Rachel Levi
De straat, je werkplek Een onderzoek naar de rol van huiskamerprojecten in de hulpverlening en gezondheidsbevordering voor vrouwen in de straatprostitutie
Afstudeerscriptie voor de opleiding Toegepaste Communicatie Wetenschap Faculteit Gedragswetenschappen Universiteit Twente, Enschede
Afstudeercommissie: Dr. H. Boer (Universiteit Twente) Dr. C.H.C. Drossaert (Universiteit Twente) Drs. P. Houwing (Stichting Hulpverlening Opvang Prostituees)
Augustus, 2004.
Foto op omslag: “Artist’s wife”, Egon Schiele (1917)
Weer gaat de wereld als een meisjeskamer open Het straatgebeuren zeilt uit witte verten aan (Paul Rodenko)
De straat, je werkplek 2
Samenvatting
Beleidsverschuivingen ten aanzien van straatprostitutie in Nederland hebben er toe geleid dat de zo goed gefaciliteerde tippelzones met huiskamerprojecten die in de jaren ´70 zijn ingericht ter bestrijding van overlast in woonwijken en gezondheidsproblemen onder straatprostituees nu in een aantal steden mogelijk weer worden gesloten. Directe aanleiding voor de sluiting zijn de georganiseerde handel in vrouwen en drugs op en rond de tippelzones, die gemeenten en politie boven het hoofd groeien.
Uit de bestaande literatuur over straatprostitutie blijkt dat juist straatprostituees, hoewel een relatief kleine groep onder de prostituees in Nederland (5% van de prostitutiepopulatie), een zeer kwetsbare groep vrouwen vormen. Straatprostituees hebben te maken met problemen op verschillende leefgebieden, waar dakloosheid, verslaving, dwang en financiële problemen er enkele van zijn. Tevens blijkt uit de literatuur dat seksuele contacten van straatprostituees relatief vaak van een hoog risicogehalte zijn, waardoor straatprostitutie in de context van de seksuele netwerken theorie een gevaar kan vormen voor de volksgezondheid als het gaat om verspreiding van SOA´s en HIV/AIDS. De interventies die voor straatprostituees via huiskamerprojecten zijn opgezet zijn voornamelijk gebaseerd op het terugdringen van gedrag dat aan de problemen van de vrouwen en bedreiging van de volksgezondheid ten grondslag ligt, in de vorm van gezondheidsvoorlichting en gezondheidsbevorderende activiteiten (zoals ondersteuning met condooms en schone spuiten). In dit rapport zijn een drietal onderzoeksvragen aan de orde gesteld om meer inzicht te krijgen in de zorgverlening rond straatprostituees en de veranderingen die men kan verwachten wanneer tippelzones en huiskamerprojecten sluiten.
De eerste onderzoeksvraag luidde: ”Hoe is de zorgverlening aan straatprostituees in Nederland georganiseerd en welke rol spelen huiskamerprojecten in het zorgnetwerk?”.
Ter beantwoording van deze onderzoeksvraag is een deelonderzoek verricht onder informanten werkzaam bij verschillende typen instellingen uit het hulpverleningcircuit. De eerste doelstelling van het onderzoek onder hulpinstellingen was het achterhalen van de (gezondheids) problemen van straatprostituees die bij de hulpverlening bekend zijn: Het blijkt dat hulpverleners straatprostituees identificeren als een zorgbehoevende groep vrouwen met veel problemen, op alle leefgebieden. De problemen die het vaakst door instellingen geïdentificeerd zijn betreffen verslaving (en hieraan gerelateerde spuitabcessen), problemen met de hygiëne/gezondheid en huisvesting. De tweede doelstelling van het onderzoek was het in kaart brengen van de organisatie van zorg aan straatprostituees. Om in alle verschillende hulpvragen te kunnen voorzien bestaat een complex netwerk van waaruit het zorgaanbod aan straatprostituees wordt gedaan. Het zorgaanbod is
De straat, je werkplek 3
gecombineerd en wordt geleverd vanuit zeven typen zorginstellingen, te weten: huiskamerprojecten, preventieve
gezondheidszorg,
medische
gezondheidszorg,
geestelijke
gezondheidszorg
&
maatschappelijk werk, maatschappelijke opvang, verslavingszorg en politie & justitie. Het grootste deel van het zorgaanbod vanuit deze instellingen vindt plaats via of door de huiskamerprojecten. De derde doelstelling van het onderzoek was het evalueren van de hulpverlening aan straatprostituees met informanten uit het hulpverleningcircuit. Er is bij hulpinstellingen nauwelijks inzicht in de objectieve, cijfermatige effectiviteit van interventies die voor de straatprostituees zijn opgezet. Bekend is dat hulpinstellingen via de huiskamerprojecten ongeveer 90% van de straatprostituees
kunnen
bereiken,
wat
een
uitzonderlijk
hoog
bereik
is
voor
een
gezondheidsinterventie. Naast het bereik via de huiskamerprojecten zijn alleen cijfers bekend over de Hepatitis B vaccinatiecampagne van de GG&GD. Daaruit blijkt dat in de eerste vaccinatieronde een groot aantal (straat)prostituees bereikt worden, maar dat het “lost to follow up” percentage bij deze groep hoog is (bijna 60%), wat gezien kan worden als een groot probleem voor de gezondheid van straatprostituees. Hulpinstellingen ervaren dat het belang van zorg voor straatprostituees groot is en dat het aanbod via de huiskamers effectief is. Instellingen beoordelen het eigen zorgaanbod en dat van andere instellingen positief. De vierde en laatste doelstelling van het deelonderzoek onder hulpinstellingen was het in kaart brengen van de mogelijke effecten van het wegvallen van huiskamerprojecten op het functioneren van het hulpnetwerk dat voor straatprostituees is opgezet. De resultaten hiervan worden besproken onder de derde centrale onderzoeksvraag.
De tweede onderzoeksvraag waarop het rapport ingaat luidde: “Wat zijn de opvattingen van straatprostituees ten aanzien van de zorgverlening en welke rol spelen de huiskamerprojecten voor hen?”
Ter beantwoording hiervan is onderzoek gedaan onder een steekproef van straatprostituees, werkzaam op de Haagse tippelzone. In de eerste plaats is in kaart gebracht op welke schaal straatprostituees gebruik maken van het zorgaanbod in de vorm van de tippelzone, van de verschillende onderdelen van de huiskamer en het zorgaanbod buiten de huiskamer om. Het blijkt dat door straatprostituees op grote schaal gebruik wordt gemaakt van de tippelzone en huiskamer. Via de huiskamer wordt vooral gebruik gemaakt van de medische en facilitaire diensten. De zorgvraag van straatprostituees is veelzijdig. Met name financiële problemen, problemen op het gebied van huisvesting en illegaliteit komen vaak voor. De zorgvraag wordt voornamelijk bij de huiskamer neergelegd. Buiten de huiskamer om wordt door straatprostituees nauwelijks gemaakt van andere hulpverlening. In de tweede plaats is in kaart gebracht welke associaties en opvattingen straatprostituees hebben bij de tippelzone en huiskamer en welk belang zij hieraan toekennen. Naar voren is gekomen dat de huiskamer door straatprostituees zeer gewaardeerd wordt, de opvattingen die zij hebben ten aanzien van de huiskamer als belangrijkste interventie in het zorgaanbod zijn positief om verschillende
De straat, je werkplek 4
redenen. Straatprostituees geven aan dat zij zich in de huiskamer thuis voelen, zij hier zichzelf kunnen zijn, de nodige rust kunnen vinden, maar ook sociale contacten indien hieraan behoefte bestaat. Ten aanzien van de tippelzone, het meest basale onderdeel van het zorgaanbod, bestaan gemengde gevoelens. Enerzijds voelen straatprostituees zich financieel zeer sterk afhankelijk van de tippelzone, anderzijds is bij een aanzienlijk deel van de straatprostituees sprake van gevoelens van onveiligheid wanneer zij op de tippelzone aan het werk zijn. Op de afwerkplekken zijn deze gevoelens van onveiligheid minder aanwezig. Op de afwerkplekken voelen straatprostituees zich voldoende beschermd door collega’s en politie. Het derde en laatste doel van het deelonderzoek onder straatprostituees was het in kaart brengen hoe het huidige gezondheidsgedrag van straatprostituees is waar het gaat om drugs –en condoomgebruik en welke ontwikkelingen zij ten aanzien hiervan verwachten wanneer de tippelzone en huiskamer uit het zorgaanbod wegvallen. Het gezondheidsgedrag van straatprostituees in de steekproef bleek positiever dan op basis van de literatuur werd aangenomen. Er werd door een minderheid van de straatprostituees in de steekproef drugs gebruikt, doch niet intraveneus. Condoomgebruik onder straatprostituees was hoog en bovendien consequent. Straatprostituees hebben de verwachting dat zij ook na het sluiten van de tippelzone tijdens hun werk consequent condooms zullen gebruiken.
De derde en tevens laatste kernvraag die in het rapport aan de orde komt is: “Wat zijn de effecten van het sluiten van tippelzones en huiskamerprojecten volgens zorgverleners en straatprostituees?”
De analyse van de resultaten uit beide deelonderzoeken heeft geleid tot een aantal conclusies ten aanzien van de mogelijke effecten van het sluiten van tippelzones. Op basis van de resultaten uit de beide deelonderzoeken wordt in dit rapport beargumenteerd dat het voortzetten van een gecombineerd zorgaanbod via de huiskamerprojecten, al dan niet in combinatie met de tippelzones, zowel voor hulpinstellingen als straatprostituees het meest wenselijk is. Naar voren is gekomen dat bij het wegvallen van huiskamerprojecten uit het zorgnetwerk de hulpvragen van straatprostituees zullen blijven bestaan. De meerderheid van de straatprostituees verwacht te blijven tippelen, ook zonder tippelzone. Door hulpinstellingen wordt verwacht dat zij in deze situatie echter niet meer zullen kunnen voorzien in een deel van de hulpvragen van straatprostituees. Het bereiken van straatprostituees zonder centrale plaats waar zij verzameld zijn lijkt onmogelijk. Straatprostituees hebben bovendien niet de verwachting dat zij bij het verdwijnen van de huiskamer gebruik zullen maken van andere hulpinstellingen. In het rapport worden naast de aanbeveling om huiskamerprojecten voort te zetten echter ook enkele zorgalternatieven voor de huiskamerprojecten besproken.
De straat, je werkplek 5
Summary
A population of 1500 street prostitutes in the Netherlands is being confronted with the closure of their legal, well facilitated working environment; the so called “streetwalkers’ districts” with special drop-in centers where the street prostitutes can rest, buy cheap condoms and get medical care. Amsterdam was first in a row to close its streetwalkers’ district. Other cities will follow in the near future.
After a review of the literature on street prostitution the following conclusions, inter alii, were drawn: Street prostitutes, although a minority within the Dutch prostitution population, are a very vulnerable group of women, confronted with many health and social problems. Street prostitution can be associated with high risk sexual contacts and is a threat to public health in the context of the sexual networks theory. It is possible to fight the risks and problems related to street prostitution by means of health communication and measures beneficial to health (for example provision of condoms, medical examination).
It was not certain what effects can be expected in case streetwalkers’ districts are closed and whether and/or to what extent public health in general and the health of street prostitutes specifically will be threatened. It was therefore decided to set up an investigation with the aim of finding answers to three central questions in this report.
The first question was: “In what way is the care for street prostitutes in the Netherlands organised and how important are drop-in centers for the effective provision of healthcare to street prostitutes?”.
This question was answered in the first of two sub-investigations. Data was gathered by means of interviews with informants from several health institutions aiming at street prostitutes. First goal of the investigation was to gain insight in street prostitutes’ problems, identified by informants from health institutions. Health institutions identify street prostitutes as a worrisome population, with problems in several areas. Most common problems are related to addiction, hygiene and housing. Second goal of the investigations was to gain insight in the way healthcare for street prostitutes is organised. Healthcare to street prostitutes is locally provided for by seven different sectors, which together form a health-network. These sectors are: drop-in centers, medical healthcare, preventive healthcare, psychiatric care, organizations for addiction and drug assistance, services for the homeless and police and judicature.The supply of healthcare by health institutions within the network is done to a great extent by way of the drop-in centers at the streetwalkers’ districts. Third goal was to evaluate the current health interventions by the institutions within the health network. It seems that institutions within the health network hardly have any (scientific) insight in the effectiveness of their services and interventions. Nevertheless, informants evaluate interventions
De straat, je werkplek 6
positively. Through drop-in centers, health institutions are able to reach the majority of the street prostitutes; an estimated 90% of the street prostitution population, which is an extremely good result. The Hepatitis B campaigns through drop-in centres seem to be successful as well, although the lost to follow up rates are high (almost 60%), which can be seen as a threat to public health. Fourth goal was to gain insight in the possibilities to maintain a certain level of health support for street prostitutes after current facilities on which they depend, are closed. The results of this sub question will be discussed at the end of this summary.
The second research question was: “What attitudes do street prostitutes have towards the (health) care that is set up for them and what do drop-in centers mean for them?”
Data to answer this question was gathered by means of an oral questionnaire among a sample of street prostitutes and provided the following results. Street prostitutes’ requests for help are versatile. Most common requests for help concern financial problems, housing problems and illegality. Requests for help are mainly reported at/ through the drop-in center. Street prostitutes hardly have needs that are not covered by the current health supply. The drop-in centers are highly appreciated by street prostitutes. The drop-in center’s services are well used. Particularly the provision of medical care and the facilities at the drop-in center are used by street prostitutes at a large scale. Street prostitutes have contradictory feelings towards the streetwalkers’ district as part of the care supply. On one hand, they feel very dependent on the streetwalker’s district in a financial way, but on the other hand, street prostitutes have the feeling that it is unsafe at the streetwalkers’ district when they are at work. Health institutions worried about the (lack of) condom use by street prostitutes. Condom use among the street prostitutes seemed to be high and consistent. Street prostitutes do not expect that their condom use will change in case the streetwalker’s district should be closed.
The third and last question in this report is: “What would be the effects of closing the streetwalkers’ districts and drop-in centers, according to health workers and street prostitutes?”.
The analysis of the results has led to the conclusion that health institutions within the local health-networks strongly depend on the drop-in centers for their supply of health. Both the institutions and the street prostitutes highly appreciate the streetwalkers’ districts and the drop-in centers and would prefer to keep them open as demand and offer of (health)care intertwine at the drop-in center. Support for the current health interventions (by way) of the drop-in centers is found in the literature as well, and this thesis highly recommends to reconsider closure of both the streetwalkers’ districts and the drop-in centers and to debate other solutions to combat current injustice and criminal offences related to streetwalkers’ districts. Should the streetwalkers’ districts be closed after all, this thesis argues that for maintaining help and support for the most vulnerable group of street prostitutes and preventing threats to public health, there are realistic alternatives for healthcare beside the drop-in centers. These alternatives are discussed in this thesis as well.
De straat, je werkplek 7
Voorwoord
Mensen die mij langer kennen stonden niet versteld van mijn keuze voor dit onderzoek. Vanuit mijn ideologische aard was het een logische keuze om in het studietraject dat ik de afgelopen vier jaar heb doorlopen te zoeken naar de inzetbaarheid van communicatieonderzoek op humanitair, sociaalmaatschappelijk vlak. Voor mij vormt dit onderzoek naar de zorgverlening en voorlichting aan straatprostituees dan ook met recht de afsluiting van mijn opleiding. Het laat wat mij betreft zien dat de kennis en de mogelijkheden van de communicatiewetenschapper geenszins beperkt zijn tot de commerciële wereld van reclame en imago-onderzoek zoals vaak door mensen gedacht wordt. Dank gaat uit naar mijn begeleiders, Henk Boer en Stans Drossaert, twee uiterst creatieve “mentoren”, die mij met hun betrokkenheid en scherpte hebben geprikkeld om verder te denken en te doen. Soms kwam ik duizelend van de overload aan feedback uit de vergaderingen met mijn begeleiders, maar altijd heeft deze feedback geleid tot een positieve impuls, hernieuwde inzet en vertrouwen dat het allemaal goed zou komen. Daarnaast wil ik Petra Houwing bedanken, die vanuit SHOP Den Haag heel wat gezellige, nachtelijke uurtjes met mij op de tippelzone heeft doorgebracht om met de vrouwen daar te spreken en die mij er steeds weer op wees de groep straatprostituees niet teveel over één kam te scheren. Dank gaat tevens uit naar alle andere hulpverleners en vrouwen die mij hebben geholpen aan informatie en die bereid zijn geweest hun mening met mij te delen. Zelfs voor een ambitieuze en overenthousiaste studente is het soms moeilijk voor te stellen dat zoveel mensen zich vrijwillig hebben ingezet voor dit onderzoek. Zonder hen zou dit onderzoek nooit zijn geworden wat het nu is. Naast deze mensen zijn er nog een aantal belangrijke personen in mijn leven die ik op deze plaats wil bedanken. Ik wil allereerst dank uitspreken aan mijn ouders, die mij iedere keer naar de Waldorpstraat hebben gebracht en ’s nachts weer gehaald, terwijl zij de volgende dag vroeg op moesten en ik nog even kon uitslapen. Ten slotte wil ik Sander bedanken voor alles wat hij voor me gedaan en betekend heeft. Sander, ik vind het hartverwarmend en heel speciaal hoe jij altijd voor me klaar stond, hoe je me hebt geholpen met het vertalen van de vragenlijst en me met je liefde rust gaf wanneer ik door de spreekwoordelijke bomen het bos niet meer zag. Jij wist me op de juiste momenten te motiveren, maar gelukkig ook onverbiddelijk terug te fluiten wanneer dat nodig was. Bedankt!
Rachel Levi
De straat, je werkplek 8
Inhoud 1. INLEIDING
12
§ 1.1 BASISGEGEVENS OVER PROSTITUTIE IN NEDERLAND
13
§ 1.2 VERSCHIJNINGSVORMEN PROSTITUTIE
14
§ 1.2.1 OPEN VORMEN (WERVING VINDT PLAATS IN HET OPENBAAR)
14
§ 1.2.2 GESLOTEN VORMEN (WERVING VINDT PLAATS IN DE BESLOTENHEID)
15
§ 1.3 STRAATPROSTITUTIE EN HAAR PROBLEMATIEK
15
§ 1.4 DWANG IN DE PROSTITUTIE
18
§ 1.5 PROBLEEMSTELLING
19
§ 1.6 OPBOUW VAN HET RAPPORT
21
2. GEZONDHEID EN WELZIJN VAN PROSTITUEES
22
§ 2.1 GEWELD
23
§ 2.2 DRUGSGEBRUIK
23
§ 2.3 SOA EN HIV-PREVALENTIE ONDER PROSTITUEES IN NEDERLAND
25
§ 2.4 AANTAL ONVEILIGE SEKSUELE CONTACTEN VAN PROSTITUEES IN NEDERLAND
27
§ 2.5 DETERMINANTEN VAN CONDOOMGEBRUIK
30
§ 2.5.1 BESCHERMINGSSTIJLEN
30
§ 2.5.2 SITUATIONELE ASPECTEN
33
§ 2.5.3 COPING
34
§ 2.5.4 COGNITIES
35
§ 2.6 MODELLEN VAN GEDRAG
36
§ 2.7 HIV EN SEKSUELE NETWERKEN
38
§ 2.8 VOORWAARDEN VOOR EFFECTIEVE INTERVENTIES VOOR GEDRAGSVERANDERING
40
§ 2.8.1 DIFFUSION OF INNOVATIONS
41
§ 2.8.2 SOCIAAL COGNITIEVE THEORIE
43
§ 2.9 OVERZICHT ONDERZOEKEN
46
3. HET ZORGAANBOD AAN STRAATPROSTITUEES
49
§ 3.1 INLEIDING EN ONDERZOEKSVRAGEN
49
§ 3.2 INFORMANTEN
50
§ 3.2.1 INTERVIEWS MET HULPVERLENERS
50
§ 3.2.2 NONRESPONS
51
§ 3.2.3 DEELNEMENDE INSTELLINGEN
52
§ 3.3 METHODE VAN ONDERZOEK
52
De straat, je werkplek 9
§ 3.3.1 INTERVIEWS MET HULPVERLENERS
52
§ 3.3.2 HET INTERVIEWSCHEMA
53
§ 3.3.3 PROCEDURE VAN HET INTERVIEWEN
55
§ 3.4 RESULTATEN
56
§ 3.4.1 PROBLEMEN VAN STRAATPROSTITUEES ZOALS BEKEND BIJ DE HULPVERLENING
56
§ 3.4.2 DE INSTELLINGEN IN DE HULPVERLENING AAN STRAATPROSTITUEES OP STEDELIJK EN LANDELIJK NIVEAU
57
§ 3.4.3 DE ROL VAN DE HUISKAMERPROJECTEN IN DE SAMENWERKING TUSSEN HULPINSTELLINGEN
60
§ 3.4.4 EVALUATIE VAN DE HUIDIGE HULPVERLENING AAN STRAATPROSTITUEES
62
§ 3.4.5 VERWACHTINGEN TEN AANZIEN VAN DE HULPVERLENING NA SLUITING VAN TIPPELZONES
69
§ 3.5 CONCLUSIES
70
§ 3.6 DISCUSSIE
72
4. DE ZORGVRAAG VAN STRAATPROSTITUEES
75
§ 4.1 INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING
75
§ 4.2 METHODE VAN ONDERZOEK
76
§ 4.2.1 DE PROCEDURE VAN WERVING
76
§ 4.2.2 RESPONS
77
§ 4.2.3 INSTRUMENT
78
§ 4.2.4 PRETEST
81
§ 4.2.5 DE PROCEDURE VAN INTERVIEWEN
81
§ 4.2.6 VERWERKING EN ANALYSE
82
§ 4.3 RESULTATEN EN CONCLUSIES
82
§ 4.3.1 STEEKPROEFBESCHRIJVING
82
§ 4.3.2 PROSTITUTIE GERELATEERDE VARIABELEN
84
§ 4.3.3 DAKLOOSHEID EN DRUGSGEBRUIK
85
§ 4.3.4 GEBRUIKMAKING VAN DE HAAGSE EN ANDERE TIPPELZONES
85
§ 4.3.5 GEBRUIKMAKING VAN HULPVERLENING VIA EN BUITEN DE HUISKAMER
87
§ 4.3.6 OPVATTINGEN TEN AANZIEN VAN DE TIPPELZONE
88
§ 4.3.7 OPVATTINGEN TEN AANZIEN VAN DE HUISKAMER
90
§ 4.3.8 ZORGBEHOEFTE NA SLUITING VAN DE HUISKAMER
91
§ 4.3.9 GEZONDHEIDSGEDRAG IN DE HUIDIGE SITUATIE
94
§ 4.3.10 VERWACHTE GEZONDHEIDSEFFECTEN NA SLUITING VAN DE TIPPELZONE
95
§ 4.4 DISCUSSIE
96
§ 4.5 RESUMÉ
99
De straat, je werkplek 10
5. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
101
§ 5.1 CONCLUSIE
101
§ 5.2 AANBEVELING: HET AANHOUDEN VAN HUISKAMERPROJECTEN
104
§ 5.3 ALTERNATIEVE MOGELIJKHEDEN VOOR ZORG IN DE TOEKOMST
107
§ 5.3.1 ZORGVERLENING AAN DRUGSGEBRUIKENDE STRAATPROSTITUEES (DGS)
107
§ 5.3.2 ZORGVERLENING AAN NIET GEBRUIKENDE STRAATPROSTITUEES
109
§ 5.4 RANDVOORWAARDEN EN AANBEVELINGEN VOOR ALTERNATIEF ZORGMODEL
110
§ 5.5 AANBEVELINGEN VOOR VERVOLGONDERZOEK
112
§ 5.6 TOT SLOT
113
LITERATUUR
115
De straat, je werkplek 11
1
Inleiding
Naar het buitenland profileert Nederland zich als vrijgevochten land, waar de mensen haast onbegrensde tolerantie voor elkaar opbrengen. Vol trots worden de Amsterdamse wallen met haar raamprostitutie gepresenteerd als trekpleister voor het buitenlandse toerisme (“London talks about it, Paris thinks about it, Rome dreams about it, but Amsterdam has it!”). Wie ’s avonds door het centrum van de hoofdstad loopt wordt aangetrokken door felle neonverlichting van de vele seksclubs die de stad rijk is. Uit cijfers over prostitutie in Nederland blijkt dat er zo’n 25.000 prostituees werkzaam zijn, in verschillende vormen van prostitutie, zoals escort, raamprostitutie en straatprostitutie. Samen zorgen zij voor gemiddeld 50.000 betaalde sekscontacten per dag. Dat prostitutie in al haar vormen getolereerd wordt is echter een schijnwerkelijkheid. Onlangs nog zorgde het bezoek van Amsterdams wethouder Rob Oudkerk aan prostituees op de tippelzone voor een hoop consternatie, waardoor hij gedwongen werd af te treden. Met zijn prostitutiebezoek was de wethouder te ver gegaan. Omdat op de tippelzone (die inmiddels gesloten is) sprake zou zijn van criminele circuits, vrouwenhandel en geweld was het voor de wethouder ‘not done’ de vrouwen op de tippelzone te bezoeken. Het incident toont niet alleen aan dat in Nederland een dubbele moraal bestaat ten aanzien van prostituees (ze worden wel geaccepteerd, zolang ze maar niet bezocht worden), maar laat ook zien hoe met name rond de groep straatprostituees in Nederland een stigma hangt, dat hun positie alleen maar kwetsbaarder maakt. Het aftreden van Rob Oudkerk was niet de eerste keer dat de Amsterdamse Theemsweg in het nieuws was. In 2002 nog, werd op de Theemsweg een razzia gehouden om migrante straatprostituees van de tippelzone te houden en uit te zetten naar het land van herkomst. Het Parool bericht hierover: “Het heeft veel weg van een invasie. Politiewagens en bussen rijden in colonne de tippelzone van de Theemsweg op. Agenten met honden speuren langs een hek.(…)Tijdens de politieactie van vannacht, die deel uitmaakt van een serie arrestaties van illegale criminelen, probeert één vrouw ongemerkt langs de agenten te komen. Het lukt haar niet. Ze wordt teruggevoerd naar de afwerkplaats, waar inmiddels de hele groep prostituees als een kudde schapen bijeen is gedreven. De prostituees staan dicht op elkaar. Eén agent kan het niet aanzien dat de vrouwen zo gehurkt bij elkaar zitten. ''Zo inhumaan. Kijk nou naar die vrouwen. Het lijkt wel de Tweede Wereldoorlog. Dit was onder Nordholt nooit gebeurd. Wat maakt de politie er een show van,'' moppert hij” (Parool, 24 september 2002). De Nederlandse tippelzones zijn tot stand gekomen om een aantal redenen: het voorkomen dan wel beperken van overlast van straatprostitutie; het vergroten van de veiligheid van de tippelaarsters; en het verbeteren van de hulpverlening en de medische zorg aan tippelaarsters. Recentelijk ligt de aandacht voor de tippelzones vooral op het sluiten ervan. In Amsterdam is in december 2003 de Theemsweg gesloten. Ook in Rotterdam en Den Haag is aangekondigd dat de tippelzones in 2005 waarschijnlijk de hekken moeten sluiten. Vanuit de gemeenten zijn de
De straat, je werkplek 12
beweegredenen duidelijk: de tippelzones zijn een broeinest van criminele activiteiten, mensenhandel en drugspraktijken. Maar vergeet men dan niet waar de tippelzones ooit om begonnen zijn? Zolang de aandacht ligt op de nevenverschijnselen van straatprostitutie vergeet men waar het op de tippelzones nu werkelijk om gaat: het bieden van bescherming en hulp aan een groep vrouwen die toch al zeer kwetsbaar is. Het beeld ontstaat dat het niet alleen de tippelzones zijn die gesloten worden, maar ook de ogen. In dit inleidende hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het verschijnsel prostitutie in Nederland. Hierbij zullen enkele basisgegevens uiteengezet worden, waarna de nadruk vooral zal liggen op de straatprostitutie en haar problematiek, omdat deze problematiek de aanleiding vormt voor de onderzoeken die in dit rapport worden beschreven.
§ 1.1 Basisgegevens over prostitutie in Nederland Binnen het terrein van de prostitutie in Nederland is veelvuldig onderzoek gedaan. Demografen, sociologen en psychologen hebben veel interesse getoond in de prostitutie en bijkomende randverschijnselen. Met hun onderzoek probeerden ze onder meer inzicht te krijgen in het vóórkomen van verschillende vormen van prostitutie en vrouwenhandel, te achterhalen wat de determinanten zijn die voor vrouwen de doorslag gaven om in de prostitutie te gaan werken en een profiel te geven van de klanten die gebruik maken van seksuele diensten die door prostituees worden geleverd. Hoewel er nog veel gegevens missen, is er een aardige schets te geven van prostitutie in Nederland.
Met
name
onderzoek
van
de
Mr.
A.
de
Graafstichting,
instituut
voor
prostitutievraagstukken en onderzoek van Ron de Graaf (1995) draagt bij aan een beter inzicht in de Nederlandse situatie met betrekking tot prostitutie. Bij alle instanties die het toekomstig prostitutiebeleid moeten gaan dragen is een gebrek aan kennis over de basiskenmerken van prostitutie in Nederland, waardoor het nog niet mogelijk is een betrouwbaar gedetailleerd beeld te geven. In Nederland wordt het aantal vrouwen dat op jaarbasis in de prostitutie werkzaam is geschat op 25.000 (De Profeitstudie, 1999). Omdat de doorstroom in de prostitutie groot is, wordt het aantal prostituees dat op dag- of weekbasis werkt geschat op 12.500. In bijna een op de drie Nederlandse gemeenten komt prostitutie voor. Met name in de grote steden en in de grensgemeenten in Limburg, Groningen, Twente, West-Brabant en Zeeland zijn naar schatting zesduizend prostituees werkzaam. Prostitutie wordt zowel door vrouwen (90%) als door mannen (5%) en transgenders (5%) uitgeoefend, maar het grootste deel van de prostituees bestaat uit vrouwen. Dat blijkt uit ‘De Profeitstudie’, een inventarisatie van de mr. A. de Graafstichting in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Justitie (1999). Dit was de eerste zogenoemde nulmeting die verricht is naar de omvang van de Nederlandse seksindustrie.
De straat, je werkplek 13
§ 1.2 Verschijningsvormen prostitutie
De prostitutie in Nederland kent verschillende verschijningsvormen. Er worden open vormen van prostitutie onderscheiden en gesloten vormen. Bij open vormen van prostitutie vindt de werving van klanten plaats in de openbaarheid. Dit in tegenstelling tot de gesloten vormen, waarbij klanten in de beslotenheid worden geworven. Hieronder volgt een overzicht en uitleg van de verschillende verschijningsvormen. Omdat straatprostitutie in dit onderzoek de belangrijkste plaats inneemt zal hierop de nadruk liggen. Tabel 1.1. Overzicht aantallen werkzame prostituees naar de verschillende verschijningsvormen van prostitutie.
Raamprostitutie Straatprostitutie Seksclubs, Privé-huizen Escort Thuis Anders Totaal
Werkzaam (dagelijks) 2000 320 3500-4000
12.500
Werkzaam (jaarlijks) 5000 1250 11.250 3750 1250 2500 25.000
Percentage (van totale prostitutie) 20% 5% 45% 15% 5% 10% 100%
(Bron: Visser & Oomens, 1999)
§ 1.2.1 Open vormen (werving vindt plaats in het openbaar) Raamprostitutie De prostituee huurt een raam plus werkruimte van een exploitant voor een bepaalde tijdsperiode, vaak per dag of dagdeel. De prostituee is verder onafhankelijk en werft zelf haar klanten en onderhandelt ook zelf over de prijs en de te verlenen diensten. De prostituee bepaalt een bedrag waarvoor de klant mag binnenkomen, waarna hij voor elke extra dienst die zij aanbiedt bijbetaalt (uitpezen). In 12 steden in Nederland komt raamprostitutie voor en naar schatting zijn daar gemiddeld op een dag 2000 raamprostituees werkzaam.
Straatprostitutie (tippelen) De prostituee werft haar klanten op straat en/of in publieke ruimtes zoals een station of café. Na onderhandelingen over prijs en diensten neemt zij de klant mee naar een plek waar zij hem de beloofde seksuele diensten kan verlenen. Dit kan buiten (afwerkplek) of in de auto zijn, maar ook bij de klant thuis of in een prostitutiehotel (hotel in rosse buurt waar kamers voor een korte periode te huur zijn). In paragraaf 1.3 wordt uitgebreider aandacht besteed aan deze vorm van prostitutie omdat deze in dit onderzoek de belangrijkste rol inneemt.
De straat, je werkplek 14
§ 1.2.2 Gesloten vormen (werving vindt plaats in de beslotenheid)
Seksclubs Een seksclub is een prostitutiebedrijf met minimaal een bar. In de bar leggen de prostituee en de klant contact, waarna zij voor het seksuele contact naar een kamer in hetzelfde pand gaan. De eigenaar krijgt een deel van de omzet. In Nederland zijn zo’n 600 a 700 seksclubs en privé-huizen waar naar schatting per dag tussen de 3500 en 4000 prostituees werkzaam zijn, dit is 45% van het totale aantal prostituees in Nederland.
Privé-huizen De opzet van een privé-huis is kleinschaliger dan van een club en heeft het karakter van een woonhuis. Er is geen bar. Een aantal vrouwen zit in de huiskamer te wachten op potentiële klanten. De klant kan zijn keuze uit deze vrouwen maken en het seksuele contact heeft plaats in een andere kamer in het pand. Ook in privé-huizen wordt vaak gewerkt met een facilitair of percentagesysteem.
Escortbedrijven Kenmerkend voor escort is de tussenschakel bij de totstandkoming van een transactie tussen prostitutie en klant. Deze tussenschakel kan een advertentie zijn met telefoonnummer of een bemiddelingsbureau. In de escort gaat de prostituee naar de klant toe en wordt per tijdseenheid ingehuurd, al dan niet afgesloten met seksueel contact. Het bemiddelingsbureau zorgt over het algemeen voor vervoer en de veiligheid van de prostituee. Hiervoor krijgt het bureau een percentage van de opbrengst. 15% van de werkzame prostituees werkt in de escort.
Thuiswerksters De prostituee werft haar klanten door middel van advertenties of mond tot mond reclame. De klant wordt thuis ontvangen. Vaak hebben thuiswerksters een vaste klantenkring. Ongeveer 5% van de prostituees werkt thuis.
§ 1.3 Straatprostitutie en haar problematiek In 10 steden in Nederland is sprake van straatprostitutie en daarin zijn gemiddeld 320 prostituees dagelijks werkzaam. In totaal werken er op jaarbasis ongeveer 1250 prostituees op straat. Tot ongeveer 1980 kwam straatprostitutie in Nederland slechts in zeer beperkte mate voor en werden de prostituees die hun klanten op straat wierven oogluikend toegestaan omdat zij geen overlast veroorzaakten. Tegen het einde van de jaren zeventig kwam daar verandering in toen een steeds grotere groep verslaafde vrouwen op straat ging tippelen. Het ging hierbij vaak om jonge verslaafde vrouwen die met het tippelen hun harddrugsgebruik financierden. Deze vrouwen trokken een randgroep aan van dealers, pooiers en vriendjes en door een toename van het aantal klanten in
De straat, je werkplek 15
auto´s ontstond een enorme overlast in en rond de prostitutiestraten. De buurtprotesten die hierop volgden leidden tot repressie door de gemeenten; prostituees werden verdreven en opgejaagd in de hoop dat er een einde zou komen aan de overlast. Het tegendeel bleek waar: de overlast verplaatste zich slechts naar andere (woon)wijken en de prostituees werden onbereikbaar voor hulpverleners. Een ander groot probleem was dat de prostituees door het opjagende beleid gedwongen werden sneller te werken waardoor ze minder kritisch waren ten opzichte van klanten en het aantal geweldplegingen door klanten tegen straatprostituees toenam. Midden jaren tachtig gingen de gemeenten een ander beleid voeren om de overlast toch tegen te kunnen gaan; er werden gebieden ingericht waar tijdens bepaalde uren straatprostitutie was toegestaan. Er waren twee belangrijke doelen die de ontstane tippelzones hadden. Ten eerste kon door concentratie van straatprostitutie in een bepaalde zone de overlast die door randverschijnselen van straatprostitutie was ontstaan worden bestreden. Het tweede doel was het bieden van een veilige werkplek voor vrouwen in de straatprostitutie. Op deze zones kon bovendien laagdrempelige hulpverlening en gezondheidszorg worden geboden. De eerste zones werden in 1984 en 1985 geopend in respectievelijk Den Haag en Utrecht, later volgden Rotterdam (1994), Amsterdam (1996) en andere steden. De tippelzones werden gezien als de ´minst slechte´ oplossing voor de problemen en sinds het ontstaan van de eerste provisorische tippelzones (een verfstreep op het wegdek die aangaf waar de vrouwen mochten tippelen) is er heel wat veranderd. Tippelzones bieden inmiddels een huiskamer waar de vrouwen een kop koffie kunnen drinken, in contact kunnen komen met artsen en andere hulpverleners en condooms kunnen kopen. Het aanbod van vrouwen op de tippelzones is gesegmenteerd van aard. Waar bij het ontstaan van de tippelzones enkele verslaafde straatprostituees op de zones werkzaam waren, vindt men er tegenwoordig een grote groep verslaafde en niet verslaafde prostituees, migrantenvrouwen en transgenders. Binnen deze segmenten bestaat verder een onderscheid naar geboden diensten door de prostituee. Er kan geconcurreerd worden met prijs, service en kwaliteit. Men zou verwachten dat de prijsconcurrentie groot is, echter uit onderzoek blijkt dat deze minder groot is dan men zou verwachten.
Stilzwijgende
prijsafspraken
onder
de
prostituees,
angst
voor
desastreuze
prijsconcurrentie, sociale controle en zelfrespect komen in het onderzoek van Becker en De Vette (1987) naar voren als de belangrijkste elementen die de starheid van prijzen op de tippelzone bepalen. De huidige prijzen in de prostitutie zijn heel moeilijk te geven. Vaststaat dat de prostitutie de enige economische sector is waar twintig jaar lang de prijzen ongeveer hetzelfde zijn gebleven. Sinds de opheffing van het bordeelverbod is de prostitutiesector aan veel verandering onderhevig. Prostituees die professioneel en dus legaal willen werken moeten de betaalde BTW doorberekenen aan hun klanten. Maar op enkele uitzonderingen na is er vooralsnog over de gehele linie geen prijsverhoging te constateren. Ondanks de omstandigheden die voor prijsverhogingen in de prostitutie zouden moeten zorgen, lijken de klanten voor een betaald sekscontact niet meer neer te hoeven leggen dan twintig jaar geleden. Het prijsbeleid van de prostituees lijkt echter de enige ontwikkeling te zijn die stilstaat, op alle andere gebieden is in de loop der jaren enorm veel veranderd. Niet alleen zijn de tippelzones en de hulpverlening aan straatprostituees professioneler geworden, ook bleek deze formule een groot
De straat, je werkplek 16
succes. Na eerste evaluaties van het functioneren van de zones bleek dat de overlast was afgenomen en de veiligheid en gezondheid van straatprostituees aanzienlijk zijn verbeterd. De tippelzones zijn in de loop der jaren enorm gegroeid en worden door honderden vrouwen per jaar gebruikt. Het succes van de tippelzones is echter niet ongemerkt gebleven, steeds meer werden de zones gebruikt door illegale vrouwen en vrouwenhandelaren die vrouwen onder dwang op de zones lieten werken (Hierover meer in § 1.4). Deze toename van criminele activiteiten op de Nederlandse tippelzones heeft ertoe geleid dat een aantal tippelzones in Nederland aan hun eigen succes ten ondergaan. Waar de discussie over tippelzones bij het ontstaan ervan vooral gevoerd werd in termen van humanitaire aard wordt de discussie over tippelzones wordt momenteel gevoerd in termen van openbare orde en illegaliteit, problemen waarmee tippelzones de laatste jaren te kampen hebben. De aandacht verschuift van hulpverlening naar handhaving.
De verschuiving van hulpverlening naar handhaving zorgt ervoor dat argumenten van humanitaire aard raken ondergesneeuwd in de discussie. Gemeenten verkiezen een ander beleid te volgen waar de tippelzones niet in thuis horen. Begin december 2003 hadden negen steden in Nederland een tippelzone met een huiskamer: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Arnhem, Groningen, Nijmegen Eindhoven en Heerlen. De tippelzone in Eindhoven opende november 2003 en heeft bij de opening een streng pasjessysteem ingevoerd om de zone beheersbaar te houden. Een beperkt aantal, door de gemeente aangewezen vrouwen mag van de zone gebruik maken. Ook in Utrecht heeft de gemeente enkele jaren geleden een pasjessysteem ingevoerd om illegaliteit en vrouwenhandel op de zone terug te dringen en de omvang beheersbaar te houden. In Amsterdam kwamen maatregelen van de politie om verschijnselen als drugsoverlast, illegaliteit, vrouwenhandel en criminaliteit te bestrijden te laat, de problemen op de tippelzone hebben ertoe geleid dat op 15 december 2003 de Amsterdamse tippelzone op de Theemsweg is gesloten, van een alternatief is vooralsnog geen sprake. Hoewel de gemeente erkent dat de tippelzone zekere voordelen heeft, zoals concentratie van straatprostitutie en goede werkomstandigheden voor de prostituees is de gemeente tot de conclusie gekomen dat het niet mogelijk was de tippelzone zo te laten functioneren als aanvankelijk het plan was. De tippelzone aan de Theemsweg is nooit in gebruik genomen door de doelgroep waar deze oorspronkelijk voor is opgezet, namelijk de verslaafde prostituees. In plaats daarvan is de zone gebruikt door hoge aantallen (illegale) prostituees. Met honderden bezoekers per avond leidde dit tot openbare orde-incidenten. Ook bleek voor de gemeente Amsterdam in de loop der jaren dat de tippelzone niet kon functioneren zonder dat er misbruik van werd gemaakt door de georganiseerde criminaliteit; er waren aanwijzingen dat de georganiseerde misdaad uit Oost-Europese landen op de zone was geïnfiltreerd en dat er sprake was van illegaliteit, vrouwenhandel en gedwongen prostitutie. De tippelzone was een broedplaats van criminele activiteiten geworden, waar de gemeente Amsterdam haar handen vanaf wilde trekken. In 2005 is het ook in Rotterdam afgelopen met de tippelzone: dan sluit de Keileweg haar deuren. De problemen in de Maasstad reiken wat betreft illegaliteit en onvrijwilligheid zelfs nog verder dan die in Amsterdam. Er verschijnen maandelijks hoge aantallen nieuwe Oost Europese vrouwen op de zone, ondanks scherpe controle door de politie. De gemeente Rotterdam heeft genoeg van
De straat, je werkplek 17
criminaliteit en drugsoverlast op de Keileweg en zet er een punt achter. Rotterdam wil uiterlijk in 2005 een alternatief voor de tippelzone openen, er wordt bijvoorbeeld gesproken over een stadsbordeel. Ook de Haagse tippelzone op de Waldorpstraat moet in 2005 sluiten. Klachten van onderwijsinstellingen die in de buurt van de tippelzone gevestigd zijn en problemen zoals deze ook in Amsterdam en Rotterdam gesignaleerd zijn hebben ook daar geleid tot het beëindigen van de zone. In Den Haag is nog geen alternatief bekend voor de tippelzone. In tabel 1.2 is naar aanleiding van onderzoek dat bekend is over tippelzones een overzicht geboden van de verschillende tippelzones, hun omvang en de huidige status van iedere zone (De Boer, Elderman & Luten 2003, Goderie 2003). . Tabel 1.2 Overzicht van de status van de verschillende Nederlandse tippelzones
Stad
Locatie
Rotterdam Amsterdam Utrecht Den Haag Groningen Arnhem Nijmegen Heerlen Eindhoven
Keileweg Theemsweg Europalaan Waldorpstraat Bornholmstraat Oude Veerweg Nieuwe marktstraat Imstenraderweg Achtseweg
prostituees per avond werkzaam (schatting) 70-80 50-60 65 50 15-20 25 15 10 10-12
Huidige status Open tot 2005 Gesloten sinds eind 2003 Open, niet ter discussie Open tot 2005 Open Open, ter discussie Open, ter discussie Open Open sinds eind 2003
§ 1.4 Dwang in de prostitutie
Onvrijheid als gevolg van economische dwang, geen bestaansmogelijkheden en geen toekomstperspectief komt bij veel prostituees die uit het buitenland afkomstig zijn voor. De politie schat dat meer dan de helft van de prostituees in Nederland afkomstig is uit het buitenland. Alle recente schattingen (bijvoorbeeld Van der Helm, 1999) gaan er vanuit dat tussen de 50 en 70% van de prostituees in Nederland migrant is. Volgens de gegevens uit de Europap enquête (1998-1999) is zelfs iets meer dan tweederde van de prostituees niet Nederlands. Met name in de groep transgenders en travestieten is het aantal Nederlanders nihil. Zij komen voor het overgrote deel uit Latijns-Amerika (ruim 90%). Onder de vrouwelijke prostituees vormen de Nederlandse de grootste groep (ruim eenderde van het totaal). Het aantal vrouwelijke prostituees dat uit Latijns-Amerika komt, is vrijwel even hoog als de groep vrouwen uit Midden en Oost Europa (ruim 3200). Bij de Midden en Oost Europese gaat het om een relatief nieuwe groep: in 1989 werkten nog vrijwel geen prostitue(e)s uit de voormalige Oostbloklanden in de Nederlandse prostitutie en kwamen de migranten nog voornamelijk uit Azië, Afrika en vooral Latijns-Amerika. Een groot deel van de migrante prostituees is niet vrijwillig in de Nederlandse prostitutie komen werken. Vrouwenhandel en prostitutie gaan hand in hand. Een IRT-rapport schatte eind 1997 het aantal Oost-Europese vrouwen dat jaarlijks gedwongen wordt zich te prostitueren op 2000. Ook Afrikaanse vrouwen zijn vaak het slachtoffer van vrouwenhandel. In totaal melden zich bij de Stichting tegen Vrouwenhandel jaarlijks ongeveer 200
De straat, je werkplek 18
slachtoffers aan, het topje van de ijsberg. De slachtoffers doen zelden aangifte, bang in elkaar geslagen te worden en hun inkomsten te verliezen. Bovendien vrezen ze Nederland te worden uitgezet. Vrouwen die zich in Nederland onder dwang prostitueren zijn vaak verhandeld door personen uit hetzelfde land. De dwang bestaat uit een fictieve schuld die de meisjes moeten terugbetalen voor de reis naar Nederland en bedreigingen aan het adres van het meisje of de familie. Andere dwangmiddelen die gebruikt worden zijn het innemen van het paspoort, dreigen met fysiek geweld, voodoo en fake-liefde (Nationaal Rapporteur Mensenhandel, 2003). Er gaat veel geld om in de vrouwenhandel: tienduizenden guldens per meisje. Volgens de politie gaat het om goed geoliede criminele organisaties: vervalste paspoorten zijn nauwelijks van echt te onderscheiden, de circuits en 06-nummers veranderen snel, net als de smokkelroutes en de plekken waar de meisjes te werk worden gesteld. Een relatief nieuwe vorm van dwang in de prostitutie is dwang door zogenaamde loverboys: jongens die relatief jonge meisjes van zich afhankelijk maken, bijvoorbeeld door het meisje te verwennen met veel cadeaus en aandacht. Vervolgens wordt het meisje gedwongen als prostituee te werken. Vaak om een fictieve schuld van haar vriendje af te lossen, of onder bedreiging van de familie. Gedwongen prostitutie is niet alleen een maatschappelijk en politiek probleem, het is tevens een gezondheidsprobleem. Onder dwang prostitueren kan voor de vrouw psychische problemen met zich meebrengen en bepaalt in sterke mate haar welzijn. Dwang is niet het enige aan prostitutie gerelateerde verschijnsel dat zorgt voor welzijns- en gezondheidsproblemen bij straatprostituees. In het volgende hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de belangrijkste gezondheidsbedreigers van straatprostituees, waarbij de nadruk ligt op gezondheidsproblemen waarin het gedrag van de prostituee een rol speelt.
