De Taizé gemeenschap De Broeders van Taizé in Bangladesh maken deel uit van een kloostergemeenschap die in 1940 werd gesticht door Broeder Roger in het dorp Taizé in Frankrijk. Zijn doel was een oecumenische gemeenschap te stichten. De gemeenschap telt in zijn geheel meer dan 100 broeders, uit katholieke en verschillende protestantse achtergronden, vanuit 25 verschillende landen. Enkelen van hen leven in kleine groepen onder arme mensen in Azië, Afrika en Latijns Amerika, terwijl de hoofdgroep verblijft in Taizé, dat een plaats van ontmoeting is geworden, die jaarlijks tienduizenden jong volwassenen verwelkomt. Deze jonge mensen komen om te bidden, na te denken over de bronnen van het geloof, zich te verdiepen over de zin van hun leven, en zichzelf voor te bereiden om brenger van vertrouwen en verzoening te zijn op de plaatsen waar zij leven. Zowel de ontvangst van jonge mensen in Taizé als het leven onder de armen in verschillende delen van de wereld getuigen van de enige roeping van de Gemeenschap in antwoord op Christus’ oproep: een leven van gebed en menselijke saamhorigheid De Broeders van Taizé kwamen voor het eerst in Bangladesh in 1974, toen het land nog steeds een puinhoop was na een verschrikkelijke vrijheidsstrijd. Het land heeft een van de kleinste Christelijke populaties in Azië; minder dan een half procent. Toch zijn deze Christenen onderverdeeld in verschillende gezindten. De eerste Broeders wilden een verbindende eenheid vormen onder deze Christenen, en ook leven onder de armen in Chittagong, met hen die het minst mee telden. Het eerste plan was eenvoudigweg om ter plekke te zijn, als een teken van Christelijke liefde en solidariteit, tussen Hindoes, Boeddhisten en Moslims, en hun leven delen. Al snel echter kwam de vraag op, of het eenvoudig is om “ter plekke te zijn”. Solidariteit heeft ook een praktische kant en vaak is er wat geld mee gemoeid. Het aantal Broeders wisselde per jaar; ze verhuisden van Chittagong naar Dhaka. Terwijl het land langzaam opkrabbelde ondanks politieke instabiliteit en groeiende corruptie, bleven de Broeders dichtbij de meest arme en eenvoudige mensen wonen en hen helpen met kleine dingen. Dit kon betekenen het opzetten van een klein zaakje of een kleine school. Het was altijd persoonlijk en nooit erg groot. Ze gingen door met het samenbrengen van jonge Christenen in oecumenische ontmoetingen en het helpen van leden van verschillende gezindten om elkaar te ontmoeten en elkaar te leren kennen. Nadat ze ongeveer 7 jaar in Chittagong en ook 7 jaar in Dhaka waren geweest, vertrokken ze uiteindelijk naar Mymensingh. Ze wisten nog helemaal niet dat ze meer dan 25 jaar zouden blijven – en misschien wel langer, want ze zijn er nog altijd – in deze middelgrote provincie stad aan de oevers van de heilige rivier Brahma-Putra. Gedurende de eerst 18 jaar waren er drie in getal, met een Broeder die in Dhaka bleef om onderwijs te geven in het Groot Seminarie aldaar.
