DE RELIGIE VAN DE RIJKEN Amsterdam (Ekklesia in de Rode Hoed), 24 april 2016. Toespraak van Alex van Ligten LUKAS 12:13-34
1. We denken het eigenlijk al bij voorbaat te weten: de religie van de rijken is geld, het vergaren en vermeerderen ervan en alles afmeten in termen van kosten en inkomsten. De voorbeelden liggen voor het oprapen: de grote geldvergaarders, de kortzichtige regeerders, over de balk gesmeten overheidsgelden enzovoorts. We zullen ze eens even aanpakken, zij het helaas slechts verbaal. Maar dan realiseer je je dat Jezus die rijke idioot met al zijn geld en goed waar hij niet meer van genieten kan, neerzet in een parabel, een gelijkenis. En dat betekent dat hij alle toehoorders van zijn verhaal van harte uitnodigt zich te identificeren met die rijke idioot. Niet om langs de kant gelijkhebberig afkeurend te doen, maar om in de ons voorgehouden spiegel te kijken en daarin – een rijke dwaas te zien. Dat valt dus tegen. En die graaiers doen we dan een andere keer wel weer. Daar zit ook een voordeel aan. Want bij nader inzien is er niets ergers dan een gezelschap bijeen te hebben vol tevredenheid over de eigen keuze’s, inzet, overtuiging. Dus misschien is het juist wel goed dat ik er op tijd achter kwam dat we hier niet samen moeten zijn als een zaal vol gelijkhebbers, die in een boze wereld gelukkig aan de goede kant staan. Maar dan dreigt het gevaar van de andere kant, namelijk dat zo’n stuk zich laat lenen om onszelf en elkaar eens flink de mantel uit te vegen. Op zich geen probleem, ook zoiets moet zonder al te veel moeite te doen zijn. Alleen: toen ik de tekst goed las, kreeg ik een vaag vermoeden dat Jezus hier niet loodzwaar van de ernst en met één en al waarschuwing zich tot zijn leerlingen richt, maar dat er een heel andere toonhoogte wordt aangeslagen. Dat kan ik niet bewijzen, het is een vermoeden. Ik ben altijd jaloers op vertalers van nog levende schrijvers. Ik weet niet of ze het ook wel eens doen, maar ze hebben in elk geval de mogelijkheid om in gevallen van twijfel hun auteur op te bellen en te vragen wat hij of zij met deze of gene passage bedoeld heeft. Ik had van de week Lucas graag gebeld. Of gewild dat hij andere moderne hulpmiddelen had kunnen gebruiken. Want tegenwoordig is er voor iedere mail, bij elk sms-je en op alle apps een keur aan kleuterplaatjes te vinden waarmee je de bedoeling van wat je schrijft duidelijk kunt maken. Als ik een grapje maak, kan ik dat er meteen in een plaatje bijzetten. Dat is mooi, dat dat kan. Zo laat je wel blijken dat je de geadresseerde geen gevoel voor humor toedenkt, maar ach, het is beter om toch maar op zeker te spelen. Vroeger hadden we in geschreven teksten alleen het uitroepteken tussen haakjes waarmee we poogden te zeggen dat het eraan voorafgegane leuk bedoeld was. Nu hebben we de emoticons. Op Internet zie ik een stukje van een mevrouw die daar heel erg tegen is omdat het volgens haar funest is voor onze taalontwikkeling. Ze schrijft funest met twee nn-en, dus we zijn al te laat, het kwaad is al geschied.