§ 1.5 Probleemstelling Het sluiten van tippelzones heeft een aantal consequenties, die momenteel niet te overzien zijn. Er is onder meer gesproken over verspreiding van tippelen over de steden en het verdwijnen van vrouwen in illegale praktijken, maar of dit zal gebeuren zal de tijd moeten uitwijzen. In dit onderzoek ligt de focus met name op het effect van sluiten van tippelzones op de hulpverlening aan straatprostituees.
Hulpverlening
aan
straatprostituees
lijkt
zeer
belangrijk,
want
hoewel
straatprostituees slechts een klein deel van de totale populatie prostituees uitmaken (5%), blijken zij bij uitstek een risicogroep te vormen als het gaat om allerlei gezondheids –en maatschappelijke problemen, waaronder vrouwenhandel. Straatprostituees werken bovendien laat in de avond op straat en een groot deel van de vrouwen (naar schatting 50 tot 75%) is verslaafd aan drugs. Condoomgebruik onder prostituees en hun klanten is in Nederland vrij hoog, hoewel in de straatprostitutie vaker sprake is van contacten zonder condoom. Dit kan gerelateerd zijn aan de hoge druk waaronder de vrouwen werken en grote concurrentie op de tippelzones. Door middel van hulpverleningsprojecten op de tippelzones probeert de overheid in te grijpen in de erbarmelijke
De straat, je werkplek 19
gezondheidssituatie van vrouwen. Ter plaatse worden de vrouwen in zogenaamde huiskamers voorgelicht over de risico’s die zij lopen en hoe zij zichzelf hier tegen kunnen beschermen. Op de gezondheidsproblemen van straatprostituees wordt in hoofdstuk twee dieper ingegaan, waarbij ook ingegaan wordt op mogelijkheden om deze gezondheidsproblemen te bestrijden. Omdat de problemen van straatprostituees zo veelzijdig zijn is de hulpverlening aan deze groep dat noodzakelijkerwijs ook. Momenteel vindt een groot deel van de hulpverlening plaats rond de tippelzone in de zogenaamde huiskamers. Door de dreiging van het sluiten van de tippelzones in Nederland is de verwachting dat het bieden van hulpverlening aan prostituees in de toekomst niet in de huidige vorm kan en zal voortbestaan. Met het sluiten van de tippelzones sluiten namelijk ook de huiskamerprojecten. De huiskamerprojecten kunnen gezien worden als de belangrijkste interventie gericht op de gezondheidsbevordering van straatprostituees, daarnaast zijn de huiskamers het voornaamste gezondheidscommunicatiemedium als het gaat om gezondheidsvoorlichting en voor andere hulpinstellingen om straatprostituees te bereiken. De tendens van gemeenten om tippelzones te sluiten heeft aanleiding gegeven tot de onderzoeken waarvan de resultaten in dit rapport zijn uiteengezet. Eén van de doelstellingen van het rapport is het in kaart brengen van de effecten van het sluiten van huiskamerprojecten op het functioneren van het hulpverleningsnetwerk dat voor straatprostituees is opgezet. Aan informanten uit het hulpverleningsnetwerk is de vraag voorgelegd wat de te verwachten effecten en ontwikkelingen zijn op het gebied van voorlichting en hulpverlening aan straatprostituees op het moment dat tippelzones sluiten. Onderzocht is welke instellingen op stedelijk niveau actief zijn in de hulpverlening aan straatprostituees en welke rol de afzonderlijke instellingen in het netwerk vervullen, teneinde de mogelijke gevolgen van het wegvallen van huiskamerprojecten voor andere hulpinstellingen inzichtelijk te maken. Een andere doelstelling van het rapport ligt in het verschaffen van inzicht in de mogelijke effecten van het sluiten van tippelzones en huiskamerprojecten op het welzijn en de gezondheidssituatie van straatprostituees. Hiertoe werd de literatuur betreffende gezondheid en welzijn van prostituees in Nederland zo intensief mogelijk bestudeerd om de huidige situatie in kaart te brengen. Tevens is een mondelinge enquête afgenomen onder straatprostituees die zich op de Haagse
tippelzone
prostitueren.
In
deze
enquête
werd
onder
meer
ingegaan
op
het
gezondheidsgedrag van straatprostituees in de huidige situatie, alsmede de verwachtingen die resondenten hebben ten aanzien van een toekomstige situatie waarin tippelzones en huiskamers ontbreken. Bovenstaande doelstellingen zijn opgenomen in drie centrale onderzoeksvragen, aan de hand waarvan in dit rapport resultaten aan de orde zullen worden gesteld. De eerste onderzoeksvraag luidt: ”Hoe is de zorgverlening aan straatprostituees in Nederland georganiseerd en welke rol spelen huiskamerprojecten in het zorgnetwerk?” en wordt behandeld in het onderzoek onder informanten uit het
hulpverleningcircuit.
De
tweede
onderzoeksvraag
is:
“Wat
zijn
de
opvattingen
van
straatprostituees ten aanzien van de zorgverlening en welke rol spelen de huiskamerprojecten voor hen?” . Deze vraag staat centraal in het deelonderzoek onder straatprostituees. De derde, tevens laatste onderzoeksvraag die aan de orde komt, luidt: “Wat zijn de effecten van het sluiten van
De straat, je werkplek 20
tippelzones
en
huiskamerprojecten
onderzoeksvraag
wordt
behandeld
volgens in
het
zorgverleners overkoepelende
en
straatprostituees?”.
conclusiehoofdstuk
over
Deze beide
deelonderzoeken.
Op voorhand moet een kritische aantekening geplaatst worden bij de in dit rapport beschreven onderzoeken. Het onderzoek is geenszins opgezet om te “bevestigen wat al bekend is”, of “te beschrijven wat voor de hulpverlening het beste uitkomt”, namelijk dat huiskamers onmisbaar zijn en dat tippelzones niet mogen worden gesloten. In tegenstelling, het rapport maakt een einde aan “emotionele uitlatingen en natte vingerwerk” en probeert op planmatige wijze de problematiek in kaart te brengen en oplossingsrichtingen aan te dragen, die wellicht voor hulpverleners en straatprostituees niet de beste oplossing lijken of vormen, maar voor alle betrokkenen, inclusief gemeenten en politie een aanvaardbare concessie zijn.
§ 1.6 Opbouw van het rapport In dit rapport zal allereerst in hoofdstuk twee nader worden ingegaan op de gezondheid en het welzijn van prostituees. Welke factoren liggen ten grondslag aan het welzijn van prostituees en met welke gezondheidsproblemen -en risico’s hebben zij te kampen? Er zal inzicht worden gegeven in de factoren die van invloed zijn op deze problematiek. In dit hoofdstuk worden tevens de theoretische modellen die van belang zijn in het kader van hulpverlening aan straatprostituees besproken waarna een globaal overzicht geboden wordt van de onderzoeken die volgen op de aanleiding zoals deze in de eerste hoofdstukken is geschetst. Hoofdstuk drie concentreert zich vervolgens op het eerste deelonderzoek, naar het zorgaanbod aan straatprostituees. Er komt aan de orde hoe de hulpverlening georganiseerd is en wat haar doelen zijn, alsmede op welke terreinen hulpinstellingen veranderingen verwachten in het geval dat huiskamerprojecten in het netwerk ontbreken. In hoofdstuk vier wordt het
tweede
deelonderzoek,
naar
de
opvattingen,
het
gezondheidsgedrag
en
de
toekomstverwachtingen van straatprostituees, uiteengezet, waarna in het vijfde hoofdstuk conclusies worden getrokken. Deze conclusies zullen leiden tot aanbevelingen op het gebied van beleid en hulpverlening aan straatprostituees. Er zullen handvaten worden aangereikt om ook in een nieuwe situatie de geboden zorg zo optimaal mogelijk op de hulpvraag van de doelgroep af te kunnen stemmen. In dit hoofdstuk komt tevens een kritische reflectie aan bod ten aanzien van de in dit rapport gepresenteerde onderzoeken.
De straat, je werkplek 21
2
Gezondheid en welzijn van prostituees
Wanneer vrouwen als prostituee beginnen, gebeurt dit in minder dan een kwart van de gevallen uit positieve motieven (Vanwesenbeeck, 1994). Voor de meeste vrouwen die de prostitutie in gaan is het werk vooral een strategie om te overleven bij financiële problemen. Ook speelt dwang in steeds meer gevallen een belangrijke rol in de ‘keuze’ voor prostitutie. Mede door deze dwang wordt de leeftijd waarop vrouwen in de prostitutie geraken lager: vermoedelijk begint 1 op de 5 prostituees als minderjarige. Er zijn veel indicatoren die erop duiden dat een grote groep van de totale groep prostituees in Nederland een slechte sociale positie heeft. De groep straatprostituees beslaat 5% van de totale prostitutiepopulatie, maar is veruit de kwetsbaarste groep. Onder aan de sociale-prostitutieladder zijn zij de groep met de meeste problemen en het laagste welzijn. Vanwesenbeeck (1994) stelt dat als het gaat om welzijn en beschermingsgedrag van prostituees sprake is van een zogenaamd sneeuwbaleffect: vrouwen met slechtere uitgangsposities (een leven dat gekenmerkt is door traumatisering, geweld en sterk economische nood) komen terecht op de minder veilige werkplekken en houden daardoor een zwaar en slecht leven. De vrouwen werken met name laat in de avond op straat en een groot deel van de vrouwen (naar schatting 50 tot 75%) is verslaafd aan drugs. De werkroutine is zeer belastend; vrouwen moeten veel werken voor weinig geld, ze komen vaker in aanraking met geweld en slagen er slecht in gezond te werken. Condoomgebruik onder prostituees en hun klanten is in Nederland vrij hoog, hoewel in de straatprostitutie vaker sprake is van contacten zonder condoom. Dit kan gerelateerd zijn aan de hoge druk waaronder de vrouwen werken en grote concurrentie op de tippelzones. In dit hoofdstuk wordt een zo uitgebreid mogelijk overzicht gegeven van voornamelijk Nederlands en Europees sociaal wetenschappelijk empirisch onderzoek naar de gezondheid en het welzijn van prostituees in Nederland. In eerste instantie werden prostituees met name onderzocht om inzicht te krijgen in de persoonlijkheidskenmerken die een verklaring konden geven voor hun ‘keuze’ voor prostitutie (Vanwesenbeeck, 1994). Meer recent ligt de focus van het onderzoek op AIDS en is er aandacht voor HIV-prevalenties en beschermingsgedrag in termen van condoomgebruik. In het kader van de gezondheid en het welzijn van prostituees wordt in dit hoofdstuk ingegaan op drie belangrijke gezondheidsthema’s: geweld (§2.1), drugsgebruik (§ 2.2) en HIV prevalentie en beschermingsgedrag (§ 2.3 t/m § 2.7). Wanneer in dit rapport wordt gesproken over gezondheid wordt uitgegaan van de definitie die hieraan door World Health Organisation is gegeven, namelijk een staat van compleet fysiek, sociaal en mentaal welbevinden, en niet alleen maar de afwezigheid van ziekte. Vanwege de opzet van het onderzoek wordt voornamelijk ingegaan op de gezondheidsthema’s waarbij het gedrag van straatprostituees een belangrijke rol speelt. Vervolgens wordt in paragraaf 2.8 aan de hand van de gezondheidsproblemen ingegaan op de voorwaarden voor effectieve interventies vanuit de zorgverlening. Er zijn vele theorieën van gezondheidsbevordering bekend over preventieve gezondheidsbevordering, waarvan enkele besproken zullen worden, omdat zij aansluiten bij de gezondheidssituatie van (drugsverslaafde) straatprostituees.
De straat, je werkplek 22
§ 2.1 Geweld Niet alleen dwang komt regelmatig voor in de prostitutie. Ook geweldpleging jegens prostituees komt regelmatig voor. Met name straatprostituees hebben een kwetsbare positie omdat zij hun klanten op straat werven en aan hen zijn ‘overgeleverd’ op het moment dat zij bij hen in de auto stappen. Dan is er in tegenstelling tot het werken in clubs geen bescherming meer mogelijk. In onderzoek van Venicz en Vanwesenbeeck (2000) onder 105 prostituees die werkzaam zijn op verschillende typen werkplekken in Nederland is naar voren gekomen dat 1 op de 4 prostituees in het voorgaande jaar één of andere vorm van geweld heeft meegemaakt op de werkplek. 1 op 10 prostituees maakte seksueel geweld mee. Deze vorm van geweld werd hiermee het minst gerapporteerd. Het aantal vrouwen dat in elkaar geslagen, gestoken of beschoten was, was ongeveer even hoog. Bedreiging met de dood, fysiek geweld of anderszins werd maar liefst door 1 op 5 vrouwen ervaren. In de helft van alle gevallen noemden de prostituees de klant als dader (47,4%), de tweede groep daders (in 31,6% van de gevallen genoemd) zijn de (ex-) pooiervriendjes. Het geweld dat door de pooiervriendjes gepleegd wordt is doorgaans frequent, terwijl geweld door klanten incidenteel voorkomt. Gedurende hun hele prostitutieloopbaan heeft 44,8% van de prostituees ooit geweld meegemaakt. Op basis van de cijfers die bekend zijn over geweldpleging jegens prostituees kan gesteld worden dat geweld de belangrijkste wezenlijke bedreiging voor het welzijn van prostituees. Desondanks zal in dit onderzoek de aandacht niet liggen op geweld als gezondheidsbedreiger, maar op gezondheidsproblemen waarbij het gedrag van de prostituees zelf een belangrijke factor van het probleem vormt. In de volgende paragrafen wordt daarom uitgebreider aandacht besteed aan het gebruik van drugs en het gebruik van condooms in commerciële contacten.
§ 2.2 Drugsgebruik
Drugsgebruik is een van de belangrijkste bedreigers van de gezondheid van prostituees. Cijfers over drugsgebruik in de prostitutie lopen enorm uiteen, waarbij opvalt dat vooral recente cijfers over drugsgebruik onder prostituees ontbreken. In gegevens uit de jaren ‘80 werd geschat dat in Rotterdam maar liefst 80-90% van de straatprostituees verslaafd was (in: Becker & De Vette, 1987). Uit onderzoek dat na deze schattingen door Becker en De Vette (1987) gedaan is bleek echter dat zo’n 65% van de tippelende meisjes verslaafd (n=40) was. Aanzienlijk minder dan verwacht, doch nog steeds een groot aantal. Zulke hoge verslavingscijfers zijn voornamelijk te vinden binnen de populatie straatprostituees, wanneer men de prostitutiepopulatie als geheel bestudeerd blijken de cijfers veel lager. Uit de Europap studie (1998-1999) blijkt bijvoorbeeld dat in Nederland in twaalf van de achttien regio’s prostituees bekend zijn die afhankelijk zijn van drugs. Het gaat hierbij wederom om zeer uiteenlopende aantallen (namelijk van 4 tot circa 500). Drugsverslaafde prostituees blijken in dit onderzoek voornamelijk in de straatprostitutie te werken. In de steden met een tippelzone is het aantal drugverslaafde prostituees relatief hoog. De schatting van het totaal aantal drugverslaafde prostituees
De straat, je werkplek 23
in de achttien regio’s was bijna 1300. Het ging hierbij om 1025 vrouwen, 260 jongens en mannen en enkele transgenders. Deze groep prostituees is verslaafd aan harddrugs. Ze prostitueren zich vooral om in hun behoefte aan drugs te voorzien. Heroïne is de meest gebruikte drug door verslaafde prostituees, daarnaast worden cocaïne en methadon gebruikt. Verondersteld wordt, dat druggebruik (gebruik van marihuana en cocaïne) onder prostituees breder is verspreid dan uit onderzoek naar voren is gekomen. Het gaat hierbij vooral om gelegenheidsgebruikers. Wanneer men ervan uitgaat dat in Nederland naar schatting zo’n 20.000 tot 25.000 prostituees werkzaam zijn blijkt het percentage drugverslaafde prostituees in Nederland uit de cijfers nog geen 10% van het totaal aantal prostituees. Of prostitutie leidt tot (meer) harddruggebruik, of harddruggebruik tot (meer) prostitutie blijkt niet uit ieder onderzoek even duidelijk, hoewel onderzoek door Goldstein in 1979 (in: Vanwesenbeeck, 1994) uitwees dat de verslaafden bijna twee keer zo snel prostituees werden, dan prostituees verslaafden. Het gebruik van drugs op zichzelf is schadelijk, maar bovendien zijn verslaafde gebruikers een zeer kwetsbare groep als het gaat om infectieziekten. Veel voorkomende besmettingen onder injecterende drugsgebruikers zijn besmettingen met het Hepatitis B en C virus. De prevalentie van Hepatitis C onder injecterende drugsgebruikers in Amsterdam wordt geschat op 65-75%. In Den Haag ligt de prevalentie van deze infectieziekten lager: respectievelijk 35% Hepatitis B en 47% Hepatitis C. De beschikbare gegevens over de sterfte onder druggebruikers zijn onvolledig, maar het Centraal Bureau voor de Statistiek rapporteert in 1999 76 gevallen van overlijden aan de directe gevolgen van drugs. Cijfers over sterfte door met drugsgebruik samenhangende aandoeningen zijn niet bekend (Van Laar, De Zwart, Rigter, 2001). In het buitenland zijn onder meer AIDS, ongevallen, zelfdoding, lever –en hartziekten genoemd als veelvoorkomende doodsoorzaken (Neale & McKeganey, 1997). Niet alleen op de lichamelijke gezondheid kan het drugsgebruik van invloed zijn: uit onderzoek van Vanwesenbeeck (1994) blijkt bovendien een relatie te bestaan tussen drugsgebruik en het lage welzijn en de lage arbeidssatisfactie van straatprostituees, omdat drugsgebruikende straatprostituees vooral werken om in het drugsgebruik te kunnen voorzien terwijl zij negatieve associaties hebben met het werk. Het gebruik van harddrugs blijkt tevens sterk van invloed te zijn op het werkgedrag van de prostituees. Het verschil tussen verslaafde en niet verslaafde prostituees blijkt uit hun streven tijdens een avond op de zone (Becker & De Vette, 1987). Verslaafden proberen een vast bedrag te verdienen en werken desnoods langer door, terwijl niet verslaafden tijdens een vast tijdsbestek hun omzet proberen te maximaliseren. Consequentie is dat verslaafde prostituees gemiddeld meer en langer werken. Het dagelijks benodigde bedrag voor harddrugs geeft hierbij voor de prostituee de doorslag. In veel gevallen moet de prostituee ook een bedrag verdienen om haar vriend van de harddrugs te kunnen voorzien. Desondanks lijken de prijzen van de harddrugs niet van invloed te zijn op de prostitutieprijzen. Ook wanneer de prijzen van harddrugs toenemen verhogen de prostituees hun prijzen niet (Becker & De Vette, 1987). Wanneer men kijkt naar het dienstenpakket van de prostituees blijkt dat verslaafde vrouwen in 1987 over het algemeen een iets uitgebreider dienstenpakket leveren dan niet verslaafde vrouwen. Met name waren zij vaker bereid tot het uitvoeren van seksuele handelingen zonder condoom en sado
De straat, je werkplek 24
masochisme. De variatie in het dienstenpakket bleek echter niet onbeperkt; anale seks werd door bijna alle vrouwen steevast geweigerd. Recente gegevens over seksuele handelingen van drugsgebruikende straatprostituees zijn niet bekend.
§ 2.3 SOA en HIV-prevalentie onder prostituees in Nederland Per jaar lopen in Nederland ruim 100.000 mensen een SOA op (Ter Horn 2002). De meeste SOA worden opgelopen door onveilig seksueel contact, of worden overgedragen via bloed-bloed contact, bijvoorbeeld bij gemeenschappelijk gebruik van spuiten en naalden. Sommige SOA zijn alleen lastig, andere kunnen ernstige gevolgen hebben als ze niet op tijd worden behandeld. Er kunnen
vergaande
ontstekingen
ontstaan
die
kunnen
leiden
tot
onvruchtbaarheid
of
buitenbaarmoederlijke zwangerschappen. Bovendien lopen mensen met een SOA eerder kans besmet te worden met HIV. (Ter Horn, 2002). Door hun veelvuldige sekscontacten met verschillende partners vormen SOA voor prostituees een beroepsrisico. SOA komen onder prostituees en met name straatprostituees relatief vaak voor. Bij drugsgebruikende prostituees is bovendien de kans op vergaande ontstekingen bij SOA groter, immers, door heroïnegebruik wordt pijn sterk onderdrukt waardoor een opkomende SOA pas laat wordt ontdekt. Sinds de wereld bekend is met AIDS is er heel wat onderzoek gedaan naar HIV prevalentie in de wereld en uiteraard ook in Nederland (Van den Hoek, Coutinho, Van Haastrecht, Van Zadelhoff, Goudsmit,1988. Van Haastrecht, Fennema, Coutinho, Van der Helm, Kint, Van den Hoek, 1993. Treurniet & Davidse, 1993. Van Ameijden, Van den Hoek, Van Haastrecht, Coutinho, 1994.). Uit deze onderzoeken zijn gegevens af te leiden over de prevalentie van HIV onder prostituees. In de toekomst zullen meer specifieke cijfers beschikbaar zijn, gezien het feit dat er meer aandacht komt voor prostituees als aparte risicogroep. In 1985 is in Amsterdam onderzoek gedaan onder 84 prostituees die zijn benaderd via SOA klinieken en clubartsen (Coutinho, Van der Helm, 1986). Uit de resultaten van dit onderzoek werd geconcludeerd dat er geen sprake was van HIV infectie onder Amsterdamse prostituees. In de periode 1985-1987 liep in Amsterdam nog een onderzoek, dit maal onder injecterende drugsgebruikers in Amsterdam (Van den Hoek et al. 1988). Van alle vrouwen in deze steekproef bleek 28% HIV positief. Het grootste deel van de drugsinjecterende vrouwen is werkzaam in prostitutie en deze cijfers zullen dan ook redelijk overeenkomen. Wanneer we kijken naar Nederland in het algemeen blijken er grote regionale verschillen; dit percentage was veel lager in Den Haag, Arnhem en Deventer (De Graaf, 1995). De Amsterdamse cijfers over niet injecterende drugsgebruikers (benaderd in SOA klinieken) bleken rooskleuriger: geen van de 114 prostituees en 64 klanten in deze steekproef was HIV geïnfecteerd (Van den Hoek et al., 1988). In later (1991) onderzoek in Amsterdam (Van Haastrecht et al.,1993) waren 3 van de 201 (1,5%) niet injecterende drugsgebruikende prostituees en 1 van de 213 (0,5%) klanten geïnfecteerd met HIV. De 3 prostituees waren recentelijk uit AIDS endemische landen gekomen. Deze studie was onderdeel van een grootschalige studie in 9 Europese landen naar de HIV prevalentie onder prostituees van 1990-1991. Uit dit onderzoek is gebleken dat van de injecterende drugsgebruikers
De straat, je werkplek 25
onder de prostituees in deze 9 landen 31,8% (n=110) HIV geïnfecteerd was. De prevalentie van HIV onder drugsinjecterende prostituees is relatief hoog en hangt samen met het delen van spuiten/naalden en andere attributen die met het drugsgebruik te maken hebben. Uit ditzelfde onderzoek bleek dat van de niet injecterende drugsgebruikers onder de prostituees in deze 9 landen 1,5% (n=756) HIV geïnfecteerd was. Bij niet injecterende drugsgebruikers onder de prostituees werd HIV infectie vooral toegeschreven aan de afkomst van de prostituees (veelal uit sub-Saharisch Afrika), inconsistent condoomgebruik, eerder opgelopen SOA’s en het gebruik van verkeerde glijmiddelen (10% van deze vrouwen gebruikte glijmiddelen op petroleum basis die het condoom schade doen). Tussen 1986 en 1994 is de relatief hoge incidentie van SOA onder drugsgebruikende prostituees in Amsterdam significant afgenomen (Fennema, Van Ameijden, Coutinho, Van den Hoek, 1997). Deze afname werd slechts ten dele verklaard door risicoreductie in commerciële seksuele contacten, andere factoren zijn de afname van SOA onder klanten en de verbeterde kwaliteit van SOA controles. Na 1994 zijn de cijfers over SOA infecties in de prostitutie in Nederland schaars. Er zijn nauwelijks landelijke onderzoeken meer bekend naar de incidentie en prevalentie van SOA onder prostituees en hun klanten. Regionaal zijn wel enige cijfers bekend. Deze wijzen erop dat de afname van SOA en HIV onder prostituees zoals deze tussen 1986 en 1994 geconstateerd is, zich over de gehele linie voortzet, hoewel drugsgebruikende prostituees ook nu nog verhoogd risico lopen. Met name drugsinjecterende prostituees vormen een risicogroep. In Maastricht en Heerlen bijvoorbeeld is de HIV prevalentie specifiek in deze groep erg hoog (14%) en toegenomen ten opzicht van eerdere metingen in 1994 (9,7%) en 1996 (11,8%) (Beuker et al., 2000). Ook in Amsterdam is de HIV prevalentie onder de drugsinjecterende prostituees hoog. In 1998 was 25,9% van deze groep met HIV besmet. De resultaten van de laatste metingen in Limburg, Amsterdam, Rotterdam en Arnhem laten wel een daling zien in het spuitgerelateerd risicogedrag (Van de Laar, Haks, Coenen, 2001. Van de Laar, Van Veen, Coenen, 2003). Inmiddels is naast de groep drugsgebruikende prostituees nog een andere risicogroep voor SOA en HIV te onderkennen. Waar in 1991 alle drie de met HIV geïnfecteerde prostituees in Amsterdam migrante prostituees waren, zijn het ook in de huidige situatie relatief vaak migrante prostituees die met SOA en HIV besmet zijn. Uit cijfers van de GG&GD Amsterdam (Van der Helm, 2001), blijkt zelfs dat met name onder migrante prostituees SOA voorkomen; in 72% van de SOA infecties betreft het migrante prostituees. Tabel 2.1 Recente cijfers SOA/HIV onder prostituees in Amsterdam, in aantallen (N=100)
HIV 1&2 Syfillis Hep-C Hep-B core antistoffen Gonorroe Chlamydia Trichomonas PID* Genitale herpes Genitale wratten Anders
Nederland (n=34)
Europa EU (n=5)
2 1 3 11 2 1 2 1 1
1 1 -
Europa Buiten EU (n=22) 4 3 5 2 1 1
Azië (n=1)
Afrika (n=14)
Latijns Amerika (n=24)
Totaal (n=100)
1 -
1 1 6 -
1 13 1 10 4 4 1 1 1
2 20 4 24 7 16 5 1 3 2 3
(bron: GG&GD Amsterdam: project vertrouwensvrouw voor prostituees, jaarverslag 2000 en 2001) * Pelvic inflamatory disease
De straat, je werkplek 26
Opvallend is dat het risico dat prostituees HIV krijgen van niet commerciële seksuele partners veel hoger is dan van het krijgen van HIV van klanten. Een verklaring hiervoor is dat privé-partners vaker uit randgroeperingen van de samenleving komen (risicogroepen zoals drugsgebruikers) en dat in seksueel contact met de privé-partner niet consequent condooms worden gebruikt.
§ 2.4 Aantal onveilige seksuele contacten van prostituees in Nederland Om SOA’s te voorkomen is het van belang dat de prostituees kiezen voor veilige seksuele technieken waarbij de overdracht van ziektekiemen zoveel mogelijk wordt beperkt. De basisprincipes die hierbij gelden zijn (Stichting SOA bestrijding, 2003):
o
Het voorkómen van de uitwisseling van lichaamssappen
o
Het voorkómen van contact tussen de lichaamssappen van de één met de slijmvliezen van de ander
o
Het voorkómen van direct contact tussen de slijmvliezen van vagina, penis, mond en anus
Dat betekent voor de meest voorkomende sekstechnieken dat de seks met condoom moet gebeuren. In deze paragraaf zal worden ingegaan op de prevalentie van condoomgebruik onder prostituees. Hierbij dient aangemerkt te worden dat het gebruik van een condoom op zichzelf niet voldoende is om SOA’s te voorkomen. Het condoom dient ook op de juiste manier te worden gebruikt, dat wil zeggen: bij iedere nieuwe seksuele handeling en partner een nieuw condoom, alleen gebruik van glijmiddelen die het condoom niet aantasten en speciale condooms voor speciale handelingen (bijvoorbeeld anaal contact). In onderstaande tekst wordt besproken hoeveel van de seksuele contacten tussen de prostituee en haar klant plaatsvindt met condoom. Of het hierbij ook daadwerkelijk gaat om correct gebruik is niet altijd duidelijk.
In 1985 bleek in Amsterdam nauwelijks sprake te zijn van consistent condoomgebruik onder niet drugsgebruikende prostituees (n=84). 48% van de ondervraagde prostituees in deze steekproef gaf aan regelmatig een condoom te gebruiken, terwijl 52% aangeeft minder dan regelmatig een condoom te gebruiken. Gemiddeld hadden de prostituees in het voorgaande jaar 641 commerciële seksuele contacten, hiervan heeft een aanzienlijk deel onbeschermd plaatsgevonden (Coutinho & Van der Helm, 1986). Uit een Nederlandse cohortstudie door Hooykaas (in: De Graaf, 1995) in de periode 19871989 bleek een toenemende trend te bestaan in consistent condoomgebruik door prostituees en klanten tussen hun eerste en derde bezoek aan een SOA kliniek. Onder prostituees steeg het consistent gebruiken van een condoom van 73% naar 80% en onder klanten van 43% naar 57%. Het condoomgebruik lijkt niet te variëren per type prostitutie, terwijl de seksuele handelingen wel verschillen. Actieve orale en vaginale contacten komen het meest voor onder heteroseksuele vrouwelijke prostituees, terwijl passief oraal contact een stuk minder voorkomt en anaal contact
De straat, je werkplek 27
nauwelijks. Hierbij hebben raamprostituees vooral vaginaal contact, terwijl in clubs vaker intiem contact plaatsheeft in de vorm van actieve en passieve orale contacten. Ook onder straatprostituees komt oraal contact relatief vaak voor. Het plaatshebben van seksuele handelingen in de auto van de klant beperkt de mogelijkheden tot vaginaal contact. Later onderzoek in 9 Europese landen (1990-1991, in: De Graaf, 1995) wijst aan dat sprake was van inconsistent condoomgebruik (20%) door prostituees in het voorgaande halfjaar. Dit inconsistente gebruik van condooms werd vooral geassocieerd met het injecteren van drugs en andere drugsgerelateerde variabelen zoals het gebruik van cocaïne en alcohol. In diezelfde periode (1991) is in Amsterdam een onderzoek verricht dat aantoonde dat 66% van de prostituees en 56% van de klanten consistent een condoom gebruikte (Van Haastrecht et al., 1993). Vergeleken bij de consistente condoomgebruikers bleek dat de inconsistente gebruiksters meer klanten hadden, meer dagen per week werkten en vaker in de weekenden, vaker korter dan drie jaar in Nederland woonden, vaker anderen financieel onderhielden en dat zij minder legale bronnen van inkomsten hadden. Deze karakteristieken correleerden sterk met een Latijns Amerikaanse achtergrond (39% van de steekproef). Deze vrouwen hadden de meeste onbeschermde seksuele contacten en lieten zich het minst nakijken in SOA klinieken, wellicht omdat zij voor korte periodes in Nederland verblijven. Dat deze vrouwen zoveel onbeschermde contacten hebben kan samenhangen met een gebrek aan een gemeenschappelijke norm van veilige seks onder deze groep prostituees. Het gebrek aan zo’n norm is te verklaren door de positie van deze vrouwen: het weigeren van klanten die onbeschermde seks willen betekent verlies van inkomsten en de financiële druk waaronder deze vrouwen werken laat zo’n weigering niet gemakkelijk toe. Longitudinaal onderzoek in Amsterdam onder drugsgebruikers (1986-1992) laat zien dat er een toename is geweest in consistent condoomgebruik onder vrouwen met commerciële seksuele contacten, van 36% tot 66% tussen het eerste en het achtste interview (Van Ameijden et al., 1994). Deze toename ging gepaard met een afname van zelfgerapporteerde gevallen van SOA besmetting en is bevestigd door een afname in de incidentie van verschillende SOA’s onder prostituees in de periode 1984-1990 (Treurniet & Davidse, 1993). De grootste gedragsverandering leek plaats te hebben gevonden onder drugsgebruikende prostituees die geïnfecteerd waren met HIV. In 1986 hadden zij een lager condoomgebruik dan niet geïnfecteerde prostituees en dit verschil verdween in de loop van de studie. Hoe korter de prostituees in Amsterdam werkten, hoe meer SOA’s zij rapporteerden. Dit impliceert een inconsistenter condoomgebruik door prostituees die korter in Amsterdam gewerkt hebben. Er zijn echter twee kanttekeningen te plaatsen bij dit onderzoek, maar ook bij andere onderzoeken naar condoomgebruik van personen met wisselende seksuele contacten. De eerste kanttekening is de mogelijke bias of selection; de gegevens van de onderzoeken berusten sterk op respondenten die bij SOA klinieken ondervraagd zijn. Dit impliceert dat het heel wel mogelijk is dat deze onderzoeken leiden tot een onderschatting van het condoomgebruik; immers, personen die zich bij een SOA kliniek melden, zijn diegenen die reeds onveilig seksueel contact hebben gehad. Hoe representatief deze steekproef is voor de totale prostitutiepopulatie is niet duidelijk.
De straat, je werkplek 28
Een andere vorm van bias, die niet tot onderschatting, maar juist tot overschatting van het condoomgebruik onder prostituees zou leiden is het sociaal wenselijk antwoorden. Er zijn onderzoeken bekend waarin respondenten met wisselende seksuele contacten eerder meer dan minder gebruik van condooms rapporteren. In dat geval zou het condoomgebruik zoals gerapporteerd gezien kunnen worden als bovengrens. De verwachting is dat in de tijd de mate van overrapportage zelfs zal toenemen; door de veelheid aan campagnes en aandacht voor AIDS bestrijding zal het voor mensen moeilijker worden onbeschermd seksueel gedrag toe te geven. Het toegenomen condoomgebruik in de longitudinale studies kan wellicht gedeeltelijk verklaard worden door een toenemende druk die de respondenten ervaren om sociaal wenselijk te antwoorden. Het is echter nooit bewezen dat dit werkelijk het geval is. Bovendien hebben zich ook in vroegere
metingen
vertekeningen
voorgedaan
door
overschatting
en
onderschatting
van
condoomgebruik, waarvan niet gesteld kan worden dat deze meer of minder extreem waren dan bij recente metingen. Op basis hiervan kan aangenomen worden dat veranderingen in de tijd wellicht niet absoluut meetbaar zijn, doch wel relatief. Trends kunnen dientengevolge wel degelijk inzichtelijk worden gemaakt. In ietwat verouderd onderzoek van De Graaf (1995) is onderzoek gedaan onder 127 prostituees, waarvan er 29 in de straatprostitutie werkten. Gemiddeld werkten deze vrouwen reeds 6,8 jaar in de prostitutie en gemiddeld hadden zij per maand 83 commerciële contacten (bij straatprostitutie gemiddeld 86). Vaginale en orale contacten waren hierbij het meest voorkomend. Het condoomgebruik onder deze vrouwen bleek redelijk hoog: 81% van de vrouwen rapporteerde het afgelopen jaar bij vaginaal of anaal contact consequent condoomgebruik. Het condoomgebruik bij orale contacten was beduidend lager. Opvallend is dat het onderzoek van De Graaf in 1995 één van de laatste uitgebreide onderzoeken betreft naar het seksuele risicogedrag van prostituees. De gegevens over condoomgebruik zijn allerminst recent en concentreren zich op de periode tussen 1984 en 1994. Het beeld wordt gewekt dat in deze periode, waarin ook de Nederlandse tippelzones zijn ontstaan, de aandacht voor het welzijn van prostituees groter was dan in de jaren erna. Wellicht gaat dit gepaard met de ontwikkeling van de HIV epidemie. Waar in 1986 HIV en SOA in de prostitutie een hot issue was, omdat hoge besmettingscijfers bij deze groep gevonden werden, verwaterde de aandacht voor de problematiek naarmate de incidentie van SOA onder prostituees afnam en geconstateerd werd dat het condoomgebruik in deze groep hoog was. Toch zijn er enkele recente gegevens bekend, met name over Amsterdam, die niet eenduidig positief zijn. Wanneer men de SOA consulten in Nederland bestudeerd ziet men dat in 2002 het aandeel van prostitutie in het totaal aantal consulten 11% was (Van de Laar, Van Veen, Coenen, 2003). Dit zijn zo’n 2.570 van de 23.353 consulten. Opvallend is dat het aantal consulten door prostituees met 3% is afgenomen in vergelijking met voorgaande jaren. Dit zou de trend van toenemend condoomgebruik ondersteunen. Uit cijfers van de Prostitutie en Passanten Polikliniek van de Amsterdamse GG&GD over 2001 (Van der Helm, 2002) blijkt echter dat gedurende de spreekuren op de inmiddels gesloten tippelzone, de meeste consulten werden besteed aan vragen over
De straat, je werkplek 29
anticonceptie en het voorschrijven van de Morning After Pil. Hieruit zou opgemaakt kunnen worden dat onveilige seksuele contacten op de tippelzone regelmatig voorkwamen. Concluderend kan gesteld worden dat hoewel condoomgebruik onder prostituees lijkt toe te nemen er toch nog steeds een aanzienlijk aantal commerciële seksuele contacten plaatsheeft zonder condoom. Tot de risicogroepen behoren vooral verslaafde (straat)prostituees en prostituees die voor korte tijd in Nederland verblijven. Tevens kan gesteld worden dat grote behoefte bestaat aan recent inzicht in het condoomgebruik in de prostitutie, zodat meer zekerheid bestaat over veranderingen in de laatste jaren. Inzicht in het huidige condoomgebruik van prostituees in met name van belang bij het uiteenzetten
van
de
mogelijke
gezondheidseffecten
die
het
sluiten
van
tippelzones
en
huiskamerprojecten kunnen hebben voor prostituees en op hoger niveau, voor de volksgezondheid.
§ 2.5 Determinanten van condoomgebruik
Nadat door wetenschappers en hulpverleners is vastgesteld dat een aantal van de gezondheidsproblemen van straatprostituees mede worden bepaald door hun eigen gedrag rees de vraag hoe dit gedrag kan worden omgezet in gewenst gedrag waarbij de risico’s en problemen van straatprostituees kunnen worden beperkt. Om gedragsverandering te bereiken is het van belang inzicht te krijgen in het huidige gedrag en de determinanten die het gedrag bepalen. Er zijn verschillende modellen en theorieën die de totstandkoming van menselijk gedrag beschrijven, ook waar het gezondheidsgedrag betreft. Allereerst dient men echter het gedrag identificeren, vaak bestaat gedrag namelijk uit meerdere gedragingen die weer worden bepaald door verschillende determinanten. Zo bestaat het gedrag ‘veilig seksueel contact met klanten’ uit de gedragingen ‘het kopen van condooms’, ‘het bespreken van het gebruik van condooms met de klant’ en ‘het daadwerkelijk gebruiken van het condoom’. Het identificeren van het gedrag alleen is niet voldoende, men moet ook duidelijk hebben welke determinanten men wil vinden, zo zijn er determinanten van het gewenste gedrag (‘redenen waarom prostituees wel een condoom gebruiken’), determinanten van het ongewenste gedrag (‘redenen waarom prostituees geen condoom gebruiken’) en determinanten van gedragsverandering (‘redenen waarom prostituees hun condoomgebruik veranderen’). Elders in Europa, maar ook in Nederland is enig onderzoek bekend naar de variabelen die het risicogedrag van prostituees verklaren.
§ 2.5.1 Beschermingsstijlen Zoals uit de voorgaande paragraaf over condoomgebruik onder prostituees in Nederland blijkt zijn er binnen de groep prostituees verschillende subgroepen te onderscheiden met verschillende beschermingstijlen, ofwel risicostijlen. Voor de Nederlandse situatie heeft Vanwesenbeeck (1994) drie verschillende risicostijlen omschreven, met ieder een ander beschermingsgedrag. Deze groepen zijn:
De straat, je werkplek 30
o
De consequente beschermers: ‘een klant is een klant’ (78% van de steekproef van Vanwesenbeeck, n=119). Consistent condoomgebruik bij vaginaal en anaal contact met klanten.
o
De selectieve risiconemers: ‘ouderwets werken (11%). Service en warmte voor de klant’. Ziet af en toe, selectief af van condoomgebruik in het contact met klanten. Dit hangt sterk af van situationele aspecten
o
De risiconemers: ‘je kunt niet te selectief zijn als je hard geld nodig hebt’ (11%). Ziet regelmatig af van het condoomgebruik in het contact met klanten en is hier niet/nauwelijks selectief in
Een beschrijving van deze beschermingstijlen en het gedrag dat iedere stijl kenmerkt wordt hierna uiteengezet.
“De consequente beschermster”: Zelfs als voor de consequente beschermster schulden of financiële problemen ooit de motieven waren om met het prostitutiewerk te beginnen, werkt ze inmiddels voornamelijk voor een beter en luxer leven en is ze gewend geraakt aan de goede verdiensten, Vergeleken bij de risiconeemster is de financiële nood laag. Het grootste deel van de consequente beschermsters heeft een vaste partner met een eigen inkomen. De werkroutine van de consequente beschermster is relatief rustig, ze werkt de minste uren (parttime) en heeft de minste klanten. De arbeidssatisfactie van de consequente beschermster is relatief hoog. Ze heeft liever geen vaste klanten wegens het gevaar van emotionele binding. Voor de consequente beschermster hoort condoomgebruik per definitie bij haar werk. Het is of een condoom, en zo niet…bekijk het maar. Het gevaar van AIDS speelt hierbij echter geen doorslaggevende rol. Het zijn de symbolische waarde van het condoom (controle, autoriteit, intimiteit) en de hygiënische overwegingen die bepalen dat de consequente beschermster altijd een condoom gebruik. Bovendien vertouwt ze sterk op de effectiviteit van het condoom. Tot de groep consequente beschermsters behoren vooral vrouwen die in clubs en privé-huizen werken, hoewel een deel van de raam -en straatprostituees ook tot deze groep gerekend kan worden. Er is nauwelijks sprake van drugsgebruik onder deze vrouwen en indien er drugs worden gebruikt is hierbij geen sprake van verslaving.
