Twentse Taalbank G.J. Kraa
De schrijver Belcampo en 't oale Riesn 'heeft Rijssen zich door alle tijdsgewrichten heen gehandhaafd. Het beste vindt dit zijn uitdrukking in het antwoord, dat sinds onheugelijke tijden de Rijssenaren geven op de vraag hoe het er mee gaat: 'Och wat za'k oe zeng, de bokse wier an en de bokse wier oet. ' BELCAMPO, HERMAN PIETER SCHÖNFELD WICHERS, geboren op 21 juli 1902, stierf op 2 januari 1990. Hij werd in Rijssen waar hij in zijn jeugd opgroeide, met paard en wagen naar de oude begraafplaats gereden en daar ten ruste gelegd op de plaats waarnaast een veldkei de naam vermeldt van zijn vader. In dit artikel ontbreekt de ruimte om biografische gegevens te vermelden. We gaan voorbij aan de mogelijkheid om uitvoerig te bewijzen hoe hij leefde als de liggende reiger uit het verhaal dat in feite het recept is van zijn eigen bestaan, en dan ook terecht werd voorgelezen door zijn kleinzoon op de bijeenkomst voorafgaande aan zijn begrafenis. Alleen de ideale dahlia ontbrak. Geen ruimte ook om 't te hebben over het vakmanschap van Belcampo als schrijver, over de vraag of hij in te delen valt in een categorie, over zijn taalgebruik. Belcampo had Twente (danwel Rijssen) af en toe nodig omdat een groot deel van zijn verhalen gebaseerd zijn op de alledaagse werkelijkheid. Een werkelijkheid die hij -vaak met een groot aantal deskundige gegevens- boeiend etaleert, met een rake pen beschrijft; en vervolgens zijn onnavolgbare fantasie op die werkelijkheid loslaat. Die fantasie wordt tot in het absurde toe konsekwent doorgevoerd. Een fantasie die hij noodzakelijk acht voor het existentiële leven. Die noodzakelijkheid wordt treffend weergegeven in het verhaal 'Oost West' waarin ene Jan Zuiderhof aan zijn 'verovering' verhalen vertelt over zijn bestaan als piloot van·de KLM, en de bons krijgt omdat zij dacht dat hij fantaseerde. 'Had jij niets voor mij kunnen bedénken? Ben jij wel in staat om IETS te bedenken?' vroeg ze de heus bestaande commodore. En daarmee was de betovering én de relatie verbroken. De titel van één van z'n bundels vat het treffend samen: de ideale dahlia. Een alledaagse bloem, de gewone, degelijke, betrouwbare werkelijkheid, wordt op zijn kop gezet (dahlia-ideaal). Veel verhalen zijn vol van een sterke melancholie. Het thema 'dort wo Du nicht bist ist das Glück' is terug te vinden in 'Het verhaal van Oosterhuis', 'Hemel en afgrond', en in 'Bekentenis', waarin gesteld wordt dat zelfs de mooiste illusie 't niet langer houdt dan een jaar en dan als een zeepbel uit elkaar spat. En vooral ook in 'Het grote gebeuren', waarin sterke heimwee doorschemert naar zijn geborgen jeugd in een stadje als Rijssen.
