De stem van de uitvoering in perspectief Een experimentele verkenning van de beleving van risicojongeren en jeugdprofessionals rond de aanvraag van de VOG
December 2015 SenseGuide Galopstraat 64 1326 RR Almere KvK-nummer 55447753 Website www.senseguide.nl
Contactpersoon: drs. F.P. Gosliga Partner +31 (0)6 506 308 56
[email protected]
Inhoudsopgave
Samenvatting ......................................................................................................... 4 1 Aanleiding: verkenning met een tweeledig doel .................................................... 7 1.1 De inhoud: beeldvorming rond de VOG doorgronden ................................................ 8 1.2 Het instrument: stem van de uitvoering verbinden met beleidsmakers ..................... 9 1.3 Opbouw van het rapport ........................................................................................... 10 2 Aanpak: werken met verhalen ........................................................................... 11 2.1 Verkennen: onderzoeksvraag, doelgroep, steekproef ............................................... 11 2.2 Voorbereiden: thema’s, framework, prompt ............................................................ 12 2.3 Verzamelen: verhalen ophalen bij de doelgroepen ................................................... 13 2.4 Verwerken: verhalen duiden en tot inzicht komen ................................................... 14 2.5 Vervolg: omzetten naar actie ..................................................................................... 16 3 Resultaten: de beleving van de VOG ................................................................... 17 3.1 Basisgegevens over opgehaalde verhalen en respondenten ..................................... 17 3.2 Resultaten: observaties en opvallende zaken ............................................................ 19 3.3 Gedeelde inzichten .................................................................................................... 29 3.4 Verschillen in duiding ................................................................................................. 32 4 Conclusies en vervolgstappen ............................................................................ 34 4.1 Conclusies uit de analyseworkshops .......................................................................... 34 4.2 Bestaande beelden: bevestigd, ontkracht of verdiept ............................................... 35 4.3 Beantwoording onderzoeksvragen over de inhoud ................................................... 37 4.4 Beantwoording onderzoeksvragen over het instrument ........................................... 38 4.5 Handelingsopties ....................................................................................................... 38 5 Toekomst: verhalen voor (bij)sturing van beleid .................................................. 43 5.1 Observaties en geleerde lessen ................................................................................. 43 5.2 Doorlooptijden van narratief onderzoek ................................................................... 44 5.3 Momentopname versus doorlopende monitoring .................................................... 45
2
Bijlage 1 – Deelnemers projectbijeenkomsten .......................................................... 46 Projectteam ........................................................................................................................ 46 Externe ondersteuning bij ophalen verhalen risicojongeren .............................................. 46 Deelnemers Ontwerpsessie SenseMaker® VOG – 2 Juli 2015 ............................................ 46 Deelnemers Analysesessie Jeugdprofessionals – 17 September 2015 ............................... 47 Deelnemers Analysesessie Beleidsmakers – 13 Oktober 2015 ........................................... 47 Bijlage 2 – Respondenten ........................................................................................ 48 Bijlage 3 – Over SenseGuide en Cognitive Edge ........................................................ 50 Bijlage 4 – Veelgestelde vragen over de VOG ............................................................ 51
3
Samenvatting Dit rapport is het verslag van een experimentele verkenning naar de beleving en beeldvorming rond de aanvraag van de VOG (Verklaring Omtrent het Gedrag) onder risicojongeren en jeugdprofessionals. Deze verkenning is opgezet omdat het vermoeden bestaat dat het beeld over de VOG bij beleidsmakers afwijkt van het beeld dat leeft onder risicojongeren en jeugdprofessionals.
Aanleiding: verkenning met tweeledig doel Uit gegevens van Justis blijkt dat voor jongeren onder de 23 jaar het aantal afwijzingen van de VOG onder de 5% ligt – de kans op het verkrijgen van een VOG lijkt dus groot te zijn. Er zijn echter signalen dat risicojongeren en jeugdprofessionals denken dat deze kans juist klein is en dat ze de VOG daarom bij voorbaat al niet aanvragen. Het is onbekend hoe groot deze groep niet-aanvragers is; we noemen dit een ‘dark number’. Daarom was de eerste doelstelling van deze verkenning te achterhalen welke beelden er bij jeugdprofessionals en jongeren leven omtrent de VOG, hoe deze beelden tot stand komen en of ze ook daadwerkelijk leiden tot het vermijden van een VOG-aanvraag. De tweede doelstelling van deze verkenning was het onderzoeken van de mogelijkheden van een voor het ministerie nieuwe onderzoeksmethodiek. Het ministerie wil de verbinding tussen beleid en uitvoering versterken en daarom rijkere informatie ophalen dan mogelijk is met traditionele instrumenten.
Aanpak: werken met verhalen Daarom werd voor deze verkenning gebruik gemaakt van de SenseMaker® methodiek, die verhalen ophaalt in combinatie met betekenisgeving door de vertellers zelf. Het ministerie is benieuwd of deze combinatie van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens nieuwe, andere of diepere inzichten oplevert. Een kenmerk van de methodiek is dat de doelgroep zelf nauw betrokken wordt bij zowel de voorbereiding en uitvoering van het onderzoek als bij de analyse van de opgehaalde verhalen en gegevens. Ook de vragenlijst zelf wordt gebaseerd op ervaringen uit het veld. De inzichten en conclusies in dit verslag zijn dan ook niet afkomstig van externe onderzoekers maar van beleidsmakers en jeugdprofessionals die dagelijks met deze materie bezig zijn. Zij namen deel aan twee analyseworkshops, waarin ze hebben gewerkt met in totaal 127 verhalen van risicojongeren en jeugdprofessionals. De jeugdprofessionals konden hun verhaal kwijt via een website. De URL werd verspreid via professionele netwerken, e-mail oproepen en een besloten groep op LinkedIn. De verhalen van de risicojongeren werden verzameld door medewerkers van een gespecialiseerd onderzoeksbureau. Zij zochten deze jongeren actief op en maakten een geluidsopname van het verhaal met de SenseMaker® app op een tablet, waarna in de app de duidingsvragen werden beantwoord door de jongere zelf.
4
Resultaten: de beleving van de VOG Tijdens de workshops is een proces gevolgd waarbij eerst naar statistiek en cijfers is gekeken. Op basis van deze observaties is men daarna in de verhalen op zoek gegaan naar context en betekenis. Vervolgens zijn de opgedane inzichten onderling besproken. Voor wat betreft de risicojongeren viel het de deelnemers op dat veel jongeren die vertelden ooit wel een VOG nodig te hebben gehad, deze toch niet hebben aangevraagd. De niet-aanvragers dachten negatiever over de VOG dan de wel-aanvragers. Verder was het opvallend dat de jongeren vooral vertrouwen op informatie van familie en vrienden, hun school of opleiding en de jeugdprofessional. Informatie rechtstreeks van de overheid werd nauwelijks genoemd, maar ook de invloed van kanalen als televisie en social media bleek gering. In de verhalen van de jeugdprofessionals overheersten teleurstelling, frustratie en bezorgdheid (door de vertellers zelf zo benoemd). Ook de professional vertrouwt vooral op informatie uit het eigen professionele netwerk, maar die is niet altijd juist. Men vindt het moeilijk om relevante informatie te vinden. Als een VOG-aanvraag wordt afgewezen, vinden professionals het moeilijk om de jongere te motiveren om bezwaar te maken of een andere baan of opleiding te zoeken. De deelnemers aan de analyseworkshops hebben deze eerste observaties getoetst en kwamen tot de volgende gedeelde inzichten: 1. Beeldvorming: zowel jongeren als jeugdprofessionals halen hun informatie over de VOG uit hun directe netwerk; vaak is dit een minder betrouwbare bron. 2. Toetsingskader: jeugdprofessionals ervaren de VOG als een ‘black box’ en kunnen niet van tevoren inschatten wat de kansen van jongeren zijn. 3. Gedrag van derden: steeds meer scholen (en werkgevers) vragen naar de justitiële achtergrond van jongeren en schatten de kansen op toekenning VOG laag in. 4. Effect: jongeren vermijden actief mogelijke afwijzing, waardoor het effect van de VOG op hun leven groter wordt dan nodig – zo verandert het instrument van een hefboom in een slagboom.
Conclusies en vervolgstappen De belangrijkste inhoudelijke conclusies waren: •
Het verschil tussen enerzijds de beleving van risicojongeren en jeugdprofessionals over aanvraag van de VOG en anderzijds de statistieken van Justis, is bevestigd. Er zijn sterke aanwijzingen dat er een grote groep jongeren is die de VOG niet aanvraagt omdat het beeld bestaat dat men er toch niet voor in aanmerking komt.
•
De (ongewenste) effecten van de VOG zijn vooral het onbedoelde gevolg van samenhangende ontwikkelingen, dus ook de aanpak moet samenhangend zijn. Het complexe karakter van de problematiek is sterk naar voren gekomen; er is niet één oorzaak aan te wijzen, samenhangende ontwikkelingen versterken elkaar.
•
Ander contact tussen beleid en uitvoering is gewenst, maar niet noodzakelijkerwijs meer informatie of bijeenkomsten. De jeugdprofessionals willen graag in gesprek blijven met de beleidsmakers en hopen dat nieuw beleid meer interactief tot stand zal komen.
5
•
Perspectief van jongeren is nuttig. Het bereiken, betrekken en activeren van jongeren is niet eenvoudig maar het is wel de moeite waard – juist omdat de belevingswereld van jongeren en beleidsmakers zo ver uiteen loopt is contact heel waardevol.
Op basis van deze inzichten wordt in het verslag een aantal samenhangende handelingsopties gepresenteerd die zijn gericht op het doorbreken van de ongewenste neveneffecten die zijn geconstateerd. Hierbij gaat het om kleinschalige, kort-cyclische interventies die bij gebleken succes snel kunnen worden opgeschaald.
Toekomst: verhalen voor (bij)sturing van beleid Voor wat betreft de ervaringen met de SenseMaker® methodiek waren de conclusies: 1. De methode slaagt er goed in om de stem van de uitvoering te laten horen. In het contact tussen jeugdprofessionals en risicojongeren komen uiteindelijk alle regels, procedures en instrumenten uit de systeemwereld bij elkaar. De verhalen houden betrokkenen een spiegel voor die toont wat dit doet met de leefwereld van mensen. 2. Het grote verschil tussen een verhalende aanpak en de meer traditionele instrumenten zit in het inzichtelijk maken van samenhang. De empirische benadering gaat daarentegen uit van opsplitsing van problematiek, waarbij factoren afzonderlijk worden gemeten en ook afzonderlijk worden geoptimaliseerd. Omdat in een complexe sociale omgeving het geheel altijd meer is dan de optelsom van afzonderlijke factoren, is de verhalende aanpak een waardevolle aanvulling op het bestaande instrumentarium die kan leiden tot meer herkenbare en beter uitvoerbare maatregelen op de werkvloer. De bij het proces van deze verkenning betrokken beleidsambtenaren en jeugdprofessionals waren zonder uitzondering zeer enthousiast over het participatieve karakter van de methodiek, waarbij veel en intensief contact is tussen alle betrokken partijen. Dit heeft het wederzijds begrip vergroot en tot interessante inhoudelijke discussies geleid. Ook het instrument zelf – en dan vooral de mogelijkheid om in alle vrijheid de eigen ervaring te kunnen delen – werd enthousiast ontvangen. Er blijkt een enorme behoefte te zijn om ‘gehoord te worden’; het instrument komt aan die behoefte tegemoet. De methodiek is daarom een interventie op zich.
6
1 Aanleiding: verkenning met een tweeledig doel
Een verhaal van een jeugdprofessional: “Het verkrijgen van een VOG is echt een knelpunt voor onze doelgroep. Jongeren vragen de VOG niet aan als ze een strafblad hebben, dus als ze met Justitie in aanraking zijn geweest. Ook hulpverleners geven snel aan dat een jongere dan niet meer voor een stage of werkplek in aanmerking kan komen. Er is echter veel onduidelijkheid over de VOG. Justis geeft aan nog geen procent van de aanvragen af te wijzen, dus ergens zit er denk ik iets niet goed. Justis geeft aan zelfs mee te willen denken als de situatie van de jongere hierom vraagt. Ook kan zelfs een jeugdreclasseerder een ‘goed woordje’ voor de jongere doen. De vraag is dus hoe het komt dat de verhalen zo uiteen lopen tussen de doelgroep en Justis. Geven de hulpverleners altijd wel het juiste advies? Zo van: ‘Vraag maar niet aan want je krijgt hem toch niet?’”
Dit onderzoek is een experimentele verkenning naar de beleving rond de aanvraag van de VOG (Verklaring Omtrent het Gedrag) onder risicojongeren1 en jeugdprofessionals2. Dit project is een initiatief van het Ministerie van Veiligheid en Justitie3 en is gerealiseerd in samenwerking met enkele tientallen jeugdprofessionals en – organisaties4. Deze verkenning had een tweeledig doel, namelijk: •
een inhoudelijke doelstelling: meer inzicht krijgen in de beeldvorming en de ervaringen rond het gebruik van de VOG onder risicojongeren en jeugdprofessionals;
•
een instrumentele doelstelling: ervaring opdoen met het gebruik van SenseMaker®, een door software ondersteunde narratieve onderzoeksmethode die bedoeld is om nieuwe inzichten te krijgen in complexe sociale problematiek, om zo te toetsen of deze onderzoeksmethodiek nieuwe of verdiepende inzichten levert die bruikbaar zijn binnen de context van Veiligheid en Justitie.
Deze verkenning is bewust opgezet om de beleving van een beperkt aantal respondenten op te halen. Daarmee zijn de resultaten niet representatief te noemen voor de gehele populatie. Wel geeft deze verkenning inzicht in denkpatronen en opvattingen die in het veld leven. Beide doelstellingen worden hieronder kort uitgewerkt. Ook wordt de opbouw van het rapport verder toegelicht.
