LUCAS, DE PATROON DER SCHILDERS, D
D
D
DOOR P. L. BROEKSMIT
D
Q
D
> ICTOR en Heinrich Dünwege schilderden voor 1520 en later te Dortmund. Hoewel de een in hellere kleuren, de andere in diepere toonen werkte, is het volgens Karl Woermann niet uitgemaakt, wie de schilder van verschillende altaarstukken ^ geweest. Onder die stukken is een Lucas, schilderende de Madonna en het Kind, te Munster in het museum. (Afb. 8). Niet vrij van een zekere gedruktheid is het stuk, dat nog maar weinig den invloed der renaissance, zooals die in de 16de eeuw zich reeds deed gelden, doet kennen. Jan Gossaert, gezegd Mabuse (1475 tot 1541), zoo geheeten naar zijn geboorteplaats Maubeuge, werkte te Antwerpen en woonde daar tot zijn dood. Volgde hij aanvankelijk Quinten Metsijs, weldra was hij een der voornaamste meesters van de Italiaansche richting, die in Vlaanderen en Brabant en ook in ons land, o.m. door Jan van Schoorl of Scorel, toongevend ging worden. In den overgang van de Vlaamsche tot de Italiaansche school staat zijn Lucas (1515) (Afb. 9), een stuk dat in het National Museum te Praag wordt bewaard. Merkwaardig is een andere Lucas van den zelfden schilder (Afb. 10), welk stuk zich bevindt in het Kunsthistorisches Museum te Weenen. Dit paneel illustreert n.1. de middeleeuwsche opvatting van het bovennatuurlijke ontstaan der Lucas schilderingen, waarvan we hiervoor met een enkel woord melding maakten. We zien Lucas knielend voor de gekroond wordende Madonna, die met het kindje als een hemelsche verschijning in doorzichtige wolken door engelen gedragen, nederdaalt. En het is een engel, die de hand leidt van den Apostel-schilder. De nieuwere tijd, die in tegenstelling met de middeleeuwen minder behoefte bleek te hebben aan altaarstukken, verloor zijn belangstelling voor het eens zoo geliefde onderwerp: Lucas de H. Maagd en het Kindeke schilderende. Het treft ons daarom als iets bijzonders, als we dit onderwerp behandeld zien door den Franschen schilder, Pierre Mignard (1612 tot 1695), die om zijn langdurig Italiaansch verblijf en ook om hem te onderscheiden van zijn broeder Nicolas, Pierre Ie Romain werd genoemd. Op 78-jarigen leeftijd werd hij de opvolger van Lebrun als „premier
22
LUCAS, DE PATROON DER SCHILDERS.
D
peintre du Roi", als eerste directeur van de kunstacademie en van de gobelinfabricage te Parijs. Hoewel een volgeling van Rafaël, komt hij na zijn terugkeer in Frankrijk onder invloed van de kunst van Rubens. In ieder geval is bij hem het koloristische overwegend reeds tegenover het meer teekenachtige der oudere Fransche school. Toch blijft hij als een der grootste academische schilders niet vrij, ondanks een niet te miskennen voornaamheid, van iets kouds in zijn stukken. In het Louvre te Parijs wordt zijn Lucas (Afb. n ) *) bewaard. We zien daarop den schilder zelf, palet en penseelen bij de hand houdend voor Lucas. Thans een enkel woord over het Sint Lucasgild. Als regel worden de schilders daarin ondergebracht, doch omdat hun aantal niet groot was, zoodat ze zich niet zelfstandig konden doen gelden, werden de meest vreemdsoortige groepeeringen gemaakt. Het aantal der gilden was vastgesteld met het oog op de machtspositie, die zij innamen. Zoo werden te Dordrecht op i September 1367, op Sint Gillysdag, 22 gilden ingesteld, waarvan het Sint Lucasgild of het gild der Vijf neringen, er een was. Het eerste keurboek is van 1463. De Vijf neringen waren: zilversmeden, ryemakers (mogelijk riemenmakers of lederbewerkers), potgieters, beeldenmakers (waartoe vermoedelijk de schilders gerekend werden) en glazenmakers. Te Utrecht behoorden de schilders reeds vóór 1367 tot het Zadelaarsgild (zadelmakers). Doch ze waren daarenboven met beeldsnijders of antycksnyders, cleedtschryvers (decorateurs en grofschilders) en lij sten vergulders vereenigd, in ieder geval sinds 1448, in een Sint Lucas Broederschap. In 1611 werd in de Bisschopstad opgericht een Sint Lucasgild. En in 1644 het schilderscollege daarnaast, dat tot 1811 een slepend bestaan rekte. Haarlem had zijn Sint Lucasgild, waarvan in 1504 het eerst melding is gemaakt. Daarin waren opgenomen behalve schilders, plaatsnijders, graveurs en etsers, glasschrijvers en verluchters, beeldsnijders en gieters, ook mathematici, zeldzame geleerde kunstenaars en alle vrije liefhebbers en als „dependenten der kunst" kunstkoopers, drukkers, verfverkoopers, grofschilders, vergulders, stoffeerders, spiegelmakers, geleibakkers, stoeldraaiers en houtkramers. Het gild waakte zooveel mogelijk tegen den aanvoer van schilderijen en copieën uit het Zuiden, door verlotingen te organiseeren van stukken van de gildebroeders. En om daaraan meerdere aantrekkelijkheid te verleenen, kon ieder, die een zeker aantal loten nam, deelnemen aan een maaltijd, die onmiddellijk na de trekking der prijzen gehouden werd. Leidden vele schildersgenootschappen hier te lande een zwak bestaan, *) Zie Juni-afl.