67
Twentse Taalbank Relatie Belcampo-Twente Wat ons vooral interesseert is de relatie tussen Belcampo en Twente, in 't bijzonder Rijssen. Allereerst een globale inventarisatie: In 't Plan Kruutntoone' geeft hij een heel plausibele verklaring van het vlöggeln in Ootmarsum. In 'Zwerftocht' komt hij bij de vulkaan Vesuvius en ontmoet daar een Bornse wereldreiziger. De dialoog is in het Twents: 'Joa, fàejtluk mu'w den skosteen ook nog ees 'n bétjen van dichte bie bekiekn', had ik voorgesteld. 'A'w dat veurken in Boorne ham, dan hoown dr gin mènske 's weentrs nen kachl an te maakng'. 'En 't hele Riesn kon dr ook nog wal van mètstokng met 'n stoom van Trus dr bie.' 'Heurt ne toch ees angoan, ik geleuve, mangs zet zik dat spil vaste en dan boonkset dat daor in eenmaol oet.' 'A' j aans zonnen kloon ter an 'n kop kreeng, wa'j ook nog neet gelukkeg.' 'Dan ha'j de kaje wa' gaor.' 'En dee vlamme, zol dat non de vlamme van de helle wèen?' 'Dan wordt ze zeekr allemaole duur dat gat hèn emieterd.' 'Dan kroepe vie dr voort kort an urn te kiekng of tr ook nog Riesndr of Boornsen bie zeent.' Heel humoristisch is het verhaal 'Gemengd Bericht' dat zijn enige verhaal is dat geheel in het Rijssens dialect is geschreven. Rijssen speelt vaak een rol als decor. Belcampo noemt Rijssen een stadje in Twente dicht bij de Sallandse grens; aan de Regge, een bevaarbare rivier maar geen Rijssenaar bevoer haar ooit, de scheepvaart was uitsluitend in handen van de Entersen. Rijssen met het huis met de trapgevel van 1664, De Boomkamp met 'thuis van Kronejan; de Lichtenbergerdijk, de Haar, hotel De Kroon, café Schutjen, enz. en de werknemers van Ter Horst, de Stoomgàste. Het Schild, waaraan café Koenderink, café Schutjen en hotel de Kroon. Het stadhuis met het bordes; de Wijerd, waar de vrouwen op maandag hun wasgoed spoelden en bleekten, Jan met de Panne (in de verhalen verschoven tot Oom Gait met de panne die zich Napoleon waant), bakker Ten Berge en nog veel meer namen, in een eerste druk zelfs letterlijk vermeld maar op aandrang van zijn vader weggemoffeld onder een zwartgedrukt balkje.
In 'De preek van Adam Langenberg' beschrijft Belcampo hoe omstreeks 1840 ene Ds. Cramer predikant was van de Schildkerk en 'dikwijls met kunst en vliegwerk uit bed moest komen'. Dat bracht schoolmeester Adam Langenberg tot de uitspraak 'dat als dominee volgende week weer niet op tijd was hij op de preekstoel zou gaan staan en preken.' Dit overgeleverde verhaal werd hem verteld door meester Van Wijngaarden, 'meester Wingerdhof, rustend onderwijzer, een man, die, net als de paarden, zijn rust staande geniet, staande midden op het Schild, het grote plein, waar alle belangrijke gebeurtenissen van het stadje op uitmonden.' Ds. Cramer en Adam Langenberg bestonden echt en dat laatstgenoemde metterdaad gepreekt heeft is ook een feit, blijkens notulen van de Classis Deventer waarin vermeld wordt dat Adam Langenberg de kansel besteeg
68
Twentse Taalbank
Belcampo. (foto: Chris van Houts)
om er een preek te houden over Genesis 3 : 3a ('Adam, waar zijt gij?') en over een tekst uit de Prediker: 'Mijn zoon, geef mij Uw hart'. Belcampo gebruikt dit reële gegeven om naar hartelust te fantaseren over de inhoud van die preek. (Overigens: Adam Langenberg was in 1790 uit Rijssen vertrokken en Ds. Cramer al in 1813 overleden.) Het grote gebeuren Het belangrijkste verhaal dat zich in Rijssen afspeelt is 'Het grote gebeuren'. Het beste, tegelijk ook meest omstreden verhaal. Voor een deel van de Rijssenaren was en is dit verhaal een ongeoorloofde spotternij, heiligschennis, en heeft Belcampo hiermee zijn eigen nest bevuild en geridiculiseerd. Anderzijds is er de vaak herhaalde, pertinente stelling van Belcampo zelf dat hij nooit de bedoeling heeft gehad om Rijssen of de Rijssense geloofsbeleving belachelijk te maken. Rijssen werd -weer volgens het bekende recept- door hem gebruikt als
69
Twentse Taalbank
Wasdag op De weyerd. De basis voor het verhaal van Oom Gait met de Panne.