“De selectieve risiconeemster”: Selectieve risiconeemsters werken voornamelijk achter een raam, in clubs of zijn thuiswerkster. Ook in deze groep is nauwelijks sprake van drugsgebruik en de financiële nood van deze groep vrouwen is over het algemeen even laag als in de groep consistente beschermsters, hoewel een lager percentage van de vrouwen een vaste partner met eigen inkomen heeft. De selectieve risiconeemster is zeer klantgericht en vaak iets ouder dan de consequente beschermster. Goede service staat voor de selectieve risiconeemster voorop. Ze vindt dat professioneel werken vooral betekent dat de klanten tevreden naar huis gaan en dat ze naast seks ook voor een stukje aandacht en warmte bij hen terecht
De straat, je werkplek 31
moeten kunnen. Ze geeft de voorkeur aan vaste klanten waarmee ze een speciale band kan opbouwen. Voor klanten waarmee ze een speciale binding heeft is ze vaker bereid tot een voorkeursbehandeling, dat wil zeggen zonder condoom. Toch is een speciale binding niet altijd de reden om af te zien van een condoom. Zo´n speciale binding heeft ze namelijk maar met een aantal van haar klanten. Soms gebeurt het ook dat ze afziet van een condoom omdat ze bang is dat de klanten verliest (met name in clubs), maar ook gebeurt het wel eens dat haar eigen seksuele behoeften haar ertoe aanzetten van een condoom af te zien. Hoewel ze in de meeste gevallen wel een condoom gebruikt is de scheiding tussen werk en privé voor haar niet zo duidelijk aanwezig als voor de consequente beschermster. De mannen met wie ze geen condoom gebruikt ziet ze als betrouwbaar, het risico op infectie schat ze bij deze mannen laag in. De selectieve risiconeemster heeft een iets hogere arbeidssatisfactie dan de consequente beschermster.
“De risiconeemster”: De risiconeemster verschilt erg van de twee andere genoemde vrouwen. Meer dan de helft van de risiconeemsters gebruikt drugs en bovendien bestaat het grootste deel van deze groep uit migrante prostituees zonder verblijfs –en werkvergunning, die in het land van herkomst ook al in de prostitutie werkten. De drugsgebruikende vrouwen binnen deze groep werken allemaal op straat, terwijl de niet gebruiksters achter een raam werken. De drugsgebruikende risiconeemsters werken bijna puur om in hun drugsgebruik te kunnen voorzien. De financiële nood van de risiconeemster is hoog en de belangrijkste reden om regelmatig af te zien van een condoom in het contact met klanten. De inkomsten ´zonder´ zijn hoger. Hoewel de arbeidssatisfactie van de risiconeemster laag is ziet zij geen ander alternatief om aan geld te komen. Ze maakt lange werkdagen en probeert zoveel mogelijk klanten in zo´n kort mogelijke tijd af te werken. Op straat verdienen de vrouwen weinig, daarom werken ze veel. De risiconeemster ervaart dat ze maar weinig selectief kan zijn en maar beter kan toegeven aan de wensen van de klant, gestimuleerd door veel concurrentie op de werkplek. De risiconeemster heeft negatieve associaties met seks en klanten en bijna alle vrouwen in deze groep hebben ervaring met seksueel misbruik en verkrachting. Ze heeft het gevoel nauwelijks controle te hebben over het seksuele contact met klanten, maar toch probeert ze selectief te zijn. Als ze het gevoel heeft dat een klant niet betrouwbaar is of besmet is gaat ze niet met hem mee, of doet ze het in ieder geval met condoom. Ze beseft zich heel goed dat ze risico loopt, maar probeert hier niet aan te denken (zie § 2.5.3). Gezondheid en risico´s spelen voor de risiconeemster geen belangrijke rol meer omdat haar leven aan elkaar hang van ´shit en ellende´. In haar onderzoek naar deze beschermingstijlen stelt Vanwesenbeeck (1994) dat met name de laatste groep sterk afwijkt van de andere groepen, op alle fronten gaat het minder goed met deze vrouwen, hun welzijn is het laagst. Van Empelen (2003) stelt dat drugsgebruikers een hoge risicogroep vormen door het vertonen van meer risicovol gedrag als het gaat om seksuele contacten. Aangezien een hoog percentage van de straatprostituees drugs gebruikt kan worden aangenomen dat met name door deze groep prostituees risico’s worden genomen in het seksuele gedrag. Met de groep selectieve risiconemers gaat het relatief gezien het best, het incidenteel achterwege laten van het
De straat, je werkplek 32
condoom vindt plaats in een context van vertrouwen en plezier. AIDS gerelateerde cognities, zo stelt Vanwesenbeeck, spelen een marginale rol in het beschermingsgedrag. Ook Van Empelen (2003) toont aan dat risicoperceptie niet gerelateerd is aan veilig seksueel gedrag. Een positieve attitude en de ervaren sociale norm zijn dit wel. Het gedrag van de (selectieve) risiconemers is vanuit de optiek van gezondheidsbevordering van het grootste belang. Het achterwege laten van een condoom tijdens de seksuele contacten is een riskante onderneming tegen het licht van de theorie van seksuele netwerken. Het is daarom van belang grondig inzicht te krijgen in de factoren die van invloed zijn op het achterwege laten van een condoom. Er zijn drie belangrijke factoren die de risicostijl van de prostituee kunnen bepalen en het verschil maken tussen beschermde en onbeschermde seksuele contacten. Achtereenvolgens zal de invloed van 1.) situationele aspecten, 2.) coping en 3.) cognities op het beschermingsgedrag van prostituees worden besproken.
§ 2.5.2 Situationele aspecten Wanneer men kijkt naar gedrag in het algemeen ziet men dat mensen de neiging hebben om in bepaalde omstandigheden op een bepaalde manier te handelen. Het handelen in bepaalde omstandigheden is vaak veelsporig, er wordt steeds verschillend gehandeld omdat de situatie aan verandering onderhevig is. Ook voor prostituees lijkt dit veelsporige handelen van toepassing. Over het algemeen hebben zij in hun werk (de omstandigheid) de neiging om een condoom te gebruiken (het handelen). Echter binnen de omstandigheid van het werk komen zij verschillende situaties tegen waarin zij anders handelen. In een onderzoek van Cusick (1998) naar het condoomgebruik van straatprostituees in Glasgow (n=43) kwamen een aantal situaties naar voren waarin de prostituees geen condoom gebruikten en waarin zij risico’s nemen. De belangrijkste situatie waarin prostituees geen condoom gebruikten was tijdens seksueel contact met de privé-partner. Het blijkt dat de vrouwen in privé-contact het gebruik van een condoom ongepast vinden. Het condoom heeft hierbij een symbolische betekenis om de waarde van de relatie aan te kunnen geven. Het weglaten van een condoom was voor de prostituees echter geen middel om werk en privé voor zichzelf te scheiden. De aanwezigheid van een condoom zou hier volgens de prostituees geen invloed op hebben. Met het doel van de ontmoeting was deze scheiding voor de prostituerende vrouwen al duidelijk, hoewel het consistente condoomgebruik met klanten er aan zou kunnen bijdragen dat de vrouwen het condoom bij privé-contacten als ongepast ervaren. Naast het weglaten van een condoom in de privé-contacten waren er een aantal situaties waarin ook bij commerciële contacten geen condoom werd gebruikt. Deze situaties waren de volgende: o
Tijdens het contact met sommige vaste klanten waar de prostituees bovendien veel van weten. Er wordt een uitzondering voor hen gemaakt om de verleende diensten specialer te maken.
o
Wanneer de klant meer voor de vrouw wordt dan een klant en romantische gevoelens een rol gaan spelen wordt het condoom achterwege gelaten om die verandering in gevoelens te symboliseren.
De straat, je werkplek 33
o
Wanneer de vrouwen onder hoge druk staan om geld te verdienen, met name om aan drugs te kunnen komen zijn zij eerder geneigd om akkoord te gaan met seksuele contacten zonder condoom. Klanten zijn vaak bereid hier meer voor te betalen.
o
Onmacht kan ook een rol spelen. Er zijn klanten die gebruik maken van geweld om maar geen condoom te hoeven gebruiken.
o
Problemen met het condoom (scheuren, lekken, afglijden) worden regelmatig ervaren. In het onderzoek onder straatprostituees in Glasgow bleek dat er bij iedere prostituee gemiddeld twee keer per maand iets mis gaat met het condoom. Dit zorgt voor grote frustraties bij de prostituees.
o
Ook wanneer het de klanten niet lukt om een erectie te krijgen of lang genoeg in opgewonden toestand te blijven om een orgasme te kunnen bereiken wordt weleens het condoom achterwege gelaten omdat klanten zo gefrustreerd raken dat de prostituee bang wordt voor mogelijk geweld.
o
Vaak wordt van te voren onderhandeld door klanten die seksueel contact willen zonder condoom. In principe gaan de prostituees hier voor hun eigen veiligheid niet op in, maar als veel concurrentie wordt ondervonden en de nood voor inkomsten hoog is wordt hier weleens op ingegaan
Al deze situaties zijn uitzonderingen op de gewoonlijke contacten. Nederlands onderzoek (Vanwesenbeeck, 1994) ondersteunt bovenstaande schets. Prostituees hebben een standaard scenario voor de interactie met klanten, waarbij een condoom wordt gebruikt. De interactiescenario’s die leiden tot onbeschermde seks, worden vaak gekenmerkt door een perceptie van vertouwen en vriendschap of romantiek, of in een alternatief scenario door een gevecht en van veel (wederzijdse) beinvloedingspogingen. De meeste van de situationele cues waren gerelateerd aan de interactie met de klant. Risiconemers onder de prostituees proberen hun klanten het sterkst op allerlei manieren te beïnvloeden en hebben tegelijkertijd de sterkste gevoelens van onmacht en hulpeloosheid. Straatprostituees worden blijkbaar sterk beïnvloed door het proces met de klant. Dit begint al tijdens de onderhandelingsfase. De hoge mate waarin condooms wel worden gebruikt laat zien dat het de prostituee is die in principe de macht heeft in het onderhandelen met klanten. Toch is niet voor iedere prostituee de onderhandelingspositie even sterk en wordt regelmatig ingegaan op het voorstel van klanten om geen condoom te gebruiken. Financiële druk en gebruik van geweld spelen een belangrijke rol voor de prostituee in het bepalen van haar persoonlijke grenzen.
§ 2.5.3 Coping Vanwesenbeeck (1994) stelt dat het welzijn en beschermingsgedrag van prostituees de uitkomst zijn van een interactieproces tussen de prostituee, haar ervaringen en haar omgeving. Er zijn grote verschillen in het welzijn van prostituees. De volgende factoren zijn van belang voor het welzijn en beschermingsgedrag van de prostituee: intrapersoonlijke variabelen, sociale variabelen en omgevingsvariabelen. Onder sociale variabelen valt met name de interactie met de klant zoals in
De straat, je werkplek 34
voorgaande tekst is beschreven, maar ook andere sociale variabelen vallen hier onder. Als een prostituee veel geweld heeft ervaren van klanten, of in haar jeugd seksueel getraumatiseerd is, is dat van sterke invloed op de seksuele interactie met klanten, ze kan bijvoorbeeld angstiger zijn om eisen te stellen. Onder context/omgevingsgerelateerde factoren vallen bijvoorbeeld demografische factoren, migratie, financiële nood en de werkomstandigheden. De achtergrond van de prostituee en de omstandigheden waarin zij moet werken bepalen voor een belangrijk deel de sekstechnieken die zij toepast en de beschermingsstijl die zij daaraan verbindt. De factor waarop echter iets dieper op moet worden ingegaan is een intrapersoonlijke: coping. Coping gedrag wordt door Rogers (Protectie Motivatie Theorie, 1983) omschreven als een wijze van aanpassen aan relatief moeilijke omstandigheden; manieren vinden om de spanning te verminderen en het psychisch evenwicht te herstellen. Ofwel: de manier waarop prostituees met hun problemen omgaan. Coping gedrag kan gezien worden als het voortdurend ondernemen van cognitieve en gedragsinspanningen om met de problemen om te kunnen gaan. Deze inspanningen zijn situationeel bepaald. In iedere nieuwe situatie zal de prostituee zoeken naar een inspanning om ermee om te kunnen gaan. Grofweg zijn er copingstrategieën die gericht zijn op confrontatie (in een poging er mee om te gaan) en pogingen om van het probleem weg te vluchten, vermijding. Copingstrategieën kunnen bijvoorbeeld zijn; het actief aanpakken van de problemen, het zoeken van sociale steun, het vermijden van de problemen en afwachten of het zoeken van afleiding. Volgens de Protectie Motivatie Theorie van Rogers (1983) zijn er twee vormen van coping als het gaat om gezondheidsrisico’s; adaptieve en maladaptieve coping. Maladaptieve coping houdt in dat mensen defensief reageren op ziekten en zichzelf voorhouden dat zij geen kans hebben deze ziekten te krijgen. Wanneer het gaat om de verspreiding van HIV is maladaptieve coping een gevaarlijk verschijnsel. In het geval van verslaafde straatprostituees die geld nodig hebben om zichzelf in drugs te voorzien kan een vrouw bijvoorbeeld ingaan op het voorstel van een klant om geen condoom te gebruiken wanneer zij zichzelf door middel van maladaptieve coping voorhoudt dat zij geen gevaar loopt. “Hij ziet er keurig en betrouwbaar uit” kan dan een reden worden om te geloven dat de klant onmogelijk HIV besmet kan zijn, of de vrouw houdt zich voor dat ´als ik het snel doe en ik was me daarna raak ik vast niet besmet´. Victimiserende ervaringen zijn ook een factor die bijdragen aan maladaptieve coping. “Ik heb al zoveel shit, wat maakt het nu nog uit of ik wel of niet met HIV besmet raak”.
§ 2.5.4 Cognities Er zijn verschillende (sociale) cognities die een rol spelen in het beschermingsgedrag van de prostituees als het gaat om seksueel contact of drugsgebruik. Vanwesenbeeck (1994) noemt de Health Locus of Control een van de belangrijkste cognities. Health Locus of Control is de mate waarin men meent zelf invloed te kunnen uitoefen over de gezondheid. Er blijkt een relatie te bestaan tussen de expert Health Locus of Control, ofwel de mate waarin prostituees tijdens hun werk menen invloed te kunnen uitoefenen op hun gezondheid en sociale onzekerheid. Ook andere cognities spelen een rol bij het beschermingsgedrag. Uit onderzoek van Van Empelen e.a. (2003) waarin verschillende
De straat, je werkplek 35
interventies ter gezondheids- bevordering van drugsgebruikers zijn vergeleken, bleken bepaalde cognities van belang voor het condoomgebruik van drugsgebruikers. Aangezien een hoog percentage van de straatprostituees drugs gebruikt kan voorzichtig worden aangenomen dat deze cognities ook opgaan voor de groep straatprostituees. De cognities die uit het vergelijkende onderzoek naar voren kwamen als beste voorspellers van het condoomgebruik waren: o
Een positieve attitude ten aanzien van condoomgebruik. Dat wil zeggen dat men eerder geneigd is een condoom te gebruiken als men in principe positief tegenover condooms staat.
o
Acceptatie van condoomgebruik door (belangrijke) anderen. Met name de acceptatie van het condoom door de voornaamste (privé) sekspartner is belangrijk. Wanneer de partner negatief is ten opzichte van condooms is de kans groter dat er in het seksuele contact geen condoom wordt gebruikt, waardoor men een groter risico loopt.
o
De intentie een condoom te gebruiken. Als men van plan is een condoom te gebruiken is de kans groot dat dit in het seksuele contact daadwerkelijk gebeurt.
o
Vaardigheden, zelfeffectiviteit om over condooms te kunnen spreken en deze te gebruiken. Wanneer men er geen moeite mee heeft het condoom aan de orde te brengen wanneer er sprake is van seksueel contact is de kans groter dat het condoom (op de juiste wijze) gebruikt wordt. Echter, het kunnen spreken over condooms is niet voldoende. Men moet toegang hebben tot condooms en weten hoe men deze moet gebruiken.
Kennis en het ervaren risico blijken een lage voorspellende waarde te hebben voor veilig seksueel gedrag (Van Empelen et al., 2003). Dit sluit aan bij de bevindingen van Vanwesenbeeck (1994) dat AIDS gerelateerde cognities een marginale rol in het beschermingsgedrag spelen.
§ 2.6 Modellen van gedrag In voorgaande paragrafen is een overzicht geboden van de variabelen die van invloed (kunnen) zijn op het condoomgebruik van (verslaafde) straatprostituees. Een aantal verschillende ideeën over het gedrag, zoals opgeschreven in Nederlands onderzoek, zijn uiteengezet. De belangrijkste elementen die een rol speelden bij de gedragingen zijn intrapersoonlijk, sociaal en context/omgevingsgerelateerd. Van alle factoren zijn seksuele traumatisering in de jeugd en ervaringen met geweld op het werk de belangrijkste (risico)factoren in de seksuele interactie met klanten. Bovendien moeten deze factoren gezien worden tegen de welzijnsbelastende achtergrond van stigmatisering waar de prostituees mee te maken hebben. Vrouwen gebruiken interne copingstrategieën van dissociatie en ontkenning om met deze ervaringen om te gaan. In deze paragraaf worden deze factoren nogmaals aangestipt, ditmaal gekoppeld aan klassieke modellen van gezondheidsgedrag, om een beter inzicht te krijgen in de wijze waarop verschillende soorten variabelen direct dan wel indirect het uiteindelijke gedrag beïnvloeden.
De factoren die in het onderzoek van Van Empelen e.a. (2003) het meest van belang bleken, namelijk attitude, sociale norm, zelfeffectiviteit en gedragsintentie corresponderen met de
De straat, je werkplek 36
determinanten die door Ajzen en Fishbein (1988) zijn opgenomen in hun Model van Gepland Gedrag. In dat Model van Gepland Gedrag zijn attitude, subjectieve norm en waargenomen gedragscontrole aangemerkt als de belangrijkste determinanten van gedragsintentie, een belangrijke voorspeller voor het uiteindelijke gedrag. Volgens hun theorie en het daaruit voortgekomen Model van Gepland Gedrag (Ajzen 1991) voorspellen deze drie factoren de intentie tot gedrag, welke vervolgens het gedrag voorspelt. Allerlei achtergrond variabelen zoals Vanwesenbeeck deze heeft onderscheiden (intrapersoonlijke factoren, demografische factoren, migratie, financiële nood, werkomstandigheden) zullen volgens dit model het gedrag beïnvloeden via de drie determinanten en de gedragsintentie. Migratie of financiële nood zouden dus niet direct het gedrag bepalen, maar kunnen bijvoorbeeld van invloed zijn op de attitude die straatprostituees hebben ten aanzien van condoomgebruik (cultureel onjuist, duur) , of op de controle die zij ervaren over het gedrag (ik heb geld nodig, dus ik heb geen keuze). Deze determinanten bepalen op hun beurt de gedragsintentie en het uiteindelijke gedrag. Het Nederlandse ASE-Model (De Vries, Dijkstra & Kuhlman, 1988: Kok, De Vries, Mudde & Stretcher, 1991) vult het Model van Gepland Gedrag bovendien aan door te stellen dat er meer sociale invloeden zijn dan subjectieve normen alleen en splitst de sociale invloed op in drie soorten:
1) Subjectieve norm; zoals in het model van Ajzen 2) Sociale steun/ sociale druk: directe invloed van anderen in de vorm van druk (negatieve invloed op het gedrag) of steun (positieve invloed op het gedrag) 3) Modelling: leren door observeren van andermans gedrag
Voor de situatie van straatprostituees is te verwachten dat de subjectieve norm voornamelijk bestaat uit de maatschappelijke norm die heerst (‘ik vrij veilig, of ik vrij niet’), maar dat met name de norm die op de tippelzone gangbaar is van belang is (‘als je jezelf serieus neemt, werk je met condoom’). Sociale steun zouden de vrouwen uit elkaar kunnen putten (‘we laten ons niet beïnvloeden door de klanten’), of uit de hulpverlening, die zich tot doel heeft gesteld de vrouwen te helpen en ze te leren hoe ze het beste met een klant kunnen onderhandelen. Dit geldt ook voor het concept van Modelling, de vrouwen zullen vooral bepaald gedrag aanleren van andere vrouwen op de tippelzone (‘anderen gebruiken ook geen condoom’) en van hulpverleners die op verschillende manieren trachten de vrouwen te beïnvloeden.
Attitude
Achtergrond -variabelen
Subjectieve norm
Gedragsintentie
Gedrag
Waargenomen gedragscontrole
De straat, je werkplek 37
Figuur 2.1. Schematische weergave van Model van Gepland Gedrag (Ajzen, 1991)
Het model van gepland gedrag en het eruit voortgevloeide ASE-model zijn slechts twee van de vele theorieën die menselijk (gezondheids)gedrag verklaren. Beide theorieën kunnen ingezet worden om een zeer breed scala aan menselijke gedragingen te verklaren. Voor de analyse van specifieke vormen van gedrag (zoals stemgedrag) zijn tal van andere modellen beschikbaar. Op deze modellen wordt hier niet verder ingegaan. Duidelijk is dat er verklaringen zijn voor het condoomgebruik van straatprostituees die zijn terug te voeren op theoretische modellen, die het gedrag overigens slechts beperkt verklaren. Het is een belangrijke kwestie inzicht te verkrijgen in determinanten van condoomgebruik van straatprostituees zoals onder meer Vanwesenbeeck (1994) en De Graaf (1995) hebben gedaan omdat straatprostituees met name een risicogroep vormen voor de volksgezondheid. Door onveilige seksuele contacten van straatprostituees met klanten en niet betalende partners kan HIV zich sneller verspreiden. Een verklaring hiervoor wordt gegeven door de seksuele-netwerken-benadering die in de volgende paragraaf wordt besproken.
§ 2.7 HIV en seksuele netwerken In de context van HIV verspreiding kunnen personen niet worden opgevat als afzonderlijke, losstaande individuen. Mensen zijn door middel van hun seksuele contacten met elkaar verbonden en vormen daardoor seksuele netwerken die de infrastructuur vormen waarlangs HIV zich in potentie kan verspreiden. De selectiviteit in partnerkeuze heeft een belangrijke invloed op de structuur van seksuele
netwerken.
Het
blijkt
dat
mensen
vaak
een
partner
kiezen
met
dezelfde
achtergrondkenmerken, zoals leeftijd en opleidingsniveau. Seksuele netwerken bestaan daarom vaak uit gefragmenteerde netwerkcomponenten (afzonderlijk netwerkje binnen het netwerk) met een relatief hoge dichtheid. Wanneer brugvorming optreedt tussen zo’n netwerkcomponent met een ander netwerkcomponent waarin HIV reeds voorkomt kan de verspreiding van het Aids-virus snel geschieden. Hier kan prostitutie een gevaarlijke rol spelen, immers de commerciële contacten vertonen grote verschillen op achtergrondkenmerken. Wanneer zowel in commerciële als in niet commerciële contacten
onbeschermde
seksuele
handelingen
plaatshebben
is
een
brug
tussen
de
netwerkcomponenten snel gevormd. In prostitutie is bijna per definitie sprake van een open netwerk: wanneer prostituees onbeschermde seks hebben met klanten kunnen zij het HIV virus overdragen op privé-partners, wanneer zij ook met hen onbeschermde seks hebben. Overigens kan de verspreiding van het HIV virus ook via de privé-contacten naar de commerciële contacten plaatsvinden. Zoals eerder genoemd lopen prostituees een hoger risico in de seksuele contacten met niet betalende partners. Verschillende auteurs concluderen dat prostituees een groter risico lopen om met HIV
De straat, je werkplek 38
besmet te raken buiten de prostitutie. Laag condoomgebruik met privé-partners kan worden verklaard door de symbolische betekenis van het condoom, dat geassocieerd wordt met commerciële seksuele contacten . Het wel gebruiken van een condoom in commerciële contacten en het niet gebruiken van een condoom in de privé-sfeer creëert een fysieke en psychologische scheiding tussen werk en privé (de Graaf, 1995). De privé-partners van prostituees komen vaak uit risicogroepen voor HIV. In de steekproef van de Graaf (1995) had 65% van de prostituees het laatste half jaar een vaste mannelijke privé-partner. Wanneer men kijkt naar het seksuele contact van prostituees met niet betalende partners blijkt dat de vrouwen zeer onregelmatig een condoom gebruiken, slechts 8% gebruikte consistent een condoom tijdens vaginaal contact. Van de 19% van de vrouwen die met de privé-partner anaal contact hadden,
gebruikte
geen
van
de
vrouwen
consistent
een
condoom.
Thuiswerksters
en
escortprostituees hebben de meeste onveilige betaalde seksuele contacten, dit hangt wellicht samen met het hogere aantal vaste klanten dat deze vrouwen heeft. Andere risicogroepen zijn dat deel van de straatprostitutie waarbij injecterende prostituees betrokken zijn en dat deel van de raamprostitutie waar het seksueel contact betreft tussen vrouwen van Latijns Amerikaanse afkomst en Turkse en Marokkaanse mannen. Uit ditzelfde onderzoek blijkt dat 0 tot 43% van de vaginale en anale contacten van prostituees (variërend per soort prostitutie: 0% escort, 7% privé-huizen, 13% clubs, 26% raamprostitutie, 28% straatprostitutie, 43% thuiswerksters) zonder condoom gebeurt. Van de prostituees die onbeschermde seks hadden met klanten, had 54% ook onbeschermde seks gehad met hun laatste vaste of vrijblijvende privé-partner. Dit betekent dat
10% van alle prostituees in de steekproef zowel in
commerciële als privé contacten onbeschermde seks hadden. Zo heeft HIV de potentie het prostitutienetwerk uit verspreid te worden. Andersom kan het ook: HIV kan de prostitutie in verspreid worden door contacten tussen prostituees en klanten die privé-partners hebben met het HIV-virus, of die tot een risicogroep behoren. Door middel van (gezondheids)interventies gericht op prostituees en hun klanten kan de brugvorming tussen de seksuele netwerken van deze groepen worden tegengegaan. Dat wil zeggen de transmissie tussen prostituees en hun privé-partners, tussen prostituees en hun klanten en tussen klanten en hun privé-partners. Van Steen en Dallabetta (2003) laten in figuur 2.2 zien hoe de transmissie tussen deze seksuele netwerken verloopt en welke doelen men mogelijk door middel van interventies zou kunnen behalen. In de figuur wordt duidelijk dat men interventies kan ontwerpen die zich richten op (het terugdringen van) de risicofactoren in commerciële seks. Hoewel de door Van Steen en Dallabetta interventies niet op alle fronten realistisch zijn (het terugdringen van het aantal commerciële contacten lijkt niet haalbaar) blijkt dat men het meeste effect kan behalen door zich te richten op het gezondheidsgedrag tijdens commerciële seksuele contacten. Zo kan het condoomgebruik door prostituees en hun klanten worden bevorderd. In de volgende paragraaf wordt aan de hand van theoretische modellen over gezondheidsinterventies nader bestudeerd wat de inzetbaarheid van interventies is in de gezondheidsproblematiek die geassocieerd wordt met prostitutie.
De straat, je werkplek 39
Dynamiek van transmissie
Interventies
Prostituees
Klanten en partners (van prostituees)
Minder commerciële seksuele contacten
Doel; waarop wordt ingegrepen
Vaste partners (van klanten)
Impact
Minder transmissie van SOA en HIV
Meer condoomgebruik in commerciële seks
Lagere prevalentie van SOA
Verminderde doeltreffendheid HIV transmissie
Figuur 2.2 Een model van interventies ter interruptie van transmissiedynamiek in commerciële seks (Steen, R., Dallabetta, G., 2003)
§ 2.8 Voorwaarden voor effectieve interventies voor gedragsverandering In de inleiding van dit hoofdstuk werd reeds genoemd dat vele theorieën over preventieve gezondheidsbevordering bekend zijn. Aangezien geen specifiek onderzoek bekend is over de effectiviteit van interventies aan straatprostituees stoelt de volgende uiteenzetting over effectieve theoretische modellen als basis voor interventies op onderzoek onder drugsgebruikers. Omdat een aanzienlijk deel van de straatprostituees in Nederland drugs gebruikt is aannemelijk dat de genoemde resultaten ook voor deze groep opgaan. Van Empelen (2003) heeft verschillende interventies die gericht waren op het seksuele gedrag van drugsgebruikers vergeleken om in kaart te brengen welke theoretische uitgangspunten effectief zijn voor een geslaagde interventie. Er zijn 11 theoretische modellen vergeleken, waaronder de theorie van Gepland Gedrag (Ajzen 1991), de theorie van Beredeneerd Gedrag (Fishbein & Ajzen, 1997) en de Protectie Motivatie Theorie (Rogers & Prenticedunn, 1997). Er is gekeken naar het effect dat een interventie gehad heeft, op korte termijn en tijdens een follow-up meting op een later tijdstip. Een interventie werd als effectief beschouwd wanneer een attitude dan wel gedragsverandering teweeg was gebracht, die bovendien ook in een latere meting nog bleek te bestaan. Uit deze vergelijking kwam naar voren dat interventies die gestoeld waren op theorieën die uitgaan van het aanleren van vaardigheden en het vergroten van de zelfeffectiviteit het meeste effect hebben. Theorieën die zich op deze determinanten richten en als beste uitgangspunt voor de interventies naar voren kwamen zijn de `Diffusion of Innovations´ theorie (Rogers, 1995) en de ´Social Cognitive Theory´ (Bandura, 1986). Uitgaande van deze conclusie wordt in dit hoofdstuk nader ingegaan op deze modellen en wordt een koppeling gemaakt naar de praktijk van hulpverlening aan straatprostituees.
De straat, je werkplek 40
§ 2.8.1 Diffusion of Innovations
Met diffusie bedoelt Rogers zowel de actieve, planmatige en opzettelijke invoering van een innovatie in de praktijk (zoals huiskamerprojecten dit doen), als de passieve verspreiding (natuurlijk verloop) van een innovatie. Een innovatie kan een nieuw idee zijn, maar ook nieuw gedrag of een nieuw object. In feite hoeft de innovatie niet daadwerkelijk nieuw te zijn, maar moet wel als nieuw worden ervaard. De theorie van Rogers gaat er vanuit dat het in gebruik nemen van nieuwe ideeën (bijvoorbeeld over veilig seksueel gedrag of veilig gebruik) volgens tamelijk vaste en voorspelbare patronen verloopt. Een kleine groep mensen zal het idee omarmen terwijl de grote groep schoorvoetend zal volgen tot er op een gegeven moment geen andere mogelijkheid meer is dan het gebruiken van de nieuwe standaard. Communicatie en interactie worden door Rogers centrale elementen genoemd om de innovatie bij de doelgroep over te brengen. Het proces waaraan diffusie van innovaties volgens Rogers verloopt, wordt gekenmerkt door vier wetmatigheden:
Individuele besluiten zijn een proces. Of iemand zich een innovatie eigen maakt, is het resultaat van een geleidelijk proces, stelt Rogers in zijn eerste punt. Dit proces verloopt aan de hand van vijf fasen. Eerst neemt iemand kennis van de innovatie (fase 1), en vervolgens moet het individu zich een oordeel vormen over het nieuwe idee, product of gedrag en wordt hij overreed om eventueel gebruik te overwegen (fase 2). Dit kan leiden tot het besluit om de innovatie daadwerkelijk te gaan gebruiken (fase 3). Dat besluit kan goed blijken te bevallen, of juist niet. Bij de eerste ervaringen met de innovatie wordt dit duidelijk (fase 4). In de laatste fase (fase 5) zoekt men naar een bevestiging om met het gedrag door te gaan. Uiteindelijk verliest de innovatie uiteindelijk haar nieuwigheid. Het vernieuwingsproces kan in iedere fase stagneren. Door bijvoorbeeld een lage zelfeffectiviteit kan het zijn dat iemand er niet in slaagt een voornemen te realiseren. Het kan ook zijn dat de eerste ervaringen met de innovatie tegenvallen waardoor men afhaakt.
Niet iedereen pikt een vernieuwing gelijktijdig op. Niet alle mensen pakken iets nieuws tegelijk op. Communicatie is een belangrijke weg om de innovatie bij de doelgroep over te brengen. Het overdragen van kennis en persuasieve communicatie zijn van belang om begrip te kweken bij de doelgroep. Er zijn groepen te onderscheiden die ieder in een eigen tempo en op eigen voorwaarden het nieuwe idee accepteren. Rogers noemt ze respectievelijk ‘innovators’ (vernieuwers), ‘early adopters’ (vroege adopters), ‘early majority’ (vroege meerderheid), ‘late majority’ (late meerderheid) en ‘laggards’ (achterblijvers). Iedere groep blijkt anders om te gaan met innovatie. Zo is de ‘late majority’ over het algemeen vooral geïnteresseerd in de directe en gemakkelijke bruikbaarheid van een nieuw idee, terwijl ‘innovators’ meestal nog wel met enig gebruiksongemak kunnen leven.
Kenmerken van de innovatie bepalen de snelheid van het proces. Er zijn bepaalde kenmerken die de snelheid van het innovatieproces bepalen. De diffusie zal bijvoorbeeld veel langzamer
De straat, je werkplek 41
verlopen wanneer er een taboesfeer rond de innovatie hangt (de voorlichting over condoomgebruik ter preventie van aids was dan ook in eerste instantie vooral gericht op het bespreekbaar maken van condoomgebruik. De gedachte was dat wanneer men het taboe rond condoomgebruik kon doorbreken de bewustwording van de noodzaak van het condoomgebruik sneller zou verlopen). Ook andere kenmerken spelen een rol, zoals de complexiteit van een innovatie, het risico dat de innovatie met zich meebrengt en het voordeel dat de innovatie met zich meebrengt.
Blijvend
gebruik
vraagt
langdurige
interventies.
Wanneer
men
bijvoorbeeld
blijvende
gedragsverandering wil bereiken is het van belang dat de interventie van lange duur is, immers het duurt een lange periode tot ook de ‘laggards’ zijn bereikt en bovendien is het van belang dat men steeds bevestigd ziet dat het een juist besluit was om de innovatie in gebruik te nemen.
Antecedent:
Proces:
Gevolgen:
Variabelen van de ontvanger:
Adoptie
Voortdurende adoptie
1.persoonlijkheidsgebonden Kenmerken 2.Sociale kenmerken 3.Gepercipieerde behoefte aan de verandering 4.Etc...
Gestaakte adoptie
Communicatie-bronnen
1.vervanging 2.ontnuchtering (kanalen)
Kennis
Overreding
Besluit
Bevestiging
Latere adoptie Variabelen van het sociale systeem: 1.Normen in het sociale systeem 2.Tolerantie van afwijkend gedrag 3.Integratie van communicatie 4.Etc...
Gepercipieerde kenmerken van innovaties:
Afwijzing Voortdurende afwijzing
1.Relatief voordeel 2.Bestaanbaarheid 3.Complexiteit 4.Probeerbaarheid 5.Observeerbaarheid Tijd
Figuur 2.3 Schematische weergave van het Diffusie Model ( Rogers 1995)
Op het gebied van de gezondheidsvoorlichting is de diffusietheorie toegepast in onderzoek naar onder andere aids-preventieprogramma’s. Wanneer men deze theorie gebruikt als uitgangspunt voor een gezondheidsinterventie waarin verandering van het seksuele gedrag centraal staat, betekent dit in praktijk dat de gezondheidsinterventie van lange duur moet zijn, immers het duurt een lange tijd voor het grootste deel van de doelgroep het nut van de gedragsverandering inziet. Tevens lijkt het van belang om veel aandacht te besteden aan individuen en het
besluitvormingsproces dat zij
doormaken; ieder individu moet het nut van veilige seks voor zichzelf inzien. In praktijk zal dit erop
De straat, je werkplek 42
neerkomen dat hulpverleningsprojecten zich voor hun interventies doelen moeten stellen voor de verschillende fasen van bewustwording; adoptie, implementatie en continuering.
Het afstemmen van interventies op de specifieke ideeën, wensen en behoeften van straatprostituees als beste manier om de doelgroep te bereiken, is niet alleen af te leiden uit de diffusietheorie van Rogers. Het principe van tailoring; ‘interventies op maat’, sluit bijvoorbeeld ook aan bij het Transtheoretisch Model (Prochaska, DiClemente & Norcross, 1992) , waarin ook de fases van gedragsverandering bij een individu een belangrijke rol spelen. Deze verschillende fases van verandering laten zien dat gedragsverandering geen enkelvoudige stap is. Dit impliceert dat een interventie uit verschillende onderdelen zou moeten bestaan. Uit het Transtheoretisch Model is af te leiden op welke determinanten een interventie zich moet richten in de verschillende fasen:
FASE
VERANDERING
Precontemplatie
Gedragsverandering nog niet overwogen
Contemplatie
Gedragsverandering wordt overwogen binnen 6 maanden
Voorbereiding
Gedragsverandering wordt gepland en voorbereid
Actie
Gedragsverandering wordt uitgevoerd
Gedragsbehoud
Gedragsverandering wordt ten minste al 6 maanden volgehouden
DETERMINANT
Kennis, Risicoperceptie, onrealistisch optimisme, attitudes
Vaardigheden Eigen effectiviteitsverwachting Sociale steun Barrières Doelen stellen Implementatie intenties Feedback Bekrachtiging Sociale norm Sociale steun Attributies
Figuur 2.4 Schematische weergave van het Transtheoretisch Model (Prochakska, DiClimente & Norcross, 1992)
Hoewel het Transtheoretisch Model aansluit bij het idee van verschillende fases die mensen doormaken in een veranderingsproces, zoals ook het Diffusiemodel van Rogers stelt, bleek het Transtheoretisch Model in het vergelijkende onderzoek van Van Empelen e.a. minder succesvol dan het Diffusiemodel, hoewel het vaker werd gebruikt als basis voor de interventies aan drugsverslaafden. In de volgende paragraaf wordt het tweede model dat in de studie van Van Empelen effectief bleek uiteengezet: de Sociaal Cognitieve Theorie van Bandura.
§ 2.8.2 Sociaal Cognitieve Theorie
De andere theorie die naast het Diffusiemodel van Rogers in het onderzoek van Van Empelen naar voren kwam als een effectieve basis voor gedragsverandering is de ´Sociaal Cognitieve Theorie´ van Bandura. Een model waarin persoonlijke, gedrags-, en omgevingsfactoren (die elkaar wederzijds
De straat, je werkplek 43
beïnvloeden) worden gebruikt om gedrag te kunnen voorspellen. Menselijk gedrag wordt volgens Bandura in belangrijke mate bepaald door de verwachtingen die men van het gedrag heeft. Dit zijn verwachtingen over:
o
de consequenties van gebeurtenissen zonder dat er sprake is van persoonlijke actie
o
de consequentie van persoonlijke actie
o
of men in staat is een bepaalde actie uit te voeren (zelfeffectiviteit)
Zelfeffectiviteit is de meest bestudeerde component in de theorie. Een andere belangrijke component is het resultaat dat de persoon van bepaald gedrag verwacht. Indien een persoon een belangrijk positief resultaat verwacht, is de kans groter dat hij het gedrag zal volhouden. Verder legt de Sociaal Cognitieve Theorie extra de nadruk op de interactie tussen de persoon en zijn sociale omgeving. Het principe van het observationeel leren of ‘modelling’ wordt daarbij aangehaald als belangrijke determinant van gedrag. Als mensen zien dat belangrijke anderen in hun omgeving veilige seks belangrijk vinden (met name de hoofdzakelijke partner, maar ook gezinsleden, vrienden, collega’s, ouders), is de kans groter dat ze zelf ook aan veilige seks zullen doen. Tenslotte wordt de nadruk gelegd op (sociale) bekrachtiging of steun. Iemand die veel steun ervaart bij het veranderen van gedrag zal eerder succesvol zijn dan iemand die deze steun niet krijgt.
Aangezien in Nederland een grote overlap bestaat tussen de groep vrouwelijke verslaafden en straatprostituees kan voorzichtig worden aangenomen dat de uitgangspunten van het Diffusiemodel en de Sociaal Cognitieve Theorie ook het meest effectief zijn in de hulpverlening aan straatprostituees. Interventies zouden zich niet alleen moeten richten op het verstrekken van informatie, maar ook op het overtuigen en in staat stellen van straatprostituees om aan veilige seks en veilig gebruik te doen. De doelstelling van de huiskamerprojecten in Nederland richt zich voor een groot deel op de ‘in staat stelling’ van vrouwen om gezonder te leven en deze projecten lijken daarom de meest effectieve manier van gezondheidsbevordering door gedragsverandering. De besproken theorieën laten echter ook zien dat gedragsverandering een lastig te bereiken doelstelling is. Dit geldt natuurlijk voor allerlei interventies, maar zeker voor interventies met een complexe doelgroep, zoals straatprostituees. De straatprostituees zijn, zoals eerder uiteengezet, bepaald geen homogene doelgroep en de verschillende posities waarin de vrouwen verkeren maken een eenduidige interventie vrijwel onmogelijk. Tailoring lijkt het key-word voor een geslaagde interventie. Uit het diffusiemodel valt af te leiden dat het van belang is aandacht te besteden aan individuele besluitvormingsprocessen. De achtergrond van een individu wordt hierbij een belangrijke variabele. Drugsverslaafde prostituees zullen een heel andere benadering nodig hebben dan niet verslaafde prostituees bijvoorbeeld omdat zij vaker financiële problemen hebben en ook migrante straatprostituees hebben een andere insteek nodig. Omdat migrante straatprostituees tegenwoordig een zeer groot deel van de totale populatie straatprostituees uitmaken is het voor de hulpverlening noodzakelijk de gezondheidsinterventies aan te passen om ook vrouwen met een andere taal en cultuur te kunnen bereiken. Zo zijn er in het voorlichten van migrante straatprostituees niet alleen taalbarrières, er zijn ook verschillende opvattingen over seksualiteit, prostitutie, SOA/HIV, anticonceptie, medicijngebruik etc… (ter Horn,
De straat, je werkplek 44
2002). Vanuit het diffusiemodel bezien zou de taboesfeer rondom seksualiteit in andere culturen een knelpunt kunnen vormen in de voorlichting. Een migrante straatprostituee zal bijvoorbeeld niet altijd gewend zijn zo direct te praten over seksualiteit als men in Nederland wel doet en zal de dingen niet snel bij de naam noemen. Een meer indirecte voorlichtingsinterventie kan in zo´n geval gewenst zijn. Anticonceptie en medicijngebruik verschillen ook sterk van de Nederlandse situatie, ideeën over medicijngebruik en de therapietrouw zijn niet in iedere cultuur gelijk. Een ander belangrijk verschil kan zijn de relatie tussen vrouwen en mannen of prostituees en klanten. In sommige culturen is de man duidelijk de baas en voor vrouwen kan het dan extra lastig zijn hun eigen grenzen te stellen. Ook kunnen vrouwen de verwachting hebben dat ze via hun werk ‘de ware’ zullen tegenkomen. Als vrouwen hopen dat één van de klanten met haar zal trouwen kan het lastig zijn onderscheid te maken tussen zakelijk en privé contact. Daarmee kan ook het afdwingen van condoomgebruik een lastige kwestie worden. Dit zijn slechts enkele van de factoren die relevant zijn voor de hulpverlening aan migrante straatprostituees. Het moge duidelijk zijn dat zij een bijzondere doelgroep vormen voor hulpverleningsinstellingen.
Samenvatting In dit hoofdstuk werd duidelijk dat hoewel straatprostituees slechts 5% uitmaken van de totale populatie prostituees in Nederland, zij veruit de kwetsbaarste groep vormen. Om die reden richt dit onderzoek zich specifiek op deze groep prostituees. Hoewel geweld jegens prostituees op zeer grote schaal voorkomt en waarschijnlijk ook de belangrijkste bedreiger is voor de gezondheid van straatprostituees ligt in dit hoofdstuk de nadruk op gezondheidsproblemen waarop het gedrag van de straatprostituees zelf van invloed is. Uit de theoretische modellen die in dit hoofdstuk uiteengezet zijn (Model van Gepland Gedrag, ASE-model) blijkt dat gedrag en daarmee gezondheidsproblemen beïnvloed kunnen worden. Er is gebleken dat klassieke theoretische modellen condoomgebruik echter slechts beperkt verklaren. In het kader van de seksuele netwerken benadering is condoomgebruik een belangrijk onderwerp. Door hulpverleningsinstanties is het risico op SOA´s voor straatprostituees en klanten bij het achterwege laten van een condoom erkend als een van de belangrijkste gezondheidsproblemen die te maken hebben met prostitutie. Verscheidene instellingen hebben voorlichting over condoomgebruik opgenomen in hun zorgpakket. Gezondheidsvoorlichting omvat alle combinaties van leerervaringen die bedoeld zijn om op vrijwillige basis bepaald gedrag te stimuleren (Green & Kreuter, 1999). Het gebruik van voorlichting als middel tot gedragsverandering is niet onbekend, er zijn vele publicaties bekend op dit terrein. In dit hoofdstuk werd besproken welke theoretische uitgangspunten van belang zijn in de preventieve gezondheidsbevordering van straatprostituees. Sommige theorieën zijn meer gericht op de verklaring van gedrag, zoals het Model van Gepland Gedrag , Het ASE-model en de Sociaal Cognitieve Theorie. Andere theorieën zijn meer gericht op de verklaring van (gedrags)verandering, waaronder het Diffusiemodel en het Transtheoretisch Model. De modellen zijn nog nauwelijks met elkaar in samenhang gebracht om tot interventies voor gedragsverandering te komen. Er is echter wel een model bekend waarin de interventievorming op basis van de theorieën
De straat, je werkplek 45
centraal staat: het model voor planmatige voorlichting (Intervention Mapping) van Gerjo Kok (Brug et al., 2000). Het model is een vereenvoudigde weergave van het Precede/Proceed-model van Lawrence Green (Brug et al., 2000). Het Precede/Proceed-model is een planningsmodel, dat kortweg zegt dat Gezondheidsvoorlichting –en opvoeding het resultaat moet zijn van een stapsgewijs proces van
analyse,
ontwikkeling,
implementatie
en
evaluatie.
