De roodborst Nemesis Dodelijk patroon De verlosser De sneeuwman De vleermuisman Het pantserhart De schim
Jo Nesbø
Headhunters Vertaald door Annelies de Vroom
Cargo is een imprint van uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam Copyright © Jo Nesbø Published by agreement with Salomonsson Agency Copyright Nederlandse vertaling © Annelies de Vroom Eerste druk april Achtste druk april Oorspronkelijke titel Hodejegerne Oorspronkelijke uitgever Aschehoug, Oslo Omslagontwerp Studio Jan de Boer Omslagillustratie © Alex Holland/cultura/Corbis Foto auteur Håkon Eikesdal Vormgeving binnenwerk Peter Verwey, Heemstede Druk Koninklijke Wöhrmann, Zutphen www.uitgeverijcargo.nl
Proloog
Een botsing tussen twee voertuigen is puur natuurkunde. Alles hangt af van toevalligheden, maar al die toevalligheden kunnen worden verklaard aan de hand van de vergelijking: kracht maal tijd is gelijk aan massa maal verandering in snelheid. Vul de toevalligheden in als getallen voor de variabelen en je hebt een verhaal dat simpel, waar en genadeloos is. Het vertelt bijvoorbeeld wat er gebeurt als een zwaarbeladen vrachtwagen van vijfentwintig ton met een vaart van tachtig kilometer per uur een personenauto ramt van achttienhonderd kilo met dezelfde snelheid. Uitgaande van toevalligheden zoals de plaats waar de beide auto’s elkaar raken, de staat waarin de carrosserieën zich bevinden en de hoek van de lichamen ten opzichte van elkaar, bestaan er ontelbare varianten van deze vertelling, maar ze hebben één ding gemeenschappelijk: het zijn tragedies. En de personenauto heeft de grootste problemen. Het is opvallend stil, ik kan de wind horen die door de bomen fluistert en de rivier die zijn water vervoert. Mijn arm is verlamd en ik hang ondersteboven, vastgeklemd tussen vlees en staal. Boven me, uit de bodem, druppelt bloed en benzine. Onder me, op het autodak met het schaakpatroon, liggen een nagelschaartje, een afgerukte arm, twee dode mensen en een geopende beautycase. De wereld heeft geen schoonheid, alleen maar beauty. De witte koningin is kapot, ik ben de moordenaar en hier ademt niemand. Ik ook niet. Daarom zal ik binnen enkele ogenblikken sterven. Ik zal mijn ogen sluiten en opgeven. Het is heerlijk om
op te geven. Ik zal nu niet langer wachten. En daarom moet ik haast maken om dit verhaal te vertellen, deze geschiedenis van de hoek van de lichamen ten opzichte van elkaar.
Eerste sollicitatiegesprek
De kandidaat
De kandidaat was doodsbenauwd. Hij droeg kleding van Gunnar Øye: grijs Ermenegildo Zegnakostuum, een maathemd van Borelli en een bordeauxrode stropdas met zaadcellenpatroon, ik gokte een Cerruti . Van de schoenen was ik zeker: handgemaakt Ferragamo. Ik had zelf zo’n paar. De papieren voor me vertelden dat de kandidaat in het bezit was van een diploma van de Norges Handelshøyskole in Bergen en een vierjarige succeshistorie als directeur van een middelgroot Noors bedrijf achter de rug had. En toch was Jeremias Lander doodsbenauwd. Zijn bovenlip was nat van het zweet. Hij tilde het glas water op dat mijn secretaresse tussen ons in op tafel had gezet. ‘Ik zou graag,’ zei ik en glimlachte. Niet die open, onvoorwaardelijke glimlach die een wildvreemde uitnodigt in de warmte, niet die niet-serieuze. Maar de beleefde, semi-warme glimlach die volgens de vakliteratuur de professionaliteit, objectiviteit en het analytisch inlevingsvermogen van de gespreksleider verraadt. Het is feitelijk het gebrek aan gevoelsmatig engagement bij de gespreksleider dat de sollicitant overtuigt van zijn integriteit. En daarmee zal de sollicitant – nog steeds volgens de vakliteratuur – ook nuchterder zijn in het geven van objectieve informatie, omdat hij het gevoel heeft dat eventueel toneelspel doorzien zal worden, overdrijvingen ontmaskerd en tactieken afgestraft.
Maar ik glimlach niet zo vanwege de vakliteratuur. Ik heb schijt aan de vakliteratuur: een grote stapel van gekwalificeerde bullshit. Het enige wat ik nodig heb, is de negenfaseverhoormethode van Inbau, Reid en Buckley. Nee, ik glimlach zo omdat ik zo bén: professioneel, analytisch en zonder gevoelsmatig engagement. Ik ben een headhunter. Dat is niet zo moeilijk. Maar ik ben de koning op de berg. ‘Ik zou graag,’ herhaalde ik. ‘Dat je ons ook iets vertelt over je leven naast je werk.’ ‘Bestaat dat?’ Zijn lach lag een halve toon hoger dan zou moeten. Als je een dergelijk droog grapje tijdens een sollicitatiegesprek maakt, is het onverstandig om zelf te lachen en vervolgens de ontvanger aan te staren of hij het begrepen heeft. ‘Ik hoop het,’ zei ik en zijn lach ging over in gekuch. ‘Ik geloof dat de directie van het bedrijf het belangrijk vindt dat de nieuwe directeur een evenwichtig leven heeft. Ze zijn op zoek naar iemand die een flink aantal jaren op die positie wil zitten, een langeafstandsloper die zijn wedstrijd kan indelen. En niet een die na vier jaar is opgebrand.’ Jeremias Lander knikte, terwijl hij weer een mondvol water doorslikte. Hij was circa veertien centimeter langer dan ik en drie jaar ouder. Achtendertig dus. Een beetje te jong voor deze baan. En dat wist hij, daarom had hij ook zijn haar bij de slapen bijna onzichtbaar een beetje grijs geverfd. Dat had ik eerder gezien. Ik heb alles eerder gezien. Ik heb een kandidaat gehad die last had van zweethanden en daarom kalk in de rechterzak van zijn colbert had om me de droogste, witste hand te kunnen geven. Landers keel maakte een onwillekeurig klokgeluid. Ik noteerde op mijn sollicitatieformulier: . . ‘Dus je woont in Oslo?’ zei ik.
Hij knikte. ‘Skøyen.’ ‘En getrouwd met…’ Ik bladerde door zijn papieren en trok een geïrriteerd gezicht, waardoor de sollicitant begreep dat ik initiatief van hem verwachtte. ‘Camilla. We zijn tien jaar getrouwd. Twee kinderen. Die gaan al naar school.’ ‘En hoe zou jij je huwelijk willen karakteriseren?’ vroeg ik hem zonder op te kijken. Ik gaf hem twee lange seconden en ging verder toen hij nog geen antwoord had kunnen formuleren: ‘Denk je dat je over zes jaar nog steeds getrouwd bent als je twee derde deel van je tijd op je werk hebt doorgebracht?’ Ik keek op. De verwarring in zijn ogen was te verwachten. Ik was inconsequent geweest. Evenwichtig leven. Totale inzet. Dat ging niet samen. Er verstreken vier seconden voor hij antwoordde. Minstens één te veel: ‘Ik hoop het.’ Veilige, getrainde lach. Maar niet getraind genoeg. Niet voor mij. Hij had mijn woorden tegen me gebruikt en ik zou dat als een pluspunt willen noteren als het ironisch bedoeld was geweest. In dit geval was het slechts het onbewuste na-apen geweest van iemand die hij een hogere status toedichtte. , noteerde ik. En hij ‘hoopte het’, hij wist het niet zeker, gaf niet de indruk een visie te hebben, las niet in de kristallen bol, had niet in de gaten dat elke leider op zijn minst de indruk moest geven helderziend te zijn. . . ‘Werkt je vrouw?’ ‘Ja, op een advocatenkantoor in het centrum.’ ‘Iedere dag van negen tot vier uur?’ ‘Ja.’ ‘En wie blijft er thuis als een van de kinderen ziek is?’ ‘Zij. Maar gelukkig komt het zelden voor dat Niclas en Anders…’
‘Dus jullie hebben geen huishoudelijke hulp of iemand anders die overdag thuis kan zijn?’ Hij aarzelde zoals zulke kandidaten doen als ze niet weten welk antwoord gunstig is. Toch liegen ze teleurstellend weinig. Jeremias Lander schudde zijn hoofd. ‘Je ziet eruit alsof je aan je conditie werkt.’ ‘Ja, ik train regelmatig.’ Dit keer aarzelde hij niet. Iedereen weet dat bedrijven geen topmannen willen die bij de eerste tegenslag een hartinfarct krijgen. ‘Langlaufen en bergtochten, misschien?’ ‘Inderdaad. Mijn hele gezin gaat graag de natuur in. En we hebben een zomerhuisje op Norefjell.’ ‘Juist. Misschien ook een hond?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Niet? Allergisch?’ Heftig schudden van het hoofd. Ik noteerde: . Toen leunde ik achterover in mijn stoel en zette mijn vingertoppen tegen elkaar. Een overdreven arrogant gebaar natuurlijk. Wat zal ik zeggen? Zo ben ik. ‘Hoeveel is jouw naam je waard, Lander? En hoe heb je die verzekerd?’ Hij fronste zijn reeds bezwete voorhoofd, terwijl hij zijn best deed de vraag te begrijpen. Twee seconden, toen zei hij wanhopig: ‘Wat bedoel je?’ Ik zuchtte alsof het nogal logisch was. Ik keek rond op zoek naar een pedagogische allegorie die ik nog niet eerder had gebruikt. En zoals altijd vond ik die aan de muur. ‘Ben je geïnteresseerd in kunst, Lander?’ ‘Een beetje. Maar mijn vrouw in elk geval wel.’ ‘De mijne ook. Zie je dat schilderij daar?’ Ik wees naar Sara gets undressed, een twee meter hoog schilderij op latex van een vrouw met een groene rok aan die met gekruiste armen bezig is
een rode trui over haar hoofd te trekken. ‘Een cadeau van mijn vrouw. De kunstenaar heet Julian Opie en het schilderij is een kwart miljoen kronen waard. Heb jij een kunstwerk in die prijsklasse?’ ‘Ja, eigenlijk wel.’ ‘Gefeliciteerd. Kun je het eraan afzien hoeveel het waard is?’ ‘Tja, zeg het eens.’ ‘Ja, zeg het eens. Het schilderij dat daar hangt bestaat uit slechts een paar streken met een kwast, het hoofd van de vrouw is een cirkel, een nul zonder gezicht, en de kleurstelling is monotoon en zonder textuur. Het is ook nog eens gemaakt op een computer en kan met één druk op de knop in miljoenen worden gedrukt.’ ‘Jezus.’ ‘Het enige – en ik bedoel ook het enige – wat het schilderij een kwart miljoen kronen waard maakt, is de naam van de kunstenaar. Het gerucht dat hij goed is, het vertrouwen van de markt dat de man geniaal is. Want het is moeilijk om je vinger te leggen op het geniale, het is onmogelijk om het zeker te weten. Zo is het met leiders ook, Lander.’ ‘Ik begrijp het. Je naam. Het gaat om het vertrouwen dat de leider uitstraalt.’ Ik noteerde: . ‘Precies,’ ging ik verder. ‘Alles draait om je naam. Niet alleen wat betreft het salaris van de directeur, maar ook de beurswaarde van het bedrijf. Wat voor kunstwerk heb jij in je bezit en wat is de taxatiewaarde ervan?’ ‘Het is een lithografie van Edvard Munch. De Broche.’ De prijs weet ik niet, maar…’ Ik wapperde ongeduldig met mijn hand. ‘De laatste keer dat het geveild is, was de prijs rond de driehonderdvijftigduizend,’ zei hij.
