor het beleid ten aanzien van de aanpak van kindersekstoerisme is een aantal jaren geleden gelegd met de realisatie van de internethotline www.meldkindersekstoerisme.nl, het aangaan van publiek – private samenwerking tussen justitie, de Koninklijke Marechaussee (KMar) de reisindustrie en de niet-gouvernementele organisaties (ngo’s). Het plan van aanpak kindersekstoerisme (als bijlage bij deze brief te vinden) bevat als eerste actielijn de inzet op de preventie van kindersekstoerisme. Daaronder vallen naast preventieve maatregelen van algemene aard ook maatregelen ter voorkoming van recidive in het buitenland door Nederlanders die in het verleden in Nederland zijn veroordeeld voor seksueel geweld tegen minderjarigen. In het plan van aanpak zijn maatregelen opgenomen voor het gebruik van de internationale Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) en de daarbij behorende uitwisseling van justitiële gegevens tussen de EU landen. Verder is er gerichte aandacht voor veroordeelde zedendelinquenten, middels de al in procedure gebrachte voorstellen voor langdurig toezicht op zedendelinquenten. Ook is weigering of vervallenverklaring van het paspoort van veroordeelde pedoseksuelen met een hoog recidiverisico als barrière opgenomen in het plan van aanpak.
Naast de inzet op preventie is de versterking van de strafrechtelijke aanpak van kindersekstoerisme door politie en justitie de tweede actielijn in het plan van aanpak. Als onderdeel daarvan worden maatregelen ter verbetering van de informatiepositie in gang gezet, waaronder een verbetering van de registratie van kindersekstoerismezaken en de ontwikkeling van een uniform werkproces bij politie en OM. Iedere melding wordt bekeken en zaken die zich in Nederland voordoen worden in Nederland opgepakt. Bij zaken die in het buitenland spelen wordt middels de inzet van liaisons de samenwerking met buitenlandse autoriteiten opgezocht teneinde een bijdrage te leveren aan de opsporing en vervolging van die zaken in de pleeglanden. Besloten is tot een tijdelijke aanvullende inzet van politieliaisons in de meest kwetsbare regio’s voor kindersekstoerisme, te weten Azië en Zuid-Amerika. De derde actielijn van het plan van aanpak omvat het aangaan, verdiepen of vernieuwen van samenwerking met zowel nationale als internationale partners. Kamerstukken II 2013/14, 31 015, nrs. 93 en 94
IPCC klimaatrapport Brief van de Staatssecretaris van IenM (02-10-2013) over het nieuwe rapport van het VN-Klimaatpanel IPCC van eind september 2013. – De belangrijkste conclusies uit het nieuwe rapport zijn: žäôąĭÿĊäàĭÐąàäĄäąěĊĔóäġýÿômaat is duidelijk. žOôąàěơƨƨƠôěàäðäĄôààäÿàäġäĄĔäėÐġĤĤėĊĔÐÐėàäĄäġƠŧƨŻƠŧƩƗ gestegen. žäġäĄĔäėÐġĤĤėěġôüðôąðôą9äàäėÿÐąàôěóĊðäėàÐąðäĄôààäÿàƀơŧƥƗƁŪ žäĊĔĮÐėĄôąðĭÐąàäÐÐėàäijäġ door, maar dat kan met horten en stoten gaan, doordat het klimaat grillig is, net als het weer. Dit geldt ook voor de afvlakking van de opwarming sinds 1997. ž8ĊàäÿÿäąĭäėĮÐÜóġäąàÐġàäġäĄĔäratuur tussen 1995 en 2025 stijgt ĄäġƠŧƣźƠŧƧƗŪ žfäÿíěÛôüóäġĄääěġÐĄÛôġôäĤijääĄôěsiereductiescenario, is het aan het äôąàĭÐąàäääĤĮƠŪƣŻơŪƧƗĮÐėĄäėŪ žÿěàäĤôġěġĊĊġĭÐąÛėĊäôýÐěðÐěěäą als CO2 zo doorgaat, is het rond 2090 ƢŪƦŻƤŪƨƗĮÐėĄäėŧěĄäÿġĄääė sneeuw en ijs, en kan de poolzee rond 2050 ’s zomers ijsvrij zijn.
Wetgeving
žäijääěĔôäðäÿôěàÐąĄäġƤƥŻƨƢÜĄ ðäěġäðäąŪ žÿěàäÜĊąÜäąġėÐġôäÛėĊäôýÐěðÐěěäą ĭÐąąĤąĊðĭäėàĤÛÛäÿġŧàÐąěġôüðġ àäijääěĔôäðäÿôąðơŻƣĄŧĄÐÐėóäġ óĊĊðěġäąôĭäÐĤĮĊėàġĔÐěąÐƢƣƠƠ ÛäėäôýġŪ žäĊÜäÐąäąĮĊėàäąijĤĤėàäėàĊĊė ääąóĊðäėä>ƢźÜĊąÜäąġėÐġôäŪ žOôąàěơƩƩƧôěĊĔĮÐėĄôąðÐíðäĭÿÐýġ äąóôäėÐÐąôěÛôüðäàėÐðäąàĊĊėýÿôź ĄÐÐġěÜóĊĄĄäÿôąðäąƀÿ9ôĈĊƁŧääą ĄôąàäėÐÜġôäĭäijĊąäąĄääėĭĤÿýÐÐąź ěġĊíŪä9äàäėÿÐąàěäijääěĔôäðäÿôě ôäġěĄôąàäėěąäÿðäěġäðäąàÐą ĮäėäÿàðäĄôààäÿàŪ žä#ėĊäąÿÐąàěäôüěýÐĔýÐąðäóääÿ ĭäėàĮôüąäąÐÿěóäġơŻƤƗĮÐėĄäėôě àÐąôąơƩƠƠŧĄÐÐėàÐġýÐąơŪƠƠƠüÐÐė àĤėäąäąàäĔėĊÜäěěäąijôüąąĊð ěÿäÜóġÛäýäąàŪ žÿěóäġijääôüěÛôüąġÐėÜġôÜÐijĊĤ ěĄäÿġäąŧýÐąàäijääěĔôäðäÿÐÐąóäġ äôąàäĭÐąàäääĤĮäąýäÿäàäÜôĄäġäėě äįġėÐijôüąðäěġäðäąŪ ž>ĊýÐÿěĮäąĤàôėäÜġijĊĤàäąěġĊĔź Ĕ乥äġóäġĤôġěġĊġäąĭÐąÛėĊäôýÐěź ðÐěěäąÛÿôüíġàäôąĭÿĊäàĭÐąàäĄäąě ĊĔýÿôĄÐÐġĭäėÐąàäėôąðąĊðääĤĮäą ÐÐąĮäijôðŪ äÛäġėĊĤĮÛÐÐėóäôàĭÐąóäġėÐĔĔĊėġ ôěðėĊġäėàĊĊėàÐġġäĄĔäėÐġĤĤėäą ijääěĔôäðäÿÛäġäėĮĊėàäąðäĄäġäąŧ ĊĤàäĄäġôąðäąijôüąðäÜĊąġėĊÿääėàŧäą ĔėĊÜäěěäąÛäġäėĮĊėàäąÛäðėäĔäąŪ'ą óäġĭĊĊėüÐÐėýĊĄäąàä93ýÿôĄÐÐġź ěÜäąÐėôĊŭěĤôġŪÐąýĊĄäąàäðäĭĊÿź ðäąĭĊĊė9äàäėÿÐąàôąÛääÿàŪ Kamerstukken II 2013/14, 31 793, nr. 80
Dossiers jeugdzorg ėôäíĭÐąàäOġÐÐġěěäÜėäġÐėôěĭÐą `aOƀƠƣźơƠźƢƠơƣƁĊĭäėàäĮäġġäÿôüýä ÛäĮÐÐėġäėĄôüąäąĭÐąàĊěěôäėěôąàä üäĤðàijĊėðŪ Ż'ąàäijäÛėôäíðÐÐġàäěġÐÐġěěäÜėäġÐź ėôěôąĊĔàäěġÐąàĔĤąġäąĭÐąĊėðÐąôź ěÐġôäěĭÐąěÿÐÜóġĊííäėěĭÐąěäýěĤääÿ ĄôěÛėĤôýĊĭäėàäĮäġġäÿôüýäÛäĮÐÐėź ġäėĄôüąäąĭÐąàĊěěôäėěôąàäüäĤðàź ijĊėðŪäěġÐÐġěěäÜėäġÐėôěÜĊąÜÿĤàääėġ óôäėąÐàÐġóäġąôäġĭäėěġÐąàôðôěĊĄ ġäÛäěÿĤôġäąġĊġÐÐąĔÐěěôąðĭÐąàäijä ĮäġġäÿôüýäġäėĄôüąŪ Kamerstukken II 2013/14, 31 839, nr. 317
Open Government Partnership ėôäíĭÐąàä8ôąôěġäėĭÐąf1ƀƢƦźƠƩź ƢƠơƣƁĊĭäėóäġ>Ĕäą#ĊĭäėąĄäąġ HÐėġąäėěóôĔƀ>#HƁŪ Ż9äàäėÿÐąàóääíġijôÜóôąƢƠơơÐÐąź
