De Sabbat voor de mens aan het begin van deze wereld Samengesteld door J. Voerman De zevende dag gezegend en geheiligd In Genesis 2 wordt ons verhaald dat de zevende dag van de Scheppingsweek door God als rustdag werd gezegend en geheiligd. In het boek Genesis en ook in de eerste hoofdstukken van Exodus vinden wij vervolgens geen uitdrukkelijke vermelding dat de sabbat werd gehouden. Sommigen zijn daarom geneigd te beweren dat de sabbat alleen voor de Israëlieten en voor de latere Joden gold. Op de berg Sinaï immers werd Gods wet en dus ook het sabbatsgebod aan Israël bekend gemaakt. Maar kunnen we nu beweren dat de mensen die vóór de wetgeving op de Sinaï hebben geleefd onbekend met Gods geboden zijn geweest? We moeten bedenken dat de bijbel ons geen uitvoerige verslaggeving doet van alle gebeurtenissen en elk levensfacet. Het boek Genesis en de eerste hoofdstukken van Exodus bestrijken maar liefst een tijdsperiode van ongeveer 2500 jaren en het mag duidelijk zijn dat op het geringe aantal bladzijden van deze beide bijbelboeken slechts enkele aangelegenheden uit die lange periode worden verhaald. Het is als met de voorvallen uit het leven van Jezus: “indien deze één voor één beschreven werden, dan zou, naar ik meen, de wereld zelf de boeken, die geschreven werden, niet kunnen bevatten.” Joh. 21:25. We behoren daarom uiterst voorzichtig zijn met onze beweringen. Omdat het houden van de sabbat vanaf het begin niet zo uitdrukkelijk beschreven staat, wil nog niet zeggen dat men daarom onkundig van de sabbat moet zijn geweest en dat er bijgevolg geen sprake kan zijn dat men op die dag zou hebben gerust. Niet onwetend Verschillende uitspraken in de Schrift tonen duidelijk aan dat de mensen vanaf het begin kennis van Gods geboden hebben gehad. De Schrift zegt: “waar echter geen wet is, is ook geen overtreding.” En we lezen ook: “…zonde wordt niet toegerekend, als er geen wet is.” Rom. 4:15 en 5:13. Wanneer Gods wet, voorafgaand aan de wetgeving op Sinaï, op geen enkele wijze bekend zou zijn geweest, dan hebben de mensen, tijdens die periode van 2500 jaren, in onschuld geleefd en zijn zij niet te veroordelen. Maar is zoiets niet absoluut onvoorstelbaar? Roept dat niet tal van onverklaarbare vraagtekens op? Alleen al als we denken aan de zondvloed en aan de verwoesting van Sodom en Gomorra waarbij zoveel mensen zijn omgekomen. Zijn deze mensen ten onrechte gestraft omdat hun in feite niets kan worden aangerekend? Neen, de mensen moeten wel vanaf het begin kennis van goed en kwaad hebben gehad, absoluut! En wanneer we de Schrift lezen, blijkt dit ook duidelijk het geval te zijn geweest. 1
Kain en Abel We lezen in Genesis 4, bijvoorbeeld, dat Kain en Abel na verloop van tijd elk een offer brachten. Hoe zijn ze er toe gekomen om dat te gaan doen? Hebben ze dat zelf zomaar bedacht? Maar waar staat beschreven dat ze offers moesten brengen? En wat moest er precies worden geofferd en op welke wijze en waarom? Kain offerde van de vruchten der aarde en Abel bracht een offer van de eerstelingen van zijn schapen. En dan lezen we dat God geen acht sloeg op Kain en zijn offer maar wel op Abel en zijn offer. Was God willekeurig of partijdig? Of was er een duidelijke reden voor Gods houding? We lezen dat Kain toornig werd. En God zegt dan tegen hem: “Moogt gij het niet opheffen, indien gij goed handelt? Doch indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur…” vs. 7. Kijk, dat verklaart veel! De handelwijze van Kain was niet juist. Was het vanwege onkunde? Dat kunnen we moeilijk volhouden. Kain moet wel hebben beseft wat ‘goed handelen’ zeggen wil, daar anders de woorden van God voor Kain onbegrijpelijk en niet zinvol moeten zijn geweest en dat kunnen we toch niet aannemen. Kain moet daarom wel hebben geweten wat ‘goed handelen’ precies betekent. Hoewel het niet uitdrukkelijk beschreven staat, moeten Kain en Abel wel op de hoogte zijn geweest aangaande het brengen van offers aan God en ze moeten daarbij ook op de hoogte zijn geweest van wat zonde is. God zei: “indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur.” Denkt u dat Kain zich in verwondering heeft afgevraagd: zonde?