De Reis François Vermeulen 1
2
De Reis Verzameld proza
François Vermeulen
een Eigen-Zinnige uitgave © 2010, François Vermeulen (verantwoordelijk uitgever) Henri Evenepoelstraat 10, 2020 Antwerpen
3
4
7 Hasta la vita 12 “Luck favores the best prepared” (Einstein) 15 Herfst 16 Nationale feestdag 18 Leugen nr 1 20 Onder-bewustzijn 23 Warhol 26 Vriendschap 29 Minoe 29 Grote schoonmaak 31 Verlies 32 Onzin 33 THE eX-FILES: 'dank voor stank' 37 Herman 42 Alle leed 43 Het verdict 45 Of all places II 47 We waren niet van gisteren 48 De ziel van een boom 49 Kip 51 Bram's bananenschil 53 Kei 57 Varaan voornaam 61 De reis 64 Niemandsland 65 De Buurvrouw 68 Streek 70 De verkaveling 72 De grenzeloze stilte in het Oost-Kanton 74 Het kraam van Gregor 76 Rood 78 Mijn eerste gedicht 81 Victor 84 Slow boy 86 Tapdansen 87 Sterretjes kijken
5
6
HASTA LA VISTA Heidi snoof de lucht met volle teugen op. Het was lente. Gelukkig was zij niet allergisch voor graspollen want die hadden deze dagen vrij spel in de droge lucht. Omdat het gras altijd groener is aan de andere kant van de berg had zij haar koeien naar die kant geleid. Geruisloos trokken zij de sappige grassprieten uit de grond en maalden hen tot een groene vormeloze massa die via de talrijke magen als een andere groene massa haar weg zou vinden. Heidi hinkte van net naast de ene koeievla naar net naast de volgende koeievla tot ze buiten adem de zuidelijke omheining bereikte. ‘Beu’, riep ze tegen Bella nr.14 die haar wezenloos aankeek. Maar doen koeien dat niet altijd. Heidi schudde het hoofd zo hevig van links naar rechts dat haar blonde vlechten haar voor de ogen zwiepten. Haar lach klonk luid en verdween over het weiland de stilte in. Ze trok haar Nike-T-shirt met beide handen strak naar beneden zodat haar borsten zich duidelijk aftekenden. Heidi zuchtte hoorbaar, ze was er nog niet zolang eigenares van, ze was ‘een late’. Haar Swatch-horloge wees half vier aan, tijd om naar de hacienda terug te keren. Huppelend liep ze de helling af en maakte regelmatig afremmende bewegingen met haar legerboots om het evenwicht niet te verliezen. Ze hoorde hoe haar aangenomen vader, een Guatemalees, op het terras het Concerto de Aranjuez inoefende op zijn akoestische gitaar. Vooral het vloeken in zijn moedertaal vond ze wel schattig. Vanop het terras had zij een prachtig zicht op de bergketen. Het was een heldere zonnige dag en de bergtoppen met hun grillige structuur stonden markant afgetekend tegen de blauwe hemel. De besneeuwde top van de Jungfrau stak er stukken bovenuit en schitterde in de zon als een stralende jonge vrouw. Al dit moois versluierde wanneer ze aan het gesprek dacht met Vincent, een mooie jongen uit het dorp, die in de jeugdclub aan haar tafeltje was komen zitten. Terwijl op de achtergrond
7
de trekharmonica klonk hadden ze uren zitten praten en discussiëren. Hij had haar onmiddellijk ingepalmd met zijn sympathieke lach en zijn donkere ogen. Na enkele Cola’s (light) had hij haar ernstig aangekeken en gezegd: “Heidi, vragen naar het wanneer, is vrezen voor het hoe en twijfelen over het waarom. Neen, grijp de klaarlichte dag bij de ballen, schuif de nacht voor je uit tot de volgende ochtend. Slaap staande met je GSM in je hand en je creditcards in je achterzak. Vertrouw nooit iemand die zegt ‘trust in me’. Leer Dr. Zamenhof’s Esperanto, ook al komt het nooit van pas. Draag andermans espadrilles niet. Koop altijd het juiste aantal koffiekoeken. Geef nooit een knoop aan een blinde als je een King-muntje beloofde. Plas wijdbeens recht staand en bescherm Hem tegen hevige rukwinden. Geloof niet in statistieken. Kies Reykjavick in plaats van Londen of Parijs. Stel nooit vragen die niet kunnen beantwoord worden. Volg een cursus sofrologie, ga wormen uitsteken of laat iemand jouw sandalen dragen. Kortom leef! Leef Heidi, leef!” “Wauw”, had ze geantwoord, waarop ze haar rode oortjes met de handen had bedekt. Diezelfde avond kon ze de slaap niet vatten. Met bonzend hart en een gloed die haar jonge lichaam in vuur