ðäěÿĊġäąÛôüóäġ>Ĕäą#ĊĭäėąĄäąġ HÐėġąäėěóôĔƀ>#HƁŧóäġěÐĄäąĮäėź ýôąðěĭäėÛÐąàĭÐąÿÐąàäąĤôġàä óäÿäĮäėäÿàðäėôÜóġĊĔóäġÛäĭĊėàäź ėäąĭÐąääąĊĔäąĊĭäėóäôàŪ8äġàôġ ôąôġôÐġôäíĮĊėàġðäĮäėýġÐÐąóäġĭäėź ěġäėýäąĭÐąàäĔĊěôġôäĭÐąÛĤėðäėě ġäąĊĔijôÜóġäĭÐąàäĊĭäėóäôàŧóĤą ĄĊðäÿôüýóäàäąĊĄġäĔÐėġôÜôĔäėäąŧ ÐÐąóäġĭäėðėĊġäąĭÐąġėÐąěĔÐėÐąġôäŧ äííäÜġôĭôġäôġäąĭäėÐąġĮĊĊėàôąðäą ÐÐąàäôąijäġĭÐąôąąĊĭÐġôäĭäġäÜóąĊź ÿĊðôäéąĊĄàôäąěġĭäėÿäąôąðġäĭäėÛäź ġäėäąŪĊĊėàääÿąÐĄäÐÐąóäġ>#H ĭäėĔÿôÜóġäąÿÐąàäąijôÜóġĊġóäġ ĊĔěġäÿÿäąĭÐąääąÐÜġôäĔÿÐąàÐġôą ÜĊąěĤÿġÐġôäĄäġàäěÐĄäąÿäĭôąðġĊġ ěġÐąàôěðäýĊĄäąŪ`ÐąÐíäôąàƢƠơƢ óääíġääąĤôġðäÛėäôàäÜĊąěĤÿġÐġôä ĔÿÐÐġěðäĭĊąàäąŧĮÐÐėÛôüôěĭäėýäąà óĊäĮäijĊðĊäàĄĊðäÿôüýĭĊėĄýĤąź ąäąðäĭäąÐÐąääąĊĔäąĊĭäėóäôàôą ĊąěÿÐąàŪäijäÐÜġôĭôġäôġäąóäÛÛäą ðäÿäôàġĊġääąĭôěôäĊĔ>Ĕäą>ĭäėź óäôààôäġäĭäąěàäýÐÛôąäġěėäÐÜġôä ĊĄĭÐġĊĔóäġKĊÛźÐàĭôäěŬ#ôüijĤÿġ ĊĔäąÛÐÐėĄÐýäąŭŪÐÐėąÐÐěġĮĊėàġ óäġÐÜġôäĔÿÐąÐÐąðäÛĊàäąĮÐÐėôąàä ÐĄÛôġôäěĮĊėàäąĭäėġÐÐÿàôąÐÜġôĭôġäôź ġäąĭĊĊėàäýĊĄäąàäġĮääüÐÐėŪ Kamerstukken II 2013/14, 32 802, nr. 5
Klimaatagenda ėôäíĭÐąàäOġÐÐġěěäÜėäġÐėôěĭÐą 'äą8ƀƠƤźơƠźƢƠơƣƁĮÐÐėÛôüijôüàä1ÿôź ĄÐÐġÐðäąàÐÐÐąÛôäàġŪ Żä1ÿôĄÐÐġÐðäąàÐÛôäàġääąěġÐź ÛôäÿÛäÿäôàěýÐàäėġĊġƢƠƣƠŪôġôěàä ÛÐěôěĭĊĊėóäġýÐÛôąäġĊĄôąääą ÛėäàäÜĊÐÿôġôäŧĄäġĔÐėġąäėěôąÛôąź ąäąźäąÛĤôġäąÿÐąàŧġäĮäėýäąÐÐą ääąäííäÜġôäíäąäėðôäźäąýÿôĄÐÐġÛäź ÿäôàŪäääėěġäĭäėěġäėýôąðěěÿÐðijôġ ôąóäġėäÜäąġäOKźąäėðôäÐýýĊĊėà ĭĊĊėàĤĤėijÐĄäðėĊäôŪä1ÿôĄÐÐġź ÐðäąàÐÛôäàġĄäġąÐĄäĄÐÐġėäðäź ÿäąĭĊĊėěäÜġĊėäąàôäÛĤôġäąóäġ äąäėðôäÐýýĊĊėàĭÐÿÿäąŪä1ÿôĄÐÐġź ÐðäąàÐijäġääąąôäĤĮäěġôĔĊĔàä óĊėôijĊąĭĊĊėƢƠƣƠäąðÐÐġÐÐąàä ěÿÐðĄäġóäġĊąġĮôýýäÿäąĭÐąääą ąôäĤĮäðäėääàěÜóÐĔěýôěġĭÐąôąěġėĤź ĄäąġäąĭĊĊėàäĔäėôĊàäąÐƢƠƢƠŪ &äġýÐÛôąäġýĊąàôðġôąàäijäÐðäąàÐ ėôěôÜĊźäąðäĭĊäÿôðóäôàěÐąÐÿİěäěÐÐą àôäàäĊĔĄÐÐġijĤÿÿäąĭĊėĄäąĭĊĊė ääąąÐġôĊąÐÿäÐàÐĔġÐġôäěġėÐġäðôäŪä 1ÿôĄÐÐġÐðäąàÐôěÐÿěÛôüÿÐðäÛôüàäijä ÛėôäíġäĭôąàäąŪ Kamerstukken II 2013/14, 32 813, nr. 70
Verschijningsplicht verdachten ėôäíĭÐąàäOġÐÐġěěäÜėäġÐėôěĭÐą`äą/ ƀƠƤźơƠźƢƠơƣƁĮÐÐėôąóôüėäÐðääėġĊĔääą ĄĊġôäĮÐÐėôąĮäėàĭäėijĊÜóġĊĄóäġ ôąĭĊäėäąĭÐąääąĭäėěÜóôüąôąðěĔÿôÜóġ ĭĊĊėĭäėàÐÜóġäąĭÐąĄôěàėôüĭäąĮÐÐėź ĭĊĊėĭĊĊėÿĊĔôðäóäÜóġäąôěôěġĊäðäÿÐź ġäąŪ ŻÐąÿäôàôąðĭĊĊėóäġôąàôäąäąĭÐąàä ĄĊġôäôěàÐġàäĭäėàÐÜóġäėäěĔäÜġĭĊĊė óäġěÿÐÜóġĊííäėijĊĤġĊąäąàĊĊėijôüą ÐÐąĮäijôðóäôàĊĔàäġäėäÜóġijôġġôąðäą ÛôüàäĤôġěĔėÐÐýŪ>ĔąäĄäąĭÐąääą ĭäėěÜóôüąôąðěĔÿôÜóġôąóäġĮäġÛĊäýôě ôąÛäðôąěäÿĄĊðäÿôüýŪÐÐėĄääýÐą ĮĊėàäąĭĊÿàÐÐąÐÐąàäĮäąěĭÐąääą ÛäĔÐÐÿààääÿĭÐąàäěÿÐÜóġĊííäėěŪ&äġ ĊĔÿäððäąĭÐąääąĭäėěÜóôüąôąðěĔÿôÜóġ ÛäġäýäąġąôäġàÐġàäĭäėàÐÜóġäijôüą óĊĤàôąðĊĔàäġäėäÜóġijôġġôąðÛäóĊäíġ ÐÐąġäĔÐěěäąäąijôÜóĄĊäġěÜóôýýäą ôąàäÜĊąíėĊąġÐġôäĄäġóäġěÿÐÜóġĊííäėŪ ÿěóôüðääąėäěĔäÜġĭĊĊėóäġěÿÐÜóġĊíź íäėóääíġŧýÐąàÐġĄäġääąĭäėěÜóôüź ąôąðěĔÿôÜóġąôäġĮĊėàäąÐíðäàĮĊąðäąŪ 'ąĭĊäėôąðĭÐąääąĭäėěÜóôüąôąðěĔÿôÜóġ ÛäġäýäąġôąôäàäėðäĭÐÿÿĊðôěġôäýääą äįġėÐÛäÿÐěġôąðĭĊĊėàäėäÜóġěĔėÐýġôüý ôąàôäijÐýäąĮÐÐėôąàäĭäėàÐÜóġäąôäġ ôąĭĊĊėÿĊĔôðäóäÜóġäąôěĭäėÛÿôüíġŪ&ôü ĄĊäġàÐąĮĊėàäąĊĔðäěĔĊĊėàäąäĭäąź ġĤääÿĄäġàäěġäėýäÐėĄĮĊėà乥ääź ðäÛėÐÜóġŪôġĭäėijäýäėġðääąĮäÿĮôÿÿäąź àäĊĔěġäÿÿôąðġôüàäąěàäijôġġôąðŪ ÐġijäÿíàäðäÿàġĭĊĊėàäijÐýäąĮÐÐėôą àäĭäėàÐÜóġäĮäÿôąĭĊĊėÿĊĔôðäóäÜóġäź ąôěĭäėÛÿôüíġŧĄÐÐėäėĭÐąÐíijôäġġäĭäėź ěÜóôüąäąŪ>ĄàÐġóäġąôäġðäĮäąěġôě àÐġàäěġėÐíėäÜóġěĔÿäðôąðĮĊėàġÛäÿÐěġ ĄäġäįġėÐĮäėýijÐÐĄóäàäąĮÐÐėĭÐą ąôäġàĤôàäÿôüýôěàÐġijôüÐÐąÐÿÿäěÿÐÜóġź ĊííäėěġäąðĊäàäýĊĄäąŧôěóäġĭĊÿðäąź àäÐÿġäėąÐġôäíĭĊĊėóäġôąġėĊàĤÜäėäą ĭÐąääąĭäėěÜóôüąôąðěĔÿôÜóġÛäàÐÜóġŪ ôüóäġðäěĔėäýĄäġàäĊíîÜôäėĭÐąüĤěź ġôġôäàÐġôąäėąěġôðäijÐýäąĮĊėàġÐÐąź ðäÛĊàäąŧýÐąàäĊíîÜôäėĭÐąüĤěġôġôä ÐÐąóäġěÿÐÜóġĊííäėĭėÐðäąĊíóôüóäġĊĔ ĔėôüěěġäÿġàÐġĔĊðôąðĮĊėàġðäàÐÐąĊĄ àäĭäėàÐÜóġäĊĔàäijôġġôąðÐÐąĮäijôðġä ÿÐġäąijôüąŪ>ĊýýÐąóäġĊĔäąÛÐÐė ĄôąôěġäėôäàäÛėôäĭäąÐÐąóäġěÿÐÜóġĊíź íäėÐÐąĔÐěěäąŧijĊàÐąôðàÐġÐÐąěÿÐÜóġź ĊííäėěĮĊėàġðäĭėÐÐðàĊíijôüóäġĊĔ ĔėôüěěġäÿÿäąàÐġàäĭäėàÐÜóġäĊĔàäijôġź ġôąðÐÐąĮäijôðôěŪäĄäąôąðĭÐąóäġ ěÿÐÜóġĊííäėýÐąàÐąĄääĮäðäąÛôüàä óäġÛäĭĊėàäėäąàÐġääąĭäėàÐÜóġäĊĔ àäġäėäÜóġijôġġôąðÐÐąĮäijôðôěŪ Kamerstukken II 2013/14, 33 552, nr. 8
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2649
Wetgeving
Handelsverdragen Brief van de Minister voor BHenO (01-10-2013) over de wijze waarop de gevolgen van handelsverdragen met derde landen in kaart worden gebracht. – De gevolgen van handelsverdragen worden door de EU in kaart gebracht met behulp van zogenaamde Sustainability Impact Assessments (SIA’s). Hierbij gaat het om een beoordeling in drie fasen: ex-ante, tijdens en expost. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de effecten van de verdragen in de EU, maar ook op de effecten buiten de EU (zowel de onderhandelingspartners als derde landen). Uitgangspunt van deze SIA’s is het verkrijgen van beter inzicht in de effecten van handelsliberalisering op economische groei, sociale ontwikkeling en/of een efficiënter gebruik van natuurlijke hulpbronnen. De uitvoering van SIA’s gebeurt door externe consultants via een publieke aanbesteding. Inhoudelijk wordt in de SIA een aantal scenario’s uitgewerkt variërend van mogelijke effecten van gedeeltelijke handelsvrijmaking tot verregaande handelsvrijmaking. Naast de effecten op de onderhandelingspartners, gaat de analyse ook in op de effecten op derde landen, waaronder de minst ontwikkelde landen. Kamerstukken II 2013/14, 33 625, nr. 37
