Marieke Wever (0220760) Essay historiografie/tutorial – Dr. H.Ronnes
De stem van de massa - burgerparticipatie in de architectuur 1. Burgerparticipatie ‘Plasterk wil burger bij architectuur betrekken’ kopte de Volkskrant op 23 augustus 2007. De krant voegde er als oneliner aan toe: ‘Als de bevolking meer bij de besluitvorming over architectuur wordt betrokken, wordt het land een stuk mooier’, aldus de minister van OC&W. Een straffe uitspraak, die zowel de gevestigde architectuurwereld tegen de schenen schopt, als een pleidooi voor de behoudende, traditionele architectuur lijkt te zijn. De burger in Nederland kiest immers al jaren voor de behoudende retro-architectuur. Neotraditionele (kasteel-)woonwijken en stadhuizen schieten als paddestoelen uit de grond, waarbij meer traditionele architectbureau’s als Soeters Van Eldonc Ponec, Scala Architecten en Krier & Kohl - zeker wanneer er burgerinspraak in het spel is, modernistische ontwerpers het nakijken geven. Maar ook minister Vogelaar (VROM) doet met haar voornemen om van de probleemwijken in Nederland ware ‘prachtwijken’ te maken, een duit in het zakje. Met extra geld van de rijksoverheid moet er het nodige in de wijken worden gesloopt of opgeknapt en worden de bewoners van deze wijken gestimuleerd de sociale cohesie te vergroten door middel van meer betrokkenheid bij hun wijk. Voor iedereen in Nederland moet het goed wonen zijn, iedereen moet meegetrokken worden in de welvaart. Met het stimuleren van deze burgerparticipatie, slaat de Nederlandse overheid ogenschijnlijk een nieuwe weg in: de burger wordt meer betrokken bij overheidszaken, om hem of haar zodoende letterlijk en figuurlijk naar een ‘hoger plan’ te brengen. Daarmee wordt door de ministers echter ook naadloos aangesloten bij een lange traditie van de beschavingsgedachte: de verheffing van het volk door de overheid. Een vreemde situatie is hierdoor ontstaan: de burger krijgt een stem in het beleid van de overheid dat diezelfde burger daarmee wil ‘verheffen’. Een verkenning hiervan lijkt daarom van belang. Hoe staat de
toenemende
invloed
van
de
burger
in
verhouding
tot
de
traditionele
beschavingsgedachte en wat zijn de mogelijke gevolgen van deze veranderende relatie tussen burger en overheid?
De situatie wordt al enigszins duidelijk als gekeken wordt naar de discussie die geruime tijd in Nederland onder architecten en stedenbouwers woedt naar aanleiding van een aantal ontwerpwedstrijden met burgerinspraak. Onderwerp van discussie: moet de burger wel of geen inspraak hebben in wat er wordt gebouwd en is de burger voor deze inspraak wel capabel genoeg? Enerzijds staan de architecten die menen dat de architect is opgeleid om in te spelen op de eisen van de toekomst, en dat hij of zij verder kijkt dan slechts de uiterlijke schoonheid van een gebouw: de burger laat zich te veel leiden door de waan van
1
Marieke Wever (0220760) Essay historiografie/tutorial – Dr. H.Ronnes
de dag.1 Francine Houben van Mecanoo stelt bijvoorbeeld: ‘Als architect wil ik visionair zijn, daarom heb ik dit vak gekozen.’2. Aan de andere kant van het spectrum staan de meer behoudende architecten, zoals Sjoerd Soeters, die veelal menen dat de burger heel goed kan meebeslissen over wat hem wel of niet bevalt. Een berucht voorbeeld dat de discussie illustreert, is het proces dat leidde tot een keuze voor een nieuw stadhuis in Delft. In 2006 vroeg de gemeente vier architectenbureau’s – Rudy Uytenhaak, Soeters van Eldonk Ponec, Mecanoo en Kraaijvanger Urbis – een plan aan te leveren voor een nieuw stadhuis. Zowel een deskundige commissie als inwoners van Delft zouden in een internetpanel hierover hun mening uiten, zodat na een selectieronde één van de architecten zijn of haar idee verder zou mogen uitwerken. Het publiek zette het ontwerp van Soeters, een rood bakstenen gebouw met grote stationsklok, op 1, en het ontwerp van Uytenhaak, een transparant ontwerp, op 4. Deze mening woog voor een kwart mee.3 De selectiecommissie zette echter Uytenhaak op 1 en zo kwamen beide ontwerpers op een gemiddeld cijfer van afgerond 7,1 uit. Beide architecten werd gevraagd hun idee verder uit te werken, maar vormfouten in de procedure deed drie van de vier architectenbureau’s naar de rechter stappen. De rechter bepaalde dat er een nieuwe ronde moest komen voor alle deelnemers, en afgelopen zomer kwam Mecanoo