1 Onder ‘risicojongere’ verstaan we een jongere met een justitieel verleden of waarvan
het aannemelijk is dat hij of zij in contact zal komen met Justitie.
2 Zie Bijlage 2.
3 Portefeuille Integrale Aanpak Kindermishandeling en Jeugdgroepen, Screenings-
autoriteit Justis, portefeuille Jeugd en de portefeuille Integriteit en Kansspelen.
4 Zie Bijlage 1.
7
1.1 De inhoud: beeldvorming rond de VOG doorgronden De VOG (Verklaring Omtrent het Gedrag) wordt door werkgevers, scholen en andere organisaties als instrument gebruikt om potentiële werknemers, leerlingen of functionarissen te toetsen op mogelijke personele risico’s. Wanneer een VOG wordt aangevraagd, kijkt de screeningsautoriteit Justis of de aanvrager een strafrechtelijk verleden heeft. Als daar geen sprake van is, dan wordt de VOG zonder meer afgegeven. Is er wél sprake van een strafrechtelijk verleden, dan toetst Justis of de strafbare feiten, indien herhaald, een belemmering vormen voor het doel (bijvoorbeeld een baan of stage) waarvoor de VOG is aangevraagd; daarbij wordt ook gelet op het risico voor de samenleving. Als de strafbare feiten geen belemmering vormen voor het doel, dan wordt de VOG afgegeven. Vormen de strafbare feiten wel een belemmering voor het aangevraagde doel, dan kijkt Justis vervolgens naar de specifieke omstandigheden van het geval en de persoonlijke belangen bij afgifte van de VOG. Als het belang van de aanvrager bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij het beperken van risico’s, dan wordt de VOG afgegeven. Als Justis het risico voor de samenleving te groot vindt, dan wordt de VOG niet afgegeven. Tegen een dergelijke afwijzing kan eventueel bezwaar worden gemaakt. Er is de laatste jaren een enorme groei zichtbaar in het aantal VOG-aanvragen. Voor wat betreft de jongeren onder 23 jaar met een justitieel verleden komt daaruit het beeld naar voren dat het aantal afwijzingen van de VOG laag is – bij minder dan 5% van de aanvragen wordt de aanvraag afgewezen5. De kans op toekenning van de VOG lijkt dus groot te zijn. Veel risicojongeren en jeugdprofessionals gaven voorafgaand aan deze verkenning echter aan dat zij denken dat de kans op het krijgen van de VOG klein is. Daarom bestaat het vermoeden dat de VOG door veel jongeren bij voorbaat al niet wordt aangevraagd. Van een niet-aangevraagde VOG is uiteraard ook niet bekend of dit een afwijzing danwel een toekenning was geweest. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie is benieuwd welke beelden er bij jeugdprofessionals en jongeren leven omtrent de VOG, hoe deze beelden tot stand komen en of ze ook werkelijk leiden tot het vermijden van een VOG-aanvraag. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvragen: 1. Wat zijn op dit moment de beelden die onder jeugdprofessionals leven omtrent het aanvragen van VOG’s voor hun cliënten (risicojongeren) met betrekking tot de succeskans? En welke ervaringen hebben zij al met het aanvragen van een VOG? 2. Wat zijn op dit moment de beelden van risicojongeren voor het aanvragen van een VOG met betrekking tot de succeskans? Hebben zij ervaringen met het aanvragen van een VOG, en zo ja, welke? 5 Voor actuele cijfers:
http://www.justis.nl/Nieuws/2015/vog-jongeren-steeds-minder-geweigerd.aspx
8
3. Voor welke doeleinden vragen risicojongeren (met hulp van jeugdprofessionals) een VOG aan? Wie zijn betrokken bij de aanvraag, in welke rol? 4. Hoe adviseren jeugdprofessionals risicojongeren? Houden ze hen af of stimuleren ze hen juist om toch die VOG aan te vragen? Maken jeugdprofessionals voldoende gebruik van de mogelijkheden om risicojongeren een andere zienswijze te geven?
1.2 Het instrument: stem van de uitvoering verbinden met beleidsmakers De portefeuille Integrale Aanpak Kindermishandeling en Jeugdgroepen (IAKJ) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie zet voor het werken met risicojeugd en jeugdgroepen sterk in op een lokale integrale aanpak. Die aanpak stelt kwetsbare jongeren centraal; om dat te bereiken werken beleidsmakers, lokaal bestuur en lokale uitvoeringsorganisaties zoveel mogelijk samen. De samenwerking tussen beleid en uitvoering wordt steeds belangrijker voor het behalen van de gewenste uitkomsten in de samenleving. Het is daarom belangrijk om de verbinding tussen beleid en uitvoering steeds verder te versterken om daarmee de slagkracht van beide groepen professionals te vergroten. Het idee is om een combinatie te maken van kwantitatieve en kwalitatieve informatie, waarbij de kwantitatieve gegevens waardevolle patronen zichtbaar maken die door de kwalitatieve data op elk gewenst moment van context kunnen worden voorzien. Dit leidt dan tot ‘statistiek met een verhaal erachter’. Het innovatieve monitoringsinstrument SenseMaker® wordt in diverse sectoren wereldwijd gebruikt om complexe en onvoorspelbare sociale vraagstukken in kaart te brengen en lijkt de gewenste combinatie van kwalitatieve en kwantitatieve data te bieden. Dit verkennende onderzoek naar beeldvorming rond de VOG is daarom ook bedoeld als een ‘pilot’ om binnen het ministerie ervaring op te doen met deze methodiek. Het ministerie zoekt naar een methodiek om makkelijker toegang te krijgen tot de ‘stem van de uitvoering en de samenleving’, waarbij de werkelijke ervaringen van de betrokkenen centraal blijven staan en niet worden gereduceerd tot cijfers zonder context. Hierbij spelen de volgende onderzoeksvragen: 1. In welke mate bieden de resultaten van de SenseMaker® methodiek het Ministerie van Veiligheid en Justitie nieuwe inzichten in de achtergronden van de aanvraag van de VOG door risicojongeren en hun professionals? 2. Op welke manier geeft de werkwijze van SenseMaker® het ministerie een nieuw perspectief om beleid mee te toetsen, aan te scherpen en/of te ontwikkelen? 3. Welke successen en aandachtpunten zijn er tijdens dit project ervaren bij het inzetten van SenseMaker®?
9
Door concrete beleving en data uit het veld direct te koppelen aan beleidsmakers wil de portefeuille Integrale Aanpak Kindermishandeling en Jeugdgroepen een bijdrage leveren aan het maken van ‘uitvoerbaar beleid’ en daarnaast helpen bij het oplossen van knelpunten in de uitvoering. Potentieel zou deze methodiek een standaard onderdeel kunnen worden van de nieuwe mobiele applicatie ‘Jeugdconnect’ die voor jeugdprofessionals wordt ontwikkeld.
1.3 Opbouw van het rapport Dit rapport is opgebouwd uit drie delen. Hoofdstuk 2 is opgezet als een stappenplan voor narratief onderzoek en licht toe hoe deze verkenning naar de VOG is opgezet binnen de SenseMaker® methode. Dit hoofdstuk is vooral bedoeld om inzicht te krijgen in de methodiek, randvoorwaarden en opzet van een dergelijk onderzoek. Hoofdstuk 3 behandelt de inhoudelijke resultaten van de verkenning en inzichten zoals die zijn geformuleerd tijdens twee workshops waaraan respectievelijk een afvaardiging van de jeugdprofessionals en een afvaardiging van de beleidsprofessionals hebben deelgenomen. Hoofdstuk 4 bespreek de conclusies en handelingsopties die bij het bespreken van de resultaten van de verkenning met jeugdprofessionals en beleidsambtenaren zijn geformuleerd. Hoofdstuk 5 bespreekt de feedback op het instrument en de inzichten die daarover tijdens het project zijn ontstaan en blikt vooruit naar de mogelijkheden om een dergelijk instrument een vaste plek te geven in het beleidsinstrumentarium. Door het gehele rapport heen zijn beelden van het proces en citaten van verhalen uit het veld opgenomen ter illustratie.
10
2 Aanpak: werken met verhalen In dit hoofdstuk behandelen we de gevolgde aanpak van deze verkenning: als je op grote schaal verhalen uit het veld wilt verzamelen en duiden, hoe gaat dat dan in zijn werk? We lichten elke stap in het proces hieronder toe; het hoofdstuk is daarmee te lezen als een stappenplan voor het opzetten van een narratief onderzoek.
2.1 Verkennen: onderzoeksvraag, doelgroep, steekproef De start van het project betrof de formulering van de inhoudelijke onderzoeksdoelstelling, de bij de verkenning te betrekken doelgroepen en de gewenste omvang van de steekproef. 2.1.1 Onderzoeksvraag formuleren Als inhoudelijke onderzoeksvraag is geformuleerd: “Welke beelden leven er bij jongeren en jeugdprofessionals over de VOG, hoe komen deze beelden tot stand en leiden deze beelden ook werkelijk tot het vermijden van een VOG-aanvraag? Is er wat dat laatste betreft sprake van een ‘dark number’?” Met een ‘dark number’ bedoelen we het aantal niet-aanvragen van de VOG; dit aantal is wél een effect van (beeldvorming rond) het instrument maar komt dus niet tot uitdrukking in de officiële statistieken van Justis. 2.1.2 Doelgroep bepalen Voor de verkenning hebben we gekozen voor twee doelgroepen: de risicojongeren zelf en de jeugdprofessionals die vaak optreden als begeleider van deze jongeren. 2.1.3 Steekproef definiëren In de kern is SenseMaker® een kwantitatieve methode, waaraan voor statistische representativiteit en betrouwbaarheid dezelfde eisen en randvoorwaarden kunnen worden gesteld als aan schriftelijke enquêtes of telefonisch onderzoek. Echter, omdat het hier ging om een kleinschalige verkenning met het karakter van een ‘pilot’, hebben we geen harde eisen gesteld aan de bruto en netto steekproef. Uiteindelijk is ervoor gekozen om de eigenschappen van het instrument als uitgangspunt te nemen. De ervaringen met SenseMaker® wijzen namelijk uit dat voor het zichtbaar maken van patronen in de kwantitatieve data een minimum van rond de 50 à 60 verhalen nodig is. Om beide groepen tot hun recht te laten komen, is ernaar gestreefd om voor zowel de jongeren als de jeugdprofessionals circa 50 verhalen op te halen, zodat er een totaal van rond de 100 verhalen beschikbaar zou zijn. De kwalitatieve gegevens bieden bij een dergelijke schaalgrootte wel een goede inventarisatie van de beelden en patronen die leven, maar er kunnen dus geen uitspraken worden gedaan over de mate waarin deze beelden en patronen leven bij de doelgroep.
11
2.2 Voorbereiden: thema’s, framework, prompt Bij SenseMaker® gaat het om het ophalen van een verhaal op basis van een open vraag (de prompt), waarna de verteller dit verhaal voorziet van betekenis door een aantal duidingsvragen over het verhaal (en over zichzelf) te beantwoorden. Dit levert dus kwalitatieve informatie op (het verhaal) die is gekoppeld aan kwantitatieve informatie (de antwoorden op de duidingsvragen). Om hier een zinvolle combinatie van te maken, moeten de gestelde vragen natuurlijk relevant zijn voor het onderwerp. Deze set met duidingsvragen noemen we ook wel het signifier framework. Voor het opstellen van een dergelijk framework is het nodig om inzicht te krijgen in de relevante thema’s rondom de onderzoeksvraag. Deze thema’s leidt de opdrachtgever zelf af uit eerdere studies of documenten, uit relevante wetenschappelijke inzichten, uit ervaringen van professionals uit het werkveld én uit een eerste set met verhalen van de doelgroep zelf. Voor het onderzoek naar de VOG hebben we een combinatie van deze elementen gebruikt. Deze manier van werken is erop gericht om kleuring door externe deskundigen zoveel mogelijk te voorkomen; het uiteindelijke framework wordt opgesteld door vertegenwoordigers van dezelfde groep die in een later stadium de duiding van de verhalen gaat doen en met de resultaten van het onderzoek gaat werken. Dit vergroot het begrip van de uitkomsten en het draagvlak voor eventuele interventies. 2.2.1 Thema’s ophalen (workshop) De basis voor het framework is gelegd tijdens een eerste workshop op 2 juli 2015, waarvoor een aantal jeugdprofessionals was uitgenodigd; zie bijlage 1 voor de volledige deelnemerslijst. Deze jeugdprofessionals hebben tijdens de workshop hun ervaringen met het aanvragen van de VOG door risicojongeren met elkaar gedeeld en door middel van een participatief groepsproces uit de vertelde verhalen inhoudelijk relevante thema’s afgeleid. 2.2.2 Framework opstellen Op basis van de geformuleerde thema’s is de projectgroep aan de slag gegaan met selecteren en combineren van deze inzichten om daarmee uiteindelijk twee versies van het framework voor duiding van de verhalen te maken: één voor de risicojongeren en één voor de jeugdprofessionals.
