~O!O ieder moment van het proces het advies van rechtsgeleerden ingeroepen worden.
12. 13. Na enige tijd dienden de partijen hun deducties in, dat zijn de slotpleidooien, die puntsgewijs kracht moesten geven aan hun visie over wat recht is. De deductie bleef voor de tegenpartij geheim. Als ook de deducties waren bestudeerd verzochten de partijen om opening van het vonnis. 14. Dan spraken de schepenen vonnis. Hiermee was een proces afgelopen. In civiele zaken kon men vervolgens in beroep gaan bij een hogere rechtbank, maar bij criminele rechtspraak was geen beroep mogelijk. Tot het einde van de 188eeuw huldigde men namelijk de rechtsregel: hij die bekent gaat niet in beroep. Vandaar ook, dat bekentenissen al dan niet door middel van pijnbank afgedwongen zo belangrijk waren. Vonnissen werden veelal onmiddellijk na aanzegging van het vonnis uitgevoerd. Voor dat doel werd zo nodig een demontabel schavot opgebouwd in de uren voor de terechtstelling. Zo'n proces met alle franjes erom heen kon behoorlijk in de papieren lopen. Men moet daarbij denken aan kosten als:
. de presentiegeldenvan de schepenenmogelijkmet verteringskosten,
. de reiskostendie de drossaardmaakte voor . . . . .
ondervragingen, de schrijflonen voor de secretaris of zijn klerk, de advieskosten van rechtsgeleerden, de extra werkzaamheden van de vorster, het transport van het schavot, het opbouwen van het schavot,
. de salariêringvan de beul voor alle afzonderlijke handelingen,
Een D1Îadadiger wordt naar het achavot gebracht
Terechtstelling van edellieden op last van de Bloedraad.
Jotj2 . de aanwezigheidvan de gewapendeburgersen hun drinkgeld, . .
de trommelaar bij de terechtstelling, de bodelonen voor de eventuele briefwisseling,
En dan zijn er waarschijnlijk nog een aantal posten op te noemen, die niet zo helder in de dorpsrekening te herkennen zijn. Kortom de behandeling van een rechtszaak was in die dagen ook in financieel opzicht geen kleinigheid. Vonnissen werden beslist niet naar willekeur door de schepenen vastgesteld. Het advies voor straftoedeling, dat men van rechtsgeleerden ontving, was gebaseerd op rechtsbeginselen uit die tijd en op sancties vastgesteld in de plakkaten van de landsoverheid. Hiermee raken we aan het aspect straftoemeting. Over straffen. Bij het lezen van de vonnissen moet men steeds in gedachten houden, dat men bij de strafrechtpleging in de 178 en 18& eeuw van de gedachte uitging, dat "de straf een wreking van de misdaad was, door de overheid gedaan tot afschrikking van anderen". Men strafte niet de persoon maar de daad. Vanuit die gedachte kon het voorkomen, dat op 4 mei 1775 vonnis werd uitgesproken over het lijk van Willem van Beek. Van Beek, 46 jaar oud had zich veelvuldig overgegeven aan het plegen van inbraken, diefstallen, stroperijen en meer wat god verboden heeft. Zijn vonnis zou bijgevolg ook niet van een eerbare en milde soort zijn, maar eerder uitdraaien op radbraken met wat bijkomende lijfstraffen volgens de normen van die tijd. Willem liet het zover niet komen, hij verhing zich in de gevangenis. Dat was dan tegelijk zijn laatste misdaad, want zelfmoord werd beschouwd als een misdaad tegen de Goddelijke Majesteit en als zodanig bestraft. Het lijk werd daarom op een horde naar de galg gesleept en daar in de mik gehangen, waar het moest blijven hangen tot voorbeeld voor anderen