Arctic Sunrise Brieven van de Minister van BuZa (25-09 en 04-10-2013) over de stand van zaken rond het Greenpeace schip Arctic Sunrise en de verdere stappen die Nederland terzake onderneemt. – Zoals bekend protesteerde de Arctic Sunrise in de week van 16 september bij een Russisch boorplatform in de Pechorazee, ten zuiden van Nova Zembla. Op 19 september werd het schip overmeesterd door de Russische autoriteiten en overgebracht naar de haven van Moermansk, waar het op 24 september aankwam. De Arctic Sunrise vaart onder Nederlandse vlag. Onder de bemanningsleden bevinden zich twee Nederlanders. Na herhaaldelijk verzoek bij de Russische autoriteiten is in de avond van 1 oktober jl. een reactie ontvangen op de verzoeken om nadere informatie. Het betreft de positie van het schip toen het werd overmeesterd, de rechtsgronden waarop Rusland zich beroept voor hun acties tegen de Arctic Sunrise, en de aan-
2650
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
klacht tegen de bemanning. Wat betreft de overmeestering van het schip beroept Rusland zich op de bevoegdheid om de scheepvaartveiligheid in de omgeving rond de installatie te handhaven. Nederland onderschrijft het belang van veiligheid op zee, maar bestrijdt, in dit geval, de rechtmatigheid van het opbrengen van het schip en de bemanning. De reactie van Russische zijde geeft derhalve geen aanleiding om het standpunt met betrekking tot het vrijgeven van het schip en de vrijlating van de opvarenden te wijzigen. De minister heeft de Russische autoriteiten hier nogmaals om gevraagd. Tevens is Nederland als vlaggenstaat van de Arctic Sunrise een arbitrageprocedure op grond van het Zeerechtverdrag begonnen, gericht op het in Nederlandse ogen onrechtmatige karakter van de aanhouding en opbrenging van het schip, evenals op de vrijlating van het schip en de opvarenden. Nederland heeft Rusland hiervan inmiddels op de hoogte gesteld. Als onderdeel van deze procedure kan Nederland, indien er onvoldoende voortgang is, het Zeerechttribunaal verzoeken om voorlopige maatregelen voor vrijlating van schip en opvarenden. Juridische stappen van Nederland als vlaggenstaat van de Arctic Sunrise laten onverlet dat de Russische autoriteiten de bemanning nog steeds strafrechtelijk kunnen vervolgen in verband met de eerder door Greenpeace gevoerde acties, en dat bemanningsleden voor een Russische rechter kunnen worden geroepen. De aanklacht betreft piraterij onder Russisch strafrecht. Nederland zal de nationale rechtsgang in Rusland ten aanzien van de Nederlandse bemanningsleden nauwgezet volgen. Medewerkers van het Nederlandse Consulaat Generaal in St. Petersburg blijven paraat voor verdere consulaire bijstand. Kamerstukken II 2013/14, 33 750 V, nr. 4 en 5
Medewetgever Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 08-10-2013) tussen de vaste commissie voor VenJ en het College van Senioren en de Minister van VenJ over het spanningsveld tussen de positie van de Kamer(s) als medewetgever en voorbereiding van de uitvoering van bij de Kamer(s) aanhangige wetsvoorstellen. – De senatoren stellen voor in het
Draaiboek voor de regelgeving en de Aanwijzingen voor de regelgeving uitdrukkelijk op te nemen dat het kabinet terughoudendheid betracht bij het vooruitlopen op wetgeving. In antwoord daarop bericht de minister dat het Draaiboek voor de regelgeving is aangevuld met de door de senatoren voorgestelde passage: ‘Het kabinet betracht met het oog op de staatsrechtelijke positie van de Kamers als medewetgever terughoudendheid in de voorbereiding van de uitvoering van wetsvoorstellen die nog in behandeling zijn bij het parlement. Indien het kabinet ondanks de vereiste terughoudendheid een noodzaak ziet uitvoering voor te bereiden, voorziet de betrokken minister de Kamers voordat de uitvoeringshandelingen gestart worden van een motivering van de noodzaak, van de aard van de uitvoeringshandelingen en de door het kabinet beoogde inwerkingtreding van het voorstel.’ Kamerstukken I 2013/14, 33 750 VI, C
Bewapende drones Brief van de Ministers van BuZa en Defensie (27-09-2013) met de kabinetsreactie op advies nr. 23 van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) over bewapende drones. – De CAVV is van mening dat bewapende drones geen verboden wapens zijn. De voorwaarden en omstandigheden waaronder bewapende drones mogen worden ingezet, wijken niet af van de regels die gelden voor de inzet van welk ander wapensysteem dan ook. Het Kabinet is het met deze conclusie eens. Bij de bespreking van de relevante volkenrechtelijke regels maakt de commissie een onderscheid tussen mogelijke rechtsbases voor geweldgebruik in het buitenland enerzijds en de toepasselijke rechtsregimes die de inzet van geweld reguleren anderzijds. De CAVV noemt als erkende internationaalrechtelijke rechtsbases voor geweldgebruik toestemming van de staat waarin een aanval met een bewapende drone plaatsvindt, een mandaat van de VN Veiligheidsraad en het recht op zelfverdediging. Het Kabinet onderschrijft de conclusie dat er sprake moet zijn van geldige toestemming, wil er geen inbreuk zijn op het geweldverbod. De CAVV reikt een aantal nuttige criteria aan
Wetgeving