en vlam zette, dacht ze aan Vincent. Wat klonk hij geleerd en gewichtig. En midden in zijn betoog had hij even haar hand aangeraakt waarbij ze nauwelijks een rilling van genot had kunnen onderdrukken. Zij staarde met vochtige ogen naar het plafond: ze was verliefd! Amper een week later bereikte haar het slechte nieuws. Vincent was dood. Verongelukt. Doodgereden met de tractor van zijn vader. Zijn vader die tegen de middag al de nodige borrels achter de rotte kiezen had gegoten, had het slapende lichaam van zijn zoon niet opgemerkt en was er domweg overheen gereden. Tussen de verhakkelde lichaamsdelen had de sheriff het album “Kuifje in Moldavië” gevonden. Dus zo spannend en avontuurlijk waren die strips van Hergé dan toch ook weer niet. Een traan blonk in haar oog, een zucht klonk uit haar
8
mond en achter haar tikten in het glas whisky twee ijsblokjes tegen elkaar. ‘Dat verdomde Concerto’, vloekte vader. In de diepte lag het Galgenweel. Een schitterend blauw rimpelloos meer waar de zeilbootjes van de scouts als witte vlekjes kriskras door mekaar schoven. Heidi maakte er telkens een sport van om in de bewegende bootjes vormen te herkennen: een tijger, een frans brood, een Marie-Thumas blikje gepelde tomaten. Op een dag, er werd druk gevaren op het meer, had ze de witte zeilen een stilleven van Gauguin, anno 1895, zien vormen. Het was nooit een tweede keer gebeurd. Iets hogerop de bergflank zag ze de kanariegele Porsche van de notaris voor de oprit van zijn villa staan. Achterin stond de oude boerderij met de stallen waar hij enkele koeien en schapen hield. Dit werk liet hij over aan Gert, één van de vele werkloze jonge boeren uit de omgeving. Het was deze Gert die ze eens in één van de stallen had betrapt met zijn broek op zijn knieën, bezig met handelingen waarvan ze zelfs het bestaan nooit had vermoed. Dit gebeurde wel enkele zomers geleden. Toen ze hem dagen later op het dorpsplein passeerde, had hij haar schaapachtig toe gegrijnsd. Wat haar plots deed vrezen voor het lot van zijn schapen. Enkele jaren geleden had Heidi, op aanraden van de notaris, de erfenis van haar moeder in Duitse marken belegd. Haar moeder was rijk getrouwd. Zelfs gelukkig, hoewel dat niet van lange duur was. Heidi’s biologische vader pleegde zelfmoord nog voor ze geboren was. Zijn afscheidsbrief stond vol religieuze beeldspraak en theologische nonsens. Zo verwees hij naar ‘In een klein stationnetje’ van Petra: als je de muziek achterstevoren beluisterde kon je een boodschap van de Duivel herkennen. Het einde van de wereld naderde, alles en iedereen zou vergaan in vuur en vlammen, verpulverd door verschrikkelijke hittegolven. Enkel rosharigen met drietenige hoeven en de geur van een oude bok zouden gespaard blijven. Heidi kende niemand in haar omgeving die aan die
9
voorwaarden voldeed. Moeder was nuchterder en negeerde de ‘boodschap’ voor de rest van haar leven, hoewel dat niet van lange duur was. Heidi’s moeder die zeer sportief was, maakte bij het deltavliegen een navigatiefout en stortte neer in het Galgenweel en verdronk. Alle scouts waren met hun bootje naar de plaats van het onheil gevaren om hulp te bieden, maar helaas. Merkwaardig genoeg stond Heidi op datzelfde ogenblik van op haar terras met verbaasde blik naar het Galgenweel te staren: ‘dit is nu de eerste keer dat ik er geen tekening kan in terugvinden’. Duitse marken bleken een goede investering, maar Heidi wou zelf met haar geld ‘spelen’. Ondanks haar jonge leeftijd had ze toegang tot het ganse vermogen. Minder grote dromers weten beter maar voor het meisje uit de bergen bleef Amerika het beloofde land met de onbegrensde mogelijkheden. Zodus telde ze haar fortuin voortaan in Amerikaanse dollars. De koers bleef nagenoeg stabiel tot op het ogenblik dat Clinton afwezig bleef op een topconferentie in Genève. Na het perscommuniqué, waarin werd meegedeeld dat Bill last had van constipatie, zakte de Dow Jones fors, met alle gevolgen. Heidi was in alle staten, behalve in die van Amerika. De zon versnelde haar