D
LUCAS, DE PATROON DER SCHILDERS.
23
het gild van Sint Lucas te Amsterdam was krachtig genoeg, om op 21 October 1653 onder voorzitterschap van den kunstzinnigen Burgemeester, Joan Huydecoper, Heer van Maersseveen een festijn aan te richten, waarop schilders en dichters vereenigd waren. Asselyn mocht met recht spreken van het huwen van „het penceel aen de groene Laurier, toen 't groote Licht verscheen op 't Feest der Kunstenaaren." Het groote licht was Joost van den Vondel, die daar als hoofdpersoon zou worden gelauwerd, waarna hij zijn „Inwydinge der Schilderkunst op Sint Lucasfeest" heeft voorgedragen: Gelyck de zonnebloem haer oogen Uit minne draeit naer 's hemels bogen, En volght met haer gezicht Het al verquickend licht, De zon, die 't al zijn verwe geeft, En daer geboomte en plant by leeft; Zoo volght de Schilderkunst, Uit aengebore gunst, Ontsteecken van een heiligh vuur, De schoonheit van Natuur, Met hare streecken en penseelen Geeft doode doecken en panneelen Het leven waerze zweeft en zwiert; Verkloeckt de menschen en 't gediert, O eedle Schildermin, O tiende Zanggodin, Wy loopen U met d'andre negen Parnasgodinnen tegen; Van zingen noch van speelen moe: Ontfang dees kroon: zy komt u toe. Van den schilder H. Gz. Pot is het z. g. Vondelportretje, dat zich in het Rijksmuseum bevindt. Hoewel deze schilder van 1648 tot zijn dood in 1657 te Amsterdam woonde en dus tegenwoordig kan geweest zijn op het Sint Lucasfeest, waar Vondel gelauwerd werd, wordt een direct verband tusschen portret en huldiging niet aanneembaar geacht. Althans van de zijde van de Hoofddirectie van het Rijksmuseum werd mij gewezen •op het feit, dat de voorgestelde gekleed is in een arcadisch kostuum met herderstaf en fluit, waar de krans bij behoort. Doch meer nog, dat het gezicht met heiderbruin haar te jeugdig aandoet voor een 66-jarigen man, .zoodat het nog de vraag is, of Vondel op dit portret is weergegeven. Nadat in 1776 op voorstel van minister Turgot door het Fransche parle-
24
LUCAS, DE PATROON DER SCHILDERS.
D
ment reeds was bepaald, dat ieder vrij zou zijn in de uitoefening van welk beroep ook, verdwenen in Frankrijk de gilden voorgoed door het decreet van 2 Maart 1791. Hier te lande volgde men wel is waar ijverig de Fransche vrijheidsmaatregelen, doch de gilden werden nog eenigen tijd met rust gelaten. Eerst op 5 October 1798 „in het vierde jaar der Bataafsche Vrijheid" viel de slag, die Gilden, Corporatiën of Broederschappen van Neeringen, Ambagten of Fabrieken ophief. En hoewel de regeering later oogluikend het gildewezen nog eenig leven toestond, bleek de tijd voor zijn bestaan voorgoed voorbij te zijn. Wanneer er dan ook nadien nog sprake is van een schildersbent onder Sint Lucas, geldt het een gewone vereeniging zonder meer. Laten we thans nog even het symbool van het Sint Lucasgild bespreken. Het Evangelie van Lucas begint met het verhaal van den priester Zacharias, wien, als hij het reukoffer zal bedienen, door een engel de geboorte wordt aangezegd van een zoon, den lateren Johannes den Dooper. Naar het rund, het voornaamste offerdier bij de Joden, zou het Lucassymbool gekozen zijn. Vermoedelijk is de offerande van Zacharias slechts een vingerwijzing geweest. Immers er zijn vier symbolen van Evangelisten. En deze zijn ontleend èn aan den profeet Ezechiël èn aan de Openbaring van Johannes. Volgens Ezechiël (I hoofdstuk) ziet de profeet God in menschengedaante als regent en rechter van en over heel de wereld, gezeten in regenboogglanzen op een troon, waaronder vier raderen, welke bewogen worden door wezens, elk met vier aangezichten als van een mensch, een leeuw, een os en een arend. En het vierde hoofdstuk der Openbaring van Johannes verhaalt van den troon, waarop God is gezeten van aangezicht gelijk aan jaspis en sardius of kornalijn, omstraald door een regenboog als van smaragd en omgeven door de 24 tronen der ouderlingen, in het wit gekleed en goud gekroond. Voor den troon Gods staat het Lam, d.i. Christus. En bij den troon van den EENEN zijn vier levende wezens: het het het het
eerste wezen een leeuw gelijk, tweede gelijk een kalf, derde met eens menschen aangezicht en vierde als een vliegende arend.