voor de beoordeling of er in een specifiek geval sprake is van geldige toestemming. Het humanitair oorlogsrecht en de rechten van de mens zijn de meest relevante rechtsregimes die van toepassing kunnen zijn op de inzet van bewapende drones. Het Kabinet kan zich in grote lijnen vinden in de conclusies van de CAVV ten aanzien van deze rechtsgebieden. De CAVV stelt vast dat het volkenrecht geen lacunes bevat ten aanzien van de inzet van bewapende drones. Bewapende drones zijn een relatief nieuw fenomeen, maar zijn in juridisch opzicht niet anders dan andere wapensystemen zoals jachtvliegtuigen en artillerie en als zodanig aan dezelfde regels onderworpen. Het Kabinet deelt ook deze conclusie Kamerstukken II 2013/14, 33 750 X, nr. 4
Terugkeerregeling Geleidende brief en initiatiefnota van het lid Van der Linde (08-10-2013) over afschaffing van de terugkeerregeling. – Ambtenaren die een politiek ambt aanvaarden hebben in veel gevallen het recht terug te keren op hun oude werkplek. De wettelijke basis van
deze terugkeerregeling verschilt per overheidslaag waaruit de betrokkene afkomstig is en per orgaan waarin betrokkene is benoemd. De indiener van de nota is van mening dat de terugkeerregeling een onterecht voordeel biedt aan ambtenaren en niet past in de huidige arbeidsmarkt. Politieke ambtsdragers hebben bij vertrek aanspraak op een redelijk wachtgeld, min of meer vergelijkbaar met een WW-uitkering. Het is niet redelijk (oud-)ambtenaren daarenboven een generieke baanzekerheid te bieden, noch tegenover politici die zo’n regeling niet hebben, noch tegenover anderen die in een dynamische arbeidsmarkt van baan naar baan gaan. De indiener wil een initiatiefwet opstellen waarin de generieke terugkeerregelingen voor alle ambtenaren en alle politieke ambtsdragers worden afgeschaft. Nader onderzocht dient te worden in welke behoefte de non-activiteitswedde daarna nog voorziet, maar in beginsel zou die ook moeten worden afgeschaft. Met het oog op rechtszekerheid en praktische uitvoerbaarheid zal de initiatiefwet geen terugwerkende kracht kennen. Beoogd
wordt de terugkeerregeling af te schaffen voor degenen die na inwerkingtreding voor het eerst een politiek ambt aanvaarden, en bestaande gevallen te respecteren. De indiener is voornemens aan de hand van de behandeling van de initiatiefnota een initiatiefwetsvoorstel op te stellen en aanhangig te maken. Kamerstukken II 2013/14, 33 767, nrs. 1 en 2
Rechtsbescherming tegen fiscus Brief van de Staatssecretaris van Financiën (08-10-2013) met de uitkomsten van een evaluatie van de wet die de rechtsbescherming met betrekking tot de administratieplicht en controlehandelingen van de fiscus moest verbeteren (Stb. 2011, 265). – De reden voor indiening van het wetsvoorstel was de aanname dat de Belastingdienst zorgvuldiger zou gaan worden in het vragen van informatie aan belasting- en administratieplichtige, en pas na een grondige bezinning met een (uitgebreid) informatieverzoek zou komen. Uit de inventarisatie blijkt dat dit effect inderdaad is opgetreden. Kamerstukken II 2013/14, 33 772, nr. 1
A^mDeZ\am^gbglmbmnnm?bgZg\b±e^=b^glmo^ke^gbg`!DbÛ]"bl een onafhankelijk klachteninstituut, waar consumenten gZbgm^kg^deZ\am^g[^aZg]^ebg`m^k^\amdngg^ghf ang`^l\abee^gf^mÛgZg\b±e^hg]^kg^fbg`^gm^!eZm^g" [^le^\am^g'DbÛ]bl]hhk]^Fbgblm^koZg?bgZg\b±g^kd^g] Zel[^fb]]^ebg`lhk`ZZg^g[bg]^g]Z]ob^l\hee^`^';bc DbÛ]p^kd^gknbf/)f^]^p^kd^kl%a^mdZgmhhkbl\^gmkZZe `^o^lmb`]bg=^gAZZ`'
;bgg^gDbÛ]sbcg^gd^e^ieZZml^g[^l\abd[ZZkohhk3
LEDEN VAN DE GESC HILLENCOMMISSIE FINANCIËLE DIENSTVERLENING =^@^l\abee^g\hffbllb^?bgZg\b±e^=b^glmo^ke^gbg`]h^m cZZkebcdlknbf0))nbmlikZd^gho^kÛgZg\b±e^`^l\abee^g' :_aZgd^ebcdoZg]^ZZk]oZg]^deZ\amphk]m]^ @^l\abee^g\hffbllb^`^ohkf]]hhk®®g%]kb^h_obc_ e^]^g'=^e^]^goZg]^@^l\abee^g\hffbllb^h^_^g^g ang_ng\mb^hgZ_aZgd^ebcd^ggZZk^b`^gbgsb\amnbm^g phk]^ghg]^klm^ng]]hhkl^\k^mZkbll^g]b^shk`]kZ`^g ohhk]^ikh\^]nk^e^sZZdl[^aZg]^ebg`'=^e^]^gfh`^g `^^g[bg]bg`a^[[^g%h_k^\^gma^[[^g`^aZ]%f^m^^g ÛgZg\b±e^hg]^kg^fbg`h_^^ghk`ZgblZmb^oZgÛgZg\b±e^ hg]^kg^fbg`^g' =^
>^gcnkb]bl\aeb]oZg]^@^l\abee^g\hffbllb^[^l\abdmbg b^]^k`^oZeho^k3 ^^gZ_`^khg]^hie^b]bg`G^]^keZg]lK^\am ohe]h^g]^k^e^oZgm^cnkb]bl\a^^koZkbg` knbf^^koZkbg`f^m]^[^aZg]^ebg`oZg`^l\abee^g Z\mn^e^d^ggbloZgÛgZg\b±e^ikh]n\m^g^g]b^glm^g E^]^goZg]^@^l\abee^g\hffbllb^hgmoZg`^g^^g o^k`h^]bg`i^ksbmmbg`' Ohhkf^^kbg_hkfZmb^ho^k]^s^oZ\Zmnk^dngmn\hgmZ\m hig^f^gf^mikh_'fk'<'>']nI^kkhg%^']ni^kkhg9dbÛ]'ge' Lheeb\bmZmb^ldngg^gphk]^g`^kb\amZZga^m[^lmnnkoZgDbÛ]% m^kZmm^gmb^oZg]^ohhksbmm^k%ikh_'fk':'AZff^klm^bg% Ihlm[nl2,+.0%+.)2:@=^gAZZ`' =^k^Z\mb^m^kfbcglenbmhi*.gho^f[^k+)*,'
ppp'dbÛ]'ge NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2651
Nieuws
2244
Vingerafdrukken afnemen voor paspoort gerechtvaardigd Hoewel het afnemen van vingerafdrukken en het bewaren hiervan in het paspoort een aantasting vormen van de rechten op eerbiediging van het privéleven en op bescherming van persoonsgegevens, zijn deze maatregelen niettemin gerechtvaardigd om elk frauduleus gebruik van paspoorten te voorkomen. Dat bepaalde het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn arrest van 17 oktober 2013 (zaak C-291/12, Michael Schwarz vs. Stadt Bochum).