… wat is dat nou weer voor iets? Kunt u het zich indenken dat God Kain in ongewisse raadselen heeft achtergelaten? Dat is toch werkelijk niet het beeld dat we ons van God kunnen voorstellen. Kain moet wel begrip hebben gehad van wat zonde is. Ook al staat het niet uitdrukkelijk beschreven, moet Kain toch wel geweten hebben dat zonde ongehoorzaamheid is aan wat God heeft geboden; of, zoals Paulus het zegt: “(de) wet doet zonde kennen” Rom. 3:20. We moeten wel, redelijkerwijs en eerlijkheidshalve, erkennen dat Kain niet onkundig was maar op de hoogte moet zijn geweest van Gods eisen. Noach Maar, om nog een voorbeeld te noemen, ook Noach moet wel geweten hebben wat God precies vraagt. Van hem wordt verhaald dat hij ‘een rechtvaardig en onberispelijk man’ is geweest en dat hij ‘met God wandelde’ Genesis 6:9. Kan iemand ‘rechtvaardig en onberispelijk’ worden genoemd, zonder dat er een maatstaf zou bestaan om dat te kunnen bepalen? Kan iemand ooit ‘met God wandelen’ zonder iets van God af te weten en geen idee te hebben van wat Hij vraagt? Dat is toch een absolute onmogelijkheid? Maar de Schrift maakt ons ook duidelijk dat God Zijn Geest in de mens heeft gegeven en daarom kan hij niet onkundig zijn geweest, noch onschuldig. Omdat de mensen zich maar tegen Gods Geest bleven verzetten en omdat zij zich misgaan hebben, heeft God Zijn Geest weggenomen en vond de zondvloed plaats. Genesis 6:3. 2
Abraham Als we het boek Genesis verder doorlezen, blijkt dat ook Abraham God getrouw heeft gediend. En God belooft Abraham en zijn nageslacht te zullen zegenen: “omdat Abraham naar Mij geluisterd en mijn dienst in acht genomen heeft: mijn geboden, mijn inzettingen en mijn wetten.” Genesis 26:5. Om Gods geboden, inzettingen en wetten in acht te kunnen nemen, als de dienst van God, moet Abraham daarvan wel op de hoogte zijn geweest. Hoewel het niet uitdrukkelijk beschreven staat dat God aan Abraham geboden, inzettingen en wetten heeft gegeven, blijkt toch heel duidelijk dat Abraham Gods eisen heeft gekend en dat hij die gehoorzaam heeft gehouden. Hoewel de tien geboden nog niet op Sinaï gegeven waren, was men toch op de hoogte van Gods geboden, inzettingen en wetten. Diverse teksten uit het beknopte verslag van de lange periode vóór de wetgeving op Sinaï getuigen duidelijk dat de principes van Gods geboden vanaf het begin bekend waren. De tien geboden Genesis 31:19, 32 en Genesis 35:2 gaan over de terafim en allerlei vreemde goden die op bevel van Jacob moesten worden weggedaan. We herkennen hierin duidelijk het eerste gebod: gij zult geen andere goden voor Gods aangezicht hebben en tevens daarbij ook het tweede gebod: gij zult u geen gesneden beelden maken. Van Genesis 21 bepalen de verzen 23 en 33 ons bij het derde gebod aangaande ijdel gebruik van de naam des Heren wanneer men onder aanroeping van Gods naam bedrieglijk zou handelen of wanneer men Hem aanroept en een leefwijze zou volgen die in strijd zou zijn met Gods heilige wil. Het vierde gebod over de sabbat vinden wij duidelijk omschreven in Genesis 2:2, 3 waar de instelling van de sabbat wordt beschreven en in Exodus 16:4, 2129 waar sprake is van het manna dat elke dag, behalve op sabbat, uit de hemel regende en aan de hand waarvan het volk werd getoetst of zij Gods geboden onderhielden. Het vijfde gebod: eert uw vader en uw moeder, treffen wij aan in Genesis 9:20-27. Cham bleek, in tegenstelling tot zijn beide broers, Sem en Jafeth, weinig eerbied voor zijn vader te openbaren. Noach sprak een vervloeking uit en zegende Sem