Op
basis
van
een
gedegen
gedragsdeterminantenanalyse worden interventiedoelen geformuleerd, en de interventiemethodieken en -technieken gekozen of ontwikkeld om tot concrete activiteiten te komen die het mogelijk maken die doelen te bereiken. Tot slot worden die activiteiten zo geïmplementeerd dat de doelgroep zo goed mogelijk wordt bereikt. Green en Kreuter richten zich met hun Precede/Proceed-model met name op gedragingen van moeilijk bereikbare doelgroepen, waaronder volgens de beredenering in dit rapport ook (drugsgebruikende) straatprostituees geschaard kunnen worden. Aan de hand van onderzoek naar het seksuele gedrag van drugsgebruikers (Van Empelen, 2003) is in dit hoofdstuk een indruk gegeven van het soort interventies dat het beste in staat is risicovol gedrag van prostituees te veranderen in gewenst gedrag. In de paragraaf over theoretische modellen voor preventieve gezondheidsbevordering is duidelijk geworden dat het bieden van voorlichting niet noodzakelijkerwijs zal leiden tot gedragsverandering. Er kan door middel van een gezondheidsinterventie enig effect worden bereikt, mits de interventie stoelt op een aantal principes zoals een individuele benadering, langdurige implementatie, aandacht voor culturele aspecten en sociale ondersteuning.
§ 2.9 Overzicht onderzoeken
Er is beschreven dat straatprostituees een problematische groep vrouwen vormen, met niet alleen
tal
van
sociale
en
maatschappelijke
problemen,
maar
tevens
uiteenlopende
gezondheidsproblemen, waaronder Seksueel Overdraagbare Aandoeningen. De problemen van straatprostituees, met name op gezondheidsgebied, blijven niet beperkt tot deze groep vrouwen. De seksuele netwerken benadering toont aan dat SOA en HIV zich via prostituees en klanten relatief gemakkelijk kunnen verspreiden. De problemen van straatprostituees worden zodanig een probleem voor de volksgezondheid dat aangepakt wordt bij de bron: op de tippelzone. Om straatprostituees te ondersteunen bij hun problemen en aan verbetering van hun gezondheid en gezondheidsgedrag te werken wordt vanuit verschillende hulpinstellingen een zorgaanbod gedaan, onder meer op de tippelzone. Om inzicht te krijgen in de effectiviteit van de interventies vanuit hulpinstellingen is het noodzakelijk dat het zorgaanbod minstens vraaggericht is, zodat op de belangrijkste zorgvragen een antwoord is in de vorm van een zorgaanbod. Dit is niet alleen van belang voor de vrouwen die als straatprostituee werkzaam zijn, zoals beargumenteerd is het ook voor de volksgezondheid van belang dat de zorgvraag en het zorgaanbod in balans zijn, zodat bedreigers voor de volksgezondheid adequaat in de bron aangepakt kunnen worden.
De straat, je werkplek 46
In het tweede deel van dit rapport worden twee onderzoeken beschreven, die een bijdrage leveren aan de beschikbare kennis over de hulpverlening aan straatprostituees. De overkoepelende onderzoeksvragen die de beide deelonderzoeken met elkaar verbinden, luiden: 1.) ”Hoe is de zorgverlening aan straatprostituees in Nederland georganiseerd en welke rol spelen huiskamerprojecten in het zorgnetwerk?”, 2.) “Wat zijn de opvattingen van straatprostituees ten aanzien van de zorgverlening en welke rol spelen de huiskamerprojecten voor hen?” en 3.) “Wat zijn de effecten van het sluiten van tippelzones en huiskamerprojecten volgens zorgverleners en straatprostituees?”
Hieruit blijkt dat de onderzoeken beiden tot doel hebben inzicht te geven in de balans tussen het zorgaanbod enerzijds en de zorgvraag anderzijds, waarbij twee modellen met elkaar worden vergeleken: het zorgaanbod met tippelzone en huiskamer (huidige model) en het zorgaanbod zonder tippelzone en huiskamer (toekomstige model in een aantal steden). Hoewel beide onderzoeken een bijdrage leveren aan het in kaart brengen van deze balans is de focus van de onderzoeken verschillend. Het eerste onderzoek richt zich specifiek op de hulpverlening, terwijl het tweede onderzoek zich specifiek richt op straatprostituees. Buiten deze overkoepelende onderzoeksvragen worden in de deelonderzoeken nog enkele subvragen aan de orde gesteld die zich richten op andere aspecten dan het zorgnetwerk alleen.
In hoofdstuk drie wordt het onderzoek onder hulpverleners besproken. Het eerste doel van dit deelonderzoek is het verwerven van informatie over de wijze waarop hulpverlening aan straatprostituees op stedelijk niveau is georganiseerd om te zien wat de rol van de huiskamers is binnen het netwerk van hulpverlening. Het tweede doel is evalueren op welke punten de hulpverlening verbeterd zou kunnen worden. Er zijn gezondheidsmodellen bekend over de invloed van interventies op het gedrag. Interventies kunnen leiden tot gedragsverandering, mits de interventie stoelt op een aantal principes zoals een individuele benadering, langdurige implementatie, aandacht voor culturele aspecten en sociale ondersteuning. In dit onderzoek wordt bekeken in hoeverre de huidige hulpverlening met haar interventies aansluit bij de theoretische zorgmodellen. Niet alleen dient het onderzoek ertoe een beter beeld te krijgen van het zorgaanbod dat beschikbaar is voor straatprostituees en de effectiviteit ervan, tevens heeft het onderzoek tot doel een beter beeld te verkrijgen van veranderingen in het zorgaanbod op het moment dat huiskamers wegvallen uit het netwerk van hulpverlening. Men kan zien waar de gaten vallen en welke zorg door andere instellingen overgenomen zou kunnen/moeten worden. De subvragen die in hoofdstuk drie gesteld behandeld worden, zijn: I. Welke (gezondheids) problemen van straatprostituees zijn bij de hulpverlening bekend? II. Hoe is het zorgaanbod aan straatprostituees op stedelijk niveau georganiseerd? III. Hoe evalueren hulpverleners de huidige hulpverlening aan straatprostituees? IV. Wat zijn de toekomstverwachtingen van hulpverleners ten aanzien van de hulpverlening, nadat tippelzones in Nederland gesloten worden?
De straat, je werkplek 47
In hoofdstuk vier wordt het tweede deelonderzoek, onder straatprostituees, besproken. Ook dit onderzoek heeft een aantal doelstellingen. De eerste subvraag die in het deelonderzoek aan de orde is gesteld, luidt: “Wat is het sociaaldemografische profiel van de populatie straatprostituees in Nederland?”, aangezien behoefte bestond aan recente gegevens over deze onderzoekspopulatie. Ten tweede is onderzocht hoe de gebruikmaking van zorg door straatprostituees eruit ziet. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de verschillende onderdelen van het zorgaanbod. De subvraag die hierbij hoort luidt: “Op welke schaal maken straatprostituees gebruik van a) de tippelzone, b) verschillende onderdelen van de huiskamer en c) overige hulpinstellingen?” Tevens is in het deelonderzoek onder straatprostituees onderzocht wat de opvattingen van straatprostituees zijn ten aanzien van de tippelzone en huiskamer als onderdeel van het zorgaanbod en welk belang zij hieraan hechten. Dit is opgenomen in de volgende subvragen: “Welke associaties hebben straatprostituees bij a) de tippelzone en b) de huiskamer?” en “Welk belang wordt door straatprostituees toegekend aan a) de tippelzone en b) verschillende onderdelen van de huiskamer?” Daarnaast was het onderzoek bedoeld om het gedrag van straatprostituees met betrekking tot hun eigen gezondheid op een aantal aspecten in kaart te brengen: “Hoe is het huidige gezondheidsgedrag van straatprostituees ten aanzien van a) drugsgebruik en b) condoomgebruik?” Ten slotte gaat het onderzoek in op de toekomstverwachtingen van straatprostituees op het moment dat tippelzones en huiskamers sluiten. Niet alleen wordt ingegaan op hun verwachting over het gezondheidsgedrag, ook wordt ingegaan op de veranderingen die vrouwen verwachten voor hun werk.
De
subvraag
die
hieraan
gekoppeld
is,
luidt:
“Welke
ontwikkelingen
verwachten
straatprostituees in de toekomst ten aanzien van a) drugsgebruik, b) condoomgebruik, c) veiligheid en d) het eigen welzijn.
Nadat in hoofdstuk drie en vier de opzet en de resultaten van beide onderzoeken besproken zijn volgt in hoofdstuk vijf een algemene conclusie waarin de overkoepelende onderzoeksvragen worden beantwoord en waarin wordt nagegaan wat, op basis van de deelonderzoeken, de verwachte situatie zal zijn wanneer het zorgmodel zonder tippelzone en huiskamer in werking treedt. Het concluderende hoofdstuk gaat in op de nieuw ontstane knelpunten en de mogelijkheden om binnen het nieuwe zorgmodel opnieuw de balans te vinden tussen zorgvraag en zorgaanbod.
De straat, je werkplek 48
3
Het zorgaanbod aan straatprostituees
§ 3.1 Inleiding en onderzoeksvragen In hoofdstuk twee is duidelijk geworden dat straatprostituees te kampen hebben met zeer uiteenlopende problematiek, waarvan een deel in de hand wordt gewerkt door de eigen gedragingen van straatprostituees. Door middel van hulpverlening aan deze zorgbehoevende doelgroep kunnen niet alleen deze gedragingen op positieve wijze beïnvloed worden, maar kan ook aandacht besteed worden aan de problemen waar vrouwen met hun gedrag niet direct invloed op hebben (zoals vrouwenhandel, relationele problemen). De kennis over het effect van hulpverlening aan straatprostituees is echter zeer beperkt, er zijn wel evaluaties bekend van effecten van tippelzones, maar niet van de landelijke effecten die hulpverlening heeft op de problematiek van straatprostituees.
Om inzicht te verkrijgen in de hulpverlening aan straatprostituees is het van belang duidelijk voor ogen te hebben waarover men het heeft als gesproken wordt over hulpverlening aan straatprostituees. Er is weinig bekend over regionale overeenkomsten en verschillen in het volledige zorgaanbod
aan
straatprostituees.
De
enige
informatie
die
beschikbaar
is
beslaat
de
huiskamerprojecten in Nederland, maar gaat niet in op overige aanbieders van zorg (De Boer, Elderman & Luten, 2003). Er was voor aanvang van het onderzoek weinig bekend over de netwerken en samenwerkingsverbanden van en tussen hulpverlenende instellingen die zich richten op straatprostituees. Dit onderzoek naar het zorgaanbod aan straatprostituees beoogt meer inzicht en kennis te vergaren over de hulpverlening aan straatprostituees om zodoende een antwoord te kunnen geven op de vier onderzoeksvragen die in dit deelonderzoek centraal staan:
I. Welke (gezondheids) problemen van straatprostituees zijn bij de hulpverlening bekend? II. Hoe is het zorgaanbod aan straatprostituees op stedelijk niveau georganiseerd? III. Hoe evalueren hulpverleners de huidige hulpverlening aan straatprostituees? IV. Wat zijn de toekomstverwachtingen van hulpverleners ten aanzien van de hulpverlening, nadat tippelzones in Nederland gesloten worden?
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe het onderzoek is opgezet. Allereerst worden in paragraaf 3.2 de informanten besproken die inzicht hebben gegeven in de hulpverlening en voorlichting aan straatprostituees. In paragraaf 3.3 volgt een algemene beschrijving van de methode die gebruikt is voor de dataverzameling in dit onderzoek, alsmede van de procedure van het interviewen. In
De straat, je werkplek 49
paragraaf 3.4 zullen vervolgens de resultaten van het onderzoek aan de orde komen, gevolgd door een discussie in paragraaf 3.5. Het hoofdstuk zal in paragraaf 3.6 eindigen met enkele conclusies die naar aanleiding van de resultaten getrokken kunnen worden.
§ 3.2 Informanten
Voor het in kaart brengen van de opvattingen en toekomstverwachtingen van hulpverlenende instellingen ten aanzien van het zorgnetwerk aan straatprostituees ging de voorkeur uit naar het verzamelen van data met de hulp van een select aantal informanten, werkzaam in verschillende sectoren van hulpverlening aan straatprostituees, verspreid over een aantal van de steden met een tippelzone. In deze paragraaf worden de methode van werving van informanten, de nonrespons en de deelnemende informanten besproken.
§ 3.2.1 Interviews met hulpverleners
Ter werving van de informanten is als volgt te werk gegaan: Allereerst is bepaald welke typen informanten voor het onderzoek belangrijke informatie zouden kunnen leveren. Vanwege het tijdrovende karakter van het afnemen en uitwerken van diepteinterviews was het onmogelijk alle hulpverleners bij alle relevante hulpinstellingen te ondervragen. De groep informanten is dientengevolge beperkt tot een selecte groep sleutelinformanten. Als sleutelinformanten werden geschikt bevonden die informanten die:
A.) Direct of via teamleden in contact staan met straatprostituees. B.) Betrokken zijn bij de beleidsvorming ten aanzien van de zorgverlening aan straatprostituees in de eigen instelling. C.) Externe contacten hebben binnen het stedelijke zorgnetwerk voor straatprostituees.
Om te bepalen welke hulpverleners op stedelijk niveau tot de sleutelinformanten kunnen worden gerekend, is contact opgenomen met de negen Nederlandse huiskamerprojecten. Aan de huiskamerprojecten is gevraagd of zij bereid waren als informant op te treden. Los van de respons is bovendien gevraagd of de betreffende huiskamer kon aangeven met welke instellingen op stedelijk niveau wordt samengewerkt en welke contactpersonen daar bekend zijn. Deze contactpersonen zijn vervolgens benaderd.
De straat, je werkplek 50
§ 3.2.2 Nonrespons
Het resultaat van de wervingsmethode via de negen huiskamerprojecten is een lijst van 23 verschillende instellingen die in Nederland zorg verlenen aan straatprostituees. Het grootste gedeelte van deze instellingen is gevestigd in de grote steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht). De instellingen die zijn benaderd zijn onder te verdelen in vier types, te weten: huiskamerprojecten, GG&GD, verslavingszorg en een categorie overig (waartoe bijvoorbeeld slaapopvang en maatschappelijk werk behoren). Uiteindelijk is met 12 informanten van 11 verschillende hulpinstellingen gesproken. Twaalf instellingen hebben niet aan het onderzoek deelgenomen. Nonrespons was voornamelijk hoog bij huiskamerprojecten, verslavingszorg en overige instellingen. De respons vanuit de GG&GD instellingen daarentegen was hoog. Tabel 3.1 Nonrespons naar type instelling
Type instelling Huiskamers Verslavingszorg GG&GD Overig
Benaderd 9 4 6 4
Nonrespons 5 3 1 3
Bereikt 4 1 5 1
De redenen voor nonrespons bij deze instellingen zijn opgenomen in tabel 3.2.
Tabel 3.2 Redenen voor nonrespons
Reden voor nonrespons Beleid om niet deel te nemen aan onderzoeken Instelling bleek bij nader inzien niet relevant Geen geschikte informant/ geen tijd
Aantal 4 van 12 3 van 12 5 van 12
De hoge nonrespons bij huiskamerprojecten kan worden verklaard door het beleid om niet aan onderzoek mee te werken. Een aantal huiskamerprojecten gaven aan zich in een precaire positie te bevinden, waardoor onderzoeken van externen een lage prioriteit hebben. Ook bij verslavingszorg en overige instellingen als maatschappelijk werk was de nonrespons hoog. In dit geval was dit met name te wijten aan de geringe relevantie van instellingen voor het onderzoek en het ontbreken van geschikte sleutelinformanten. De redenen voor nonrespons lijken los te staan van mogelijke uitkomsten van het onderzoek.
De straat, je werkplek 51
§ 3.2.3 Deelnemende instellingen
De 11 instellingen die sleutelinformanten hebben geleverd voor dit onderzoek zijn van verschillende typen, waardoor ondanks nonrespons van andere instellingen een veelheid aan informatie kon worden verzameld over de activiteiten en samenwerkingsverbanden van de instellingen. Met deze informatie kon inzicht worden verkregen over het totaalpakket van zorgverlening aan straatprostituees via en buiten de huiskamerprojecten. Een overzicht van de deelnemende instellingen is gegeven in tabel 3.3.
Tabel 3.3 Overzicht deelnemende instellingen
Stad Eindhoven Eindhoven Eindhoven Amsterdam Amsterdam Amsterdam Rotterdam Den Haag Den Haag Utrecht Groningen
Instelling GG&GD Leger des Heils Bemoeizorg GG&GD HVO Querido De Regenboog GG&GD GG&GD SHOP GG&GD Ambulante Verslavingszorg
Type Preventieve gezondheidszorg Huiskamer/ Maatschappelijke opvang Samenwerkingsverband outreachende instellingen Preventieve gezondheidszorg Huiskamer/ Maatschappelijke opvang Verslavingszorg Preventieve gezondheidszorg Preventieve gezondheidszorg Huiskamer/ Maatschappelijke opvang Preventieve gezondheidszorg Huiskamer/ Maatschappelijke opvang/ Verslavingszorg
In het overzicht is af te lezen dat de grote steden, waar de tippelzones met name in hun bestaan worden bedreigd, door informanten vertegenwoordigd zijn. Eindhoven neemt een bijzondere positie in; hoewel Eindhoven niet tot de grootste steden behoort is ook het onderzoek daar uitvoeriger van aard geweest. Dit heeft een voordeel, daar in Eindhoven goed kan zien hoe een hulpverleningsnetwerk in een stad tot stand komt, immers, de tippelzone in Eindhoven is in november 2003 geopend.
§ 3.3 Methode van onderzoek
§ 3.3.1 Interviews met hulpverleners Er is voor gekozen om uitgebreide, semi-gestructureerde interviews met de informanten te houden aan de hand van een gedetailleerde vragenlijst. Dit betekent dat van tevoren een themalijst is vastgesteld. Deze themalijst is omgezet naar een interviewschema met een vragenlijst. Hierin is behalve de vragenlijst ook de introductie te vinden die aan elk interview vooraf ging. De vragen die in het interviewschema zijn opgenomen zijn de vragen die tijdens de interviews minimaal beantwoord dienden te worden, de vragenlijst diende zodoende als voorbeeldfunctie van de lijst van te bespreken thema’s. De volgorde waarin een antwoord op de vragen werd verkregen was hierbij minder van
De straat, je werkplek 52
belang. De interviews waren daardoor voor een groot deel gestructureerd, maar zijn voor een deel ook aan het verloop van het gesprek overgelaten. Deze opzet stelde de onderzoeker in staat flexibeler in te kunnen spelen op de situatie en de informatie die door de geïnterviewden is aangereikt (Emans, 1990).
§ 3.3.2 Het interviewschema
De interviews met hulpverleners besloegen drie thema’s, die overeenkomen met de onderzoeksvragen. Ieder thema is onderverdeeld in een aantal aspecten waarbij een variabel aantal vragen gesteld kon worden, afhankelijk van de relevantie van de vraag voor de betreffende instelling. Het
volledige
semi-gestructureerde
interviewschema
dat
voor
de
diepte-interviews
met
hulpverlenende instanties is opgesteld is opgenomen in bijlage 1. De thema’s waar de interviews omheen ontworpen zijn waren: 1.) De organisatie van het zorgaanbod aan straatprostituees op stedelijk niveau 2.) Evaluatie van de huidige hulpverlening door hulpverleners 3.) Inschatting van de gevolgen van het sluiten van tippelzones op de hulpverlening
De aspecten waaruit de verschillende thema’s bestaan worden in de volgende sectie uiteengezet.
THEMA 1. De organisatie van het zorgaanbod aan straatprostituees op stedelijk niveau
Instelling Algemeen
Binnen het aspect algemeen zijn vragen gesteld die tot doel hadden een beeld te vormen van de instelling. Gevraagd werd naar: 1.) De doelstelling van de instelling 2.) De omvang van de instelling Deze informatie was van belang om een beeld te krijgen van de gemiddelde instelling die zich bezig houdt met de hulpverlening aan straatprostituees. (In het interviewschema vraag 1 en 2).
Samenwerking
Binnen dit aspect is gevraagd naar:
andere instellingen
1.) De samenwerking met andere instellingen 2.) Het verloop en de frequentie van samenwerking 3.) De rol van de eigen instelling binnen het netwerk Met deze vragen is duidelijk geworden met welke andere instellingen er contact is en welk netwerk van hulpverleningsinstellingen in iedere stad actief is in de hulpverlening aan straatprostituees. Ook is er inzicht ontstaan in de wijze waarop de samenwerking tussen
De straat, je werkplek 53
instellingen verloopt en welke rol de verschillende instellingen binnen het netwerk van hulpverlening spelen. (In het interviewschema opgenomen als vraag 3a t/m c).
Activiteiten en
Onder het thema ‘activiteiten’ zijn de activiteiten en diensten die de
diensten
instellingen leveren besproken. Er is gevraagd naar: 1.) De activiteiten die instellingen ondernemen (d.w.z. diensten die men levert) op het gebied van voorlichting, opvang, (preventieve) gezondheidszorg, verslavingszorg en maatschappelijk werk. 2.) Het aantal vrouwen dat met de verschillende diensten wordt bereikt 3.) In hoeverre de bereikte vrouwen een representatie vormen van de totale groep vrouwen die op de zone tippelt 4.) Door de instelling gepercipieerde en gesignaleerde effecten van de geleverde diensten 5.) Niet geboden activiteiten of diensten waaraan behoefte bestaat (In het interviewschema opgenomen als vraag 4 t/m 7).
Vrouwen op de
Om inzicht te krijgen in de doelgroep van zorgverlening is gevraagd
tippelzone
naar: 1.) De oorspronkelijke doelgroep waarvoor hulpverlening werd opgezet 2.) De huidige doelgroep van de hulpverlening 3.) Problemen die bij de doelgroep gesignaleerd worden 4.) Zorgvragen die vanuit de doelgroep worden neergelegd 5.) Door hulpverleners gepercipieerde beoordeling van hun diensten door straatprostituees 6.) Door hulpverleners gepercipieerde belang van de hulpverlening voor vrouwen (In het interviewschema opgenomen als vraag 14 t/m 19).
THEMA 2: Evaluatie van de huidige hulpverlening door hulpverleners
Knelpunten en
Bij de evaluatie van de huidige hulpverlening is gevraagd naar:
problemen in huidige
1.) Sterke punten van hulpverlening, zoals gepercipieerd door
hulpverlening
hulpverleners. 2.) Zwakke punten van hulpverlening, zoals gepercipieerd door hulpverleners. 3.) Door instelling ervaren problemen bij het aanbieden van zorg 4.) Hoe problemen de hulpverlening beïnvloeden
De straat, je werkplek 54
(In het interviewschema opgenomen als vraag 8 t/m 10).
THEMA 3: Inschatting van de gevolgen van het sluiten van tippelzones op de hulpverlening
Sluiting tippelzones :
Bij dit thema zijn een aantal vragen gesteld waaruit de verwachting
invloed op
van hulpverleners is gebleken over het effect dat een mogelijke sluiting
hulpverlening
van tippelzones met zich mee zal brengen voor de hulpverlening. Gevraagd is naar: 1.) De mogelijke invloed van het sluiten van zones elders op de situatie in de eigen stad 2.) Mogelijkheden tot hulpverlening na sluiten tippelzone 3.) Het verwachte effect van het sluiten van de tippelzone op het bereik van de hulpverlening 4.) De verwachting of straatprostituees ook zonder hulp ter plaatse de hulpverlening weten te vinden (In het interviewschema opgenomen als vraag 11 t/m 13 en 23).
Sluiting tippelzones :
Het laatste thema van het interview besloeg vragen waaruit de
invloed op
verwachting van hulpverleners is gebleken over het effect dat een
straatprostituees
mogelijke sluiting van tippelzones met zich mee zal brengen voor de straatprostituees. Gevraagd is naar: 1.) De verwachting of problemen van straatprostituees zullen veranderen na het sluiten van tippelzones 2.) Het verwachte effect van het sluiten van tippelzones en huiskamerprojecten op: het welzijn van straatprostituees, het veilig gebruik van drugs door straatprostituees, condoomgebruik door straatprostituees, preventieve SOA controles aan straatprostituees, geweld naar vrouwen in de straatprostitutie. (In het interviewschema opgenomen als vraag 21 en 22).
§ 3.3.3 Procedure van het interviewen De interviews zijn gehouden bij de instellingen waar de informanten werkzaam zijn. In principe waren
het
één-op-één
interviews,
met
uitzondering
van
het
gesprek
met
het
Haagse
huiskamerproject, waar twee informanten samen zijn geïnterviewd. Twee instellingen hebben de vragen op papier beantwoord, omdat het niet mogelijk was tot een afspraak te komen. De duur van de interviews bedroeg gemiddeld een uur. De verschillende onderdelen van het interviewschema
De straat, je werkplek 55
kwamen daarbij vrij systematisch aan de orde, waarvan sommige spontaan. Steeds is begonnen met een korte introductie over het doel van het onderzoek, waarna de algemene vragen over de instelling zijn gesteld. De gesprekken werden, altijd met instemming van de informant, opgenomen op band.
§ 3.4 Resultaten In deze paragraaf worden de onderzoeksvragen die aan het begin van dit hoofdstuk gesteld zijn beantwoord. Allereerst zullen de resultaten met betrekking tot de stedelijke organisatie van hulpverlening worden besproken, vervolgens komt de evaluatie van de huidige hulpverlening door hulpinstellingen aan bod en tenslotte hun verwachtingen voor de toekomst van de hulpverlening, wanneer tippelzones gaan verdwijnen.
§ 3.4.1 problemen van straatprostituees zoals bekend bij de hulpverlening Uit de gesprekken met informanten is naar voren gekomen dat de groep straatprostituees een groep vrouwen is waar zeer veel problemen leven, op alle leefgebieden. Alle informanten waarmee is gesproken geven dit specifiek aan. Problemen kunnen variëren van het ontbreken van de meest basale zaken zoals een onderdak en gelegenheid tot douchen tot complexe problemen waarin schulden, verslaving, psychiatrische problematiek en relatieproblemen een rol spelen. Tabel 3.4 Problemen zoals bij instellingen bekend als hulpvraag
Probleemgebied Verslaving/ spuitabcessen Algemene gezondheidsproblemen/ hygiëne Huisvesting Financieel Relatie/familie Vrouwenhandel Ongewenste zwangerschap SOA Psychiatrie Seksueel misbruik
Door (aantal) instellingen gesignaleerd 8 van 11 8 van 11 6 van 11 5 van 11 5 van 11 4 van 11 3 van 11 2 van 11 2 van 11 1 van 11
Bij de groep illegale vrouwen blijkt volgens een aantal informanten vaak sprake te zijn van vrouwenhandel en er komen vaker ongewenste zwangerschappen en abortus voor. De GG&GD te Amsterdam bevestigt dit met cijfers. In een onderzoek onder 100 prostituees (niet uitgesplitst naar straatprostitutie) gaven 49 prostituees aan in het verleden 1 of meerdere miskramen of abortussen te hebben gehad. Vooral bij Afrikaanse vrouwen was het aantal abortussen hoog; 1 tot 5 abortussen was geen uitzondering. Als het gaat om vrouwenhandel is het lastig. Sommige informanten geven aan dat zij vermoeden dat sprake is van vrouwenhandel, doch zij kunnen dit niet met zekerheid zeggen. Bij de vier informanten die daadwerkelijk vrouwenhandel signaleerden is het probleem door straatprostituees
De straat, je werkplek 56
zelf als hulpvraag neergelegd. Voor alle problemen geldt dat zij wijder verspreid kunnen zijn dan de indruk die in tabel 3.4 wordt gegeven, omdat niet alle vrouwen hun problemen als hulpvraag neerleggen.
§ 3.4.2 De instellingen in de hulpverlening aan straatprostituees op stedelijk en landelijk niveau Om een antwoord te kunnen geven op al de hulpvragen van straatprostituees zijn op stedelijk niveau tal van instellingen actief in het verlenen van hulp en zorg aan straatprostituees. In dit onderzoek is een beeld verkregen van hoe de stedelijke hulpverlening aan straatprostituees, bestaande uit verschillende instellingen, georganiseerd is. Hoewel stedelijk het netwerk van hulpverlening door andere organisaties wordt ingevuld lijken geen sterke verschillen te bestaan in de organisatie van hulpverlening tussen de verschillende steden. De hulpverlening aan straatprostituees blijkt te bestaan uit een divers aanbod van diensten die door verschillende instellingen worden geleverd. Er zijn binnen de stedelijke hulpverleningsnetwerken ten behoeve van straatprostituees zeven categorieën van zorg te onderscheiden:
o
Huiskamerprojecten
o
Maatschappelijke opvang
o
Preventieve gezondheidszorg (gezondheidsbevordering en voorlichting)
o
Medische gezondheidszorg
o
Geestelijke gezondheidszorg/ maatschappelijk werk
o
Verslavingszorg
o
Politie en justitie
Welk deel van het zorgaanbod verschillende instellingen leveren en uit welke diensten het aanbod binnen de betreffende categorieën bestaat wordt hierna beschreven.
Huiskamerprojecten Hier worden de straatprostituees tijdens werkuren opgevangen. De huiskamers leveren niet alleen opvang en veiligheid, ook op andere gebieden bieden zij ondersteuning aan straatprostituees. Het gaat hierbij vaak om voorlichting, praktische ondersteuning (condooms, spuiten), informatie en advies. Tevens kunnen huiskamerprojecten doorverwijzen naar slaapopvang. De huiskamerprojecten zijn erkend als zelfstandige hulpverleningsinstituten.
Maatschappelijke opvang Onder maatschappelijke opvang wordt die opvang verstaan die voorziet in de eerste levensbehoeften (bed, bad en brood). De opvang kan voor kortere of langere tijd zijn en is ondergebracht bij verschillende instellingen. Er is sprake van verschillende vormen van maatschappelijke opvang, te weten dagopvang (gedurende de dag), nachtopvang (gedurende (een deel van) de nacht, niet altijd
De straat, je werkplek 57
gepaard met slaapmogelijkheden) en slaapopvang, waar mensen gedurende de nacht en een deel van de dag enkele uren achtereen kunnen slapen. In de verschillende vormen van maatschappelijke opvang wordt door verschillende instellingen voorzien. Een belangrijk deel van de nachtopvang vindt plaats in de huiskamerprojecten. De dag –en slaapopvang zijn meestal ondergebracht bij andere instellingen. In de meeste steden spelen het Leger des Heils en gelijksoortige instellingen de hoofdrol als het gaat om dag –en slaapopvang. Een bijzondere vorm van maatschappelijke opvang zijn de gebruikersruimten, waar verslaafden niet alleen opvang geboden wordt, maar waar zij tevens hun middelen kunnen gebruiken om overlast elders te voorkomen. In de gebruikersruimten wordt voorzien door instellingen in de verslavingszorg.
Preventieve gezondheidszorg (gezondheidsbevordering en voorlichting) Onder preventieve gezondheidszorg vallen die instellingen die zich tot doel hebben gesteld mensen te helpen om gezond(er) te leven. Binnen de preventieve gezondheidszorg ligt de nadruk op bevordering van gezondheid, het signaleren van gezondheidsproblemen en preventie van ziekten, zoals Seksueel Overdraagbare Aandoeningen. Met gezondheidsbevordering trachten deze instellingen gezondheid en gezonde keuzes te stimuleren, dit gebeurt bijvoorbeeld door informatie en voorlichting omdat dit straatprostituees kan helpen om bewuster keuzes te maken. Daarnaast biedt de preventieve gezondheidszorg
sociale
steun
en
aanmoediging,
maar
ook
het
materiële
aanbod
om
straatprostituees daadwerkelijk in staat te stellen zich gezond te gedragen. Verstrekking van condooms en preventieve inentingen en controles zijn activiteiten die binnen deze sector vallen. Op stedelijk niveau zijn met name de GG&GD en de huiskamerprojecten actief in de preventieve gezondheidszorg.
De
huiskamerprojecten
richten
zich
met
name
op
de
indirecte
gezondheidsbevordering: voorlichting en materiële ondersteuning. Zij bieden informatie over SOA, drugsgebruik en verstrekken condooms en schone spuiten. De GG&GD richt zich deels ook op de voorlichtingskant door informatie te verschaffen over SOA en vaccinaties, maar richt zich met name op de directe gezondheidsbevordering door het preventief controleren op geslachtsziekten, en het vaccineren tegen Hepatitis B. Voorlichtingsactiviteiten door de GG&GD worden vaak op de huiskamers gedaan, terwijl de prostituees zich voor de andere activiteiten bij de GG&GD moeten melden.
Medische gezondheidszorg De medische gezondheidszorg biedt prostituees de medische zorg waarvoor zij niet terecht kunnen bij een GG&GD. De medische zorg binnen deze categorie wordt voornamelijk verleend door artsen en specialisten. Het kan hierbij gaan om minder ingrijpende medische zorg, daarbij valt te denken aan een eenvoudige tandartsbehandeling, het voorschrijven en toedienen van medicatie (vaccinatie, antibioticakuur), hechten van een klein wondje en de verwijzing naar de fysiotherapeut e.d. Het kan hierbij ook gaan om meer ingrijpende medische zorg, zoals een abortus. In een aantal steden zijn wekelijks artsen aanwezig op het huiskamerproject, maar een deel van de zorg kan niet op of via de huiskamer worden verleend. Hiervoor moeten de vrouwen naar een andere arts of specialist.
De straat, je werkplek 58
Geestelijke gezondheidszorg/ maatschappelijk werk Onder
de
geestelijke
gezondheidszorg
vallen
zowel
psychiatrische
instellingen
als
het
maatschappelijk werk. Het gaat hierbij voornamelijk om het verlenen van hulp bij psychosociale problemen en crisissituaties. Het maatschappelijk werk biedt informatie en ondersteuning bij psychische problemen. De aard van de problemen kunnen uiteenlopen van huisvesting tot jeugdtrauma’s. Maatschappelijk werk wordt voor een deel door de GG&GZ verleend en voor een deel door Algemeen Maatschappelijk Werk. Het huiskamerproject in Den Haag heeft een eigen tak maatschappelijk werk.
Verslavingszorg De verslavingszorg bestaat uit instellingen die hulp bieden aan mensen die problemen ervaren met het gebruik van 'middelen'. Middelen zijn bijvoorbeeld drugs, alcohol, en medicijnen, maar ook koopgedrag, kansspelen en andere methoden van gokken, waaraan mensen verslaafd kunnen raken. Als het om straatprostituees gaat, gaat in de praktijk de meeste aandacht uit naar drugs en alcohol. De verslavingszorg wordt in verschillende
vormen aangeboden. Zoals genoemd is er op de
huiskamers materiële ondersteuning voor gezond gebruik, namelijk de spuitenruil. Ook de gebruikersruimten in steden zijn al genoemd. Deze vormen vallen onder de maatschappelijke drughulpverlening. Meer concrete zorg in de vorm van behandeling wordt ook geboden vanuit de verslavingszorg. Zo is er ambulante verslavingszorg, die ingrijpt bij acute intoxicatie (vergiftiging), geeft hulp bij afkicken en werkt aan stabilisering van de situatie van de verslaafden (door bijvoorbeeld uitgifte van methadon). Daarnaast biedt verslavingszorg semi-murale zorg, een deeltijd- of dagbehandeling en dag- en nachtopvang. De verslavingszorg doet veel aan veldwerk en outreachend werk, waarbij geprobeerd wordt probleemgebruikers te bereiken die zichzelf niet spontaan aanmelden.
Politie en justitie De categorie politie en justitie neemt een aparte positie in in het netwerk van hulpverlening, omdat de politie een tegenstrijdige doelstelling heeft ten aanzien van straatprostituees. Enerzijds is heeft de politie tot taak een streng beleid te handhaven. Om de openbare orde te handhaven worden regelmatig vrouwen opgepakt die zich buiten de zones prostitueren. In Amsterdam is zelfs een razzia gehouden om illegale prostituees op te pakken en uit te zetten. Anderzijds wil de politie, meestal via de
huiskamerprojecten
een
vertrouwensrelatie
opbouwen
met
de
straatprostituees.
De
vertrouwensrelatie bestaat eruit dat de politie de veiligheid van de vrouwen op de zone probeert te garanderen door regelmatig toezicht te houden en met de vrouwen te spreken. Deze kant van de medaille kan men tot de hulpverlening rekenen, door een vertrouwensband op te bouwen wordt het voor vrouwen gemakkelijker aangifte te doen in gevallen van dwang, geweld of aanranding. De politie doet voornamelijk aan veldwerk en bereikt de vrouwen op straat of in de huiskamers.
De straat, je werkplek 59
§ 3.4.3 De rol van de huiskamerprojecten in de samenwerking tussen hulpinstellingen
Zoals omschreven wordt op stedelijk niveau vanuit zeven sectoren zorg verleend. Hierna zal beschreven worden hoe de zeven sectoren samen een netwerk vormen. Er is beschreven dat de hulpverlening aan straatprostituees bestaat uit huiskamerprojecten, maatschappelijke opvang, preventieve
gezondheidszorg,
medische
gezondheidszorg,
geestelijke
gezondheidszorg/
maatschappelijk werk en politieondersteuning. Er is tevens beschreven dat elke sector een bepaald dienstenaanbod
heeft
dat
in
een
enkel
geval
sectoroverschrijdend
is.
Met
name
de
huiskamerprojecten leveren een sectoroverschrijdend aanbod. Hoewel de huiskamers in eerste instantie een opvangfunctie hebben strekt de werkelijke zorgverlening zich uit over alle andere sectoren in de vorm van samenwerking, doorverwijzing en een faciliterende functie; veel van de instellingen in het netwerk bieden hun diensten aan in of via de huiskamer. Tabel 3.5 a Samenwerking tussen huiskamer en andere instellingen
Huiskamer werkt samen met: GG&GD GG&GZ Politie Verslavingszorg Sociale pensions Overig*
Aantal keren genoemd: 4 van 4 3 van 4 3 van 4 3 van 4 2 van 4 2 van 4
Tabel 3.5 b Samenwerking tussen GG&GD en andere instellingen
GG&GD werkt samen met: Huiskamer GG&GZ Politie Verslavingszorg Sociale pensions Overig*
Aantal keren genoemd: 5 van 5 1 van 5 2 van 5 1 van 5 1 van 5 1 van 5
Tabel 3.5 c Samenwerking tussen verslavingszorg en andere instellingen
Verslavingszorg werkt samen met: Huiskamer GG&GD GG&GZ Politie Sociale pensions Overig*
Aantal keren genoemd: 2 van 2 2 van 2 1 van 2 1 van 2 2 van 2 2 van 2
* Bijvoorbeeld gemeente, sociale dienst, drugspastor, stichting tegen vrouwenhandel, de Rode Draad
Uit bovenstaande tabellen is af te lezen dat door alle instellingen waarmee is gesproken, wordt samengewerkt met de huiskamerprojecten. Samenwerking tussen overige instellingen is veel geringer. De samenwerking met de huiskamers is geen verassing, immers de overige hulpinstellingen bieden een belangrijk deel van hun zorgaanbod aan via de huiskamers, vaak in de vorm van spreekuren. In figuur 3.1 kan men duidelijk zien welk deel van de dienstverlening door instellingen via en buiten de huiskamer wordt aangeboden.
De straat, je werkplek 60
SECTOR
DIENSTVERLENING VIA HUISKAMER
BUITEN HUISKAMER
Maatschappelijke opvang
De huiskamers zijn een maatschappelijke opvang en kunnen doorverwijzen naar andere (slaap) opvang
Dag-, nacht-, en slaapopvang in de stad
Preventieve gezondheidszorg
De huiskamer geeft voorlichting i.s.m de GG&GD en/of faciliteert spreekuren van de GG&GD
GG&GD spreekuur op de eigen locatie
Medische gezondheidszorg
De huiskamer huisvest artsenspreekuren en heeft een signalerende functie om straatprostituees aan te sporen artsen/ specialisten te bezoeken
Medische zorg die niet op de huiskamer geleverd kan worden
Geestelijke gezondheidszorg/ Maatschappelijk werk
De huiskamer signaleert problemen en verwijst door naar maatschappelijk werk, faciliteert spreekuren van maatschappelijk werk of heeft een eigen tak maatschappelijk werk
Algemeen Maatschappelijk Werk
Verslavingszorg
Op de huiskamer is een spuitenruil, de huiskamers verwijzen door naar verslavingszorg als straatprostituees willen afkicken
Alle activiteiten van verslavingszorg
Politie/Justitie
De huiskamers hebben contact met politie over veiligheid, ordehandhaving en gedwongen prostitutie, op een aantal huiskamers houdt de politie spreekuur.
Figuur 3.1 Schematisch overzicht van de dienstverlening via en buiten huiskamerprojecten
De huiskamerprojecten vormen gezien hun rol voor andere hulpinstellingen de centrale spin in het web dat het hulpverleningsnetwerk uitmaakt. In het organogram in figuur 3.2 is schematisch weergegeven hoe het netwerk van hulpverlening er uit ziet.
S1
S2
S4
S3
S5
S1=politie en justitie S2=maatschappelijke opvang S3=medische gezondheidszorg S4=geestelijke gezondheidszorg/ maatschappelijk werk
HK S6
S5=preventieve gezondheidszorg S6=verslavingszorg HK=huiskamer
SP
SP=straatprostituees
Figuur 3.2 Organogram met de verschillende zorgsectoren in het hulpverleningsnetwerk
Hoewel in figuur 3.2 de huiskamer centraal is gezet, bestaan er tussen de andere hulpinstellingen ook enkele banden, bijvoorbeeld tussen de verslavingszorg en politie/justitie, tussen
De straat, je werkplek 61
maatschappelijke opvang en verslavingszorg en tussen preventieve en medische gezondheidszorg. Doch deze banden zijn vanwege hun (sporadische) aard niet te vergelijken met de banden van deze instellingen met de huiskamerprojecten voor het (kunnen) aanbieden van zorg aan straatprostituees.
§ 3.4.4 Evaluatie van de huidige hulpverlening aan straatprostituees Wanneer men objectief de huidige hulpverlening aan straatprostituees wenst te evalueren, dient men zich af te vragen in hoeverre instellingen er door middel van hun dienstenaanbod in slagen de problemen van straatprostituees te reduceren en elimineren, alsmede in hoeverre zij er in slagen hun doelstellingen te bereiken. Wanneer men de doelstellingen van instellingen bestudeert valt op dat geen van de instellingen tot doel heeft vrouwen uit de prostitutie te halen. De doelstelling is in feite emanciperend en gaat uit van de acceptatie van prostitutie als beroep, waarna wordt bekeken op welke terreinen de hulpverlening straatprostituees kan ondersteunen. Deze ondersteuning ligt voor iedere instelling op een ander gebied, zoals reeds uiteen is gezet. Tevens valt op dat doelstellingen van instellingen voornamelijk visies zijn, dat wil zeggen omschrijvingen waar de instellingen voor staan, zonder dat hierin gekwantificeerde doelstellingen zijn opgenomen. Zonder duidelijke, bij voorkeur gekwantificeerde doelen is het lastig na te gaan in hoeverre doelen worden bereikt. Het ontbreken van gekwantificeerde doelen gaat waarschijnlijk gepaard met het ontbreken van informatie bij hulpinstellingen over de gezondheidsproblemen en gezondheidsgedragingen van straatprostituees. Voordeel van een dergelijke meting voor instellingen is dat de aard en omvang van problemen die straatprostituees hebben bekend zou zijn, zodat aan de hand hiervan concrete doelen gesteld zouden kunnen worden en in een nameting kan worden getoetst in hoeverre interventies hebben bijgedragen aan reductie van deze problemen. Een dergelijke nulmeting is niet bekend. Dat doelstellingen cryptisch van aard zijn en nauwelijks uit te drukken in numerieke doelen is dan ook niet verbazingwekkend. Wellicht is het hierdoor dat bij zorginstellingen waar de informanten werkzaam zijn nauwelijks evaluaties bekend zijn van de effectiviteit van interventies. In tabel 3.6 is af te lezen over welke gebieden waar interventies zich op richten bij zorginstellingen wel en geen inzicht bestaat.