Uiteindelijk werden 2 andere Broeders gestuurd om zich bij de groep in Mymensingh aan te sluiten, zodat er samen zes waren. De Broeders hadden nu een vast adres en een omvangrijke plaats waar zij mensen konden uitnodigen – zowel de armen uit de directe omgeving als jonge Christenen van wat verder weg – en hun betrokkenheid met de mensen werd uitgediept. Jarenlang op dezelfde plaats verblijven, betekende dat dezelfde mensen werden ontmoet en dat hun situatie grondig werd begrepen. Hoewel de Broeders hun persoonlijke benadering nooit hebben losgelaten, kwamen ze tot het besef dat een langdurige betrokkenheid een verbeterde kennis vraagt en enige structuur. Met een goed besef van het feit dat hun plaats, met een kleine kapel, slordige tuin en kleine hutjes een “ashram”, een heilige plaats moest blijven, begonnen de Broeders kleine, sociale structuren op te zetten rond hun liefdadigheidswerk en solidariteit die ze altijd waren blijven doen: de scholen, de gehandicapte arme kinderen . . . . Het groeide allemaal op een natuurlijke manier. Op de een of andere manier groeiden kleine structuren tot kleine organisaties; betrouwbare en begaafde jonge mensen kwamen op posities om het werk te leiden en te organiseren. Dit boek gaat over deze initiatieven, die zijn gegroeid uit de zorg van de Broeders om te helpen dat verschillende mensen elkaar konden ontmoeten – Christenen, Hindoes, Moslims, Boeddhisten, inheemse bevolking en Bengalezen; armen en minder armen, geschoolden en ongeschoolden, gehandicapten en niet-gehandicapten – om te delen wat ze hebbenen te leren elkaar te respecteren en te ondersteunen. Elk initiatief is als een bootje dat wordt gebouwd, dat wordt voorzien van uitrusting en tenslotte te water wordt gelaten met een bemanning om te drijven op de rivier van het leven in Bangladesh. De Broeders zitten niet in de boot: zij blijven waar ze zijn, altijd klaar om de reizigers terug te ontvangen als zij moe of ontmoedigd zijn. Het voornaamste aspect van het leven van de Broeders, dat niet in dit boek wordt belicht, is het werk met Christelijke jongeren, de gebeden, de ontmoetingen, het leven van de Kerk in Bangladesh. Dit is echter een onzichtbare kracht achter de vreugde en de schoonheid van de mensen in het boek. Op de een of andere manier hebben zij hierin deelgenomen. Als je deelt in de leefomstandigheden van de armen, ben je je er voldoende van bewust dat, slechts door je aanwezigheid, God iets van de pogingen van de mensenfamilie verandert? (De bronnen van Taizé)
L’Arche In L’Arche, zijn we mensen met of zonder intellectuele beperking, die hun leven delen in een gemeenschap. Onze gemeenschappen zijn talrijk – er zijn er meer dan 140 over de wereld. Die van ons is de eerste met overwegend Moslim leden. Toch zijn we allemaal samen – Christenen, Hindoes en Moslims. Onderlinge relaties en vertrouwen in God zijn het hart van onze reis samen. Wij huldigen de unieke waarde van ieder persoon en herkennen onze behoefte naar elkaar. Alles wat we doen, doen we samen, als een gemeenschap en als vele gemeenschappen met elkaar verbonden in een wereldwijde federatie. We gaan bij elkaar op bezoek. We helpen en ondersteunen elkaar. Mensen met een intellectuele beperking zijn begenadigd! L’Arche wil hun mogelijkheden ontplooien door relaties die veranderen en verrijken. Dit betekent dat we werken en mooie dingen maken, zoals kandelaars, borduurwerk, armbanden en dergelijke, maar we doen ook veel vieringen. Vieringen – van geboortes, religieuze feesten, verjaardagen en veel andere zaken – zijn belangrijk voor ons. Het is een onderdeel van een werkelijk mensenleven. En dat is iets wat L’Arche werkelijk wil. Vanuit verschillende achtergronden en culturen, werken we samen om een meer menswaardige samenleving te bouwen Wat is deze menswaardige samenleving? Als we willen weten hoe vooruitstrevend een samenleving is, zouden we niet moeten kijken naar materiële rijkdom of wetenschappelijke vorderingen, maar hoe de meest kwetsbare en verschopte leden worden behandeld. Een samenleving die niet kan genieten van de eenvoudige gaven van diegenen die een intellectuele handicap hebben, is een arme gemeenschap. Een gemeenschap die wordt gefascineerd door sterkte en fysieke schoonheid is een ongelukkige gemeenschap. Dat is niet hoe we werkelijk zijn. We zijn allemaal kwetsbaar, we hebben allemaal meer of minder verborgen gebreken, wonden, mentale blokkades. Diegenen onder ons die niets kunnen verbergen of simuleren, helpen ons allen om onszelf te zien en te accepteren zoals we zijn, en de liefde te ontvangen die er voor ons allen is.