afdaling en spoedig zou het schemeren. ‘s Avonds was het nog steeds kil dus aten ze binnen. Ze hoorde vader in de keuken rammelen met potten en pannen. Veel plezier zou hij aan het kokkerellen niet beleven met tien omzwachtelde vingertoppen. Het gemiljaardedju zwol dan ook crescendo aan. Toch probeerde hij een degelijke maaltijd te bereiden. Het menu had ze ‘s morgens op het prikbord gelezen: ‘Terrine van Bekegemse foie gras - helder soepje van jonge duiven - kreeftje in kooknat met een vrolijke julienne van lentegroentjes - sorbet van bloedappelsien - plakjes pure filet met een Perigourdinegarnituur, en als toetje chocolade-ijs met muntsausje en honingkoek.’ Op dat ogenblik kon ze niet weten dat ze na de sorbet geen beet meer door de keel zou krijgen!! Snel dekte ze de tafel en algauw zaten beiden te genieten van
10
de lekkere gerechten. Ze praatten gezellig over koetjes en kalfjes, welke laatsten deze week met drie stuks waren uitgebreid, één was gehaald met een keizersnede. Tijdens het oplepelen van de sorbet voelde ze hoe zich boven de tafel een gespannen sfeer opbouwde. Ze had amper gedaan, of haar vader legde plechtig zijn lepel neer, keek haar recht in de ogen en zei: “Ik vertrek naar Guatemala, ik keer terug naar mijn roots.” Hij sloeg de ogen neer. De daaropvolgende stilte sneed haar door het hoofd als een mes door Planta Plus en haar eerste gedachte was: “ik krijg hier geen beet meer door mijn keel.” “Maar vader toch, waarom? Ik heb al het mogelijke gedaan om het je naar je zin te maken. Het heeft toch niets met het Concerto te maken?” “Neen lieverd, ik woon hier graag en de mensen hebben mij aanvaard, maar ik wil mijn geboorteland verkennen, mijn cultuur ontdekken en ik wil weten wie mijn eigen kinderen zijn. Mijn besluit staat vast. Morgen vroeg, heel vroeg vertrek ik.” Heidi snikte geluidloos boven haar bord, maar zij herpakte zich. Ze moest hem laten gaan. Ze moest hem die kans geven en wie weet kwam hij ooit terug. Voor de knetterende open haard zaten zij gearmd in de zetel en keken vol warmte in het foto-album dat zoveel herinneringen opriep. Net voor het slapengaan, als afscheid, speelde hij nog eenmaal, met omzwachtelde vingertoppen, zijn versie van het Concerto van Aranjuez en smeet dan de gitaar in het smeulende haardvuur. Apollo Prijs 1997 (262 inzendingen) Genomineerd en opgenomen in de verhalenbundel
11
“LUCK FAVORES THE BEST PREPARED.” (EINSTEIN) Hij rilde. De verwarming brandde enkel als de kou niet te harden was. Brandstof was duur. Hij kroop uit de kapotte zetel en zette water op voor een kop thee. Buiten klonk een politiesirene waarvan het geluid zich van oost naar west verplaatste, richting Grote Markt. Opstootjes. Hij zuchtte en stak de half opgerookte sigaar opnieuw aan. Door het venster keek hij uit over de Schelde, waar in de avondnevel, een vrachtboot, amper verlicht, op het water voorbij schoof. Flandria’s voeren al jaren niet meer uit. ‘t Strand van Sint Anneke was een vrolijke jeugdherinnering. Linkeroever was een oord van gewelddadigheid waar mensen met een gezond verstand wegbleven. Om over de binnenstad maar te zwijgen. Hij klopte zijn handen warm op zijn lichaam en draaide zich van het raam weg. De loods waar hij zich in bevond, had hij op een dooltocht ontdekt. Hij was moeten verhuizen. Door zijn activiteiten bij het Verzet. Met veel tegenzin had hij afscheid genomen van zijn interlübke meubelen, zijn kunstwerken, zijn Bang & Olufsenhifi en de vele verschrikkelijke materiële toestellen die zijn leven zo aangenaam maakten. Diep in de nacht had hij met een vriend de tocht gemaakt naar de loods: een paar kartonnen dozen met kleren en enkele spullen waar hij sterk aan hechtte. Met spaanderplaat en gevonden planken had hij in de loods een kamer in mekaar getimmerd. Met gekregen meubels was een nieuwe leefruimte ontstaan. Nerveus liep hij door de kamer. Hij verwachtte een belangrijk telefoontje. Hij dwong zich te kalmeren en nam terug plaats. Als afleiding concentreerde hij zich op de wandversieringen. Aan de kastdeur hing een foto van Jodie Foster met eronder de kalender. Hij had vandaag reeds aangekruist: 12 februari 2005. Tegen de muur hingen twee ingelijste teksten. De eerste bevat-