.3DqJ totdat het "door de lucht en de vogelen des hemels zou zijn verteerd". Niet echt eerbaar dus. Elk misdrijf had een eigen vorm van vergelding en lang niet ieder misdrijf werd met de dood bestraft. Voor een moord gold in de 17-de eeuw in het algemeen de straf met het zwaard, dat wil zeggen onthoofding. Voorbeelden daarvan zagen we in de vonnissen uitgesproken tegen Christoffels Gijsbrechts Christoffels in 1608 en tegen Jan Adriaen Jacob Claes in 1640. In 1666 bracht zo'n terechtstelling weer het nodige volk op de been. Ditmaal was het de beurt van Cornelis Cornelissen Keij, die aanvankelijk bij verstek was veroordeeld. Hoewel hij door zijn vlucht alleen al schuld bekend had, kon de schout ook bewijzen, dat Keij op 13 december 1665 zonder enige aanleiding Frans Jeronimus Stoffelen had vermoord. Toch werd er een compleet nieuw en ordentelijk proces gevoerd. Op alles gelet hebbend verklaarden de president en schepenen tenslotte, dat de gevangene door zijn misdaad lijf en goed verbeurd had en dat "denselven dientengevolge zal werden gebrocht ter plaatse daer men gewoon is justitie te doen en aldaar anderen ten exempel gestraft te werden metten sweerde soo datter de doot naer volge". Dit vonnis werd vastgesteld op 2 juli 1666, uitgesproken op 5 juli en diezelfde dag uitgevoerd. Diefstal, bedelen, vagebonderen en ontduiking van verbanning , kortom lichtere misdaden waarbij geen sprake was van recidive, werd veelal met geseling en verbanning, dan wel met geseling, brandmerking en verbanning ofwel geseling en tuchthuisstraf bestraft. Recidive werd zwaarder gestraft. Geseling kon met de koorde om de hals plaatsvinden, hetgeen dan betekende dat herhaling met de doodstraf bedreigd werd. Deelname aan het bendewezen, waarbij misdrijven als diefstal, inbraak, geweldpleging en soms zelfs moord begaan werden, werd zeer zwaar en zeer wreed gestraft. In april 1721 bekende Jan Hommans onder scherpe ondervraging: "de schroeven op de duimen en de schenen gezet" van kindsbeen
J09~ af vagebond en booswicht geweest te zijn. Hij wist niet waar en wanneer hij geboren was. Lijfelijk onderzoek wees uit dat hij meermalen gebrandmerkt was. Hij had een lijf vol littekens, die hij had overgehouden van de diverse zware geselingen alsmede van vechtpartijen waarbij het gebruik van een mes niet geschuwd was. Dus een recidivist ten voeten uit. Ook te Oosterhout en Drongelen had hij ernstig huisgehouden. Hij hoorde tenslotte een vonnis uitspreken waar je niet vrolijk van werd. Namelijk werd eerst zijn rechterhand afgehakt, daarna werd hij levendig geradbraakt van onderaf en tenslotte werd zijn hoofd afgehakt. Dat laatste zal hij wel niet meer bij vol bewustzijn hebben meegemaakt. Het dode lichaam moest op het rad gehangen worden, de afgehakte hand boven het lichaam aan een paal genageld en het hoofd op een pin gezet. Mannen werden vaker terechtgesteld dan vrouwen, enerzijds omdat de criminaliteit van mannen vaak gewelddadiger was, anderzijds omdat vrouwen vanuit hun ondergeschikte positie in die eeuwen minder voor het criminele voetlicht traden. Maar ook vrouwen ontliepen de doodstraf niet als hun misdaden daar aanleiding toe gaven. Zo werden in 1716 twee vrouwen voorgeleid te weten Regina Elias Joris geboren te Neurenberg en Maria Jacobs uit Deventer. Beiden hadden zo niet van jongs af aan dan toch gedurende lange tijd een kwaad en ondeugend leven geleid en zich aangesloten bij een troep van zogenaamde heidenen of Egyptenaren zonder vaste woon- of verblijfplaats. Ze hadden voortdurend rondgezworven over het platteland zogenaamd bedelend, maar intussen de woningen binnendringend en berovend. Regina werd bij een. inbraak in het huis van Wouter Jacobs op Steenhoven op heterdaad betrapt. Bij haar eerste verhoor op het Vrijheidshuijs ontkende zij pertinent ooit met justitie in aanraking te zijn geweest. Maar lijfelijke controle bracht aan het licht, dat zij was gebrandmerkt. Daarop bekende zij zo'n elf jaar voordien te zijn opgepakt door de justitie te Dresden in Saxen en daar te zijn gegeseld en gebrandmerkt. Vervolgens bekende zij nog een aantal inbraken ondermeer bij Barbara Sinjoor onder Breda. Toen zij ook daar bij haar euveldaden werd gestoord was zij naar buiten