uiteindelijk als winnaar uit de strijd. De situatie schetst de moeilijkheden die burgerinspraak met zich meebrengt: een referendum zorgt vaak voor een lastige clash van smaakverschillen tussen burger en overheid, zeker wanneer een referendum niet bindend is. Een tweede voorbeeld is het nieuwe stadhuis in Zaanstad. Door de gemeente werd voor het ontwerp de architect Soeters aangetrokken, die de inwoners liet kiezen uit een sjiek en statig, een sober-zakelijk en een gezellige variant van een gebouw gebaseerd op groene Zaanse huisjes. De burgers kozen voor het laatste: gezellig. Voor architecten en stedenbouwers alweer een bevestiging dat de burger kiest voor behoudend en nostalgisch. Soeters schaart zich, uiteraard, achter deze burger: ‘De bevolking kan juist dondersgoed kiezen. Als je maar een eerlijke keuze voorlegt. (...) Niemand wil nog van die achterhaalde avant-gardistische gebouwen, maar een kleine elite blijft ze maar neerzetten. Laat het volk kiezen, dat is éducation permanente voor de burger.’4. Remco Reijke, voormalig gemeentelijk stedenbouwkundige van Zaanstad, laat een ander geluid horen: ‘Het plan dat Soeters voor onze stad heeft gemaakt is instant-stedenbouw: je ziet snel resultaat. (…) Soeters benadert de stedenbouwkundige opgave vanuit de architectuur, hij ziet het vraagstuk als één groot gebouwontwerp. Dat doet te weinig recht aan de stad.’.5 Met andere woorden: Soeters is met zijn ontwerp wel populair onder de bevolking, maar de burger kan moeilijk inschatten dat het ontwerp minder gunstig is voor de context van de 1
In De Volkskrant verscheen op 23 augustus 2007 naar aanleiding van de discussie rondom de verkiezing van een nieuw stadhuis-ontwerp in Delft het artikel ‘Een baken voor de stad’. Hierop is deze en volgende informatie gebaseerd. 2 Bockma en Hannema. ‘Een baken voor de stad.’ De Volkskrant. 23 augustus 2007. 3 Lange. ‘Architecten ruzien om uitslag ontwerpwedstrijd Delft.’ Trouw. 11 december 2006. 4 Bockma en Hannema. ‘Een baken voor de stad’ De Volkskrant. 23 augustus 2007. 5 Steenhuis en Van Tilborg. ‘Zoeken naar de perfecte ruimte voor gewone mensen. Het succes van architectstedenbouwer Sjoerd Soeters.’ Blauwe Kamer. Nr 1, 2007: 22.
2
Marieke Wever (0220760) Essay historiografie/tutorial – Dr. H.Ronnes
stad. Het zijn de twee uitersten die het debat bepalen: enerzijds de consument met zijn hang naar romantiek, anderzijds de deskundige architect die kiest voor ruimtelijkheid, functionaliteit en context. Voorzitter van de Nederlandse Bond van Architecten Jeroen van der Schooten nuanceert beide standpunten: ‘Het zou hautain zijn om helemaal geen rekening te houden met de wensen van de burger. Maar die mogen niet allesbepalend zijn. Anders krijg je alleen maar architectuur om te behagen, cosmetische architectuur. De specialist moet de zeggenschap houden, anders wordt de waan van de dag winnaar. Terwijl we het over gebouwen hebben die veel langer mee moeten kunnen.’6.
2. Hedendaags traditionalisme De naam van Sjoerd Soeters valt vaak, zeker wanneer de voorkeur van burgers in het spel is. Zijn succes schuilt in zijn populisme: hij bouwt wat de mensen willen en schaamt zich daar in het geheel niet voor: ‘Ik ben gewoon een facilitair bedrijf, ik maak fijne winkelmilieus en woningen. Ik ben daar heel eerlijk in. Veel mensen zien niets in moderne architectuur. Ik vind het leuk om dingen te maken waar mensen echt van houden, wat mijn collega’s vinden neem ik op de koop toe.’7. De mensen zijn laaiend enthousiast, en dat is voor Soeters het criterium. In plaats van genius loci, spreekt hij daarom liever over genius populi. En hoewel de genius populi in het geval van Soeters helemaal niet altijd uitmond in traditionalisme, is dat wel dat waar velen zich prettig bij voelen. Zijn ontwerpen oogsten vaak bewondering, omdat Soeters zich vierkant opstelt achter de keuze van de ‘gewone mens’: ‘Het is zonde dat we hele stukken van de oude wereld, van die oude referenties, van de continuïteit van de geschiedenis gewoon weggooien omdat we zo naarstig en voortdurend op zoek moeten zijn naar iets nieuws. Ik vind het gemakzuchtig, oppervlakkig en arrogant.’.8 En met die houding wordt Soeters op handen gedragen.
Achter het succes van Soeters gaat een beweging schuil, die door architectuurcriticus Hans Ibelings
uitgebreid
wordt
besproken
in
Onmoderne
architectuur.