Naar deze gegevens zijn de Evangelistensymbolen: voor Mattheus de engel of mensch, voor Marcus de leeuw, voor Lucas het rund en voor Johannes de adelaar. Reeds Irenaeus, de hiervoor genoemde Grieksche kerkvader uit de 2de eeuw, zegt hiervan, dat de leeuw de koninklijke waardigheid van Christus verbeeldt; het kalf zijn priesterlijk ambt; het
IX
AFB. 8. DÜNWEGE (OMSTR. I 5 2 0 ) . LUCAS-ALTAARSTUK, MUSEUM TE MUNSTER. (FOTO DR. F . STOEDNER).
X
JAN GOSSAERT, GEZEGD MABUSE ( I 4 7 5 — 1 5 4 1 ) . LUCAS SCHILDERENDE MARIA EN 11 KT KINDKKK. NATIONAAL MUSEUM TE PRAAG. (FOTO DR. F. S T O E D N E R ) .
XI
AFB. 10. JAN GOSSAERT, GEZEGD MABUSE (1475—154I). MARIA EN HET KINDERE IN EEN WOLK NEDERDALEND EN IN BEELD GEBRACHT DOOR LUCAS, WIENS HAND BESTUURD WORDT DOOR EEN ENGEL. KUNSTHISTORISCH MUSEUM TE WEENEN. (FOTO WOLFRUM).
XII
AFB. 1 3 . APSIS MOZAÏEK IN DE KERK SANTA PRUDEXZIANA TE ROME, 4DE EEUW. (FOTO SANSAINl).
•jp XU(Nlliiy)uj|T|.jULNHJU JUU4TSVATt0 v
AFB. 1 4 . DE EVANGELIST'JLUCAS. KAROLINGISCH EVANGELARIUM (9DE EEUW). EVANGELARIO Dl LORSCH. VATICAANSCHE BIBLIOTHEEK. (FOTO SANSAINl).
AFB. 2 . MENOLOGIUM GRAECORUM ( g 8 o ) . LUCAS MINIATUUR. VATICAANSCHE BIBLIOTHEEK. (FOTO SANSAINl).
G
LUCAS, DE PATROON DER SCHILDERS.
25
wezen met menschengelaat zijn incarnatie, d.i. zijn mensch- of vleeschwording en de arend de genade van den Heiligen Geest. Jeremias de Decker (1610 tot 1666) veroorloofde zich deze dichterlijke vrijheid in zijn: Vier Evangelisten. De schilders in 't gemeen, die malen of verzinnen Een Engel bij Matthys of Serafijnschen man. By Marcus eenen Leeuw, verhit op overwinnen. By Lucas eenen Os, een Arend by Sint Jan. En 't is niet vreemd gemaelt, 't is (dunckt my) wel verzonnen Want Jesus, 't Opperhoofd der Serafynsche schaer, Wierd als een Os geslacht, heeft als een Leeuw verwonnen En voer ten hemel op gelyk een Adelaar. Het rund, of naar het spraakgebruik hier te lande de os, werd het Lucassymbool. Het oudste ons gebleven voorbeeld daarvan is te zien in de Apsismozaïek van de kerk Santa Prudenziana te Rome. Het is een werk uit de 4de eeuw. (Afb. 13). In het hemelsche Jeruzalem troont Christus te midden der Jongeren. Achter deze is een met goudkleurige pannen gedekte galerij en daarboven verrijst het kruis. Ter weerszijden zien we twee vrouwelijke gestalten met kransen in de hand. Het zijn de H. Prudenziana en de H. Praxedis. Of het zou volgens een andere opvatting moeten voorstellen de huldiging van Christus door Jodendom en heidendom. In de wolken vertoonen zich als gevleugelde halffiguren een engel, een leeuw, een os en een adelaar. Deze dierensymboliek is zeker ook bevorderd door de groote plaats, die aan de dieren in 't algemeen werd gegeven in den vóór- en vroeg-middeleeuwschen tijd. In de letterkunde leidde dit tot de dierfabel en het dierenepos, o.m. tot onzen Vos Reinaerde. De Evangelistensymboliek treffen we in de vroege middeleeuwen en later geregeld aan in miniaturen van handschriften, in mozaïeken, in beeldhouwwerken en op altaarstukken. Een Karolingisch kunstwerk is het Evangeliarium, dat in de bibliotheek van het Vaticaan berust en waarvan de Lucas reproductie (Afb. 14) afkomstig is. Het antieke voorbeeld is ook hier nog gevolgd, doch een zin voor de werkelijkheid is reeds merkbaar in de innerlijke bewogenheid, die uit de figuur van Lucas met de wijd geopende oogen en den vorschenden blik spreekt. Vele Romaansche en vroeg-gothische kerken, o.m. die van Saint Trophime te Ar les en die van Chartres (beiden 12de eeuw), geven in het tympanon boven den hoofdingang Christus in de mandorlo te zien en de
26
LUCAS, DE PATROON DER SCHILDERS.