12
Er is gekozen voor twee verschillende versies om twee redenen; ten eerste vanwege het verschillend perspectief dat jongeren en professionals hebben op het vraagstuk (de één ondergaat de VOG toetsing, de ander adviseert en begeleidt dit proces) en ten tweede vanwege het begripsniveau van de respondent (risicojongeren zijn vaak lager geschoold en hebben in sommige gevallen ook een licht verstandelijke beperking). De opgestelde frameworks zijn elk onder circa tien respondenten getest (iets minder jongeren dan professionals). De volledige versies van de twee gebruikte signifier frameworks zijn beschikbaar als apart document. 2.2.3 Prompt formuleren Om respondenten ertoe te bewegen een verhaal te vertellen, wordt aan het begin van een SenseMaker® onderzoek een open vraag gesteld (de prompt), die enerzijds zo min mogelijk inhoudelijk sturend dient te zijn maar anderzijds wel een bepaald kader moet aangeven om te zorgen voor voldoende relevantie. Voor een goed resultaat is het verder van belang om te vragen naar concrete gebeurtenissen en gevoelens daarover in plaats van meningen; juist in de beschrijving van een ervaring zit veel informatie over aannames, perspectieven en beleving. Het was in deze verkenning belangrijk om niet enkel te focussen op het instrument VOG, maar juist breder te bevragen om op die manier ook inzicht te verkrijgen in het eventuele ‘dark number’. Dit is vooral tot uiting gekomen in de vragenlijst voor de risicojongeren. De uiteindelijke prompt voor de jongeren luidde als volgt: “Heb je bij het zoeken naar opleiding, stage of werk weleens te maken gehad met de vraag naar een VOG / bewijs van goed gedrag? Kun je vertellen wanneer en waarom dat was, wat er allemaal gebeurde en hoe je je daarover voelde?” Hierbij was een extra mogelijkheid gecreëerd voor jongeren om ook ‘nee’ te kunnen antwoorden op de eerste vraag – in dat geval werd gevraagd of er bij het zoeken naar een opleiding, stage of werk wel eens was gevraagd naar het criminele verleden. Als dit ook niet het geval was, kwam de jongere niet in aanmerking voor het onderzoek. De prompt voor de jeugdprofessionals luidde als volgt: “Wat zijn uw ervaringen met de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) bij het zoeken naar een opleiding, stage of werkplek voor een jongere? Kunt u van een concreet geval vertellen hoe dit verliep, wat het resultaat was en welk effect dit had?”
2.3 Verzamelen: verhalen ophalen bij de doelgroepen Om verhalen op te halen bij een doelgroep maken we van tevoren een inschatting over de bereikbaarheid van een doelgroep en de bereidheid van die doelgroep om mee te werken aan het onderzoek. Hierop wordt een verzamelstrategie gebaseerd. De verhalen werden verzameld in de maanden juli en augustus 2015. 2.3.1 Jongeren: persoonlijke benadering door interviewer Uit eerder onderzoek was al bekend dat jongeren een lastige doelgroep zijn om voor een onderzoek te bereiken, zeker als je verwacht dat zij zelf de tijd nemen om een verhaal in te typen op een onderzoekswebsite. In de praktijk blijkt het noodzakelijk om de deelname aan een onderzoek voor de jongeren zeer laagdrempelig te maken.
13
Voor het onderzoek naar de VOG is daarom gewerkt met het in onderzoek onder jongeren gespecialiseerde onderzoeksbureau Jong&JeWilWat uit Eindhoven. De medewerkers van dit bureau bezochten de jongeren op locatie en haalden het verhaal van de jongere op door een geluidsopname te maken op een iPad, waarna de jongere de duidingsvragen zelf verder kon invullen op het apparaat. Het verhaal werd later uitgeschreven en als tekst weer aan de antwoorden op de duidingsvragen gekoppeld. Voor een overzicht van de door Jong&JeWilWat bezochte locaties en de jongeren die hebben meegewerkt, zie bijlage 2. 2.3.2 Professionals: zelf verhaal delen via website Van de jeugdprofessionals werd verwacht dat zij zelf naar de onderzoekswebsite gingen om daar een verhaal in tekst achter te laten. Deze strategie werkte goed, omdat de meeste professionals sowieso een computer op hun bureau hebben en gewend zijn om zich schriftelijk uit te drukken. Wel ondervonden enkele jeugdprofessionals hinder van de door hun organisatie gebruikte computersystemen die soms zó sterk verouderd waren dat de vragenlijst niet te laden was (minimumeis is Internet Explorer 8, uitgebracht op 19 maart 2009). De optie om de vragenlijst eventueel op een smartphone via de SenseMaker® App (iOS of Android) in te vullen is door de professionals zeer beperkt gebruikt. De groep jeugdprofessionals die al had meegewerkt aan de eerste themaworkshop werd gevraagd om het eigen netwerk aan te spreken voor deelname aan het onderzoek; ook werd de besloten LinkedIn-groep voor jeugdprofessionals ingezet en gebruik gemaakt van het aanbod van Reclassering Nederland om een nieuwsbericht op het intranet te plaatsen met de oproep om deel te nemen aan de verkenning. Dit heeft goed gewerkt. Naast de jeugdreclassering heeft deze uitvraag ook medewerkers van andere instanties bereikt, zoals ROC’s.
2.4 Verwerken: verhalen duiden en tot inzicht komen Als de fase van het verhalen verzamelen is afgerond, volgt de belangrijkste stap voor het verkrijgen van inzicht uit het verzamelde materiaal: de analyseworkshop. In dit geval is gekozen voor twee workshops, één voor jeugdprofessionals en één voor beleidsambtenaren. Dit is deels gedaan omdat deze werkwijze het mogelijk maakt om verschillen in duiding tussen beide groepen helder te krijgen en deels vanuit praktisch en agendatechnisch oogpunt. Er is wel gezorgd voor enige overlap in deelnemers tussen de twee sessies. Zo waren twee medewerkers van Justis en een promovendus van de Universiteit van Utrecht die onderzoek doet naar dit onderwerp aanwezig bij beide bijeenkomsten. Voor de deelnemerslijsten, zie bijlage 1.
14
Voor het werken met de data is een proces gevolgd dat voorkomt dat mensen lukraak verhalen gaan lezen; de ervaring leert dat dit namelijk al snel leidt tot een gevoel van ‘verdrinken in data’ waardoor er juist geen patronen en verbanden meer worden gezien. Het idee van de analyseworkshop is het ‘onderdompelen’ (zonder verdrinking) van deelnemers in de data. De focus ligt op de inhoud en de eigen interpretatie daarvan. Het proces tijdens een analyseworkshop verloopt als volgt: 1. De deelnemers gaan in kleine groepen aan de slag met de kwantitatieve resultaten, dus nog zonder naar de verhalen te kijken. In twee- of drietallen wordt gekeken naar de statistisch opvallende zaken. De groep heeft hiervoor de beschikking over een eigen laptop waarop directe interactie met de data mogelijk is: de groep kan vragen combineren, filters toepassen en selecties maken om daarmee de eerste observaties verder aan te scherpen en te verfijnen.
2. Op basis van de observaties uit de kwantitatieve data stellen de groepen vragen op waarover ze meer duidelijkheid zouden willen krijgen. Ook probeert men kritisch te kijken naar eigen aannames. Deze vragen en aannames dienen in de volgende fase als leidraad voor het lezen van verhalen. Door gericht op zoek te gaan naar antwoorden op zelf geformuleerde vragen, is het risico op verdwalen in de data een stuk kleiner. 3. Voordat aan het lezen van de verhalen wordt begonnen, clusteren de groepen hun eigen observaties en wisselen bevindingen uit met de andere groepen. Zo komen eventuele overeenkomsten in de observaties aan het licht en juist ook de verschillen in perspectief van de diverse groepen. 4. De volgende stap behelst het lezen van de verhalen op basis van de eerder geformuleerde vragen. Het beantwoorden van deze vragen is geen doel op zich; de ervaring leert dat door het lezen van de verhalen gaandeweg andere inzichten en ook andere vragen ontstaan – door actief te werken met de data ontwikkelen de deelnemers een eigen interpretatie van de resultaten. Dit is precies de bedoeling.
15
5. De laatste stap behelst het formuleren en uitspreken van opgedane inzichten. Dit hoeven dus niet noodzakelijkerwijs antwoorden te zijn op de eerder geformuleerde vragen – de vragen dienden vooral als leidraad voor de eigen zoektocht. Door de inzichten gezamenlijk te bespreken ontstaat ook waardevolle discussie en wordt duidelijk hoe deelnemers vanuit verschillende achtergronden en perspectieven naar dezelfde data kijken.
2.5 Vervolg: omzetten naar actie SenseMaker® is bij uitstek een instrument voor verkennend onderzoek en het opdoen van nieuwe inzichten, terwijl met de meeste andere onderzoeksmethoden vooral bevestigend onderzoek wordt gedaan. Uiteraard is het wel de bedoeling om uiteindelijk iets met de geformuleerde inzichten te gaan doen. Hiervoor is niet een vastomlijnd proces te bedenken, omdat de aard van de inzichten heel verschillend kan zijn. Sommige inzichten geven aanleiding om bepaalde bestaande regels en procedures nog eens kritisch te bekijken, andere nodigen uit om met direct betrokkenen het gesprek aan te gaan en nog wat dieper op een bepaald thema door te gaan. En uiteraard kan ook worden geconcludeerd dat er voor sommige inzichten geen aanleiding is om iets te veranderen. De belangrijkste uitkomst van het proces noemen we ‘beschrijvend zelfbewustzijn’ – een door de groep gedeeld inzicht in hoe er vanuit verschillende perspectieven naar een complex probleem wordt gekeken. Door de eigen visie te beschrijven en die actief te toetsen aan het beeld van anderen, wordt de horizon verbreed en komen knelpunten en mogelijke oplossingen naar voren waarvan men zich eerder niet bewust was.
16
3 Resultaten: de beleving van de VOG In dit hoofdstuk kijken we naar de specifieke resultaten van deze verkenning; zowel de basale statistische gegevens als de inhoudelijke observaties en inzichten rond de VOG komen aan bod. Belangrijk om te onthouden bij het lezen van dit hoofdstuk: 1. De verhalen zijn steeds direct na het vertellen geduid door de vertellers zelf; de vertellers doen dus de eerste interpretatie van hun eigen verhaal. 2. Alle uitspraken en geformuleerde inzichten zijn afkomstig van respondenten of deelnemers aan de workshops; er is geen sprake van conclusies door onderzoekers of externe analisten.
3.1 Basisgegevens over opgehaalde verhalen en respondenten Bij de risicojongeren zijn in totaal 54 verhalen opgehaald en bij de jeugdprofessionals zijn in totaal 73 verhalen opgehaald. Daarmee werd voldaan aan de eis om minimaal 50 verhalen per doelgroep te verzamelen (zie paragraaf 2.1.3). 3.1.1 Basisgegevens risicojongeren Van de geïnterviewde jongeren is de volgende achtergrondinformatie verzameld:
Afbeelding 3.1. Leeftijd en geslacht van geïnterviewde jongeren (roze is vrouwelijk)
Afbeelding 3.2. Gepleegde delicten van geïnterviewde jongeren, naar leeftijdscategorie
17
Afbeelding 3.3. Overige gepleegde delicten van de geïnterviewde jongeren, naar leeftijdscategorie
3.1.2 Basisgegevens jeugdprofessionals De jeugdprofessionals hebben de volgende achtergrond:
Afbeelding 3.4. Instanties waar deelnemende jeugdprofessionals werkzaam zijn
Afbeelding 3.5. Overige instanties waar deelnemende jeugdprofessionals werkzaam zijn
Afbeelding 3.6. Rol van de jeugdprofessional bij de instantie waar hij of zij werkzaam is
18
3.2 Resultaten: observaties en opvallende zaken In het duidingsproces zijn de groepen, zoals in het vorige hoofdstuk werd aangegeven, eerst aan de slag gegaan met de kwantitatieve data. Men is daarbij direct de inhoud ingedoken. De vraag was: “Wat valt je op als je naar kwantitatieve resultaten kijkt?” In deze paragraaf noemen de observaties die door meerdere groepen zijn gezien en die door hen zijn benoemd als opvallend of onverwacht. 3.2.1 Kwantitatieve observaties risicojongeren De deelnemers aan de analyseworkshops vonden de volgende zaken opvallend bij de doelgroep risicojongeren: 1. De toon van de verhalen over de VOG-aanvraag of het criminele verleden is redelijk in balans (Afbeelding 3.7), maar de negatieve emoties overheersen (Afbeelding 3.8).
Afbeelding 3.7. Toon van de verhalen (jongeren)
Afbeelding 3.8. Emoties in de verhalen (jongeren)
2. Jongeren ervaren bij het zoeken naar werk en opleiding hulp van zowel begeleiders op school/werk als familie en vrienden, maar zeggen dat in hun verhaal de mening van hun familie en vrienden het belangrijkst was.
19
Afbeelding 3.9. Wie heeft jongeren volgens henzelf het meest geholpen? Gekleurd naar wie VOG nodig had (groen is Ja)
Afbeelding 3.10. Wiens mening vonden jongeren het belangrijkst? Gekleurd naar wie VOG nodig had (groen is Ja)
3. Veel jongeren zeggen de VOG te kennen, maar hebben hem uiteindelijk (nog) niet aangevraagd (dit geldt voor 42 van de 54 jongeren; 77%).
20
Afbeelding 3.11. Is de VOG uiteindelijk aangevraagd door de jongeren? Groen: jongere zegt bekend te zijn met VOG
4. Van de jongeren die aangeven dat er voor werk, stage, opleiding naar een VOG is gevraagd, heeft een groot aantal die uiteindelijk niet aangevraagd. Dit is een indicatie voor het dark number. Naast werkgevers vragen ook veel scholen en opleidingen naar het verleden van de jongeren.
Afbeelding 3.12. Wie vroeg er in het verhaal naar je (criminele) verleden en naar een VOG? Groen: VOG was nodig
Afbeelding 3.13. Wie vroeg er in het verhaal naar je (criminele) verleden en naar een VOG? Gefilterd voor de gevallen waarbij uiteindelijk geen VOG is aangevraagd
5. De VOG wordt door jongeren vooral gezien als bescherming voor de maatschappij en de samenleving (Afbeelding 3.14), niet zozeer als middel om hen te beschermen tegen de gevolgen van hun criminele verleden.
