1
DE TEGENWOORDIGHEID VAN JEZUS Door: André Lascaris 0] Het Dominicaans Studiecentrum voor Theologie en Samenleving is geen instituut dat zich wijdt aan de geschiedenis. Het probeert theologisch in te gaan op vragen van nu. We proberen niet een studie te maken van de Dominicaanse spiritualiteit of van Thomas van Aquino, maar we proberen te doen - op een bescheiden niveau – wat Thomas in zijn tijd heeft proberen te doen: het geloof vertalen naar zijn eigen tijd. Maar hoewel het DSTS zich niet richt op de geschiedenis, op het verleden, kunnen we niet geheel zonder geschiedenis: want het verleden is een deel van ons heden. Ik begin met een korte historische anekdote uit mijn eigen verleden. Toen ik in 1966 naar Oxford ging om mijn kennis van de kerkvaders te verdiepen en daar te promoveren, werd me bijna direct na aankomst verteld dat een hoogleraar een voordracht had gehouden over de werkelijke aanwezigheid van Jezus in de eucharistie. Hij had gevraagd aan de aanwezigen om hun hand op te steken wanneer zij geloofden in de werkelijke afwezigheid van Jezus in de eucharistie. Niemand stak zijn hand op, waarna de hoogleraar vaststelde dat iedereen dus geloofde in de werkelijke aanwezigheid van Jezus in de eucharistie. Je kunt je afvragen of dit niet wat kort door de bocht was. Maar het voordeel van een dergelijke aanpak is dat je wordt wakker geschud en beseft dat je vele woorden gebruikt zonder erbij stil te staan wat zij betekenen. Ook ik zal hier en daar wat kort door de bocht moeten, mede wegens de lengte van deze bijdrage. We geloven dus allen hier – vermoed ik – in de werkelijke aanwezigheid van Jezus in de eucharistie. Maar wat betekent die aanwezigheid? Hoe moeten we ons die voorstellen? “Dat is een mysterie”, hoor ik roepen. Maar we moeten erg voorzichtig zijn met het woord ‘mysterie’. Dat heeft vaak de betekenis van ‘geheim’, ‘geheimzinnig’, ‘iets wat je niet weten mag of kunt’. Maar het woord ‘geheim’ heeft altijd iets met geweld te maken. De waarheid is het eerste slachtoffer van een oorlog of gewapend conflict. Iemand die een geheim heeft, heeft macht over anderen die dat geheim niet kennen. Je hoort wel eens zeggen: de kerk heeft haar geheim’, maar zoiets wordt gebruikt om te zorgen dat je niet verder vraagt. In het Nieuwe Testament is daarentegen een ‘mysterion’, een mysterie, iets wat verborgen was maar nu aan het licht treedt. Dus het heeft bijna de tegengestelde betekenis van ‘geheim’, ‘Mysterion’ is ook het
2
woord dat gebruikt wordt voor ‘sacrament’: een werkzaam teken. De onkenbaarheid van God zou ik geen mysterie willen noemen, maar ik kan me indenken dat mensen dat doen 1] Vele eeuwen heeft men nauwelijks nagedacht over de aanwezigheid van Jezus in de eucharistie. De term ‘aanwezigheid’ werd vooral gebruikt om de aanwezigheid van Jezus op onze aarde in onze geschiedenis aan te geven en zijn aanwezigheid bij zijn wederkomst op het einde van de tijd. In de eucharistie werd deze aanwezigheid herdacht. In de eucharistie wordt ons de gedachtenis van het leven, lijden, dood en verrijzenis nagelaten en wordt uitgekeken naar zijn komst in heerlijkheid.1 Deze ‘gedachtenis’ is niet alleen maar een terugdenken aan, een zich herinneren, maar een bijbels ‘gedenken’: we zijn zelf bij dit gebeuren betrokken. De beloften van God gedenken is beseffen dat zij ook voor ons gelden en dus een oproep zijn om ernaar te leven. In de negende eeuw verschuift de terminologie. Tot dan toe werd het aardse lichaam van Jezus het ’ware lichaam’ genoemd en in de eucharistie was Jezus aanwezig met het sacramentele lichaam, of in de woorden van die tijd, het ‘mystieke lichaam’ – mystiek betekent hier sacramenteel. In de negende eeuw ging het eucharistische brood ‘het ware lichaam’ heten en de kerk ‘het mystiek lichaam’.2 Deze laatste werd steeds meer verstaan als een juridische grootheid. De