2. Jezus’ woorden lezend zou ik graag gezien hebben dat Lucas over dat jongste hulpmiddel had kunnen beschikken. Nu moet ik geheel op eigen gezag proberen u te overtuigen van het feit dat Jezus met mildheid en zelfs lichte spot heeft gesproken. Ik leid dat af uit de twee woorden waarmee hij zijn toehoorders aanduidt. – Eerst ‘kleingelovigen’ (vs 28). Dat werd de kerkgangers vroeger nog wel eens flink ingewreven: ja, dat zijn júllie, en dat zou niet zo moeten zijn. Je moet geen klein geloof hebben, maar juist een steeds groter wordend geloof. In dienst van een beetje boetepreker was het een prima begrip om de gemeente des Heren erop te wijzen dat ze zich moesten schámen! Jullie hadden allang veel verder op het pad der zaligheid moeten zijn. En of dat nog goed kwam, daar hadden de voordragers van zulke preken een hard hoofd in. Maar dat is het niet. Wat ik Jezus’ woorden hoor is: ze zijn nog pas zulke groentjes, kleintjes in het geloof, Chouraqui maakt er in het Frans iets van als ‘ukkies in de kunst van het vertrouwen’. – Twee zinnen verder spreekt Jezus ze aan met ‘kleine kudde’. In de Statenvertaling ‘gij klein kuddeke’, en dat doet regelrecht vertederend aan. En dat is het precies: Jezus ziet ze staan, of zitten, en denkt: ach gut. De geloofskleintjes. ‘t Is nog te groot voor ze, en ze zijn maar met zo weinig, een plukje schapen in de veel te grote weide van de wereld. Hij bestraft ze niet, maar heeft met ze te doen. In dit gedeelte (en misschien wel in alles wat hij ooit tegen wie ook gezegd heeft) zit een ondertoon van mededogen. Die ondertoon zit ook in de gelijkenis. 3. Er wordt niet hevig geoordeeld, er wordt over de rijke egoïst geen donder en bliksem uitgestort. Hij wordt dwaas genoemd, αφρων in het Grieks, dat alle keren dat het in de evangeliën en de brieven voorkomt meer de klank heeft van een onnozele domheid dan van een soort die je iemand kwalijk kunt nemen. Meer ‘hoe kan je nou zoiets stoms doen’ dan ‘wat ben jij ook altijd een stommeling’. De wijze waarop de parabel verteld wordt is heel subtiel. Die rijke man staat zichzelf toe te proosten met ‘dan zal ik zeggen tot mijn ziel’, hij heeft het over ‘mijn vruchten’, ‘mijn schuren’, ‘mijn goederen’, en gebruikt in de woorden tot zichzelf enkel en alleen de eerste persoon enkelvoud: ik-ik-ik. In dat licht is het wel fijntjes dat Jezus zijn gelijkenis begint met: ‘Van een rijk man had het land een grote oogst opgebracht.’ Het lánd heeft vrucht gedragen, daar is die rijke rijk van geworden. Datgene wat het land, de aarde gegeven heeft, noemt hij nu ‘van mij’. Eén iemand gaat bezitten wat allen toebehoort. Dit geldt in het algemeen voor rijkdom: wie te veel heeft zoals die rijke man, geen schuren groot genoeg om alles in te stouwen, die heeft te hard gewerkt. Of te veel berekend voor zijn werkzaamheden. Of het is hem aan komen waaien. In elk geval: er deugt iets niet als je meer hebt dan je nodig hebt. De gevolgen worden in het verhaaltje in een notendop getekend. Want wie ook van het te vele uitroept: ‘van mij!’, die is meteen zoek voor de rest van de mensheid. Andere mensen komen in de afwegingen van de man uit de parabel niet voor. Dat zijn de gevolgen van de rijkdom en dat wordt ook de religie van de rijken: alles draait om het ik, om mij. Communiceren doe je nog alleen met je eigen spiegelbeeld en de zorgen die je hebt betreffen het instandhouden en vermeerderen van je aardse zekerheden. Met altijd de angst dat het je kan ontvallen, dus je kunt niet genoeg op zeker spelen. De rijke in het verhaaltje overschreeuwt zichzelf met zijn ‘Ziel, jij hebt veel goeds voor vele jaren. Rust, eet, 2