‘En hoe hebben jullie dit waardevolle kunstwerk verzekerd tegen diefstal?’ ‘Het huis heeft een goed inbraakalarm,’ zei hij. ‘Tripolis. Iedereen in de wijk heeft het.’ ‘Tripolis is goed, maar duur. Ik heb het ook,’ zei ik. ‘Ongeveer achtduizend kronen per jaar. Hoeveel heb jij geïnvesteerd in de verzekering van jouw persoonlijke naam?’ ‘Wat bedoel je?’ ‘Twintigduizend? Tienduizend? Minder?’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Geen rode stuiver,’ zei ik. ‘Je hebt hier een cv en een carrière die tien keer zo veel waard zijn als het schilderij waar je het over hebt. Per jaar. Toch heb je niemand die erop past, geen veiligheidsagent. Omdat je denkt dat het niet nodig is. Jij denkt dat jouw resultaten met het bedrijf waaraan jij leiding geeft, voor zichzelf spreken. Nietwaar?’ Lander gaf geen antwoord. ‘Goed,’ zei ik en ik leunde naar voren, liet mijn stem zakken alsof ik hem een geheim ging vertellen. ‘Zo is het niet. Het resultaat is een Opie-schilderij: een paar simpele streken plus een paar nullen zonder gezicht. Schilderijen zijn niets, de naam is alles. En dat kunnen wij bieden.’ ‘Mijn naam?’ ‘Je zit hier voor me als een van de zes beste kandidaten voor een topfunctie. Ik geloof niet dat je die krijgt. Omdat het je aan naam ontbreekt voor deze baan.’ Zijn mond ging open om te protesteren. Maar zover kwam het niet. Ik wierp mezelf weer achterover tegen de hoge rugleuning die het uitschreeuwde. ‘Mijn god, man, jij hebt gesollicitéérd op deze baan! Wat je had moeten doen, is het inschakelen van een stroman die ons attent op jou had gemaakt en dan had je moeten doen alsof je dat niet
wist als we contact met je hadden opgenomen. Een topfiguur wordt binnengehaald door een headhunter, je moet jezelf niet aanbieden op een presenteerblaadje.’ Ik zag dat het de gewenste uitwerking had. Hij was zeer geschokt. Dit was niet de normale sollicitatieprocedure, dit was niet Cuté, Disc of een van die andere stupide, onbruikbare vragenformulieren die uit de koker kwamen van stompzinnige psychologen of humanresourcesspecialisten die zelf niets te bieden hadden. Ik liet mijn stem weer zakken. ‘Ik hoop dat je vrouw niet al te teleurgesteld zal zijn als je haar dit vanavond vertelt. Dat je droombaan aan je neus voorbij is gegaan. Dat het misschien dit jaar op carrièregebied stand-by is. Net als vorig jaar…’ Hij schoot overeind in zijn stoel. Voltreffer. Uiteraard. Want dit was Roger Brown in actie, op het moment de grootste ster aan de rekruteringshemel. ‘V-v… vorig jaar?’ ‘Ja, klopt dat niet? Je solliciteerde naar een topfunctie bij Denja. Mayonaise en leverpastei, dat was jij toch?’ ‘Ik dacht dat dat vertrouwelijk was,’ zei Jeremias Lander afgemeten. ‘En dat is ook zo. Maar het is mijn werk om alles in kaart te brengen. Met alle middelen die me tot mijn beschikking staan. Het is dom om naar banen te solliciteren die je niet krijgt, vooral in jouw positie, Lander.’ ‘Mijn positie?’ ‘Jouw papieren, je resultaten, de tests en de persoonlijke indruk die ik van je krijg, vertellen me dat je het in je hebt. Het enige wat je mist, is je naam. En het fundament waarop je naam is gebouwd, is exclusiviteit. Op goed geluk solliciteren op een baan ondergraaft je exclusiviteit. Jij bent een leider die niet op zoek is naar uitdagingen, maar naar dé uitdaging. Die ene baan. En die
moet je worden aangeboden. Op een zilveren dienblaadje.’ ‘Is dat zo?’ zei hij en hij trachtte weer dat scheve, stoere lachje te lachen. Het lukte niet meer. ‘Ik wil je graag in onze stal hebben. Je moet niet op andere banen solliciteren. Je moet niet ingaan op ogenschijnlijk aantrekkelijke aanbiedingen van andere rekruteringsbedrijven. Je blijft gewoon bij ons. Wees exclusief. Laten wij je naam opbouwen. En erop passen. Laten wij voor je naam zijn wat Tripolis voor je huis is. Binnen twee jaar zul je thuiskomen en aan je vrouw vertellen dat je een heel dikke baan hebt, veel dikker dan waar we het nu over hebben. En dat is een belofte.’ Jeremias Lander ging met zijn duim en wijsvinger over zijn zorgvuldig geschoren kaken. ‘Hm. Dit neemt een andere wending dan ik had verwacht.’ De nederlaag had hem rustig gemaakt. Ik leunde naar hem toe. Opende mijn armen. Legde mijn handpalmen open. Zocht zijn blik. Onderzoek heeft aangetoond dat achtenzeventig procent van de eerste indruk tijdens een sollicitatiegesprek is gebaseerd op lichaamstaal en slechts acht procent op wat je daadwerkelijk zegt. De rest gaat om kleding, geur van de oksels en de mond en wat je aan de muur hebt hangen. Ik heb een fantastische lichaamstaal. En op dit moment formuleerde hij openheid en vertrouwen. Eindelijk nodigde ik hem de warmte in. ‘Luister eens, Lander. De bestuursvoorzitter en het hoofd Financiën komen hier morgen om een van de andere kandidaten te ontmoeten. Ik wil dat ze jou ook ontmoeten. Komt twaalf uur gelegen?’ ‘Uitstekend.’ Hij had geantwoord zonder dat hij deed alsof hij een agenda moest raadplegen. Ik vond hem direct sympathieker. ‘Ik wil dat je luistert naar wat ze te zeggen hebben en daarna leg je beleefd uit dat je niet langer bent geïnteresseerd, dat dit
niet de uitdaging is waarnaar je op zoek bent en je wenst hun succes.’ Jeremias Lander hield zijn hoofd scheef. ‘Zal dat niet ongeïnteresseerd lijken als ik op die manier bedank?’ ‘Dat zal opgevat worden als ambitieus,’ zei ik. ‘Je zult gezien worden als iemand die zijn waarde kent. Een persoon wiens diensten exclusief zijn. En dat is de start van het verhaal dat we…’ Ik zwaaide met mijn hand. Hij lachte: ‘Mijn naam opbouwen noemen?’ ‘Je naam opbouwen. Hebben we een afspraak?’ ‘Binnen twee jaar.’ ‘Dat garandeer ik.’ ‘En hoe garandeer je dat?’ Ik noteerde. . ‘Omdat ik je zal aanbevelen voor een van de banen waar ik mee bezig ben.’ ‘En wat dan nog? Jij neemt de beslissing niet.’ Ik deed mijn ogen half dicht. Dat was de gezichtsuitdrukking die mijn vrouw Diana deed denken aan een luie leeuw, een verzadigde leeuw. Ik mocht dat wel. ‘Mijn aanbeveling is de beslissing van de klant, Lander.’ ‘Wat bedoel je?’ ‘Net zoals jij nooit meer zult solliciteren op een baan waarvan je niet weet of je die krijgt, heb ik nog nooit een aanbeveling gedaan die de klant niet heeft opgevolgd.’ ‘Echt? Nooit?’ ‘Niet dat iemand zich kan herinneren. Als ik er niet honderd procent van overtuigd ben dat de klant mijn aanbeveling zal opvolgen, beveel ik niemand aan en laat ik de opdracht graag over aan een van mijn concurrenten. Zelfs als ik drie geweldige kandidaten heb en negentig procent zeker ben.’ ‘Waarom?’