I
n Verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten wordt bepaald dat paspoorten een opslagmedium bevatten dat aan de hoogste veiligheidseisen voldoet en dat, naast een gezichtsopname, ook twee vingerafdrukken bevat. Deze vingerafdrukken mogen alleen worden gebruikt voor het verifiëren van de authenticiteit van het paspoort en de identiteit van de houder ervan. De heer Schwarz verzocht aan de stad Bochum (Duitsland) om afgifte van een paspoort, waarbij hij weigerde zijn vingerafdrukken te laten afnemen. Aangezien deze stad zijn verzoek afwees, heeft Schwarz beroep ingesteld bij het Verwaltungsgericht Gelsenkirchen (administratief gerechtshof te Gelsenkirchen, Duitsland) waarbij hij vordert dat de stad Bochum wordt bevolen hem een paspoort af te geven zonder afname van zijn vingerafdrukken. Binnen deze context wenste het administratief gerechtshof te vernemen of de verordening, voor zover daarbij de aanvrager van een paspoort wordt verplicht zijn vingerafdrukken af te staan, en wordt bepaald dat deze moeten worden bewaard in het paspoort, geldig is, met name
2652
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Afname vingerafdrukken Bij het genoemde arrest beantwoordt het Hof deze vraag bevestigend. Hoewel het afnemen van vingerafdrukken en bewaren hiervan in het paspoort een aantasting vormen van de rechten op eerbiediging van het privéleven en op bescherming van persoonsgegevens, zijn deze maatregelen in ieder geval gerechtvaardigd door het doel om paspoorten te beschermen tegen elk frauduleus gebruik ervan. Het Hof stelt op dit punt vast dat de bestreden maatregelen met name de doelstelling van algemeen belang nastreven om de illegale binnenkomst van personen in de Europese Unie te beletten. Daartoe beogen deze maatregelen paspoortvervalsing en frauduleus gebruik van paspoorten te voorkomen. Om te beginnen is uit de ter beschikking gestelde gegevens niet gebleken en is overigens ook niet gesteld, dat deze maatregelen de wezenlijke inhoud van bovengenoemde fundamentele rechten niet eerbiedigen. Vervolgens stelt het Hof vast dat de bestreden maatregelen passend zijn om de doelstelling van bescherming van paspoorten tegen frauduleus gebruik te verwezenlijken, doordat zij het risico dat de binnenkomst op het grondgebied van de Europese Unie ten onrechte wordt toegestaan aan niet-geautoriseerde personen, aanzienlijk verminderen. Ten slotte gaan de bestreden maatregelen niet verder dan voor het verwezenlijken van dat doel noodzakelijk is. Wat het afnemen van vingerafdrukken betreft, is aan het Hof immers geen enkele maatregel ter kennis gebracht die voldoende doeltreffend zou zijn en tevens een minder ingrijpende aantasting zou vormen. Het Hof merkt met name op dat het stadium van technische ontwikkeling van
de methode die is gebaseerd op irisherkenning, niet het niveau heeft van de op vingerafdrukken gebaseerde methode, en dat de methode van irisherkenning op dit moment, vanwege de veel hogere kosten ervan, minder geschikt is voor algemeen gebruik.
Centrale opslag niet toegestaan Aangaande de verwerking van vingerafdrukken, stelt het Hof vast dat vingerafdrukken een bijzondere rol vervullen op het gebied van de identificatie van personen in het algemeen. Zo maakt de vergelijking van de op een bepaalde plaats afgenomen vingerafdrukken met die welke worden bewaard in een database het mogelijk om, hetzij in het kader van een crimineel onderzoek, hetzij met het oog op de uitoefening van indirect toezicht op een bepaalde persoon, de aanwezigheid van deze persoon op deze plaats vast te stellen. Het Hof wijst er evenwel op dat de verordening uitdrukkelijk preciseert dat vingerafdrukken alleen mogen worden gebruikt voor het verifiëren van de authenticiteit van het paspoort en de identiteit van de houder ervan. Bovendien bepaalt de verordening dat vingerafdrukken enkel mogen worden bewaard in het paspoort zelf, dat exclusief in het bezit blijft van de houder ervan. Aangezien voornoemde verordening niet voorziet in een andere vorm, noch in een ander middel van bewaring van deze afdrukken, kan deze niet aldus worden uitgelegd dat zij, als zodanig, een rechtsgrondslag biedt voor een eventuele centralisatie van verzamelde gegevens, of voor het gebruik van deze gegevens voor andere doeleinden dan dat van voorkoming van de illegale binnenkomst van personen op het grondgebied van de Unie. Bron: Hof van Justitie EU, Perscommuniqué 135/13
Nieuws
2245
Beperkte openbaarheid in EU-mededingingszaken Verzoeken tot openbaarmaking onder de Eurowob van stukken in mededingingszaken doen in hun algemeenheid afbreuk aan de bescherming van het onderzoek door de Commissie. Dat heeft het Gerecht in een arrest van 13 september 2013 bepaald in een door Nederland aangespannen procedure (zaak T-380/08 (Nederland tegen de Commissie)). Een dergelijk verzoek blijkt daarmee weinig kans van slagen te maken.
N
ederland betoogde in deze procedure dat de uitzonderingsgronden in de Eurowob (Verordening 1049/2001) verkeerd waren geïnterpreteerd en dat het
motivatiebeginsel was geschonden. Het Gerecht overwoog dat het in deze zaak gaat om de afweging tussen het belang van verordening 1/2003 en de Eurowob. Verordening 1/2003 beoogt de geheimhoudingsplicht te verzekeren in mededingingsprocedures, terwijl de Eurowob tot doel heeft de besluitvormingsprocedures van de overheidsorganen zo transparant mogelijk te maken. Hoewel de instelling moet nagaan in hoeverre een verzoek tot openbaarmaking dit doel ondermijnt, mag deze zich voor bepaalde categorieën documenten beroepen op algemene aannames. Procedures onder de mededingingsregels van artikel 81
EG-Verdrag vallen hieronder. Een dergelijk algemeen vermoeden houdt in dat openbaarmaking in een mededingingsprocedure in beginsel afbreuk doet zowel aan de bescherming van het doel van onderzoeken, inspecties en audits van EU-instellingen als aan de bescherming van de commerciële belangen van de betrokken ondernemingen. Dit is onafhankelijk van de vraag of de procedure nog aanhangig is: ook na afloop van een procedure kan dit soort informatie de belangen van de onderneming schaden. Bron: Expertisecentrum Europees Recht, Ministerie van Buitenlandse Zaken
2246
Voorlopige voorziening in een verzoekschriftprocedure? Cassatie in het belang der wet De Commissie cassatie in het belang der wet – bestaande uit mr. R.A.A. Duk, mevr. mr. M.M. Olthof en prof. mr. C.E. Du Perron – heeft op 3 september 2013 haar derde verslag uitgebracht aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad, mr. J.W. Fokkens.