21
Afbeelding 3.14. Doel van de VOG volgens jongeren; gekleurd naar wie VOG nodig had (groen is Ja)
6. Informatie over de VOG komt vooral van familie en vrienden, de school en begeleiders (Afbeelding 3.15) – het directe fysieke netwerk van de jongeren. Opvallend: social media speelt geen rol.
Afbeelding 3.15. Waar hebben jongeren informatie over de VOG vandaan gehaald? Gekleurd naar wie VOG nodig had
7. Als jongeren de VOG wél aangevraagd hebben zijn ze positiever, en andersom.
Afbeelding 3.16. Status van de VOG aanvraag, gekleurd op toon van het verhaal
22
8. De verhalen van de jongeren gaan over een verscheidenheid aan werk- en opleidingsrichtingen. De sector ‘Transport en Logistiek’ is de grootste, daarna volgt ‘Openbare Orde en Veiligheid’. De taxibranche wordt niet genoemd.
Afbeelding 3.17. Richting van opleiding, stage of werkplek, gekleurd naar wie de VOG nodig had (groen is Ja)
Afbeelding 3.18. Overige richtingen van opleiding, stage of werkplek, gekleurd naar wie de VOG nodig had (groen is Ja)
9. Jongeren geven aan dat ze gemiddeld tot behoorlijk veel kennis hebben van de VOG, maar uit hun verhalen blijkt hun kennisniveau toch minder hoog te zijn (zie daarvoor ook paragraaf 3.3.1).
23
Afbeelding 3.19. Inschatting eigen kennisniveau van VOG door jongeren, gekleurd naar wie VOG nodig had (groen is Ja)
3.2.2 Kwantitatieve observaties jeugdprofessionals De deelnemers aan de analyseworkshops vonden de volgende zaken opvallend bij de doelgroep jeugdprofessionals: 1. De toon van de verhalen is overwegend negatief (Afbeelding 3.20).
Afbeelding 3.20. Toon van de verhalen (professionals)
24
2. De door jeugdprofessionals meest genoemde emoties over de verhalen zijn ‘teleurgesteld’, ‘gefrustreerd’ en ‘bezorgd’.
Afbeelding 3.21. Emoties bij de verhalen (professionals)
3. Volgens de jeugdprofessionals is vooral de jongere zelf en zijn of haar sociale omgeving bepalend voor de uiteindelijke uitkomst van het verhaal.
Afbeelding 3.22. Deze actoren bepaalden volgens professionals de uitkomst van hun verhaal; gekleurd op toon
4. De kennis over de VOG bij jeugdprofessionals komt vooral van collega’s op het werk en in mindere mate van overheidsvoorlichting; de professional bouwt vooral op gesprekken met het eigen netwerk en internet.
Afbeelding 3.23. Kennisbronnen over de VOG voor professionals, gekleurd naar toon van het verhaal
25
Afbeelding 3.24. Kanalen die gebruikt worden voor kennisvergaring over de VOG, gekleurd naar toon van het verhaal
5. Jeugdprofessionals vinden relevante informatie over de VOG over het algemeen moeilijk te vinden, ook als hun verhaal verder positief was.
Afbeelding 3.25. Hoe makkelijk of moeilijk vonden professionals het vinden van informatie over de VOG? Gekleurd naar toon van het verhaal
26
6. In de verhalen van professionals gaat het vooral om het belang van de jongere; men denkt in mindere mate vanuit het perspectief van school of werkgever of de maatschappij.
Afbeelding 3.26. Om wiens belang gaat het in verhalen van professionals? Gekleurd naar toon van het verhaal
7. Naast een VOG voor een baan is een VOG vaak nodig voor opleiding of stage.
Afbeelding 3.27. Doel van VOG aanvraag volgens professionals, gekleurd naar toon van het verhaal
8. Professionals zijn vooral betrokken bij de oriëntatie, inschrijving of sollicitatie en de aanvraag van de VOG. Ongeveer een kwart van de jeugdprofessionals geeft aan ook betrokken te zijn bij de afhandeling van een afwijzing, zoals het opstellen van een bezwaarschrift.
27
Afbeelding 3.28. betrokkenheid van professionals in het VOG-traject, gekleurd naar toon van het verhaal
9. Volgens professionals loopt de beïnvloeding van jongeren over de VOG vooral via de sociale omgeving van de jongere en is vooral negatief. De media spelen nauwelijks een rol. Verhalen waarin de beïnvloeding vooral loopt via school of werkgever zijn qua toon zowel positief als negatief.
Afbeelding 3.29. Beïnvloeding van de jongeren volgens professionals, gekleurd op toon van het verhaal
10. In de verhalen van de professionals is de VOG in bijna een derde van de gevallen niet aangevraagd. Dit is een indicatie voor het dark number waarbij veel jongeren de aanvraag (uiteindelijk) niet doen.
Afbeelding 3.30. Status van VOG-aanvraag in verhalen van professionals, gekleurd naar toon van het verhaal
28
3.3 Gedeelde inzichten Op basis van de kwantitatieve observaties zijn de deelnemers aan de workshops vervolgens aan de slag gegaan met de verhalen om te kijken wat de context rond de diverse observaties is. Dit leidde tot enkele nieuwe inzichten, vooral ook over de samenhang tussen de observaties. In de tekst is steeds aangegeven waar de uitspraak vandaan komt: analyseworkshop 1 (ws1, waaraan vooral jeugdprofessionals deelnamen) of analyseworkshop 2 (ws2, waaraan vooral beleidsambtenaren deelnamen). Waar nodig is ter verduidelijking nog aanvullende bronvermelding toegevoegd. 3.3.1 Beeldvorming: zowel jongeren als jeugdprofessionals halen hun informatie over de VOG uit hun directe netwerk; vaak is dit een minder betrouwbare bron De jongeren geven aan dat ze vooral luisteren naar de verhalen van familie en vrienden, terwijl de jeugdprofessionals zich vooral ook laten leiden door ervaringen van collega’s. Uit de verhalen blijkt wel dat in beide gevallen de informatie vaak niet klopt. De onjuiste beelden die zo ontstaan worden door het onderling delen nog versterkt. (ws1, ws2) Uit verhaal jeugdprofessional: “Ik heb verschillende keren meegemaakt dat jong volwassenen geen stageplek konden krijgen op het VMBO omdat ze geen VOG kregen van de gemeente. Ook via mijn contacten via het re-integratiebureau heb ik vele verhalen gehoord over jongeren die werk zoeken en tevergeefs solliciteren. Omdat ze geen VOG hebben, worden ze ook niet uitgenodigd voor een intake of sollicitatiegesprek.”
Jeugdprofessionals geven aan dat op de officiële kanalen van de overheid (zoals de website) het taalniveau te hoog ligt voor veel jongeren (beaamd door medewerkers van onderzoeksbureau Jong&JeWilWat). Jongeren zijn gevoelig voor bepaalde formuleringen en haken snel af als ze iets niet begrijpen – hoewel ze dat niet toe zullen geven. (ws1) Uit verhaal jeugdprofessional: “Op de overheidssite staat: ‘Wanneer krijg ik (g)een VOG? U krijgt een VOG als uit het onderzoek blijkt dat u geen strafbare feiten op uw naam heeft staan. Is er wel sprake van strafbare feiten dan beoordeelt Justis of deze relevant zijn voor het doel waarvoor de verklaring is aangevraagd.’ Na de eerste zin haken de meeste jongeren met een strafblad al af.”
3.3.2 Toetsingskader: jeugdprofessionals ervaren de VOG als een ‘black box’ en kunnen niet van tevoren inschatten wat de kansen van jongeren zijn Uit de verhalen en de commentaren blijkt dat veel jeugdprofessionals meer inzicht zouden willen in het door Justis gebruikte toetsingskader voor het toekennen dan wel afwijzen van de VOG, of hulp bij het inschatten van de kansen op een VOG. Professionals zijn vaak niet op de hoogte van het feit dat bij COVOG steeds individuele afwegingen worden gemaakt en dat er naast ‘harde’ data ook naar de specifieke omstandigheden van het geval wordt gekeken. Sommige professionals denken dat er een eenvoudige beslisboom wordt gevolgd en begrijpen niet waarom zij daar geen inzage in kunnen krijgen. (ws1, ws2)
29
Het blijkt dat men vooraf een inschatting probeert te maken of de VOG zal worden afgegeven, zonder direct de aanvraag te doen. Deze inschatting verloopt (ook vanwege het gebrek aan juiste en objectieve informatie) vaak te pessimistisch, waardoor er keuzes worden gemaakt ten aanzien van opleiding of werk die mogelijk niet nodig waren geweest. (ws2) Men laat de inschatting van de kansen op het krijgen van de VOG leidend zijn voor studie- of beroepskeuze, in plaats van deze belangrijke keuze centraal te stellen en vervolgens te kijken of er een VOG voor wordt afgegeven. Zo is de VOG soms veel bepalender voor de toekomst van een jongere dan nodig. (ws1) Uit verhaal jeugdprofessional: “Ook is het voor mij als mentor niet duidelijk wanneer een jongere een kans maakt op de VOG. Er gaan onder de mentoren en de leerlingen verschillende verhalen. Zo zouden alle begane misstappen voor je 18e niet worden meegerekend. Echter, in de sector zorg (omgaan met mensen) zou de lat minder hoog zijn dan in de sector veiligheid (orde en veiligheid). Dit is voor mij ook nog steeds een raadsel. Het komt er voor mij als mentor op neer dat ik zelf een indicatie moet geven aan de jongere, zodat ze hun 30 euro niet kwijt zijn en ik uit veiligheid de jongere maar indeel bij stagebedrijven die geen VOG vragen. Dit is dus het effect van de geringe informatie van de overheid over de VOG, en het zou veel beter kunnen. Een voorstel is dat hiervoor duidelijker richtlijnen komen die ook op scholen of bedrijven bekend zouden moeten zijn.”
3.3.3 Gedrag van derden: steeds meer scholen (en werkgevers) vragen naar de justitiële achtergrond van jongeren en schatten de kansen op toekenning VOG laag in Scholen vragen bij steeds meer opleidingen naar de justitiële achtergrond van de jongere (“Bent u in aanraking geweest met politie of heeft u een Halt-straf gehad?”) of ze stellen de aanvraag van de VOG bij aanvang van de opleiding verplicht, meestal onder verwijzing naar een stage die deel uitmaakt van de opleiding. Zij vermelden deze eis direct op de websites van de opleidingen, wat voor de jongeren ontmoedigend werkt6. Daarbij bestaat de indruk dat de opleidingen en werkgevers jongeren vaak niet voldoende of zelfs onjuist voorlichten over hun kansen op een VOG, al dan niet vanwege een gebrek aan informatie. Die kans op de VOG wordt over het algemeen laag ingeschat, waardoor jongeren al bij een oriëntatiegesprek dreigen af te haken. (ws1) Het lijkt erop dat de VOG door scholen steeds vaker wordt gebruikt om ‘moeilijke’ leerlingen te weren. Dit wordt zowel door jeugdprofessionals als beleidsambtenaren benoemd als een ongewenste ontwikkeling. (ws1, ws2)
6 Voorbeeld website ROC Leiden: “Iedereen die in de beveiliging wil werken moet
toestemming hebben van de afdeling Bijzondere Wetten van de politie. Voorwaarde hierbij is dat je de afgelopen vier jaar niet veroordeeld bent (ook geen geldboete) voor een misdrijf. Ook als je een taakstraf van meer dan 20 uur bij bureau Halt opgelegd hebt gekregen, kun je niet tot deze opleiding worden toegelaten.” (http://rocleiden3.eduhost.nl/orde) Nota bene: een door bureau Halt opgelegde straf bedraagt maximaal 20 uur.
30
Uit verhaal van risicojongere (I is interviewer, R is risicojongere): “I: Je vertelde mij dat je nog dit jaar te maken hebt gehad met de VOG? R: Klopt ja. […] Nou, ik kreeg een sollicitatiegesprek over de functie, radioman voor op het dek in de haven voor de communicatie met containervervoerders, en ja, toen werd er gevraagd door degene die de sollicitatie afnam - die vroeg naar mijn VOG, of ik een VOG kreeg. Ik weet niet hoe die verstrekt wordt. En ja, toen heb ik gezegd van: ja, ik ben dit afgelopen jaar […] zal ik het zo zeggen, ik heb nog een tijdje vastgezeten. Negen dagen. Toen vertelde die man: Ik heb al zoveel werknemers in mijn leven aangenomen, ik weet toch nu al dat je geen VOG krijgt. […] Nou ja, toen ben ik uiteindelijk niet aangenomen - ben ik eigenlijk gewoon zo linea recta weer naar huis gestuurd.”
Door de ontmoediging van jongeren blijft een werkelijk oordeel over het strafrechtelijk verleden van de jongere vaak uit – de VOG wordt immers vaak niet aangevraagd. De beleidsambtenaren zouden liever zien dat er altijd een poging wordt gedaan. (ws2) 3.3.4 Effect: jongeren vermijden actief mogelijke afwijzing waardoor het effect van de VOG op hun leven groter wordt dan nodig – van hefboom naar slagboom Uit de verhalen van jongeren blijkt dat zij een angst hebben voor afwijzing en teleurstelling. Dit geldt ook voor jongeren met lichte vergrijpen. Ze gaan studies of beroepen uit de weg waarbij van tevoren wordt aangegeven dat er een VOG aanvraag nodig is. Zo verkleinen ze de kans op (weer) een afwijzing. (ws1) Uit verhaal jeugdprofessional: “Bij weigeren van een VOG zou beter overwogen moeten worden wat voor effect dat heeft voor de jongere op langere termijn, zoals niet de studie kunnen doen die de jongere zou willen. Dit kan een zeer lange nasleep hebben. Jongeren worden niet op een andere opleiding aangenomen omdat ze niet gemotiveerd zijn en studie van eigen keuze is niet mogelijk. Jongeren staan met de rug tegen de muur.”