eucharistie kwam zo los te staan van de kerk. Dan komt, mede onder invloed van het juridische denken, de vraag op: hoe komt de aanwezigheid van Jezus in de eucharistie tot stand? Deze vraag wordt van groot belang in de tijd van de hervorming in de discussies met Luther en Calvijn. Het concilie van Trente koos in zijn decreet van 11 oktober 1551 voor het woord transsubstantiatie (Denz.1651) en wijst zo terug naar de theologie van Thomas van Aquino, die zoals u weet in de dertiende eeuw leefde. Deze gebruikte op zijn beurt de filosofie van Aristoteles van de vierde eeuw voor Christus om de aanwezigheid van Jezus in de eucharistie uit te leggen. Het is onmogelijk om deze ochtend daarop uitgebreid in te gaan. Het is van belang te onthouden dat in de tijd van Thomas de wereld er veel stabieler uitzag dan de onze. De grote vraag was hoe wezenlijke veranderingen konden 1
2
Ton van Eijk, Eucharistie. Het woord en het brood. Bergambacht, uitgeverij 2VM 2011,17-45
Berengarius van Tours ((c. 999-1088) ontkende dat Jezus van de hemel op het altaar gebracht werd .zoals kennelijk velen dachten.
3
plaatsvinden. Mensen dachten in vaste eenheden, in ‘substanties’ en in ‘essenties’. Die vaste eenheden hadden bepaalde eigenschappen: bijvoorbeeld een steen was blauw of juist bruin, hij ligt in een bepaalde hoek. Hij is groot of klein. langwerpig of dik. Die eigenschappen horen niet bij het wezen van de steen. Zij zijn ‘accidenteel’, bijkomstig. De steen blijft ook een steen wanneer hij op een andere plaats ligt. Maar verandert de steen zelf, een steen wordt as, dan veranderen ook de eigenschappen. Men nam aan dat er bij veranderingen iets bleef – dat noemde men de materie en iets veranderde, - dat noemde men de vorm. De eigenschappen veranderen met de vorm. Bij de consecratie echter houden brood en wijn op brood en wijn te zijn, en worden ze het lichaam en bloed van Jezus. [S. Theol. III. q. 75, a. 3]. Deze verandering is bovennatuurlijk en betreft de vorm en de materie. (a.4) De accidenten, de bijkomstige eigenschappen, veranderen deze keer niet, ze blijven door Gods voorzienigheid hetzelfde, want het zou voor een mens vreselijk zijn echt vlees en bloed van een mens te eten. Dus het brood ziet eruit als brood, het smaakt en ruikt naar brood, maar het is geen brood. Is dit geen bedrog? Neen, want je weet vanuit je geloof dat dit geen brood meer is of wijn, maar het lichaam en bloed van Christus. (S. Theol. III. q. 75, a. 8) Die verandering vindt in één moment plaats door de woorden van Christus, uitgesproken door de priester. Die woorden zijn voldoende om de verandering te bewerken. (q 78 art 2 en 3) Bij dit alles is er sprake van de werking van de heilige Geest. (q, 75, a 1, ad 1)3 Erg bevredigend is dit alles niet. Het is onduidelijk of Thomas de termen die hij gebruikt vooral filosofisch gebruikt of ook, wat wij zouden noemen, natuurwetenschappelijk. Het lijkt erop of vorm en materie componenten zijn in een veranderingsproces. Hoe de verandering plaatsvindt, bespreekt Thomas niet. Het is hoogst merkwaardig dat de eigenschappen van brood en wijn blijven bij deze transformatie: dat kan slechts door Gods ingrijpen. Is de eucharistie zo telkens weer een miraculeus gebeuren?4 Thomas zegt dan wel dat er van bedrog geen sprake is, maar zo wordt voor ons toch een sluier geworpen over wat werkelijk aangeboden wordt. Het laatste woord is dat de aanwezigheid van Jezus een mysterie is, maar ik wijs dat woord mysterie in de zin van een ‘geheim’ af. Hij verwijst naar de Heilige Geest, maar de verwijzing is tamelijk mager. De epiclese, de aanroeping 3
4
L. Brink, ‘Thomas en Calvijn tezamen ter communie’, in:Tijdschrift voor Theologie 29(1989) 232-249.
Zie voor een uitvoerige kritische beschouwing: P.J. FitzPatrick, In Breaking of Bread. The Eucharist and ritual. Cambridge, University Press 1993, 1-48.