I
n het verslag beveelt de commissie de P-G aan cassatie in het belang der wet in te stellen over de volgende vraag: Kan op grond van art. 223 Rv (opgenomen in de tweede titel van het eerste boek van het Wetboek van
burgerlijke rechtsvordering met voorschriften over de dagvaardingsprocedure in eerste aanleg) om een voorlopige voorziening worden gevraagd in een verzoekschriftprocedure? Een meer uitvoerige toelichting over deze vraag en een overzicht van de overige zaken die onder de aandacht van de commissie zijn gebracht, is te vinden in het verslag van de commissie. Het verslag van de commissie is gepubliceerd op de website van de Hoge Raad. De Commissie cassatie in het belang
der wet is ingesteld om te streven naar een ruimere toepassing van het rechtsmiddel van cassatie in het belang der wet ter bevordering van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling. De commissie beoordeelt uitsluitend zaken voor de civiele kamer van de Hoge Raad. De commissie zet haar werkzaamheden voort en nodigt een ieder uit om uitspraken onder de aandacht van de commissie te brengen die zich zouden lenen voor cassatie in het belang der wet, gelet op het belang van de rechtseenheid en/of de rechtsontwikkeling.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2653
2247
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Nudging of monsterlijke manipulatie? Op 11 oktober 2013 aanvaardde prof. dr. mr. J.P. (Koos) Boer zijn benoeming als hoogleraar Algemeen Belastingrecht aan de Universiteit Leiden met het uitspreken van zijn oratie ‘Sturende belastingheffer een monster? Juridische kanttekeningen bij fiscaal instrumentalisme en ‘tax nudging’’. Op uiteenlopende wijze probeert de belastingheffer gedrag te sturen. De belastingwetgever gebruikt al geruime tijd het belastingrecht als instrument om sturing te geven aan de samenleving. Vrijstellingen, kortingen en accijnzen zijn als kneedbare was in de handen van beleidsmakers. Deze vorm van sturing – fiscaal instrumentalisme – wordt door wetenschappers kritisch benaderd. Wat is hier aan de hand? Vertoont de belastingwetgever monsterlijk gedrag doordat hij – net als de gevreesde hellehond Cerberus of de verleidelijke Sirenen – uit is op effectbejag? In zijn oratie doet Koos Boer onderzoek naar de juridische normeringen die in dit verband aan het optreden van de wetgever dienen te worden gesteld. Naast sturing door de belastingwetgever houdt ook de Belastingdienst – als uitvoerder van de rijksbelastingen – zich bezig met het beïnvloeden van het gedrag van burgers en bedrijven. Deze sturing kan subtiel en zwak zijn, maar soms ook ingrijpende vormen aannemen. Deze vormen van sturing worden steeds belangrijker, maar krijgen binnen de fiscale wetenschap traditioneel bezien aanzienlijk minder aandacht. In welke gevallen is sprake van duwtjes in de ‘goede’ richting (‘nudges’)? En waar ligt de grens met ‘monsterlijke’ manipulatie? De zogeheten ‘nudge-benadering’ heeft de afgelopen jaren een enorme opmars doorgemaakt en kan ook inzichten bieden bij een juridi-
2654
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
sche normering van ‘tax nudging’. Boer voorziet in zijn oratie ook deze vorm van sturing van juridische kanttekeningen.
Promoties
NL-omzetbelasting of EU-btw
Onder druk van de economische crisis is er in de samenleving veel ophef over het internationaal belastingrecht. Nationale belastingstelsels zijn onvoldoende op elkaar afgestemd waardoor het voor internationaal opererende bedrijven en vermogende individuen relatief gemakkelijk is om de belastingdruk te minimaliseren. Deze ontevredenheid over het recht sluit aan bij de kritiek in de internationale vakliteratuur. De regels voor het internationaal belastingrecht zullen derhalve moeten worden aangepast aan de veranderingen in de samenleving. Cees Peters onderzoekt de vereiste aanpassing van het internationaal belastingrecht vanuit het perspectief van de noodzakelijke legitimiteit van dit recht. Het onderzoek heeft als doel om de legitimiteit van het internationaal belastingrecht in de snel veranderende samenleving te verbeteren. De nadruk ligt op het juridische kader van het internationaal belastingrecht en op de bijdrage van wetenschappelijk onderzoek aan de legitimiteit van dit recht. Dit laatste omvat met name een evaluatie van de verschillende concepten van internationale belastingneutraliteit. Deze economische concepten hebben zich ontwikkeld tot de belangrijkste normen van het internationaal belastingrecht. Het eerste deel van het onderzoek is een (rechts-)sociologisch onderzoek naar de ontwikkeling van het internationaal belastingrecht in de periode na de Tweede Wereldoorlog. Peters relateert deze ontwikkeling aan de veranderende (ideeën over de) interactie tussen de staat en de samenleving in die periode. Dit onderzoek biedt inzicht in de haperende legitimiteit van dit recht. Het normatieve kader wordt uiteengezet in het tweede deel van het onderzoek. Peters heeft inspiratie gevonden in het werk van de Duitse filosoof en socioloog Jürgen Habermas om het juridische kader van het internationaal belastingrecht te verbeteren. Peters geeft een korte inleiding op het werk van Habermas en
Op 15 oktober 2013 hield prof. mr. dr. R.A. (Redmar) Wolf, bijzonder hoogleraar indirecte belastingen aan de Vrije Universiteit Amsterdam, zijn oratie ‘NL-omzetbelasting of EU-BTW? Over een almachtig hof en een parlement dat naar huis kan’. In zijn oratie bespreekt Wolf de doorwerking van EU-recht in de nationale praktijk van de omzetbelasting en onderkent rechtsvorming zonder democratische legitimatie. Als het gaat om de omzetbelasting, dan zijn de btwarresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie leidend geworden en kan ons nationale parlement naar huis. Sinds 1967 bepaalt een EU-richtlijn dat lidstaten een btw moeten heffen. Nederland heeft deze heffing geregeld in de Wet op de omzetbelasting. Lang werd gedacht dat alleen belastingplichtigen met de wet te maken zouden hebben. De richtlijn bevatte immers alleen instructies aan de lidstaten. Inmiddels heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in veel arresten laten zien dat de verhouding tussen EU-richtlijn en nationale wet een andere is. Bepalingen uit een richtlijn kunnen rechtstreeks toepasbaar zijn. Wettelijke bepalingen moeten conform de richtlijn worden uitgelegd. Het HvJ bedient zich bovendien in toenemende mate van - zelf geconstateerde - algemene beginselen om aldus een uniforme heffing van btw in alle lidstaten te bewerkstelligen. Op vrijdag 22 november 2013 om 15.00 uur houdt prof. mr. A. Machielse, hoogleraar Straf- en strafprocesrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen, zijn afscheidscollege. Plaats: Academiezaal Aula, Comeniuslaan 2 te Nijmegen
Legitimiteit internationaal belastingrecht
Universitair Nieuws
gaat dan vervolgens uitgebreider in op zijn ideeën over het moderne recht en op zijn inventieve kijk op de relatie tussen legaliteit en legitimiteit. Hij stelt voor om Habermas’ ‘communicatieve paradigma’ te verankeren aan de basis van het internationaal belastingrecht. Het derde deel van het onderzoek doet tenslotte – op basis van het geschetste normatieve kader - concrete aanbevelingen ter verbetering van de legitimiteit van het internationaal belastingrecht. Dit omvat onder meer een betoog over de noodzaak voor meer interdisciplinair onderzoek over internationaal belastingrecht. Bovendien doet Peters een pleidooi voor ‘deliberative international tax law’. Conflicterende doelstellingen en waarden van nationale belastingstelsels liggen aan de basis van de problemen van het internationaal belastingrecht. Dit kan leiden tot dubbele niet-belastingheffing. Deliberative international tax law heeft als uitgangspunt dat deze problemen op een legitieme wijze moeten worden opgelost. Peters pleit daarom voor deliberaties met alle belanghebbenden onder de supervisie van het supranationale recht om te komen tot een rationele overeenstemming over deze geschillen. Hij stelt dat niet gestreefd moet worden naar een geharmoniseerde oplossing voor alle bilaterale conflicten tussen rechtsstelsels, maar dat voor elke conflict een individuele (bilaterale) oplossing moet worden gezocht in adequate deliberaties. Peters promoveerde op woensdag 25 september j.l. aan Tilburg University. Promotoren: prof. dr. P.H.J. Essers en prof. dr. E.C.C.M. Kemmeren. Cees Peters The faltering legitimacy of international tax law CentER Dissertation Series (Tilburg School of Economics and Management) ISBN 978 90 5668 362 7 (beperkte oplage; commerciële uitgave verwacht in 2014)