12
te een artikel over Manuel Wackenheim, een dwerg van 1m14. In 1992 procedeerde en won hij tegen Morsang-sur-Orge omdat deze gemeente het dwergwerpen had verboden. Manuel noemde zichzelf een ‘professioneel projectiel’ en verdiende per maand 3000 euro. Ernaast, in een metalen kader, zat een papier vergeeld door de zon. Hij moest dichterbij om de tekst te kunnen lezen: “Het respectloze en de hagedissenhumor zijn de sieraden van de mensontwaarding. Gekneusde mensen, slaven van de geldbanken, vuile commerce, vergiftigd voedsel voor de jeugdouderlingen. Stillevens van pochende schuldenaars. De beek loopt over. De beschaving ingehaald.” Hij schudde het hoofd. Picasso kende zijn Blauwe Periode. Hij zat toen gewoonweg in zijn Donkere Periode. Donkere Trappist. 1985. Hij zoog fluitend de lucht binnen langs waar een tand ontbrak. Uitgeklopt met een biljartkeu. Door zotte Gust in café “Wablieft” in de Zirkstraat. Zo noemde iedereen café “De Lichtboei” vanwege Tjenne, de hardhorige cafébaas. Hij nam nog een slok van de thee die ondertussen lauw was geworden. Op de keukentafel, naast zijn portefeuille, lag een plastiek etui waarin zijn E.V.E.-pasje stak. Bij een identiteitscontrole kan je het pasje maar beter op zak hebben of je mag een nachtje in de amigo doorbrengen. Een maatregel van burgemeester De Winter. Hij wreef met zijn linkerhand over zijn knorrende maag. ‘s Morgens had hij drie soldatenkoeken verorberd met een zachte witte materie die de naam smeerkaas waardig moest zijn. Maar hij moest zuinig zijn, het voedselrantsoen kon hij pas binnen twee dagen afhalen. En vlees, ja, dat was schaars, onbetaalbaar en er werd veel over gepraat. Het probleem van de stadsduiven die de monumenten bevuilden was eindelijk definitief opgelost. Hij had eens een SF-boek gelezen van Jack Vance of Ira Levin, dat wist hij niet meer, waarin de mensen door het weinige en eentonige voedsel compleet geobsedeerd werden door lekker
13
eten. De overheid hield ze in toom door het vertonen van films waarin de heerlijkste gerechten werden bereid en opgegeten. Zover was het nu nog niet, maar hij had meer dan één keer gedroomd van een tournedos met fijn gesneden champignons en pommes-Duchesses. Bij het ontwaken had hij durven zweren dat de geur in de kamer hing. Dan merkte hij naast bed zijn kousen op en de ontgoocheling was hem heel de dag bijgebleven. Zijn blik viel op ‘Het Alarm’, het illegaal verzetspamflet dat niet enkel het gesjoemel van het stadsbestuur aankloeg maar ook wereldnieuws bracht. Zo kreeg hij toch de dichtst-bij-dewaarheid liggende versie te lezen. Op televisie vond hij de waarheid niet. Er bestond één Europese staatszender en elke dag beslisten twee heren, de twins, wat nieuws zou worden. De scenario’s werden door acteurs in scene gezet alsof het waar gebeurde feiten betrof. Niemand trapte in de fake. Plots rinkelde de telefoon. Hij schrok en nam snel de hoorn van de haak. Het gebel kon zijn schuilplaats verraden. “Ja”? “.....” “Om 22.00 uur op de afgesproken plaats” “......” “Nee, ..ja ik zorg voor de explosieven” “.....” “Er is beloofd dat er geen slachtoffers zullen vallen!” “..... “ ”Oké, goed dan, tot straks”. Hij trok de deur van de gammele ijskast open: een halfvol karton melk, twee soldatenkoeken, een zakje gekookte rijst en een overrijpe banaan. In het diepvriesvak lag, in folie gewikkeld, het laatste stuk vlees. Hij nam het eruit en legde het op een bord op de ijskast. Dat zou hij straks, nà de opdracht, als beloning, op zijn campingvuurtje bakken en zelfs met smaak opeten. Nochtans was het één van de moeilijkste momenten in zijn leven geweest. Hij had echt al zijn moed moeten bijeenrapen. Op het ogenblik zelf zweette hij als een rund en trilden
14
zijn handen als een espenblad. Twee keer hield hij zich in. De derde maal sloeg hij, ondanks de blik in de ogen van zijn hond.