4
van de Heilige Geest, was toen al voor een goed deel uit het gezichtsveld verdwenen. Het ritueel van de liturgie speelt geen enkele rol: Thomas neemt de woorden die gezegd worden over brood en wijn ‘dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed’, als bepalend; al het andere, woorden en gebaren, zijn kennelijk overbodig. In de tijd van Thomas, en nog meer daarna is alle nadruk gelegd op het brood en de wijn, vooral op het brood. Het rondtrekken met dit brood zoals men eerder deed met een relikwie, de processie, is daarvan een voorbeeld. De scrupuleuze wijze waarop men met brood en wijn omging is daarvan een ander voorbeeld. De adoratie van het Heilig Sacrament kon opbloeien mede dank zij die sterke overtuiging van de werkelijke aanwezigheid van Jezus in brood en wijn. De consecratie werd belangrijker dan ter communie gaan. Ik herinner me dat een priester me ooit de monstrans voorhield zodat ik even dichter bij Jezus zou kunnen zijn. Ik ben toen tamelijk gauw de kapel uitgelopen. Ik denk dat Thomas daar ook niet erg tevreden over geweest zou zijn. Het aspect van gemeenschapsvorming, van samen eten en van samen werken door open te staan voor het komende rijk van God ontbreekt. Vooral na Trente neemt de scrupelositeit toe. Men probeert precies af te palen wanneer de transsubstantiatie plaats vindt. Er ontstaat een eucharistische vroomheid, die cirkelt rond de aanwezigheid van Jezus in de eucharistie, maar waarbij het ter communie gaan tamelijk zeldzaam is. 2] Schillebeeckx heeft moedig proberen te breken met deze traditie van transsubstantiatie en pleitte in1967 voor een transignificatie. Niet Aristoteles maar de fenomenologie is hier de wijsgerige achtergrond. Brood en wijn staan hier minder in het middelpunt De aanwezigheid van Christus in de eucharistie is ondergeschikt aan de aanwezigheid van Christus in de kerk. In de eucharistie vieren wij die aanwezigheid. Het uitgangspunt is dat geven een bijzondere betekenis heeft. Wanneer iemand mij thee en een koekje geeft, gaat het niet om de thee en het koekje als voedsel, maar ze zijn een uitdrukking van hoe welkom ik ben. Het ‘lichaam’ en ook het ’bloed‘ geven in de Semitische traditie heel de persoon aan. Het bijzondere hier is dat in de eucharistie Jezus zichzelf aanbiedt door brood en wijn. Dit is het verschil met de gewone, seculiere, menselijke ervaring. De kop thee en het koekje zijn hier Christus zelf. Maar we lijken zo terug te zijn bij Thomas. Bij hem hadden we de wonderbaarlijke scheiding van eigenschappen en substantie; er is een apart ingrijpen van God nodig. En daarin moet je geloven. Hier vindt iets dergelijks plaats: er wordt voedsel aangeboden, en nu moet je geloven
5
dat dit een bijzondere betekenis heeft, die bewerkt wordt door God. Evenals bij Thomas vinden we hier een scheiding tussen datgene wat ik zie, en proef en ruik en de werkelijkheid, namelijk dat we Jezus ontmoeten. 5 We zijn weer terug bij het mysterie, het mysterieuze, het geheimzinnige met al haar aantrekkelijkheid en met haar verborgen geweld. 3] In de loop van de eeuwen lijken we vergeten te zijn dat de eucharistie een viering is, een ritueel. Mensen zeggen woorden, zingen, staan op en zitten, eventueel knielen ze, ze bidden, lopen, geven elkaar de hand, en vooral delen zij brood en wijn. Moeten we juist niet in de rite de aanwezigheid van Jezus ervaren?6 Dingen krijgen betekenis in de context van het handelen van mensen. Het is niet genoeg om alleen naar het brood en wijn te verwijzen. Het ‘dit’ van het ‘dit is mijn lichaam’ verwijst naar de betekenis van de handelingen en de handelende personen in het zegenen, delen en met elkaar delen. In het delen voltrekken we ritueel datgene waar Jezus voor heeft gestaan. De basisvorm van dit ritueel is de maaltijd, die zelf het hart is van het menselijk leven. Door te doen wat hij gedaan heeft in zijn leven, hem gedenkend niet alleen in woorden, maar metterdaad, is Jezus tegenwoordig en is de vierende gemeenschap aanwezig bij de geschiedenis van Jezus.7 Aanwezigheid is van persoon tot persoon via taal en gebaar.8 In dit gebeuren is Jezus werkelijk aanwezig zoals de hoogleraar in Oxford vaststelde. Het woord ‘lichaam’ zelf betekent meer dan lichaam. Het betekent onder meer persoon. De woorden van de consecratie zijn geen magische woorden. In 2001 werd het eucharistisch gebed van Addai en Mari uit de Assyrische kerk door Rome officieel erkend. In dat gebed komen de woorden van de institutie helemaal niet voor. Je kunt zonder consecratiewoorden dan niet zeggen: voor de consecratie is Jezus niet tegenwoordig, daarna wel. Maar ook wij kunnen dit niet zeggen, want Jezus is aanwezig in heel het gebeuren. Het samen eten en drinken is daarvan het hoogtepunt. De verandering van brood en wijn gaan niet uit boven het delen. Het is van wezenlijk belang dat er gegeten en gedronken wordt, al is het een ritueel 5
FitzPatrick (1993) 49-107.