Ik glimlachte. ‘Het antwoord begint met een n. Mijn hele carrière is daarop gebouwd.’ Lander schudde zijn hoofd en lachte. ‘Ze zeggen dat je brutaal bent, Brown. Nu begrijp ik wat ze bedoelen.’ Glimlachend stond ik op. ‘Ik stel voor dat je naar huis gaat en je knappe vrouw vertelt dat je bedankt voor deze baan omdat je besloten hebt hoger in te zetten. Ik gok dat je je kunt verheugen op een fijne avond.’ ‘Waarom doe je dit voor me, Brown?’ ‘Omdat de provisie die jouw werkgever aan ons zal betalen een derde deel is van jouw brutosalaris in het eerste jaar. Wist je dat Rembrandt naar veilingen ging om op zijn eigen werk te bieden zodat de prijs omhoogging? Waarom zou ik je voor twee miljoen kronen verkopen als we met een beetje werk aan je naam vijf miljoen voor je kunnen krijgen? Het enige wat we van je verlangen, is dat je bij ons blijft. Hebben we een afspraak?’ Ik stak mijn hand uit. Gretig pakte hij die. ‘Ik heb het gevoel dat dit een vruchtbaar gesprek is geweest, Brown.’ ‘Mee eens,’ zei ik en ik nam me voor hem een paar nuttige tips over handdruktechnieken te geven voor hij de klant zou ontmoeten. Direct nadat Jeremias Lander mijn kantoor had verlaten, glipte Ferdinand naar binnen. ‘Bah,’ zei hij en hij trok een grimas en wapperde met zijn hand. ‘Eau de camouflage.’ Ik knikte, terwijl ik het raam opende om te luchten. Wat Ferdinand bedoelde, was dat de kandidaat zich wel erg sterk had geparfumeerd om het nerveuze zweet dat de verhoorkamer in deze branche vulde, te overstemmen. ‘Maar het was tenminste Clive Christian,’ zei ik. ‘Door zijn
vrouw gekocht. Net als zijn pak, schoenen, overhemd en stropdas. En het was haar idee om zijn slapen grijs te verven.’ ‘Hoe weet je dat?’ Ferdinand zakte neer op de stoel waarop Lander had gezeten, maar schoot met walging op zijn gezicht weer overeind toen hij de klamme lichaamswarmte voelde die nog in de bekleding zat. ‘Hij werd krijtwit toen ik op de echtgenote-knop drukte,’ antwoordde ik. ‘Ik vertelde hem hoe teleurgesteld ze zou zijn als hij vertelde dat de baan niet naar hem ging.’ ‘Echtgenote-knop! Waar haal je het vandaan, Roger?’ Ferdinand was in een van de andere stoelen gaan zitten, legde zijn benen op tafel, een tamelijk goedkope kopie van een salontafel van Noguchi, pakte een sinaasappel en begon die te schillen, waarbij een bijna onzichtbare douche ontstond die neerdaalde op zijn pasgestreken overhemd. Ferdinand was voor een homo onvoorstelbaar slordig met zijn kleding. En onvoorstelbaar homo om headhunter te zijn. ‘Inbau, Reid en Buckley,’ zei ik. ‘Je hebt het daar eerder over gehad,’ zei Ferdinand. ‘Maar wat is dat precies? Is het beter dan Cuté?’ Ik lachte. ‘Het is het negenfaseverhoormodel van de , Ferdinand. Het is een machinegeweer in een wereld van katapulten, een werktuig dat dingen duidelijk maakt. Het maakt geen gevangenen, maar geeft snel handzame resultaten.’ ‘En om welke resultaten gaat het, Roger?’ Ik wist waar Ferdinand op uit was en het was goed. Hij wilde weten welk geheim wapen ik had, wat me tot de beste maakte en hem – voorlopig – niet. En ik gaf hem wat hij nodig had om het te worden. Omdat de regels zo zijn: je deelt je kennis. En omdat hij nooit beter zal worden dan ik, omdat hij eeuwig en altijd overhemden zou hebben die stonken naar citrus en hij zich af zou blijven vragen of iemand een model, een geheim had dat beter was dan het zijne.
‘Onderwerping,’ antwoordde ik. ‘Bekennen. Waarheid. Die draaien om heel eenvoudige principes.’ ‘Zoals wat?’ ‘Bijvoorbeeld dat je de verdachte begint te vragen naar zijn familie.’ ‘Poeh,’ zei Ferdinand. ‘Dat doe ik ook. Ze voelen zich veilig als ze over iets kunnen praten wat ze kennen, iets intiems. Plus het feit dat ze zich openstellen.’ ‘Precies. Maar het stelt je ook in staat om hun zwakke punten in kaart te brengen. Hun achilleshiel. Dat kun je later in het verhoor gebruiken.’ ‘Bah, wat een terminologie!’ ‘Later in het verhoor, wanneer je het hebt over die erge dingen, over wat er is gebeurd, over de moord waarvan hij wordt verdacht, over wat hem eenzaam en verlaten door iedereen maakt, waardoor hij zich zou willen verstoppen, dan zet je een doos tissues op tafel die zo ver weg staat dat de verdachte er net niet bij kan.’ ‘Waarom?’ ‘Omdat het verhoor zijn natuurlijk crescendo nadert en de tijd rijp is om op de gevoelsknop te drukken. Je vraagt wat zijn kinderen ervan zullen denken als ze horen dat hun vader een moordenaar is. En dan, als de tranen in zijn ogen komen, geef je hem de doos met tissues. Jij bent degene die hem begrijpt, degene die hem wil helpen, degene bij wie hij zijn hart kan uitstorten over al die erge dingen. Over die domme, domme moord die bijna vanzelf gebeurde.’ ‘Moord? Ik begrijp er geen bal van wat je bedoelt. We rekruteren mensen, is het niet zo? We proberen ze niet veroordeeld te krijgen voor moord.’ ‘Ik doe dat wel,’ zei ik en ik pakte mijn colbert dat over de bureaustoel hing. ‘En daarom ben ik de beste headhunter van de
stad. Overigens moet jij morgen om twaalf uur het gesprek tussen Lander en de klant doen.’ ‘Ik?’ Ik deed de deur open en liep door de gang met een trippelende Ferdinand achter me aan, waarbij we vijfentwintig andere kantoren van Alfa passeerden. Alfa was een middelgroot rekruteringsbedrijf dat al vijftien jaar bestond en een jaarresultaat had tussen de vijftien en twintig miljoen, dat na een erg bescheiden bonusuitbetaling aan de besten van ons, in de zakken verdween van de eigenaar in Stockholm. ‘Piece of cake. De informatie staat op de file. Oké?’ ‘Oké,’ zei Ferdinand. ‘Op één voorwaarde.’ ‘Voorwaarde? Ik verleen je een gunst.’ ‘De vernissage die je vrouw vanavond in haar galerie heeft…’ ‘Wat is daarmee?’ ‘Mag ik komen?’ ‘Ben je uitgenodigd?’ ‘Dat is het nu juist. Ben ik dat?’ ‘Waarschijnlijk niet.’ Ferdinand bleef ineens staan en verdween uit mijn gezichtsveld. Ik liep door en wist dat hij me met hangende schouders na stond te kijken, terwijl hij besefte dat hij ook deze keer niet met mousserende wijn zou proosten met de jetset van Oslo, met de nachtkoninginnen, de ’ers en de rijken, dat hij geen deel zou uitmaken van die glamour die Diana’s vernissages omgaf, niet contact zou kunnen leggen met potentiële kandidaten voor een baan, bed of ander zondig vermaak. Arme ziel. ‘Roger?’ Het was het meisje van de receptie. Twee telefoontjes. Het ene…’ ‘Nu niet, Oda,’ zei ik zonder te blijven staan. ‘Ik ben drie kwartier weg. Neem geen boodschappen aan.’ ‘Maar…’
‘Ze bellen wel terug als het belangrijk is.’ Mooi meisje, maar ze heeft nog wel wat te leren. Oda. Of was het Ida?
Tertiaire sector
De frisse zoute smaak van de uitlaatgassen in de herfstlucht zorgde voor associaties met zee, oliewinning en bruto nationaal product. Het schuine zonlicht blonk in de ruiten van de kantoorgebouwen, die scherpe, rechthoekige schaduwen wierpen op een terrein waarop ooit geen enkel bedrijf had gestaan. Nu was het een soort wijk geworden met veel te dure winkels, veel te dure appartementen en veel te dure kantoren voor veel te dure consulenten. Van het punt waar ik stond, kon ik drie fitnesscentra zien, alle drie van de ochtend tot de avond volgeboekt. Een jonge vent in een Corneliani-pak en met een rond, nerd brilletje op passeerde me en groette eerbiedig. Ik knikte minzaam terug. Ik had geen idee wie het was, ik wist alleen dat hij waarschijnlijk van een ander rekruteringsbedrijf was. Edward W. Kelley misschien? Slechts headhunters groeten een headhunter eerbiedig. Of om het korter te zeggen: niemand anders groet, omdat ze niet weten wie ik ben. Ten eerste heb ik naast mijn vrouw Diana nauwelijks sociale contacten. Ten tweede werk ik bij een firma die – net als Kelley – exclusief wil blijven, die media-aandacht wil vermijden: een firma waarvan je nog nooit hebt gehoord tot je in dit land de kwaliteiten hebt voor een topfunctie en je op een dag een telefoontje van ons krijgt en er ergens een belletje begint te rinkelen: Alfa, waar heb je die naam eerder gehoord? Was dat tijdens een bestuursvergadering van het concern over de benoeming van een nieuwe afdelingsdirecteur? Dus je hebt wel van ons gehoord. Maar je weet niets. Want discretie is onze grootste deugd. En de
enige. Want verder zijn het natuurlijk vooral leugens van het laagste allooi, bijvoorbeeld wanneer je me het tweede gesprek hoort afronden met mijn vaste mantra: ‘Jij bent de man naar wie we op zoek zijn voor deze baan. Een baan waarvan ik niet alleen denk, maar ook zeker weet dat je daar geknipt voor bent. En dat betekent dat deze baan geknipt voor jou is. Geloof me.’ Juist. Geloof me niet. Ja, ik gokte Kelley. Of Amrop. Maar met dit pak kwam hij in elk geval niet van die grote, niet-coole, niet-exclusieve bedrijven als Manpower of Adecco. Maar ook niet van die micro-kleine, coole als Hopeland, dan had ik geweten wie hij was. Hij kon natuurlijk van een van die grote, tamelijk coole als Mercuri Urval of Delphi zijn of van een van die kleine, niet-coole, naamloze, die mensen rekruteren voor functies onder het topniveau en die slechts af en toe toestemming hebben om met ons, grote jongens, te concurreren. En dan verliezen om vervolgens weer terug te keren naar het zoeken van winkelchefs en financieel directeuren. En het eerbiedig begroeten van iemand zoals ik en hopen dat we op een dag aan hen denken en hun een baan bij ons aanbieden. Er bestaat geen officiële rankinglist voor headhunters, geen tevredenheidsonderzoek zoals in de makelaarsbranche of toptienlijst met de salarissen van de jaarlijkse kopstukken in de televisie- en reclamebranche. Maar we weten het. We weten wie de koning op de berg is, wie de concurrenten zijn en wie het niet redt. Topprestaties worden in alle stilte geleverd, begrafenissen in een doodse stilte. Maar die man die me net heeft gegroet, weet dat ik Roger Brown ben, de headhunter die nog nooit een kandidaat heeft voorgesteld voor een baan die hij niet heeft gekregen, die als het nodig is de kandidaat met manipulatie, dwang, breekijzer en boksbeugel binnenkrijgt, op wiens beoordelingsvermogen klanten blind vertrouwen, die zonder aarzelingen het lot van het bedrijf – en dat van de klant – in handen krijgt. Om
het zo te zeggen: het was niet Oslo Havenwezen, dat vorig jaar een nieuwe verkeersleider heeft aangesteld, het was niet , die de Skandinavia-chef heeft aangesteld, en het was beslist niet het gemeentebestuur dat nieuwe leiders voor de krachtcentrale in Sirdal heeft aangesteld. Dat was ik. Ik besloot de man te noteren. . . Terwijl ik mijn mobieltje checkte, belde ik Ove vanuit een telefooncel naast de Narvesenkiosk. Acht berichten. Ik wiste ze. ‘We hebben een kandidaat,’ zei ik toen Ove eindelijk opnam. ‘Jeremias Lander, de Monolitvei.’ ‘Moet ik nakijken of we hem hebben?’ ‘Nee, ik weet dat jullie hem hebben. Hij is morgen voor een tweede gesprek uitgenodigd. Van twaalf tot twee. Twaalf nul nul. Geef me één uur. Afgesproken?’ ‘Yep. Nog iets?’ ‘Sleutels. Sushi & Coffee over twintig minuten?’ ‘Een halfuur.’ Ik slenter over de met keitjes geplaveide straat naar Sushi & Coffee. De reden dat ze voor een bestrating hebben gekozen die meer lawaai maakt, vuiler wordt en bovendien duurder is dan gewoon asfalt, is dat er kennelijk een behoefte bestond aan een idylle, een verlangen naar iets oorspronkelijks, iets blijvends en echts. Echter dan dit in elk geval, deze nepwijk, waar ooit dingen werden gemaakt in het zweet huns aanschijns, producten geboren uit sissend vuur en zware hamerslagen. Hun echo weerklonk in het gezoem van het espressoapparaat en het slaan van ijzer tegen ijzer in de fitnesscentra. Want dit was de triomf van de tertiaire sector op de industriearbeid, de triomf van het design over de woningnood, de triomf van de fictie over de werkelijkheid. En ik houd ervan.