drink, wees vrolijk.’ Zelfs als hij jij zegt, heeft hij het tegen zichzelf. Maar wat hij wil en beweert, dat kan die arme ziel helemaal niet áán, dat is te veel. ‘Nog vele jaren’, dat gaat de enkeling boven zijn macht. En niet allen de enkleling. Zijn de meerjarenplannen van het bedrijfsleven en de politiek ook niet vaak tijdverspilling, omdat ze zomaar weer achterhaald zijn door nieuwe ontwikkelingen en vanwege feiten die over het hoofd gezien zijn? De ‘nog vele jaren’ die de man zijn ziel toewenst, blijken te bestaan uit ‘nog deze nacht’. Een Predikerachtig einde: wat jij voor elkaar hebt gekregen, voor wie zal dat zijn? Alles wat je bijeen gebracht hebt, wie gaat daarvan profiteren? Jij zelf niet. ‘Zo gaat het iemand die schatten oppot voor zichzelf en niet rijk is voor God.’ Dat laatste, rijk zijn voor God, betekent: met je rijkdom gericht zijn op God, ermee naar Hem toeleven. Het is opmerkelijk dat rijkdom op zich nergens in de bijbel wordt afgekeurd. Rijkdom is niet per se een schande. Maar de vraag is wel altijd wat je ermee doet. De bijbelse definitie van rijkdom zit in een oud Sintmaartenliedje: ‘Hier woont een rijk man die veel geven kan.’ Rijk zijn = veel kunnen uitdelen. 4. Jezus’ remedie tegen de religie van de rijken is: losser leven, zorgelozer, zo min mogelijk tobben over zaken die je zelf niet in de hand hebt, waar niets anders mee aan te vangen valt dan ervan wakker liggen. Niet zoveel vruchten plukken dat je ‘t niet meer kwijt kunt, maar de dag plukken. Die kunst van de vogels en de bloemen afkijken. Maar alvorens me te storten op het genieten van de leliën des velds en in onbezorgdheid hoger dan koning Salomo te reiken, moet me nog iets van het hart. Dat is dat we in de religie van de rijken wel erg onnadenkend meegaan en er geheel en al aan gewend zijn geraakt alles in termen van geld uit te drukken. Ik moest een tijd terug een praatje aanhoren van de toenmalige wethouder onderwijszaken van onze gemeente. Die vertelde van een bijeenkomst met de leerlingen van een van de middelbare scholen. Hij had ze gevraagd of ze wisten wat ze per dag kostten, die leerlingen. Nou, ze hadden geen idéé! Uit het publiek kwam de reactie: ‘Maar die vraag klopt toch ook niet? Die léérlingen kosten niks; de docenten, het gebouw, de ambtenaren, die kosten wat. En u, de wethouder.’ Hij begréép het niet eens. Hij antwoordde met een omstandige uitleg over hoe je dat kon berekenen, wat een middelbare-schoolleerling per dag aan de gemeenschap kostte. Daar was een formule voor. Dat kon je vaststellen. Precies zoals dat met een ziekenhuispatiënt en de bewoners van een verzorgingsinstelling ook kan. Er is helaas geen formule die berekent wat kunstmatig duur gehouden medicijnen, consultants en alle tussenlagen management de samenleving kosten en er valt ook niet te berekenen wat het batig saldo voor de samenleving is van een leerling, mits goed opgeleid en met liefde begeleid; of wat een oude man of vrouw in een lang arbeidzaam leven de maatschappij al opgeleverd heeft. Het zijn overigens kostenplaatjes die niets duidelijk maken of oplossen. Ze zijn louter bedoeld om mensen te vernederen, om tegen ze te zeggen: jij bent een onkostenpost. Zoals ook het berekenen van de schuldenlast van arme landen een manier is om die landen te vernederen, niet om aan hun rampzalige situatie iets te verbeteren. Zoals dat ook het geval is bij de 3½ miljoen Nederlanders die aan de grond zitten, waarvan de helft uitzichtloos, met steeds hoger oplopende schulden, zonder mogelijkheid om daaruit te komen. Eén op de vijf huishoudens in Nederland zit in de problemen. De kosten zijn hoger dan het inkomen, het ene gat wordt met 3
het andere gedicht, de post niet meer opengemaakt, maar de kosten moeten coûte que coûte voldaan worden en juist door dat rigide toe te passen – en dat doen onze wetten en de uitvoerders daarvan – wordt de situatie steeds nijpender. Veel van mijn weerzin zit in dat vreselijke werkwoord ‘kosten’ en alle woorden waar dat in verwerkt zit. Dat in het parlement ongeveer de hoogste aanbeveling voor een nuttige nieuwe wet is dat hij kostenneutraal kan worden ingevoerd – vreselijk. Maar dit soort jeremiades afsteken – én ze aan moeten horen – dat kost energie en het gaat van onze kostbare tijd af, dus laten we ons voornemen daar niet meer aan mee te doen en niet alles in geld uit te drukken. 