Joqi' gevlucht,maar had zijniet nagelaten Barbarate dreigen haar huis bij dag of nacht in brand te steken. Dat alles bij elkaar was net een beetje te veel van het kwade,temeer omdatjuist in die periode heel Brabanttoch al geteisterd werd door dit soortcriminaliteit.Bovendienzag het er nietnaar uit,dat Regina een beter leven zou gaan leiden. Daarnaast spraken de plakkatenvan 20 oktober 1693 en 6 januari 1707 duidelijke taal en nadat ook rechtskundigadvies was ingewonnenover de toemetingvan straf,veroordeeldede schepenbankhaar ter dood op 10 decemer 1716.Op diezelfdedag werd het vonnis uitgesprokenen uitgevoerd.Zij werd door de scherprechter aan een paal meteen koordgewurgd. Haarzuster in het kwaadMariaJacobs was eveneens van de partijbijde inbraakbijWouterJacobs op Steenovenen mede betrapt bijde inbraakbijBarbaraSinjoor.MaarMariavertoonde geen brandmerken konderhalvenietvan recidivebeschuldigd worden.Ook werd haar het dreigementvan brandstichting niet ten laste gelegd. Haarvonnisluiddedaaromslechts : met den koorde om den hals strengelijkmet roeden gegeselt te worden door de scherprechter, daarna gebrandmerkten vervolgensvoorhet levengebannen uitde vrijheidOosterhout en de Baronievan Breda. Zijondergingdit vonnisgelijktijdig met ReginaJoris. Een derde vrouwspersoonkwam er beter van af. Dat was Catharina Zeters, die aan de inbraken had meegedaan, gevangen was genomen, maar had weten te ontsnappen. Zij was geêvadeerdzoals menzo netjes aantekende. De doodstrafdie vrouwenwerd opgelegdwas veelal niet van het oneerbare soort zoals dat aan mannen kon wordenuitgesproken. Vrouwenwerden eerder gewurgd dan gehangen. Onthoofdingen radbrakingvan vrouwenwerd in de Oosterhoutse archieven nog niet aangetroffen.Maar de lichamen van terechtgestelde vrouwenwerden soms wel op het rad gehangen als afschrikwekkendvoorbeeld voor anderen. Tenminste het stoffelijkoverschot van Regina kreeg die
Jclo educatieve taak nog te verrichten, nadat het leven eruit gewurgd was. Een specifieke eis van de aanklager treft men in 1643. Tegen Aert Geerit van Arkelens werd een straf geêist wegens vervalsing van een belastingkohier, waardoor hij de inwoners van Oosterhout meer geld had ontfutseld dan rechtens was toegestaan. De eis luidde: "afhakken van de rechterhand." Of hij die behandeling werkelijk heeft moeten ondergaan wordt niet duidelijk. Mogelijk heeft Aert Arkelens, die toch van betere stand was, voldoende geld gehad om zijn straf af te kopen. Het afhakken van ledematen werd meestal als bijkomende straf toegepast, voorafgaande aan het ter dood brengen. In 1628 werd tegen Nicolaes Jochums wegens het afbijten van een gedeelte van de duim van Jan Daniels een hoge geldboete geêist. Nicolaes Jochems had Jan Daniels met een riek bedreigd en al enkele malen licht geraakt, zodat Jan Daniels voor zijn leven moest vechten. In dat gevecht had Nicolaes Jochems hem het voorste lid van zijn duim zo goed als afgebeten. De eis was 35 gouden realen. Scherpe verhoren vonden eerst plaats na een tussenvonnis van de schepenen als zij oordeelden, dat een scherpe examinatie rechtmatig was om een bekentenis los te krijgen. In geval van bekentenis tijdens scherpe verhoor, moest de verdachte nadien wel buiten torture de bekentenis herhalen. Vrouwen ondergingen ook scherpe verhoren. Op 29 oktober 1692 werden de dames Maria Jan Peeter Huaerts en Alegonda Matthijs Kerckhoff veroordeeld tot scherpe examinatie. Zij werden beschuldigd van inbraak. Deze examinatie vond plaats op 5 november en op 7 november was dan de definitieve uitspraak. Daarin werd verwezen naar de scherpe examinatie, tijdens welke Maria Huaerts bekend had geboren te zijn in een tent toen het leger bij Raamsdonk lag. Haar bekentenis leidde tot het vonnis: gebracht te worden voor het vrijheidshuis en met een koord om de hals aan de kaak gesteld te worden, gevolgd door scherpelijke geseling met de roeden en brand-
7
JGJd
.'