Hedendaags
traditionalisme in Nederland. De Nederlander woont in deze (mondiaal) woelige politieke tijden graag in een rustieke, herkenbare en veilige woonomgeving: de woonomgeving van vroeger met de gemakken van vandaag. Volgens Ibelings is het traditionalisme in de architectuur te herleiden tot een beweging die door de Amerikaanse socioloog Georg Ritzer werd beschreven als de ‘globalization of nothing’: door steeds grootschaliger verspreiding van ‘het niets’, van meer van hetzelfde, ter vervanging van échte, unieke producten en diensten (men zou het ook ‘McDonaldisering’ kunnen noemen), zou de voorkeur steeds meer uitgaan naar individuele
6
Bockma en Hannema. ‘Een baken voor de stad’ De Volkskrant. 23 augustus 2007. Steenhuis en Van Tilborg. ‘Zoeken naar de perfecte ruimte voor gewone mensen. Het succes van architectstedenbouwer Sjoerd Soeters.’ Blauwe Kamer. Nr 1, 2007: 23. 8 Steenhuis en Van Tilborg. ‘Zoeken naar de perfecte ruimte voor gewone mensen. Het succes van architectstedenbouwer Sjoerd Soeters.’ Blauwe Kamer. Nr 1, 2007: 26. 7
3
Marieke Wever (0220760) Essay historiografie/tutorial – Dr. H.Ronnes
en streekgebonden producten, zoals traditionele vormen van architectuur. Daarnaast wijst Ibelings op de verandering van de woonmarkt: nu de vrije markteconomie de volkshuisvesting heeft overgenomen, wordt daarin steeds meer rekening gehouden met de wensen van de markt. De projectontwikkelaar speelt een grote rol: hij bouwt graag waar de mens in wil wonen. “Als er eenmaal gebaande paden zijn, is het vanzelfsprekend dat je er niet mee begint om nieuwe wegen door het veld te banen”, werd in de jaren veertig van de twintigste eeuw bepleit door architect en stedenbouwkundige M.J. Granpré Molière.9 Hoewel
zijn
gedachtegoed
ná
zijn
aftreden
als
hoogleraar
aan
de
Delftse
architectuuropleiding in ’53 decennia werd gebruikt als afschrikkend voorbeeld voor de modernist in opleiding, vormt dit argument nog steeds een stevige basis in het huidige architectuurdebat. Het argument suggereert echter het bestaan van een traditie, en hoewel in het traditionalisme het verlangen naar continuïteit evident aanwezig is, bestond en bestaat er nauwelijks een traditionalistische traditie. Gedurende de twintigste eeuw hebben slechts enkele architecten het traditionalisme voortgezet: veelal bewoog de stroming zich in een op- en neergaande beweging, waarvan het heden de laatste piekgolf is. Soeters van Eldonk Ponec, Scala architecten, Krier en Kohl, ze handelen allemaal zonder duidelijk aanwijsbare voorgangers: de meeste van hun loopbanen zijn zelfs begonnen met een modernistische invalshoek. Dat er geen continuïteit of aaneengesloten beweging binnen het traditionalisme bestaat
wordt
bevestigd
door
het
gebrek
aan
een
geschiedschrijving
van
het
traditionalisme. Het modernisme is in lijvige standaardwerken beschreven en iedereen kent het verhaal: Mies van der Rohe, Rem Koolhaas, Le Corbusier, Frank Lloyd Whright, het zijn de geijkte namen. Maar het traditionalisme is tot op heden een onontgonnen terrein; een standaardwerk ontbreekt. Henri-Russell Hitchcock schreef eind jaren vijftig al: ‘The story is not an easy one to tell because it seems – at least to most scolars today – to lack plot.’10. Het hedendaags traditionalisme in Nederland ontstond uit het postmodernisme dat zich in de jaren zeventig begon te ontwikkelen. De rigoureuze doorbraken in de steden in de jaren zestig kregen steeds meer tegenstanders door een toenemende voorkeur voor het behoud van de vorm van de stad, een idee dat voortkwam uit de zorgvuldige bestudering van stedelijke elementen en urbane structuur onder architecten. In de persoon van architect Rob Krier waaide dit fenomeen over naar Amerika, waar het zich ontwikkelde tot New Urbanism. Door de Europese interesse naar ontwikkelingen in Amerika, kreeg het New Urbanism vervolgens weer voet aan wal in Europa met het pleidooi voor een zorgvuldige omgang met de stad en gebruik van de menselijke maat. Architectuurhistoricus en architect Christian Norberg Schulz ontwikkelde in dezelfde periode het begrip genius loci, dat duidt op de ‘geest’ van een plek waarmee de architect 9
Ibelings. Onmoderne architectuur. Hedendaags traditionalisme in Nederland. Rotterdam, 2004: 18. Hitchcock. Architecture. Ninetheenth and Twentieth Centuries. Harmondsworth, 1958: 531-532.
10
4
Marieke Wever (0220760) Essay historiografie/tutorial – Dr. H.Ronnes
rekening dient te houden. Dit begrip kreeg in Nederland relatief laat – in de jaren negentig – meer invloed. Maar met de groeiende invloed van genius loci kwam de architectuur en stedenbouw in behoedzamer vaarwater: aansluiting zoeken bij bestaande structuren en traditionele vormen werd meer gangbaar. De Nota Belvedere maakte hiervan in 1999 zelfs rijksbeleid: het devies was, én is, dat vormgeving met respect voor cultuurhistorische identiteit de kwaliteit van de inrichting van Nederland zal vergroten. De overheid schrijft in de Nota Belvedere: ‘Continuïteit is het centrale, paradoxale en vruchtbare begrip. Het gaat om
het
voortbestaan
van
oude
gebouwen
en
structuren,
het
voortzetten
van
inrichtingsprincipes en het voortbouwen op historische processen, in relatie tot nieuwe gebruiksvormen. Om historische continuïteit te garanderen moet bij de formulering van ruimtelijke opgaven de wederzijdse relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke ordening worden erkend en afwegingen worden gemotiveerd vanuit een bewustzijn van het verleden.’11. De laatste jaren wordt er volop gebouwd in vormen die in maat en schaal passen bij wat er al is, of bij wat traditioneel hoort in de kern van een dorp of stad. De pandsgewijze benadering van straatbeelden, ieder huis zijn eigen gevel, is hiervan bijvoorbeeld een uitwerking: de eigentijdse grachtenhuizen op het Java-eiland van Sjoerd Soeters (2000) zijn er een beroemd voorbeeld van. Al met al, zegt Ibelings, kan er van stijlvastheid binnen het traditionalisme nauwelijks worden gesproken: dit wordt meer als beperking gezien, dan als een kwaliteit. Flexible response, een begrip van Soeters, is de oorzaak van dit eclecticisme: om een verschijningsvorm in overeenstemming te brengen met de betekenis en de context, moet iets eruit zien zoals het eruit hoort te zien op die plek. ‘Voor een traditionalist is bouwen altijd
synoniem
met
voortbouwen.’
schrijft
Ibelings:
aanpassingsvermogen
en
12
bescheidenheid zijn daartoe de gereedschappen van de traditionalistische architect.