Ik keek naar de diamanten oorknopjes die ik tegenover Sushi & Coffee bij de goudsmid in de etalage had gezien. Ze zouden perfect staan in Diana’s oren. En ze zouden een ramp betekenen voor mijn economische situatie. Ik verwierp het idee, stak de straat over en stapte de zaak binnen waar in naam sushi bereid werd, maar waar men feitelijk gewoon dode vis opdiende. Op de koffie was overigens niets aan te merken. Het was halfvol binnen. Slanke, afgetrainde en platinablonde vrouwen, nog steeds in hun fitnessoutfit, omdat ze in het fitnesscentrum niet van plan waren te douchen in het bijzijn van anderen. Eigenlijk vreemd, omdat ze een vermogen hadden uitgegeven aan deze lichamen die ook de triomf van de fictie vierden. Zij hoorden ook bij de tertiaire sector, beter gezegd bij de dienstbare staf van hun rijke echtgenoten. Als deze vrouwen nu dom waren geweest, maar ze hadden rechten, informatica of kunstgeschiedenis gestudeerd als onderdeel van hun schoonheidsbehandeling, ze hadden de samenleving de jaren aan de universiteit laten financieren alleen maar om te eindigen als overgekwalificeerde, thuisblijvende speeltjes die hier zaten om tips uit te wisselen over hoe ze hun sugardaddies voldoende tevreden, voldoende jaloers en voldoende aan de top konden houden. Tot ze hen eindelijk met kinderen aan zich hadden gebonden. Want nadat er kinderen waren, was alles natuurlijk veranderd, de machtbalans omgedraaid en de man gecastreerd en schaakmat gezet. Kinderen… ‘Een dubbele cortado,’ zei ik en ging op een van de barkrukken zitten. Tevreden nam ik de vrouwen in de spiegel op. Ik was een gelukkig man. Diana was zo anders dan deze gedreven, leeghoofdige parasieten. Zij had alles wat ik niet had. Zorgzaamheid. Empathie. Loyaliteit. Lengte. Kort samengevat: ze was een schone ziel in een schoon lichaam. Maar haar schoonheid was niet van het perfecte soort, daarvoor waren de proporties te bijzonder.
Diana was getekend in mangastijl, net als die Japanse, popperige tekenfiguurtjes. Ze had een klein gezicht met een beetje te smalle mond, een kleine neus en grote, een tikkeltje verbaasde ogen die de neiging hadden iets uit te puilen als ze moe was. Maar in mijn ogen waren het nu juist die afwijkingen van de norm die haar schoonheid benadrukten, die haar zo opvallend maakten. Dus waarom had ze voor mij gekozen? De zoon van een chauffeur, een economiestudent die iets boven het gemiddelde scoorde met vooruitzichten iets onder het gemiddelde en met een lengte die flink onder het gemiddelde lag. Vijftig jaar geleden zou iemand van een meter achtenzestig niet als klein bestempeld zijn, niet in Europa in elk geval. En als je je een beetje verdiept in de antropometrische geschiedenis, dan zou je ontdekken dat honderd jaar geleden een meter achtenzestig de gemiddelde lengte was in Noorwegen. Maar de evolutie was in mijn nadeel geweest. Het was één ding dat ze in een ogenblik van verstandsverbijstering voor mij had gekozen, het onvoorstelbare was echter dat Diana – die absoluut iedereen kon krijgen die ze wilde – iedere ochtend wakker werd en me nog een dag wilde hebben. Wat was dat voor een mysterieuze blindheid die maakte dat ze geen kans zag mijn lelijkheid, mijn onbetrouwbare karakter, mijn zwakte als ik tegenstand ontmoette, mijn stupide slechtheid als ik stupide slechtheid tegenkwam, te zien? Wilde ze die niet zien? Of was het slechts een sluwe eigenschap van mijn kant die maakte dat mijn eigenlijke ‘ik’ was beland in de behaaglijke dode hoek van de liefde? En dan was daar natuurlijk het kind dat ik haar tot nu toe had geweigerd. Wat voor macht had ik eigenlijk over deze engel in mensengedaante? Volgens Diana had ik haar, vanaf het eerste moment dat ik haar zag, betoverd met mijn tegenstrijdige mix van arrogantie en zelfironie. Het was tijdens een Scandinavische studentenavond in Londen geweest en mijn eerste indruk van Diana was dat ze net zo was als al die anderen die daar zaten:
een blonde, Scandinavische schoonheid uit Oslo-West die kunstgeschiedenis studeerde in een wereldmetropool, die tussendoor wat modellenwerk deed, die tegen oorlog en armoede was en die van feesten en alles wat leuk was hield. Het duurde drie uur en een half dozijn glazen Guinness voordat ik doorkreeg dat ik me vergiste. Ten eerste was ze oprecht geïnteresseerd in kunst, bijna tot in het absurde. Ten tweede zag ze kans om haar frustratie te uiten over het feit dat ze deel uitmaakte van een systeem waarin oorlogen werden gevoerd tegen volkeren die geen deel wilden nemen aan het westerse kapitalisme. Diana had me uitgelegd dat de uitbuiting van ontwikkelingslanden door de kapitalistische landen minus de gegeven ontwikkelingshulp altijd in de plus eindigde voor de kapitalistische landen. Ten derde had Diana gevoel voor humor, mijn humor, dat was voor mannen zoals ik een voorwaarde om iets met een dame te beginnen die langer dan een meter zeventig is. En ten vierde – en dat was ongetwijfeld de doorslaggevende reden – was ze slecht in talen en goed in logisch denken. Ze sprak op zijn zachtst gezegd hakkelend Engels en ze had lachend verteld dat ze nooit had overwogen om ook maar aan Frans of Spaans te beginnen. Dus ik had haar gevraagd of ze een mannelijk brein had en van wiskunde hield. Ze had slechts haar schouders opgehaald, maar zo snel had ik het niet opgegeven en ik vertelde haar over een test tijdens de selectieprocedures bij Microsoft waarbij de kandidaten een bepaalde logische probleemstelling kregen. ‘Het gaat er zowel om om te kijken of de kandidaat de uitdaging oppakt als om te zien of hij kans ziet die op te lossen.’ ‘Vertel,’ zei ze. ‘Priemgetallen…’ ‘Wacht even! Wat zijn priemgetallen ook alweer?’ ‘Getallen die alleen door zichzelf en door één gedeeld kunnen worden.’
‘O, ja.’ Ze had nog niet die afwezige blik die vrouwen zo vaak krijgen wanneer getallen hun intrede doen in het gesprek, en ik ging verder: ‘Priemgetallen zijn vaak twee opeenvolgende oneven getallen. Zoals elf en dertien. Zeventien en negentien. Negenentwintig en eenendertig. Begrijp je?’ ‘Ik begrijp het.’ ‘Zijn er voorbeelden van dat er drie opeenvolgende oneven getallen priemgetallen kunnen zijn?’ ‘Natuurlijk niet,’ zei ze en ze bracht haar bierglas naar haar mond. ‘Tenminste niet boven de zeven.’ ‘O? Waarom niet?’ ‘Denk je dat ik dom ben? In een getallenreeks van vijf opeenvolgende getallen moet een van de drie oneven getallen deelbaar zijn door drie. Ga verder.’ ‘Verder?’ ‘Ja, wat is het logische probleem?’ Ze had een slok van haar bier genomen en keek me aan met oprechte verwachtingsvolle nieuwsgierigheid. Bij Microsoft kregen de kandidaten drie minuten om het bewijs te geven dat zij mij net in drie seconden had gegeven. Gemiddeld genomen waren vijf van de honderd kandidaten daartoe in staat. En ik geloof dat ik op dat moment verliefd op haar werd. Ik herinner me in elk geval dat ik op mijn servet had geschreven: . En ik wist dat ik ervoor moest zorgen dat ze nu ook verliefd op mij zou worden, want op het moment dat we opstonden, was de betovering verbroken. Dus ik begon te praten. En te praten. Ik praatte tot ik een meter vijfentachtig was. Dat kan ik met praten. Maar ze onderbrak me toen ik op mijn best was. ‘Hou je van voetbal?’ ‘H… hou jij daarvan?’ vroeg ik verbaasd. ‘ speelt morgen in de competitie tegen Arsenal. Geïnteresseerd?’