en Jafeth. Het zesde gebod: gij zult niet doden, vinden wij in Genesis 4:8-11, 23, 24 waar Kain wordt bestraft omdat hij Abel heeft gedood en waar sprake is van de moordlustige taal van Lamech. Het zevende gebod, tegen echtbreuk, komt tot uiting in Genesis 25:9-11. Abimelech spreekt over schuld wanneer iemand de vrouw van Abraham zou nemen. Het achtste gebod: gij zult niet stelen, wordt duidelijk openbaar in Genesis 30:33 en 31:19. Alleen het gespikkelde of gevlekte van de kudde was voor Jacob bestemd als loon. Zou Jacob ook van het overige van de kudde hebben genomen, waar hij dus geen recht op had, dan gold dat als gestolen. En 3
van Rachel staat beschreven dat zij de terafim heeft gestolen toen haar vader afwezig was. Het negende gebod: geen vals getuigenis te mogen geven, vinden wij bijvoorbeeld terug in Genesis 21:23 waar Abimelech aan Abraham vraagt onder ede te getuigen dat hij niet bedrieglijk met hem zal handelen. Het tiende gebod over het begeren van uws naasten huis of vrouw of iets anders wat uws naasten is, komen we tegen in Genesis 20:2-9 toen Sara, de vrouw van Abraham begeerd werd en werd weggenomen. Omdat zij in werkelijkheid getrouwd was, gold dit als een grote zonde en er werd dan ook opdracht gegeven haar naar haar man Abraham terug te brengen. Het valt niet te ontkennen dat er in de Schrift vóór de wetgeving op Sinai van elk gebod toepasselijke gedeelten zijn die duidelijk maken dat men op de hoogte was van Gods geboden die aan de kinderen Israëls werden gegeven toen zij als Gods uitverkoren volk rondom de berg Horeb waren gelegerd. De aartsvaders Volgens de traditionele Joodse uitleg hebben de aartsvaders God getrouw gediend en de sabbat onderhouden. We lezen: “Abraham heeft overeenkomstig de voorwaarden van het verbond gehandeld: hij heeft naar Gods stem geluisterd; en heeft Zijn voorschriften gehouden, Zijn geboden, Zijn sabbatten en Zijn leerstellingen. De woorden die hier aangaande de gehoorzaamheid van de patriarch worden gebruikt, putten de diverse verordeningen uit en zijn inderdaad die waarvan later sprake is als de wetgeving volkomen is – de hier gepresenteerde termen geven aan dat de Wet de belichaming is en duidelijke openbaring van de aangeboren gevoelens van elk onbedorven gemoed.” Zie bij Genesis 26:5, M. Kalisch, Historical and Critical Commentary on the Old Testament. In een oud Bijbelcommentaar lezen wij bij Genesis 2:3 over de instelling van de sabbat: “Sommigen meenen dat de sabbath van dezen tyd af niet met ‘er daad gezegend en geheiligd is: maar dat zulks eerst in Mozes dagen is geschied; welk hier, als zy willen, by wyze van voorverhaal, aangeteekend is. Maar dit gevoelen heeft geenen grond in den text of in den samenhang dezer woorden, ja wordt daardoor veeleer wederlegd. Want zooals de heilige schryver gezegd heeft, dat God deszelfs werk geëindigd en gerust hadt, enz, laat hy daarop terstond, met woorden van dezelfde tydvoeging, volgen, dat God den zevenden dag gezegend, en dien geheiligd heeft. En, als deze plaats met Exod. XX vergeleken worde, zal men vinden dat Mozes daar van Gods heiliging en zegening van dezen dag spreekt, niet als eene daad welke toen eerst geschiedde: maar als iets dat de Heer voormaals by de waereldschepping hadt gedaan; ten einde de mensch Gode, wegens dat heerlyk werk, lof toebrengen zoude: het welke, gelyk het in de staat der onnoozelheid voegde, ook in de eerste waereldeeuwen na den val niet min betamelyk en noodig was, dan in de dagen van Mozes en in de volgende geslachten. Het is waar dat men nergens melding vindt 4