5. Me met dat goede voornemen opmakend voor het vervolg van de toespraak, zie ik dan tot mijn ontsteltenis dat er iemand is in dat Lucasgedeelte die zich wel van die wijze van uitdrukken blijft bedienen, van kosten en baten. Jezus. Hij is wel geen financiële autoriteit, maar wel ónze hoogste autoriteit. Als hij ons aanraadt om in alles wat we doen, alles wat we willen betekenen en berekenen, op God en zijn koninkrijk gericht te zijn en erop te vertrouwen dat God ons geven zal wat we nodig hebben, ‘jullie hemelse vader wil niets liever dan het koninkrijk geven aan jullie’, dan komt daar achteraan: ‘Verkoopt wat je bezit, weest vrijgevig en vol erbarmen. Maakt onverslijtbare beurzen, een onuitputtelijke schat in de hemel, geen dief kan erbij, geen mot vreet ze aan. Waar je schat is, daar zal ook je hart zijn.’ Je hart, dat is in de bijbel niet zoals bij ons de zetel van het gemoed, het warme hart dat je deze of gene kunt toedragen, maar het is de richting die je inslaat. In oude eucharistiegebeden stonden regels waarin je dat kon horen: ‘Omhoog de harten’, ‘Wij hebben ons hart bij de Heer’: naar Hem gaat al onze concentratie, op Hem zijn wij gericht. Dus ‘waar je schat is, daar zal ook je hart zijn’, dat betekent: alles in jou gaat daarnaar uit, is daarop afgestemd. Met die schat is dan wel wat anders bedoeld dan goud, zilver en armbanden met diamanten in een piratenschatkist. Vrede, gerechtigheid, liefde, de grote schatten van het ware geloof, ze worden hier verpakt in een paar favoriete woorden van de haute finance: verkopen, beurzen, schatten. Maar ze klinken hier als oproep om vrijgevig en vol erbarmen te zijn. 6. Is dit alles nu alleen maar bedoeld voor de enkele ziel, voor het privégedrag van ieder van ons? Of heeft het ook een vertaling nodig in het groot, in politieke zin? Alles wat politiekcorrect is in mij roept ja. Natuurlijk moet dat. Maar alles in mij wat enigszins op zijn hoede is, zegt: laat daar niet alles van afhangen. Je kunt, juist door het in het groot te willen organiseren, jezelf en je eigen teveel, je eigen rijke dwaasheid, wegschuiven en ontkennen. Je zoekt wel. Waar kun je heen, waar vind je politiek onderdak met het verlangen naar gerechtigheid, naar ‘een nieuwe wereld waar brood en recht en waardigheid en liefde is voor al wat leeft’? Nog een partij erbij, voor vrede en gerechtigheid? De PVVG? Ik ben bang dat die zich al kort na de oprichting zal willen mengen in het debat over typische Nederlandse halszaken als naveltruitjes op de middelbare scholen en opgeblazen kwesties als Grexit en Brexit. 4
7. Maar het kan toch maar niet altijd zo doorgaan, van kwaad tot erger? Misschien hebben toch de zachte krachten in onze wereld de meeste kracht; de mensen die het gewoon maar wagen zelf zo te leven, vrijgevig en vol erbarmen. Geen grote woorden, maar kleine daden. De hamvraag blijft ‘waarom wij met weinigen bezitten wat allen toebehoort’. Dat kan zo niet eeuwig doorgaan. Daartegen moeten wij in verzet komen. En ‘verzet begint’, in de woorden van Remco Campert niet met grote woorden maar met kleine daden zoals storm met zacht geritsel in de tuin of de kat die de kolder in z´n kop krijgt zoals brede rivieren met een kleine bron verscholen in het woud zoals een vuurzee met dezelfde lucifer die de sigaret aansteekt zoals liefde met een blik een aanraking iets dat je opvalt in een stem jezelf een vraag stellen daarmee begint verzet en dan die vraag aan een ander stellen. iemand weigert de schelp iemand houdt op met dansen iemand smijt de kroegbaas de kruik in ´t gezicht iemand zegt opa de pest met je oude verhalen iemand wil het alfabet leren iemand pakt de opzichter z´n zweep af iemand steelt een geweer iemand zegt dit is mijn grond iemand staat zijn dochter niet af aan de landheer iemand antwoordt niet met twee woorden iemand houdt zijn graan verborgen iemand viert geen feest als de vrachtwagens komen iemand spuugt op de grond als hij de soldaten ziet iemand snijdt de banden door 5
iemand verschuilt zich in het woud iemand droomt niet meer iemand richt zich op iemand is voor altijd wakker iemand stelt de vraag iemand verzet zich en dan nog iemand en nog iemand en nog. Zo moge het zijn.
6