D
Evangelisten daaromheen als engel, leeuw, rund en adelaar. Een mandorla is een amandelvormig boogschild, dat vooral in de vroege middeleeuwen voorkomt en dat ten onrechte weieens wordt genoemd een amandelvormige nimbus. Ten onrechte, immers het hoofd van den daarin tronenden Christus is reeds omgeven door een stralenkrans. Doch wat de mandorla bedoelt is meer, om Christus af te zonderen van de hem omgevende figuren, daardoor zijn grootheid accentueerend. Tijdens de Renaissance en later worden de symbolen der Evangelisten steeds minder toegepast. Alleen aan den gevleugelden os als helmteeken boven het wapenschild met de drie zilveren nagelkoppen op blauwen grond, ter aanduiding van de drie zusterkunsten, bouw-, beeldhouw- en schilderkunst, blijft een schildersgenootschap in 't algemeen en een Sint Lucas-vereeniging in 't bijzonder getrouw in zegel of vaandel, of om zich naar buiten kenbaar te maken bij feestelijke gelegenheden. AANTEEKENING. Een door mij zeer gewaardeerde opmerking, ontvangen van Dr. G. J. Hoogewerff, Dir. v. h. Ned. Hist. Inst. te Rome, moge hier een plaats vinden. Zie Juni-aflevering: afb. I en pag. 390 regels 6—12 v. b. De als plaat I afgebeelde „Madonna met Kind" naar een foto van Sansaini stelt niet een mozaïek voor, doch het paneel zelf, dat door den Evangelist Lucas zou zijn geschilderd. De legende zegt, dat het op 5 Augustus 352 door Paus Liberius zou zijn gevonden onder wonderdadig gevallen sneeuw. (Mirabiliae Romae). Twee legenden zijn hier echter versmolten: de stichtingslegende van de kerk, oudtijds „Santa Maria della Neve", wijl de Madonna door een wonderdadigen sneeuwval er de omtreklijnen van zou hebben aangegeven, en de oorsprong van het schilderstuk. In werkelijkheid gaat het om een Byzantijnsch paneel, dat men omstreeks 1200 mag dateeren. Verdere bijzonderheden zijn te vinden in: Giovanni Biasotti: L'immagine della Madonna detta di S. Luca a S. Maria Maggiore a Roma, welk opstel verscheen in het „Bolletino d'Arte" van 1916, p.p. 231—236. LITERATUUR. Ernst von Dobschütz, Christusbilder. Leipzig, 1899. The Catholic Encyclopedia. London, 1910. Wetzer und Welte's Kirchenlexikon, 1884. H. Bakels, Beknopt Bijbelsch Woordenboek. Amsterdam, 1917. Il Menologio di Basilio 2 (Cod. Vaticano Greco, 1613). I. Testo. 2. Tavole. Torino, 1907. J. P. Migne, Patrologia Graeca. Paris, 1857 e.v. Gregorovius, Athenaïs Geschichte einer Byzantinischeti Kaiserin. Leipzig, 1892. Th. Zahn, Cyprian von Antiochiën und die Deutsche Faustsage, 1887. Geschichte der Kunst aller Zeiten und Völker von Karl Woermann. Leipzig und Wien, 1919. De Gilden door A. J. M. Brouwer Ancher, 's Gravenhage, 1895. Geschiedkundige aanteekeningen over Haarlemsche schilders, door A. van der Willigen Pzn., Haarlem 1866. Schildersvereenigingen te Utrecht door Mr. S. Muller Fzn., Utrecht, 1880. Rekeningen van de Gilden van Dordrecht door Mr. Dr. J. C. van Overvoorde, 's-Gravenhage, 1894. Middelnederlandsche Epische en Lyrische Poëzie door Dr. G. Engels, Zutphen, 1911.