‘Jazeker,’ zei ik. En ik bedoelde uiteraard in haar, want voetbal kan me gestolen worden. Ze had een blauwgestreepte sjerp om en schreeuwde zich schor in de Londense herfstmist op Loftus Road, terwijl haar clubje, Queens Park Rangers, een geweldig pak slaag kreeg van hun grote broer Arsenal. Ik had gefascineerd naar haar fanatieke gezicht gekeken en ik had niets anders van de wedstrijd meegekregen dan dat Arsenal mooie rood-witte tenues droeg, terwijl blauwe dwarsstrepen op een witte ondergrond had, waardoor de spelers op rennende zuurstokken leken. In de rust had ik haar gevraagd waarom ze geen grotere club als Arsenal had gekozen in plaats van dat komische onderdeurtje . ‘Omdat ze me nodig hebben,’ had ze geantwoord. Serieus. Ze hebben me nodig. Ik vermoedde een wijsheid in die woorden die ik niet kon vatten. Toen had ze haar lichtelijk gorgelende lach gelachen en haar plastic beker met bier leeggedronken. ‘Ze lijken net hulpeloze baby’s. Kijk naar ze. Ze zijn zo lief.’ ‘In babypakjes,’ zei ik. ‘Dus. Laat de kleintjes tot mij komen, dat is jouw levensmotto?’ ‘Hm,’ had ze geantwoord. Ze hield haar hoofd scheef en had me met een brede grijns aangekeken: ‘Dat zou het kunnen zijn.’ En we hadden hard en bevrijdend gelachen. Ik herinner me niet hoe de wedstrijd afliep. Of toch, dat doe ik wel: een kus voor het gesloten bakstenen meisjesinternaat in Shepherd’s Bush. En een eenzame slapeloze nacht met wilde, wakkere dromen. Tien dagen later zag ik haar gezicht onder me in het flakkerende licht van de kaars die in een wijnfles op haar nachtkastje stond. We vrijden voor de eerste keer en haar ogen waren gesloten, de ader op haar voorhoofd was opgezwollen en haar gezichtsuitdrukking wisselde tussen kwaadheid en pijn, terwijl
haar heupen woedend tegen de mijne sloegen. Dezelfde hartstochtelijkheid als toen ze haar voor de wedstrijd het veld op zag komen. Later zei ze dat ze van mijn haar hield. Dat was een terugkerend refrein in mijn leven, maar het klonk alsof ik het voor het eerst hoorde. Het duurde zes maanden voordat ik haar vertelde dat het feit dat mijn vader in de diplomatieke dienst werkte, niet automatisch betekende dat hij diplomaat was. ‘Chauffeur,’ had ze herhaald en ze had mijn hoofd naar zich toe getrokken en me gekust. ‘Betekent dat dat hij de limousine van de ambassadeur kan lenen om ons naar de kerk te brengen?’ Ik had geen antwoord gegeven, maar het voorjaar daarna trouwden we in Hammersmith in de St. Patrick’s Church met meer pracht dan praal. Het ontbreken van praal kwam doordat ik Diana had overgehaald om zonder familie en vrienden te trouwen. Zonder vader. Alleen wij tweeën, zuiver en onschuldig. Voor de pracht stond Diana: ze straalde als twee zonnen en een maan. Het toeval wilde dat op dezelfde middag had gewonnen, en de taxi moest zich een weg banen tussen de feestvierende optocht van zuurstokgestreepte vaandels en vlaggen door naar haar appartement in Shepherd’s Bush. Eén grote feestende mensenmassa. Pas toen we verhuisden naar Oslo begon Diana over een kind. Ik keek op de klok. Ove had hier nu moeten zijn. Ik keek op in de spiegel boven de bar en ontmoette de blik van een van die blonde vrouwen. Onze blikken bleven net lang genoeg op elkaar gericht dat we er wat van zouden kunnen denken, als we wilden. Pornografisch mooi, goede plastisch chirurg. Ik wilde niet. Dus mijn blik gleed weer verder. Mijn enige, schandelijke avontuurtje was namelijk zo begonnen: met een te lange blik. De eerste akte was in de galerie. De tweede akte hier in Sushi & Coffee. De derde akte in een flatje in de Eilert Sundts gate. Maar Lotte
was nu een gesloten hoofdstuk en het moest nooit, maar dan ook nooit meer gebeuren. Mijn blik ging verder door de zaak en stopte. Ove zat aan een tafeltje vlak bij de ingang. Ogenschijnlijk las hij in Dagens Næringsliv. Op zich een komische gedachte. Ove Kjikerud was niet alleen totaal niet geïnteresseerd in aandelenkoersen of wat er ook in de samenleving speelde, hij kon nauwelijks lezen. Of schrijven. Ik herinner me nog steeds zijn brief toen hij bij ons solliciteerde op de baan als beveiligingsman. Er stonden zo veel spelfouten in dat ik hartelijk had gelachen. Ik gleed van de kruk en liep naar zijn tafeltje. Hij had Dagens Næringsliv opgevouwen en ik knikte naar de krant. Hij lachte even om aan te geven dat ik hem mocht lezen. Zonder een woord te zeggen pakte ik de krant en liep terug naar mijn plek aan de bar. Een minuut later hoorde ik de deur en toen ik weer in de spiegel keek was Ove Kjikerud weg. Ik bladerde naar de pagina met de aandelenkoersen, legde mijn hand discreet op de sleutel die daar lag, en liet hem in mijn jaszak glijden. Toen ik terugkwam in mijn kantoor, had ik zes sms-berichten op mijn mobieltje. Ik wiste er vijf zonder ze te lezen en opende dat van Diana: Denk aan de vernissage van vanavond, lieveling, jij bent mijn gelukspoppetje. Ze had er een smiley met een zonnebril aan toegevoegd, een van de snufjes van haar Prada-telefoon die ik haar deze zomer op haar tweeëndertigste verjaardag had gegeven. ‘Dat was mijn grootste wens!’ had ze gezegd toen ze het cadeau had opengemaakt. Maar we wisten beiden wat haar grootste wens was. Een die ik haar dus niet wilde geven. Toch had ze gelogen en me gekust. Wat kun je nog meer verlangen van een vrouw?
De vernissage
Een meter achtenzestig. Ik heb geen hersendode psycholoog nodig om me te vertellen dat dat gecompenseerd moet worden, dat fysieke kleinheid een drijfveer is om bepaalde dingen te doen. Een verrassend groot deel van grote daden in de wereld is uitgevoerd door kleine mannen. We hebben imperia opgebouwd, de slimste gedachten gedacht, de mooiste vrouwen op het filmdoek gebracht; kort samengevat zijn we altijd op zoek geweest naar de hoogste plateauschoenen. Veel idioten hebben ontdekt dat sommige blinde mensen goede musici zijn en dat sommige autisten in hun hoofd kunnen worteltrekken, en dat heeft er weer toe geleid dat men concludeerde dat alle handicaps een verborgen zegen zijn. Ten eerste is dat nonsens. Ten tweede ben ik ondanks alles geen dwerg, alleen mijn lengte ligt iets onder het gemiddelde. Ten derde heeft meer dan zeventig procent van de mensen die op een topfunctie zitten, een lengte die boven het gemiddelde van het land ligt. Lengte heeft ook een positieve correlatie met intelligentie, inkomen en sympathieke persoonlijkheid. Wanneer ik iemand voordraag voor een topfunctie in het bedrijfsleven, is lengte een van mijn belangrijkste criteria. Lengte dwingt respect, vertrouwen en autoriteit af. Lange mensen zijn zichtbaar, ze kunnen zich niet verstoppen, ze zijn meesters, schoongeblazen van amorele handelingen, ze moeten staan voor wie ze zijn. Kleine mensen bewegen zich op de achtergrond, ze hebben geheime plannen, een agenda die te maken heeft met het feit dat ze klein zijn.