3. Kanttekeningen Architectuur-
en
filosofiestudent
Teun
van
Veggel
wijst
in
een
essay
over
Neotraditionalisme, met The Generic City van Rem Koolhaas uit 1995 in de hand, op de rol van de consument en de projectontwikkelaar in de toekomst: een identiteitsloze stad staat ons te wachten. Koolhaas stelt in The Generic City dat onze geschiedenis, simpelweg ‘te klein’ is geworden om met de huidige maatschappij ‘gedeeld’ te worden, om te dienen als identiteitverlener voor het heden: de herkenbaarheid van het product wordt steeds meer onderdeel van de geglobaliseerde beeldcultuur en de kwaliteit ervan is, door veelvuldig gebruik, onderhevig aan inflatie. Het gevolg is Koolhaas’ apocalyptische visie van de toekomstige stad: de door consument en projectontwikkelaar opgebruikte geschiedenis als identiteitsverlener heeft tot een generieke stad geleidt. ‘Hoe pornografisch moet neotraditionalisme worden, wil het identiteit blijven leveren aan een eindeloze stroom
11
Nota Belvedere. Beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. Ministerie van Onderwijs, Cultuur & Wetenschappen ea. Den Haag, 1999: 18. 12 Ibelings. Onmoderne architectuur. Hedendaags traditionalisme in Nederland. Rotterdam, 2004: 27 en 98-99.
5
Marieke Wever (0220760) Essay historiografie/tutorial – Dr. H.Ronnes
identiteitszoekers?’ Om succes op lange termijn te genereren, moet vertrouwd worden op de expertise van de architect – los van de consument die ontvankelijk is voor mode, politiek klimaat en de mening van een ander – die verre probeert te blijven van deze identiteitsverschaffende beeldcultuur.’13 Aldus Van Veggel. Rob Dettingmeijer, senior docent onderzoeker architectuurgeschiedenis, gaat een stap verder en stelt dat de huidige ‘nieuwe’ jaren dertig woonwijken in werkelijkheid ‘pseudo–Wrightiaanse tuindorptypen’ zijn: geheel moderne woningbouw conform de Vinex met een ‘tijdlaag’ - in de vorm van een historiserende voorgevel - daar overheen gegoten. Volgens hem sluit de wens van het traditionalisme om aan te breien bij bestaande structuren, aan bij de moderne traditie van bijvoorbeeld Berlage met zijn Plan Zuid. Een stevige regie over het materiaal en de detaillering van de gevels was ook toen voldoende om het plan aan te laten sluiten bij de traditie van ‘de Hollandse stad’.14 De huidige ontwikkeling van het traditionalisme heeft niets meer van doen met het traditionalisme van de Delftse School in de jaren veertig: het afzetten tegen de massale bouwproductie, zoeken naar identiteit zonder te vervallen in het kopiëren van een voorbij verleden, en bovendien de wens om zodanig te bouwen dat er uit het verleden een lijn herkend kon worden naar de toekomst, zodat men zich thuis kan voelen in die nabije toekomst. Vandaag de dag worden te vaak willekeurige sferen verkocht als zijnde ‘traditioneel’ en ook Dettingmeijer ziet dit als een doodlopende weg. Meer onderzoek moet daarom plaatsvinden naar de tradities van traditionalisme en het gedachtegoed van Granpré Molière als evolutionair modernist: het traditionalisme als een aftakking van het modernisme, in plaats van het traditionalisme als een tegenbeweging daarvan.15 Ook het Belverede-beleid ondervindt tegengeluiden: nu de deadline van het projectbureau in zicht begint te komen – in 2009 moet het belveredegedachtegoed in ons land gemeengoed zijn – ligt de grootste zorg van zowel protagonisten als antagonisten in het waarborgen van kwaliteit. In de ogen van Mark Hendriks, auteur van het artikel ‘De zachte drang. Cultuurhistorie is in de mode, met of zonder overheidsbemoeienis.’, profileert Belvedere zich niet als een dogma dat bepaalt wat ergens de cultuurhistorie is en hoe die gebruikt moet worden, maar als een verzameling van inspiratiebronnen, waarmee partijen zelf aan de slag kunnen.16 Maar wie houdt er in de gaten dat cultuurhistorie ook ná die deadline van 2009 een diepgaande rol blijft spelen? Hoewel Fons Asselbergs, rijksadviseur Cultureel Erfgoed, meent dat cultuurhistorie straks een vanzelfsprekend onderdeel zal vormen van het planningssysteem – schoonheid en ruimtelijke kwaliteit zijn immers steeds grotere speerpunten – is niet iedereen daar van overtuigd. Rein Geurtsen,
13
Van Veggel. ‘Neotraditionalisme. Over de zin en onzin van de voors en tegens.’ Essay voor het vak 'Filosofie en Kritiek': 21-22. 14 Dettingmeijer. ‘Van Europese stad tot Vinexvesting. Het nieuwe traditionalisme in Nederland.’ Archis : tijdschrift voor architectuur, stedebouw en beeldende kunst. Nr. 5, 2004: 42. 15 Dettingmeijer. ‘Van Europese stad tot Vinexvesting. Het nieuwe traditionalisme in Nederland.’ Archis : tijdschrift voor architectuur, stedebouw en beeldende kunst. Nr. 5, 2004: 45. 16 Hendriks. ‘De zachte drang. Cultuurhistorie in de mode, met of zonder overheidsbemoeienis.’ Blauwe kamer. Nr.1, 2007: 41.