Gemeenschapcentrum voor Gehandicapten
Nadat ze gevestigd waren in Mymensingh, gingen de Broeders door met het ontmoeten en helpen van verschillende gehandicapte mensen. Zij realiseerden zich spoedig dat het iets beter georganiseerd en gestructureerd moest zijn. Dat was toen het idee van een “Gemeenschapscentrum” ontstond. Het was eenvoudigweg bedoeld als: een plaats waar gehandicapten bij elkaar konden zijn en elkaar ontmoeten, waar ze enige hulp en informatie konden krijgen over wat te doen om hun vaak moeilijke situatie te verzachten. Het “Gemeenschapscentrum Gehandicapten”, nu bekend onder de Bengalese naam “Prathibandhi Community Centre” (PCC) ontstond in 1997. The gehandicapten die gewend waren naar het Broederhuis te komen kregen nu een nieuw adres, niet erg ver van de Broeders, waar enige jonge lokale mensen hen ontvingen. Elke donderdag zou er ’s middags worden gezongen en ook een viering zijn, elke dinsdagmorgen zouden nieuwe mensen worden ontvangen om hun situatie te beoordelen en, indien mogelijk, hun behoeften te lenigen. De eenvoud van deze benadering zoals die in het begin was, is nooit verdwenen, maar het werk is vele malen toegenomen. In de loop van de tijd, kregen de werkers ook meer ervaring. Er zijn nu verschillende fysiotherapeuten. Het Centrum heeft ook een artistieke kant: vele jaren lang, tot zijn uiteindelijk overlijden, maakte een beeldhouwer met gehoorproblemen, Cleopha Rema, mooie beeldjes; Bimol Marandi, die beide armen verloor bij een ongeluk, heeft een hoekje waar hij zijn talent ontwikkelt als artiest door met zijn voeten te schilderen. Er is ook een Kaart Werkplaats, waar verschillende ambachtslieden kaarten en andere dingen van papier maken. Iets verder weg, als een semi-zelfstandige vleugel van het Centrum, is er een Vrouwen Club. Gehandicapte vrouwen, meestal met een erg arme achtergrond, maken prachtige tafelkleden, tassen en kleding, en een andere groep heeft een werkplaats opgericht waar hoge kwaliteit vloerkleden en tapijten worden gemaakt. Dit Centrum is niet zo zeer “anderen helpen” als wel “elkaar helpen” en opnieuw de vreugde van de gemeenschap te ontdekken.
De Scholen van de Broeders Toen de Broeders van Taizé in 1987 in Mymensingh aan kwamen, werden ze benaderd door enige college studenten die problemen hadden om hun studie te financieren. In het begin hielpen de Broeders hen een beetje, maar toen de aantallen groter werden begonnen de Broeders na te denken. Het is goed om opgeleid te worden, maar wat is opleiden eigenlijk? Is het alleen maar het halen van een diploma om een goede baan veilig te stellen? Werkelijke opvoeding omvat ook iets meer dan leren: Hoe elkaar te helpen, hoe in staat te zijn te geven en te nemen en verantwoordelijk te zijn voor meer dan jezelf en jouw familie. Uiteindelijk werd een eenvoudig systeem ontwikkeld: de studenten zouden een betaling krijgen en als tegenprestatie zouden zij kinderen van arme gezinnen leren lezen en schrijven. Het begon allemaal aan de andere kant van de rivier, in een arm dorp genaamd Binpara. De