1L Gokwa a...,....-... _.. Goyooi:
-.. ~
\ Lat-'-.
- ................ w.., _...., Oio ITWo'"
z,.
DiI\tiooIN .~~~ ..
~.. \ ....... :
N88. _. \., ,..... Z::H-:-~=-_-S=..-. Me..... 'r :
Loo4
Oiuil,
lilt
1toO
.
'
IIt:..:.~ ::-.;,... u _..... , ~.,............... Mlo ......... """-.~-.
, /: 1.' _."'8!i~~--. _~ ..u...~-~_~ ":;'jQ== ffti;.~ .. tt~ "".
NIIo8t_. r-:
,',
Mern..s _ AmIWa~'" 0.. dor.., ~rJIect : . Dioois\ 0111 'r fIosi aicI. Zoo
tMo8I8'" ..... "'-*................ ".,. .""",.~
'
,
.................. T_..~ ,;,I..fJIo.
Uiting van de reactie op de radicale democratit van 1748. Naar een prent uit die tijd, Atlas van Stolk, Rotterdam.
.Jb1
"
merking en tenslotte voor het leven verbannen uit de vrijheit Oosterhout. Alegonda Mathijs Kerkhofs, geboren te Roermond, onderging hetzelfde lot. Uit de verhoren was gebleken, dat nog twee andere vrouwen aan de gepleegde inbraak hadden deelgenomen, maar van hen wisten de beiden dames geen nadere benaming te geven dan Clara en Jenneken. Zij waren de dans ontsprongen. Inmiddels is het wel duidelijk, dat ook vrouwen onderling in bendeverband opereerden. Daarbij deed het er kennelijk niet toe of men elkaar voldoende kende. Lang niet elke ter dood veroordeelde werd na de terechtstelling in de mik of op het rad gehangen. Vaker werd het stoffelijk overschot bij de familie bezorgd of in een kist gelegd om begraven te worden. Deze bezorging was een taak van de beul zoals dat vermeld wordt in de Instructie voor de scherprechter binnen de Stad en Baronie van Breda, die in 1761 werd vastgesteld. Deze instructie is ontleend aan het plakkaat van 2 juni 1728 inzake de Eed van de scherprechter en desselts Instructie. De instructie van 1761 geeft naast een 5-tal artikelen betreffende de plichten van de beul, vooral een uitgebreide bloemlezing van het soort lijfstraffen, de hulpmiddelen die voor de uitvoering van deze straffen nodig waren en een lijst van de vergoedingen die de beul ambtshalve voor elke handeling in rekening mocht brengen. Het ter dood brengen leverde twaalf gulden op, maar moest het lijk op het rad gesteld worden, dan kostte die laatste handeling f 3-0-0. Geselen kostte f 3,- , maar voor het ophijsenen binden en voor de touwen en roeden die daar voor nodig waren betaalde men nog eens f 1-10-0. En zou daarbij de veroordeelde nog een strop om de hals moeten dragen, dan werd de prijs nog eens met f 1-0-0 verhoogd. Voor andere lijfstraffen, waarop de dood niet volgde, zoals oren afsnijden, door de tong steken, oog of ogen uitsteken, hand of vingers afhakken of een snede door de tronie geven, mocht f 3-0-0 in rekening gebracht worden. Het daadwerkelijkpijnigenverdiendef 6-0-0, maar bleef het bij dreigen dan verdiende de scherprechter
slechtsf 3-0-0.Somszat het meeen somszat het tegen1
J09Q Al een aantal keren zijn de termen "op het rad gebonden" en "in de mik gehangen" of "in de kettingen gehangen" gevallen. Dat soort behandelingen vonden plaats op of bij de galg, die aan de grens van de jurisdictie stond.