6
Marieke Wever (0220760) Essay historiografie/tutorial – Dr. H.Ronnes
stedenbouwkundig architect: ‘De vraag rijst of mensen de morele verplichting tot respect voor het verleden gaan voelen?’. 17
4. Traditionalisme en nationalisme Terloops in enkele artikelen uit vaktijdschriften - uitgebreid wordt er geen aandacht aan besteed - wordt het traditionalisme in verbinding gebracht met Fortuynisme en zelfs het volksempfinden uit Nazi-ideologieën. Een verband waar men niet graag zijn vingers aan brandt, en toch een overdenking waard. De Duitse journalist Christian Welzbacher bracht in een krantenartikel uit 2002 het Fortynisme en het neotraditionalisme met elkaar in verband: het gaf te denken dat nu het beschermende conservatisme de modieuze ‘Dernier Cri’ geworden was - architectuur is de spiegel van de geest - tegelijkertijd het rechtse gedachtegoed weer hoog in het vaandel stond. Maar, Fortuyn haalde het premierschap nooit omdat hij werd vermoord, zijn LPF zakte in de opiniepeilingen, en Welzbacher’s verwachting was dat de ‘postmoderne Kuscheligkeit und bierseliger Rechtspopulismus’ wel weer zouden afzwakken.18 Nu, enkele jaren later, verspreidt het traditionalisme zich echter nog steeds door ons land, gelijk met de voortgaande globalization of nothing, en ook met het integratiedebat zijn we in Nederland nog niet klaar: het debat lijkt juist steeds grimmiger te worden. Welzbacher’s constatering – een
mogelijk verband tussen rechts
gedachtegoed en traditionalisme - geldt dus nog steeds. In een recenter artikel wijst NRC architectuurcriticus Bernard Hulsman op de criticus Bart Lootsma, die de opkomst van de neotraditionalistische architectuur een uiting van het volksempfinden noemt.19 Hulsman brengt
deze
uitspraak
van
Lootsma
alarmerend
in
verband
met
het
‘gesundes
Volksempfinden’ van de Duitse nationaal-socialisten. Wat zal er gebeuren wanneer de massa aan het woord komt en in het bezit is van het ‘beslissende volksoordeel’? Het traditionalisme is onlosmakelijk verbonden met een vorm van nationalisme. In tijden van onbehagen is men krampachtig op zoek naar datgene dat de nationale geest kan vertegenwoordigen: huizen die doen denken aan die vertrouwde goede oude tijd, de ongekend populaire cultuurhistorie, of een Nationaal Historisch Museum misschien? De man die ruim een eeuw terug dat ándere nationale museum bouwde, staat op dit moment weer volop in de schijnwerpers: P.J.H. Cuypers. Het jaar 2007 is uitgeroepen tot Cuypersjaar en zowel in de Rotterdamse, als de Maastrichtse vestiging van het Nederlands Architectuur Instituut (NAI) is een tentoonstelling over zijn oeuvre te zien. Architect met een missie is de titel van deze tentoonstellingen: geheel in lijn met Romantische denkers als Augustus Pugin, Victor Hugo en John Ruskin, geloofde Cuypers dat door opvoeding en onderwijs, met als bron de vaderlandse geschiedenis, het volk verheven kon worden. Opgeleid aan de Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen, waar op dat moment veel aandacht was voor historische bouwstijlen, ontwikkelde Cuypers 17
Hendriks. ‘De zachte drang. Cultuurhistorie in de mode, met of zonder overheidsbemoeienis.’ Blauwe kamer. Nr.1, 2007: 40-41. 18 Welzbacher. ‘Polderland unter.’ Die Zeit. Nr.20, 2002. 19 Hulsman. ‘Architectuur is (de) oorlog’ NRC Handelsblad 22 februari 2006.