6
FitzPatrick (1993) 195-208.
7
P. Trummer. “Das ist mein Leib”. Neue Perspektiven zu Eucharistie und Abendmahl, Düsseldorf, Patmos 2004. 146-147. 8
Ton van Eijk (2011) 44, 106.
6
eten en drinken. Het ritueel verwijst naar de wereld waarin wij leven en waar de geest van Jezus door ons vrede en gerechtigheid kan stichten. De oorsprong van dit ritueel is waarschijnlijk niet allereerst het laatste Avondmaal, maar de verhalen over de broodvermenigvuldiging. Je vindt in de oude kunst wel verwijzingen naar de broodvermenigvuldiging, niet naar het laatste avondmaal. De verhalen van de broodvermenigvuldiging hebben al een eucharistisch karakter. In de oudste liturgie die wij hebben, de Didache, verwijst de beker naar het woord van Jezus: ‘Ik ben de ware wijnstok’ (Joh 15, 1) en naar de oudere beelden zoals Israël als de wijnstok.9 Een privémis is gezien in dit licht een merkwaardig verschijnsel, een praktijk die men beter kan vermijden. De andere uitdrukkingen van de eucharistische vroomheid moeten ook gerelativeerd worden. Het is niet verboden om adoratie te houden voor het tabernakel, in feite neemt dit gebruik weer sterk toe onder de nieuwe generatie, maar dit moet niet gezien worden als het hoogtepunt van een katholieke spiritualiteit. Het is wat vreemd om in een Woord- en Communiedienst een maaltijd te houden met brood en wijn die reeds in een andere viering gebruikt zijn. Er kunnen goede redenen zijn - bijvoorbeeld ten bate van de zieken – om brood te bewaren. De eucharistie is ook niet bestemd voor heiligen, maar voor gewone, dus ook zondige mensen. Niemand hoeft te worden uitgesloten. De eucharistie is er ook ter vergeving van zonden. Deze visie op de eucharistie doet ons ook met andere ogen naar het ambt kijken. Maar dat wordt dan een nieuw verhaal, waarvoor vandaag geen tijd is. Er is veel meer te zeggen over de eucharistie. Ze is rijk aan betekenissen. Het is een verarming het gesprek over de eucharistie te beperken tot de vraag hoe en wanneer Jezus aanwezig is, wanneer wij vierend bijeenkomen. Mijn visie op de aanwezigheid van Jezus lijkt op het eerst gezicht misschien armer, killer, minder warm. Naar wie een echt vreugdevolle viering heeft meegevierd zal integendeel er een grotere warmte vinden, dan in een misviering waarin hosties worden uitgedeeld vanuit een ciborie die uit het tabernakel wordt gehaald maar geen directe relatie heeft met wat er hier en nu gevierd wordt. Of er waren geen communicanten zoals vroeger vaak op zondag. Men ging in de vroegmis ter communie, maar niet in de hoogmis. Het is triest dat er zo’n sterke tendens in de kerk is om terug te gaan naar dit verleden. We moeten 9
P. Trummer (2004) 127-139.
7
hopen dat er weer een keer zal plaats vinden naar een meer op mensen betrokken viering.