Natuurlijk is het ook een beetje onzin, maar als ik een kandidaat voorstel voor een baan, doe ik dat niet omdat de betreffende persoon de beste is voor die baan, maar omdat hij de persoon is die de klant zal nemen. Ik breng ze een hoofd dat goed genoeg is, geplaatst op een lichaam dat ze willen hebben. Over het eerste kunnen ze zich geen mening vormen en het tweede kunnen ze met eigen ogen zien. Net zoals die stinkend rijke zogenaamde kunstkenners op Diana’s vernissages: ze zijn niet gekwalificeerd om een mening te hebben over de portretten, maar ze zijn wel in staat om de handtekening van de kunstenaar te lezen. De wereld is vol van mensen die grote bedragen neertellen voor slechte schilderijen van goede kunstenaars. En voor middelmatige hoofden op lange lichamen. Ik stuurde mijn nieuwe Volvo S door de bochten van de weg die leidt naar ons mooie, iets te dure huis aan Voksenkollen. Ik heb het gekocht omdat Diana die smachtende blik in haar ogen kreeg toen we het huis gingen bezichtigen. De ader die altijd opzwol als we vrijden, klopte blauw boven haar amandelvormige ogen. Ze had haar rechterhand omhoog gebracht en het korte, fijne, strokleurige haar achter haar rechteroor gestreken alsof ze beter wilde horen, alsof haar oren moesten horen wat haar ogen zagen: dat dit het huis was waarnaar ze zocht. En zonder dat ze ook maar een woord hoefde te zeggen, wist ik dat dat het geval was. En zelfs toen de gloed in haar ogen doofde nadat de makelaar had verteld dat hij al een bod had gekregen dat anderhalf miljoen kronen hoger was dan de vraagprijs, wist ik dat ik dit huis voor haar moest kopen. Omdat dit de enige offergave was die het feit weer goed kon maken dat ik haar ervan had overtuigd dat ze het kind niet moest krijgen. Ik herinner me de argumenten voor abortus niet zo goed die ik had gebruikt, alleen maar dat geen ervan de waarheid was. Want hoewel we twee mensen waren op driehonderdtwintig krankzinnig dure vierkante me-
ters, was er geen plaats voor een kind. Dat wil zeggen, geen plaats voor een kind en mij. Want ik kende Diana. Zij was, in tegenstelling tot mezelf, pervers monogaam. Ik zou het kind vanaf dag één haten. Dus in plaats daarvan had ik haar een nieuwe start gegeven. Een huis en een galerie. Ik draaide de inrit op. De garagedeur had de auto allang herkend en was bezig automatisch open te gaan. De Volvo gleed de koele duisternis in en de motor ademde uit, terwijl de deur achter me dichtgleed. Ik verliet de garage via de zijdeur en liep over het geplaveide pad naar het huis. Het was een huis uit , onder architectuur gebouwd. De architect, Ove Bang, was een functionalist die meende dat de kosten ondergeschikt waren aan de esthetiek, en daarmee was hij de tweelingziel van Diana. Ik heb vaak gedacht dat we het huis beter konden verkopen en verhuizen naar een iets minder duur, iets gewoner, iets praktischer huis. Maar iedere keer dat ik zoals nu thuiskwam in de lage avondzon en de contouren zo helder waren, de contrasten tussen licht en donker zo scherp en het herfstbos achter het huis op roodgoud leek, wist ik dat dat onmogelijk was. Dat ik het niet kon maken. Heel simpel omdat ik van haar hield en daarom niet anders kon. En daaruit volgde al het andere: het huis, de galerie als geldverslinder, de kostbare liefdesuitingen waar ze geen behoefte aan had, en de levensstijl waar we geen geld voor hadden. Alles om haar verlangen te doven. Ik draaide de deur van het slot, schopte mijn schoenen uit en deactiveerde binnen twintig seconden het alarm, voordat het over begon te gaan bij Tripolis. Diana en ik hadden lang gediscussieerd voor we het eens waren over de code. Zij wilde dat het zou zijn, naar haar favoriete kunstenaar Damien Hirst, maar ik wist dat dit de naam was die ze aan ons geaborteerde kind had gegeven. Daarom stond ik erop dat het een toevallige combinatie van letters en getallen zou worden die niemand zou
kunnen raden. En ze had toegegeven. Zoals altijd als ik hard tegen hard speelde. Of hard tegen zacht. Want Diana was zacht. Niet zwak, maar zacht en flexibel. Als klei waarin zelfs na de kleinste druk een afdruk achterbleef. Het merkwaardige was echter dat hoe meer ze toegaf, hoe groter en sterker ze werd. En hoe zwakker ik werd. Tot ze boven me uittorende als een gigantische engel, een hemel van zonde, schuld en slecht geweten. En hoe ik ook mijn best deed, hoeveel hoofden ik ook naar huis bracht, hoe groot de bonusuitkeringen van het hoofdkantoor in Stockholm ook waren, het was nooit genoeg als aflaat. Ik nam de trap naar de zitkamer en de keuken, deed mijn stropdas af, trok de Sub-Zero-koelkast open en pakte er een flesje San Miguel uit. Niet de gewone Especial, maar , het extra milde bier waar Diana van hield, omdat het gebrouwen was in een echte brouwerij. Vanuit de zitkamer keek ik naar de tuin, de garage en de buren. Oslo, de fjord, het Skagerrak, Duitsland, de wereld. Ik merkte dat ik het flesje al had leeggedronken. Ik haalde er nóg eentje en nam de trap naar de begane grond om me om te kleden voor de vernissage. Toen ik langs de Verboden Kamer liep, viel het me op dat de deur op een kier stond. Ik duwde de deur open en zag direct dat ze op de tafel onder het raam, die wel een altaar leek, verse bloemen bij het stenen beeldje had gezet. De tafel was het enige meubelstuk in de kamer en het stenen beeldje leek op een kindmonnik met een tevreden boeddha-lach. Naast de bloemen stonden twee heel kleine schoentjes en lag een gele rammelaar. Ik liep naar binnen, nam een slok van mijn bier, ging op mijn hurken zitten en streek met mijn vingers over de gladde, blote schedel van het stenen figuurtje. Het was een mizuko jizo, een beeld dat volgens de Japanse traditie geaborteerde kinderen beschermt, of wel mizuko – waterkinderen. Ik had het beeldje meegenomen uit Tokio na een mislukte headhunt-reis. Dat was
in de eerste maanden na de abortus geweest, toen Diana nog depressief was en ik bedacht had dat het troost kon bieden. Het Engels van de verkoper was te slecht geweest om alle details mee te krijgen, maar de Japanse gedachte is dat de ziel van een overleden foetus teruggaat naar zijn oorspronkelijke vloeibare toestand – hij wordt een waterkind. In die toestand wacht hij, volgens het boeddhisme Japanse stijl, op zijn wedergeboorte. In de tussentijd voert men zogenaamde mizuko kuyo uit, ceremonies en enkele offergaven die de ziel van het ongeboren kind beschermen en tegelijkertijd de ouders tegen de wraak van het waterkind. Over dat laatste gedeelte heb ik Diana nooit verteld. In het begin was ik blij geweest, het leek of ze troost vond in het stenen beeldje. Maar toen haar mizuko jizo langzamerhand een bezetenheid werd en ze hem de slaapkamer in wilde nemen, werd ik genoodzaakt op mijn strepen te gaan staan. Ik zei dat ze niet mocht offeren aan het beeldje of ervoor mocht bidden. Hoewel het hier geen kwestie was geweest van hard tegen zacht. Want ik wist heel goed dat ik Diana kon kwijtraken. En ik kon haar niet missen. Ik liep mijn kamer in, deed mijn pc aan, zocht op het internet naar een afbeelding in hoge resolutie van Edvard Munchs De broche, ook wel Eva Mudocci genoemd. Driehonderdvijftigduizend kronen op de legale markt. Waarschijnlijk niet meer dan tweehonderdduizend op de mijne. Vijftig procent naar de heler, twintig procent naar Kjikerud. Tachtigduizend naar mij. Zoals zo vaak: nauwelijks de moeite waard, in elk geval niet het risico. Het schilderij was in zwart-wit. x cm. Precies groot genoeg om af te drukken op een A. Tachtigduizend. Te weinig om het volgende kwartaalbedrag van de hypotheek van het huis van te kunnen betalen. En in de verste verte niet genoeg om het verlies van de galerie van vorig jaar te kunnen afbetalen. Hoewel ik de accountant had beloofd dat in de loop van november te
zullen doen. Om de een of andere reden duurde het langer en langer voor er weer een fatsoenlijk schilderij opdook. Het laatste, Model op hoge hakken van Søren Onsager, was alweer meer dan drie maanden geleden en zelfs dat had slechts een kleine zestigduizend opgeleverd. Er moest snel iets gebeuren. moest een lucky goal scoren, een hoge bal in het net die het team – verdiend of niet – in Wembley bracht. Dat kwam voor, had ik gehoord. Ik zuchtte en stuurde Eva Mudocci naar de printer. Er zou champagne zijn, dus ik belde een taxi. Toen ik instapte, zei ik zoals gewoonlijk alleen de naam van de galerie; dat was een soort test die we altijd deden om de markt te onderzoeken, maar – eveneens zoals gewoonlijk – keek de taxichauffeur me slechts vragend aan in zijn spiegel. ‘Erling Skjalgssons gate,’ zuchtte ik. Diana en ik hadden eindeloos gediscussieerd over de locatie, voordat we voor deze ruimte kozen. Ik vond het vooral belangrijk dat hij op de as Skillebekk–Frogner lag, omdat daar kapitaalkrachtige klanten kwamen en er ook andere galeries van een bepaald niveau zaten. Buiten die kring zitten kon een vroegtijdige dood van de nieuwe galerie betekenen. Diana’s voorbeeld was Serpentine Gallery bij Hyde Park in Londen geweest en ze was ervan overtuigd dat de galerie niet aan een van die grote, drukke straten als de Bygdøy allé of de Gamle Drammensvei moest liggen, maar in een stil straatje waar ruimte was voor contemplatie. Een locatie achteraf benadrukte bovendien het exclusieve karakter en het feit dat het een galerie was voor ingewijden, de kenners. Ik had ermee ingestemd en had gedacht dat de huur misschien niet al te exorbitant zou zijn. Maar ze had eraan toegevoegd dat ze nog wat extra vierkante meters wilde waar afterparty’s en vernissages gehouden konden worden. Ze had namelijk al een locatie in de Erling Skjalgssons
gate op het oog die perfect was, maar erg groot. Ik had de naam verzonnen: galerie E. ‘E’ van Erling Skjalgssons gate. De naam leek bovendien op die van de beste galerie in de stad, galerie K, en daaruit bleek hopelijk dat we ons richtten op de kapitaalkrachtige, kwaliteitsbewuste en moderne clientèle. Het huurcontract was ingegaan, de grootse renovatie was gestart en de financiële ondergang was begonnen. Toen de taxi voor de galerie stopte, viel het me op dat er meer Jaguars en Lexussen dan gewoonlijk geparkeerd stonden. Een goed teken, hoewel het natuurlijk ook vanwege een ontvangst op een van de ambassades kon zijn of door het feit dat zakenvrouw Celina Midelfart een party had in haar -vesting. Toen ik binnenkwam, kwam er uit de luidsprekers ambientmuziek met bastonen van een prettig geluidsniveau. Hierna zouden de Goldbergvariaties komen. Ik had deze cd voor Diana gebrand. Het was al halfvol, hoewel het pas halfnegen was. Een goed teken, want gewoonlijk dook de clientèle van Galerie E niet voor halftien op. Diana had me uitgelegd dat afgeladen vernissages vulgair gevonden werden, dat halfvol het exclusieve benadrukte. Mijn ervaring was echter hoe meer mensen, hoe meer schilderijen er werden verkocht. Ik knikte naar links en naar rechts zonder dat er teruggeknikt werd en ik haastte me naar de bar. Diana’s vaste bartender Nick, reikte me een flûte champagne aan. ‘Duur?’ vroeg ik en ik proefde van de bittere bubbels. ‘Zeshonderd,’ zei Nick. ‘Er moeten wel wat schilderijen verkocht worden,’ zei ik. ‘Wie is de kunstenaar?’ ‘Atle Nørum.’ ‘Ik weet hoe hij heet, Nick, alleen niet hoe hij eruitziet.’ ‘Daar is hij.’ Nick knikte met zijn grote, ebbenhoutzwarte hoofd naar rechts. ‘Naast je vrouw.’