7
Marieke Wever (0220760) Essay historiografie/tutorial – Dr. H.Ronnes
een grote voorliefde voor traditionele bouwstijlen, zoals de Gotiek. Een citaat van Victor Hugo moet hem daarbij na aan het hart hebben gestaan: ‘De Architectuur, die alle beeldende kunsten omvat en aan zich dienstbaar maakt, is de volkomen plastische uitdrukking van den volksgeest: en, als zodanig, een der voornaamste, der belangrijkste, der onwraakbaarste getuigen van de geschiedenis van dien volksgeest, welke zich in vormen en feiten heeft geopenbaard.’20 Want als de volksgeest zichtbaar is in de architectuur uit het verleden, dan is deze volksgeest met behulp van architectuur ook maakbaar. Cuypers geloofde in een samenlevingsideaal, in een architectuur die de maatschappij kon veranderen. Samen met goede vriend Victor de Stuers, referendaris van de ministeriële Afdeling voor Kunsten en Wetenschappen (1875-1901), en zwager Joseph Alberdingk Thijm, hoogleraar en katholiek schrijver, ging Cuypers op zoek naar deze eigen, nationale architectuur, een architectuur op Christelijke grondslag. Hij vond deze in de neogotiek. Cuypers liet de vaderlandse geschiedenis vermengen met gotische elementen tot ware Gesamtkunstwerken die zijn wensen voor de toekomst onverbloemd weergaven: leer van dit verleden ter glorie van de staat. Dat hij dit verleden op zijn eigen manier weergaf, deed aan dit nationalisme weinig afbreuk. De grootste kritiek op zijn ontwerp voor het Rijksmuseum was natuurlijk dat het te gotisch, te Rooms was, ondanks de doordrongenheid van het gebouw met taferelen uit de vaderlandse geschiedenis. Koning Willem III weigerde een stap te zetten in dat ‘bisschoppelijk paleis’ van die ‘paapse’ architect. De nieuwe grondwet had voor de Katholieken vrijheid van godsdienst met zich meegebracht en Cuypers voer daar wel bij: hij was het toonbeeld van de katholieke emancipatie in Nederland. De natie was daarom verdeeld over zijn bouwwerken: enerzijds de protestanten die zijn openbare bouwwerken verfoeiden vanwege hun Roomse karakter, anderzijds de Katholieken die Cuypers lauwerden om zijn status. De hevige discussies die Cuypers’ bouwwerken opriepen, doet denken aan de manier waarop Soeters vandaag de dag in het debat staat: bejubeld of verfoeid - een tussenweg is er nauwelijks. Het nationalisme dat zich uit in architectuur is van alle tijden. Maar daarbij had ‘de massa’ nooit de doorslaggevende stem.
5. De beschavingsgedachte Cuypers was een aanhanger van de beschavingsgedachte: het volk door kunst en educatie op een hoger plan brengen, ten gunste van hun welzijn en het welzijn van de staat. Onder invloed van de Verlichting ontwikkelde deze gedachte zich al snel onder de welgestelde burgers in Nederland, maar pas vanaf de Bataafs-Franse Tijd (1795), heeft zich ook in het cultuur- en welzijnsbeleid van onze overheid (in vroegere tijden staatszorg genoemd), een beschavingsopdracht gemanifesteerd: ‘het uitdrukkelijk bevorderen van de kwaliteit en de omvang van het culturele leven’, waarvan de doelstellingen en uitvoering per periode 20 Citaat Victor Hugo uit Van Leeuwen. De maakbaarheid van het verleden. P.J.H. Cuypers als restauratiearchitect. Zwolle, 1995: 89.
8
Marieke Wever (0220760) Essay historiografie/tutorial – Dr. H.Ronnes
verschilden.21 Tijdens het bestaan van de Bataafse Republiek werden onder andere de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van drukpers en het recht van vereniging in 1798 constitutioneel bekrachtigd in de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk. Deze culturele vrijheden werden door de Fransen gezien als onontbeerlijk om de beschaving vooruit te helpen, bovendien had de staatssteun voor onderwijs, cultuur en wetenschappen tot doel het volk te beschaven en de nationale saamhorigheid te versterken.22 Roel Pots gaat in zijn boek Cultuur, koningen en Democraten. Overheid & Cultuur in Nederland dieper in op de beschavingsgedachte. Hij laat zien dat het begrip zich keer op keer in het beleid manifesteert, zij het op andere wijze: in de periode 1795-1813 werd door de overheid ingezet op ‘verlichting en beschaving’ van het gehele volk, om hen tot Verlichte en politiek betrokken burgers te maken; tussen 1873 en 1918 werd door de socialistische regering voornamelijk ingezet op ‘de verheffing van de arbeidersklasse’; in 1918 tot 1940 kwam de nadruk op ‘geestelijke verheffing’ voor stadsbewoners te liggen door de ontwikkeling van stedelijk cultuurbeleid en tussen 1965 en 1982 sprak men over ‘permanente educatie’ voor het volk door een landelijk bibliotheeksysteem op te bouwen.23 Uit deze opsomming blijkt dat de uitvoering van de beschavingsgedachte en de beoogde doelgroep verschilde van tijd tot tijd, maar het stimuleren van een vorm van cultuur om daarmee een groep mensen te bevoordelen, maakte van dat ‘beschavings’-beleid altijd onderdeel uit. Het beroemde Thorbecke principe uit 1862 ‘De regering is geen oordeelaar van wetenschap en kunst’, bracht wel een wezenlijke verandering in de houding van de overheid ten opzichte van de kunsten en cultuur: het principe had tot gevolg dat de overheid niet zou beslissen over de inhoud van de kunst, maar slechts zou waken over de kwaliteit, door goede voorwaarden te scheppen. Beslissen over kwaliteit was en is altijd aan een selecte groep professionals gelaten. Los van het feit dat het beleid wordt gemaakt door een volksvertegenwoordiging, is de invloed van de burger24 op het maken van beleid en het verloop van de uitvoering, altijd minimaal geweest. In tijden dat de overheid de teugels iets liet vieren, wegens geldgebrek of liberaal beleid binnen de regering, nam particulier burgerinitiatief – met name in de grote steden - het heft over, maar ook hier kwam het ‘gewone’ volk er nauwelijks aan te pas. Cultuur was wel vóór de burger, maar niet mét de burger: beslissen over cultuur was een zaak van een welgestelde en goedgeluimde elitegroep. Sinds 2001 behoort het referendum (of een volksraadpleging) in Nederland tot de mogelijkheden om burgers naar hun mening te vragen.25 Een bindend referendum bestaat daarentegen nog niet. Hoe Plasterk zijn beoogde het burgerparticipatie in de architectuur vorm wil geven, is
21
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Cultuurbeleid in Nederland. Oktober 2002: 31. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Cultuurbeleid in Nederland. Oktober 2002: 34. 23 Pots, Roel. Cultuur, koningen en democraten. Overheid & cultuur in Nederland. Nijmegen, 2002: inhoudsopgave. 24 Hierbij wordt de burger als hedendaagse typering voor alle inwoners van Nederland bedoeld en niet de burger als selecte negentiende eeuwse elitegroep. 25 http://nl.wikipedia.org/wiki/Volksraadpleging 4 december 2007. 22
9
Marieke Wever (0220760) Essay historiografie/tutorial – Dr. H.Ronnes
nog niet duidelijk. Een pionier is hij daarin wel: niet veel vaker werd de burger zo expliciet om zijn of haar bijdrage gevraagd.