studenten zouden daar naar toe gaan om de kinderen onderricht te geven, eerst individueel en daarna, toen de aantallen groter werden, in klassen. Vanuit deze groepen zijn de verschillende scholen ontstaan in diverse gebieden. Het aantal onderwijzers dat naar de colleges gaat bedraagt nu meer dan 50, en bijna meer dan 2000 kinderen volgen lessen op school. Boeken worden gekocht of gegeven door de lokale overheid; de onderwijzers worden getraind, er is geregeld onderwijs en er worden examens afgenomen. Toch is het alleen maar een “betalingsprogramma”, waar studenten gratis onderwijs geven aan arme kinderen, die anders niet naar school zouden gaan. Twee van deze scholen bestaan nu al meer dan 20 jaar. De onderwijzers zien hun oud-leerlingen een hoger niveau opleiding bereiken – enkelen van de allereerste groep studeren nu om dokter of docent te worden. Het effect van dit alles op het dorp is enorm, en het zal zelfs zeker nog groter worden in de toekomst. Het eenvoudige feit dat de kinderen iedere morgen naar school toe gaan, verandert het leefpatroon in het gezin. Toch blijft de werkelijke uitdaging nog bestaan. Wat is werkelijke opvoeding? Hoe word je een verantwoord lid van de gemeenschap? Hoe de geest van de studenten en docenten te openen naar gelang de behoeften van anderen? Wat is het, tenslotte, om mens te zijn?
Straatkinderen Veel arme mensen in Bangladesh weten hoe te overleven met erg weinig geld en mogelijkheden. Daaronder zijn ook veel kinderen. Deze kinderen leven in hun eigen stad, zonder hun ouders. Sommigen zijn jonger dan 6 jaar, en toch zijn ze totaal zelfstandig. Ze verdienen de kost door te schooien, oud papier verzamelen of bagage te dragen. Oudere kinderen zorgen voor de jongere. Vaak leven ze in groepen op stations van trein of bus, in havens, vlakbij markten of op balkons dichtbij bioscopen. Deze kinderen zijn geen straatkinderen zoals in Latijns-Amerika, en er zijn er ook niet zoveel. Ze hebben bijna altijd wel een thuis ergens in een dorp, maar het leven daar is hard en arm, hun ouders leven vaak afzonderlijk en ze krijgen geen liefde. Daarom gaan ze ook weg. Toch is het opmerkelijke aan deze kinderen dat, terwijl ze eigenlijk niets hebben, op de grond slapen en vaak honger hebben, ze nog steeds opgewekt zijn. Als ze liefde krijgen en geaccepteerd worden, willen ze het kleine beetje dat ze hebben met elkaar delen. Ze zijn allemaal hetzelfde, en toch leven ze allemaal alleen. Het is een ruwe en gevaarlijke wereld met veel mishandeling, drugs en geweld. Vooral meisjes worden daar aan blootgesteld. Deze kinderen hebben mensen nodig die in hen geïnteresseerd zijn, en hen beschermen tegen echt werkelijke gevaren die hen omringen. Echter, om dit te doen is een uitdaging, want ze houden van hun vrijheid, en kennen geen ander leven. Soms kan er veel van je gevraagd worden om met hen samen te zijn; soms zijn ze luidruchtig en moeilijk. Toch is het werken met hen een plezier. Als je hen liefde geeft, zul je een grote hoeveelheid liefde en waardering van hen terug krijgen.