ruimte, als decor, als werkelijkheid, uitmondend in een fantastische vertelling. Rijssen, omdat hij die werkelijkheid door en door kende en de Bijbel daar een grote rol speelt. Niet meer, niet minder. Wie zowel Belcampo als Rijssen recht wil doen dient beide(n) te respecteren. Dat kan alleen op basis van de nodige kennis. Vaak schort 't daaraan, met name omtrent de opvattingen van denominaties van 't protestantisme zoals die in Rijssen worden aangetroffen. Het Rijssen uit Belcampo's jeugd was een stadje dat geheel beheerst werd door vier economische pijlers: de jutefabriek van Ter Horst, de kleinschalige landbouw waarbij de mesthopen voor de staldeuren op straat lagen; de steenbakkerijen (eertijds 50 bedrijven, in 1948 b.v. met een produktie van 12 miljoen klinkers) en de turfstekerij. Het was zeker geen vetpot. Zelfs in het gezagsgetrouwe Rijssen werd verbitterd gestaakt. In die levensomstandigheden is 'een steil en diep afhankelijk leven' meer voor de hand liggend dan in tijden van luxe en comfort. Sommigen verklaren hiermee de sterk religieuze inslag van de Rijssenaren. Maar dan zou dat ook moeten gelden voor de andere plaatsen in Twente, waar de textielindustrie de mensen in minstens even diepe ellende dompelde. Risico om te kwetsen Wie -dat geldt ook bij 't schrijven van dit artikel- zich waagt aan enigerlei vorm van beschrijving van het fenomeen godsdienst in Rijssen, loopt gemakkelijk het risico mensen te kwetsen omdat het hun diepste zieleroerselen betreft, temeer ook omdat er geen grootst-gemene-deler-opvat-
70
Twentse Taalbank ting is maar elke protestantse denominatie het gelijk aan eigen zijde heeft. Het gaat immers over het heilgeheim dat alleen gevonden kan worden door de 'zielen waar Zijn vrees in woont'. Mr. G .J. Ter Kuile gaf het volgende portret van de Rijssenaar: 'in hooge mate godsdienstig, inzooverre althans dat hij zich innig nauw verbonden gevoelt aan zijn kerk, kerkje en secte en aan de eigen gekozen kerkelijke voormannen, strenge leer- en levenscensoren, waardoor menig Riessenaar wel eens minder in de 'Vreze des Heeren' als wel in de vreze der gemeente leeft. Dit werkte natuurlijk in de hand het kweeken van huichelaars, die om materieel voordeel meegaan, maar dikwijls minder vroom dan de inwonende vrömden, door hen 'lichte vögele' genoemd. De Riessenaar die tegen de kerkregels zondigt, heeft ootmoedig schuld te belijden en boete te doen; de kerkelijke voormannen hebben niets geassureerd, verkozen zijnde zegt hij onmiddellijk alle verzekering op, vrouwen stemmen niet; 't Volkspark heet veelal uit den booze, tentoonstellingen zijn in den ban, voetballen duvelswerk, 't innen van ouderdomsrente is zonde, vaccinatie dito, de gemeente-gasfabriek heeft bijzondere installaties om alle Zondagsarbeid te voorkomen.' Aldus draagt ook Ter Kuile bij aan een veel te eenzijdige beeldvorming en gaat hij voorbij aan de innerlijke drijfveren. Belcampo, zoon van een notabel die lid was van de Protestantenbond, was een vreemde eend in de bijt, zag ook voornamelijk de buitenkant en afgaande op zijn schetsen heeft hij weliswaar de naar buiten zichtbaar geworden verschijnselen met rake pen en scherp oog getypeerd, maar bleef hij verre van de innerlijke motivatie. Wellicht heeft hij ook niet de moeite De Walstraat uit de tijd van Belcampo.