dat Adam, Abel, enz, dezen dag gevierd hebben; welk velen heeft doen besluiten, dat deze woorden zyn geschreven by wyze van voorverhaal: en dat dees dag in volgende eeuwen, door Mozes wet, en niet eerder, tot den godsdienst is afgezonderd. Een gevoelen waarby ik my niet voegen kan, vermits my veel redelyker toeschynt te denken, dat God zorg gedragen heeft om in de harten der menschen te bewaren, beide de gedachtenis van de scheppinge der waereld, en van de aanbidding van hem, den eenigen God, die ze geschapen hadt; het welke door geen middel beter kon geschieden, dan door het afzonderen van dezen dag tot dat gebruik…” En bij Genesis 26:5 lezen wij: “En onderhouden heeft mijn bevel. Dat is den sabbath heeft gevierd, gelyk Manasse Ben-Israël uit de Joodsche leeraren aanteekent. Maar het schynt veel billyker dat men door ’t hebreeusch woord, hier ‘bevel’ vertaald, versta al dat gene, welk God den aartsvader geboden heeft te doen…” Verklaring van de geheele Heilige Schrift, Amsterdam, 1741, Isaak Tirion en Jacobus Loveringh. De sabbat vanaf het begin waargenomen Een andere oude bron geeft ons te kennen: “De instelling van de sabbat, zoals door Mozes aangegeven, met de daaraan verbonden reden van Gods rust, is inderdaad zo uitdrukkelijk, dat te twijfelen of er wel van het begin een overeenkomstige gehoorzaamheid was onder al diegenen die God waarachtig vreesden, hoewel de bijzonderheden niet zijn vastgelegd, slechts kan voortspruiten uit liefde voor tegenstrijdigheid en een rage voor hypothese. Sporen van het oorspronkelijk voorschrift van de sabbat, en de onderhouding daarvan vóór de wetgeving door Mozes, zijn door de geleerden gevonden in de universeel overheersende traditie omtrent de heiligheid van het getal zeven, en de relatie van de eerste tijdsperiode met de omloop van zeven dagen… Maar de waarheid is, dat de zevende dag vanaf het begin apart werd gesteld als een dag van rust; en die ook aan de Israëlieten stipt werd voorgeschreven in de wet, beide op grond van de oorspronkelijke instelling, Ex. 20:8-12, en tevens ook om hun bevrijding uit de Egyptische slavernij te gedenken. Deut. 5:15.” The Biblical Cyclopaedia, William Jones, Vol. II, art. Sabbath, Londen, 1816, Whittingham and Rowland. In het bijbels woordenboek van John Brown lezen we ronduit: “Er is geen twijfel dat de oude patriarchen de sabbat vierden, hoewel wij in hun beknopte geschiedenis geen uitdrukkelijk verslag daarvan hebben, evenmin als van hun gezinsgodsdienst, maar dat is niet anders dan het geval is in de geschiedenis ten tijde van Mozes tot het einde van de regering van David, een periode van bijna 440 jaren waarvan een ieder instemt dat dit als hemels voorschrift gold.” A Dictionary of the Holy Bible, Glasgow, 1836, p. 466. En als aantekening bij Genesis 2:3 geeft een andere bron te kennen: “gezegend - dat is, beschikt om waar te nemen als een dag om Hem te aanbidden en om Zijn zegeningen te verkrijgen, en zonder twijfel werd hij zo 5
waargenomen door alle goede mensen, van Adam tot Mozes.” Notes to Holy Bible, D’Oyly & Mant, London, 1857. Een meer recente bron schrijft, met verwijzing naar Genesis 2:2, 3: “We hebben hier een verslag van de oorspronkelijke instelling van de rustdag. Gelijk de instelling van het huwelijk, werd zij de mens gegeven voor het gehele geslacht. Zij die God aanbaden, lijken de sabbat vanaf het begin te hebben gehouden, en daar zijn tekenen van in de korte schets die de bijbel bevat van de eeuwen voor de wetgeving op de berg Sinaï. Noach zond een raaf uit de ark, en driemaal de duif, met een interval van 7 dagen. Gen. 8. Het verslag van het verstrekken van manna in de woestijn bewijst dat de sabbat reeds bekend was en werd gehouden. Ex. 16:22-30. De week was een gevestigde tijdsindeling in Mesopotamië en Arabië, Gen. 29:27; en sporen daarvan werden bij vele natiën uit de oudheid gevonden, zo van elkaar afgezonderd en van zulk een verschillende oorsprong dat het idee is uitgesloten dat zij dit van Sinaï en de Hebreeën hebben ontvangen. Het opnieuw geven van de sabbat op de berg Sinaï, onder de geboden van de morele wet, was ook niet alleen