Geestelijken in het recht Recht en religie lijken niet voor iedereen a priori met elkaar verbonden te zijn. Is het recht niet iets van de staat en religie van de kerk? De werkelijkheid is genuanceerder en gecompliceerder. De scheids-
lijn tussen kerk en staat – waar die ook precies getrokken wordt – brengt mee dat er in elk geval op twee niveaus rechtsvoorzieningen nodig zijn: interne rechtsregels voor de organisatie in de kerk en externe rechtsregels voor de wederzijdse afbakening tussen kerk en staat. Beide categorieën zijn aan de orde als het gaat om de rechtspositie van geestelijken. In zijn proefschrift behandelt advocaat Pieter Pel de rechtsposities van geestelijke functionarissen in kerken en religieuze gemeenschappen. Het betreft predikanten, priesters, pastoors, imams, voorgangers, pastoraal of kerkelijk werkers, allen die beroepshalve werkzaam zijn in een geestelijk ambt of functie in kerk, parochie of moskee. Om hun rechtsposities goed te duiden is het juridisch onderzoek opgezet vanuit een duaal perspectief van zowel het statelijk recht als het kerkelijk recht. Vanuit statelijkrechtelijke optiek zijn er de drie pijlers van het recht op vrijheid van godsdienst, de scheiding van kerk en staat en de neutraliteit van de overheid die de rechtsverhouding tussen kerk en staat reguleren. Zij vinden hun basis in artikel 6 Grondwet en artikel 9, 11 en 14 EVRM. Toegespitst op de kerken is artikel 2:2 BW het centrale artikel in de Nederlandse wetgeving. Volgens dit artikel worden de kerken ‘geregeerd door hun eigen statuut, voor zover dit niet in strijd is met de wet’ (lid 2). Deze autonomie wordt in het eerste hoofddeel van de studie in diverse opzichten belicht: rechtshistorisch, vanuit het rechtspersonenrecht, uit oogpunt van rechtspluralisme, vanuit het EVRM en de actuele rechtspraak van het Europese Hof, etc. De opvatting dat het intern-kerkelijk recht onderdeel uitmaakt van het privaatrecht wordt gemotiveerd bestreden. Ook de betekenis van het corporatierecht in het nieuwe Boek 10 Titel 8 passeert de revue. Op basis van het aldus bestaande bijzondere rechtskader wordt in het tweede hoofddeel het kerkelijk rechtspositierecht onderzocht. De meeste kerkgenootschappen hanteren een rechtspositievorm sui generis, gebaseerd op de kerkelijke ambtsgedachte. Deze rechtspositie wordt enerzijds afgewogen tegen de arbeidsovereenkomst, anderzijds tegen de ambte-
naarsaanstelling. Rechtspraak van de Hoge Raad en lagere civiele rechters, van de Centrale Raad van Beroep en van het Europese Hof in Straatsburg aangaande geestelijken wordt geïnventariseerd en beoordeeld. Tot slot komt de vraag in beeld of bij de eigen kerkelijke rechtspositiemodellen in de diverse kerken en religieuze gemeenschappen wordt voldaan aan de basiseisen van sociale rechtvaardigheid. Daarbij blijkt dat diverse kerkgenootschappen hun interne procesrecht rond voorgangers kritisch dienen te evalueren. Pel promoveerde op 5 september 2013 aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn promotoren waren prof. mr. dr. F.T. Oldenhuis en prof. mr. dr. W.A. Zondag. P.T. Pel Geestelijken in het recht. De rechtspositie van geestelijke functionarissen in het licht van het eigen recht van kerken en religieuze gemeenschappen in de Nederlandse rechtsorde. Bakelsreeks Boom Juridische uitgevers 2013, 713 p., € 95 ISBN 978 90 8974 823 2
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2655
Personalia
2248
Hoogleraar Prof. dr. Kees Cappon is benoemd tot hoogleraar Institutionele grondslagen van het recht in Europa in historisch perspectief aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam. De leeropdracht van Cappon omvat onderzoek naar de wording en ontwikkeling van instellingen en rechtsregels die de grondslag vormen van de huidige Europese rechtsorde. In de komende jaren wordt het lopend onderzoek naar
2249
elementen uit de geschiedenis van het Latijns notariaat voortgezet evenals de studie naar de ontwikkeling van grondrechten en het idee van de rule of law in de civil law-traditie en in de common law. In het laatste onderzoek concentreert Cappon zich in het bijzonder op het werk van de Engelse jurist en de verdediger van de common law en Parliament, Edward Coke (1552-1634).
Advocatuur Met ingang van 1 oktober 2013 is Wendy de Jong verbonden als partner aan DVDW Advocaten. De Jong adviseert en procedeert op het gebied
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
van arbeidsrecht. Zij houdt zich op dit terrein onder meer bezig met reorganisaties, individueel ontslagrecht (m.n. statutair directeur), arbeidsovereenkomsten, (wijziging) arbeidsvoorwaarden en medezeggenschapsrecht.
Agenda 26 10 t/m 24 11 2013 Advocatuur en Rechtspraak De tentoonstelling over Advocatuur en Rechtspraak is de tweede in een reeks. Kunstenaars geven hun uiting aan de advocatuur en rechtspraak door middel van sculpturen, schilderijen, tekeningen en keramiek. De Kunstenaars die op de tentoonstelling vertegenwoordigd zijn: Jacques Tange, Floor de Bruyn Kops, Lois Boomma, Hans van Horck en Arnout van Mameren.
te Den Haag
seerd. Een werkgroep van de Teldersstichting, onder voorzitterschap van Tom Zwart (hoogleraar Rechten van de Mens, Universiteit Utrecht), heeft daarom de mogelijkheden verkend om de legitimiteit van de rechterlijke macht te behouden en te versterken. Tijdens deze bijeenkomst wordt het eerste exemplaar van ‘De legitimiteit van de rechterlijke macht. Ideeën voor behoud en versterking’ aangeboden aan de minister van Veiligheid en Justitie, Ivo Opstelten. Er vindt een paneldiscussie plaats over drie thema’s die in de publicatie aan bod komen: lekenrechtspraak, de participatie van het slachtoffer in het strafproces en de culturele pluriformiteit van de rechterlijke macht.
Inlichtingen en aanmelding: in verband met de veilig-
Tijd: donderdag 21 november van 13.30 tot 18.00 uur
heidsvoorschriften van het Vredespaleis dient eenieder die
Plaats: Novotel Den Haag City Centre, Hofweg 5
de vergadering bezoekt zich te kunnen legitimeren en
te Den Haag
zich tevoren per e-mail aan te melden op
[email protected].
Inlichtingen en aanmelding: via: aanmelding@telders-
Niet-leden van de KNVIR die geïnteresseerd zijn in het
stichting.nl. Aanmelding vooraf wordt op prijs gesteld.
Montesquieu Instituut korting van € 5 (door middel van actiecode RTHCIN13).
01 11 2013 KNVIR Jaarvergadering
Plaats: Galerie Jabelle, Lange Haven 50 te Schiedam
Dit jaar wordt de jaarvergadering van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Internationaal Recht (KNVIR) gewijd aan een discussie over drie preadviezen over het thema ‘Honderd jaar Vredespaleis’ die voor deze gelegenheid in opdracht van de KNVIR zijn geschreven. De auteurs geven een korte inleiding, gevolgd door een debat over de in de preadviezen opgenomen stellingen.
Inlichtingen en aanmelding: via: www.jabelle.nl.