71
Twentse Taalbank genomen om de diepte van de waarachtige gelovige te peilen. Of misschien wel de moeite genomen maar dan ontbrak het hem eenvoudig aan de juiste antenne. Het lijkt er ook veel op dat hij het bijzondere, 't karikaturale, wat Ter Kuile 'overdreven' noemt, tot het algemene verheft. En daarmee wordt . de deur geopend voor de recensent die zich vrolijk maakt over het Rijssense volkje. Ten onrechte. Elke beschrijving doet de werkelijkheid toch al tekort, eigenlijk kan -net als hoogte en diepte van liefde en dood- dit sterk geestelijk existentieel beleven alleen dichterlijk bezongen worden en is elke typering meteen al een generalisering. Een extra probleem: religieuze ervaringen worden vastgelegd in voor buitenstaanders vaak onherkenbare metaforen. De orthodoxe gelovige heeft een vrij strak omlijnde overtuiging van de manier waarop de mens de zaligheid deelachtig wordt. Men is daartoe uitverkoren of men is het niet. Men behoort tot 'het volk' of men is 'een onbekeerde medereiziger naar de eeuwigheid'. Wil men de volle zekerheid des geloofs deelachtig worden dan dient er sprake te zijn van een onmiskenbare ommekeer in het geestelijk leven. Weliswaar leren sommige bekeerden langs de weg der geleidelijkheid hun Zaligmaker kennen, maar de diepste indruk maakt toch wel een 'revolutionaire' ommekeer waarbij men duidelijk tijd en plaats kan aangeven waarop die ommekeer plaats had. Een dergelijke bekeringsweg werd in 'gezelschappen', (bijeenkomsten waar men zich intens met de geestelijke staat en stand van de aanwezigen bezighield) met ontzag besproken. De onbekeerde wordt door een of ander gebeuren of een treffend woord tot in de ziel geraakt. ('dan wordt hij gevangen in het visnet van God, in het hart gegrepen, hem wordt een halt toegeroepen.') Meestal leidt dit tot totale afzondering. Er zijn veel verhalen bekend van mensen die eerst onbekommerd van het oppervlakkige leven genoten, dan door iets getroffen werden, en daarna heel anders leefden. Typerend is het verhaal van Willem Aaftink, bekend als De Snieder, die door het plotselinge besef een groot zondaar te zijn, alleen nog maar rijp voor het ontzaglijke oordeel Gods, in grote radeloosheid dagenlang in de kelder van zijn huis wegkroop. Elke vorm van spot met een dergelijk gebeuren doet onrecht aan deze metafysische ervaringen, waarvoor de moderne, rationele mens blijkbaar geen sensoren meer heeft. Langer of korter blijft de gegrepene zuchten onder het oordeel, leert zichzelf zien als een hater van God, onmachtig om daar iets aan af of toe te doen. Eén ding is onmiskenbaar: God is soeverein, en heeft het volste recht om dit schepsel prijs te geven aan de machten van de hel. Vervolgens komt een moment van grote extase: de zondaar krijgt een tweede ingeving, een duidelijke vingerwijzing dat God niet alleen rechtvaardig is maar ook vol oneindige erbarming en genade. De zondaar leert het verlossingswerk van Christus zien. De Geest Gods werkt in die mens en maakt dat de gerechtvaardigde mens nu ook geheiligd wordt. Anderen zijn getuige van een wedergeboren, veranderd mens, die -ineens in de ruimte gesteld- vol vuur getuigt van wat hem is wedervaren. De Snieder zong na de donkere dagen in de kelder zijn psalmen in de hof achter het huis. Van Ds. H. Ligtenberg wordt geschreven dat hij wekenlang over niets anders sprak dan over de
72
Twentse Taalbank
Interieur van de Schildkerk van voor de uitbreiding in 1925. Vanaf deze kansel preekte Adam Langtenberg.