Dit gedrag wordt nog versterkt door de eerder genoemde inzichten: een gebrek aan objectieve en juiste informatie bij jongeren, ouders én professionals; de moeilijkheid die de jeugdprofessional ervaart om van tevoren de kansen op de VOG in te schatten en het steeds toenemende aantal opleidingen en werkplekken waarbij de VOG al dan niet terecht verplicht wordt gesteld. De professional die probeert de jongere te behoeden voor weer een afwijzing en het onnodig uitgeven van 30 euro. (ws1, ws2) Opvallend is ook de omgang met bezwaren: jongeren beseffen dat zij vanuit een kwetsbare positie komen; het ontbreekt hen daarom vaak aan doorzettingsvermogen. Als de VOG dan toch wordt aangevraagd en er een afwijzing volgt, dan wordt van de mogelijkheid tot bezwaar nauwelijks gebruik gemaakt. Het valt op dat ook de jeugdprofessional dan de neiging heeft om op te geven; de formele taal en de procedure worden als belemmering ervaren om door te zetten. (ws1) Citaat jeugdprofessional uit workshop: “Deze jongeren hebben al moeite met een telefoongesprek. Laat staan een brief. Je zou willen dat ze een appje konden sturen…”
31
Uit verhaal risicojongere (I is interviewer, R is risicojongere): “I: Je vertelde aan mij dat je eventjes in de gevangenis gezeten hebt? R: […] Zes uurtjes. […] In het begin lijkt het misschien stoer maar als je eenmaal zit en ze gaan je fouilleren en zo, en je moet door die poortjes heen en je begint te zitten, dan is het niet zo leuk als dat je dacht. I: […] Heb je spijt? R: Ja, jawel. I: Zou je het nog een keer doen? R: Nee, nee, dat niet. […] I: Je weet dat het op een papiertje kan komen te staan dat dit gebeurd is, als je straks misschien een opleiding gaat zoeken. R: Ja. I: Wat vind je daarvan? R: Ja, ja, mij maakt het eigenlijk niet uit. I: En als je dan uiteindelijk die opleiding niet kan doen? R: Ja, dan is het gewoon pech.” Toelichting interviewer: in gesprek achteraf bleek deze jongen minder stoer te zijn; vooral zijn moeder had het nooit verwacht: “Mijn broers hebben allemaal gezeten, mama dacht dat ik het beter zou doen. Zij was ook teleurgesteld.” Hij maakt zich wel degelijk zorgen…
3.3.5 Slotvraag: is er sprake van een ‘dark number’? De vraag die beide groepen, dus zowel de jeugdprofessionals als de beleidsmakers, aan het eind van de analyseworkshop kregen voorgelegd was of zij – op basis van de verhalen en hun duiding daarvan – van mening waren dat er inderdaad sprake is van een ‘dark number’. Oftewel: is er sprake van een onbekend aantal niet-aanvragen van de VOG die, als ze wel waren aangevraagd, zouden kunnen leiden tot een andere statistiek? Uit verhaal jeugdprofessional: “De ervaring vanuit mijn cliënten en jongvolwassenen? Jongeren vragen op voorhand geen VOG aan, omdat ze in de veronderstelling en zelfs wetenschap zijn dat het ‘toch wordt afgewezen’ omdat ze in aanraking zijn geweest met politie en justitie.”
Beide groepen waren het erover eens dat dit zeer waarschijnlijk het geval is. De kleinschalige verkenning in dit onderzoek toont wel aan hoe het mechanisme achter een dergelijk ‘dark number’ zou kunnen werken, maar laat niet toe om een uitspraak te doen over de omvang van dit verschijnsel. Daarnaast is uit deze verkenning niet op te maken wat het resultaat zou zijn als jongeren die tot op heden geen VOG hebben aangevraagd, nu wél een VOG zouden aanvragen; het percentage afwijzingen zou kunnen dalen of juist stijgen. Dat laatste zou dan betekenen dat de jongeren die de VOG nu niet aanvragen, hun kansen terecht laag inschatten. Uit verhaal risicojongere (I is interviewer, R is risicojongere): “R: Ik was begonnen aan een opleiding, ROC Leiden. Deed niveau 3 Toerisme. Moest stage lopen in het buitenland. In Center Parcs ook, toen vroegen ze ook om een VOG. Ook met werken. Daarom begin ik ook niet met werken en, ja, ik weet niet. Daarom heb ik hem niet aangevraagd. I: Je had hem niet aangevraagd omdat je dacht dat je hem niet zou krijgen? R: Ja, omdat ik dacht dat ik hem niet zou krijgen. Ik kwam ook vast te zitten, daarom kon ik niet doorgaan met mijn opleiding. En toen ik vrij kwam, 8 maanden later... I: En waarom denk je dat je hem niet krijgt? R: Omdat ik een strafblad heb. I: En vraag je hem dan gewoon niet meer aan? R: Ik wil hem wel aanvragen, maar mijn gevoel zegt van niet gewoon, heel simpel.”
3.4 Verschillen in duiding Naast bovenstaande gedeelde inzichten waren er ook verschillen in de duiding door jeugdprofessionals enerzijds en de duiding door beleidsmakers anderzijds. De twee meest opvallende observaties zijn hieronder vermeld.
32
3.4.1 Jeugdprofessionals: maak meer gebruik van het ‘zachte’ toetsingskader Onder jeugdprofessionals leefde het inzicht – afgaand op zowel de verhalen als eigen ervaringen van de professionals – dat Justis vooral gebruik maakt van het ‘harde’ toetsingskader; dat wil zeggen, de registraties van het strafrechtelijk verleden van de jongere in de desbetreffende systemen. Er wordt naar hun mening te weinig gebruik gemaakt van de kennis over de persoon zelf die beschikbaar is bij de jeugdprofessional die dagelijks contact heeft met de jongere. Het beeld is dat er minder afwijzingen zouden zijn als er vaker contact is tussen de betrokken jeugdprofessionals en Justis. De betrokken beleidsambtenaren beleven dit anders; in hun afwegingen kijken ze wel degelijk altijd naar de specifieke omstandigheden van het geval en daarmee ook naar het belang van de aanvrager bij afgifte van de VOG. Daartegenover staat wel dat een afweging wordt gemaakt tussen het belang dat een aanvrager heeft bij het verkrijgen van de VOG en het risico voor de samenleving indien het delict zich zou herhalen in de beoogde functie. Informatie van jeugdprofessionals die in het kader van de VOG procedure wordt ingebracht, wordt in deze afweging betrokken. Hierbij spelen ook de strafmaat, het aantal delicten en het tijdsverloop een belangrijke rol. 3.4.2 Beleidsambtenaren: verhalen lijken niet altijd feitelijk correct te zijn Onder de beleidsambtenaren viel het op dat de bij de jeugdprofessionals opgehaalde verhalen soms situaties beschrijven die volgens het verhaal tot een afgewezen VOG hebben geleid, terwijl dit vanuit de in het verhaal genoemde omstandigheden geen logische uitkomst zou zijn geweest. Om dit werkelijk van geval tot geval te beoordelen zijn meestal meer details nodig. In de discussie hierover kwam het besef naar voren dat ook beelden die niet feitelijk lijken te kloppen of in de ogen van beleidsmakers onwaarschijnlijk zijn, toch rondgaan in het veld. Door het gebrek aan informatie over het toetsingskader beschikken de jeugdprofessionals niet altijd over de mogelijkheid om dergelijke verhalen te ontkrachten. (ws1, ws2)
33
4 Conclusies en vervolgstappen Na de analyseworkshops waren zowel de jeugdprofessionals als de beleidsambtenaren het erover eens dat via de SenseMaker® methodiek de complexiteit en vooral ook de samenhang van de problematiek rondom de VOG inzichtelijker is geworden. In dit hoofdstuk worden de conclusies op een rij gezet en gekeken naar mogelijke vervolgstappen (handelingsopties).
4.1 Conclusies uit de analyseworkshops Uit de analyseworkshops kwamen de volgende conclusies naar voren. 4.1.1 Het verschil tussen enerzijds de beleving van risicojongeren en jeugdprofessionals over aanvraag van de VOG en anderzijds de statistieken van Justis, is bevestigd Uit de verhalen van risicojongeren en jeugdprofessionals blijkt dat zij het beeld hebben dat de kansen op het krijgen van een VOG lager zijn dan het toekenningspercentage dat Justis nu meet. De verhalen en analysesessies bevestigen daarmee het vermoeden dat bij aanvang van deze verkenning bestond (zie onderzoeksvragen in paragraaf 1.1). 4.1.2 De (ongewenste) effecten van de VOG zijn vooral het onbedoelde gevolg van samenhangende ontwikkelingen, dus ook de aanpak moet samenhangend zijn Er is niet één oorzaak voor het geconstateerde verschil tussen de statistieken van screeningsautoriteit Justis en de beelden uit het veld. De oplossing schuilt dan ook niet in het verbeteren van één aspect van de VOG, zoals de informatievoorziening. Er zal op meerdere terreinen tegelijk gewerkt moeten worden. 4.1.3 Ander contact tussen beleid en uitvoering is gewenst, maar niet noodzakelijkerwijs meer informatie of bijeenkomsten Zoals we hebben gezien komt de informatie over de VOG bij jeugdprofessionals voor een groot deel van collega’s. De informatie die professionals onderling delen blijkt echter niet altijd juist. Tegelijkertijd blijkt er een grote behoefte te zijn aan meer inzicht in het toetsingskader van de VOG. De professional wil een vuistregel hebben waarmee hij of zij een ‘educated guess’ kan maken over de uitkomst van een eventuele aanvraag. Als dat niet mogelijk is, dan is er een sterke behoefte aan contact met een expert – een behoefte waarin inmiddels minstens één advocatenkantoor is gaan voorzien7. Verder wordt in de toelichting bij de verhalen ook vaak gevraagd om meer mogelijkheden voor contact en overleg met Justis; vooral ook na een afwijzing. Het formele traject van een bezwaarschrift wordt door jongeren en professionals als lastig ervaren. 7 Het advocatenkantoor Van Oosten Advocaten helpt cliënten bij het maken van bezwaar
tegen VOG afwijzing. Daarnaast bieden zij online ondersteuning via een live chat op een speciaal voor dit doel gemaakte website: www.vogprobleem.nl.
34
4.1.4 Perspectief van jongeren is nuttig, maar het bereiken, betrekken en activeren van jongeren is niet eenvoudig De ervaringen met het direct betrekken in het onderzoek van jongeren zijn op zich positief; het rechtstreeks kunnen luisteren naar hun verhaal zorgt voor inzicht in de dagelijkse praktijk. Het benaderen van de jongeren is niet altijd eenvoudig. Er is vanuit de jongeren best enige bereidwilligheid om mee te werken aan onderzoek, maar omdat het onderwerp soms erg gevoelig ligt, is het niet makkelijk om een inkijkje te krijgen in de beleving. Hiervoor is een basisvertrouwen nodig dat moet worden opgebouwd via informeel contact vooraf. Bevraging door leeftijdsgenoten (zoals via Jong&JeWilWat gebeurde) werkt in dit verband goed. Wat opvalt is dat de leefwereld van jongeren vaak zó sterk afwijkt van de wereld van beleidsmakers en het vermogen tot verbale zelfreflectie van jongeren soms zó gering is, dat het niet eenvoudig is om werkelijk contact te hebben en te begrijpen wat er speelt; dit is voor effectief beleid echter wel noodzakelijk, want het is wel de realiteit waar de jeugdprofessional dagelijks mee geconfronteerd wordt.
4.2 Bestaande beelden: bevestigd, ontkracht of verdiept Voorafgaand aan het onderzoek heeft de projectgroep op basis van eerdere inventarisaties en kleinschalig kwalitatief onderzoek een overzicht gemaakt van de beelden en opvattingen die bij beleidsmakers leven omtrent de aanvraag van de VOG door risicojongeren. Zijn deze vooraf bestaande beelden door de verkenning bevestigd of ontkracht? Is er meer verdieping gekomen? Hieronder staan de acht beelden en opvattingen zoals die door beleidsmakers werden geïnventariseerd, met daaronder de observaties vanuit de verkenning: 1. Er is een gebrek aan kennis bij risicojongeren en professionals over de regels en procedures rond de VOG. Dit beeld is bevestigd. Er zijn meerdere oorzaken voor dit gebrek aan kennis. Uit de verhalen leren we dat de professional moeite heeft met het vinden van bruikbare informatie en graag meer contact wil hebben met de beleidsmakers. De risicojongere doet uit zichzelf weinig moeite om informatie te vinden en laat zich leiden door wat anderen, vooral vrienden en familie, vertellen. Beide groepen proberen actief om een afwijzing van de VOG te voorkomen, vaak door de aanvraag te vermijden. 2. Er is sprake van angst bij risicojongeren voor persoonlijke afwijzing en men voelt een zekere schaamte voor een crimineel verleden. Van schaamte voor het criminele verleden is in deze verkenning heel weinig te merken. Wel zijn de risicojongeren zeer gevoelig voor afwijzing en dit gaat zover dat ze actief opleidingen en banen vermijden waar een VOG bij wordt gevraagd. Opmerkelijk is dat uit de verhalen blijkt dat de professionals hier in mee gaan. 3. Risicojongeren willen het liefst werken in de beveiligingswereld, waarvoor ze gezien hun verleden juist weinig kans maken.