HERFST De thermostaat wordt in een hogere stand gedraaid. Het is herfst. De zon, schitterende onontbeerlijke energiebron, keert zich van ons af. Wat hebben wij toch misdaan? De volgende maanden moeten wij het stellen met wat de klimatologische noodverlichting biedt. Een summiere zonnestraal, een flets licht dat lange schaduwen werpt en waar we ons niet kunnen aan warmen. Zo lang mogelijk houden we de geuren van de veldbloemen vast. Doch de heldere zomerkleuren zijn verdwenen. Bladeren, ooit in alle tinten groen, dwarrelen nu bruin en verschrompeld door de herfstwind neer. Merkwaardig dat met het korten van de dagen de tijd eerder traag voortschrijdt. Bij de eerste niesbui denken wij terug aan de warme zomerdagen en in gedachten koesteren we behagelijk vakantiebeelden. Het lijkt of we ze speciaal voor deze treurige dagen hebben opgeslagen in ons geheugen. We wandelden met onze kinderen door tuinen en bossen, maakten hen attent op weg huppelende konijnen en eekhoorns en verjoegen de wesp op hun boterham met choco. We trokken door duinen en bouwden zandkastelen, niet in het minst beschaamd voor het gezamenlijk doel, verbeten verder schoppen voor het grootste fort, want daar kwam het zeewater al. In een zijrivier van de Loire leerden we hen zwemmen en bleven angstvallig dicht in hun buurt. Op hun eerste fietsje reden ze tussen vader en moeder in. Gelukkig behoorde tensoplast tot de basisuitrusting. Want fietsen op de dijk en tegelijk scheepjes op zee tellen ging net niet. Toen ze er alleen op uittrokken,
15
nestelden wij ons op een terrasje en lieten ons achter een pint gelukzalig opwarmen door de hoge zomerzon, de ogen gesloten in een ontspannen gelaat. Later, wanneer ze mopperend mee vertrokken naar een bestemming waar toch niets zou te beleven zijn, bleek ouderlijke diplomatie en vooral geduld het belangrijkste wapen in deze gezamenlijke uitdaging. Hun 'joepie' op de vertrekdag ondergingen we begripsvol om geen afbreuk te doen aan hun imago van geveinsde verveling. Ondertussen zijn we nog een stapje verder: nu doen zij 's avonds het licht uit, want wij liggen al in bed. In de herfst van mijn leven even terugblikken zonder in de val van filosofische neuzelarij te trappen, het lukt me niet alle dagen.
NATIONALE FEESTDAG Duizenden mensen stonden langs de weg. Nadars hielden hen van de middenbaan. Vele handen omknelden een papieren tricolore vlaggetje. Sommigen wuifden ermee. Naar de militaire defilés of om koelte te brengen, dat was moeilijk te detecteren. In de dagbladen was het parcours in vier kleuren afgedrukt met aanduiding van de belangrijkste plaatsen en blauwe vierkantjes met een witte P in. De koninklijke genodigden zaten op een overdekte tribune. De koning stond meermaals op om de marcherende militaire eenheden te groeten. Ik vind het prettig een koning te hebben. Ik ben er fier op. Niet alle mensen hebben er één. Hij heeft iets mystieks, lijkt ongenaakbaar en straalt toch warmte uit. Hij is ook een veelgevraagde figuur om in sprookjes op te treden. Het paleis waar hij onderdak vindt, spreekt tot de verbeelding: pracht, praal en glitter. Dozijnen onderdanen blinken lusters, deurknoppen, douchekranen en bestek op. Miljoenen landgenoten betalen het
16
huishoudgeld en zijn verplichte entourage. Ik vind dat geen punt. Zolang je jezelf niets tekort hoeft te doen, kun je de vorst houden. Je hebt er tenslotte maar één en je hebt hem voor zijn leven. Bevrijdt van alle politieke, financiële en economische bedenkingen die een koning oproept in het hoofd van een kritische onderdaan, geeft de gedachte aan hem mij een knus gevoel. Zoals wanneer de kat op je schoot komt liggen als je wat grieperig op de zetel ligt; of zoals de gelukzalige gloed die je ondergaat bij de warmte van de open haard. Dat laatste heb ik van horen vertellen. Terwijl straaljagers, boven de hoofden van de toeschouwers, zwarte, gele en rode strepen trokken en de verbrandde kerosine zich mengde met de zuurstof die we wat later zouden inademen, marcheerde ik op 21 juli 1974 voorbij de koning. Het doet je toch iets. Zere voeten van uren te wachten tot het onze beurt was en zweetnat tot op ons legermarcelleke. Eindelijk. Het peloton van de Eerste Cyclisten uit Spich legde de laatste honderd meter tot aan de tribune af met een bewonderenswaardige cadans van stappende laarzen. Le moment suprême naderde. "Ooooooooft.. ......echts", brulde de commandant. Met een ruk gingen alle verhitte hoofden naar rechts en in een flits zagen we de koning staan met de rechterhand aan de zijkant van zijn hoofd. Hij salueerde! (Volgens mij was die ruk naar rechts het begin van mijn halsletsel dat zich pas nu echt manifesteert. Maar probeer dat 20 jaar na de feiten maar te bewijzen). De commandant die het bevel schreeuwde had geen spraakgebrek. Het betrof hier loepzuiver driljargon zoals "trrrrrrrrr.... ...plts.. ....ust" en "schououououououdr.... wer". In de rand en louter hypothetisch; hàd hij een spraakgebrek gehad, niemand zou het verschil opgemerkt hebben. Mijn warme gevoelens voor onze nationale feestdag liggen waarschijnlijk verankerd in het feit dat 21 juli tevens mijn verjaardag is. Verjaarde ik op 28 december of 1 april, mijn aandacht zou zich waarschijnlijk in andere regionen manifesteren.