goedertieren God Die hem in de ruimte had gesteld. Er zijn overigens prachtige Psalmen die eeuwenlang in het schoonste Nederlands proberen iets vast te leggen van het onuitsprekelijke, van dat heilgeheim. Men wil de wereld (die geen weet heeft van dit Godsgeheim) 't liefst ontvluchten. Een stil en gerust leven leiden, want wie ver van U de weelde zoekt vergaat eerlang en wordt vervloekt. Bijzondere cultuur Dat leidt tot een bijzondere cultuur, waarbij zondagsheiliging, bedenkingen tegen allerlei media, de voorkeur voor 't dragen van een bepaalde mode en 't geven van 't predikaat 'Reformatorisch aan diverse specifieke instellingen van de eigen gezindte, etc., kenmerkend zijn. Men kan besmuikt lachen om mensen die zich niet wensen te verzekeren, men kan 't onverantwoord noemen, men kan ook respect hebben voor het rücksichtlos kiezen voor grote materiële risico's en het zich diep- en steil afhankelijk weten van een God, die nooit de werken van Zijn handen zal laten varen. In de kerkdienst wordt de bijeengekomen schare in haar geheel aangesproken als 'geliefden', maar er wordt een scherpe scheiding gemaakt tussen Gods volk (degenen die ingeleid zijn in het heilgeheim) en de anderen, (vaak benaderd als 'onbekeerde medereizigers naar de eeuwigheid'). Er werd groot gezag toegekend aan 'een veraanderd meanske'. Ze blijven
73
Twentse Taalbank
Willem Aaftink, de Snieder. Hij was vele jaren ouderling in de Eskerk.
Jan met de Panne (Jan Nijland) stond model voor de gefingeerde oom Gait met de Panne.
spreken nadat ze gestorven zijn: Tojn-Oarnd, Duuskrs-Dika, Mientje Vrijdag, Akn-Jan, Chris-Jàntje, Mans van n Haazn, Prutl-Bats, Niekn-Jan, de Toeteboer en Stoetn-Herman. Vrouwen evengoed als mannen, volwassenen en ook kinderen. Er is grote eerbied voor de voorgangers die het Woord verkondigen. Grote bekendheid geniet nog steeds de in de oorlog aan de Walkerk verbonden Ds. Lamain, die op 25 maart 1945 aan het einde van de kerkdienst voor het uitspreken van de zegen de gemeente meedeelde dat er in de kerk mensen zaten, die een week later niet meer in het land der levenden zouden zijn. Nog diezelfde nacht vielen er 23 doden door een VI en een bom-explosie. Dergelijke gebeurtenissen maakten grote indruk op de mensen. Wie de spot drijft met deze gelovigen die vervuld zijn van een groots verlangen naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, heeft er niet veel van begrepen. Zeker, er is sprake van uitwassen, van hyperbolen, van buitenissige, bizarre overdrijving, maar dat rechtvaardigt niet het meewarige, laatdunkende, ridiculiserende schrijven of spreken. Integer verhaal
'Het grote gebeuren' is een integer verhaal. Belcampo las -zwervend in Noorwegen- uit het Bijbelboek Openbaringen en stelde zich voor hoe 74
Twentse Taalbank schepping en schepsel Anno 1936 zouden reageren op de symptomen en verdere voltrekking van het laatste oordeel. Dat Rijssen gekozen werd als decor, ligt voor de hand, temeer ook omdat men daar het meest is ingeleid in de kennis omtrent het laatste oordeel. 'Het hele orthodoxe apparaat was in werking'. De beschrijving van Belcampo is in feite ragscherp. Niet alleen het decor zelf, ook de reactie van de mensen is trefzeker beschreven: 'En de Rijssenaren zelf? Nu lette ik voor 'teerst op hen. Zij deden als anders, er was niets aan hen te merken.