De plaats en functie van een galg. De galg, die gebruikelijk aan de grenzen van een jurisdictie stond, had allereerst de functie om de passant erop te wijzen, dat hij de grens van een rechtsgebied passeerde, binnen welke men de hoge justitie bezat. Een galg stond bijgevolg goed in het zicht op de grens van de heerlijkheid en langs die wegen die het drukst begaan werden. Er hebben door de eeuwen heen diverse galgen aan de grenzen van Oosterhout gestaan. Alleen laten de archieven ons in dat opzicht nog al in de steek. Er zijn voor 1685 geen dorpsrekeningen waarin men het oprichten of het onderhoud van de galg kan terugvinden. Een van de oudste gegevens die het archief van Oosterhout oplevert is een officiêle verklaring van drie oude Oosterhoutse mannen uit 1659, die zeggen, dat de galg vroeger op de grensscheiding van Oosterhout met Tetaringen stond bij de plaats waar de Tilburgsebaan aansluit op de Dongense baan en de Kalbergseweg en vanwaar vèèr de aanleg van de A27 ook de Lange Dreef begon die naar de Vijfeikenweg voert. Daar aan de A27 bij het benzinestation Kalix Berna ligt nu nog de gemeentegrens! Volgens de drie oude Oosterhouters was het een halve galg, dat wil zeggen een galg op slecht één paal, maar deze was al lang voordien door gerot en omgevallen. Waarom deze verklaring werd afgelegd is niet duidelijk. Heeft de stad Breda omstreeks die tijd zo relatief dicht bij de oorspronkelijke Oosterhoutse galg een nieuw galgenveld ingericht? Hoe het ook zij, de Oosterhoutse galg stond ten tijde van de verklaring in ieder geval niet meer bij Kalix Berna.
Men treft namelijk een aantal aantekeningenin de Oosterhoutsearchievendie er op wijzen,dat de Oosterhoutsegalg
~/oo omstreeks 1655 op de grens van Oosterhout en Dongen stond, nabij het bosgebied de Duiventoren. In februari 1654 leest men de aantekening: .. ses lopensaet Zaeijlant gelegen aent galgenbosch teijnde de Breede Heijstraet" en in maart van hetzelfde jaar: "... gelegen aen't galgebosch ". In 1655 :"... in de nieuwe ingeneempte int galgenbosch...". De Brede Heistraat sloot vóór de aanleg van het Wilhelminakanaal aan op de tegenwoordige Plantagelaan. Op oude kaarten wordt de Plantagelaan aangeduid als: de nieuwe baan van Breda. Dat juist die plaats zo geschikt was voor het oprichten van een galg heeft alles te maken met het feit, dat tot aan het einde van de 18de eeuw de doorgaande route tussen de steden Breda en 's-Hertogenbosch exact langs deze plek liep. Men volgde namelijk de route van Breda via Dongen en De Moer om over de hoge zanduitlopers van de Loonse en Drunense duinen via Loon op Zand en ten zuiden van het duingebied door, droogvoets de stad 's Hertogenbosch te kunnen bereiken en omgekeerd. Via Rijen en Tilburg kon men in die dagen nauwelijks reizen in verband' met de drassige bodem in het Rijense Broek. Niet alleen de postkoets volgde deze route. Ook alle verplaatsingen van legereenheden met de bijbehorende legertros tussen het oosten en het westen in het noordelijk deel van Noord-Brabant gingen langs deze route. Een uitstekende plaats dus voor een stevige galg! In de dorpsrekening van Oosterhout van 1685, treft men de betaling van 110 Er aan Anthony Wachtmans terzake van verdiend "smeeloon ende geleverd ijserwerck tot de galge oft gerichte breeder als bij specificatie". Kortom een galg met alle toebehoren, zodat men er ook terechtgestelden "in de mik kon hangen" als afschrikwekkend voorbeeld voor potentieel criminele passanten. Guiliam Mosselman en zijn 3 kornuiten waren in 1685 de eerste klanten van deze galg. In 1734 wordt er een nieuwe driestijlige galg opgericht op de plaats waar de oude gestaan heeft. In 1809 wordt een landelijke verordening uitgevaardigd, waarbij alle galgen in de buitenlucht geruimd moesten worden. Herhaald wordt dat doodvonnissen voor het Vrijheidshuis op de Heuvel werden voltrokken. Na een terecht-
J/ol
31P2 stelling werd het stoffelijk overschot, als het vonnis dat verplichtte, op een kar of horde naar de galg aan de grens van de jurisdictie gebracht en daar in de ketting gehangen tot de wind en de vogelen des hemels het lichaam hadden verteerd. Of een galg met zo'n blikvanger ook werkelijk preventief werkte blijft tenslotte een niet te beantwoorden vraag. Tot dusver lijken de 17e en 18e eeuw behoorlijk bloederig voor wat betreft de strafrechtpleging, maar in de 188 eeuw is een duidelijke kentering waar te nemen.