Vrienden van Vrede (Shanti Mitra) Wat is vrede? We bedoelen zoveel dingen als we spreken over vrede . . . . Er is innerlijke rust, vrede tussen individuen, vrede in de samenleving en het gebrek aan wil. Soms wordt vrede gedefinieerd als afwezigheid van geweld. Maar vrede is ook een positieve, actieve kracht; het handhaaft een ruimte waarin leven kan groeien en ontwikkelen. Het is niet voldoende dat er geen geweld is of geen agressie is van welke aard dan ook. Voor de vrede te regeren moet er ook rechtvaardigheid en geluk zijn. Wanneer je werkt aan vrede dan werk je ook aan gerechtigheid en je probeert de ware bron van geluk te vinden. Dit is wat Shanti Mitra- “vrienden van vrede”- op verschillende manieren wil bereiken. Er zijn veel manieren om dit te bereiken of aan te dienen. Op de lagere scholen, gerund door de Broeders, leren de Shanti Mitra over Vrede, vaak door middel van poppenspel. Dit omdat vrede ook gaat over creatief zijn, of je kunt de mogelijkheid hebt om een andere oplossing te zien voor een eventueel conflict, een andere oplossing dan geweld. En kan er vrede zijn zonder schoonheid en zorg ? Door het opruimen van een groot stuk van een vuilnis plaats, hebben Shanti Mitra leden een “Vredes Tuin” gecreëerd op een plaats waar voorheen alleen maar vuilnis was. Het is een sterk symbool en heeft passieve weerstand ondervonden. Analyse en kritische opmerkingen zijn noodzakelijke instrumenten wanneer een conflict optreedt, vraagt een opgeleide geest, dus vrede is zeker een kwestie van reflectie. Dit in een samenleving die steeds meer gekenmerkt vaste ideeën en simplistische antwoorden, Shanti Mitra probeert studenten om moeilijke vragen te beantwoorden en te denken in een andere manier. Bijna iedere week zijn er een paar uur gereserveerd voor reflectie in een groep. Of het onderwerp van discussie nu een film, gedicht of een bepaald thema is, we proberen de diepten en het belang te ontdekken voor ons leven in het hier en nu. Echter, meer dan wat dan ook, gaat vrede over relaties. De echte betekenis van ‘’vrienden” van vrede is elkaar. Dit is terug te vinden in de sfeer van de groep, de noodzaak om verbindingen aan te gaan die sociale en religieuze barrières overstijgen. Om deze vredestraining te voltooien is een verschil kunnen maken, de vriendschap moet echt en sterk zijn.
Dagcentra Choto Tara Er zijn verschillende soorten gehandicapte kinderen in onze samenleving. Onder hen, kinderen met een verstandelijke beperking en zij zijn verre weg de meest hulpbehoevende. Meestal worden zij niet begrepen en wordt er niet goed voor hen gezorgd. Hun vaders scheiden vaak van de moeders en verdwijnen. De moeders houden meestal erg veel van hun kind, maar door hun armoede en omdat ze nooit naar school zijn geweest, weten ze maar zeer weinig hoe ze voor hun gehandicapte kind moeten zorgen. Buren en familie lachen deze kinderen vaak uit en beschimpen hen of behandelen hen slecht. Het is voor deze kinderen dat de dagcentra bestaan. Onze dagcentra zijn niet erg groot. Maar ze maken een verschil. Een paar jaar terug, als buren en familie hoorden dat we op bezoek gingen bij een van de kinderen, dan zeiden ze: “Oh, jullie gaan naar het huis van dat gek kind!” Dat zeggen ze nu niet meer. Het was in het begin niet gemakkelijk. De ouders waren vaak bezorgd en vroegen:” Wat is een dagcentrum? Wat voor hulp kan ik daar krijgen? Niemand houdt van mijn kind.” Vaak huilden ze in hulpeloosheid en lijden. Ze hadden allemaal slechte ervaringen. Maar door regelmatig bezoek aan de familie, begon zich een relatie van vertrouwen en vriendschap te ontwikkelen bij de moeders. Hoop begon te groeien. De kinderen en hun moeders kwamen samen dagelijks in het centrum en langzaam veranderde hun angst in vreugde. De reden is dat kinderen met een verstandelijke beperking niet alleen een last zijn, zoals vele menen te denken. Ze dragen ook God’s zegen op speciale manier. Zonder hen zullen we nooit in staat zijn om een gelukkige en vredige samenleving te maken. Samen-zijn met deze kinderen laat ons begrijpen dat wij ook iets van hen ontvangen. We begrijpen dat tijdens belangrijke momenten als we in stilzwijgen samen zijn of in de grote vreugde van een glimlach en samen dansen. Ons leven wordt verrijkt door hen.