Tabel 3.6 Aanwezigheid van evaluaties door hulpinstellingen m.b.t. effectiviteit van interventies
Inzicht in: Bereik algemeen Representativiteit bereikte groep vrouwen Effecten van activiteiten algemeen * Bereik voorlichtingsactiviteiten Effecten van voorlichtingsactiviteiten Wensen van straatprostituees
Aantal instellingen waar evaluatie bekend is: 5 van 11 4 van 11 4 van 11 0 van 11 0 van 11 5 van 11
*Het gaat hierbij om cijfers van de Hepatitis B vaccinatiecampagne van de GG&GD
Zoals men uit tabel 3.6 kan opmaken, zijn er nauwelijks `harde´ evaluaties bekend. De enige numerieke evaluaties die bekend zijn, zijn die van GG&GD instellingen en betreffen de recente
De straat, je werkplek 62
Hepatitis-B vaccinatiecampagne voor straatprostituees.Uit deze cijfers blijkt dat de gratis Hepatitis-B vaccinaties voor de doelstelling van de GG&GD positief heeft uitgepakt. Zo zijn in Utrecht in een periode van 14 maanden 13% meer prostituees gevaccineerd dan aanvankelijk de doelstelling was (niet uitgesplitst naar straatprostitutie). In Amsterdam zijn via de inmiddels gesloten huiskamer 76 straatprostituees gevaccineerd in 2002. Het betreft hier de eerste vaccinatie. Voor de tweede vaccinatie is 85% van deze vrouwen opnieuw bereikt en voor de derde slechts 43%. Het “lost to follow up” percentage was dus aanzienlijk hoog (57%).
In de subjectieve evaluatie, waarin bevindingen van informanten centraal stonden, is het beeld ontstaan dat hulpinstellingen het hulpaanbod door de eigen instelling, maar ook het aanbod van andere instellingen, positief beoordelen. Een geluid dat hulpverleners veelal lieten horen was dat zij zich goed beseffen waarom gemeenten overwegen de tippelzones te sluiten. Zij kennen de nevenverschijnselen van de tippelzones; de handel in vrouwen en drugs. Maar hoewel de tippelzones in veel steden niet meer functioneren zoals ze zouden moeten, vinden zij het veel inhumaner om vrouwen weer illegaal te laten tippelen, zonder faciliteiten en zonder mogelijkheid tot laagdrempelige zorg ter plaatse. Het belang van de hulpverlening voor straatprostituees wordt door de hulpverleners hoog geacht. Met name de rol van de huiskamers ervaren hulpverleners als een onmisbare voor de vrouwen; de centrale rol die huiskamers in de hulpverlening aan straatprostituees spelen, wordt door informanten ondersteund. Er wordt zelfs gesteld dat de aanwezigheid van hulpverlening ter plaatse een voorwaarde voor straatprostituees is om het prostitutiewerk op straat lang te kunnen doen, immers, de vrouwen staan in weer en wind urenlang in weinig kleding op straat. Hulpverleners ervaren dat met name de praktische zaken in de huiskamers voor de vrouwen belangrijk zijn; dat ze even kunnen douchen, naar het toilet kunnen, koffie kunnen drinken en een luisterend oor vinden. Het belang van deze elementaire zaken wordt door alle twaalf informanten bevestigd. Enkele informanten geven hierbij aan dat de verkoop van voorbehoedmiddelen en schone spuiten op de huiskamers voor de vrouwen belangrijk zijn, maar dat ze die elders eventueel ook wel kunnen kopen. Het is met name de rust die de vrouwen in de huiskamer kunnen vinden, een plek waar ze zich kunnen verzorgen, contact hebben met andere mensen en niet gestigmatiseerd worden, waar de vrouwen volgens hulpverleners belang bij hebben. Een ander voordeel van de huiskamers is dat de vrouwen er samen kunnen komen en steun uit elkaar kunnen halen. Eén hulpverlener omschreef het belang hiervan als volgt: “Kijk, individueel kunnen die vrouwen voor zichzelf niets bereiken, maar samen staan we sterk”. Via de huiskamers kunnen de vrouwen in contact komen met de andere hulpinstellingen in het stedelijke netwerk. Van de 11 instellingen waarmee is gesproken geven er 10 aan dat de samenwerking met andere instellingen naar tevredenheid verloopt. Men is tevreden over de samenwerking met de huiskamer en de samenwerking tussen andere instellingen binnen het hulpverleningsnetwerk. Via de huiskamer kunnen instellingen een groot deel van de vrouwen bereiken. De vier huiskamerprojecten in het onderzoek geven aan dat zij zo’n 80 tot 90% van de vrouwen die op de tippelzone werken bereiken. Deze schatting is gebaseerd op de registratie door
De straat, je werkplek 63
huiskamers en politie. Het hoge bereik van straatprostituees via de huiskamer maakt het voor instellingen erg gemakkelijk een zorgaanbod te doen. De GG&GD-en boekten succes met hun Hepatitis-B vaccinatiecampagne in de huiskamers, ze konden het grootste deel van de vrouwen ter plaatse vaccineren. Wellicht kan gesteld worden dat de GG&GD instellingen succes boekten met de Hepatitis-B vaccinatiecampagnes dankzij de huiskamerprojecten. De GG&GD te Amsterdam geeft aan dat ook als vrouwen willen stoppen met de prostitutie het van belang is dat er hulpverleners zijn waarmee zij zonder schroom kunnen spreken over hun werk en toekomstbeelden. “Er zijn ook vrouwen die zich zelf kunnen losmaken van hun pooier, maar het blijkt in de meeste gevallen een zwaar proces waarbij begeleiding enorm belangrijk is”. Met de informanten is onder meer het huidige aanbod en de huidige organisatie van hulpverlening geëvalueerd. Hierbij was aandacht voor aspecten van de hulpverlening die informanten aanduiden als sterke punten van de hulpverlening, alsmede voor aspecten die zij juist als zwak aanmerken. In tabel 3.7 is een overzicht geboden van de verschillende sterke en zwakke aspecten zoals informanten deze percipiëren.
Tabel 3.7 Overzicht zwakke en sterke punten van hulpverlening zoals geëvalueerd door hulpverleners (in aantallen)
Sterke punten Laagdrempeligheid van zorg via huiskamer Gecombineerd zorgaanbod via huiskamer Voor alle straatprostituees toegankelijke hulp Massaal gebruik van huiskamer door straatprostituees (80-90%) Voor veel hulpvragen een zorgaanbod Korte lijnen in hulpverleningsnetwerk Contactpersonen binnen netwerk helder Zeven dagen per week hulpverlening Acceptatie van straatprostitutie als beroep Zorg op maat Outreachende zorg
Zwakke punten 8 8 7 6 4 4 4 3 2 2 2
Soms slechte aansluiting tussen nachthulp en daghulp Contra-indicatie bij doorverwijzingen Hoogdrempelige zorg buiten huiskamers Beperkte openingstijden van instellingen Kennis over doelgroep ontbreekt soms bij instellingen Weinig specifieke vrouwenhulp/opvang Klein budget Dubieuze samenwerking met gemeente en politie
3 3 3 2 2 2 2 1
Wanneer men kijkt naar de aspecten die door informanten zijn aangemerkt als sterke punten ziet men dat met name het bestaan van de huiskamer hoog scoort. De aspecten die door het grootste aantal informanten als sterk worden bestempeld zijn met name aan de huiskamers gerelateerd. Zo is het gecombineerde zorgaanbod via de huiskamer als een van de sterkste punten van hulpverlening genoemd. Er is voor veel van de hulpvragen van de straatprostituees een zorgaanbod beschikbaar. Of het nu gaat om juridische, sociaal-maatschappelijke of gezondheidsvragen, er bevinden zich in het hulpverleningsnetwerk altijd instellingen die in principe een antwoord kunnen bieden. Ook de laagdrempeligheid van de huiskamer als voorportaal voor zorg wordt door hulpverleners als een sterk punt ervaard in de verlening van hulp. Van de huiskamers wordt volgens informanten door de straatprostituees massaal gebruik gemaakt: 80 tot 90% van de vrouwen die op de tippelzones werken maken gebruik van de huiskamers, waar basale zorgverlening wordt geboden.
De straat, je werkplek 64
Overige sterke punten die door informanten genoemd zijn betreffen onder meer de toegankelijke hulpverlening aan alle straatprostituees. Voor de straatprostituees achtten informanten het positief dat er zeven dagen per week hulpverlening mogelijk is, die bovendien sterk op maat is; de hulpvraag van de vrouw bepaalt het aanbod. Informanten zijn over het algemeen ook erg positief gestemd over het netwerk. Zo geven zij aan dat de contactpersonen bij de verschillende instellingen helder zijn en dat de communicatielijnen in het netwerk kort van aard zijn. Voor de straatprostituees geven hulpverleners tevens als sterk punt van de hulpverlening aan dat er specifieke hulpverlening bestaat ten aanzien van deze groep vrouwen, waar de acceptatie van het prostitutievak de basis vormt voor de zorgverlening.
Naast deze punten, die de informanten hebben aangemerkt als positief, onderscheidden zij, hoewel aanzienlijk minder, ook een aantal zwakke punten in de hulpverlening aan straatprostituees. Een van de zwakke punten die in de gesprekken naar voren is gekomen is de kennis over straatprostituees, die bij veel instellingen mist. Men weet weinig over de uiteenlopende problematiek van straatprostituees en hun leefstijl en is daardoor geneigd te stigmatiseren. Daarnaast is aangemerkt dat de hulpverlening die buiten de huiskamers om wordt geboden hoogdrempelig van aard is. Het zijn met name de GG&GD instellingen die merken dat door straatprostituees geen tot nauwelijks gebruik wordt gemaakt van de diensten die buiten de huiskamer worden geboden. Informanten geven bovendien aan dat bij verscheidene instellingen sprake is van slecht begrip voor de situatie waarin straatprostituees verkeren. Zo ervaren informanten die dit als zwak punt aandragen dat er vaak sprake is van wachttijden, intakegesprekken en afspraken ‘tussen 9 en 5’. Hierbij wordt geen rekening gehouden met het leef- en werkritme van straatprostituees, voor wie het vaak lastig is zich overdag te melden wanneer ze ’s nachts hebben gewerkt. Een gevolg hiervan is dat afspraken door straatprostituees vaak niet worden nagekomen.
Bovengenoemde sterke en zwakke punten zijn aspecten die door informanten zijn genoemd. De zwakke punten zijn punten waarvan informanten graag zouden zien dat zij in de toekomst verbeterd zouden worden. Dit betekent echter niet dat deze zwakke punten de hulpverlening in haar huidige vorm werkelijk belemmeren. Er zijn echter knelpunten en problemen in het aanbieden van zorg aan straatprostituees die de zorg wel kunnen belemmeren. Ook deze knelpunten zijn met informanten geëvalueerd. Na de interviews met informanten zijn in totaal tien verschillende knelpunten en problemen in de zorg gesignaleerd die door instellingen in iedere stad in zekere mate worden ervaren. De knelpunten die door informanten genoemd zijn verschillen van aard, maar zijn vaak aan elkaar gerelateerd. Grofweg lijken de knelpunten die hulpverleners ervaren onder te verdelen in een drietal categorieën, te weten: o
Knelpunten die gerelateerd zijn aan de doelgroep
o
Knelpunten die gerelateerd zijn aan drempels en gebreken in het zorgaanbod
o
Knelpunten die gerelateerd zijn aan de samenwerking tussen zorgsectoren
De straat, je werkplek 65
De knelpunten worden hierna per categorie uiteengezet. Hierbij dient te worden aangemerkt dat het gepercipieerde problemen betreft, dat wil zeggen dat deze ervaren problemen er geenszins toe leiden dat men het huidige zorgaanbod kan bestempelen als ‘malafide’.
Op de werkelijke ernst van
problemen wordt ingegaan bij de uiteenzetting ervan:
Knelpunten die gerelateerd zijn aan de doelgroep
Beperkt bereik Eén van de problemen die door informanten wordt ervaren is dat straatprostituees een lastig te bereiken
doelgroep
vormen.
Dit
geldt
echter
met
name
voor
instellingen
buiten
de
huiskamerprojecten. Voor hen is het bereiken van de doelgroep lastig omdat de drempel naar de eigen instelling voor straatprostituees hoog lijkt en instellingen als gevolg hiervan voor contact met de straatprostituees welhaast volledig afhankelijk zijn van het zorgaanbod dat zij via de huiskamers kunnen doen. Voor huiskamerprojecten gaat het probleem van bereik niet op, zij bereiken naar schatting zo´n 80 tot 90% van de vrouwen die op de tippelzones werken, wat een uitzonderlijk hoog resultaat is. Hoewel ook hier een deel van de doelgroep buiten het bereik valt, lijkt dit onvermijdelijk. De suggestie dat men 100% van de straatprostituees door middel van een interventie zou kunnen bereiken is onrealistisch, daar geen enkele interventie zo´n absoluut bereik zal kunnen behalen.
Lastig te volgen doelgroep De groep straatprostituees is voor sommige instellingen niet alleen lastig te bereiken is, maar bovendien lastig te volgen. Dit is echter alleen een probleem voor die instellingen die zich ten doel hebben gesteld de doelgroep te willen volgen, om medische redenen of om trends in de populatie cijfermatig vast te kunnen stellen. Het zijn met name de GG&GD instellingen die er belang bij hebben straatprostituees te volgen, bijvoorbeeld als het gaat om vervolgvaccinaties. Om vrouwen zoveel mogelijk terug te krijgen worden vaccinaties gratis aangeboden en wordt via mobiele nummers waar mogelijk contact met de straatprostituees gehouden. Ondanks deze inspanningen verliest men een deel van de groep uit het oog. Dit wordt gezien als probleem, want hoewel ook in de ‘gewone’ populatie sprake is van ‘lost to follow up’, zijn (straat)prostituees met name een hoge risicogroep die men wil vaccineren. Wanneer men vrouwen verliest is het is vaak onduidelijk waar de vrouwen verblijven. Instellingen zijn bijvoorbeeld niet op de hoogte van detentie, uitzetting of andere redenen waardoor vrouwen uit het oog van de zorgverlening verdwijnen. In een aantal steden proberen instellingen elkaar op de hoogte te houden, doch dit gebeurt sporadisch en niet overal.
Nakomen van vervolgafspraken Samenhangend met het beperkt kunnen volgen van straatprostituees door instellingen is het beperkte nakomen van vervolgafspraken door straatprostituees. Deze beide factoren vormen samen
De straat, je werkplek 66
waarschijnlijk het belangrijkste knelpunt in de medische en preventieve gezondheidszorg. De behandelingstrouw van straatprostituees ervaren hulpinstellingen laag. Wanneer men bijvoorbeeld kijkt naar de preventie van Hepatitis B, waarbij over een tijdsbestek van drie maanden, drie vaccinaties worden gegeven, blijkt het voor GG&GD instellingen lastig om de vrouwen ook voor de tweede en derde prik terug te krijgen. Hoewel dit uiteraard niet voor alle vrouwen geldt, wordt door de GG&GD instellingen opgemerkt dat het voor straatprostituees lastig blijkt om binnen hun leefritme overdag afspraken te maken en na te komen.
Kwetsbare positie van de vrouwen Omdat er nog veel onbegrip is voor vrouwen die zich prostitueren ervaren instellingen in het hulpnetwerk dat zij zich in een positie bevinden waarin zij de doelgroep zeer actief onder de aandacht van andere instellingen (zoals gemeenten, belastingdienst etc.) moeten brengen. Instellingen en met name huiskamerprojecten moeten veel moeite doen om duidelijk te maken welk zorgaanbod gewenst is. Het onbegrip wordt met name een probleem wanneer op zeer korte termijn crisisopvang of crisisinterventies gewenst zijn.
Taalproblemen Een van de problemen waarmee hulpverleners te kampen hebben is de toenemende hulpvraag van buitenlandse straatprostituees. Met name na het opheffen van het bordeelverbod is er op de tippelzones gemerkt dat er een toename was van allochtone straatprostituees, veelal uit Afrika, Latijns Amerika en Oost Europa, die de Nederlandse taal niet beheersen. Hulpverleners zoeken naar wegen om ook voor deze groep vrouwen een zorgaanbod te doen, door bijvoorbeeld gebruik te maken van voorlichters in de eigen taal en tolken. Er is echter niet altijd iemand voorhanden die zowel de taal van de vrouwen als het Nederlands voldoende beheerst om hulpverlening te kunnen bieden. Hoewel momenteel door strengere controles van de politie een groot deel van de anderstalige vrouwen uit beeld is verdwenen heeft men in de loop der jaren met vlagen te maken gehad met anderstalige straatprostituees en bij de hulpverlening aan deze groep blijft taal en communicatie een probleem.
Knelpunten die gerelateerd zijn aan drempels en gebreken in het zorgaanbod
Plaatsen crisisopvang Hulpverleners ervaren het doorverwijzen naar crisisopvang als een groot probleem, omdat er slechts weinig plaatsen beschikbaar zijn en er met name in geval van crisisopvang sprake blijkt te zijn van onbegrip voor vrouwen in de straatprostitutie.
Voorzieningen voor vrouwen met dubbele diagnose Contra-indicatie is een belangrijk knelpunt in de behandeling van problemen van straatprostituees. Vaak wordt er voor de problemen een dubbele diagnose gesteld, meestal verslavingsproblematiek en
De straat, je werkplek 67
psychiatrische problematiek. Door deze dubbele diagnose is het een groot probleem de vrouwen door te verwijzen naar hulpinstellingen. Voor behandeling in de psychiatrie zijn de vrouwen vaak te verslaafd en moeten zij eerst afkicken. Bij de behandeling in de ambulante verslavingszorg staat het controleren van de verslaving voorop en wordt pas in een later stadium gekeken naar onderliggende problemen. Ook als het gaat om specifieke vrouwenopvang is er vaak sprake van contra-indicatie. Vrouwenopvang kan soms noodzakelijk zijn omdat deze voorzieningen een compleet aanbod hebben dat zich primair richt op vrouwen die te maken hebben met geweld (fysiek, seksueel, psychisch) in de relatie of in de thuissituatie. Naar de vrouwenopvang kan een vrouw ook haar kinderen meenemen. Drugsgebruik en verslaving vormen echter ook voor de vrouwenopvang een contra-indicatie. Soms wordt door instellingen als voorwaarde voor behandeling gesteld dat de vrouw moet stoppen met prostitueren, waarbij de prostitutie zelf een contra-indicatie wordt. Er zijn maar weinig instellingen bekend die een zorgaanbod hebben voor vrouwen met een dubbele diagnose, wat voor hulpverleners een knelpunt vormt bij het doorverwijzen.
Geen verzekering = geen hulp Er is een aanzienlijke groep straatprostituees die niet verzekerd is voor bijvoorbeeld ziektekosten (naar schatting ongeveer een derde van de vrouwen). Vaak hangt dit samen met financiële problemen en dakloosheid. Een verzekering is echter voor veel hulpinstellingen wel een voorwaarde voor de zorgverlening. Met name daar waar het gaat om opnameplaatsen, kunnen vrouwen niet terecht zonder verzekeringspapieren. Door instellingen in het hulpnetwerk wordt aan straatprostituees hulp geboden, ook wanneer zij niet verzekerd zijn. Via de huiskamer kunnen vrouwen kosteloos behandeld worden door artsen en verpleegkundigen en ook met de GG&GD is een regeling getroffen voor hulpverlening buiten de huiskamer om.
Knelpunten die gerelateerd zijn aan de samenwerking tussen zorgsectoren
Afstemming In de afstemming van het hulpaanbod van verschillende instellingen op elkaar ontstaan regelmatig problemen, waardoor het zorgaanbod van de ene instelling vaak niet aansluit op het zorgaanbod van de andere instelling. Een voorbeeld hiervan is de aansluiting van de dagopvang op de nachtopvang, of van de nachtopvang op de slaapopvang. Op het moment dat de tippelzone en huiskamer sluiten moeten vrouwen soms nog uren wachten tot zij bij de slaapopvang terecht kunnen.
Niet alle knelpunten zijn onder te brengen bij één van deze categorieën, een aantal van de knelpunten zijn aan meer van de categorieën gerelateerd. Contra-indicatie bijvoorbeeld is een knelpunt dat gerelateerd is aan de doelgroep die vaak verschillende problemen heeft (verslaving en psychiatrie), maar is ook een knelpunt dat gerelateerd is aan gebreken in het zorgaanbod (er zijn
De straat, je werkplek 68
nauwelijks instellingen voor cliënten met een dubbele diagnose) en de samenwerking tussen instellingen uit de verschillende zorgsectoren. Vaak is het antwoord op de hulpvraag van een straatprostituee een gecombineerd zorgaanbod uit verschillende sectoren. Bij het samenstellen van zo’n gecombineerd zorgaanbod blijken veel problemen te ontstaan.
§ 3.4.5 Verwachtingen ten aanzien van de hulpverlening na sluiting van tippelzones
Wat gaat er voor de hulpverlening, zoals deze momenteel georganiseerd is, veranderen wanneer tippelzones en hun huiskamers sluiten? Hulpverleners verwachten dat het bereiken van vrouwen aanzienlijk lastiger zal worden. In steden waar sluiting van de tippelzone is voorgenomen is het gemeentelijk beleid getransformeerd van een gedoogbeleid naar een opjaagbeleid waarbij het voor vrouwen verboden is nog langer te tippelen. De verwachting van hulpverleners is dat het grootste deel van de straatprostituues zal blijven tippelen omdat deze vrouwen vaak niet in een reguliere baan passen en geen geld hebben om een raam te kunnen huren. Men verwacht dat de vrouwen zich over de stad zullen versnipperen en dat zij voor de hulpverlening grotendeels uit beeld zullen verdwijnen. Voor de hulpverleners is het onvermijdelijk dat met het sluiten van tippelzones het huidige zorgconcept waarin verschillende instellingen via de huiskamer zorg verlenen van de baan is. Instellingen zullen op andere wijze hun zorgaanbod moeten doen. Outreachend veldwerk, zoals wel bestond voor de tippelzones ontstonden, wordt als optie genoemd om contact te houden met vrouwen, hoewel men ook daarmee verwacht dat slechts een klein deel van de vrouwen bereikt kan worden (als individuen en niet meer als groep). In Amsterdam, waar de huiskamer reeds is gesloten wordt gesproken over veldwerk met een mobiele bus. Hulpinstellingen zijn echter in dubio; enerzijds willen zij de tippelaarsters een zorgaanbod doen, anderzijds vrezen zij dat een mobiele bus de aandacht van de politie zal trekken waardoor vrouwen wellicht het vertrouwen in de hulpverlening verliezen zich erdoor opgejaagd voelen. Hulpverleners verwachten dat zij de vrouwen niet kunnen vinden, maar kunnen de vrouwen de hulpverlening wel vinden? Hierover zijn de meningen verdeeld. Een deel van de hulpverleners denkt dat als de huiskamers gesloten worden de drempel naar andere hulpinstellingen te hoog voor de vrouwen is. Een ander deel van de hulpverleners denkt dat een deel van de vrouwen de weg naar andere hulpinstellingen wel weet te vinden, maar een groot deel ook niet. Er wordt hierbij als aanmerking geplaatst dat het wellicht niet gaat om kunnen vinden, maar om durven vinden. Naar verwachting zal met name de groep illegale vrouwen geen gebruik maken van andere hulpinstellingen uit angst opgepakt te worden. Voor de groep niet gebruikende vrouwen verwachten hulpverleners dat zij de hulpverlening wel kunnen vinden als zij deze nodig hebben, of op het moment dat de behoefte bestaat, omdat voor deze vrouwen over het algemeen gezondheid en welzijn belangrijke zaken zijn. Voor de groep verslaafde vrouwen geldt een ander verhaal. Deze groep vrouwen is in de huidige situatie al een lastig te bereiken doelgroep. Men verwacht dat het nog lastiger wordt om vrouwen in de
De straat, je werkplek 69
hulpverlening te krijgen. Anderzijds is er voor deze vrouwen een breed netwerk in het drughulpverleningscircuit. Een deel van de gebruikende vrouwen kan via bestaande punten, zoals methadonposten bereikt worden met voorlichtings- en preventieactiviteiten, zoals het verstrekken van spuiten en condooms. De weg naar verslavingszorg en opvangpunten achtten de hulpverleners bij de verslaafde vrouwen bekend, omdat van oudsher meer is geïnvesteerd in de verslavingsproblematiek van straatprostituees dan in gezondheid en welzijn. Door de bekendheid die verslaafde vrouwen reeds met verslavingszorg hebben verwachten hulpverleners dat de drempel er naar toe voor gebruikende vrouwen lager is dan naar andere hulpinstellingen. De vraag is echter of vrouwen zich wel willen aansluiten bij de hulpverlening, aangezien vrouwen vaak het hulpverleningstraject al meerdere malen hebben doorlopen en het zat zijn. Niet alleen voor de hulpverlening verwachten instellingen problemen, ook voor de straatprostituees worden voornamelijk negatieve effecten verwacht wanneer tippelzones en huiskamerprojecten wegvallen. Hulpverleners geven aan dat zij verwachten dat het welzijn van de vrouwen er sterk op achteruit zal gaan. Dit komt met name omdat vrouwen alleen nog illegaal kunnen tippelen en door de politie opgejaagd zullen worden. Hierdoor zullen veel vrouwen afhankelijker worden van een pooier. Daarnaast kan door hulpverlening niet meer adequaat worden ingegrepen wanneer vrouwen problemen ervaren. Medische zorg, vaccinaties en SOA controles worden volgens hulpinstellingen minder vanzelfsprekend nu de vrouwen er zelf achteraan moeten. Hulpverleners verwachten dat vrouwen minder veilig drugs zullen gebruiken omdat zij niet meer zo gemakkelijk aan schone spuiten en naalden kunnen komen, hierdoor lopen vrouwen meer risico op infectieziekten en zal vaker sprake zijn van spuitabcessen. Een ander negatief gevolg van het verdwijnen van de tippelzone zien de hulpverleners in de sfeer van het seksuele contact tussen vrouwen en klanten. Hulpverleners verwachten dat op het moment dat vrouwen niet meer beschermd zijn zoals op de tippelzone met afwerkplekken zij weer overal klanten zullen oppikken, waarbij ze niet meer de tijd hebben om goed te onderhandelen over prijs en condoomgebruik. Klanten kunnen zonder afwerkplek overal met de vrouwen naar toe rijden en er is geen hulp of bescherming wanneer zij te maken krijgen met geweld en dwang. Omdat condooms niet meer op de werkplek aanwezig zijn en het lastiger wordt voor vrouwen om klanten te werven wordt verwacht dat het condoomgebruik met klanten zal afnemen.
§ 3.5 Conclusies In dit hoofdstuk is het deelonderzoek naar het zorgaanbod aan straatprostituees uiteengezet, waarbij antwoord is gegeven op een viertal onderzoeksvragen. De eerste onderzoeksvraag was: Welke (gezondheids) problemen van straatprostituees zijn bij de hulpverlening bekend?. Het blijkt dat, zoals ook in het literatuuronderzoek reeds naar voren kwam, bij hulpinstellingen problemen bekend zijn op verscheidene leefgebieden. Gezondheidsproblemen, verslaving, huisvesting en financiële problemen zijn hierbij het vaakst door informanten gerapporteerd.
De straat, je werkplek 70
De tweede onderzoeksvraag was: ´Hoe is het zorgaanbod aan straatprostituees op stedelijk niveau georganiseerd?´ Het is duidelijk geworden dat het zorgaanbod in de verschillende steden kleine verschillen vertoont, maar in de grote lijnen op dezelfde wijze georganiseerd is. Er bestaan op stedelijk
niveau
zeven
huiskamerprojecten,
sectoren
preventieve
waar
vanuit
gezondheidszorg,
zorg
wordt
medische
aangeboden,
te
gezondheidszorg,
weten:
de
geestelijke
gezondheidszorg & maatschappelijk werk, verslavingszorg, maatschappelijke opvang en politie & justitie. Door verschillende instellingen worden (sectoroverschrijdende) activiteiten en diensten aangeboden die onder meer tot doel hebben de gezondheidssituatie van straatprostituees te bevorderen. Een belangrijk deel van dit aanbod wordt gedaan via de huiskamerprojecten, door het huiskamerproject zelf, maar ook door andere instellingen in de vorm van spreekuren.
De derde onderzoeksvraag die in dit hoofdstuk aan bod is gekomen was de vraag ´Hoe evalueren hulpverleners de huidige hulpverlening aan straatprostituees?´. Een objectieve evaluatie van de effectiviteit van interventies door hulpinstellingen bleek niet
mogelijk aangezien
wetenschappelijke, kwantitatieve evaluaties van het zorgaanbod bij instellingen niet voorhanden zijn. Een subjectieve evaluatie met hulpverleners was daarentegen wel mogelijk. Het blijkt dat hulpverleners het belang van het zorgaanbod via de huiskamer van groot belang achten voor de straatprostituees, maar ook voor het functioneren van de hulpverlening. Als sterke punten van de zorg worden onder andere de laagdrempeligheid ervan en het gevarieerde zorgaanbod genoemd. Het is voor de hulpverlening gemakkelijk om de straatprostituees via de huiskamer te bereiken. De hulpverlening verloopt echter niet op alle fronten even soepel. Er worden door hulpverleners verschillende knelpunten en problemen geïdentificeerd, die onder te brengen zijn in drie categorieën; knelpunten in de samenwerking tussen zorgsectoren, drempels en gebreken in het zorgaanbod en knelpunten die gerelateerd zijn aan de doelgroep.
De laatste vraag die in dit hoofdstuk is beantwoord betrof de vraag ´Wat zijn de toekomstverwachtingen van hulpverleners ten aanzien van de hulpverlening, nadat tippelzones in Nederland gesloten worden?´ Hoewel het huidige zorgaanbod niet optimaal is en er nog veel barrières te overwinnen zijn geven hulpverleners aan dat zij verwachten dat de zorgverlening er sterk op achteruit zal gaan wanneer de huiskamers door het sluiten van tippelzones uit het hulpnetwerk wegvallen. Men verwacht dat het nagenoeg onmogelijk zal zijn nog op zo’n grote schaal zorg te verlenen, omdat straatprostituees voor de hulpverlening onbereikbaar worden. Dit wordt door hulpverleners opgevat als een ernstige kwestie, temeer omdat de zorgverlening aan straatprostituees des te belangrijker wordt wanneer de tippelzones sluiten. Men verwacht dat de gezondheidssituatie van de straatprostituees zal verslechteren en dat het gevaar voor de volksgezondheid toe zal nemen. Volgens hulpverleners zijn de huiskamers onmisbaar, maar hoe denken straatprostituees daar zelf over? In het volgende hoofdstuk wordt uiteengezet hoe vrouwen in de straatprostitutie de hulpverlening evalueren en wat hun verwachtingen voor de toekomst zijn.
De straat, je werkplek 71
§ 3.6 Discussie
In hoeverre het huidige aanbod van voorlichting en gezondheidsbevordering werkelijk bijdraagt aan het reduceren en elimineren van de gezondheidsproblemen van straatprostituees blijft op basis van de resultaten in dit deelonderzoek helaas onduidelijk. Hiertoe zou voor de afzonderlijke interventies binnen het zorgaanbod een effectevaluatie noodzakelijk zijn, waarin wordt onderzocht in hoeverre gestelde doelen voor gezondheidsbevordering worden behaald door de tussenkomst van zorginterventies. Gegevens hierover zijn momenteel bij weinig instellingen aanwezig. Er is nauwelijks kwantitatieve informatie bekend over gedragsveranderingen en gezondheidsontwikkelingen vóór vrouwen zorg krijgen aangeboden en erna. In de gesprekken met hulpverleners is naar voren gekomen dat zij, hoewel niet objectief onderzocht, wel enig effect merken van de door hun aangeboden activiteiten. In Eindhoven, waar de tippelzone met huiskamer in november 2003 is geopend kan men duidelijk de ontwikkelingen zien. Zo is in opgemerkt dat bij de vrouwen veel sprake was van spuitabcessen door onveilig gebruik van spuiten en naalden. Vier maanden nadat het huiskamerproject in Eindhoven is geopend en schone spuiten en naalden worden verstrekt waren er nagenoeg geen vrouwen meer met verwondingen door het spuiten van drugs. Ook de Hepatitis B voorlichtings- en vaccinatieacties lijken effect te hebben. Waar bij de GG&GD-en nauwelijks straatprostituees uit zichzelf komen voor vaccinaties, zijn via de huiskamers na voorlichtingsacties relatief hoge aantallen straatprostituees gevaccineerd. Hierbij moet wel een kritische kanttekening gemaakt worden; tijdens de eerste vaccinatieronde worden deze hoge aantallen bereikt, het aantal vrouwen dat alle drie de Hepatitis B vaccinaties toegediend krijgt is aanzienlijk lager. Ondanks gebrek aan cijfermatige gegevens over de werkelijke effecten die met het huidige zorgaanbod worden bereikt kan worden beargumenteerd dat het gecombineerde zorgaanbod op stedelijk niveau in ieder geval voldoet aan de theoretische voorwaarden voor een effectieve interventie. Wanneer men kijkt naar de potentie van het huidige zorgaanbod om gedragsverandering te kunnen bewerkstelligen ziet men dat aan de drie belangrijkste voorwaarden van de Sociaal Cognitieve Theorie; zelfeffectiviteit, modelling en sociale bekrachtiging, in zekere mate gehoor is gegeven. Met name de hulpverlening die in en via de huiskamers wordt gegeven sluit sterk aan bij de Sociaal Cognitieve Theorie. In de huiskamers ziet men dat de getracht wordt de zelfeffectiviteit van vrouwen te vergroten door kennis en informatie te bieden over de voordelen van gewenst gedrag en hoe vrouwen dit kunnen bereiken. Het blijft niet alleen bij passieve overdracht van informatie (informatieve voorlichting), ook van het concept van modelling (educatieve voorlichting) wordt gebruik gemaakt. Vrouwen wordt voorgedaan hoe ze een condoom moeten omdoen en er zijn vaardigheidstrainingen om met klanten te leren onderhandelen en weerstand te bieden aan lastige klanten. Sociale bekrachtiging ontvangen de straatprostituees in de vorm van sociale steun (ondersteuning door huiskamermedewerkers) en materiële steun (gratis condooms, naalden en spuiten). Ook door andere
De straat, je werkplek 72
de andere instellingen (GG&GD, verslavingzorg) wordt getracht zowel door informatievoorziening als door sociale ondersteuning gedragsverandering te bewerkstelligen. In theorie heeft het huidige zorgaanbod daarom de potentie gedragsverandering te bewerkstelligen, maar hoe breed kan deze verspreid worden? De Diffusie van Innovatie Theorie stelt dat voor de meest brede verspreiding voldaan moet zijn aan de volgende voorwaarden: een individuele benadering, communicatie en kennisoverdracht, wegnemen van taboes , aandacht voor risico’s en voordelen van huidige en gewenste gedrag en een langdurige interventie. Ook aan al deze voorwaarden wordt door huiskamerprojecten voldaan, hoewel in verschillende mate. Het huidige zorgaanbod heeft op alle fronten kenmerken van een langdurige interventie. De verschillende instellingen binnen het hulpverleningsnetwerk werken structureel samen en hebben in de huiskamer een voorportaal naar de hulpverlening gecreëerd met een permanent karakter. De zorgverlening via de huiskamers is geen project, maar een structurele voorziening die zeven dagen per week voor straatprostituees en hulpverleners te gebruiken is. Voorlichting en ondersteuning spelen binnen deze voorziening een belangrijke rol. Structureel vertrekken huiskamers en GG&GD-en foldermateriaal over risico’s die straatprostituees lopen wanneer zij drugs gebruiken of wanneer zij condooms achterwege laten. Er worden tevens structureel condooms, spuiten en naalden vertrekt om het gewenste gedrag onder de aandacht te brengen en te ondersteunen. Regelmatig worden door de samenwerkende instellingen projectweken georganiseerd waarin extra aandacht is voor risicovol en gewenst gedrag, zoals in de vorm van een SOA preventieweek waarin extra voorlichting wordt gegeven, of een Hepatitis B project, waarin niet alleen voorlichting wordt gegeven, maar ook daadwerkelijk gevaccineerd wordt. Het is echter niet bekend of de voorlichting werkelijk kennistoename tot gevolg heeft. Het wegnemen van taboes wordt getracht door vrijuit te spreken over seks, drugs, ziekten en risico’s die straatprostituees lopen, maar zullen echter niet in elk geval gemakkelijk weggenomen kunnen worden. Voor buitenlandse prostituees bestaan andere of sterkere taboes waardoor de zorgverlening voor hulpverleners bemoeilijkt wordt. Hoewel bepaalde precaire onderwerpen bespreekbaar worden gemaakt, bestaat er wel een ander taboe dat de hulpverlening zeer bemoeilijkt: het taboe op de hulpverlening zelf. Vrijwel alle GG&GD-en organiseren onbezochte spreekuren. Hoe kan dit? Het lijkt er op dat de drempel naar de hulpinstellingen voor de vrouwen hoog is. Dit kan mede te maken hebben met schaamte, het gevoel de hand op te houden en angst voor het onbekende. Het vragen om een driemaandelijkse SOA test kan voor vrouwen eng of gênant zijn en tot dusver zijn de instellingen er niet in geslaagd deze drempel, of deze taboes weg te nemen. Hier ligt nog een belangrijke uitdaging voor de hulpinstellingen.
Ten aanzien van het onderzoek dat in dit hoofdstuk uiteen werd gezet is op enkele punten een kritische houding noodzakelijk. Zo baseren de resultaten zich op uitspraken van een kleine steekproef van informanten. Wegens gebrek aan tijd en beperkte mogelijkheden van instellingen tot medewerking aan het onderzoek zijn de interviews beperkt gebleven tot 11 instellingen en is het alleen gelukt om in Eindhoven en Amsterdam met drie verschillende sectoren te spreken. In de
De straat, je werkplek 73
andere steden zijn gesprekken beperkt gebleven tot de GG&GD en/of huiskamer. Hoewel niet in iedere stad alle relevantie instellingen aan het woord zijn gekomen, lijkt dit geen probleem te zijn voor de vertaling van stedelijke situaties naar de landelijke situatie wat betreft hulpverlening aan straatprostituees. Het onderzoek is door de verscheidenheid aan informanten toch een brede schets geworden. De uitspraken van de hulpverlenende instellingen zijn bovendien in iedere stad inhoudelijk vrijwel uniform. In de analyse van de gesprekken met hulpverleners is gebleken dat iedere stad niet alleen een soortgelijk netwerk van hulpverlening kent, maar dat tevens de problemen en verwachtingen in grote mate gelijk aan elkaar zijn. Uiteraard zijn er lokaal verschillen, die zeker niet oninteressant zijn voor dit onderzoek, doch ze vormen geen obstakel in de analyse van de landelijke situatie. In de toekomst is vervolgonderzoek naar de hulpverlening aan straatprostituees wenselijk, zowel in steden waar de tippelzone gesloten wordt, als in de steden waar dit niet gebeurt. In steden waar de tippelzone sluit is het van belang te onderzoeken hoe de situatie zich ten aanzien van straatprostitutie ontwikkelt. Men kan monitoren wat de effecten van het sluiten van tippelzones zijn en of straatprostitutie als verschijnsel andere vormen aanneemt. Ten aanzien van de hulpverlening kan worden onderzocht of er een hulpvraag vanuit straatprostituees bekend blijft en hoe hulpinstellingen hierop ingaan; blijft er een hulpaanbod bestaan? Ook in steden waar tippelzones wel blijven bestaan kan vervolgonderzoek worden gedaan. Ook op deze steden kan het sluiten van tippelzones elders effect hebben. Wellicht zal er sprake zijn van een toestroom van straatprostituees uit andere steden en daarmee een toegenomen druk op de plaatselijke hulpinstellingen. Een aanbeveling voor hulpinstellingen betreft de evaluatie van diensten en activiteiten. Het is wenselijk dat hulpinstellingen inzicht genereren in de effectiviteit van interventies. Zonder kwantitatieve evaluaties blijft onduidelijk wat het belang van interventies is en in hoeverre hulpinstellingen erin slagen de (gezondheids)problemen waarmee straatprostituees te kampen hebben terug te dringen. Hoewel het belang groot lijkt, is concreet inzicht noodzakelijk voor de afweging tussen voordelen en nadelen aan de tippelzones in Nederland.
De straat, je werkplek 74
4
De zorgvraag van straatprostituees
§ 4.1 Inleiding en probleemstelling Voor het verkrijgen van meer inzicht in verschillende cognities die straatprostituees hebben ten aanzien van de voorlichting en hulpverlening die voor hen is opgezet is samengewerkt met de Stichting Hulpverlening Opvang Prostituees (SHOP) in Den Haag. De Stichting Hulpverlening Opvang Prostituees biedt (ongeacht leeftijd, nationaliteit, sekse of religie) diverse vormen van hulpverlening en opvang aan (ex)prostituees in de Haagse regio en beheert in dit kader onder meer het huiskamerproject in Den Haag. De reden voor deze samenwerking is tweeledig. De belangrijkste reden is dat de Stichting Hulpverlening Opvang Prostituees het initiatief heeft genomen in opdracht van de gemeente Den Haag een onderzoek op te zetten waarin de Haagse situatie wordt onderzocht. Onderdelen van dit onderzoek zouden onder meer de cognities en toekomstverwachtingen van de Haagse straatprostituees beslaan. Om de respondenten op de tippelzone niet onnodig dubbel aan dezelfde ondervraging bloot te stellen is gekozen voor een samenwerkingsverband waarin beide partijen de data konden verzamelen die voor de afzonderlijke partijen relevant zijn en hierbij gebruik te maken van wederzijdse kennis en expertise. De tweede reden tot deze samenwerking is het voordeel dat het samenwerken met één van de Nederlandse huiskamerprojecten biedt voor dit onderzoek. Immers, de enige mogelijkheid om straatprostituees te ondervragen is wanneer zij bereikbaar zijn, als groep. Dat wil zeggen dat iedere vorm van ondervraging moest geschieden op de tippelzone, tijdens de werkuren van de respondenten, ofwel de openingstijden van de huiskamer. Door de expertise van Stichting Hulpverlening Opvang Prostituees en de vertrouwensrelatie van de huiskamermedewerkers met de straatprostituees was de verwachting dat de samenwerking met deze stichting zou leiden tot de meeste goodwill bij de straatprostituees, zodat de medewerking van hun kant aan het onderzoek het hoogst zou zijn. Voor de Stichting Hulpverlening Opvang Prostituees biedt deze samenwerking voordelen bij het ontwerp en de analyse van het onderzoek.
Het onderzoek had twee doelstellingen: Het eerste doel was het verkrijgen van gegevens met betrekking tot de populatie straatprostituees in Nederland. In het onderzoek zijn gegevens verzameld omtrent demografische variabelen, prostitutiegerelateerde variabelen en dakloosheid/ drugsgebruik. Hiermee wordt een antwoord gegeven op de eerste onderzoeksvraag: “Wat is het sociaaldemografische profiel van de populatie straatprostituees in Nederland” Het tweede doel van het onderzoek was inzicht te geven in drie aspecten die gerelateerd zijn aan de hulpverlening aan straatprostituees. Het eerste aspect is de gebruikmaking van de tippelzone, huiskamer en andere instellingen op dit moment, dat wil zeggen met aanwezigheid van een
De straat, je werkplek 75
huiskamer. De onderzoeksvraag die hierbij hoort is: “Op welke schaal maken straatprostituees gebruik van a) de tippelzone, b) verschillende onderdelen van de huiskamer en c) overige hulpinstellingen?” Het tweede aspect is het belang van de tippelzone en de huiskamer, dat is opgenomen in de volgende onderzoeksvragen: “Welke associaties hebben straatprostituees bij a) de tippelzone en b) de huiskamer?” en “Welk belang wordt door straatprostituees toegekend aan a) de tippelzone en b) verschillende onderdelen van de huiskamer?” Het derde aspect is inzicht in het huidige gezondheidsgedrag en de verwachte gezondheidssituatie op het moment dat tippelzone en huiskamer verdwijnen. Met dit inzicht wordt antwoord gegeven op de volgende onderzoeksvragen: “Hoe is het huidige gezondheidsgedrag van straatprostituees ten aanzien van a) drugsgebruik en b) condoomgebruik?” en “welke ontwikkelingen verwachten straatprostituees in de toekomst ten aanzien van a) drugsgebruik, b) condoomgebruik, c) veiligheid en d) het eigen welzijn.
Dat de dataverzameling onder straatprostituees in Den Haag geconcentreerd is heeft deze keuze een bijkomend voordeel. Den Haag lijkt een goede proeflokatie te zijn voor andere tippelzones omdat in Den Haag de openingstijden van de tippelzone sinds oktober 2003 verkort zijn. In plaats van 22.00 tot 06.00 is de zone nu geopend van 23.00 tot 02.00. Dit is een zodanige verkorting van uren waarin straatprostituees kunnen tippelen dat de situatie, grof gezegd, reeds lijkt op die van een gesloten tippelzone. Dit betekent waarschijnlijk dat voor de straatprostituees in Den Haag al veel is veranderd en voor bepaalde aspecten, zoals elders tippelen, ander prostitutiewerk zoeken, condoomgebruik bij geldnood, kunnen de verkorte sluitingstijden een voorspeller zijn voor de algehele sluiting van de zone. Door de voorgenomen sluiting van de Haagse tippelzone is het meten van de cognities en de toekomstverwachting van deze groep straatprostituees bovendien wezenlijk relevant en was te verwachten dat de respondenten die op de Haagse zone werken voldoende persoonlijk belang bij het thema hebben om een bijdrage te leveren aan het onderzoek.
§ 4.2 Methode van onderzoek
In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de methode die gehanteerd is om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvragen. Allereerst zullen de werving van respondenten en de respons worden besproken, waarna achtereenvolgens het instrument, de pretest, de procedures en de analyse worden uiteengezet.