6. Conclusie Plasterk pleit voor meer betrokkenheid van burgers bij besluitvorming over architectuur, want ‘daar wordt Nederland een stuk mooier van’. Wat we hebben gezien, is dat de burger op dit moment genegen is om te kiezen voor behoudende, traditionele architectuur. In plaatsen waar burgers werd gevraagd te stemmen over een stadhuis of een anderszins openbaar gebouw, was dit het geval, en ook in de hedendaagse huizenbouw komt dit tot uiting. In het huidige architectuurdebat staat deze burgerparticipatie ter discussie. Het gros van de architecten is van mening dat zij ongestoord hun werk moet kunnen doen: de architect is immers opgeleid om ver vooruit te kunnen kijken, los van de waan van de dag. Aan de andere zijde van de streep staat een groep architecten die pleit voor burgerinspraak, met als spreekbuis Sjoerd Soeters: de burger weet heel goed wat hij of zij wil. Deze tweedeling is globaal te zien als een botsing tussen modernistisch ingestelde architecten enerzijds en het meer Romantisch traditionalisme van een kleine groep architecten anderzijds, waar burger en nú zelfs de overheid zich achter scharen. Dit traditionalisme laat zich echter niet zomaar typeren: het is een diffuse stroming, met vaak zelfs ook Modernistische invloeden. Koolhaas en Dettingmeijer waarschuwen voor de invloed van de burger: het traditionalisme wordt op de huidige manier zo commercieel uitgemolken, dat er binnenkort niet meer van over is dan een holle verwijzing naar een vaag verleden. Zij stellen dat we moeten breken met de facade-architectuur en meer onderzoek moeten doen naar de ware gedachten achter het traditionele bouwen van de Delftse school uit de jaren 40: het traditionalisme als stroming binnen het modernisme.
Plasterk vraagt om meer burgerparticipatie in het bepalen van architectuurbeleid en staat daarmee in een traditie van de Nederlandse overheid: hij voegt zich naar de beschavingsgedachte. Meer betrokkenheid bij het bepalen van kwaliteit zal de burger naar een hoger plan brengen. Om de beschavingsopdracht te vervullen, zijn in het overheidsbeleid twee constanten te onderscheiden: kwaliteit en verscheidenheid.26 Het beoordelen van deze kwaliteit wordt overgelaten aan professionals, die buiten de overheid opereren en deze overheid adviseren, zoals de raad voor cultuur en college van rijksadviseurs van het Atelier Rijksbouwmeester. Het bevorderen van de burgerparticipatie door Plasterk is enerzijds in lijn met de langlopende beschavingsgedachte. Anderzijds is het een inbreuk op het vertrouwen in de kennis en kunde van de professionals, en dus een breuk met de traditie. Daarbij werd burgerparticipatie nog niet eerder zo sterk van de burger verlangt. Eigenlijk is de vraag van Minister Plasterk: wat vinden júllie als burgers nu kwaliteit? Ook daarmee stapt hij uit
26
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Cultuurbeleid in Nederland. Oktober 2002: 31.