voor de Joden bedoeld, maar voor allen die het woord van God zouden ontvangen, en uiteindelijk voor de gehele mensheid. Christus en zijn apostelen spraken nooit van de dekaloog dan van permanente en universele verplichting. ‘De sabbat werd gemaakt voor de mens’ Het vierde gebod is net zo bindend als het derde en vijfde.” International Bible Dictionary, p. 378, Logos International, 1977, Plainfield, New Jersey. Archeologische vondsten De overblijfselen uit de oudheid getuigen duidelijk van een zevende-dags sabbat vanaf het begin van deze wereld. Het sabbatsgebod van de tien geboden is geen nieuwe instelling maar een bevestiging van wat al bekend was in de oude wereld. In het oude Egypte “werd rust voorgeschreven op de zevende dag door de Egyptische priesters,” Proctor, The Great Pyramid, 246. Zeer oude Assyrische, Babylonische en Akkadische kleitabletten getuigen dat de bewoners van het oude Mesopotamië op de hoogte waren van de sabbat als een dag van rust. George Smith, archeoloog, getuigt bijvoorbeeld: “In het jaar 1869 ontdekte ik onder andere, een bijzondere religieuze kalender van de Assyriërs, waarin elke maand is verdeeld in vier weken, en de zevende dag, de sabbatdagen, staan gemarkeerd als dagen waarop geen werk moet worden gedaan.” Assyrian Discoveries, p. 12; Cf., Records of the Past, vol. 7, pp. 157170. Het vijfde Akkadisch Scheppings-tablet geeft aan dat de zevende dag als heilige dag werd benoemd en geboden werd daarop geen werk te doen. “De laatste regels van het vijfde tablet zijn zeer interessant omdat zij waarschijnlijk het oudste monumentale bewijs bevat van de instelling van de sabbat, en dat vrijwel in dezelfde bewoording als in Genesis. Hier wordt bovendien bevestigd dat de instelling van de sabbat samenviel met de Schepping. Ditzelfde feit vinden 6
wij ook op andere kleitabletten beschreven.” Prof. J. L. Porter, The Prince: Rev., July, 1878, p. 10. Ook zeer oude literaire Hindoe overblijfselen bevatten sporen van het heilige getal zeven, van de weekcyclus en van sabbatisme. “Elke zevende dag wordt heilig beschouwd.” Prof. Wilson, Hindoo Festivals, Journal of the Royal Asiatic Society. De alleroudste Chinese, Griekse en Boeddhistische vondsten getuigen ook van het waarnemen van de zevende dag. Het blijkt in de oudheid een algemeen gebruik te zijn geweest. “Sporen van de oorspronkelijke instelling van de sabbat en van haar waarneming vóór de wetgeving van Mozes” zijn gevonden en men moet de tijdsindeling en weekcyclus in de oudheid zien in het licht van “de traditie van een sabbatsrust sinds de grondlegging der wereld.” Richard Watson, A Biblical and Theological Dictionary, p. 886, article Sabbath. Er is voldoende bewijsmateriaal uit de oudheid voor de zevende-dags sabbat als een geheiligde dag van rust. Geleidelijk aan, echter, wijken de volkeren meer en meer af van het waarnemen van de zevende dag. “Niets in de oude geschiedenis draagt meer zekerheid, onder de eerste naties en de vroegste nederzettingen van de mensheid, dan de universele overheersing, van de Nijl tot de Ganges, van een nauwkeurige zevendaagse week en de zevende-dags Sabbath. Dit is historisch juist. Maar verdere verspreiding en latere geschiedenissen tonen een gestadige afwijking van deze aloude historische inzettingen; het sabbatisme maakt plaats voor talloze feestdagen die Plato traceert als gewijd aan de goden… Ten tijde van het tijdperk van vijf eeuwen voor Christus waren de heidense natiën zonder… de zevende-dags Sabbath.” S. H. Nesbit, The Sabbath of the Bible, p. 57, 58. De sabbat voor alle mensen Aangezien de sabbat bij de Schepping werd ingesteld en er duidelijke sporen zijn dat vóór de wetgeving van Mozes op de Sinaï, deze dag bij de eerste aardbewoners vanaf het begin bekend was en werd onderhouden, als een heilige dag van rust, is het niet mogelijk om te spreken