§ 4.2.1 De procedure van werving Gedurende een periode van vier weken zijn respondenten geworven voor het onderzoek. Hierbij is rekening gehouden met de dagen waarop dit gebeurde. Omdat op verschillende dagen van de week de tippelzone drukker dan wel minder druk bezocht wordt en niet alle straatprostituees iedere
De straat, je werkplek 76
avond werken is op zoveel mogelijk verschillende dagen geworven, waarbij uiteindelijk alle dagen van de week aan bod zijn gekomen. De werving van respondenten voor het onderzoek geschiedde mondeling, door middel van persoonlijk contact, op twee lokaties: de huiskamer en de tippelzone. Straatprostituees zijn in principe alleen in de huiskamer geworven tussen 22.00 en 23.00, wanneer de zone nog voor hen gesloten was. Gedurende dit uur waren er meestal slechts enkele respondenten aanwezig. Na 23.00 is zoveel mogelijk op de tippelzone geworven. Op deze wijze konden ook respondenten worden bereikt die nooit in de huiskamer komen, maar die wel gebruik maken van de tippelzone. Tijdens het veldwerk zijn in principe alle werkende straatprostituees voor het onderzoek benaderd. Uitzonderingen werden gemaakt wanneer een straatprostituee reeds duidelijk had aangegeven niet mee te willen werken aan het onderzoek, of wanneer duidelijk was dat een vrouw teveel onder invloed was om op dat tijdstip aan het onderzoek mee te kunnen doen. Spaanstalige respondenten werden in het Spaans aangesproken en na een korte inleiding op het onderzoek begeleid naar een van de Spaanstalige medewerkers van de Stichting Hulpverlening Opvang Prostituees, die de enquêtes met Spaanstalige straatprostituees afnamen. Deelname aan het onderzoek gebeurde volstrekt anoniem. Tijdens de werving van straatprostituees is hierop de nadruk gelegd. Op de avonden van het veldwerk werkten er gemiddeld 30 respondenten, waarvan een groot deel iedere avond gelijk van samenstelling was. Hierdoor werd het steeds lastiger “nieuwe” straatprostituees voor het onderzoek te benaderen.
Iedere avond is bijgehouden hoeveel
straatprostituees voor het onderzoek zijn benaderd. Indien sprake was van weigering deel te nemen werd een nonresponsformulier ingevuld met daarop tenminste de volgende gegevens: o
Reden van weigering (zo uitgebreid mogelijk)
o
Leeftijd (gevraagd/ geschat)
o
Nationaliteit (gevraagd/ geschat)
o
Drugsgebruik (gevraagd/ geschat)
Daarnaast zijn eventuele opmerkingen van deze straatprostituees opgeschreven. In veel gevallen gaven straatprostituees naar aanleiding van de inleiding op het onderzoek hun mening, maar hadden vervolgens geen zin of geen tijd om aan de volledige enquête deel te nemen.
§ 4.2.2 Respons Bij afsluiting van het veldwerk op 18 juni 2004 waren, zo blijkt uit de nonresponsformulieren, voor het onderzoek 53 unieke straatprostituees benaderd, waarvan er uiteindelijk 29 (54,7%) hebben deelgenomen aan het onderzoek. Eén enquête werd niet in de analyse betrokken. Het betrof hier een zeer voortijdig afgebroken interview, vanwege taalproblemen. Voor de analyse is uitgegaan van de 28 bruikbare enquêtes. Van tevoren was onduidelijk welke veronderstellingen zouden moeten worden gehanteerd ten aanzien van deelname aan de mondelinge enquête. Aan de ene kant betrof het een onderzoek waarin voor de straatprostituees wellicht gevoelige onderwerpen aan bod komen, anderzijds betrof het een onderzoek onder een groep respondenten die wellicht graag haar “ei kwijt
De straat, je werkplek 77
wil”. Bij het ontwerp en de uitvoering van het onderzoek is er alles aan gedaan om de mogelijke hinderpalen voor deelname aan het onderzoek zoveel mogelijk weg te nemen. Zo is bij de werving van straatprostituees veel aandacht besteed aan de bescherming van de privacy voor de straatprostituees.
Hoewel
in
bijna
de
helft
van
de
gevallen
straatprostituees niet bereid waren mee te werken aan het onderzoek, kan de respons als “hoog” worden aangemerkt. Wanneer men bedenkt dat de straatprostituees op een avond slechts drie uur
Tabel 4.1 responsinformatie steekproef
Aantal vrouwen gesproken Waarvan: Deelname mondelinge enquête Weigering deelname
Aantal 53
% 100
29 24
54,7% 45,3%
konden werken en de gedwongen (financiële) nood hoog is om in deze periode zoveel mogelijk te verdienen is het opmerkelijk dat bijna 55% van de benaderde straatprostituees toch bereid was aan het onderzoek deel te nemen. In geval van weigering is zoveel mogelijk getracht om de motieven voor weigering te achterhalen. Gegevens hierover zijn te vinden in tabel 4.2 Tabel 4.2 Motieven van weigering (n= 24 )
Geen tijd Geen zin Verstaat geen Nederlands/Engels/Spaans
aantal 14 6 4
% 58,3% 25,0% 16,7%
Voornaamste reden tot weigering was het gebrek aan tijd van straatprostituees om mee te werken. Uit de commentaren die op de nonresponsformulieren zijn ingevuld blijkt dat wanneer straatprostituees nog geen klant hadden geworven zij haast nooit bereid waren mee te werken. Geld verdienen was dan een voorwaarde om op een later tijdstip eventueel wel deel te nemen. De indruk bestaat dat de nonrespons voornamelijk hoog was onder drugsgebruikende straatprostituees, die te gejaagd waren om mee te doen of aan te spreken en eerst geld nodig hadden voor een shot. Van de straatprostituees die weigerden mee te werken zijn er 7 op de nonresponsformulieren aangemerkt als gebruikende respondenten. Dit is meer dan een kwart van de groep straatprostituees die deelname heeft geweigerd. Hierdoor ontstaat het beeld dat de groep drugsgebruikende straatprostituees in de steekproef enigszins ondervertegenwoordigd.
§ 4.2.3 Instrument In overleg met de Stichting Hulpverlening Opvang Prostituees is gekozen voor een onderzoeksmethode waarmee op een eenvoudige en met name snelle manier veel uniforme informatie kon worden verkregen: de mondelinge enquête. Omdat de data is verzameld in de tijd waarin de straatprostituees hun brood moesten verdienen was er weinig tijd voor diepgaande, langdurige gesprekken zoals deze met de hulpverleners zijn gehouden. Een mondelinge enquête bood in deze context als voordeel dat een aantal kernvragen, met voorgestructureerde
De straat, je werkplek 78
antwoordcategorieën gesteld konden worden waarin de belangrijkste thema’s aan de orde zijn gesteld. Door het gebruik maken van vrijwel volledig gesloten antwoordcategorieën kon de enquête in een kort tijdsbestek worden afgenomen. Ook voor de analyse van de data biedt de enquête een voordeel. Door het gebruik van gestructureerde vragen met gesloten antwoordcategorieën is een maximale vergelijkbaarheid van de antwoorden te verkrijgen. Naast de vragen die gesteld zijn met betrekking tot demografische variabelen is de enquête samengesteld uit vragen die gerelateerd zijn aan zeven aspecten, te weten:
1) Gebruikmaking van de Haagse en andere tippelzones 2) Gebruikmaking van hulpverlening via en buiten de huiskamer 3) Opvattingen ten aanzien van de tippelzone 4) Opvattingen ten aanzien van de huiskamer 5) Zorgbehoefte na sluiting van de huiskamer 6) Gezondheidsgedrag in de huidige situatie 7) Verwacht gezondheidsgedrag na sluiting van de tippelzone
Ieder aspect is gemeten door een aantal vragen in de enquête. De enquête bestond in totaal uit 7 themablokken met vragen in de vorm van stellingen en/of andere vragen met open en gesloten antwoordcategorieën. Alle vragen en stellingen zijn gebaseerd op bovenstaande aspecten en de informatie die hierover bekend is uit het literatuuronderzoek en de gesprekken met hulpverleners. De items in de gesloten vragen bestonden voornamelijk uit stellingen, waarbij de straatprostituee op een 3-punts Likertschaal kon aangeven in welke mate zij akkoord ging met de geformuleerde stelling. Een korte definitie en inhoudelijke beschrijving van de aspecten die op bovenstaande wijze zijn gemeten volgt hierna. De enquête, die zowel in het Nederlands, Engels als in het Spaans beschikbaar was, is opgenomen in bijlage 2. Gebruikmaking van de Haagse en andere tippelzones Dit aspect is gemeten met zes (sub)vragen. Niet alleen is gevraagd hoe vaak respondenten op de Haagse tippelzone werken en hoe vaak de week voorafgaand aan het gesprek gewerkt is (open antwoordcategorieën). Tevens is gevraagd of ook op andere zones of werkplekken wordt gewerkt en of hiervan reeds sprake was voor de verkorte sluitingstijden (gesloten antwoordcategorieën. Dit kan van belang zijn. Als blijkt dat de meeste respondenten niet alleen in Den Haag tippelen, maar bijvoorbeeld ook in Utrecht kan men verwachten dat de groep respondenten die na sluiting van de Haagse zone voor de hulpverleners in Den Haag uit beeld verdwijnt, in Utrecht door de hulpverlening nog wel bereikbaar is. In de vragenlijst kan men deze vragen terugvinden als 1a t/m c en 2a, b. Gebruikmaking van hulpverlening via en buiten de huiskamer Onder dit aspect is gevraagd hoe vaak respondenten de huiskamer bezoeken ten opzichte van het aantal keren dat zij werken en of dit aantal keren anders was voor de sluitingstijden van de Haagse tippelzone verkort zijn. Om de gebruikmaking van diensten te meten is onder meer een lijst van 14
De straat, je werkplek 79
items samengesteld van diensten waarvan straatprostituees in de huiskamer gebruik kunnen maken. Hieronder vallen diensten die verband houden met elementaire zaken zoals toilet en consumpties, alsmede diensten vanuit hulpinstellingen, zoals spreekuren. Respondenten is gevraagd hierbij aan te duiden of zij nooit, soms of vaak van de afzonderlijke diensten gebruik maken. Andere vragen verwijzen naar de gebruikmaking van hulpverlening buiten de huiskamer. Het aspect is in totaal met 22 (sub)vragen en stellingen gemeten. In de vragenlijst zijn de items terug te vinden onder vraag 8a t/m d, 9a,b, 10 en 14c. Opvattingen ten aanzien van de tippelzone Dit aspect is gemeten met 20 (sub)vragen en stellingen. De opvattingen die straatprostituees hebben ten aanzien van de tippelzone zijn van belang om te achterhalen wat het belang van de tippelzone voor de respondenten is en hoe zij het bestaan ervan waarderen, alsmede welke associaties respondenten bij de tippelzone hebben. Hiermee wordt tevens meer inzicht gekregen in de impact die het sluiten van de tippelzone zou hebben op de groep straatprostituees die van de tippelzone gebruik maakt. Zo is gevraagd welke aspecten van de tippelzone (politiebescherming, afwerkplek, aanwezigheid van bekende dealers etc...) voor respondenten voor of nadelen zijn. Bij ieder aspect is bovendien gevraagd waarom het voor de respondent een voordelig, nadelig of neutraal aspect betrof. Daarnaast zijn 10 stellingen geformuleerd die verwijzen naar de emotionele aspecten van de tippelzone. Een voorbeeld van zo’n stelling is “Op de tippelzone voel ik me veilig als ik werk” (ja, weet niet, neutraal). Het betreft hier vraag 5 en 6 van de vragenlijst.
Opvattingen ten aanzien van de huiskamer De opvattingen die straatprostituees hebben ten aanzien van de huiskamer zijn van belang om te achterhalen wat het belang van de huiskamer voor de respondenten is en hoe zij het bestaan ervan waarderen. Van de diensten in de huiskamer is gevraagd welk belang respondenten hieraan hechten (nee, niet belangrijk, weet niet, ja belangrijk). Daarnaast zijn acht stellingen voorgelegd die verwijzen naar emotionele aspecten van de huiskamer. Een voorbeeld van zo’n stelling is “Zonder huiskamer heb ik geen ingang tot andere hulpverlening” (niet mee eens, weet niet, mee eens). Tevens is de open vraag gesteld “Kun je in het kort vertellen wat de sluiting van de huiskamer voor jou persoonlijk zou betekenen?” Hiermee wordt meer inzicht gekregen in de impact die het sluiten van de huiskamer zou hebben op de groep straatprostituees die van de huiskamer gebruik maakt. Het aspect is gemeten met 31 (sub)vragen en stellingen, te weten vraag 12, 13 en 14a.
Zorgbehoefte na sluiting van de huiskamer Dit aspect heeft gemeten wat de zorgbehoefte van de straatprostituees is op het moment dat de huiskamer zou wegvallen. Dit is gemeten met 4 vragen waarbij de respondenten konden aangeven of zij problemen hebben en in welke leefsfeer (gezondheid, psychiatrie, verslaving, huisvesting, financiën, gedwongen prostitutie, illegaliteit, relaties). Ook is gevraagd of zij hier hulp bij krijgen via of buiten de huiskamer en aan welk type zorg zij behoefte zouden hebben indien de huiskamer verdwijnt. Hierbij zijn gesloten antwoordcategorieën geformuleerd (gebruikersruimte, slaapopvang, arts etc…),
De straat, je werkplek 80
maar is ook ruimte gelaten voor eigen inbreng. In de vragenlijst zijn deze vragen opgenomen als 15a t/m c.
Gezondheidsgedrag in de huidige situatie Dit aspect heeft gemeten hoe het gezondheidsgedrag van de straatprostituees momenteel is, dat wil zeggen met de zorgverlening vanuit de huiskamer en de aanwezigheid van een tippelzone. Er is met name ingegaan op het veilig gebruik van drugs en het gebruik van condooms aangezien de focus in dit onderzoek ligt op de gezondheidsaspecten waarin het gedrag van de straatprostituees een belangrijke rol speelt. Dwang en geweld zijn om die reden buiten beschouwing gelaten. Het aspect is gemeten met 11 (sub)vragen, te weten vraag 17a t/m e, 18a,b en 19a t/mc.
Verwacht gezondheidsgedrag na sluiting van de tippelzone Dit aspect heeft de verwachting van de respondenten gemeten ten aanzien van hun eigen gezondheidsgedrag wanneer de tippelzone en de huiskamer wegvallen (planned behavior). Dit aspect is gemeten met 4 vragen die ingaan op het verwachte gedrag ten aanzien van drugs en condooms in het geval dat de faciliteiten en produkten die momenteel op de huiskamer aanwezig zijn, verdwijnen. Het betreft vraag 18c,d en 20b,c in de vragenlijst.
§ 4.2.4 Pretest Het meetinstrument is ter goedkeuring getoetst in een vooronderzoek waarbij de enquête bij twee respondenten mondeling is afgenomen. Deze gesprekken hebben plaatsgevonden in de Haagse huiskamer. Na de pretest is geconcludeerd dat de enquête voldeed aan een aantal voorwaarden. De eerste voorwaarde was dat de vragen in een kort tijdsbestek afgenomen konden worden, omdat respondenten weinig tijd hebben als ze klanten aan het werven zijn. De afname van de enquête duurde ongeveer 10 minuten per vrouw, wat onder werktijd een aanvaardbaar tijdsbestek lijkt te zijn. Aan de vragenlijst konden daarom enkele doorvraagmomenten toegevoegd worden om meer inzicht te krijgen in de antwoorden en beweegredenen van respondenten. De tweede voorwaarde was begrijpelijkheid van de vragen; iedere vrouw zou de vragen moeten kunnen beantwoorden. Aan de respondenten is expliciet gevraagd of zij wilden aangeven wanneer zij een vraag onduidelijk vonden. Over de gehele linie bleken de vragen helder te zijn. Omdat na afloop van deze pretest geen veranderingen zijn aangebracht in de vragen die er al in stonden en enkel een aantal vragen zijn toegevoegd aan het meetinstrument is besloten de twee enquêtes die in de pretest zijn afgenomen mee te nemen in de uiteindelijke analyse.
§ 4.2.5 De procedure van interviewen Onder de straatprostituees (respondenten of er als vrouw uitziende mannen die op de tippelzone seksuele handelingen verkopen) is een mondelinge enquête gehouden om iets van henzelf
De straat, je werkplek 81
en hun situatie te weten te komen. Het belang van de antwoorden van straatprostituees ligt in het verkrijgen van een beeld van de wijze waarop zij hulpverlening waarderen. Sluit de hulpverlening wel aan bij hun hulpvraag, en hoe laagdrempelig beoordelen zij deze? Aan de straatprostituees zijn in principe geen eisen of voorwaarden gesteld, hoewel in praktijk alleen die respondenten benaderd konden worden die in staat waren zich te uiten in de Nederlandse, Engelse of Spaanse taal, aangezien de enquête in deze talen afneembaar was. De interviews met Spaanstalige respondenten zijn afgenomen door een Spaanstalige voorlichtster, die werkzaam is bij de Stichting Hulpverlening Opvang Prostituees. De mondelinge enquêtering heeft deels plaatsgevonden in de huiskamer zelf en deels buiten op straat of in het SHOP busje dat op de zone staat, afhankelijk van wat de respondenten prefereerden. De gesprekken duurden gemiddeld 20 minuten. De verschillende onderdelen van de vragenlijst kwamen systematisch, in vaste volgorde, aan de orde. Voor deelname aan het onderzoek, dat uiteindelijk een minuut of twintig in beslag nam, kregen de respondenten een “goody-bag”; een tasje met verschillende leuke (verzorgings)producten en condooms.
§ 4.2.6 Verwerking en analyse De data zijn ingevoerd en verwerkt met behulp van het statistische computerprogramma SPSS (Statistical Package for the Social Science). Op een aantal aspecten in de vragenlijst is een vergelijking gemaakt tussen de verschillende subgroepen binnen de steekproef. Er is bijvoorbeeld door middel van T-toetsen gemeten of er verschillen bestaan tussen Nederlandse straatprostituees en Migrante straatprostituees, of tussen gebruiksters en niet gebruiksters. Bij de statistische analyse ter vergelijking van groepen is van alpha .05 als betrouwbaarheidsinterval uitgegaan. De verschillende stellingen ten aanzien van de tippelzone en huiskamer intercorreleren wegens hun aard laag met elkaar en zijn om die reden niet samengevoegd tot een construct, maar worden apart behandeld.
§ 4.3 Resultaten en conclusies
Er is met dit deelonderzoek getracht inzicht te krijgen in de effecten die het sluiten van tippelzones en huiskamers hebben op het leven van straatprostituees. In deze paragraaf wordt uiteengezet welk beeld aan de hand van de afgenomen enquêtes ontstaat. Allereerst wordt ingegaan op het sociaal-demografisch profiel van de steekproef.
§ 4.3.1 Steekproefbeschrijving In deze paragraaf worden de 28 respondenten die aan de mondelinge enquête hebben deelgenomen
besproken
op
basis
van
drie
typen
variabelen:
demografische
variabelen,
prostitutiegerelateerde variabelen en dakloosheid/drugsgebruik.
De straat, je werkplek 82
Demografische kenmerken De groep respondenten die de steekproef van het onderzoek vormt vertoont de volgende demografische kenmerken: Tabel 4.3 Profiel respondenten naar demografische variabelen (n=28)
Variabelen
Antwoordcategorieën
Nederlandse sp (n=12 ) 44,4% 0% (0) 39% (5) 8% (1) 30% (4) 23% (3)
Migrante sp (n=16 ) 55,6% 19% (3) 37% (6) 25% (4) 13% (2) 6% (1)
Totaal (n=28) 100% 11% (3) 39% (11) 18% (5) 18% (5) 14% (4)
Leeftijd **
1. 2. 3. 4. 5.
Burgerlijke straat
1. 2. 3.
getrouwd/ samenwonend gescheiden alleenstaand
23% 15% 62%
(3) (2) (8)
13% 0% 87%
(2) (0) (13)
18% (5) 7% (2) 75 % (21)
Land van herkomst **
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Nederland Europa, EU Europa, buiten EU Latijns Amerika Azië Afrika Anders
100% 0% 0% 0% 0% 0% 0%
(12) (0) (0) (0) (0) (0) (0)
0% 6% 13% 50% 6% 25% 0%
(0) (1) (2) (8) (1) (3) (0)
43% 4% 7% 29% 4% 11% 0%
(12) (1) (10) (8) (1) (3) (0)
Mate van vrouw zijn *
1. 2. 3. 4.
Biologische vrouw Travestiet Transsekueel Transgender
92% 0% 8% 0%
(12) (0) (1) (0)
40% 13% 47% 0%
(6) (2) (7) (0)
64 % 7% 29% 0%
(18) (2) (8) (0)
< 20 jaar 20 tot 30 jaar 30 tot 40 jaar 40 tot 50 jaar > 50 jaar
* p <.05, ** p<.01
Leeftijd De respondenten die hebben deelgenomen aan het onderzoek variëren sterk in leeftijd. De jongste respondent was 19 jaar, de oudste 57. De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 32,3. Er is een significant verschil in leeftijdsopbouw tussen de Nederlandse en migrante respondenten (p <.05). Migrante respondenten zijn hierbij gemiddeld aanzienlijk jonger (29,1 jaar) dan Nederlandse respondenten (36,4 jaar).
Burgerlijke staat Hoewel geïnventariseerd is wat de burgerlijke staat van de respondenten is, lijkt dit in het kader van dit onderzoek nauwelijks relevant te zijn. Opgemerkt kan worden dat het overgrote deel van de respondenten alleenstaand is en dat geen verschillen bestaan tussen de burgerlijke staat van Nederlandse en migrante respondenten.
Land van herkomst Van de respondenten komt 43% uit Nederland, terwijl 57% van buitenlandse afkomst is. Migrante respondenten komen voornamelijk uit Latijns Amerika (50%) en Afrika (25%). Van de migrante straatprostituees zijn er twee (12,5%) legaal en met werkvergunning in Nederland verblijvend, zes
De straat, je werkplek 83
(37,5%) zijn er legaal, maar zonder werkvergunning verblijvend en acht respondenten (50,0%) zijn illegaal in Nederland verblijvend.
Mate van vrouw zijn Hoewel het grootste deel van de respondentengroep (64%) bestaat uit biologische vrouwen, is 36% dit niet. Het betreft hier twee travestieten en acht transseksuelen. De niet biologische vrouwen zijn voornamelijk van migrante afkomst. Nederlandse en migrante straatprostituees verschillen op dit punt significant van elkaar (T-toets, p <.05).
§ 4.3.2 Prostitutie gerelateerde variabelen Tabel 4.4 Profiel respondenten naar prostitutie gerelateerde variabelen (n=28)
Variabelen
Antwoordcategorieën
Nederlandse sp (n=12 ) 44,4% 0% (0) 8% (1) 15 % (2) 8% (1) 8% (1) 46% (6) 15% (2)
Migrante sp (n=16 ) 55,6% 0% (0) 33% (5) 27% (4) 0% (0) 20% (3) 13% (2) 7% (1)
Totaal (n=28) 100% 0% (0) 21% (6) 21% (6) 4% (1) 14% (4) 29% (8) 11% (3)
Aantal jaren in vak *
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Aantal jaren straatprostitutie
1. 2.
zelfde periode kortere periode
62% 38%
(8) (5)
67% 33%
(10) (5)
64% 36%
(18) (10)
Belangrijkste bron van inkomsten *
1. 2. 3. 4.
prostitutie uitkering ander werk andere bron
77% 15% 0% 8%
(10) (2) (0) (1)
100% 0% 0% 0%
(15) (0) (0) (0)
89% 7% 0% 4%
(25) (2) (0) (1)
< 1 maand < 1 jaar 1 tot 3 jaar 3 tot 5 jaar 5 tot 10 jaar 10 tot 20 jaar > 20 jaar
* p <.05, ** p<.01
Aantal jaren in het vak Bij de inventarisatie van het aantal jaren dat respondenten reeds in de prostitutie werkzaam zijn, blijkt dat ongeveer de helft korter en de andere helft langer dan vijf jaar in het prostitutievak werkt. Gemiddeld werken respondenten 8 jaar in het prostitutievak ten tijde van de gesprekken, variërend van 6 maanden tot 25 jaar. Opvallend is dat het overgrote deel van de Nederlandse respondenten langer dan 10 jaar in het prostitutievak zit, terwijl het grootste deel van de migrante respondenten korter dan 3 jaar in de prostitutie werkt. Dit verschil is significant (p <.05)
Aantal jaren straatprostitutie Naast het aantal jaren dat respondenten zich prostitueren is gevraagd hoe lang zij dit op straat doen, dat wil zeggen in Nederland, op tippelzones of elders, of in het buitenland. Een meerderheid van de respondenten (64%) heeft zich altijd op straat geprostitueerd. Dat wil zeggen dat het aantal jaren dat zij zich prostitueert overeenkomt met het aantal jaren dat zij als straatprostituee werkzaam is. Een
De straat, je werkplek 84
kleiner deel van de respondenten (36%) prostitueerde zich eerst op andere wijze en werkt een kortere periode dan het totaal aantal jaren in de prostitutie op straat.
Belangrijkste bron van inkomsten Prostitutie vormt voor veruit het grootste deel van de respondenten (89%) de belangrijkste bron van inkomsten. Onder de migrante respondenten geldt dit zelfs voor 100%. Op dit punt verschillen Nederlandse en migrante respondenten significant (p <.05). Van de Nederlandse respondenten hebben er drie andere bronnen die het hoofdinkomen uitmaken, zoals een uitkeringen of andere bron. Dit betreft echter een klein deel van de Nederlandse respondenten.
§ 4.3.3 Dakloosheid en drugsgebruik Tabel 4.5 Profiel respondenten naar variabelen dakloosheid en drugsgebruik (n=28)
Variabelen
Antwoordcategorieën
Migrante respondenten (n=16 ) 55,6% 86,7% (13) 13,3% (2)
Totaal (n=28) 100%
Niet dakloos Dakloos
Nederlandse respondenten (n=12 ) 44,4% 62% (8) 38% (5)
Dakloosheid
1. 2.
75% 25%
(21) (7)
Drugsgebruik
1. 2. 3.
Geen drugsgebruik Drugsgebruik Niet meer, wel gebruikt
54% 38% 8%
93% 7% 0%
75% 21% 4%
(21) (6) (1)
(7) (5) (1)
(14) (1) (0)
* p <.05, ** p<.01
Dakloosheid Het dakloosheidpercentage onder de respondentengroep is hoog. Een kwart van de respondenten geeft aan dakloos te zijn. Of dakloosheid en straatprostitutie samenhangen is onduidelijk, doch er zou een relatie kunnen bestaan. Van de dakloze straatprostituees zijn er vijf van Nederlandse afkomst, en twee zijn migrante straatprostituees.
Drugsgebruik Van de respondenten gebruikten er 6 ten tijde van de ondervraging drugs (21%). Eén respondent gaf aan drugs gebruikt te hebben, doch gebruikte ten tijde van de ondervraging geen drugs meer. Het overgrote deel van de respondenten (75%) geeft aan geen drugs te gebruiken.
§ 4.3.4 Gebruikmaking van de Haagse en andere tippelzones Door de respondenten in de steekproef wordt gemiddeld 19 avonden per maand op de Haagse tippelzone gewerkt, variërend van 2 avonden tot alle avonden per maand. In de week voorafgaand aan de afname van de enquête hadden de respondenten gemiddeld 4 keer op de tippelzone gewerkt. 22 respondenten (79%) werken alleen op de Haagse tippelzone, 6 respondenten
De straat, je werkplek 85
(21%) werken ook op andere werkplekken, namelijk een andere tippelzone (1), een club (1), achter het raam (1), of meerdere andere werkplekken (3). Van de respondenten in de steekproef werkten er 20 ook vóór oktober 2003 op de tippelzone, dat wil zeggen toen de zone geen drie uur, maar acht uur lang geopend was. Voor de verkorting van de sluitingstijden van de Haagse tippelzone werkten zij gemiddeld hetzelfde aantal dagen per maand, echter acht respondenten geven aan vaker te werken sinds de sluitingstijden verkort zijn. Van de zes respondenten die ook op andere werkplekken werken geven er drie aan dat zij hier pas zijn gaan werken nadat het aantal werkuren op de Haagse tippelzone beperkt zijn. Uit de analyse van de kwalitatieve gegevens blijkt dat het verkorten van de sluitingstijden voor de respondenten die voor oktober ook al op de zone werkten de nodige spanning met zich heeft meegebracht. Slechts één respondent geeft aan dat zij nog steeds genoeg tijd heeft om klanten te werven omdat zij toch al een deel van de nacht wilde slapen. De overige respondenten geven stuk voor stuk aan dat zij te weinig tijd hebben om klanten te werven en daarom weinig verdienen. In vergelijking tot de vroegere sluitingstijden maken zij nu minder omzet. Door een aantal respondenten wordt ook toegenomen concurrentie ervaren. In plaats van verspreid over een hele nacht, werken nu alle respondenten gedurende dezelfde drie uur, waardoor oudere respondenten ervaren dat zij moeten concurreren met “mooie jonge dames”. Voor de verkorte tijden konden respondenten ervoor kiezen later op de nacht te werken als veel “concurrentes” al naar huis waren. Sommige respondenten geven aan met de verkorte tijden anders te zijn gaan werken. Gedwongen iedere dag werken omdat men nu eenmaal moet verdienen, in plaats van bijvoorbeeld enkele nachten per maand, het overal naar klanten zoeken en het sneller kiezen van klanten worden genoemd als veranderingen in het werkgedrag. Van de respondenten die geen tijd hadden om aan de enquête deel te nemen, waren er veel wel bereid te vertellen wat zij van de verkorte sluitingstijden vinden. “Ik ben verslaafd aan coke. Ik moet toch werken. Door de beperkte openingstijden ben ik extra gestresst, er is te weinig tijd over. Ik was vorige keer om 2.00 nog met een klant naar de Stieltjesstraat gereden. Een burgerpolitieauto volgde ons. Opgepakt en zowel die klant als ik hebben zes uur in de cel gezeten. De boete was 160 euro. Als de zone sluit, blijf ik toch tippelen. Ik ben al drie keer in een kliniek wezen afkicken, maar val terug op het moment dat ik weer buiten kom. Nu sta ik via de contacten van de huiskamer weer op een wachtlijst. Ik heb twee kinderen en mijn partner gebruikt ook”. Toch geven nauwelijks respondenten aan dat zij de zone weer geopend willen zien tot 6.00. Een veel gehoorde wens is dat respondenten op doordeweekse dagen net een uur of twee langer zouden willen kunnen werken om voldoende geld te verdienen, en ruimere werktijden in de weekenden, wanneer mannen na het uitgaan, gestimuleerd door alcohol en/of drugsgebruik later op de nacht in grote(re) getale naar de tippelzone kwamen.
De straat, je werkplek 86
§ 4.3.5 Gebruikmaking van hulpverlening via en buiten de huiskamer Er wordt veelvuldig van de huiskamer op de Haagse tippelzone gebruik gemaakt. 75% van de steekproef geeft aan dat zij altijd wanneer zij op de tippelzone werkt ook de huiskamer bezoekt. 21% van de steekproef bezoekt de huiskamer minder dan de helft van de keren dat zij op de zone werkt. Geen van de respondenten die we hebben gesproken bezoekt de huiskamer nooit. Vier respondenten bezoeken ook huiskamer(s) in andere steden, één daarvan deed dit nog niet voor de sluitingstijden op de Haagse zone zijn verkort. Per maand bezoeken respondenten gemiddeld zo´n 16 keer de Haagse huiskamer. Respondenten werd gevraagd hoe vaak zij in de week voorgaand aan de mondelinge enquête de huiskamer hadden bezocht. Gemiddeld was dit 3 keer. Het gemiddeld aantal dagen dat ze in de voorgaande week op de zone hadden gewerkt was 4. Dit laat zien dat respondenten in de week voorgaand aan de mondelinge enquête de huiskamer meer dan de helft van de keren dat zij werkten hebben bezocht. Van het zorgaanbod via de huiskamer wordt niet door alle respondenten evenveel gebruik gemaakt.
Tabel 4.6 Gebruikmaking van onderdelen van de huiskamer (in percentages) n=27
Verkoop van condooms e.d. Toilet Contact huiskamermedewerkers Artsen Consumpties Activiteiten Douche Case manager GGD Maatschappelijk werk Sociaal Psych. Verpleegkundige Doorverwijzen overig. instellingen Doorverwijzen slaapplaats Drugspastor Spuitomruil Totaal
Nooit (1) 4% 4% 15% 11% 19% 56% 63% 70% 74% 78% 74% 78% 93% 100%
(1) (1) (4) (3) (5) (15) (17) (19) (20) (21) (20) (21) (25) (27)
Soms (2) 26% (7) 30% (8) 26% (7) 37% (10) 41% (11) 26% (7) 15% (4) 11% (3) 11% (3) 7 % (2) 19% (5) 15% (4) 7% (2) 0% (0)
Vaak (3) 70% 67% 59% 52% 41% 19% 22% 19% 15% 15% 7% 7% 0% 0%
(19) (18) (16) (14) (11) (5) (6) (5) (4) (4) (2) (2) (0) (0)
Gem. drugs 2.83 3.00 2.50 2.33 2.50 2.17 2.17 1.67 1.33 1.50 1.17 1.83 1.33 1.00 n=6
Gem. migrant 2.78 2.64 2.43 2.57 2.07 1.64 1.57 1.57 1.50 1.36 1.43 1.00 1.00 1.00 n=15
Gem. totaal 2.67 2.63 2.44 2.40 2.22 1.63 1.59 1.48 1.41 1.37 1.33 1.30 1.07 1.00 n= 27
Over het algemeen wordt van alle zorgonderdelen in de huiskamer door een aantal respondenten gebruik gemaakt. Van een aantal hulpopties wordt geen (spuitomruil) of nauwelijks gebruik gemaakt. Het lijken voornamelijk de basale persoonlijke en werkgerelateerde behoeften die respondenten in de huiskamer komen stillen. Er wordt voornamelijk gebruik gemaakt van de verkoop van condooms, het toilet en consumpties. Daarnaast hebben veel respondenten contact met huiskamermedewerkers en artsen. De huiskamer lijkt voor de respondenten vooral een faciliterende en medische functie te hebben en veel minder een doorverwijzende functie. Het is ook met name het aanbod van externen via de huiskamer waarvan nauwelijks gebruik wordt gemaakt. Opvallend is dat respondenten die diensten missen in de huiskamer voornamelijk basale, facilitaire zaken noemen. Door de 37% van de respondenten die aangeven diensten te missen worden bijvoorbeeld het verkrijgen van een warme maaltijd, frisdrank, sponsjes in de huiskamer als een gemis genoemd,
De straat, je werkplek 87
alsmede het ontbreken van een gebruikersruimte en een slaapruimte. 63% van de respondenten mist echter geen diensten in de huiskamer. Zoals van het zorgaanbod van externen via de huiskamer nauwelijks gebruik wordt gemaakt, wordt ook buiten de huiskamer om nauwelijks gebruik gemaakt van andere hulpverlening. 75% (21) van de respondenten maakt naast de huiskamer helemaal geen gebruik van andere hulpverlening, terwijl 25% (7) van de respondenten dit wel doet. Instellingen waar deze respondenten gebruik van maken zijn SHOP maatschappelijk werk dat feitelijk gerelateerd is aan huiskamer (2), de slaapvoorziening met verwijzing via de huiskamer (2), verslavingszorg (1), De Rode Schakel (1) en de kerk/pastorie (1).
§ 4.3.6 Opvattingen ten aanzien van de tippelzone Door middel van de mondelinge enquête is onder meer onderzocht wat de opvattingen van respondenten zijn ten aanzien van de tippelzone. Er is hierbij onderscheid gemaakt tussen de waardering van respondenten voor verschillende onderdelen van de tippelzone en de houding van respondenten ten aanzien van de tippelzone als geheel. Indien men de waardering van respondenten voor afzonderlijke aspecten van de tippelzone bestudeert ziet men dat de tippelzone voor straatprostituees zowel voordelen als nadelen kent.
Tabel 4.7 Voordelen en nadelen van de tippelzone voor straatprostituees (n=28)
Aanwezigheid van bekende dealers Politiebescherming Werven van klanten op straat Contact met andere respondenten Aanwezigheid van afwerkplek Waldorpstraat als werkplek Aanwezigheid van huiskamer
(%) Voordeel 0,00% (0) 46.4% (13) 53,6% (15) 55,6% (15) 71,4% (20) 75,0% (21) 92,9% (26)
(%) Neutraal 51,9% (15) 28,6% (8) 35,7% (10) 33,3% (10) 17,9% (5) 10,7% (3) 3,6% (1)
(%) Nadeel 48,1% (13) 25,0% (7) 10,7% (3) 11,1% (3) 10,7% (3) 14,3% (4) 3,6% (1)
Gem. 1.52 2.21 2.43 2.44 2.61 2.61 2.89
SD 0.51 0.83 1.70 0.70 0.68 0.74 0.42
De waardering van de tippelzone op de Waldorpstraat lijkt over het algemeen goed, 75,0% van de respondenten noemt de Waldorpstraat als werkplek een voordeel. Redenen die hiervoor zijn gegeven zijn onder meer het gebrek aan overlast voor omwonenden en de nabijheid van het centrum. De aanwezigheid van de huiskamer op de tippelzone wordt zelfs door 92,9% van de respondenten als voordeel gezien. In de kwalitatieve aanvulling op de vragen blijkt dat de huiskamer door respondenten onder meer gewaardeerd wordt om de beschutting die het biedt wanneer het koud is en de mogelijkheid om hulp te vragen bij nood. Toch zijn er ook nadelen te noemen aan de Waldorpstraat als werkplek. Hoewel uit de analyse van de kwalitatieve gegevens blijkt dat de respondenten politiebescherming op de afwerkplekken als voordeel zien, omdat de politie daar beschermt tegen “kijkertjes” en seksueel geweld, wordt de aanwezigheid van de politie op de Waldorpstraat zelf niet positief beoordeeld. “Als ik ze niet nodig heb zijn ze er, en als ik ze nodig heb zijn ze er niet”, is een leus die meerdere malen door respondenten gescandeerd is. Een aantal respondenten hebben ook de indruk dat er minder klanten stoppen wanneer de politie over de zone heen –en weer rijdt en voor
De straat, je werkplek 88
de illegale respondenten brengt de aanwezigheid van politie regelmatig onzekere momenten met zich mee. Ook de aanwezigheid van dealers wordt door veel respondenten als een nadeel gezien, hoewel 51,8% geen last heeft van hun aanwezigheid. De meeste respondenten geven aan geen contact met de dealers te hebben.
Ter in kaart brenging van de houding van respondenten ten aanzien van de tippelzone als geheel zijn stellingen voorgelegd, waaruit blijkt hoe respondenten over de tippelzone denken.
Tabel 4.8 Mate van instemming met voorgelegde stellingen over houding ten aanzien van de tippelzone (n=28)
Stelling Ik heb de tippelzone nodig om dit werk te kunnen doen Ik vind het erg als de tippelzone sluit Op de tippelzone voel ik me veilig als ik werk Als de tippelzone sluit, stop ik met straatprostitutie Als de tippelzone sluit, ga ik minder verdienen Als de tippelzone sluit, krijg ik minder klanten Als de tippelzone sluit, krijg ik meer te maken met geweld Als de tippelzone sluit, blijf ik toch in Den Haag tippelen Als de tippelzone sluit, zal ik vaker zonder condooms werken Als de tippelzone sluit, ben ik afhankelijker van een pooier voor mijn veiligheid
(%) Niet mee eens 14% (4) 18% (5) 43% (12) 29% (8) 19% (5) 14% (4) 29% (8) 36% (10) 82% (23) 63% (18)
(%) Weet niet 0% (0) 4% (1) 25% (7) 7% (2) 11% (3) 7% (2) 11% (3) 25% (7) 4% (1) 11% (3)
(%)Mee eens 86% 79% 32% 64% 70% 79% 61% 39% 15% 26%
(24) (22) (9) (18) (20) (22) (17) (11) (4) (7)
Uit de stellingen blijkt dat respondenten zich niet altijd veilig voelen op de Waldorpstraat. In de kwalitatieve data komt naar voren dat respondenten vinden dat er wel eens nare types op de Waldorpstraat rond lopen en dat er regelmatig auto’s langs rijden met daarin meerdere mannen, die de respondenten proberen te provoceren of dingen naar ze roepen. Ook met klanten vinden wel eens problemen plaats, bijvoorbeeld als deze weigeren te betalen. Ongeveer een kwart van de respondenten denkt dat zij na sluiting van de tippelzone afhankelijker wordt van een pooier voor haar veiligheid. Respondenten lijken zich voor hun werk sterk afhankelijk te voelen van de tippelzone. De respondenten die dit niet zo ervaren blijken ook op andere werkplekken te werken of geven aan in staat te zijn zich op andere wijze in hun levensonderhoud te voorzien. Dit zijn tevens de respondenten die het voor zichzelf niet erg zouden vinden als de tippelzone zou sluiten. Het gaat hier om 5 respondenten. Opvallend is dat deze respondenten wél aangeven het erg te vinden voor de andere respondenten als de zone zou sluiten. Minder klanten, minder of geen inkomsten, minder sociale contacten, de afwezigheid van een plek om te werken en afwezigheid van bescherming tijdens het werken zijn de redenen waarom de meeste respondenten het voor zichzelf erg zouden vinden als de tippelzone zou sluiten. Eén vrouw geeft aan dat zij denkt het werken op straat echt te zullen missen. Zij tippelt al sinds 1984 in Den Haag en heeft alle verschillende voorzieningen en werkplekken voor straatprostitutie meegemaakt. In de loop der jaren zijn de voorzieningen en de zones steeds verplaatst, maar ook steeds beter geworden. “Waarom zouden ze het sluiten? Ze hebben toch geen
De straat, je werkplek 89
last van ons. Hier op de Waldorpstraat heeft niemand er last van. Het is een hele verbetering vergeleken met het Oranjeplein, daar had echt een woonwijk overlast. Hier is toch niemand?”
§ 4.3.7 Opvattingen ten aanzien van de huiskamer Er is reeds uiteengezet van welke onderdelen van ondersteuning in de huiskamer de respondenten in de steekproef gebruik maken en in hoeverre zij ook buiten de huiskamer gebruik maken van hulpverlening. Er is beschreven dat respondenten buiten de huiskamer nauwelijks van andere hulpverlening gebruik maken. Of dit ook betekent dat zij daarom het bestaan van de dienstverlening via de huiskamer waarderen of deze belangrijk vinden wordt in deze parafgraaf aan de orde gesteld. Allereerst zal worden ingegaan op het belang dat door respondenten aan (onderdelen van) de huiskamer gehecht wordt, waarna de opvattingen van respondenten ten aanzien van de huiskamer uiteengezet zal worden. Wanneer men kijkt naar het belang dat respondenten hechten aan de dienstverlening via de huiskamer ziet men dat bijna alle onderdelen hoog scoren.
Tabel 4.9 Het belang van verschillende onderdelen van de huiskamer voor de respondenten (n=27)
Het kunnen omruilen van spuiten Doorverwijzing naar een slaapopvang Activiteiten Contact met huiskamermedewerkers Informatie over SOA’s Een kopje koffie en iets te eten Een plek om even uit te rusten Een plek waar ik met vragen terecht kan Beschikbaarheid van condooms Toegang tot artsen Opvang in de huiskamer
(%) Niet belangrijk (1) 85% (23) 28% (13) 26% (7) 11% (3) 11% (3) 11% (3) 7% (2) 4% (1) 4% (1) 4% (1) 0% (0)
(%) Weet niet (2) 0% (0) 4% (1) 19% (5) 4% (1) 4% (1) 0% (0) 4% (1) 4% (1) 4% (1) 0% (0) 4% (1)
(%) Belangrijk (3) 15% 48% 56% 85% 85% 89% 89% 89% 93% 96% 96%
(4) (13) (15) (23) (23) (24) (24) (24) (25) (26) (26)
Gem. score 1.30 2.00 2.30 2.74 2.74 2.78 2.81 2.89 2.89 2.92 2.96
In de kwalitatieve aanvulling op antwoorden wordt door respondenten vaak aangegeven dat zij niet zelf van bepaalde diensten gebruik maken, maar deze wel belangrijk vinden voor andere straatprostituees. Alleen de spuitomruil, de slaapopvang en de activiteiten scoren laag. Hoewel de slaapopvang voor die respondenten die er gebruik van maken wel degelijk belangrijk is.
Bij bestudering van de houding van respondenten ten aanzien van de huiskamer blijken respondenten over het algemeen positieve associaties met de huiskamer te hebben. In tabel 4.10 zijn de scores op iedere stelling opgenomen. In het kwalitatieve gedeelte van de gesprekken spreken respondenten over het algemeen zeer lovend over de huiskamer. Hierbij noemen zij bijvoorbeeld de steun die ze ontvangen van huiskamermedewerkers (“Ze hebben hier m’n leven gered”). Tevens geven respondenten aan zich erg
De straat, je werkplek 90
op hun gemak te voelen in de huiskamer (“Ik kan hier mezelf zijn, er is in Den Haag niets anders voor transseksuelen”).