17
LEUGEN NR 1 Op het tijdstip dat de bemiddelde gepensioneerde zijn vliegtuigticket koopt richting Benidormen, verlaat de Sint en zijn gevolg Spanje en de zachte temperaturen. Hij heeft verplichtingen na te komen. Het is genoegzaam bekend dat hij alsmaar vroeger komt, uit noodzaak, wil hij niet tussen de kerstballen belanden. Ook in zijn sector moeten we besparingen vermoeden. Hoe hij zijn verre verplaatsing maakt is geheim. Maar het laatste stuk van de tocht start alleszins op de Schelde, net achter de bocht aan het Sint-Anna strand of gebeurt fantasieloos met de veer van Basel naar Hemiksem. Vergeten we het showelement en de vuile commerce en richten we ons op de essentie van het gebeuren: de kinderen. Op welke wijze kijken zij naar de brave borst met grijze baard en naar zijn ferme Zwarte Pieten die hun tanden wel wit lachen maar weinig geruststellends uitstralen. Hoe verklaart u het fenomeen aan uw kinderen? Hoe staat u er zelf tegenover? Mogen wij de uitdrukking 'grote kindervriend' nog gebruiken of is dit te beladen? Zullen sommige Sinten privé nagetrokken worden omdat hun gehandschoende hand te lang bleef rusten op het knietje terwijl de kinderwensjes werden geuit? And what about his dark fellow-traveller: de moor. Iedere gedegen gemeente en dorp heeft evenveel werkgroepen (min één) als politieke partijen die zich inzetten voor de integratie van de migranten en tégen de discriminatie. Durft u met de hand op het hart beweren dat u nooit heeft gedreigd: 'en zijt nu maar braaf of Zwarte Piet stopt u in zijnen zak en neemt u mee naar Spanje'. Neen, u niet natuurlijk. Beseft u hoeveel manuren dat kost aan al die werkgroepen om deze trauma's op latere leeftijd te neutraliseren? Wat antwoordt u op de vragen: 'hoe kan Sinterklaas al dat speel goed dragen?', 'kan zijn schimmel het (schuine) dak op?', 'we hebben geen schoorsteen'(CV), 'waarom hoor ik hem 's nachts niet?' (hoogpolig tapis-plein zeker).
18
Wat zegt u dan tegen uw kind waarvan ik hoop dat het gewenst was en in liefde werd geproduceerd? Dat die ultieme samensmelting gebeurde na een nachtje doorzakken, of omdat de pil was vergeten of het condoom scheurde, doet niets ter zake. U bespaart tijd noch moeite om uw kind teder en liefdevol op te voeden en morele waarden bij te brengen. Wat is de grootste deugd die we onze spruiten voorhouden: 'je mag niet liegen, beuzelen is bàh'. Tijdens deze sprookjesachtige dagen wacht uw kind met rode kaakjes van opwinding en vragende kijkers op de verlossende antwoorden van vader-en-moeder-die-alles-weten. En wat doet u: liegen en bedriegen. Op een dag spat deze mooie droom als een zeepbel uit mekaar omdat primo u betrapt wordt tijdens het uitstallen van de pakjes en beseft 'hier helpt geen moer meer'. Secundo, omdat oudere vriendjes, zelf nog niet bekomen van de kater, gemelijk het Grote Geheim verklappen en luid lachen als ze tranen en een trillend mondje zien. Dit geschokt vertrouwen zal een lang genezingsproces nodig hebben. Tot op een welbepaalde dag uw kind plots de onderliggende waarheid zal herkennen: het verhaal van de goede Sint is een boosaardig plan dat generatie na generatie wordt overgedragen en niets meer is dan een ritueel met als opzet de ontgroening van het kind zijn. De ontmaskering van de Leugen van 6 december is het openduwen van de poort naar de volwassenheid. Het is een sterk staaltje van psychische voorbereiding op het echte leven. Als de meest dierbare personen u dit durven lappen, wees dan zeker op uw hoede voor de rest van de mensheid. Om af te ronden nog een gezondheidstip voor het volgende grote kinderfeest. Als u in april de paaseieren verstopt, steek er ook eens een gekleurd hardgekookt eitje tussen. En zeg maar dat de Paashaas heeft verteld dat teveel chocolade niet goed is voor hun buikje
19