35
Hier is geen bewijs voor gevonden. De meeste jongeren willen werken in de sector Transport en Logistiek. Uit de verkenning blijkt dat jongeren interesse hebben voor een breed scala aan functies en opleidingen. Wat opvalt is hoe moeilijk het is om de jongeren nog te motiveren als de conclusie luidt dat ze niet in aanmerking komen voor de studie van hun eerste keuze; een conclusie die helaas lang niet altijd is gebaseerd op een daadwerkelijke VOG-aanvraag. 4. De perceptie onder risicojongeren en jeugdprofessionals is dat jongeren met een crimineel verleden weinig kans maken op toekenning. De perceptie wordt voor beide doelgroepen bevestigd. Jeugdprofessionals blijken het moeilijk te vinden om de kans op toekenning van de VOG in te schatten. Men weet niet hoe het proces verloopt en dat er ook naar persoonlijke omstandigheden van de risicojongere wordt gekeken is niet altijd bekend. Voor veel jongeren lijkt inderdaad te gelden dat zij denken vanwege hun strafblad nergens voor in aanmerking te komen, ongeacht de aard van hun delicten. Sommigen vragen de VOG overigens aan in de volle verwachting die ook te krijgen. 5. Internet (social media), televisie en leeftijdsgenoten van de jongeren hebben veel invloed op de perceptie van de VOG. Het is opvallend dat dit informatiekanaal totaal niet belangrijk lijkt te worden gevonden. Respondenten geven aan dat de media nauwelijks invloed hebben; de perceptie van de VOG komt vooral voort uit de sociale omgeving van de jongere. 6. De VOG wordt door bepaalde opleidingen als een selectiecriterium gebruikt. Uit de verhalen blijkt dat scholen dit niet alleen doen, maar het instrument ook lijken te gebruiken om risicojongeren te weren. Er wordt door sommige opleidingen niet verwezen naar de VOG maar rechtstreeks gevraagd naar het criminele verleden (“Ben je in contact geweest met de politie of heb je een straf gehad van Bureau Halt?”) Jongeren vinden het lastig om in te schatten hoe ze hiermee om moeten gaan: eerlijk zijn of verzwijgen? De VOG wordt regelmatig bij aanvang van de opleiding verplicht gesteld, terwijl een stage soms pas later in de opleiding plaatsvindt. Sommige gepleegde delicten zouden dan vanwege de terugkijktermijn al niet meer worden meegewogen. 7. Communicatie en voorlichting over de VOG is lastig te begrijpen. Dit beeld wordt door de jongeren zelf niet bevestigd, maar wel door de professionals die met die jongeren werken. Sterker nog: de professionals hebben zelf ook veel moeite om de informatie en procedures te doorgronden. 8. De kosten van de VOG worden als drempel ervaren. Dit speelt inderdaad een rol, maar de andere factoren lijken belangrijker te zijn. Vooral de angst voor afwijzing in combinatie met een gebrek aan kennis vormt een groter probleem dan de kosten. De kansen op een aanvraag worden juist van tevoren ingeschat om de verspilling van 30 euro te vermijden; en omdat dit vaak gebeurt op basis van onjuiste informatie, blijft de aanvraag achterwege.
36
4.3 Beantwoording onderzoeksvragen over de inhoud Terugkijkend kunnen de inhoudelijke onderzoeksvragen als volgt worden beantwoord: 1. Wat zijn op dit moment de beelden die onder jeugdprofessionals leven omtrent het aanvragen van VOG’s voor hun cliënten (risicojongeren) met betrekking tot de succeskans? En welke ervaringen hebben zij al met het aanvragen van een VOG? Om met het laatste te beginnen: vele ervaringen zijn helaas negatief. Professionals ervaren de VOG vaak als een extra hindernis voor de risicojongere. De professionals vinden het lastig om tot een inschatting van de succeskans voor hun cliënten te komen omdat ze geen inzicht hebben in de criteria en beperkte informatie hebben. De professionals zijn vaak wel de partij die de risicojongere aanzet tot het aanvragen van de VOG, maar als er een afwijzing volgt reageren ze vaak passief. 2. Wat zijn op dit moment de beelden van risicojongeren voor het aanvragen van een VOG met betrekking tot de succeskans? Hebben zij ervaringen met het aanvragen van een VOG, en zo ja, welke? Risicojongeren schatten hun eigen kansen laag in en vermijden het aanvragen van een VOG door opleidingen en banen waarvoor een VOG wordt vereist uit de weg te gaan. De jongeren halen hun informatie vaak bij familie en vrienden en weten daardoor vaak niet goed wat hun mogelijkheden en rechten zijn; ze worden door sommige opleidingen via de VOG-eis actief geweerd. Vele jongeren vragen de VOG uiteindelijk niet aan (in deze verkenning gold dat voor 77% van de ondervraagde jongeren); deze groep oordeelt negatief over de VOG. De jongeren die de VOG hebben aangevraagd zijn positiever. 3. Voor welke doeleinden vragen risicojongeren (met hulp van jeugdprofessionals) een VOG aan? Wie zijn betrokken bij de aanvraag, in welke rol? Jongeren vragen een VOG voor opleiding, stage of werk. School, werkgever, jeugdprofessional én de sociale omgeving van de jongere zijn de belangrijkste actoren. De meeste informatie komt uit die sociale omgeving (en is niet altijd juist); ook het advies van de school én de jeugdprofessional is vaak te pessimistisch en gebaseerd op onvolledige informatie. Juist omdat het beoordelen van de VOG-aanvraag mensenwerk is waarbij ook rekening wordt gehouden met specifieke omstandigheden van de jongere, is het moeilijk om de kans op succes te voorspellen. Het zou beter zijn om de VOG aan te vragen om zekerheid te krijgen, maar jongeren vermijden de afwijzing en willen ook niet dat hun 30 euro weggegooid geld blijkt. 4. Hoe adviseren jeugdprofessionals risicojongeren? Houden ze hen af of stimuleren ze hen juist om toch die VOG aan te vragen? Maken jeugdprofessionals voldoende gebruik van de mogelijkheden om risicojongeren een andere zienswijze te geven? Jeugdprofessionals proberen jongeren vooral te motiveren om verder te gaan met hun leven en merken dat de VOG hen daarbij soms in de weg zit. Als een jongere dan eindelijk op gesprek gaat voor de gewenste opleiding, kan de VOG alsnog roet in het eten gooien. Sommige professionals melden dat zij uit voorzorg jongeren niet aanmelden voor stages of werkplekken waar een VOG vereist is. De professional probeert de kans op een VOG in te schatten en is daarbij vaak te pessimistisch. Als de aanvraag wordt afgewezen, wordt vaak afgezien van een bezwaarschrift. De jeugdprofessional voelt zich niet goed geïnformeerd en vindt het lastig om bruikbare informatie te vinden.
37
4.4 Beantwoording onderzoeksvragen over het instrument Terugkijkend kunnen de onderzoeksvragen over het instrument als volgt worden beantwoord: 1. In welke mate bieden de resultaten van de SenseMaker® methodiek het DG Jeugd en Sanctietoepassing nieuwe inzichten in de achtergronden van de aanvraag van de VOG door risicojongeren en hun professionals? Zie het antwoord op vraag 2. 2. Op welke manier geeft de werkwijze van SenseMaker® DGJS een nieuw perspectief om beleid mee te toetsen, aan te scherpen en/of te ontwikkelen? In het contact tussen jeugdprofessionals en risicojongeren komen uiteindelijk alle regels, procedures en instrumenten uit de systeemwereld bij elkaar. Op de werkvloer wordt daarom bij uitstek de complexiteit van de leefwereld ervaren. Het nieuwe perspectief dat de methode biedt is vooral het inzicht in die complexiteit, dus in de samenhang tussen de factoren die van invloed zijn op de aanvraag van de VOG: het gebrek aan informatie dat men ervaart, het afwijzing-vermijdende gedrag van de risicojongere, het beleid van scholen en werkgevers om de VOG bij steeds meer opleidingen en banen verplicht te stellen en de moeite die ook de jeugdprofessional ervaart om de procedures te volgen en tegelijkertijd de jongere gemotiveerd te houden – al deze factoren werken voortdurend op elkaar in, versterken of verzwakken elkaar en leiden daardoor soms tot onbedoelde en meestal ongewenste effecten. De verhalen vanaf de werkvloer bieden beleidsmakers de kans om deze complexe samenhang op het spoor te komen en de bedoelde én onbedoelde effecten van het beleid direct terug te zien en te ervaren – terwijl traditionele instrumenten vaak elke factor afzonderlijk meten en daardoor een vertekend beeld kunnen geven. De methode vult deze kwantitatieve instrumenten dus aan en geeft een completer beeld, een veel betere spiegel van de door de uitvoering ervaren werkelijkheid. 3. Welke successen en aandachtpunten zijn er tijdens dit project ervaren bij het inzetten van SenseMaker®? Deze vraag wordt beantwoord in hoofdstuk 5, paragraaf 5.1.
4.5 Handelingsopties De beleving van risicojongeren en jeugdprofessionals over de aanvraag van de VOG zoals die in deze verkenning naar voren is gekomen, biedt een aantal handelingsopties voor het versterken van het gebruik van de VOG bij risicojongeren. De dynamiek rond de aanvraag van een VOG is niet simpel en moet worden gezien als een complex sociaal systeem, waarin de interacties tussen vele partijen het gebruik van de VOG en de ervaring hiermee bepalen. Daarom is het niet realistisch om te zoeken naar een ‘silver bullet’8. 8 Hier: een eenduidige maatregel of interventie die vele problemen in één keer oplost.
In griezelverhalen is een zilveren kogel vaak het enige effectieve middel tegen een bonte verzameling kwaadwillende figuren, waaronder weerwolven, vampiers en heksen.
38
Als we de situatie rond de VOG willen aanpakken en vooral de elkaar versterkende effecten willen doorbreken, is een incrementele strategie effectiever. In een dergelijke aanpak wordt een breed scala van kleine interventies in samenwerking met professionals uit het veld ontwikkeld en in korte tijdsstappen in het veld getest op effectiviteit (met kortcyclische monitoring van de effecten). Interventies die goed aanslaan worden vervolgens opgeschaald, terwijl ineffectieve interventies snel en tegen lage kosten kunnen worden afgebouwd. Hieronder staan enkele handelingsrichtingen beschreven die uit deze verkenning als kansrijk naar voren zijn gekomen. Ze kunnen dienen als aanzet voor een dergelijke incrementele strategie: 4.5.1 Betrekken van scholen In de aanloop naar deze verkenning zijn verschillende ROC’s benaderd om net zoals de jeugdprofessionals bij te dragen aan het onderzoek. Meerdere ROC’s gaven aan in zeer beperkte mate betrokken te zijn bij VOG aanvragen en zagen daarom geen noodzaak om deel te nemen. Uit de resultaten van deze verkenning blijken scholen echter een invloedrijke rol te spelen bij het aanvragen van de VOG door risicojongeren. De relatie van scholen met de VOG is tweeledig: de scholen blijken voor jongeren een belangrijke kennisbron te zijn over de VOG en tegelijkertijd gebruiken scholen het justitieel verleden steeds vaker (al dan niet terecht) als criterium voor inschrijving. Daarbij maakt het voor risicojongeren weinig verschil of de VOG expliciet genoemd wordt bij de inschrijving of dat er gevraagd wordt naar bijvoorbeeld politiecontact of een Halt-straf. Uit deze verkenning is de vraag naar voren gekomen in welke mate scholen hun invloed op risicojongeren bij het aanvragen van de VOG herkennen én welke mogelijkheden zij zien om bij te dragen aan het bijstellen van onjuiste beelden over de VOG. Het gesprek aangaan met scholen is een initiatief dat bij screeningsautoriteit Justis, bij de beleidsmakers van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en zeker ook bij de jeugdprofessionals zelf zou kunnen liggen. In dat gesprek kan inzicht worden verkregen in de achtergronden van de inzet van de VOG (of van het vragen naar een crimineel verleden) op scholen en in de ervaring van de scholen bij het aanvragen van de VOG,. Ook de ervaringen van risicojongeren en jeugdprofessionals die in de verkenning naar voren zijn gekomen kunnen worden gedeeld met de scholen. 4.5.2 Inzicht in het afwegingskader Zowel jeugdprofessionals als risicojongeren zoeken meer inzicht in het afwegingskader voor de toekenning van een VOG bij concrete casuïstiek; voor hen is dat nu nog een ‘black box’. Zij zoeken een mogelijkheid om twijfels over de aanvraag vroegtijdig te toetsen. Op de vraag aan jeugdprofessionals wat hen hierin zou kunnen helpen, noemden ze een stappenplan of enkele vuistregels waarmee ze zelf een ruwe inschatting konden maken voor de ‘eenvoudige’ gevallen. Ook werd de wens benoemd om direct contact te kunnen hebben met de screeningsafdeling van Justis (COVOG), om op die manier meer inzicht te krijgen in de kansen van jongeren.