Tijd: vrijdag 1 november vanaf 14.45 uur
Tijd: zaterdag 26 oktober opening om 16.00 uur. Expositie loopt tot en met zondag 24 november. Vrijdag, zaterdag en zondag van 12.00 tot 17.00 uur en op afspraak
Plaats: Vredepaleis, Historische Leeszaal, Carnegieplein 2
30 10 2013 De eurocrisis: van A tot Z Tijdens het tweede Haagsch College vertelt 0ud-Het Financieele Dagbladcorrespondent Martin Visser over ‘De eurocrisis. Voor iedereen die de complexiteit van de eurocrisis helder wil krijgen’. Waardoor ontstond deze crisis, welke stappen zijn er de afgelopen jaren gezet en waarom is het einde nog niet in zicht? Visser zat de afgelopen jaren in Brussel en behandelt de crisis van A tot Z. Tijd: woensdag 30 oktober van 20.00 tot 21.30 uur Plaats: Perscentrum Nieuwspoort, Lange Poten 10 te Den Haag Inlichtingen en aanmelding: via: www.newscollege.nl Deelname kost € 30. Voor deze bijeenkomst geldt een
2656
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
onderwerp van de bijeenkomst zijn welkom.
11 11 2013 De legitimiteit van de rechterlijke macht Binnen de rechterlijke macht wordt over de kwaliteit van de rechtspraak gediscussieerd na protestgeluiden over te hoge werkdruk en te krappe budgetten. Dergelijke kwesties roepen de vraag op waar het vertrouwen in de rechterlijke macht op is geba-
13 11 2013 Cybercrime: bedreigingen en antwoorden Het Centre for Information and Research on Organised Crime (CIROC) organiseert een seminar onder de titel ‘Cybercrime: bedreigingen en antwoorden’. In 2001 schreven Bruinsma, Haen-Marshall en Van de Bunt in hun toekomstvisie op de misdaad en de criminologie dat ontwikkelingen
Agenda
in de ICT nieuwe gelegenheden zouden bieden aan het plegen van traditionele misdrijven zoals diefstal, stalking, kinderpornografie, mensenhandel en seksuele intimidatie. Dezelfde ontwikkelingen zouden ook tot nieuwe vormen van criminaliteit leiden. Deze voorspelling is meer dan bewaarheid. Aan de andere kant biedt ICT tal van nieuwe mogelijkheden voor criminaliteitsbestrijding. Gaan de hierboven beschreven oude en nieuwe soorten misdrijven ook samen met een ander type dader? Hoe opereren cybercrimedaders en hoe pakt de overheid hun opsporing aan? Hoe reageren (potentiële) slachtoffers op de dreiging van cybercrime? Deze en andere vragen worden door verschillende sprekers tijdens dit seminar aan de orde gesteld.
Inlichtingen en aanmelding: via: werkgroepsociaalrecht@
prudentie over het nareisbeleid, de nieuwe Dublin Verordening die per 1 januari 2014 in werking treedt, grensdetentie, homoseksuele asielzoekers (incl. het arrest van het EU Hof dat op 7 november 2013 wordt verwacht) en de actuele jurisprudentie over Somalische en Irakese asielzoekers.
vrouwenrecht.nl
Tijd: donderdag 28 november van 9.00 tot 17.00 uur
komen belangrijke ontwikkelingen op het gebied van vrouw en arbeidsrecht in de wetgeving en rechtspraak aan de orde. Tijd: donderdag 21 november om 18.30 uur Plaats: Bibliotheek Rookhuizen, Rijnsburgerweg 18 te Leiden
Plaats: Vrije Universiteit Amsterdam, De Boelelaan 1105
21 11 2013 Zit ik hier wel goed?
Plaats: Universiteit Utrecht (Raadzaal), Achter Sint Pieter
De Raad voor Strafrechtstoepassing en jeugdbescherming organiseert het congres ‘Zit ik hier wel goed? Gedetineerden, terbeschikkinggestelden en jeugdigen over plaatsing en overplaatsing’. Vragen die hierbij aan bod komen, zijn onder andere: hoe krijgt dit plaatsingsgebied in de praktijk gestalte? Welke criteria worden daarbij gehanteerd? En welke verbeteringen zijn mogelijk in dit beleid?
200 te Utrecht
Tijd: donderdag 21 november van 9.00 tot 17.30 uur
Inlichtingen en aanmelding: via: www.ciroc.nl. Graag
Plaats: Hotel Theater Figi, Het Rond 2 te Zeist
vóór 4 november aanmelden. Er is een beperkt aantal
Inlichtingen en aanmelding: via: http://formulieren.justi-
plaatsen beschikbaar. Plaatsing geschiedt op volgorde van
tie.nl/congresrsj2013. Aanmelden is mogelijk tot 7
binnenkomst. Deelname kost € 220.
november. Deelname is gratis.
15 11 2013 Digital Paul Scholten Project
22 11 2013 Postnational Democracy.
In 1931 Paul Scholten’s book General Part was published, which for many Dutch legal theorists still is a relevant source today in their study of the nature of law. To make it possible for Dutch legal theorists to refer to this book in a meaningful way in their publications for an international audience, a translation of its most important first chapter has been done over the past two years.
The Lisbon Treaty initiated a new debate on the democratic nature of the Union. The changed legal situation crucially begs new questions. What normative consequences should follow from this double democratic foundation? Which are its institutional and legal implications? The Amsterdam Centre for European Law and Governance organizes a conference about ‘Postnational Democracy. Beyond Representation in the EU’. The goal of this conference is to take stock of the institutional and legal developments that followed the entering into force of Article 11 TEU.
Tijd: woensdag 13 november van 9.00 tot 16.30 uur
Tijd: vrijdag 15 november vanaf 13.00 uur Plaats: Universiteit van Amsterdam (Universiteitsbibliotheek), Doelenzaal, Singel 425 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.paulscholten.eu. Aanmelden via Alexandra Neut-Welling, e-mail:
[email protected]
Tijd: vrijdag 22 november van 9.30 tot 17.30 uur
21 11 2013 Werkgroep Sociaal en Europees recht Tijdens de bijeenkomst van de werkgroep Sociaal en Europees recht van de Vereniging Vrouw en Recht geven Eva Cremers en Marlies Vegter een presentatie naar aanleiding van hun artikel in de recent verschenen oordelenbundel van het College voor de Rechten van de Mens (www.mensenrechten.nl/publicaties/detail/18586). Aan de hand van de presentatie
Plaats: Universiteit van Amsterdam (Universiteitsbibliotheek), Singel 425 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: http://acelg.uva.nl/ news/events/content/conferences/2013/11/3rd-annualacelg-conference.html. Deelname is gratis, aanmelding is verplicht.
28 11 2013 Actualiteiten vluchtelingenrecht In deze postacademische onderwijscursus komen onder andere aan de orde de ontwikkelingen in en juris-
te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.vula.nl
29 11 2013 Het Bureau Medische Advisering De afgelopen jaren hebben advocaten en medici regelmatig hun zorgen geuit over de adviezen van het Bureau Medische Advisering. Het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten heeft een aantal van deze zorgen onderzocht en de bevindingen neergelegd in de notitie ‘Het Bureau Medische Advisering nader beschouwd. Zorgpunten en aanbevelingen’. Het rondetafelgesprek heeft als doel de in deze notitie genoemde zorgpunten en aanbevelingen te bespreken met verschillende betrokkenen uit de praktijk. Tijd: vrijdag 29 november van 13.30 tot 17.30 uur Plaats: Het Nutshuis, Riviervismarkt 5 te Den Haag Inlichtingen en aanmelding: via: www.njcm.nl. NJCMleden en studenten betalen € 12,50. Overige geïnteresseerden betalen € 15.
29 11 2013 Jaarlijks symposium NVOR De Nederlandse Vereniging voor Onderwijsrecht (NVOR) organiseert een jaarlijks symposium met als thema ‘De juridische en beleidsmatige aspecten van ‘de krimp in het onderwijs’. Het bestuur van de NVOR signaleert dat door demografische en sociale ontwikkelingen in diverse gebieden in Nederland een voldoende aanbod van primair en voortgezet onderwijs alsmede het middelbaar beroepsonderwijs onder druk staat of komt te staan. Deze ontwikkeling wordt eenvoudig aangeduid met ‘de krimp’. De bedreiging van voldoende aanbod van onderwijs roept tal van vragen op, waarop ook van onderwijsjuristen een antwoord wordt gevraagd. Tijd: vrijdag 29 november van 9.00 tot 17.00 uur Plaats: La Vie (Regardz), Lange Viestraat 351 te Utrecht. Inlichtingen en aanmelding: via: www.nvor.nl.
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-10-2013 – AFL. 37
2657