Ik stelde slechts vast dat de kunstenaar een stevig gebouwde kerel met baard was. Want daar stond ze. Een witleren broek die strak zat rond haar lange, slanke benen, waardoor ze nog langer leek dan ze was. Haar haar hing steil naar beneden en haar pony was kaarsrecht, waardoor de indruk van een figuurtje uit een Japanse tekenserie werd versterkt. De wijde zijden blouse, die om haar smalle schouders hing, leek haast blauwwit op te lichten onder de spotlights, en haar borsten leken twee perfect gevormde golven. Mijn hemel, die diamanten oorknopjes hadden er werkelijk precies bij gepast! Met tegenzin lieten mijn ogen haar los om door de rest van de ruimte te gaan. Het publiek stond beleefd te converseren voor de schilderijen. Het was het gebruikelijke publiek. De rijke, geslaagde zakenmannen (kostuum met stropdas), de Bekende Noren (kostuum met design-T-shirt) van het juiste soort, de mannen die iets gepresteerd hebben. De vrouwen (designkleding) waren actrice, schrijfster of politica. Dan was er natuurlijk de verzameling jonge, zogenaamd veelbelovende en onbemiddelde, rebelse kunstenaars (jeans met gaten, T-shirt met opschriften), die ik stiekem bij mezelf noemde. Toen ik in het begin mijn voorhoofd had gefronst bij dit soort elementen op de gastenlijst, had Diana geargumenteerd dat we dergelijke smaakmakers nodig hadden in zo’n gezelschap van mecenassen, berekenende investeerders en mensen die er alleen waren om hun culturele imago op te poetsen. Prima, maar ik wist dat dit soort volk hier alleen was omdat ze Diana hadden gesmeekt om een uitnodiging. En hoewel ook Diana begreep dat ze hier waren om kopers te paaien voor hun eigen werk, was het algemeen bekend dat Diana nooit nee kon zeggen op een verzoek. Het viel me op dat veel mensen – vooral mannen – met regelmatige tussenpozen een verstolen blik wierpen op Diana. Dat ontbrak er nog maar aan. Ze was verfijnder dan elk van hen ooit zou worden. Dat was
geen vermoeden, maar een onwrikbaar, logisch feit. En ze was van mij. Hoe onwrikbaar dat feit was, dat was een gedachte waar ik mezelf niet mee wilde plagen. Tot nu toe stelde ik me gerust door aan te nemen dat ze permanent blind was. Ik telde de mannen met stropdas. Dat waren meestal degenen die kochten. De vierkantemeterprijs van Nørums werk lag op het moment rond de vijftigduizend. Met vijfenvijftig procent commissie voor de galerie hoefde er niet eens zo veel verkocht te worden om dit tot een lucratieve avond te maken. Om het anders te zeggen, daar zou het weleens bij kunnen blijven. Want niet iedereen kon zich een Nørum permitteren. De mensen stroomden nu binnen en ik moest aan de kant om ruimte te maken voor de dienbladen champagne. Ik liep naar mijn vrouw en Nørum om hem te vertellen wat een ongelooflijke bewonderaar ik was. Een overdrijving uiteraard, maar niet echt een leugen: die vent was ongetwijfeld goed. Maar net toen ik mijn hand wilde uitsteken, werd de kunstenaar overvallen door een speekselspugende man die hij kennelijk van vroeger kende, en hij werd meegetrokken naar een giechelende vrouw met hoge nood. ‘Het ziet er goed uit,’ zei ik en ik ging naast Diana staan. ‘Hallo, lieveling.’ Ze keek glimlachend naar beneden voor ze naar de tweelingzusjes gebaarde dat ze rond moesten gaan met het fingerfood. Sushi was uit en ik had de nieuwe cateringservice uit Algerije voorgesteld. Noord-Afrikaans en geïnspireerd op de Franse keuken en geweldig hot. In de dubbele zin van het woord. Maar ik zag dat ze opnieuw bij Bagatelle had besteld. Ook goed, dat zeker, maar drie keer zo duur. ‘Goed nieuws, lieverd,’ zei ze en ze pakte mijn hand. ‘Herinner je je die baan voor die firma in Horten waarover je me hebt verteld?’ ‘Pathfinder. Wat is daarmee?’
‘Ik heb de perfecte kandidaat voor je gevonden.’ Ik keek haar lichtelijk verbaasd aan. Als headhunter maakte ik natuurlijk af en toe gebruik van Diana’s klantenportfolio en sociale contacten, waarin veel zakenlieden zaten. En zonder een slecht geweten, want ik financierde immers deze geldverslinder. Het ongebruikelijke lag hem in het feit dat Diana met een concrete kandidaat kwam voor een concrete baan. Diana pakte me onder mijn arm, leunde naar me toe en fluisterde: ‘Hij heet Clas Greve. Nederlandse vader, Noorse moeder. Of omgekeerd. In elk geval, hij heeft drie maanden geleden ontslag genomen en is net naar Noorwegen verhuisd om een huis op te knappen dat hij heeft geërfd. Hij was de hoogste baas in een van de grootste firma’s in Rotterdam op het gebied van gpstechnologie. Hij was mede-eigenaar toen het bedrijf in de lente werd opgekocht door Amerikanen.’ ‘Rotterdam,’ zei ik en ik nam een slok van mijn champagne. ‘Hoe heette dat bedrijf?’ ‘.’ Ik verslikte me bijna in mijn champagne. ‘? Weet je het zeker?’ ‘Absoluut.’ ‘En die Greef was de hoogste baas? Echt de hoogste baas?’ ‘Hij heet Greve, ik geloof niet dat hij helemaal…’ ‘Ja, ja, heb je het nummer van die man?’ ‘Nee.’ Ik kreunde. . Pathfinder zag dat bedrijf in Europa als hun grote voorbeeld. Net zoals Pathfinder nu, was een klein technologisch bedrijf geweest dat zich had gespecialiseerd in de levering van gps-technologie voor de defensie-industrie in Europa. Een voormalige directeur zou helemaal perfect zijn. En het had haast. Alle rekruteringsbedrijven zeggen dat ze uitsluitend opdrachten accepteren waarvan zij de exclusieve rechten krijgen,
want dat is een voorwaarde om serieus en systematisch te kunnen werken. Maar als de worst groot en vet genoeg is, als het bruto jaarsalaris een zevencijferig getal begint te naderen, dan worden alle principes losgelaten. En de hoogste baas bij Pathfinder was enorm groot, enorm vet en enorm concurrerend. De opdracht was aan drie rekruteringsbedrijven gegeven: Alfa, en Korn/Ferry International. Drie van de beste. Daarom ging dit niet alleen om geld. Wanneer we op een no cure, no pay-basis werken, krijgen we eerst een startbedrag waarmee we de kosten kunnen betalen, en dan een bedrag als de kandidaat die wij voorstellen, voldoet aan de eisen die we met de klant hebben afgesproken. Om het werkelijke bedrag uitgekeerd te krijgen, moet de klant inderdaad de persoon aanstellen die wij hem hebben aanbevolen. Prima, maar waar het echt, écht, om draait, was heel simpel: het winnen. Koning op de berg. Plateauzolen. Ik leunde naar Diana toe. ‘Luister eens, schat, dit is belangrijk. Heb je enig idee hoe ik hem te pakken kan krijgen?’ Ze lachte. ‘Je bent zo lief als je enthousiast bent, lieverd.’ ‘Weet je hoe…’ ‘Uiteraard.’ ‘Hoe dan, hoe dan?’ ‘Hij staat daar.’ Ze wees. Voor een van Nørums expressieve schilderijen – een bloedende man met een bondagemuts – stond een slanke, goedgeklede gedaante met een rechte rug. Het spotje reflecteerde op zijn glimmende, gebruinde schedel. Op zijn slaap kronkelden stevige aders. Hij droeg een maatpak. Savile Row, nam ik aan. Overhemd zonder stropdas. ‘Zal ik hem even halen, lieverd?’ Ik knikte en keek haar na. Bereidde me voor. Observeerde zijn minzame knik toen Diana hem aansprak en wees. Ze liepen naar me toe. Ik glimlachte, maar niet te breed, stak mijn
hand uit vlak voor hij bij me was, maar niet te vroeg. Mijn hele lichaam naar hem gericht, mijn blik op hem gericht. Achtenzeventig procent. ‘Roger Brown, aangenaam.’ Ik sprak beide namen op zijn Engels uit. ‘Clas Greve, het genoegen is geheel mijnerzijds.’ Afgezien van de on-Noorse formele begroeting, was zijn Noors perfect. Zijn hand was warm, de handdruk stevig zonder te overdrijven en die duurde de aanbevolen drie seconden. Zijn blik was rustig, nieuwsgierig, alert, de glimlach ongedwongen vriendelijk. Het enige wat ik had aan te merken, was het feit dat hij niet zo lang was als ik had gehoopt. Net een meter tachtig, een beetje teleurstellend in aanmerking genomen dat Nederlandse mannen antropometrisch gezien wereldkampioenen zijn met hun gemiddelde lengte van , centimeter. Er klonk een gitaarakkoord. Om precies te zijn een Gsus openingsakkoord van A Hard Day’s Night van The Beatles van het album uit met dezelfde titel. Dat wist ik omdat ik zelf deze beltoon in de Prada-telefoon had gezet, voordat Diana hem kreeg. Ze bracht het modieuze, slanke toestel naar haar oor, knikte verontschuldigend naar ons en liep weg. ‘Ik heb begrepen dat u zojuist hierheen bent verhuisd, meneer Greve?’ Ik hoorde dat ik klonk als een ouderwetse radiopresentator met mijn ‘u’ en ‘meneer’, maar tijdens de inkoopfase is het belangrijk om je aan te passen en je status laag te houden. De verandering zou snel genoeg komen. ‘Ik heb het appartement van mijn grootmoeder aan de Oscars gate geërfd. Het heeft een paar jaar leeggestaan en was toe aan een opknapbeurt.’ ‘O ja?’ Ik trok mijn wenkbrauwen lachend en nieuwsgierig op, maar niet opdringerig. Maar voldoende om hem de gelegenheid te ge-