ONDER-BEWUSTZIJN Hij werd wakker in de kelk van een mooie gele bloem. Hij boog zich over de rand van een blaadje zodat de bloem door zijn gewicht overhelde en hij zich op de grond kon laten glijden. Hij was poedelnaakt, nog een kind, en keek verwonderd om zich heen. Van tussen de grassprieten zag hij Tor, de hommel, pijlsnel de lucht invliegen om als een zwart stipje op te lossen tegen de blauwe hemel. Overal hoorde hij stemmen van pratende dieren. Het was een drukte van jewelste en hij kon zijn lach niet inhouden. Wat een prachtige omgeving! Hij kon zich geen enkele plaats herinneren waar hij zich zo veilig, zo onbekommerd, zo vrij van alle angsten had gevoeld. Dat kon ook niet want hij had amper herinneringen. Doch andere dromen drongen zich steeds sneller na elkaar op en brachten hem op wonderlijke wijze doorheen het verleden. Op al zijn verre reizen was hij naakt en had hij telkens een andere leeftijd, maar steeds was hij zonder vrees voor zijn leven. Hij wandelde door de wereld van de dinosaurussen, volgde op de rug van een albatros Columbus op zijn reis naar Amerika en in de Stille Oceaan vond hij de gezonken stad Atlantis. Hij volgde de arenagevechten bij de Romeinen, at onzichtbaar mee met de middeleeuwse ridders, schudde het hoofd voor de intriges aan het hof van Louis XIV, en was ongevoelig voor het mosterdgas in de loopgraven van de Eerste wereldoorlog. Hij spoorde met de Oriënt Express, vaarde mee met de Titanic en liep naast Armstrong op de maan. De uiteenzettingen van Galileo, Newton en Copernicus genoten zijn volle aandacht en hij hing aan de lippen van Plato en Horatio, welke hij voornam regelmatig te citeren. Zeer leerrijk vond hij het verblijf bij primitieve oerstammen, bij de nomaden in de Sahara en de hippiegemeenschap in San Francisco. Hij was getuige van de eerste grottekeningen van de aboriginals, leerde vissen in Genua, en stond verbaasd te kijken naar de wonderen van de piramides. Hij werd een rots in de Grand Canyon en onderging
20
eeuwenlang de erosie veroorzaakt door de wind die mythische verhalen langs hem heen blies. Als het oog van een valk die duizende zonsondergangen had meegemaakt, onderscheidde hij vanop hoge hoogte zijn prooi. Hij aanvaardde de wreedheid van de jacht en de vanzelfsprekendheid van het wachten op het juiste ogenblik om toe te slaan. In de toendra zag hij met de tijdperken de natuur veranderen maar de wetmatige harmonie en geordendheid zorgden altijd voor overlevers. Telkens een droom ophield, was hij blij alleen te zijn in zijn beschermde ruimte om de opgedane indrukken en ervaringen te verwerken en te ordenen. In het overspannende tijdsverloop waren een aantal herkenningspunten. In eender welke tijdseenheid, op welke plaats ook, werd elke gemeenschap, van dieren en van mensen, gekenmerkt door een hiërarchie. Er was een leider en volgelingen. Machthebbers en onderdrukten. Zelfs toen de mensen niet langer slaven werden genoemd, waren ze niet echt vrij. Van oudsher kregen de goden een belangrijke rol toebedeeld bij het nemen van beslissingen. Recenter werden vele kruistochten, kolonisaties en grote oorlogen gevoerd in naam van het geloof. God, ongrijpbaar en onbegrijpelijk, werd het middel om honderdduizenden ten strijde te laten trekken. Achter deze façade schuilden overwegend menselijke hebzucht en egoïstische ambitie, de drijfveren die de evolutie bepaalden. Hij werd van de aarde verwijderd en ver de ruimte in geslingerd. Al gauw bevond hij zich in gewichtloze toestand, planeten en sterrenstelsels schoven in een ondraaglijke stilte en in een onwaarschijnlijke pracht aan hem voorbij terwijl hij steeds aan snelheid won. Hij snoof sterrenstof, schroeide zich aan zonnen en, ongehinderd door de minste wrijving, suisde hij sneller dan het licht door de kosmos. Hij keerde terug in de tijd en het heelal kromp langzaam maar zeker in. Verwonderd onderging hij deze opmerkelijke ervaring en met een schok besefte hij dat de inkrimping van de kosmos tot de essentie zou leiden.