39
Op dit moment wordt door Justis en Portefeuille Integrale Aanpak Kindermishandeling en Jeugdgroepen de ‘VOG App’ ontwikkeld. Dit is een app voor de smartphone waarin jeugdprofessionals meer informatie kunnen vinden over de VOG. Ook kunnen ze een globaal inzicht krijgen welke kansen een risicojongere heeft voor het verkrijgen van een VOG voor bepaalde sectoren in het bedrijfsleven. De jeugdprofessionals die betrokken waren bij de workshops gaven aan heel erg uit te kijken naar de komst van deze VOG App. Uit één van de workshops kwam verder het idee naar voren om bij een afwijzing van de VOG voor een bepaalde sector óók een indicatie te geven voor welke sectoren de aanvrager dan wel een kans maakt, zodat een afwijzing wat meer wordt ervaren als een poging om perspectief te bieden en de jongere op weg te helpen. In Nederland zijn er instanties (zoals advocatenkantoren) die risicojongeren helpen bij het aanvragen van de VOG. Sommige van deze partijen hebben veel ervaring met het VOG-aanvraagproces en kunnen vanuit deze ervaring een scherper inzicht bieden op de toekenningskansen voor specifieke jongeren. Ook bestaat er de site ‘www.vogprobleem.nl’ met een gratis live chat waarop jongeren en jeugdprofessionals gerichte vragen kunnen stellen over hun casus en de kansen op toekenning. Naast ondersteuning vanuit de overheid zouden jeugdprofessionals en jongeren vaker dit soort instanties kunnen opzoeken. De overheid hoeft immers niet de enige partij te zijn die ondersteuning biedt. Welke opties ziet het Ministerie van Veiligheid en Justitie om andere partijen dan de overheid hierin mee te laten helpen? 4.5.3 Gebruik maken van bestaande invloedrijke netwerken Uit de verkenning blijkt dat risicojongeren en jeugdprofessionals overwegend hun eigen informele of collegiale netwerk gebruiken voor kennis over de VOG. Ook geven de professionals aan dat juist deze netwerken bepalend zijn geweest in de uitkomst van verhalen over het aanvragen van een VOG. Op welke wijze kan meer en slimmer gebruik gemaakt worden van deze netwerken om onjuiste beelden over de VOG bij te stellen en risicojongeren verder te ondersteunen bij het succesvol aanvragen van een VOG en ten behoeve van een opleiding, stage of baan? Voor jeugdprofessionals zijn de relevante invloedrijke netwerken de mensen met wie zij gesprekken hebben op het werk: de directe collega’s of jeugdprofessionals van andere organisaties. Voor de risicojongeren zijn de invloedrijke netwerken vooral de contacten met familie en met vrienden. Voor jeugdprofessionals die een risicojongere ondersteunen bij de VOG aanvraag kan het helpen om de invloed die familie en vrienden op de jongere hebben in te zetten in dienst van de aanvraag. Enkele vragen aan het netwerk kunnen zijn: • • • • •
Wie is een rolmodel voor deze jongere? Wat vinden de ouders van de jongere? Hoe kunnen deze partijen helpen bij de angst die risicojongeren blijken te hebben voor afwijzing? Welke personen in het netwerk van de jongere hebben negatieve ervaringen met de VOG of de overheid en wat zeggen ze? Wie in het netwerk kan nog meer helpen bij het motiveren en steunen van de jongere in de aanvraagprocedure? 40
Voor Justis en het Ministerie van Veiligheid en Justitie is het interessant om te onderzoeken op welke manier ze het informele netwerk van de jeugdprofessionals kan benaderen. Daarbij is het wellicht mogelijk dat het netwerk zelf actief meehelpt bij het verspreiden van accurate informatie over de VOG en het verzamelen van knelpunten. Men kan denken aan ambassadeurs bij elk van de organisaties, of gebruik maken van het netwerk van jeugdprofessionals dat met deze verkenning al is ontstaan. Bij het betrekken van netwerken is het belangrijk om mensen de ruimte te geven om partner te worden van het onderwerp. Vanuit de geschiedenis is het een valkuil voor de Rijksoverheid gebleken om sturend op te leggen wat de juiste oplossing is en wat er (volgens haar) moet gebeuren. Jeugdprofessionals geven aan dat zij graag bereid zijn om met Justis en het ministerie mee te denken om te kijken hoe het proces rond de aanvraag van de VOG en de informatievoorziening verbeterd kan worden. Hoe kunnen daarnaast de verhalen van jongeren die ervaring hebben met de aanvraag, de toekenning of het in bezwaar gaan en eventueel de afwijzing van de VOG gebruikt worden om realistische beelden over de VOG in het veld te verspreiden? Op welke manier kunnen jongeren zelf een rol krijgen (fysiek of digitaal – met film of muziek bijvoorbeeld) om deze verhalen te delen? 4.5.4 VOG aanvraag ervaring creëren In de verkenning gaven risicojongeren aan dat ze het begrip VOG kennen en weten wat het is. Echter, uit hun verhalen blijkt dat hun kennis vaak oppervlakkig is. Het ontbreekt aan concreet inzicht in hoe het VOG-aanvraagproces eruit ziet en wat daarin belangrijk is. Jongeren die zelf ervaring hebben met het aanvragen van de VOG hebben een positiever oordeel over de VOG, en vice versa. Het lijkt erop dat de jongeren die ervaring hebben met het aanvragen van een VOG een realistischer beeld hebben. In de duidingsworkshop met jeugdprofessionals rees zodoende de vraag: op welke manier kunnen we jongeren standaard enige ervaring laten opdoen met het aanvragen van de VOG? Een idee was om alle jongeren op school een VOG te laten aanvragen als oefening, om op die manier jongeren een meer realistisch beeld te geven. Aan dit idee kleven waarschijnlijk de nodige financiële bezwaren, maar het concept om jongeren proefondervindelijk meer inzicht te geven in de VOG lijkt toegevoegde waarde te hebben; de VOG wordt zo minder abstract en de beleving meer ‘hands-on’. 4.5.5 Eenduidige overheidsvoorlichting Uit de verkenning komt naar voren dat jeugdprofessionals hun VOG-kennis regelmatig uit overheidsvoorlichting halen (maar primair uit het eigen netwerk en uit interne voorlichting binnen hun organisatie). Risicojongeren geven daarbij aan dat áls ze op internet zoeken naar informatie over de VOG, ze vaak op de site van de gemeente kijken, omdat ze denken dat de gemeente de VOG afgeeft. Beide doelgroepen geven aan dat de informatie die ze vinden over de VOG lastig te begrijpen is. Internet is een belangrijke ondersteunende informatiebron voor beide doelgroepen. De informatie die nu op internet staat wordt door risicojongeren én jeugdprofessionals vaak als onduidelijk, tegenstrijdig en moeilijk vindbaar ervaren.
41
Voor beide doelgroepen zijn de gebruikte formuleringen in webteksten behoorlijk ingewikkeld; zoals bij gebruik van dubbele ontkenningen en het ‘dichttimmeren’ van zinnen met juridische mitsen en maren. Risicojongeren en jeugdprofessionals ervaren overheidsteksten qua stijl vaak als erg ‘beleidsmatig’. Enkele vragen: Welke informatie geven de gemeenten over de VOG? Komt deze informatie overeen met wat Justis uitdraagt? Welke informatie vindt iemand als eerste ‘hit’ op Google over de VOG? Wat staat daar dan en is dat voor iedereen begrijpelijk? Tijdens de verkenning was een voorstel om overheidsteksten over de VOG te laten toetsen of in de basis te laten maken door de risicojongeren en jeugdprofessionals zelf. 4.5.6 Framing van de VOG Op dit moment bestaan er in het veld meerdere negatieve frames over de VOG. Zo gaf een respondent aan dat de VOG als iets wordt gezien dat alleen relevant is als je iets verkeerds gedaan hebt. De VOG wordt in de volksmond ook nog vaak aangeduid als een ‘Verklaring van Goed Gedrag’ – dit lijkt een onschuldige verbastering, maar het werkt in de verhalen van jongeren wel door als “heb je je niet goed gedragen, dan krijg je hem dus niet”. Daarnaast wordt er door jongeren weinig onderscheid gemaakt tussen enerzijds de vraag of zij ooit in contact gekomen zijn met politie of justitie en anderzijds de vraag of ze een VOG kunnen krijgen. Jongeren die ooit een klein delict hebben gepleegd, hebben zo al snel het idee dat ze geen kans maken op een VOG. Welke mogelijkheden zijn er voor screeningsautoriteit Justis en het Ministerie van Veiligheid en Justitie om de framing rond de VOG bij te stellen en meer aan te laten sluiten bij de bedoeling van de VOG?
42
5 Toekomst: verhalen voor (bij)sturing van beleid Dit hoofdstuk kijkt vooruit en bespreekt op basis van de ervaringen in deze verkenning de mogelijkheden om het werken met verhalen en de beleving uit het werkveld een structurele plek te geven in het beleidsinstrumentarium. Welke argumenten voor en tegen zijn er, welke mogelijkheden zijn er, wat mogen we van een dergelijke aanpak verwachten?
5.1 Observaties en geleerde lessen Er is het nodige geleerd en geconstateerd in de loop van de uitvoering van dit project: 1. Professionals uit alle betrokken organisaties zijn enthousiast over het instrument en het bijbehorende duidingsproces. Enkele uitspraken: a. “Fijn dat er nu eens rechtstreeks naar onze eigen beleving wordt gevraagd, niet weer zo’n ja/nee enquête.” b. “Mooi om beelden van zo’n diverse groep professionals op te halen.” c. “Erg goed dat de doelgroep wordt betrokken bij het ontwerp vooraf en de duiding achteraf. Zo’n intensief contact zou ik graag vaker willen, met elkaar en met Den Haag.” 2. Uit de enthousiaste reacties van de jeugdprofessionals blijkt een enorme behoefte aan meer interactie met de beleidsmakers in Den Haag. Dit is ook hardop uitgesproken. De kunst is om de nu geopende kanalen te behouden en niet toe te geven aan de neiging om het proces weer terug te trekken naar het ministerie. Feedback over eventuele vervolgstappen is cruciaal. Feedback beleidsambtenaar na analyseworkshop: “Je krijgt, mede door de sturing van het proces, rijkere informatie dan wanneer je met van te voren geformuleerde vragen en categorieën werkt. In die zin is het een mooi instrument, omdat het meer informatie geeft en wat dieper gaat en er wellicht daarom ook andere resultaten op tafel komen.”
3. De inzet van een dergelijk instrument blijkt in vele opzichten een interventie op zichzelf te zijn; de vorm van het onderzoek (gehoord worden; het mogen vertellen van het eigen verhaal) genereert in het veld direct veel positief momentum. 4. De duiding van verhalen is een interactief proces dat door de deelnemers over het algemeen als zeer positief wordt ervaren; het betekent echter wel een behoorlijke tijdsinvestering. Naarmate hetzelfde framework langer wordt gebruikt, zou die tijd kunnen worden verkort. Feedback jeugdprofessional na analyseworkshop: “Dat je vooraf gewoon de statistieken krijgt en dat je heel feitelijk een slag kan maken of dieper kunt inzoomen. Je komt heel snel tot een kern en iedereen weet ook waar je het over hebt. Je kan daar op inzoomen. Dat vind ik wel mooi, dat werkt gewoon heel dynamisch.”
43
5. Het maken van een goede, bruikbare en gevalideerde vragenlijst (het framework) kost tijd en inspanning; het is eigenlijk jammer om een dergelijk framework maar eenmalig te gebruiken, omdat de vragen na de eerste ervaringen vaak nog scherper blijken te kunnen worden gesteld. 6. In het vervolg zouden we de jeugdprofessionals en beleidsmakers de verhalen niet meer los van elkaar laten duiden maar gezamenlijk, in een grotere groep. Juist in de interactie tussen beide groepen zit een meerwaarde die we kunnen benutten. Feedback beleidsambtenaar na analyseworkshop: “Wat ik erg leuk vond is dat jullie het bij ons hebben neergelegd om vragen en aannames uit de data te destilleren. Dat vond ik erg fijn aan deze methode en ook om dat met deze club zo te doen. Vooral ook om met iedereen vanuit zijn eigen achtergrond over de inhoud te sparren.”
7. De verhalen bieden ook de mogelijkheid om het begrip van de vragen uit het framework te toetsen; soms waren de antwoorden op het framework tegenovergesteld aan wat er in het verhaal was verteld; in enkele gevallen kwam zo naar boven dat men de vraag waarschijnlijk niet begreep of sociaal wenselijk beantwoordde. Wat zegt dit over soortgelijke vragen in andere onderzoeken waarbij deze controlemogelijkheid ontbreekt? 8. Op interactieve wijze zelf duiden van verhalen en daarmee betekenis geven aan de resultaten van het onderzoek – in plaats van de resultaten panklaar voorgeschoteld krijgen – is voor veel mensen nieuw en kost wel de nodige inspanning. Ook hier geldt: oefening baart kunst. Feedback beleidsambtenaar na analyseworkshop: “Sommige verhalen van jongeren gingen niet direct over de VOG maar over hun criminele verleden. Het is dan lastig om op basis van deze verhalen een beeld te vormen over de VOG.”
9. Het betrekken van jongeren bij onderzoek is nuttig maar kost wel veel inspanning. Ook de tijdens deze verkenning gehanteerde vorm is nog niet optimaal; jongeren hebben een relatief lange aanloop nodig om tot een verhaal te komen. Vaak komen ze ná de eerste uitwisseling nog met extra beelden en observaties, die dan lastig mee te nemen zijn in het onderzoek. 10. Werken met verhalenophalers werkt goed bij jongeren én zou een toegevoegde waarde kunnen hebben bij de jeugdprofessionals. Persoonlijk contact is een sterke motivator om een ervaring te delen en betrokkenheid bij het onderwerp te creëren. Een team van ‘ambassadeurs’ zou binnen de professionele organisaties ingezet kunnen worden om actief verhalen op te halen.
5.2 Doorlooptijden van narratief onderzoek In deze verkenning stond het inhoudelijk ontdekken van het instrument SenseMaker® en het daaraan verbonden duidingsproces centraal. Het tijdspad was hieraan ondergeschikt; de verkenning heeft van april 2015 tot november 2015 gelopen (7 maanden) en betrof een eenmalige inventarisatie.
44
Nieuw op te zetten vervolgonderzoeken voor andere beleidsterreinen (waarbij dus een andere opzet van de vragenlijst wordt gebruikt) zouden in maximaal de helft van deze tijd moeten kunnen worden uitgevoerd. Dit is ook afhankelijk van de doelgroep: jongeren (en allochtonen) zijn voor het doen van onderzoek verreweg de moeilijkst bereikbare groepen. De kracht van dit instrument schuilt vooral in de mogelijkheid om een continu beschikbare thermometer in het veld te hebben. Bij een dergelijke periodieke inzet kan afhankelijk van onderwerp en doelgroep worden gedacht aan sprints van vier tot zes weken of aan continue beschikbaarheid als feedbackkanaal (bijvoorbeeld via een app), waarbij elke maand een korte duidingssessie plaatsvindt.