Tabel 4.10 Mate van instemming met voorgelegde stellingen over houding ten aanzien van de huiskamer (n=27)
Stelling Naast de huiskamer maak ik gebruik van andere hulpverlening Er is genoeg andere hulpverlening in de stad waar ik terecht kan als de huiskamer sluit Ik klop net zo gemakkelijk bij de GGD aan als bij de huiskamer Als de huiskamer er niet meer is zoek ik ergens anders hulp Zonder huiskamer heb ik geen ingang tot andere hulpverlening De huiskamer is voor mij onmisbaar Ik vind het erg als de huiskamer zou sluiten Ik vind het belangrijk dat er opvang is op de tippelzone
(%) Niet mee eens (1) 66,7% (18)
(%) Neutraal (2) 7,40% (2)
(%) Mee eens (3) 25,9% (7)
Gem. score 1.59
55,6%
(15)
29,6%
(8)
14,8%
(4)
1.59
48,1%
(13)
22,2%
(6)
29,6%
(8)
1.81
40,7%
(11)
14,8%
(4)
44,4%
(12)
2.04
29,6%
(8)
14,8%
(4)
55,6%
(15)
2.26
11,1% 3,70% 0,00%
(3) (1) (0)
7,40% 7,4% 3,70%
(2) (2) (1)
81,5% 88,9% 96,3%
(22) (24) (26)
2.70 2.85 2.96
Van de respondenten noemt 81,5% de huiskamer zelfs onmisbaar. Dit ondersteunt de aanname dat opvang voor straatprostituees belangrijk is en wordt bovendien bevestigd door het belang dat door respondenten aan de opvang in de huiskamer wordt toegekend; 96% van de respondenten vindt het belangrijk dat er opvang is op de tippelzone. Respondenten is voorgelegd wat de sluiting van de huiskamer voor hen persoonlijk zou betekenen. 89% van de respondenten geeft aan het erg te vinden als de huiskamer zou sluiten. Het gemis van onderdak en bescherming (5) en het gemis van de diensten (5) vinden de respondenten het ergst. Daarnaast worden het gemis van contacten (3), een plek om terecht te kunnen met vragen (3), het gemis van hygiëne (2) en het vaker zonder condoom werken (1) genoemd. Drie respondenten geven aan dat het voor hen niet zoveel zou uitmaken als de huiskamer gesloten zou worden, omdat ze ook elders hulp kunnen krijgen.
§ 4.3.8 Zorgbehoefte na sluiting van de huiskamer Om de zorgbehoefte van straatprostituees na het sluiten van de huiskamer in kaart te brengen is uitgegaan van de gebruikmaking van zorg via en buiten de huiskamer zoals deze door de respondenten is gerapporteerd, alsmede van de huidige problemen die respondenten in hun leven ondervinden. In tabel 4.11 staan alle problemen vermeld die door respondenten zijn gerapporteerd. Zeer opvallend is dat slechts vier respondenten in de steekproef aangeven geen problemen te hebben. Dit ondersteunt de schets die uit de literatuur reeds naar voren is gekomen; namelijk dat straatprostituees een kwetsbare groep vrouwen vormen met problemen op zeer veel leefgebieden.
De straat, je werkplek 91
Tabel 4.11 Aantal respondenten dat problemen ervaart op betreffend gebied
Problemen op het gebied van financiën Problemen op het gebied van huisvesting Problemen op het gebied van illegaliteit/ vergunningen Problemen op het gebied van gezondheid Problemen op het gebied van relaties/ familie Problemen op het gebied van verslaving Problemen op het gebied van gedwongen prostitutie Problemen op het gebied van psychiatrie Problemen op andere gebieden Geen problemen gerapporteerd
(%) 48% 31% 31% 21% 17% 17% 7% 7% 7% 14%
Aantal (14) (9) (9) (6) (5) (5) (2) (2) (2) (4)
Zoals in tabel 4.11 is af te lezen hebben respondenten voornamelijk aangegeven problemen te hebben op het gebied van financiën, huisvesting en illegaliteit of vergunningen. Tevens valt op dat van de respondenten die problemen hebben gerapporteerd op de leefgebieden die in de tabel zijn opgenomen 29% aan geeft dat zij geen hulp of begeleiding nodig heeft bij deze problemen, omdat zij deze zelf kan oplossen of geen behoefte heeft aan hulp. Van de overige respondenten geeft 52% aan dat zij voldoende hulp heeft bij haar problemen, voornamelijk via de SHOP huiskamer. 5% van de respondenten met problemen ervaart onvoldoende hulp bij problemen te hebben en 14% geeft aan helemaal geen hulp te hebben terwijl zij dat wel zou willen, voornamelijk in de vorm van noodzakelijke papieren om in Nederland te mogen verblijven en werken. Dat een aanzienlijk deel van de respondenten voornamelijk hulp ontvangt via de huiskamer duidt erop dat een deel van de zorgvraag van respondenten bij het sluiten van de huiskamer onbeantwoord blijft. Wanneer men terugblikt op de huidige hulpvraag van respondenten aan de huiskamer blijkt de toegang tot artsen via de huiskamer en de beschikbaarheid van (goedkope) condooms het belangrijkst, dit zijn tevens de onderdelen waarvan in de huiskamer door de meeste respondenten gebruik wordt gemaakt. Het is voor te stellen dat respondenten ook na het sluiten van de huiskamer behoefte hebben aan een post waar zij laagdrempelige medische en preventieve gezondheidszorg kunnen krijgen, zonder dat zij daarvoor verzekerd hoeven zijn of zich voor hun werk moeten schamen. Hoewel een relatief kleine groep respondenten (21,4%) van de mogelijkheid tot slapen in de slaapopvang gebruik maakt is dit bij uitstek een kwetsbare groep respondenten, van wie de hulpvraag op dit gebied niet mag worden vergeten. Er is bij deze respondenten niet alleen behoefte aan een plek om te slapen, ook andere mogelijkheden tot opvang, zoals zij deze nu voor een deel in de huiskamer vinden zijn voor deze respondenten belangrijk. In de interviews zijn het ook deze respondenten die pleiten voor een warme maaltijd in de huiskamer, zoals hier vroeger wel de mogelijkheid toe was. Wanneer aan de respondenten gevraagd wordt waaraan zij behoefte hebben als de huiskamer zou sluiten geeft een aanzienlijk deel (37%) van de respondenten aan geen behoefte te hebben aan vervangende steun. Dit is opvallend gezien de mate waarin respondenten gebruik maken van de diensten die via de huiskamer aan hen worden geleverd. Zoals op basis van de gebruikmaking in de huiskamer verwacht kan worden, geeft 27% van de respondenten aan behoefte te hebben aan een medische voorziening. Eén respondent heeft behoefte aan een gebruikersruimte en twee respondenten zouden een combinatie willen zien van een gebruikersruimte met medische
De straat, je werkplek 92
voorziening. De overige 22% van de steekproef zou behoefte hebben aan iets anders, het vaakst genoemd is een soortgelijk huiskamerproject. In geval van sluiting van de huiskamer verwachten 9 respondenten (32%) aan te kloppen bij andere instellingen voor hulp of ondersteuning.
Hiervan maken er 6 reeds gebruik van
hulpinstellingen buiten de huiskamer. 19 respondenten (78%) denken daarentegen niet aan te kloppen bij andere instellingen voor hulp of ondersteuning. De redenen die hiervoor worden opgegeven zijn: ik weet niet waar ik zou moeten aankloppen (58%), de drempel is te hoog (10%) of andere redenen (32%), zoals: bij andere instellingen kan ik alleen overdag terecht, er is geen begrip voor mijn vak, of niet nader gespecificeerde redenen.
Een andere variabele die van belang is bij het formuleren van de toekomstige zorgbehoefte van respondenten is hun toekomstverwachting ten aanzien van werk. Gaan zij stoppen met prostitutie, of niet? In tabel 4.12 een overzicht te vinden van de verwachtingen die respondenten ten aanzien hiervan hebben. Tabel 4.12 Aantal respondenten dat gaat stoppen met prostitutie, of andere typen prostitutiewerk gaat doen (n=28)
Totaal Gebruiksters van drugs Migrante respondenten
Stoppen 25% (7) 17% (1) 20% (3)
Tippelen 34% (10) 50% (3) 27% (4)
Escort 11% (3) 17% (1) 20% (3)
Thuiswerk 7% (2) 0% (0) 13% (2)
Raam 4% (1) 0% (0) 0% (0)
Anders 18% (5) 17% (1) 20% (3)
Uit de tabel is af te lezen dat een kwart van de respondenten denkt met prostitutie te gaan stoppen. Of dit ook daadwerkelijk zal gebeuren is uiteraard onduidelijk, maar wanneer men hier van uitgaat zullen dit de respondenten zijn die in de reguliere hulpverlening hun weg zullen moeten vinden. De respondenten die aangeven raamwerk te gaan doen of die in een club terecht komen kunnen in principe bereikt worden via de programma’s die vanuit de GG&GD en andere hulpinstellingen voor deze respondenten zijn opgezet. Er is echter maar één vrouw die aangeeft dit te zullen doen. Van de respondenten die verwachten te zullen blijven tippelen geven er twee aan op de Waldorpstraat te blijven werken, twee zullen elders in Den Haag gaan tippelen en twee zeggen elders in Nederland te gaan tippelen, maar niet op een tippelzone. Deze respondenten zullen voor de hulpverlening hoogstwaarschijnlijk onbereikbaar worden, tenzij zij de weg er naar toe zelf bewandelen. Vier respondenten geven aan te blijven tippelen op een van de andere tippelzones in Nederland. Deze groep respondenten kan aansluiten bij de huiskamerprojecten aldaar en is niet van zorg verstoken. Of respondenten stoppen met prostitutie is, zoals blijkt uit de verhandeling over vrouwenhandel, niet altijd een vrije keuze. Hoewel in de steekproef slechts twee respondenten aangeven onder dwang te werken, kan hier bij meer straatprostituees sprake van zijn. Daarnaast hebben met name transseksuele
respondenten
aangegeven
in
het
land
van
herkomst
geen
andere
carrièremogelijkheden te hebben. “In Maleisië waar ik vandaan kom vragen ze altijd je papieren als je naar werk zoekt, zelfs als het gaat om huishoudelijk werk. Soms vinden ze dat je geschikt bent, maar zodra ze in je paspoort zien dat je een man was houdt het op. Er is geen werk voor transseksuelen”. Wanneer men de plaats van betaalde seks in het leven van de respondenten bestudeerd, ziet men dat
De straat, je werkplek 93
voor bijna 90% van de steekproef prostitutie de belangrijkste bron van inkomsten is. Het lijkt daarom onaannemelijk dat het voor veel straatprostituees is weggelegd de overstap te maken naar een regulier leven.
§ 4.3.9 Gezondheidsgedrag in de huidige situatie In hoofdstuk twee is beargumenteerd dat een deel van de gezondheidsproblemen die straatprostituees ondervinden worden veroorzaakt door het eigen gedrag, dat daarom de belangrijkste variabele van beïnvloeding vormt in de huidige interventies voor straatprostituees. In de enquête zijn vragen gesteld over drugs en condoomgebruik, twee belangrijke bedreigers van de gezondheid.
Drugsgebruik Als het gaat om drugsgebruik is reeds opgemerkt dat de groep drugsgebruikende prostituees hoogstwaarschijnlijk in het onderzoek is ondervertegenwoordigd. In de steekproef zijn vijf van de respondenten drugsgebruiksters, één vrouw is recent afgekickt. Van de drugsgebruikende respondenten rookt het grootste deel cocaïne (basen). Vier respondenten gebruiken iedere dag cocaïne, één vrouw gebruikt om de dag een bolletje heroïne en af en toe cocaïne. De drugsgebruikende respondenten in de steekproef gebruiken al jaren drugs, variërend van 5 tot 25 jaar. Twee respondenten hebben in de huiskamer het informatiemateriaal over drugs gelezen en voorlichting over drugs gekregen door huiskamermedewerkers, drie hebben dit niet. Geen van de respondenten injecteert drugs, wat de kans op drugsgerelateerde aandoeningen (spuitabcessen, Hepatitis B en C) kleiner maakt.
Condoomgebruik Het gerapporteerde condoomgebruik onder de respondenten is erg hoog. Alle respondenten gebruiken condooms, waarvan er 25 (89%) in seksuele contacten met klanten altijd een condoom gebruiken (dat wil zeggen zowel bij oraal als vaginaal en anaal contact). Dat wil zeggen dat op grond van de mondelinge enquête de meerderheid van de respondenten zich tot het type “consequente condoomgebruik” mag scharen, zoals gedefinieerd door Vanwesenbeeck (1994). Drie respondenten (11%) zeggen soms wel en soms niet een condoom te gebruiken. De voornaamste reden voor het maken van een uitzondering als het op condoomgebruik aankomt is geld. Deze respondenten geven aan dat zijn klanten bereid zijn meer geld te betalen voor seksuele contacten zonder condoom. De meeste respondenten (71%) kopen hun condooms altijd in de huiskamer, 25% doet dit soms en 4% nooit. De belangrijkste reden om condooms in de huiskamer te kopen is dat deze aanzienlijk goedkoper zijn dan bij een drogist. Bovendien geven respondenten aan overdag vaak geen tijd te hebben om condooms of andere werkgerelateerde artikelen (tissues, glijmiddel) te kopen. 79% van de respondenten heeft het informatiemateriaal over veilige seks en SOA’s in de huiskamer gelezen en 71% heeft hierover voorlichting gekregen van de huiskamermedewerkers. Er zijn meer Nederlandse respondenten die niet aan de voorlichting zijn blootgesteld dan migrante respondenten (p<.05).
De straat, je werkplek 94
§ 4.3.10 Verwachte gezondheidseffecten na sluiting van de tippelzone Belangrijke verwachte effecten van sluiten van de tippelzones zoals deze door hulpinstellingen zijn aangemerkt liggen op het terrein van het welzijn en de gezondheid van straatprostituees. Toename van geweld naar de respondenten, stijging van het aantal seksuele contacten zonder condoom, slechtere hygiëne en afname van het aantal SOA controles zijn enkele van de effecten die door hulpinstellingen worden verwacht wanneer straatprostituees het zonder de huidige faciliteiten moeten stellen. Met de respondenten is besproken of zij zich kunnen indenken wat er voor hen zou veranderen op het moment dat de tippelzone zou sluiten. In voorgaande paragrafen zijn de directe gevolgen op financieel en sociaal gebied, zoals respondenten deze verwachten, beschreven. In deze paragraaf zal worden ingegaan op de verwachtingen ten aanzien van het welzijn en de gezondheid.
Verwacht drugsgebruik Op het drugsgebruik van de respondenten uit deze steekproef lijkt het sluiten van de faciliteiten geen invloed te hebben. De drugsgerelateerde diensten die via de huiskamer worden aangeboden worden niet tot nauwelijks gebruikt en bovendien is het geen doelstelling van de huiskamer om het drugsgebruik te controleren.
Verwacht condoomgebruik Wanneer het gaat om condoomgebruik in seksuele contacten blijft het verwachte condoomgebruik onder de respondenten hoog. Van de 25 respondenten die rapporteerden altijd een condoom te gebruiken in de seksuele contacten met klanten denken er 22 dit nog steeds te doen, ook wanneer de zone is gesloten en zij hun condooms niet meer via de huiskamer kunnen kopen. “Of ik een condoom gebruik heeft niets met de huiskamer te maken, ik doe het voor mijn eigen veiligheid en bovendien is het hygiënischer in de auto” zegt één van deze respondenten. Een andere vrouw geeft aan “Als ik geen condooms heb ga ik de deur niet uit, dat doe ik nu ook niet”. Drie respondenten geven aan dat zij verwachten dat zij niet meer altijd een condoom zullen gebruiken. “Overdag slaap ik, nu kan ik ’s nachts altijd terecht voor een paar condooms, straks niet meer. En ik moet toch geld verdienen” geeft één van deze respondenten aan. Van de drie respondenten die soms wel en soms niet een condoom gebruiken in de seksuele contacten met klanten denkt er één dat ze in de toekomst niet vaker dan ze nu doet uitzonderingen zal maken. De andere twee respondenten verwachten dat dit wel gaat gebeuren.
Verwachtingen ten aanzien van geweld 61% van de respondenten in de steekproef verwacht meer te maken te krijgen met geweld wanneer de tippelzone wordt gesloten. “Ik denk dat er meer freaken komen die weten dat je niet meer beschermd bent en dat ik vaker door klanten beroofd zal worden”. Opvallend is dat een aantal keren wordt aangegeven dat respondenten niet alleen verwachten zelf meer met geweld geconfronteerd te worden, maar ook dat andere vrouwen hieraan zullen worden blootgesteld. Eén illustratie hiervan is
De straat, je werkplek 95
een respondent die aangeeft dat zij verwacht dat na sluiting van de tippelzone mannen op andere plekken op zoek gaan naar seks. Zij denkt dat mannen in plaats van prostituees te bezoeken respondenten op straat of in bars lastig zullen vallen of tot seks zullen dwingen.
Verwachtingen ten aanzien van welzijn Wat betreft hun algehele welzijn verwachten verwacht een groot deel van de respondenten dat “alles slechter gaat worden”. Wanneer wordt doorgevraagd naar dit “slechter”, wordt door respondenten opgemerkt dat zij denken dat hun gehele situatie er op achteruit zal gaan. “Waar moet ik heen?”, “Wat kan ik anders?”, “Ik doe dit al zo lang” zijn de gedachten die maken dat respondenten liever nog niet nadenken over een eventuele sluiting van “hun” tippelzone. Een aantal respondenten heeft zich voorgenomen te stoppen met de prostitutie en ander, “normaal” werk te zoeken. Van de andere respondenten zijn de plannen een stuk onzekerder. Het gebrek aan mogelijkheden en alternatieven voor de respondenten leidt ertoe dat zij over de gehele linie een verslechterd welzijn verwachten. De financiële problemen die de respondenten boven het hoofd hangen maken sommigen erg negatief gestemd. “Ik verwacht dat er meer inbraken gaan komen als de zone wordt gesloten”, zegt één van de respondenten, waarmee zij aangeeft dat zij niet weet of zij nog op een legale manier aan inkomsten kan komen om zich haar druggebruik en onderkomen te kunnen veroorloven.
§ 4.4 Discussie
Wanneer wordt teruggeblikt op het ontwerp, de uitvoering en de resultaten van het onderzoek, zijn er enkele aspecten te onderscheiden die discussie behoeven.
Het eerste punt betreft de omvang en representativiteit van de steekproef. De steekproef in dit onderzoek beslaat 28 respondenten. Dit is een relatief kleine steekproef voor kwantitatief onderzoek. Voor de context waarin het onderzoek is uitgevoerd is het echter een aanzienlijke steekproef, die een redelijk goede representatie vormt voor de Haagse populatie straatprostituees. Naar schatting van stichting SHOP werken er momenteel circa vijftig tot zestig unieke straatprostituees op de tippelzone. Hiervan werken niet alle straatprostituees even frequent. De indruk bestaat dat het grootste gedeelte van de straatprostituees die tijdens het veldwerk op de tippelzone hebben gewerkt voor het onderzoek zijn benaderd. In hoeverre is nu deze Haagse steekproef vergelijkbaar met andere steden waar straatprostituees werkzaam zijn? Waar bij andere onderzoekspopulaties gemakkelijk uitspraken te doen zijn over de mate waarin de steekproef representatief is voor de totale populatie waarin men geïnteresseerd is, wordt dit bij de populatie straatprostituees een lastig verhaal. Hoewel enig inzicht is in de omvang van de groep straatprostituees in Nederland bestaat (zie hoofdstuk 1), is de kennis ten aanzien van demografische kenmerken van straatprostituees minimaal. Slechts op een aantal kenmerken zijn uit onderzoek schattingen en gegevens beschikbaar. Deze verhandeling over
De straat, je werkplek 96
representativiteit beperkt zich dientengevolge tot die kenmerken waarover wel uitspraken gedaan kunnen worden. Het eerste kenmerk is etniciteit. Wanneer men recent onderzoek en recente schattingen bestudeerd ziet men dat naar schatting 50 tot 70% van de prostituees in Nederland van migrante afkomst zijn. Deze percentages zijn niet gesplitst naar straatprostitutie en er kan daarom niets met zekerheid gezegd worden. Toch lijkt de groep migrante straatprostituees met 55,6% in het onderzoek redelijk vertegenwoordigd te zijn. Het tweede kenmerk waarover enig inzicht bestaat is de “mate van vrouw zijn” van prostituees. In onderzoek van de GG&GD en de Stichting SOA bestrijding (Van der Helm, 1999) blijkt ongeveer 5% van de prostituees in Nederland transseksueel of transgender. Met een aandeel 29% is deze groep in dit onderzoek dan wel oververtegenwoordigd, dan wel duidt dit percentage erop dat de groep transseksuelen in de straatprostitutie relatief groter is dan in de totale populatie prostituees. Het laatste lijkt aannemelijk. Wat betreft drugsgebruik variëren de schattingen nogal en zijn de gegevens ietwat verouderd. Toch duiden de beschikbare gegevens erop dat in dit onderzoek de groep drugsgebruikende straatprostituees (met 21% versus percentages van 50 tot 75%) ondervertegenwoordigd is. Al met al wordt aangenomen dat hoewel de Haagse steekproef op sommige punten wellicht afwijkt van straatprostituees in andere steden, hun attitude ten aanzien van tippelzones en huiskamers hierdoor niet is beïnvloed en dat de resultaten van dit onderzoek ook opgaan voor andere steden in Nederland.
Het tweede punt van discussie is de tijd die van respondenten is gevergd. Tijdens de pretest ging het afnemen van de vragenlijst in een rap tempo, waardoor de vragenlijst is verlengd om inhoudelijk meer te weten te komen. Als gevolg van deze verlenging werd de afnametijd echter aanzienlijk langer. Met Nederlandstalige, heldere respondenten kon zelfs met doorvragen de enquête in een tijdsbestek van niet langer dan 15 tot 20 minuten worden afgenomen. Wanneer de vragenlijst werd afgenomen met respondenten die anderstalig zijn of die onder invloed waren van middelen, bleek het onmogelijk de afnametijd kort te houden. Hierdoor is soms erg veel van de respondenten gevergd. Een enkele keer is het voorgekomen dat niet de hele lijst kon worden afgenomen omdat respondenten aangaven weinig tijd te kunnen missen. Met drie uur tijd om klanten te werven werden respondenten soms voor een dilemma gezet wanneer bleek dat de afnametijd uitliep. Waar noodzakelijk is respondenten de kans gegeven de lijst in twee keer af te nemen.
Dan is er het punt van discussie dat sociaal wenselijk antwoorden betreft. Hoewel het mogelijk is dat door respondenten sociaal wenselijk geantwoord is waar het gevoelige onderwerpen als condoomgebruik en gedwongen prostitutie betreft, is er geen enkel bewijs dat werkelijk sprake was van een tendens tot sociaal wenselijk antwoorden.
De straat, je werkplek 97
Het laatste discussiepunt betreft de literatuur waarop het onderzoek gestoeld is. Deze is nauwelijks recent en op veel punten zelfs verouderd. Dit onderzoek kan de update hiervan, hoewel beperkt, ondersteunen: Het eerste onderwerp in de literatuur dat nog steeds vraagtekens met zich meebrengt is de demografische samenstelling van de populatie straatprostituees. De schattingen die bekend zijn worden door de resultaten in dit onderzoek gesteund. Gezien de beperkte steekproefomvang kan men hier slechts ten dele conclusies aan verbinden, doch iedere wetenschappelijke bijdrage ter aanvulling van de beschikbare kennis, is gewenst. De andere literatuur die een hernieuwde impuls behoeft, betreft de rapportage ten aanzien van beschermingsgedrag in commerciële seksuele contacten. In hoofdstuk twee is ten aanzien van beschermingsgedrag ingegaan op beschermingstijlen en situationele cues. In deze discussie wordt aan de hand van dit onderzoek geschetst hoe de literatuur zich op deze punten verhoudt tot de resultaten. Indien men de beschermingstijlen zoals in hoofdstuk twee beschreven bestudeert, valt op dat de resultaten in dit onderzoek zich lastig verhouden tot de bevindingen en conclusies van Vanwesenbeeck (1994), die prostituees duidelijk kon indelen in drie groepen aan de hand van hun beschermingsgedrag in seksuele contacten. In haar onderzoek schaart Vanwesenbeeck de populatie straatprostituees voornamelijk tot de groep “risiconeemsters”, omdat het de straatprostituees zijn die omwille van hun financiële problemen, drugsgebruik en ervaren concurrentie weinig selectief zijn met klanten. Slechts een klein deel van de straatprostituees in haar steekproef beschermen zich consequent, het gaat hierbij voornamelijk om de niet gebruikende respondenten. In het huidige onderzoek rekenen bijna alle respondenten binnen de steekproef zich tot de groep “consequente beschermsters” en rapporteren altijd een condoom te gebruiken bij orale, anale en vaginale seks. Dit is een groot verschil in bevindingen. Overeenkomsten zijn er wel tussen de schets van de risiconemende respondenten van Vanwesenbeeck en de steekproef in dit rapport. Ook in dit onderzoek bestaat een groot deel van de steekproef uit migrante prostituees zonder vergunning, drugsgebruikende respondenten en respondenten met financiële problemen, waarvan de indruk bestaat dat hun welzijn laag is. Er is regelmatig door de respondenten aangemerkt dat zij concurrentie op de zone ervaren. Het hoge condoomgebruik dat in dit onderzoek gerapporteerd is komt wel overeen met de tendens die in hoofdstuk twee is beschreven, namelijk dat het condoomgebruik onder (straat)prostituees is toegenomen tot een hoog niveau van bescherming. Dit duidt erop dat de populatie straatprostituees anno 2004 wezenlijk verschilt van die in 1994. Tien jaar na dato zijn de bescherminstijlen van straatprostituees van andere aard dan in het onderzoek van Vanwesenbeeck is beschreven. Culturele veranderingen en veranderingen in de samenstelling van de populatie straatprostituees liggen hieraan mogelijk ten grondslag. Het beeld ontstaat dat straatprostituees anno 2004 zich consequent beschermen tijdens seksuele contacten met klanten, omdat zij zich zeer bewust zijn van de risico’s die wisselende seksuele contacten met zich mee brengen. De situationele aspecten die in hoofdstuk twee zijn beschreven en die de doorslag gaven tot onveilig seksueel gedrag lijken in de huidige situatie veel minder doorslaggevend te zijn. Waar romantische gevoelens en genegenheid voor klanten volgens het literatuuronderzoek leidden tot de neiging af te zien van
De straat, je werkplek 98
condoomgebruik, lijkt een zodanige cultuuromslag te hebben plaatsgevonden dat in de huidige situatie “softe” situationele cues nauwelijks nog invloed hebben op het beschermingsgedrag van straatprostituees. Voor de enkele straatprostituees die niet consequent condooms gebruiken zijn “harde” redenen nodig om van het condoomgebruik af te zien. Er moeten duidelijke, zwaarwegende “benefits” tegenover staan om de eigen veiligheid op het spel te zetten. Geld lijkt de enige doorslag te geven wanneer de financiële nood hoog is. Deze verschuiving van softe naar harde redenen ter afweging van condoomgebruik past uitstekend bij het beeld dat consequent condoomgebruik de maatstaf is. Desondanks gebruikt 10% van de respondenten inconsistent een condoom en de verwachting is dat dit percentage zal toenemen na sluiting van de tippelzone en huiskamer. Voor de gezondheid van respondenten is dit een belangrijke bedreiging, een SOA kan al worden opgelopen bij één onveilig seksueel contact. In dit onderzoek is niet gemeten hoeveel respondenten ook in privé contacten onveilige seks hebben, maar wanneer men een vergelijking trekt met het onderzoek van De Graaf (1995), waarin 10% van de respondenten rapporteerden zowel onveilig seksueel contact te hebben met klanten als privé-partners kan men een toenemend risico voor de verspreiding van SOA’s en HIV via prostitutiecontacten verwachten. Meer onderzoek naar condoomgebruik onder straatprostituees is noodzakelijk om de resultaten in het huidige onderzoek te kunnen vergelijken en met meer zekerheid uitspraken op dit gebied te kunnen doen.
§ 4.5 Resumé Voor straatprostituees zijn tippelzone en huiskamer erg belangrijk voor hun werk. Respondenten geven aan het erg te vinden wanneer de tippelzone en huiskamer zouden sluiten, zowel om de financiële gevolgen die dit voor hen zou hebben, als om de sociaal-maatschappelijke gevolgen. Met betrekking tot de tippelzone bestaan niet alleen bij gemeenten, maar ook onder de respondenten gemengde gevoelens, zij het om andere redenen. Enerzijds geven respondenten aan de tippelzone nodig te hebben om geld te kunnen verdienen en vinden zij dat de tippelzone goede mogelijkheden biedt tot het werven van klanten. Ook de afwerkplekken worden gewaardeerd. Anderzijds laat de veiligheid van straatprostituees op de tippelzone te wensen over. Waar in hoofdstuk twee naar voren is gekomen dat geweld de belangrijkste bedreiger is voor het welzijn van prostituees, komt in dit onderzoek naar voren dat straatprostituees zich op de tippelzone lang niet altijd veilig voelen en de angst voor geweld (en toename ervan na sluiting van de tippelzone) bij straatprostituees aanwezig is. Op de afwerkplekken daarentegen voelen respondenten zich wel veilig. Ze ervaren dat hun veiligheid daar beter wordt beschermd. Ondanks gevoelens van onveiligheid wegen de voordelen van de tippelzone voor respondenten zwaarder dan de nadelen; zij zien de tippelzone liever open dan gesloten. De huiskamer op de tippelzone wordt bovendien positief gewaardeerd en met name van de opvang, medische en preventieve gezondheidszorg wordt door de respondenten veelvuldig gebruik gemaakt. Dit zijn ook de onderdelen van zorg die voor de respondenten het meest belangrijk zijn. Een
De straat, je werkplek 99
groot deel van de straatprostituees zal niet uit de prostitutie stappen wanneer de faciliteiten worden gesloten en een nog groter deel zal blijven tippelen, niet eens altijd op andere tippelzones. Hierdoor zal een groot deel van de respondenten buiten de reguliere zorg blijven vallen en tevens onbereikbaar worden voor de specifieke zorg die momenteel aan het wordt aangeboden. Het grootste deel van de respondenten heeft problemen op één of meer leefgebieden, waarvoor zij voornamelijk hulp hebben in de vorm van hulpverlening in en via de huiskamer. Een deel van de respondenten geeft aan geen behoefte te hebben aan een andere voorziening als de huiskamer wegvalt. Verder liggen de zorgbehoeften voornamelijk op het medische vlak en is er behoefte aan een gebruikersruimte. De meeste respondenten denken zelf niet aan te kloppen bij een andere hulpinstelling als de huiskamer sluit. De voornaamste reden hiervoor is dat respondenten niet weten waar ze terecht zouden kunnen en de drempel naar andere instellingen te hoog vinden. In het volgende hoofdstuk worden aan de hand van beide deelonderzoeken diepgaandere conclusies getrokken, waarbij een overzicht wordt geschetst van de huidige situatie en mogelijkheden worden onderzocht voor toekomstige zorgverlening aan straatprostituees in het geval dat gemeenten besluiten tippelzones en huiskamers te sluiten, ondanks de argumenten die pleiten voor het aanhouden ervan.
De straat, je werkplek 100
5
Discussie en aanbevelingen
§ 5.1 Conclusie Nederland kent sinds 1984 verscheidene tippelzones; ontstaan om overlast in woonwijken en de bedreiging van de volksgezondheid door risicovolle seksuele contacten te bestrijden. In de probleemstelling is de tendens tot sluiting van deze tippelzones beschreven, voortkomend uit de toenemende handel in vrouwen en drugs die met de tippelzones worden geassocieerd. Door een aantal grote gemeenten is de situatie beschreven als onwenselijk en onhandelbaar. Het sluiten van tippelzones zou een einde moeten maken aan de beschreven problemen. Er is uiteengezet dat sluiting van de tippelzone niet alleen inhoudt dat voor straatprostituees hun werkplek verdwijnt, maar dat tevens de huiskamerprojecten op de tippelzones, die inmiddels bekend staan als erkende hulpverleningsinstituten, worden gesloten. Met de dreiging tot sluiting van huiskamerprojecten zijn enkele prangende vragen gerezen waarop in dit rapport getracht is gefundeerd antwoord te geven. Daarbij is zowel in kaart gebracht welke effecten het sluiten van tippelzones mogelijk heeft op het functioneren van stedelijke zorgnetwerken, als nagegaan hoe de gezondheidssituatie van straatprostituees zich mogelijk zal ontwikkelen
wanneer
de
huiskamerprojecten
verdwijnen.
Ter
beantwoording
van
de
onderzoeksvragen is zowel gesproken met informanten uit het zorgverleningcircuit, als met straatprostituees. Uit het onderzoeksmateriaal dat is verzameld onder informanten uit het zorgverleningcircuit zijn een aantal uitkomsten gekomen, die hierna per onderzoeksvraag uiteengezet worden:
Vraag 1: Hoe is de zorgverlening aan straatprostituees in Nederland georganiseerd en welke rol spelen huiskamerprojecten in het zorgnetwerk?
Conclusie: Er bestaat een gecombineerd zorgaanbod voor straatprostituees dat is opgezet vanuit verschillende typen zorginstellingen op het terrein van de preventieve gezondheidszorg, medische gezondheidszorg, geestelijke gezondheidszorg& maatschappelijk werk, maatschappelijke opvang, verslavingszorg en politie&justitie. Naast de overkoepelende huiskamerprojecten, die gezien kunnen worden als aparte sector, zijn het bijvoorbeeld instellingen als de GG&GD en Het Leger Des Heils die vanuit bovengenoemde terreinen betrokken zijn in de hulpverlening op stedelijk niveau. Het gecombineerde zorgaanbod vindt met name plaats via de huiskamers. Ondanks enkele knelpunten in het doen van het zorgaanbod, die gerelateerd zijn aan de doelgroep van zorg, de samenwerking tussen hulpinstellingen en gebreken in het zorgaanbod, wordt het zorgnetwerk door informanten uit het hulpverleningcircuit positief geëvalueerd. Met name de
101
laagdrempeligheid van zorg via huiskamerprojecten wordt als positief kenmerk van het zorgaanbod genoemd. Het aanbieden van diensten via huiskamerprojecten lijkt effectief waar het gaat om het bereik van de doelgroep; naar schatting wordt zo’n 90% van de straatprostituees via huiskamers bereikt. Een nadeel is dat bij instellingen nauwelijks tot geen inzicht is in de overige factoren die de effectiviteit van het zorgaanbod bepalen, zoals bijvoorbeeld de effecten op het gezondheidsgedrag en het niveau van kennis over SOA. Dit maakt het onmogelijk om sluitende uitspraken te doen over het objectieve effect van huiskamerprojecten. Het subjectieve belang dat door hulpinstellingen aan de huiskamer is toegekend is groot.
Vraag 2: Wat zijn de opvattingen van straatprostituees ten aanzien van de zorgverlening en welke rol spelen de huiskamerprojecten voor hen? Conclusie: De straatprostituees in de steekproef hadden veel problemen, met name op het gebied van financiën, huisvesting en illegaliteit. De zorgvragen van straatprostituees worden voornamelijk bij de huiskamer neergelegd. Buiten de huiskamer wordt nauwelijks gebruik gemaakt van andere vormen van hulpverlening. De huiskamer is door respondenten zeer positief gewaardeerd; het belang dat aan de verschillende diensten werd toegekend is hoog. Via de huiskamer wordt voornamelijk gebruik gemaakt van de medische en facilitaire diensten. Ten aanzien van de tippelzone bestaan onder straatprostituees gemengde gevoelens. Straatprostituees zijn voor hun inkomsten sterk afhankelijk van de tippelzone. Voor 77% van de respondenten is prostitutie de belangrijkste bron van inkomsten en 79% van de respondenten werkt alleen op de tippelzone. Dat wil zeggen dat de inkomsten voornamelijk in de straatprostitutie gegenereerd worden. Dat veel respondenten prostitutie ervaren als de enige mogelijkheid om geld te verdienen blijkt ook uit de toekomstverwachting die zij hebben: 75% van de respondenten denkt niet met de prostitutie te stoppen wanneer de tippelzone sluit. Hoewel de tippelzone belangrijk is voor de inkomsten, hebben respondenten er ook negatieve associaties bij. Zo wordt de tippelzone door een aanzienlijk deel van de respondenten (43%) als onveilig ervaren. Desondanks is de angst voor toenemende onveiligheid bij het verdwijnen van de tippelzone ook bij een deel van de respondenten aanwezig. Een kwart van de respondenten denkt in dat geval afhankelijker te zijn van een pooier voor de eigen veiligheid. Het huidige gezondheidsgedrag van de respondenten in de steekproef was minder zorgwekkend dan op basis van de literatuur werd aangenomen. Zo kwam intraveneus drugsgebruik in de steekproef niet voor (hoewel is aangenomen dat drugsgebruikende straatprostituees in de steekproef ondervertegenwoordigd waren). Tevens was het condoomgebruik in de steekproef hoog en consistent. Door 89% van de respondenten werd consequent condoomgebruik gerapporteerd.
102
Vraag 3: Wat zijn de effecten van het sluiten van tippelzones en huiskamerprojecten volgens zorgverleners en straatprostituees?
Conclusie: Na het sluiten van tippelzones wordt niet verwacht dat straatprostituees zullen stoppen met tippelen. Het tippelen wordt voor straatprostituees gezien als enige mogelijkheid om geld te verdienen, in een reguliere baan passen zij in veel gevallen niet. Van de straatprostituees in de steekproef verwacht 75% zich te blijven prostitueren, waarvan het grootste gedeelte op straat. Dit betekent dat de aan prostitutie gerelateerde zorgvragen zullen blijven bestaan. Bij het wegvallen van huiskamerprojecten verwachten hulpinstellingen problemen bij het kunnen doen van een zorgaanbod. De verwachting is dat straatprostituees voor hulpinstellingen onbereikbaar worden en dat zij, bij gebrek aan ondersteuning, onveiliger gezondheidsgedrag zullen vertonen. Met name ten aanzien van condoomgebruik hebben informanten hun zorg uitgesproken. Of en hoe de gezondheidssituatie van straatprostituees zal veranderen door het verdwijnen van
tippelzones
en
huiskamerprojecten
is
onduidelijk,
waar
het
gaat
om
externe
gezondheidsbedreigers zoals geweld. Waar het gaat om condoomgebruik hebben straatprostituees aangegeven dat zij verwachten ook na sluiting van de tippelzone in hun werk consequent condooms te gebruiken.
Naast deze resultaten is dankzij de steekproefinformatie (beperkt) hernieuwd inzicht ontstaan in de sociaal-demografische samenstelling van de populatie straatprostituees. Hoewel deze resultaten gebaseerd zijn op een kleine steekproef dient men hierbij rekening te houden met de omstandigheden van werving. Een respons van zo’n 50% is gezien de lastig bereikbare onderzoekspopulatie en werving tijdens zeer beperkte werkuren een goed resultaat.
Concluderend Op basis van bovenstaande resultaten wordt geconcludeerd dat het van belang is het gecombineerde zorgaanbod aan straatprostituees, al dan niet met een (alternatief voor de) tippelzone voort te zetten. Deze conclusie komt voort uit de verwachtingen van informanten uit het hulpverleningcircuit en straatprostituees. Hoewel deze verwachtingen niet overeen hoeven komen met de wijze waarop de situatie in werkelijkheid uit zal pakken, bieden zij naast de kennis die men heeft over de situatie vóór het ontstaan van tippelzones het enige en daarom sterkste uitgangspunt voor discussies over het wel en wee van straatprostituees in de nabije toekomst. In dit hoofdstuk wordt naar aanleiding van de resultaten die uit elk van de deelonderzoeken naar voren zijn gekomen eerst in § 5.1 een algemeen beeld geschetst van de rol die huiskamers nu daadwerkelijk spelen in de voorlichting en gezondheidsbevordering aan straatprostituees. Gezien de bevindingen in de beide deelonderzoeken past in deze beschouwing een pleidooi voor het aanhouden van huiskamerprojecten in het stedelijke zorgnetwerk. Daarnaast gaat dit hoofdstuk in op de mogelijkheden die binnen het huidige zorgnetwerk bestaan om het wegvallende aanbod via de huiskamers over te nemen en te compenseren wanneer het doek voor de huiskamers daadwerkelijk valt.
103
§ 5.2 Aanbeveling: het aanhouden van huiskamerprojecten
Het ontstaan van de huiskamerprojecten in de huidige vorm ging gepaard met het ontstaan van de officiële tippelzones in Nederland. In alle steden met een tippel- of gedoogzone is een huiskamer ingericht op of bij die zone voor de eerste opvang van straatprostituees tijdens hun werk. De eerste huiskamerprojecten werden opgezet door Katholieke zustergemeenschappen die zich het lot van de heroïnehoertjes aantrokken, maar inmiddels zijn de huiskamerprojecten overgenomen door andere instanties, verantwoordelijk voor daklozenopvang of verslavingszorg. Hoewel de huiskamers van omvang verschillen (een caravan, een keetje, een bus of een eigen pand) zijn, zoals in hoofdstuk vier reeds is geïdentificeerd, de functies van de huiskamers gelijk: Voor straatprostituees is de functie van de huiskamer het bieden van opvang in de buurt van hun werkplek. De hulpverlening heeft altijd als doel gehad aan te sluiten bij de eerste behoeftes van de straatprostituees; in de huiskamers kunnen zij wat eten en drinken, toiletteren, er is de mogelijkheid tot het ruilen van gebruikte spuiten en vaak worden er andere producten verstrekt die de prostituees in hun vak kunnen gebruiken. Door straatprostituees wordt veel gebruik gemaakt van de huiskamers. In de gesprekken met hulpinstellingen kwam naar voren dat, afhankelijk van de zone, 85 tot 95% van de straatprostituees die werkzaam zijn op de tippelzone gebruik maken van de huiskamer. Van de straatprostituees in de steekproef is dit 75%. Door het regelmatige contact van de huiskamer met de straatprostituees en het grootschalige gebruik dat de straatprostituees van deze voorziening maken werden de huiskamers de plaats bij uitstek om te werken aan de verbetering van werk- en leefomstandigheden van de straatprostituees. Uit de gesprekken met hulpinstellingen is naar voren gekomen dat het belangrijkste deel van de zorg die de instellingen bieden op het gebied van medische en preventieve gezondheidszorg via de huiskamers wordt aangeboden en dat de huiskamerprojecten op deze wijze een voorportaal voor andere hulpverlening vormen. In wezen kan men stellen dat de huiskamerprojecten zelf het belangrijkste zorgaanbod uitmaken. Gezien de functie van de huiskamers voor straatprostituees is het niet verwonderlijk dat hulpinstellingen ervoor kiezen hun diensten via de huiskamers aan te bieden. De positieve binding die straatprostituees hebben met de huiskamer maakt dat deze bij uitstek geschikt is als schakel tussen straatprostituees en andere hulpinstellingen. Uit de mondelinge enquête die onder straatprostituees is afgenomen, is gebleken dat zij een groot belang hechten aan de huiskamer en er veelvuldig gebruik van maken. Het is daarnaast gebleken dat van andere hulpinstellingen, buiten de huiskamer om, nauwelijks of geen gebruik wordt gemaakt. Het beeld dat zowel door hulpinstellingen als straatprostituees wordt geschetst is dat de huiskamers de integratieplaats voor zorg vormen. Naast het kopje koffie dat de prostituees tijdens werkuren in de huiskamers kunnen krijgen, ondernemen de huiskamers in samenwerking met de andere hulpinstellingen een combinatie van activiteiten die tot doel hebben dat de straatprostituees zich op vrijwillige basis `gezonder´ gaan gedragen. Voor andere hulpverleningsinstellingen bieden de huiskamers op deze wijze een laagdrempelig voorportaal naar het eigen hulpverleningsaanbod. Dit geldt met name voor instellingen waar de straatprostituees uit zichzelf niet snel zouden aankloppen, omdat ze het bestaan ervan niet kennen of omdat ze de drempel te hoog vinden. Dit geldt
104
bijvoorbeeld voor instellingen als de GG&GD, SOA poliklinieken en maatschappelijk werk. Via de huiskamers kunnen de straatprostituees in contact komen met andere instellingen. Sommige instellingen, zoals de plaatselijke GG&GD hebben zelfs een spreekuur op de huiskamer. Het geïntegreerde aanbod van zorg dat de straatprostituees via de huiskamers wordt aangeboden is niet alleen voor hen zelf, maar is vanuit de overheid bezien ook een belangrijke aangelegenheid voor de volksgezondheid; het kunnen aanbieden van SOA-preventie en behandeling via de huiskamer beheerst het gevaar voor de individuele en algemene volksgezondheid. De huiskamer als integratieplaats voor diverse zorg kan gezien worden als de belangrijkste interventie gericht op de gezondheidsbevordering van de straatprostituees. In de huiskamers vindt het grootste deel van de hulpverlening plaats, zeker als het gaat om voorlichting over HIV en SOA’s. De hulpverlening vanuit de huiskamer richt zich echter niet alleen op het verstrekken van informatie, maar ook op het vergroten van de zelfeffectiviteit. Zo zijn er bijvoorbeeld vaardigheidstrainingen, waarin de prostituees leren hoe ze de klanten het best kunnen duidelijk maken dat het gebruik van een condoom verplicht is. Tot de huiskamerinterventie behoren ook andere activiteiten, zoals spuitenruil en een mogelijkheid tot het goedkoop of gratis verkrijgen van condooms, alsmede een wekelijks spreekuur met bijvoorbeeld een arts, een SOA-verpleegkundige of een maatschappelijk werker, in samenwerking met de andere hulpinstellingen binnen het netwerk. Hierbij zijn verschillende hulpinstellingen nauw betrokken. Niet alleen vormt de huiskamer het voornaamste (gezondheids-)communicatiemedium tussen de straatprostituees en hulpverleners, ook in de communicatie tussen straatprostituees en politie vormt de huiskamer het belangrijkste medium. Voor de politie vergemakkelijkt de aanwezigheid van een huiskamer de handhaving van openbare orde. Buurtklachten kunnen via de huiskamers worden gecommuniceerd. Ook stelt een spreekuur in de huiskamers, of regelmatig contact, de politie in gelegenheid een vertrouwensband op te bouwen met de straatprostituees. Zo´n band maakt het gemakkelijker de straatprostituees te stimuleren binnen de officiële zone te werken en aangifte te doen in gevallen van geweld of aanranding. In tabel 5.1 wordt op basis van de onderzoeksresultaten en onderzoek van Goderie (1997) een samenvatting gegeven van de functies van de huiskamers.