ven, als hij de sociale codes tenminste kende, om met een specifieker antwoord te komen. ‘Ja,’ zei Greve. ‘Het is een prettig sloopwerkje na vele jaren hard werken.’ Ik zag geen reden om niet direct op mijn doel af te gaan. ‘Bij , begreep ik.’ Hij keek me lichtelijk verbaasd aan. ‘Kent u dat bedrijf?’ ‘Het rekruteringsbedrijf waarvoor ik werk, heeft zijn concurrent Pathfinder als klant. Zegt die naam u iets?’ ‘Een beetje. Het bedrijf staat in Horten, als ik me niet vergis. Klein, maar goed, of niet?’ ‘Het is nogal gegroeid in de maanden dat u weg bent uit de branche.’ ‘Het gaat snel in de gps-branche,’ zei Greve en hij draaide zijn champagneglas in zijn hand. ‘Iedereen denkt aan expansie, het motto is groeien of sterven.’ ‘Dat heb ik begrepen. Dat was wellicht de reden dat werd overgenomen?’ Doordat Greve lachte, kwam er rond de bleekblauwe ogen een fijn netwerk van rimpeltjes in zijn bruinverbrande huid. ‘De snelste manier om te groeien is zoals bekend je te laten overnemen. De experts zijn van mening dat je over twee jaar bij de vijf grootste gps-bedrijven moet behoren, anders is het met je gebeurd.’ ‘Dat klinkt niet alsof u het daarmee eens bent.’ ‘Ik denk dat innovatie en flexibiliteit de belangrijkste overlevingscriteria zijn. En zolang er voldoende financiële middelen zijn, is een kleine eenheid die snel kan handelen, belangrijker dan de grootte. Dus moet ik toegeven dat, hoewel ik een rijk man ben geworden van de verkoop van , ik tegen de overname was en direct daarna mijn ontslag heb ingediend. Ik kon me kennelijk niet verenigen met de heersende opvattingen…’ Opnieuw
dat snelle lachje dat zijn harde, beschaafde gezicht verzachtte. ‘Maar misschien woedde er slechts een burgeroorlog in mij. Wat denk jij?’ Overgegaan op ‘jij’. Goed teken. ‘Ik weet alleen dat Pathfinder op zoek is naar een nieuwe baas,’ zei ik en ik gebaarde Nick dat hij nog twee glazen champagne naar ons moest brengen. ‘Iemand die bestand is tegen overnamepogingen uit het buitenland.’ ‘O ja?’ ‘En ik heb het idee dat jij een bijzonder interessante kandidaat voor hen kan zijn. Geïnteresseerd?’ Greve lachte. Het was een prettige lach. ‘Het spijt me, Roger, ik ben bezig een appartement op te knappen.’ Voornaam. ‘Ik bedoelde niet of je interesse had in die baan, Clas. Alleen maar of je zin had om erover te praten.’ ‘Je hebt het appartement niet gezien, Roger. Het is oud. Heel erg oud. Gisteren heb ik een nieuwe kamer ontdekt achter de keuken.’ Ik keek hem aan. Het was niet alleen de schuld van Savile Row dat zijn pak zo goed zat, hij had ook een gespierd lichaam. Nee, gespierd was niet het juiste woord, getraind was het woord. Want het ging niet om uitpuilende spieren, slechts om die pezige getraindheid die discreet zichtbaar werd in de aderen van zijn hals en nek, in zijn houding, in zijn lage ademhalingsfrequentie, in de blauwe aderen op zijn hand. Maar toch kon je de harde spieren door de stof van zijn kostuum heen zien. Volhardend, dacht ik. Genadeloos volhardend. Ik had al besloten: ik wilde dit hoofd hebben. ‘Hou je van kunst, Clas?’ vroeg ik en ik gaf hem een van de glazen waar Nick mee kwam aanlopen. ‘Ja en nee. Ik hou van kunst die iets laat zien. Maar het meeste
wat ik zie, veronderstelt een schoonheid of een waarheid die er niet is. Dat was misschien wel de bedoeling, maar het communicatieve talent ontbreekt. Als ik geen schoonheid of waarheid zie, dan is die er niet, zo simpel is het. Een kunstenaar die beweert dat hij niet begrepen wordt, is bijna altijd een slechte kunstenaar die helaas begrepen is.’ ‘We zitten op één lijn,’ zei ik en ik proostte met mijn glas. ‘Ik vergeef het de meeste mensen als ze een gebrek aan talent hebben, waarschijnlijk omdat ik er zelf maar zo weinig van heb,’ zei Greve en hij nipte slechts van zijn champagne. ‘Maar kunstenaars niet. Wij talentloze stakkers werken in het zweet onzes aanschijns en betalen ervoor dat zij op onze kosten kunnen spelen. Oké, zo is het nu eenmaal. Maar dan moeten ze verdomme ook goed spelen.’ Ik had het allang gezien en wist dat de testresultaten en een uitgebreid gesprek het slechts zouden bevestigen: dit was de man. Al kregen en Korn/Ferry International nog twee jaar, dan nog zouden ze geen betere kandidaat vinden. ‘Weet je wat, Clas? We moeten echt eens praten. Diana wilde dat namelijk.’ Ik gaf hem mijn visitekaartje. Er stonden geen adressen, faxnummers of websites op, alleen maar mijn naam, mijn mobiele nummer en in de ene hoek stond in piepkleine letters Alfa. ‘Zoals ik al zei…’ begon Greve en hij keek naar mijn kaartje. ‘Luister,’ onderbrak ik hem. ‘Niemand weet wat het beste voor hem is, beweert Diana altijd. Ik weet niet waarover we zullen praten, wat mij betreft over kunst. Of de toekomst. Of het opknappen van een huis: ik ken toevallig een paar van de beste en redelijkst betaalbare vaklui van Oslo. Maar we gaan praten. Wat dacht je van morgen om drie uur?’ Greve keek me een ogenblik lachend aan. Toen wreef hij met een slanke hand over zijn kin. ‘Ik dacht dat de oorspronkelijke be-
doeling van een visitekaartje was om de ontvanger van voldoende informatie te voorzien, zodat hij een bezoek kan afleggen?’ Ik haalde mijn Conklin-pen tevoorschijn, schreef mijn kantooradres op de achterkant van het kaartje en zag het verdwijnen in de zak van Greves colbert. ‘Ik verheug me erop met je te praten, Roger, maar ik ga nu naar huis om me op te laden om een paar timmerlieden in het Pools uit te kunnen schelden. Breng mijn groeten over aan je charmante vrouw.’ Greve maakte een stijve, bijna militaristische buiging, draaide zich om en liep naar de deur. Diana kwam naast me staan, terwijl ik hem nakeek. ‘Hoe ging het, schat?’ ‘Een fantastisch exemplaar. Kijk eens hoe hij loopt. Als een kat. Perfect.’ ‘Wil dat zeggen…’ ‘Het lukte hem om te doen alsof hij niet geïnteresseerd is in die baan. Mijn god, ik wil dat hoofd aan de wand hebben, opgezet en met een imponerende rij tanden.’ Ze klapte als een klein meisje in haar handen. ‘Dus ik heb geholpen? Ik heb echt geholpen?’ Ik rekte me uit en legde mijn arm rond haar schouders. De galerie was onbehoorlijk, verrukkelijk vol. ‘Hierbij ben je officieel een headhunter, mijn roosje. Hoe gaat de verkoop?’ ‘We verkopen vanavond niet. Had ik dat niet gezegd?’ Een ogenblik hoopte ik dat ik het verkeerd verstaan had. ‘Het is gewoon… een expositie?’ ‘Atle wil geen afscheid nemen van zijn schilderijen.’ Ze lachte verontschuldigend. ‘Ik begrijp hem wel. Jij zou toch ook niet zoiets moois willen kwijtraken?’ Ik sloot mijn ogen en slikte. Dacht: zacht tegen zacht. ‘Vind je het dom, Roger?’ hoorde ik Diana’s bezorgde stem zeggen, en ik antwoordde: ‘Nee hoor.’
Toen voelde ik haar lippen tegen mijn wang. ‘Je bent zo lief, schat. En verkopen kunnen we later wel. Dit vijzelt ons imago op en maakt ons exclusief. Je hebt immers zelf gezegd hoe belangrijk dat is.’ Ik dwong mezelf tot een glimlach. ‘Natuurlijk, lieveling. Exclusief is goed.’ Ze lichtte op. ‘En weet je? Ik heb DJ gereserveerd voor de afterparty! Hij staat in Blå en speelt soul uit de jaren zeventig. Je vond hem de beste van de stad.’ Ze klapte in haar handen en mijn lach leek los te komen van mijn gezicht en op de grond kapot te vallen. Maar in het spiegelbeeld in haar opgeheven champagneglas zat hij nog steeds op zijn plaats. Het Gsus-akkoord van John Lennon klonk weer en ze haalde haar mobieltje uit haar broekzak. Ik nam haar op, terwijl ze wegliep. Ze was druk in gesprek met iemand die zich afvroeg of ze nog konden komen. ‘Natuurlijk kunnen jullie dat, Mia! Nee hoor, neem het kleintje gewoon mee. Je kunt haar verschonen in mijn kantoor. Natuurlijk houden we van babygehuil, dat brengt leven in de brouwerij! Maar ik mag haar ook even vasthouden, beloof je me dat?’ Mijn god, wat hield ik van die vrouw. Mijn blik ging weer over de mensen. En bleef plotseling hangen bij een bleek gezichtje. Dat zou ze kunnen zijn. Lotte. Diezelfde verdrietige ogen die ik hier de eerste keer had gezien. Ze was het niet. Een afgesloten hoofdstuk. Maar het beeld van Lotte achtervolgde me de rest van de avond als een hond zonder baas.