5.3 Momentopname versus doorlopende monitoring De nu gekozen vorm van onderzoek is een momentopname, waarbij de resultaten eenmalig worden teruggekoppeld en suggesties worden gedaan voor interventies. De échte kracht van een verhalende aanpak voor het vormgeven en bijsturen van beleid schuilt echter in doorlopende monitoring: het in kaart brengen van de effecten van beleid door het zichtbaar maken van de mate en de richting van beweging in attitudes en ideeën. Daarvoor is het nodig om het delen van verhalen en ervaringen niet te zien als iets bijzonders, maar het op te nemen in een dagelijkse of wekelijkse routine. Als ook een wekelijkse of maandelijkse terugkoppeling goed geregeld wordt, ontstaat op die manier een dynamiek tussen beleid en uitvoering die tot meer wederzijds begrip leidt en het mogelijk maakt om sneller in te spelen op signalen uit het veld. Feedback jeugdprofessional na analyseworkshop: “Fantastisch. We hebben mooie inzichten gekregen. Ik ben benieuwd, als je zeg maar 1000 mensen interviewt, wat er dan uitkomt. Kijk het is nu nog allemaal heel summier, maar we kunnen wel heel leuk met elkaar babbelen zo. Bij 1000 wordt het babbelen wat minder vrijblijvend. Dan heb je het over significante data. De enquête, de statistiek blijft even makkelijk te zien want die staatjes blijven hetzelfde, alleen de aantallen worden groter.”
45
Bijlage 1 – Deelnemers projectbijeenkomsten Projectteam • • • • • •
Friso Landstra (Portefeuille Integrale Aanpak Kindermishandeling en Jeugdgroepen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie) Mariëtte van den Aardweg (Portefeuille Jeugd van het Ministerie van Veiligheid en Justitie) Petra Trijsburg (Screeningsautoriteit Justis – Centraal Orgaan VOG) Desiree Engelbert van Bevervoorde (Screeningsautoriteit Justis – Corporate Communicatie) Roland Al / Sophie Leenders (Portefeuille Integriteit en Kansspelen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie) Bernd Wondergem (Portefeuille Integrale Aanpak Kindermishandeling en Jeugdgroepen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie)
Externe ondersteuning bij ophalen verhalen risicojongeren • •
Nina Hoek van Dijke (Onderzoeksbureau Jong&JeWilWat) Mauri Spooren (Onderzoeksbureau Jong&JeWilWat)
Deelnemers Ontwerpsessie SenseMaker® VOG – 2 Juli 2015 • • • • • • • • • • •
Friso Landstra Roland Al (Portefeuille Integriteit en Kansspelen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie) Mauri Spooren Petra Trijsburg Willy Topcu (Jeugdreclasseerder – Reclassering Nederland) Wendy Elligens (Jeugdreclasseerder – Reclassering Nederland) Shury Jamanika (Coordinator Taakstraffen – Raad voor de Kinderbescherming) Maarten Blankesteijn (William Schikker Groep) Hans van Essen (JJI Amstelbaken) Shudryne Bennet (JJI Amstelbaken) Jessica Djelan (Leerplicht en voortijdig school verlaten - Gemeente Den Haag)
46
Deelnemers Analysesessie Jeugdprofessionals – 17 September 2015 • • • • • • • • • • • •
Judith Strijbosch (Reclassering – Reclassering Nederland) Shury Jamanika (Coördinator Taakstraffen – Raad voor de Kinderbescherming) Marieke Habing (William Schikker Groep) Henk Wentink (William Schikker Groep) Garry Werners (Wijkagent – Politie) Jessica Djelan Elina Kurtovic (Promovendus – Universiteit Utrecht) Nina Hoek van Dijke Mauri Spooren Petra Trijsburg Desiree Engelbert van Bevervoorde Friso Landstra
Deelnemers Analysesessie Beleidsmakers – 13 Oktober 2015 Vooral deelnemers van bestuursdepartement Ministerie Veiligheid en Justitie en Justis. • • • • • • • • •
Mireille Bouchoms (Beleidsmedewerker landelijk kantoor - Reclassering Nederland) Petra Trijsburg Desiree Engelbert van Bevervoorde Regina Friendwijk (Klant Contact Centrum – Justis) Jolanda van der Sman (adviseur uitvoeringsbeleid – Justis) Sophie Leenders (Portefeuille Integriteit en Kansspelen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie) Esther Vogelezang (Centraal Orgaan VOG – Justis) Elina Kurtovic Friso Landstra
47
Bijlage 2 – Respondenten Jeugdprofessionals die benaderd zijn om de vragenlijst in te vullen, werken onder andere bij de volgende instellingen: • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Reclassering Nederland Klant Contact Centrum van Justis Jeudzorg Nederland JJI Amstelbaken JJI Den Hey-Acker Politie Rotterdam Politie Almere Politie Eindhoven Raad voor de Kinderbescherming (coördinatoren taakstraffen, raadsonderzoekers) Pitch010 en Stichting JOZ (re-integratie stichtingen, Rotterdam) Heilige Rotterdamse Boontjes Stichting Trix en Het Ambacht (re-integratie stichtingen, Den Haag) William Schikker Groep (Den Haag, Eindhoven, Noord Holland) Geerlings & Benard (zelfstandig ondernemer voor detentieverlaters & overlastgevende jeugd) Gemeente Veldhoven (jongerenwerk) Gemeente Den haag (gezinscoaches, jongerenwerk) Het JIT (Jeugd Interventie Team, Den Haag) Stichting Mooi Den Haag Gemeente Venlo (jongerencoaches) Gemeente Haarlemmermeer (leerplicht) Jeugdbescherming regio Amsterdam Jeugdbescherming West ROC Amsterdam Veiligheidshuis (Amsterdam, Friesland, Den Haag) Bureau Jeugdzorg Limburg
48
Jeugdprofessionals zijn op de onderstaande manieren benaderd om de vragenlijst in te vullen: •
• •
telefonisch en e-mail contact met medewerkers van de hierboven genoemde lijst (met circa 90 professionals is direct contact geweest voor deze verkenning en via deze professionals is nog een veelvoud aan professionals bereikt); nieuwsbrief op het intranet van Reclassering Nederland; oproep op de LinkedIn-groep ‘Jeugdreclassering’ (circa 900 leden).
Jongeren die de vragenlijst hebben ingevuld zijn benaderd via: • • • • • • • • • •
William Schikker Groep Eindhoven Jeugdreclassering Eindhoven Re-integratie Stichting het Ambacht & de Trix Raad van de Kinderbescherming Alphen aan de Rijn Wijkagent Rotterdam en Heilige Rotterdamse Boontjes Werkplein Venlo JJI Den Hey-Acker, Breda ZZP’er Geerlings, Voorburg/Leidschendam/Zoetermeer Jongerenwerker Gemeente Den Haag Reïntegratie stichting JOZ (Jeugd op Zuid Rotterdam) Spijkenisse
49
Bijlage 3 – Over SenseGuide en Cognitive Edge SenseGuide is gespecialiseerd in het monitoren en begrijpen van complexe veranderingen zoals die zich doorlopend in de samenleving en in grote organisaties voordoen. Organisaties zijn daarmee in staat om het potentieel voor vernieuwing, dat in elk complex systeem aanwezig is, te benutten in hun voordeel. SenseGuide is in 2012 opgericht door Dave van Mourik en Friso Gosliga en gevestigd in Nederland. SenseGuide maakt gebruik van een zelf ontwikkelde methode en procesgang, ondersteund door de SenseMaker® software-suite van Cognitive Edge. De in SenseMaker® gebruikte technieken zijn gepatenteerd (US Pat. 8,031,201) en voor België, Nederland en Luxemburg is SenseGuide door Cognitive Edge aangewezen als exclusieve licentiehouder. Cognitive Edge is in 2005 opgericht door professor Dave Snowden om inzichten uit de theorie van complexe adaptieve systemen en cognitieve wetenschappen te vertalen in praktische toepassingen voor sociale systemen. Het werk van Dave Snowden is erkend door the Academy of Management en heeft meerdere prijzen gewonnen. Centraal in zijn werk staat het Cynefin Framework en de SenseMaker® software die zowel in de publieke als private sector breed wordt toegepast. SenseGuide werkt aan diverse complexe vraagstukken in binnen- en buitenland op het gebied van veiligheid, internationaal ontwikkelingswerk, gezondheid, duurzaamheid, organisatieontwikkeling, verandermanagement, marktonderzoek, productontwikkeling en klantloyaliteit. Tot haar opdrachtgevers behoren Alliander, ABN AMRO, BoP Innovation Center, Cordaid, Ferro Explore, Gemeente Amsterdam, Gemeente Rotterdam, ICCO, ING, KPMG, Ministerie van Defensie, Ministerie van Veiligheid en Justitie, Nationale Nederlanden en Provincie Friesland. SenseGuide heeft samen met Cordaid de Flourishing Community Index® ontwikkeld, een wereldwijde monitor voor de ontwikkeling van fragiele gemeenschappen en naties. Dit werk is in 2015 onderscheiden met de UK Evaluation Society Award.
50
Bijlage 4 – Veelgestelde vragen over de VOG
Verklaring Omtrent het Gedrag: veelgestelde vragen door jongeren 1.
Wat is een VOG? Als je een nieuwe baan krijgt of stage wil lopen, kan je werkgever om een VOG vragen. Dit is een ‘Verklaring Omtrent het Gedrag’. Het is een verklaring die aangeeft dat je gedrag in het verleden geen bezwaar vormt voor je baan of stage.
4. Wat als ik geen VOG krijg? Als je gedrag in het verleden een risico vormt voor je nieuwe baan of stage, krijg je eerst een voornemen tot afwijzen. Dat wil zeggen dat Justis van plan is jou geen VOG te geven. Ben je het daar niet mee eens? Dan kan je een brief aan Justis schrijven waarin je jouw persoonlijke situatie uitlegt. Als je met goede referenties komt die bewijzen dat je serieus aan je toekomst werkt, kijken medewerkers van Justis nog eens goed naar je dossier. Soms kun je dan toch een VOG krijgen.
2. Hoe kom ik aan een VOG? Als je werkgever daar om vraagt, moet je een VOG aanvragen. Dat doe je via de gemeente of online via DigiD. Dat hangt af van waar je werkgever voor kiest. Na de aanvraag gaat Justis onderzoek doen. Dit is nauwkeurig werk, dus dat kan even duren.
Handig om te weten: • Als je geen strafblad hebt, krijg je altijd een VOG. • Alleen jij hoort of je een VOG krijgt. Je werkgever kan je strafblad niet inzien. • Als je voor de ene baan of stage geen VOG krijgt, krijg je voor andere banen of stages mogelijk wel een VOG.
Heb je geen strafblad, dan heb je de VOG vaak binnen 2 weken in huis. Als je wel een strafblad hebt, kan het langer duren. Justis neemt dan uiterlijk binnen 4 weken een beslissing. 3. Wanneer krijg ik wel of geen VOG? Als je geen strafblad hebt, krijg je altijd een VOG. Als je wel een strafblad hebt, dan telt het volgende mee om te kijken of je wel of geen VOG krijgt:
Contact Vragen over de VOG? Vul dan het contactformulier in op justis.nl/contact of bel direct met Justis: 088 998 22 00.
• • • • •
je leeftijd; de strafbare feiten die je hebt gepleegd; hoe ernstig de strafbare feiten zijn; hoe lang geleden de strafbare feiten zijn gepleegd; of je vaker met de politie of justitie in aanraking bent gekomen; • het soort werk dat je wil doen. Sommige strafbare feiten vormen voor de ene baan of stage wel een bezwaar maar voor de andere niet. Als je met drank op achter het stuur bent gaan zitten, is dat van belang als je taxichauffeur wil worden. Een strafblad wegens rijden onder invloed is voor de functie van bijvoorbeeld administratief medewerker geen bezwaar.
51
Krijg ik een VOG? Ben je 22 jaar of jonger? Vanaf 12 jaar: alle strafbare feiten worden geregistreerd • Laatste 2 jaar geen strafbaar feit én • Nooit een zedendelict / zwaar geweldsdelict én • Laatste 2 jaar niet in de gevangenis én • Laatste 2 jaar geen (jeugd-)TBS
• Laatste 2 jaar wel strafbaar feit(en) óf • Ooit een zedendelict / zwaar geweldsdelict óf • Laatste 2 jaar in de gevangenis óf • Laatste 2 jaar (jeugd-)TBS
Justis geeft je een VOG
Justis maakt afweging: • Soort en zwaarte strafbaar feit(en) • Informatie van politie, Openbaar Ministerie, (jeugd-)reclassering • Je leeftijd • Jouw belangen • De baan waarvoor je de verklaring nodig hebt
Justis geeft wel of geen VOG
Ben je 23 jaar of ouder? Vanaf 12 jaar: alle strafbare feiten worden geregistreerd • Laatste 4 jaar geen strafbaar feit én • Nooit een zedendelict én • Laatste 4 jaar niet in de gevangenis én • Laatste 4 jaar geen (jeugd-)TBS
• Laatste 4 jaar wel strafbaar feit(en) óf • Ooit een zedendelict óf • Laatste 4 jaar in de gevangenis óf • Laatste 4 jaar (jeugd-)TBS
Justis geeft je een VOG
Justis maakt afweging: • Soort en zwaarte strafbaar feit(en) • Informatie van politie, Openbaar Ministerie, (jeugd-)reclassering • Je leeftijd • Jouw belangen • De baan waarvoor je de verklaring nodig hebt
Justis geeft wel of geen VOG NB Voor sommige beroepen geldt een langere terugkijktermijn.
Deze factsheet is een uitgave van: Ministerie van Veiligheid en Justitie | Justis Turfmarkt 147 | 2511 DP Den Haag Postbus 20300 | 2500 EH Den Haag
52
Oktober 2015 | Publicatie-nr. 87278