Het strafrecht wordt humaner in de 18-de eeuw. De uiterst wrede levensstraffen worden meer en meer vervangen door lijfstraffen in combinatie met vrijheidsstraffen of verbanning en lijfstraffen worden verdrongen door vrijheidsstraffen. De voorheen vaak zo langdurige verbanningen en vrijheidstraffen worden langzamerhand van meer beperkte duur. Natuurlijk bleven notoire criminelen, die zich aan excessieve misdrijven met geweldpleging hadden overgegeven nog voor radbraken met afhouwen van ledematen en hoofd in aanmerking komen. We zagen Jan Hommans, die in 1721 nogal te pakken werd genomen. En ruim 20 jaar voor hem, het is een bekend verhaal, onderging Anthonius de Paduas een iets wredere terechtstelling. Nog meer bekend is het verhaal van Adriaan van Campen. Zijn terechtstelling deed nog in 1787 de Bredase Markt tot in de verste hoeken volstromen met belangstellenden. Zien we echter de gang van zaken rond de veroordeling van Michiel Lubbers in 1764, dan etaleert het humaner worden van het strafrecht zich duidelijk. Bovendien wordt in zijn proces heel duidelijk, welke moeite er door de overheid werd gedaan om bewijzen te vinden, alvorens men aan een veroordeling toe kwam. Michiel Lubbers werd in 1763 gevangen genomen op verdenking van inbraak met geweldpleging te Ochten in de nacht voor Pinksteren 1761 ten huize van Dirk Merkenhof. Wegens zijn pertinente ontkenning van deelname aan dit misdrijf en mogelijke andere misdaden werd bij interlocutoir vonnis van de schepenbank besloten, dat hij gedreigd mocht worden met
JID3 de beul. Bleef hij ontkennen dan mocht hij met pijniging gedreigd worden en bij voortdurende ontkenning zou hij ter torture gebracht mogen worden. Dit vonnis werd niet op de simpele verdenking van inbraak geveld, maar op grond van degelijk ingewonnen informatie, verkregen verklaringen en verdere bewijzen. Maar liefst 22 afzonderlijke bewijsstukken waaruit, ondanks het halsstarrig ontkennen van Lubbers, zijn schuld duidelijk was. Maar een bekentenis was belangrijk, omdat een veroordeling op basis van een bekentenis niet voor hoger beroep vatbaar was. Het vooronderzoek in deze zaak was dan ook zeer gedegen. Zo was Michiel Lubbers naar Gorinchem gebracht en daar geconfronteerd met de gevangene Dirk Verhoeven, alias Dirk met de Zere Ogen of de Kletsoog. Op de beschuldiging van genoemde Dirk bekende Michiel tenslotte, dat hij zijn bijzit van dat moment genaamd Teun, de vrouw van Jan van Geffen, die gevangen zat te Rhenen had gedreigd "het aangezicht te zuIlen schenden en de galg op haar tronie te zullen snijden, als zij niet beloofde bij hem te zullen blijven". Lubbers had al menig bijzit gehad.
Dirk Verhoeven had inmiddels ook bekend in bendeverband te Ochten een inbraak te hebben gepleegd, waarbij Michiel Lubbers van de partij was. Rond 11 uur hadden zij, na een pistoolschot te hebben gelost, met een stuk hout de deur geramd. Zij hadden de bewoners gedreigd, met een knuppel en met het pistool geslagen, vernielingen aangericht en het nodige aan goud en zilver gestolen. Maar ondanks de beschuldiging van de Kletsoog ontkende Lubbers hardnekkig aan die inbraak meegedaan te hebben. Daarop werd Jan van Geffen, die te Rhenen gevangen zat en voor het Hof van Utrecht zijn deelname aan diezelfde inbraak had bekend, naar Gorinchem overgebracht en daar geconfronteerd met Michiel Lubbers. Van Geffen maakte met tal van feitelijkheden duidelijk, dat Michiel Lubbers wel degelijk bij de inbraak van de partij was geweest. De verklaringen van Verhoeven en Van Geffen kwamen op zoveel punten overeen, dat er geen twijfel kon bestaan. Maar