( ... ) Waar haalden zij dan de kracht vandaan om hun dagelijks werk te doen alsof er niets aan de hand was? Uit hun schrik. Hun schrik hield hen in 't spoor. Eén gil en alles zou in 't honderd lopen, dat voelden zij en daarom wilden ze niet zien'. Scherp getekend ook is de aanvankelijke twijfel omtrent zijn eigen situatie: 'O wat schaamde ik mij nu over mijn verwatenheid, dat ik gemeend had in mijn eentje tegen zoiets wereldomvattends als 't geloof in 't Evangelie te kunnen optornen met wat ik meende te zijn 't gezond verstand of 't gezond gevoel. Ik besloot naar huis te gaan en daar het noodlot af te wachten.' Hoewel hij in 't begin van 't verhaal even stelt jaloers te zijn op 'n Gaanznboer, Kwintndieks en Jenneken van Jaansgeze, die heel hun leven hadden ingericht naar deze dag' beperkt Belcampo zich vervolgens tot het beschrijven van extreme orthodoxen. Zoals degene, die hem met leedvermaak toespreekt: 'Non geet 't gebuurn menèèr, vie zint lange genog ewoarskouwd. ie ook!' en het leedvermaak vlamde daarbij uit zijn venijnige oogjes.' En tot een andere gelovige: 'een man, die door mateloze ijdelheid gedreven, de samenwerking en 't vertrouwen jarenlang met zijn intriges had ondermijnd ( ... ), die daarbij nog alle kerken van Rijssen beurtelings naar zieleheil had afgedregd. Ik haatte hem.' Hij beschrijft de bekeerde die door een hellehulp werd weggevoerd 'en ik hoorde hoe Skoapnjanwilm het gedrocht aan 't bekeren was. Eens, terwijl hij turf groef in 't Markelose veen, sloeg vlak naast hem de bliksem op een rikpaaltje en van die dag dateerde zijn onafgebroken bekerings- en vermaningswerk. Overal om zich heen ontdekte hij zonde en onverschilligheid jegens God. Zijn huisgenoten maakte hij daarmee het leven tot een hel.' Een treffende -maar wel duidelijk karikaturale! beschrijving dus van een plotseling bekeerde mens. Verder een omvangrijke reeks treffende, soms humoristische, soms ook duidelijk op eigen overtuiging gebaseerde fragmenten, vindingrijk, dat in elk geval. Maar de ene lezer zal ze geschokt kenmerken als ongeoorloofd, profaan; de ander als ronduit geestig, mild humoristisch; afhankelijk dus van eigen overtuiging. Wat in het verhaal ontbreekt is de beantwoording van de vraag hoe een 'gekende', iemand die zich een echt kind van God weet, zou reageren als de jongste dag zich aandient. Nu deze figuur ontbreekt, hoeft de (al of niet orthodoxe) gelovige zich ook niet aangerand te weten door dit verhaal. Het gaat niet om hem maar om zijn karikatuur. Hij heeft overigens weinig behoefte aan een rake beschrijving in een literair verhaal. Zijn situatie in het echte Grote Gebeuren is immers onnavolgbaar weergegeven in het Bijbelboek Openbaringen: 75
Twentse Taalbank 'en zij zullen zijn aangezicht zien, en zijn naam zal op hunne voorhoofden zijn. En aldaar zal geen nacht zijn, en zij zullen geen kaars noch licht der zon van noode hebben; want de Heere God verlicht hen en zij zullen als koningen heerschen in alle eeuwigheid.' Een wereld van verschil; een agnosticus en een christen. Ze liggen niet ver van elkaar begraven, Belcampo, die in een laatste brief opmerkte: 'Je wordt geboren, je leeft een tijd en je begrijpt er geen bliksem van en je gaat dood.'; en De Snieder, op wiens grafsteen de volgende tekst is gebeiteld: 'Na dezen zag ik, en zie, eene groote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie en geslachten en volken en talen, staande voor den troon en voor het Lam, bekleed zijnde met lange witte kleederen, en palmtakken waren in hunne handen.' Er is geen compromis, zo lijkt het. Dat wist blijkbaar ook Derk Masman al, die voor Adam Langenberg in Rijssen schoolmeester was. Hij schreef met zijn wanneke de volgende regels:
kon men in den hemel komen dat men op twee zijden ging dan bij zondaars, dan bij vromen dat er dan wel menig ging!
*
Hengelaar Roerloze dobber: vis neemt ruim de tijd voor een turende tobber.
76