10
Marieke Wever (0220760) Essay historiografie/tutorial – Dr. H.Ronnes
de traditie. Niet de overheid bepaalt, maar de stem van de massa. Komt daarmee de door de overheid beoogde kwaliteit niet in het geding? Met deze vraag zijn we weer terug aan het begin van het huidige architectuurdebat tussen traditioneel en modern, tussen wel of geen burgerinvloed in de architectuur. Kort is de relatie tussen het traditionele bouwen en de nationalistische gevoelens aangestipt. Daarin werd vooral benadrukt dat de architectuur een uiting is van wat er leeft, en dat traditionalisme op een keuze voor het vertrouwde, eigene duidt, in tijden van onbehagen. Voor een grootschalig Volksempfinden is men huiverig: het geven van de vrije hand aan de burger neigt naar het openen van Pandora’s Doos, en niet alleen in de architectuur. In zijn manifest Projekt Nederland pleit Willem van Toorn voor een strakkere regie over de architectuur en ruimtelijke vormgeving vanuit de overheid: de overheid moet meer regels maken en er op toezien dat ze worden nageleefd, zodat het algemeen belang wordt gediend en meer samenhang in het ruimtelijke en architectonische landschap zichtbaar wordt. Minister Plasterk moet zijn ideeën over burgerparticipatie nog toelichten in zijn Architectuurnota 2008, maar hij druist met zijn burgerparticipatie recht tegen Van Toorn in: de overheid vraagt aan de burger hoe te werk te gaan. Nu is deze burger inderdaad capabel genoeg om zijn of haar mening te geven, maar inschatten of daarmee het algemeen belang wordt gediend, daartoe is de burger matig tot niet in staat. Bovendien is een groot deel van de Nederlandse burgers op een punt aangekomen de heersende tendensen van traditionalisme in combinatie met rechtspolitiek gedachtegoed, om te zetten in een fel en onverbiddelijk nationalisme. Hoewel dit nationalisme op zich niet nieuw is, kreeg de burger daarbij nooit eerder de vrije hand om invloed uit te oefenen op de architectuur. Een gevolg zou kunnen zijn: een gesloten en in zichzelf gekeerde gebouwde omgeving, met een dito maatschappij. De architectuur is immers de spiegel van de samenleving. Een maatschappij moet zichzelf echter ontwikkelen, vooruitgang boeken door kennis te nemen van anderen. Een strakke regie door de overheid, met daarin een minimale stem voor de massa, geeft fel nationalisme geen kans, en waarborgt voor iedereen vrijheid, zowel in de architectuur, als in de maatschappij.
Marieke Wever (0220760) 25 januari 2007
11
Marieke Wever (0220760) Essay historiografie/tutorial – Dr. H.Ronnes
Literatuur Archined ‘Koolhaas of Krier?’ 25 oktober 2005 http://www.archined.nl/archined/4970.0.html Bockma, Harmen, Kirsten Hannema. ‘Plasterk wil burger bij architectuur betrekken.’ De Volkskrant. 23 augustus 2007. Bockma, Harmen, Kirsten Hannema. ‘Een baken voor de stad.’ De Volkskrant. 23 augustus 2007. Cultuurbeleid in Nederland. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Oktober 2002. Dettingmeijer, Rob. ‘Van Europese stad tot Vinexvesting. Het nieuwe traditionalisme in Nederland.’ Archis : tijdschrift voor architectuur, stedebouw en beeldende kunst. Nr. 5, 2004: 41-46. Hendriks, Mark. ‘De zachte drang. Cultuurhistorie in de mode, met of zonder overheidsbemoeienis.’ Blauwe kamer. Nr.1, 2007: 34-41. Hitchcock, Henry-Russell. Architecture. Ninetheenth and Twentieth Centuries. Harmondsworth, 1958: 531-532. Hulsman, Bernard. ‘Architectuur is (de) oorlog’ Column NRC Handelsblad 22 februari 2006. Hulsman, Bernard. ‘Een postmodernistisch walhalla. De Nederlandse stedenbouw in tijden van onbehagen.’ Blauwe Kamer. Nr. 4, 2002: 18-25. Hulsman, Bernard. ‘Splinternieuwe trapgevels. De opkomst van de retroarchitectuur.’ M – NRC Handelsblad. December 2006. Huisman, Jaap. ‘Schatkamer open in het Cuypers-jaar’ Smaak. Blad voor de rijkshuisvesting. Jrg. 7, nr. 33 (oktober 2007): 59. Ibelings, Hans. Onmoderne architectuur. Hedendaags traditionalisme in Nederland. Rotterdam, 2004. Lange, Henny de. ‘Architecten ruziën om uitslag ontwerpwedstrijd Delft.’ Trouw. 11 december 2006. Leeuwen, A.J.C. van. De maakbaarheid van het verleden. P.J.H. Cuypers als restauratiearchitect. Zwolle, 1995. Nota Belvedere. Beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. Ministeries van Onderwijs, Cultuur & Wetenschappen, Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer en Verkeer en Waterstaat. Den Haag, 1999. Pots, Roel. Cultuur, koningen en democraten. Overheid & cultuur in Nederland. Nijmegen, 2002. Steenhuis, Marinke, Hank van Tilborg. ‘Zoeken naar de perfecte ruimte voor gewone mensen. Het succes van architect-stedenbouwer Sjoerd Soeters.’ Blauwe Kamer. Nr. 1, 2007: 20-33. Steenhuis, Henk. ‘Schoonheid lijkt we taboe voor architecten – interview.’ Trouw. 5 december 2006. Timmermans, Frans. ‘Cuypers: architectuur met een missie.’ Toespraak Staatssecretaris voor Europese Zaken bij de opening van de gelijknamige tentoonstelling in het NAI te Maastricht. 24 september 2007. http://www.minbuza.nl/nl/actueel/speeches,2007/09/Cuypers--architectuurmet-een-missie.html Toorn, Willem van. Projekt Nederland. Amsterdam, 2007. Veggel, Teun van. ‘Neotraditionalisme. Over de zin en onzin van de voors en tegens.’ Essay voor het vak 'Architectuur Filosofie en Kritiek' www.teunvanveggel.nl Vries, Marjolein de. ‘Vrolijk Hollands welvaren’ De Volkskrant. 20 september 2007. Welzbacher, Christian. ‘Polderland unter’ Die Zeit. Nr. 20, 2002. Zandbergen, Gijs. ‘De snelle vernietiging van het landschap’ De Volkskrant. 12 februari 2007.
12