Tabel 5.1 Functies van de huiskamers, gekoppeld aan betrokkenen en activiteiten Functies Huiskamers Opvang
Betrokkenen Straatprostituees
Activiteiten huiskamers o Opvang bij tippelzone o Een luisterend oor o Eten/drinken/douche/toilet
Gezondheids-/ welzijnsbevordering straatprostituees
Straatprostituees
o o o
Voorlichting Artsenspreekuur i.s.m artsen/ GG&GD Verstrekking van condooms, schone spuiten, andere relevante producten
Ordehandhaving/ algemeen belang
Straatprostituees Politie Buurt(bewoners)
o o
Samenwerking met politie Straatprostituees “van de straat houden”
Voorportaal hulpverlening
Straatprostituees Hulpinstellingen
o
Samenwerking met andere instellingen (zoals de GG&GD en instellingen op het gebied van verslavingszorg of dag/nachtopvang)
Volksgezondheid/ algemeen belang
Straatprostituees Klanten
o o
Voorlichting over veilige seks Verstrekking van condooms
105
In dit rapport is beschreven dat in steden met een tippelzone een netwerk van hulpinstellingen actief is. Het grootste deel van de hulp wordt aangeboden via de huiskamers, een klein deel erbuiten. Het blijkt dat van het zorgaanbod via de huiskamer veel gebruik wordt gemaakt, van het aanbod erbuiten nauwelijks. Wanneer de huiskamerprojecten weg vallen uit de netwerken van hulpverlening ontstaan voor de andere hulpinstellingen problemen in het kunnen doen van een zorgaanbod. Het is te verwachten dat bij het wegvallen van de huiskamer vooral problemen ontstaan die gerelateerd zijn aan het bereiken van de straatprostituees. In Amsterdam, waar de tippelzone inmiddels gesloten is, kan men al zien dat de straatprostituees die voorheen op de tippelzone werkten voor de hulpverlening uit beeld zijn verdwenen. Tevens ziet men dat in Amsterdam straatprostituees de hulpverlening niet zelf opzoeken. Dit is ook in andere steden de verwachting. Het verdwijnen van zorg aan straatprostituees, het worst case scenario, wordt zo de nieuwe werkelijkheid. Hulpinstellingen willen wel, maar zien geen mogelijkheden.
De sector verslavingszorg lijkt de enige sector te zijn die het zorgaanbod zonder veel problemen kan voortzetten omdat het zorgaanbod vanuit verslavingszorg in de meeste steden reeds voor een groot deel buiten de huiskamers om geschiedt. De verschillende posten en opvangplekken die verslavingszorg in de stad heeft kunnen door gebruikende straatprostituees gebruikt worden om dezelfde rust te vinden die zij momenteel in de huiskamer vinden.
Men kan zich afvragen of het een slechte zaak is dat het wegvallen van huiskamers uit het netwerk mogelijk tot gevolg heeft dat zorgverlening voor een groot deel wegvalt. In dit rapport wordt beargumenteerd dat dit inderdaad het geval is. Hoewel gemeenten ervoor kunnen kiezen projecten op te starten om de straatprostituees die van de tippelzone gebruik maken uit de prostitutie te halen is dit geen oplossing voor de lange termijn.
Voor alle betrokkenen staat vast dat het verschijnsel
straatprostitutie niet verdwijnt wanneer men de faciliteiten ervoor sluit. Straatprostitutie zal weer een andere vorm aannemen, vermoedelijk de vorm die zij had voor de tippelzones werden opgericht, zich afspelend in het centrum en andere (woon)wijken. In de jaren 70 was reeds sprake van een opjaagbeleid. In de toekomst zal daarvan mogelijk weer sprake zijn. Het opjaagbeleid in de jaren 70 leidde tot een toename van het aantal geweldplegingen jegens straatprostituees. Wat de gevolgen van een toekomstig opjaagbeleid zijn is onduidelijk. Wel kan men stellen dat de kwetsbare positie waarin straatprostituees verkeren alleen maar kwetsbaarder wordt en dat hulpverlening aan deze groep des te belangrijker wordt. Niet alleen voor de straatprostituees, maar ook voor de volksgezondheid. Uit de literatuur die in hoofdstuk twee is beschreven bleek dat straatprostituees regelmatig zowel in commerciële als privé sekscontacten regelmatig het gebruik van een condoom achterwege laten. Er is reeds beargumenteerd dat in het kader van de Seksuele Netwerken Theorie voorlichting en ondersteuning met condooms, behandelingen en vaccinaties een belangrijke zaak is om verspreiding van SOA’s tegen te gaan. Dit rapport pleit dan ook voor voortzetting van de hulpverlening aan vrouwen die zich op straat of in het schemercircuit (bars, coffeeshops) prostitueren.
106
Wat zijn de mogelijkheden tot hulpverlening wanneer straatprostituees voor de hulpinstellingen niet meer als één groep via een huiskamer bereikbaar zijn?
§ 5.3 Alternatieve mogelijkheden voor zorg in de toekomst Hoewel bij verschillende betrokkenen gemengde gevoelens bestaan ten aanzien van de tippelzones, is het wenselijk dat het zorgaanbod aan straatprostituees wordt voortgezet, zelfs indien tippelzones worden gesloten. Het wegvallen van huiskamers wordt in dit rapport het worst case scenario genoemd. Doch alle hulpinstellingen zijn er zeer op gebrand met elkaar te zoeken naar nieuwe openingen en mogelijkheden om zo te komen tot een zogenaamde new best practice: de beste situatie in het slechtste geval. Dit rapport hoopt daaraan een bijdrage te leveren. Op basis van alle bevindingen in de deelonderzoeken wordt in deze paragraaf een nieuw zorgmodel voorgelegd, waarin hulpinstellingen met elkaar opnieuw kunnen trachten de zorgverlening aan straatprostituees op poten te zetten. Hoewel straatprostituees en hulpinstellingen liever de huiskamers behouden zien, wordt een nieuw scenario geschetst. Het streven binnen het nieuwe zorgmodel is in eerste instantie het totstandkomen van een optimaal zorgaanbod zoals dat momenteel bestaat, waarin “niets hoeft, maar veel mogelijk is”. Op lange termijn zou het strevenswaardig zijn de knelpunten die door hulpverleners gesignaleerd zijn aan te pakken. Het gaat hierbij met name om de knelpunten die gerelateerd zijn aan drempels en gebreken in het zorgaanbod en aan de samenwerking tussen hulpinstellingen (zie hoofdstuk vier). Momenteel is er via de huiskamerprojecten één stedelijk hulpnetwerk opgebouwd, waarin de huiskamerprojecten een centrale rol spelen en waarvia de populatie straatprostituees als één groep bereikt kan worden. Het toekomstige zorgaanbod zal vermoedelijk niet langer één netwerk vormen, maar zich veel meer binnen twee afzonderlijke netwerken afspelen. Dit is gerelateerd aan de populatie straatprostituees die bij het wegvallen van een verzamelplaats nog duidelijker op te splitsen is in twee groepen, namelijk drugsgebruikende en de niet drugsgebruikende straatprostituees.
§ 5.3.1 Zorgverlening aan drugsgebruikende straatprostituees (DGS) Zoals beargumenteerd zal de sector verslavingszorg weinig problemen ondervinden in het doen van een zorgaanbod, omdat verslavingszorg hiervoor niet afhankelijk is van het bestaan van een huiskamer. Voor verslavingszorg is daarom een belangrijke rol weggelegd in het toekomstige zorgmodel. Zoals in hoofdstuk twee duidelijk werd, gebruikt 50 tot 75% van de huidige straatprostituees in Nederland (hard)drugs. Waarschijnlijk is niet deze hele groep bekend met de drughulpverlening, maar uit gesprekken met hulpverleners kwam naar voren dat het grootste deel van de verslaafde straatprostituees reeds een traject bij verslavingszorg heeft doorlopen. Door de bekendheid van drugsgebruikende straatprostituees met verslavingszorg zullen de meeste gebruiksters de weg er naar toe kennen. In de gesprekken met hulpverleners kwam echter naar voren dat drugsgebruikende straatprostituees een groep straatprostituees vormen die nauwelijks behoefte
107
heeft aan hulpverlening en dat een aanzienlijk deel van de gebruikende straatprostituees die in de huiskamers komen de verslavingszorg inmiddels “uitkotst”, omdat de trajecten soms al vele malen zijn doorlopen. Het is daarom belangrijk dat de zorgverlening vanuit verslavingszorg aan straatprostituees een laagdrempelig karakter heeft waarbij afkicken en stoppen met prostitutie niet voorop staan, maar waarbij een acceptatiemodel gehanteerd wordt, waarbinnen wel mogelijkheden bestaan voor harm reduction. Binnen een acceptatiemodel wordt drugsgebruik in principe geaccepteerd. Laagdrempelige verslavingszorg heeft de potentie een groot deel van de gebruikende straatprostituees die zich prostitueren te bereiken. In Amsterdam ziet men dat 90% van de verslaafde straatprostituees in het centrum1 gebruik maakt van de opvang die de laagdrempelige verslavingszorg daar biedt. De zorgverlening die laagdrempelige verslavingszorg momenteel biedt, komt voor een groot deel overeen met de zorg die via de huiskamers wordt verleend. Er is sprake van dagopvang, korte nachtopvang (geen mogelijkheid tot overnachten) en gebruikersruimten met spuitomruil of andere drugposten (bijvoorbeeld methadonposten) verspreid over de stad. In de verschillende posten kunnen straatprostituees rusten, eten en drinken, douchen, schone kleren krijgen en in contact komen met hulpinstellingen, zoals het maatschappelijk werk. Wat verslaafde straatprostituees momenteel in de huiskamer vinden tijdens werkuren, kunnen zij bij het wegvallen van de huiskamer in principe ook vinden bij de drughulpverlening (vergelijk ook: tabel 5.1). Nadeel voor de straatprostituees kan zijn dat de drughulpverlening toch vaak gericht is op de verslaving en dat er geen specifieke aandacht is voor andere facetten in het leven van de straatprostituees, zoals dakloosheid, relatieproblemen en het prostitueren. Hier ligt voor de aanbieder van verslavingszorg een belangrijke uitdaging. Een medische voorziening, regelmatige spreekuren van artsen, GGD en maatschappelijk werk zoals op de huiskamer zou een welkome aanvulling zijn op het huidige aanbod, alsmede overnemen van de voorlichting en gezondheidsbevordering die via de huiskamer wordt geleverd. Een goede start zou zijn het verstrekken van voorlichtingsmaterialen en condooms op de verschillende posten in de stad. Hierin zou een samenwerkingsverband met de GG&GD, niet alleen op het gebied van verslaving, maar met name ook op het gebied van SOA bestrijding, een uitkomst zijn. Het verstrekken van condooms en voorlichting door de GG&GD via drugposten kan dan voorzien in een behoefte. Daar waar drughulpverlening niet voldoende slaapplaatsen heeft (om naar te verwijzen) kan intensiever worden samengewerkt met daklozenopvang. In een aantal steden zijn voor straatprostituees als specifieke doelgroep een aantal bedden beschikbaar, waar dit niet het geval is kan gezocht worden naar mogelijkheden hiertoe of oplossingen voor de lange termijn. Te denken valt aan een woonproject (in de sfeer van begeleid wonen). Deze voorgestelde aanvullingen op de huidige drughulpverlening zijn noodzakelijk wanneer men wenst dat het huidige gecombineerde zorgaanbod voor problemen op alle leefgebieden behouden blijft. Aanvullende sociale activiteiten, zoals deze op de huiskamer georganiseerd zijn lijken op korte termijn voor de groep gebruikende straatprostituees overbodig gezien het gebrek aan interesse en behoefte aan “gedoe” bij de straatprostituees. Op lange termijn kan men, indien wenselijk, zoeken naar mogelijkheden tot activering van de doelgroep. Daar waar geen, of niet voldoende gebruikersruimten zijn, kunnen deze worden ingericht. 1
In Amsterdam waren het niet de drugsgebruikende vrouwen die gebruik maakten van de tippelzone. Wegens het ontbreken van dealers aldaar zijn de verslaafde prostituees de tippelzone zich altijd in het centrum blijven prostitueren.
108
Instellingen Drughulpverlening 3Verstrekking condooms 3Verstrekking spuiten 3Voorlichting SOA 3Voorlichting drugs
Preventieaanbod
Behandel- en hulpaanbod
Overig aanbod
Daklozenopvang GG&GD X
X X X
3Artsenspreekuur 3Slaapplaats 3Laagdrempelige opvang 3Luisterend oor 3Doorverwijzen
X X X
X
3Eten/drinken/douche/toilet
X
X
X X
X
Tabel 5.2 Samenwerking van instellingen in een samengesteld zorgaanbod aan drugsgebruikende straatprostituees
§ 5.3.2 Zorgverlening aan niet gebruikende straatprostituees De zorgverlening aan niet drugsgebruikende straatprostituees is een heel ander verhaal dan de
zorgverlening
aan
drugsgebruikende
straatprostituees.
Waar
voor
drugsgebruikende
straatprostituees de weg naar het voor hen toekomstige zorgaanbod bekend is, is dit bij niet gebruikende straatprostituees niet vanzelfsprekend het geval. Een deel van de straatprostituees zal stoppen met prostitutie of door ander prostitutiewerk in een ander regionaal zorgnetwerk terecht komen (in een andere stad, of bijvoorbeeld bij clubartsen). Niet alle straatprostituees zullen echter stoppen met prostitutie, of in een situatie terecht komen waarin het niet mogelijk is ander werk te vinden. Om een verslechterd welzijn te voorkomen en straatprostituees te ondersteunen bij hun mogelijkheden is het voortzetten van zorg aan niet gebruikende straatprostituees, hoewel een minder kwetsbare groep dan de gebruikende straatprostituees, toch heel belangrijk. Binnen de groep niet gebruikende straatprostituees bestaan de migrante straatprostituees als subgroep. Voor deze groep geldt, dat voor zover zij niet worden teruggestuurd naar het land van herkomst, er een verschil bestaat tussen kunnen vinden en durven vinden. Als hulp echt een noodzaak wordt zou het kunnen vinden voor deze groep waarschijnlijk niet het grootste probleem zijn. Bovendien staat de groep migrante straatprostituees bij de hulpverlening bekend als een ijdele groep, die veel waarde hecht aan een goede gezondheid. Het durven vinden wordt door hulpverleners aangemerkt als een belangrijk knelpunt voor de toekomstige situatie. Via de huiskamer kunnen straatprostituees ongegeneerd uitkomen voor hun vak en zo vaak als zij willen gebruik maken van artsen zonder het risico bij de politie of vreemdelingendienst te worden aangegeven. Om straatprostituees vertrouwen te geven in andere hulpinstellingen kunnen zij in de periode voor eventuele sluiting van de huiskamer door de voor hen bekende huiskamermedewerkers naar andere hulpinstellingen
begeleid
worden.
Dit
geldt
overigens
ook
voor
de
groep
Nederlandse
straatprostituees, die de drempel naar andere instellingen te hoog vindt, geen verzekering heeft of weinig vertrouwen heeft in de hulpinstellingen. Een belangrijke initiërende rol bij de overgangsfase is weggelegd voor de huiskamerprojecten die straatprostituees bekend zullen moeten maken met de andere instellingen. De GG&GD ligt als
109
toekomstig voortrekker van zorg het meest voor de hand, aangezien de GG&GD reeds een zorgaanbod aan straatprostituees heeft op medisch en preventief vlak en met kleine aanpassingen tot een
volwaardig
zorgaanbod
voor
(ex-)(straat-)prostituees
kan
komen.
Bovendien
hebben
straatprostituees via de huiskamer hoogstwaarschijnlijk kennis gemaakt met “de gezichten achter de GG&GD”, waardoor met enkel goede voorlichting en begeleiding voldoende vertrouwen gewekt kan worden om een deel van de straatprostituees zover te krijgen in het vervolg via de zorg van de GG&GD gebruik te maken. Een overgangsfase met begeleiding vanuit de huiskamer en waarin de hulpverleners van de GG&GD met zeer grote regelmaat hun gezicht op de huiskamer laten zien lijkt echter cruciaal. Anders kan een situatie ontstaan zoals in Amsterdam, waar de groep straatprostituees die op de tippelzone kwam volledig voor de hulpverlening is verdwenen, en waar de GG&GD ’s nachts zelf naar straatprostituees op zoek moet voor het doen van een zorgaanbod. Punten waarop de GG&GD haar zorgaanbod kan aanpassen zijn in eerste plaats de spreekuurtijden. Wanneer men ervan uitgaat dat veel straatprostituees zich ’s nachts zullen blijven prostitueren is het van belang straatprostituees de mogelijkheid te geven om later op de middag of aan het begin van de avond een spreekuur te bezoeken. Veldwerk, zoals in Amsterdam is in de eerste fase na mogelijke sluiting van tippelzones niet uit te sluiten, maar is hopelijk door een goede overgangsfase te voorkomen. Een aanbod van de GG&GD alleen, hoewel het voorziet in de belangrijkste behoeften van de straatprostituees, is niet voldoende. Straatprostituees hebben, zoals gerapporteerd te maken met problemen op veel meer leefgebieden dan gezondheid alleen en met het sluiten van de tippelzone is de verwachting dat de problematiek van straatprostituees alleen maar zal toenemen. Een goede begeleiding naar maatschappelijk werk is daarom de tweede voorwaarde om verslechtering van de situatie waarin straatprostituees verkeren tegen te gaan. In Den Haag is er het SHOP maatschappelijk werk dat kan worden voortgezet en waarnaar de drempel voor straatprostituees laag is vanwege de verbondenheid die de straatprostituees via de huiskamer met SHOP hebben opgebouwd. In Rotterdam is er het Prostitutie Maatschappelijk Werk waar straatprostituees goed mee bekend zijn. In andere steden zal nauw met het algemeen maatschappelijk werk moeten worden samengewerkt om straatprostituees zo tijdig mogelijk door te verwijzen en te begeleiden. Financiële steun vanuit de rijksoverheid is hiertoe onontbeerlijk.
§ 5.4 Randvoorwaarden en aanbevelingen voor alternatief zorgmodel In deze paragraaf worden algemene criteria benoemd die noodzakelijk zijn voor het kunnen voortzetten van hulpverleningsinitiatieven aan straatprostituees, en als basis dienen voor de inhoudelijke vorming van het zorgplan.
1. Committent vanuit hulpinstellingen. Eerste voorwaarde voor het slagen van een nieuw zorgmodel is de toewijding van hulpinstellingen om aan het nieuwe model te werken. Rollen binnen het hulpnetwerk zullen in een aantal gevallen noodzakelijkerwijs veranderen. Instellingen moeten het belang van de straatprostituees voorop stellen en bereidheid tonen een andere rol in het geheel te vervullen. Voor
110
het voortzetten van zorg lijken hulpinstellingen de sleutel. Zij zullen de verantwoordelijkheid moeten nemen bij de gemeenten te lobbyen voor steun.
2. Committent vanuit de gemeente. Een tweede, haast onvoorwaardelijke, voorwaarde voor het verlenen van zorg is dat hiertoe bij de gemeente een draagvlak bestaat en dat financiële middelen voor de zorg aan straatprostituees niet worden teruggetrokken.
3. Een “regisseur”. Voor de totstandkoming van het zorgplan is het van belang dat er naast committent van alle partijen een initiator is. Er moet iemand zijn die initieert, ontwikkelt, uitvoert en aanstuurt, vooruitgang in de gaten houdt en indien nodig kan bijsturen. Hiertoe kan men in eerste instantie een stuurgroep in het leven roepen waarin hulpinstellingen (en indien gewenst gemeente en politie) verenigd zijn en die:
A.) Een lobby zal opzetten om bij de gemeente voldoende draagvlak te creëren voor de voortzetting van zorg aan straatprostituees die zich op straat prostitueren B.) Een zorgplan zal ontwerpen waarin de instellingen een duidelijke rolverdeling krijgen en waarin taken van de verschillende instellingen in relatie tot de voorlichting, gezondheidsbevordering en zorg aan straatprostituees worden omschreven. C.) Dit zorgplan uiteindelijk aanstuurt en evalueert
Wanneer na enige tijd het zorgplan positief geëvalueerd is en de zorgsituatie stabiel is, kan de afstemming, samenwerking en sturing van hulpinstellingen worden overgenomen door een zorgcoördinator die de kwaliteit van zorg vanuit het nieuwe netwerk beheert. De zorgcoördinator kan door tussentijdse monitoring en evaluaties na sluiting van tippelzone/huiskamer monitoren hoe de situatie verandert en waar eventueel aanpassingen in het zorgmodel noodzakelijk zijn. (Zie figuur 6)
4.Zorgplan voor alle straatprostituees. Dit is feitelijk geen absolute randvoorwaarde, maar een streven in de ontwikkeling en uitvoering van een nieuw zorgplan. Met het streven naar zorg voor allen wordt bedoeld dat voor zowel de niet gebruikende als de gebruikende straatprostituees een zo veelzijdig mogelijk zorgaanbod wordt gedaan en dat in het aanbod geen sprake is van contra-indicatie. Veelzijdigheid is belangrijk om in te kunnen spelen op de individuele situatie van een vrouw. Een uitgangspunt voor de zorg in haar algemeenheid kan zijn het voortzetten van het centraal stellen van de zorgvraag van de straatprostituees. Met de vraag als uitgangspunt kan de zorg (verder) ontwikkeld worden en aansluiten op de wensen en behoeften van de straatprostituees.
111
Niveau van acties:
Niveau van beleidsvorming
Actoren:
Acties/taken:
Gemeenteraad
De gemeente vormt het beleid rondom de zorg aan straatprostituees en voert overleg met de stuurgroep over de voorbereiding en uitvoering van het zorgplan
Stuurgroep
(tijdelijk) Een stuurgroep draagt zorg voor de voorbereiding, uitvoering en uiteindelijk de evaluatie van een zorgplan voor straatprostituees. Tevens adviseert de stuurgroep (en lobbyt bij) de gemeente
Niveau van beheer en afstemming
Niveau van uitvoering
Zorgcoördinator
(vast) De zorgcoördinator draagt uiteindelijk de verantwoordelijkheid voor de coördinatie van zorg en wijst partijen op verantwoordelijkheden.
Hulpinstellingen
Hulpinstellingen dragen de uitvoering van het zorgplan
Figuur 5.2 Totstandkoming en instandhouding van zorgmodel
§ 5.5 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek Niet alleen voor direct betrokkenen bij het zorgvraagstuk is dit onderzoek interessant. Voor voorlichters en communicatiedeskundigen laat het onderzoek zien dat het toetsen van theorieën over gezondheidsbevordering door middel van voorlichting een lastige zaak wordt wanneer men te maken heeft met een doelgroep die lastig te bereiken is, nauwelijks of geen behoefte heeft aan welke vorm van zorgverlening/ bemoeienis dan ook en waarvan het gezondheidsgedrag lastig te meten is, aangezien men hiervoor afhankelijk is van de rapportage van de straatprostituees zelf. Het kort aangestipte Model voor Planmatige Voorlichting en het Preceed/Proceed Model bieden de enige aanknopingspunten voor theoretisch goed onderbouwde interventies voor moeilijk bereikbare doelgroepen, zoals drugsgebruikende straatprostituees. De modellen bieden de mogelijkheid om inzicht in determinanten van gedrag te vertalen naar concrete methodieken voor gedragsverandering. Door de hoge mobiliteit in de prostitutie wordt evaluatie van effectiviteit echter bemoeilijkt, men heeft steeds te maken met een wisselende groep straatprostituees die met vlagen van samenstelling verandert. Hierdoor kan men slecht evalueren of interventies effectief zijn en/of aanpassingen behoeven. Een tweede knelpunt waar men tegen aan loopt wanneer men theorieën van gedrag en gedragsverandering wil toepassen in het ontwikkelen van interventies voor straatprostituees is het uitgangspunt van deze modellen dat mensen beredeneerde gedragskeuzes maken. Hierdoor verklaren ze het gedrag van straatprostituees slechts ten dele. Zeker bij drugsgebruikende straatprostituees vindt een deel van het gedrag onberedeneerd plaats en wordt het aanzienlijk lastiger de modellen voor beredeneerd gedrag toe te passen bij het beïnvloeden van gedragingen. Het is aan te bevelen om vanuit de gezondheidscommunicatie meer aandacht te schenken aan de specifieke mogelijkheden tot voorlichting en gezondheidsbevordering van zorgwekkende en bovendien lastig bereikbare doelgroepen op basis van modellen waarin naast beredeneerd gedrag, onberedeneerd
112
gedrag een belangrijke rol inneemt. De onderzoeksresultaten in dit rapport wekken de indruk dat straatprostituees graag altijd een condoom willen gebruiken en dat veilige seksuele contacten het geplande gedrag zijn. Als straatprostituees echter geconfronteerd worden met geweld, financiële druk of concurrentiestrijd wordt van dit geplande gedrag afgeweken, zonder dat straatprostituees dit werkelijk beredeneren. Op het moment dat ze aan het werk zijn telt toch voornamelijk de drang om rond te komen, desnoods ten koste van de eigen gezondheid.
§ 5.6 Tot slot In dit rapport is aandacht besteed aan de problematiek die straatprostitutie als verschijnsel met zich meebrengt en de problematiek waarmee straatprostituees te kampen hebben en krijgen. Aan de hand van eerder onderzoek van onder meer De Graaf (1995) en Vanwesenbeeck (1994) werd duidelijk dat straatprostituees een groep vormen met een breed scala aan gezondheids- en maatschappelijke problemen die door hulpinstellingen voor zover mogelijk werden aangepakt in de vorm van een zorgaanbod dat op de tippelzones via huiskamerprojecten gedaan wordt. In dit rapport werd een nieuwe trend in beleid ten aanzien van deze tippelzones beschreven, een beleid waarin de zones niet meer thuishoren. In dit rapport werd beargumenteerd dat met het wegvallen van de tippelzones en daarmee de huiskamerprojecten de situatie van straatprostituees zal verslechteren en het aanpakken van hun problemen niet meer vanzelfsprekend zal zijn. In de twee beschreven deelonderzoeken werd dit beeld bevestigd. Wat echter daadwerkelijk zal gebeuren blijft voorlopig gissen in het duister. Pas wanneer tippelzones en huiskamers daadwerkelijk sluiten zullen de effecten daarvan duidelijk worden. De Amsterdamse situatie geeft enkele aanwijzingen voor effecten op de korte termijn In Amsterdam is de groep straatprostituees die op de zone tippelde voor de hulpverlening uit beeld verdwenen. Het is onbekend in wat voor situatie deze straatprostituees zich verkeren en wat hun toestand is als het gaat om gezondheids- en maatschappelijke problemen. Wat wel bekend is, is dat het zorgaanbod momenteel niet meer kan worden gedaan. De mogelijkheid bestaat dat deze ontwikkelingen ook elders zichtbaar zullen worden. Voor effecten op lange termijn konden in dit rapport enkel uitspraken gedaan worden op basis van wat betrokkenen verwachten. Gevolg hiervan is dat aan de conclusies een hoog onzekerheidsgehalte kleeft en dat deze geenszins een sluitend beeld vormen van wat de men in de toekomst kan verwachten. Doch, de verwachtingen van zowel hulpverleners als straatprostituees zijn voor zo’n groot deel eenduidig dat deze in ieder geval een helder signaal geven dat het uitgangspunt kan vormen voor gesprekken tussen Gemeenten en hulpinstellingen om het kwaad dat aan het verdwijnen van huiskamers lijkt te kleven te voorkomen, of in ieder geval in te perken. Met name voor hen heeft dit onderzoek interessante gegevens opgeleverd, die direct toepasbaar zijn in het ontwikkelen van een nieuwe visie op de gezondheidsbevordering van straatprostituees. Nederlandse gemeenten met een tippelzone staan voor een moeilijk besluit. Open houden of sluiten, dat is de vraag. De tendens om tippelzones te willen sluiten is voortgekomen uit sterke aanwijzingen voor handel in vrouwen en drugs, die de tippelzones in de ogen van beleidsmakers
113
hebben gemaakt tot een broeinest van criminele activiteiten waar niet tegenop te boksen valt. Vanuit de optiek van beleidsmakers is het zeer goed voor te stellen dat zij voor straatprostituees een toekomst wensen waarin zij niet afhankelijk zijn van het werk op straat, in een omgeving die door gemeenten wordt bestempeld als onveilig. Tegenover de nadelen die aan de tippelzones kleven staat de uitstekende zorg ter plaatse aan straatprostituees en de allesomvattende interventies ter bevordering van de gezondheid van straatprostituees en indirect de volksgezondheid. Er zal in het toekomstige beleid een evenwicht gevonden moeten worden tussen de argumenten voor het aanhouden van tippelzones en de argumenten die er tegen pleiten. Of de tippelzones nu wel of niet uit het Nederlandse straatbeeld verdwijnen, één ding staat in dit rapport vast: de populatie straatprostituees is te kwetsbaar om aan het lot over te laten en welke kant van de medaille ook gekozen wordt, zorg zal altijd moeten worden geboden. “London talks about it, Paris thinks about it, Rome dreams about it, but Amsterdam has it!” en laat men dan zorg dragen voor een gezonde, veilige omgeving. Niet alleen voor de ruim 1500 straatprostituees, maar ook voor duizenden klanten en hun partners.
114
Literatuur
Andersson Elffers Felix (2002). Contouren Rotterdams prostitutiebeleid. Rotterdam: Andersson Elffers Felix Altink, S. (1993). Dossier vrouwenhandel NL: de feiten, de verhalen, de ervaringen. Amsterdam: Uitgeverij SUA Altink, S. (1995). Handel in hartstocht: het prostitutiebedrijf in Nederland. Zutphen: Alpha Altink, S., Verbeek, H. (red.) (2002).De lange mars en de struikelblokken. Amsterdam: Stichting de Rode Draad Baarda, D.B., De Goede, M.P.M., Van der Meer-Middelburg, A.G.E.. (1998). Basisboek open interviewen. Praktische handleiding voor het voorbereiden en afnemen van open interviews. Houten: Stenfert Kroese Baele, J., Dusseldorp, E., Maes, S. (2001). Condom Use Self-efficacy: Effect on Intended and Actual Condom Use in Adolescents. Journal of Adolescent Health. 2001; 28:421–431 Bandura, A. (1986). Social foundations of thought and action: a social cognitive theory. Englewood Cliffs; NJ: Prentice-Hall Becker, H.M., De Vette, A.P.J. (1987). Economische aspecten van de tippelprostitutie te Rotterdam. Rotterdam: Humanitas Becker, H.M., De Vette, A.P.J. (1987). Harddrugs als marktfactor bij de tippelprostitutie te Rotterdam. Rotterdam: Humanitas Beuker, R.J., Berns, M.P.H.,Van Rozendaal, C.M., Snijders, B.M., Jansen, M., Hoebe, C.J.P.A., Van de Laar, M.J.W. (2001). Surveillance van HIV-infectie onder injecterende drugsgebruikers in Nederland: meting Heerlen/Maastricht 1998/1999. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Bleker, O.P. (2000). Seksueel Overdraagbare aandoeningen (SOA) en eileiderontsteking. Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie Bouter, L., Van Dongen, M., Brug, J. (2001). De analyse van gedrag en omgeving. In Brug, J., Schaalma, H., Kok, G., Meertens, R.M., van der Molen, H.T. (red.) Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering. Een planmatige aanpak. Assen: Koninklijke van Gorcum Brug, J., Schaalma, H., Kok, G., Meertens, R.M., Van der Molen, H.T. (red.) (2000). Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering. Een planmatige aanpak. Assen: Koninklijke van Gorcum Commission of the European Communities DG Justice & Home Affairs Hippokrates (2001). Research based on case studies of victims of trafficking in human beings in 3 EU Member States, i.e. Belgium, Italy and The Netherlands. DG Justice & Home Affairs, Hippocrates program, projectnumber JAI/2001/HIP/023 Cusick, L. (1998). Non-use of condoms by prostitute women. AIDS Care, Volume 10, issue 2.
115
De Boer, J., Elderman, M., Luten, S. (2003). De waarheid ligt op straat: inventarisatie van de situatie op de tippelzones in Nederland. Groningen: Hanzehogeschool De Graaf, R. (1995). Prostitutes and their clients; sexual networks and determinants of condom use. Wageningen: Ponsen & Looijen Eagly, A.H., Chaicken, S. (1993). The psychology of attitudes. Fort Worth: Harcourt Brace Jovanovich Emans, B. (1990). Interviewen. Theorie, techniek en training. Groningen: Wolters-Noordhoff Eppink, A. (1981). Cultuurverschillen en communicatie: problemen bij hulpverlening aan miganten in Nederland. Alphen aan den Rijn: Samson Fennema, J.S., Van Ameijden, E.J., Coutinho, R.A., Van den Hoek, A. (1995). Validity of selfreported sexually transmitted diseases in a cohort of drug-using prostitutes: trends from 1986 to 1992. International Journal of Epidemiology. Vol 24(5): 1034-1041 Fennema, J.S., Van Ameijden, E.J., Coutinho, R.A., Van den Hoek, A. (1997).Clinical sexually transmitted diseases among human immunodeficiency virus-infected and noninfected drug-using prostitutes. Associated factors and interpretation of trends, 1986 to 1994. Sexually Transmittable Diseases. Vol 24(6): 363-371 Flight, S., Van Heerwaarden, Y., Lugtmeijer, E. (2003). Evaluatie Tippelzone Theemsweg Amsterdam 2003. Amsterdam: DSP-groep Goderie, M. (1997) De huiskamerprojecten voor straatprostituees in Nederland. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut Goderie, M. (1998). Toekomstontwerp integrale hulpverlening straatprostituees. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut Gossop, M., Powis, P. (1995). Female prostitution in South London: use of heroin, cocaine and alcohol, and their relationship to health risk behaviors. AIDS Care, Vol. 7, Issue 3 Holsti, O.R. (1969).Content Analysis for the Social Sciences and Humanities. Reading, Massachusetts: Addison-Wesley Publishing Company Hulshof, M. (1987). Leren interviewen. Een HBO-methode voor het mondelinge verzamelen van informatie. Groningen: Wolters-Noordhoff Karsten, C. (1993). Female hard drug-users in crisis. Childhood traumas and survival strategies. Utrecht: Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs Kocken, P.L. (2000). Health promotion in migrants and older adults: epidemiological diagnosis, intervention development and effect evaluation. Ridderkerk: Offsetdrukkerij Ridderprint Kinsey, A.C.,Pomeroy, W.B., Martin, C.E., Gebhard, P.H. (1953). Sexual behavior in the human female. Philadelphia: W.B. Saunders. Krippendorff, K. (1980). Content Analysis. An introduction to its methodology. Beverly Hills/ London: Sage Publications Kwiatkowski, C.F., Booth, R.E. (2000). Differences in HIV risk behaviors among women who exchange sex for drugs, money, or both drugs and money. AIDS and behavior, Vol. 4, No. 3.
116
MacDonald, T.K., Martineau, A.M. (2002). Self-Esteem, Mood, and Intentions to Use Condoms: When Does Low Self-Esteem Lead to Risky Health Behaviors? Journal of Experimental Social Psychology 38, 299–306 Massaro, G. L., Verhoeven, W. (red). (1992). Beter ten halve gekeerd…: pretesten van voorlichtingsmaterialen voor migranten. Utrecht: Bureau Voorlichting Gezondheidszorg Buitenlanders McMahon, R.C., Malow, R.M., Jennings, T. E. (2000). Personality, Stress, and Social Support in HIV Risk Prediction. AIDS and Behavior, Vol. 4, No. 4 McKeganey, N. (1996). Sex work on the streets. Prostitutes and their clients. UK: Op University Press. Meulenberg, M. (1995). Van vragen tot verslagen. Handleiding voor interviewers. Bussum: Dick Coutinho Miller, J.D., Lynam, D., Zimmerman, R.S., Logan, T.K., Leukefeld, C., Clayton, R. (2003). The utility of the Five Factor Model in understanding risky sexual behavior. Pergamon volume xxx Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2002). Mensenhandel – Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur. Den Haag: Bureau NRM. Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2003). Mensenhandel –Aanvullende kwantitatieve gegevens. Tweede rapportage van de Nationaal Rapporteur. Den Haag: Bureau NRM. Neale, J., McKegany, N. (1997). Overdose among drug users: a review of the literature. Glasgow: Centre for Drug Misuse Research, University of Glasgow. NRC Handelsblad (1999). Profiel Prostitutie. NRC Webpagina’s. Retrieved January 10, 2004 from http://www.nrc.nl/W2/Lab/Profiel/Prostitutie/inhoud.html Op de Coul, E.L.M., Van Valkengoed, I.G.M., Van Sighem A.I., De Wolf, F., Van de Laar, M.J.W. (2002) HIV en AIDS in Nederland. 1 december 2002. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Op de Coul, E.L.M., Beuker, R.J., Prins, M., Fennema, J.S.A., Van der Meijden, W.I., Coutinho, R.A., Van de Laar, M.J.W. (2003). HIV-infectie en aids in Nederland: prevalentie en incidentie, 1987-2001. Nederlands Tijdschrift voor de Geneeskunde. Vol 147:1071-6 Perloff, R.M. (2003). The dynamics of persuasion. Communication and attitudes in the 21st century. Mahwah, New Jersey: Lawrence Erlbaum associates. Perry, M.J. (1998). Gender, Race and Economic Perspectives on the Social Epidemiology of HIV Infection: Implications for Prevention The Journal of Primary Prevention, Vol. 19, No. 2 Platform Positieverbetering (migranten)Prostituees (2003). Een nabeschouwing op de Werkconferentie ‘De toekomst van straatprostitutie in Nederland’. Den Haag: Platform Positieverbetering (migranten)Prostituees Rogers, E.M. (1995). Diffusion of innovations (4th edition). The Free Press. New York. Sharma, A.K., Aggarwal, O.P, Dubey, K.K. (2002). Sexual behavior of drug-users: is it different? Preventive Medicine 34, 512-515
117
Slaymaker, E., Zaba, B. (2003). Measurement of condom use as a risk factor for HIV infection. Reproductive Health Matters 2003; 11 (22) 174-184 Steen, R., Dallabetta, G. (2003). Sexually Transmitted Infection Control with Sex Workers: Regular Screening and Presumptive Treatment Augment Efforts to Reduce Risk and Vulnerability. Reproductive Health Matters 2003; 11 (22): 74-90 Sterk, C.E. (1990). Living the life: prostitutes and their health. Rotterdam: Erasmus University Press Stichting Hulpverlening Opvang Prostituees (2003). Haar mening telt. Den Haag: Stichting Hulpverlening Opvang Prostituees Stichting SOA bestrijding (2003). Safe Seks. Boekje voor het prostitutieveld over veilige seks in werk en privé. Utrecht: Stichting SOA bestrijding Ter Horn, F. (2002). Werkboek Soa preventie in de huiskamers. Amsterdam: Soa Stichting. Tortu, S., McMahon, J., Hamid, R., Neaigus, A. (2000) Drug-Using Women’s Sexual Risk: An Event Analysis. AIDS and Behavior, Vol. 4, No. 4 Treurniet, H.F., Davidse, W. (1993). Trends in de frequentie van seksueel overdraagbare aandoeningen in Nederland. Nederlands Tijdschrift Geneeskunde. Vol. 137: 1093-1098 Van Ameijden, E.J, Van den Hoek, A.J., Van Haastrecht, H.J., Coutinho, R.A. (1994). Trends in sexual behaviour and the incidence of sexually transmitted diseases and HIV among drug-using prostitutes, Amsterdam 1986-1992. AIDS. Vol8(2): 213-221 Van den Akker, A. Mouthaan, J., De Neef, M. (1997). Lespakket multiculturele seksuele voorlichting en vorming. Utrecht: GG&GD. Afdeling Jeugdgezondheidszorg Van den Hoek, A.J., Van Haastrecht, H.J., Scheeringa-Troost, B., Goudsmit, J., Coutinho, R.A. (1989).HIV infection and STD in drug addicted prostitutes in Amsterdam: potential for heterosexual HIV transmission. Genitourin Medicine. Vol. 65(3): 146-150 Van den Hoek, A.J., Coutinho, R.A., Van Haastrecht, H.J., Van Zadelhoff, A.W., Goudsmit, J. (1988). Prevalence and risk factors of HIV infections among drug users and drug-using prostitutes in Amsterdam. AIDS 1988. Vol 2 (1): 55-60 Van de Laar, M.J.W., Haks, K., Coenen, A.J.J. (2001). Registratie van de SOA en HIV consulten bij GGD´s en SOA-poliklinieken: jaarverslag 1999. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Van de Laar, M.J.W., Veen, M.G., van, Coenen, A.J.J. (2003). Registratie van de SOA en HIV consulten bij GGD´s en SOA-poliklinieken: jaarverslag 2002. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Van der Helm, Van Mens, L. (2000). Mobility in Prostitution in the Netherlands. An inventory done under the auspices of EUROPAP-TAMPEP 1998-1999. Amsterdam: Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst Van der Helm (2002). Project vertrouwensvrouw voor prostituees. Jaarverslag 2000 en 2001. Amsterdam: Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst
118
Van Empelen, P., Kok, G., Van Kesteren, N.M.C., Van den Borne, B., Bos, A.E.R., Schaalma, H.P. (2003) Effective methods to change sex-risk among drug users: a review of psychological interventions. Social Science & Medicine, 2003; xxx Van Haastrecht, H.J.A., Fennema, J.S.A., Coutinho, R.A., Van der Helm, T.C.M., Kint, J.A.P.C.M., Van den Hoek, J.A.R. (1993) HIV prevalence and risk behaviour among prostitutes and clients In Amsterdam: migrants at increased risk for HIV infection. Genitourin Medicine. Vol 69: 251256 Van Laar, M., De Zwart, W., Rigter, H. (2001). Nationale Drugmonitor. Jaarbericht 2001. Utrecht: Bureau NDM Van Laar, M., Cruts, A.A.N., Rigter, H.G.M. (2002). Nationale Drugmonitor. Jaarbericht 2002. Utrecht: Bureau NDM Vanwesenbeeck, I., Altink, S., Groen, M. (1989). Hoe (ex)prostituees zich zelf redden. Een onderzoek naar (de afwezigheid van) hulpvragen. Amsterdam: Mr. A. De Graafstichting in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Vanwesenbeeck, I. (1994). Prostitutes well-being and risk. Amsterdam: VU University Press Vanwesenbeeck, I., Höing, M., Vennix, P. (2002). De sociale positie van prostituees in de gereguleerde bedrijven, een jaar na wetswijziging. Utrecht/ Den Haag: Rutgers Nisso Groep/ WODC, Ministerie van Justitie Van Zeijl, F. (2004). Dossier: Prostitutie in Nederland. Retrieved January 10, 2004 from http://home.wanadoo.nl/~fvzeijl/dossiers/dossiers-prost.htm Venicz, L., Vanwesenbeeck, I. (1998). Aard en omvang van (gedwongen) prostitutie onder minderjarige (allochtone) meisjes. Utrecht/ Den Haag: NISSO/ Ministerie van Justitie Venicz, L., Vanwesenbeeck, I. (2000). Er gaat iets veranderen in de prostitutie...De sociale positie en het psychosociaal welzijn van prostituees in prostitutiebedrijven voorafgaand aan de opheffing van het bordeelverbod‘. Utrecht/ Den Haag: NISSO/ Ministerie van Justitie Vennix, P., Van Mens, L., Ter Horn, F., Lavina, D., Van ‘t Hof, M., Vanwesenbeeck, I. (2003). Klanten van transgenders. HIV-preventie, seksueel gedrag en seksuele netwerken van klanten van transgenders op de tippelzones van Amsterdam en Rotterdam. Utrecht: Nederlands Instituut voor Sociaal Sexuologisch Onderzoek Visser, J., Oomens, H. (1999). Prostitutie in Nederland in 1999. Amsterdam/ Den Haag: Mr. A. De Graafstichting/ Ministerie van Justitie Wiessing, L., Kretzschmer, M. (2003). Can HIV epidemics among IDUs 'trigger' a generalised epidemic? International Journal of Drug Policy. Vol 14: 99-102 Wolters, R.D.F. (2003). Het Loverboyproject Zwolle 2001-2002. Monnickendam: Stichting Zorgconcept Wong, M.L., Roy Chan, K.W., Koh, D. (1998). A sustainable behavioral intervention to increase condom use and reduce gonorrhea among sex workers in Signapore: 2-year follow up. Preventive medicine 27, 891-900
119