van een Joodse sabbat. Dit is geen geldig excuus om de sabbat niet te houden. Het Joodse volk is immers veel later in de geschiedenis tot ontstaan gekomen. De Bijbel leert ons ook duidelijk dat God onveranderlijk is en dat Zijn geboden voor eeuwig zijn vastgesteld. Psalm 119:151, 152. Er is geen enkel bewijs dat Hij een andere dag als rustdag heeft ingesteld. Hoewel de meeste mensen niet de sabbat houden die door God als rustdag is afgezonderd, maar een andere dag van de week waarnemen, is ook dit geen excuus om de zevende-dags sabbat, die door God is gezegend en geheiligd, niet te gedenken. God belooft zegen voor hen die Hem getrouw dienen en gehoorzamen. De sabbat is duidelijk bedoeld als een instelling van God voor alle mensen in alle tijden. Jezus getuigt duidelijk dat de sabbat gemaakt is ‘om de mens’ Mark. 2:28. De instelling van de sabbat is zo oud als de schepping en vrijwel 7
gelijktijdig ontstaan met het menselijk ras. Dit bewijst haar alomvattende karakter en toont aan dat het gebod ‘gedenk de sabbatdag,’ behoort te worden waargenomen door alle mensen. “…de sabbat werd vanaf het begin ingesteld, en was bestemd om van universele en voortdurende verplichting te zijn.” Prof. Charles Hodge, Systematic Theology, Vol. III, p. 325. De wijze Salomo geeft te kennen dat er geen einde is aan het maken van veel boeken en dat veel doorvorsen afmatting is voor het lichaam. We mogen geleerd zijn of eenvoudig van geest; het maakt niet uit, Salomo geeft precies te kennen waar het voor ieder mens op aan komt: “Van al het gehoorde is het slotwoord: Vrees God en onderhoud zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen.” Prediker 12:12, 13. De geboden van God zijn dus niet alleen voor de Joden gegeven, maar ze zijn van kracht voor alle mensen. Weliswaar wordt er specifiek melding gemaakt dat de sabbat aan het volk Israël werd gegeven, en dat God met hen Zijn verbond sloot. Dit sluit echter niet uit dat Gods geboden niet voor alle mensen van toepassing zouden zijn. Dat God de sabbat aan Israël gaf en het verbond met hen sloot is begrijpelijk omdat de omringende heidense volkeren andere goden waren gaan dienen en van God en Zijn inzettingen waren afgeweken en niet naar Hem luisterden. Wanneer enkelen van hen echter tot inkeer kwamen en geloof openbaarden in de God van Israël en bereid waren gehoorzaam Zijn geboden ter harte te willen nemen, dan werden ook zij, zonder onderscheid, in het verbond opgenomen. De profeet Jesaja maakt in het bijzonder duidelijk dat de sabbat niet alleen was voor het Jodendom, maar bestemd voor alle mensen. “Welzalig de sterveling die dit doet, en het mensenkind dat daaraan vasthoudt; die acht geeft op de sabbat, zodat hij hem niet ontheiligt… Want zo zegt de HERE van de ontmanden, die mijn sabbatten onderhouden… Ik geef hun in mijn huis en binnen mijn muren een gedenkteken en een naam beter dan zonen en dochters… En de vreemdelingen die zich bij de HERE aansloten om Hem te dienen… allen die de sabbat onderhouden, zodat zij hem niet ontheiligen… hen zal Ik brengen naar mijn heilige berg…” Jesaja 56:2-7. De profeet geeft hier dus duidelijk te verstaan dat de sabbat voor de sterveling is; voor het mensenkind; voor de ontmanden en voor alle vreemdelingen. De profeet Jesaja geeft ook aan dat op de nieuwe aarde de sabbat zal worden gehouden. Al wat leeft zal samenkomen “van nieuwe maan tot nieuwe maan en van sabbat tot sabbat, om zich voor mijn aangezicht neer te buigen, zegt de HERE.” Elke maand om te eten van de boom des levens die “twaalf maal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht gevende” en elke sabbat om God te aanbidden. Jesaja 66:23. Opb. 22:2. Mogen wij trouw zijn in het onderhouden van Gods heilige sabbat; de zevende dag van de week, de zaterdag, de dag die door God werd gezegend en geheiligd voor alle mensen. *******. 8