21
Zijn hart bonsde in de keel en met wijd open ogen keek hij naar de te verwachten openbaring. Hij zou getuige zijn van de omgekeerde Big Bang en een blik kunnen werpen op het ongrijpbare en het onbegrijpelijke, hij zou kennis nemen en weet hebben van de essentie: Het Ontstaan. Doch, onverwachts vertraagde hij, bleef een ogenblik hangen en begon zijn reis in omgekeerde richting. In een tijdspanne van luttele seconden overbrugde hij miljoenen jaren en keerde weer op aarde, in de schoot van zijn warme schuilplaats. De droom was opgehouden. Vanuit zijn geborgenheid hoorde hij een onbekend geluid. Ergens scheurde iets, hij voelde de warmte afnemen en het elastische omhulsel waarin hij zich zo lang behaaglijk had gevoeld, verdween. Hij werd door mekaar geschokt, voelde zich keren en onderging voor de eerste keer een gevoel van angst en onzekerheid. Hij werd omlaag geduwd en bij de versmalling realiseerde hij zich dat een daadwerkelijke reis was begonnen, zonder terugkeer. Tegenspartelen hielp niet en op het ogenblik dat hij door de nauwe doorgang werd gestuwd ging een schok van verbijstering door hem heen: zijn herinneringen namen af en alle opgedane ervaringen vervaagden in zijn geest. Toen zijn hoofd buiten stak en zijn soepel lijfje draaide voor de laatste persing nam de schrik toe. Eenmaal kwetsbaar in de buitenwereld besefte hij in een flits dat hij deze kennis nooit meer zou kunnen oproepen, dat ze onbereikbaar werd. Hij begon uit onmacht te huilen. Met het afbinden van de navelstreng werd hij een onwetend, hulpeloos en totaal afhankelijk mensje.
22
WARHOL Alfred en Jeanine woonden in de Van Haeverbekestraat in Wilrijk. Een rustige buurt met aan weerszijden van de rijweg bomen die elk jaar door de arbeiders van de groenvoorziening werden gesnoeid. Hun voortuintje met de vijver, het fonteintje en de rotspartijen waarlangs het water naar beneden liep, waren een voorbeeld voor de buren. De kitsch-kabouter die in het vijvertje zat te vissen was een idee van Jeanine. Dat hij dit misplaatst vond, was een understatement, maar hij gunde het haar. Het was alleszins een goed alternatief voor het levensgroot beeld van een Griekse god, met afgehakte arm, die ze oorspronkelijk in de tuin wou planten. Alfred werkte bij BASF als onderhoudsmonteur in shiften en Jeanine was bediende bij de mutualiteit. Tweemaal per jaar trokken zij er op uit. Sinds tien jaar was dat in de zomer naar de Costa del Brol in de buurt van Peniscola. Zijn grapje klonk, bij het passeren van het naambord, onveranderd hetzelfde: 'Ik drink de cola en jij...' waarbij de allusie op het eerste woorddeel van weinig verfijnde humor getuigde. Zijn vrouw glimlachte dan flauwtjes en zei: 'Je bent niet bij je werkmakkers hé Fredje!' In het krokusverlof reisden ze met twee bevriende koppels naar Noord-Italië om te skiën. Met gebruind gelaat en enkele kilo's verzwaard kon hij er achteraf weer tegenaan. Zo waren de jaren verstreken en ondertussen hadden ze hun zeventiende huwelijksverjaardag gevierd in restaurant 'De Schans'. Ze waren bewust kinderloos gebleven en hadden ook nooit andere huisdieren onder hun hoede genomen. Ieder had zijn bezigheden. Alfred was een verwoed bouwer van modelvliegtuigen en bracht meerdere avonden door in de hobbykamer. Jeanine maakte reuzepuzzels. Dat haar brillenglazen ondertussen factor -12 bedroegen, hield haar niet tegen. Alle puzzels werden op karton geplakt en kregen, ingekaderd, een plaats in de slaapkamer. Er was van het behangpapier niet veel meer te
23
zien. Ze vormden een modaal koppeltje en waren blij met wat ze hadden. Op de Sinksenfoor had hij zich door Jeanine laten overhalen om aan de schiettent voor een foto te mikken. Tien jaar geleden was zijn eerste schot in de roos, de flash flitste en de foto stond nog altijd op de buffetkast. Helaas was zijn hand niet meer zo standvastig als vroeger en hij verliet het kraam met in de hand een goudvis in een plastieken zakje (met water). Waarom Alfred de vis had aangenomen wist hij tot op de dag van vandaag nog altijd niet. Op de Sint-Bernardsesteenweg hielden ze halt bij de dierenwinkel en een kwartier later stapten ze buiten met een aquarium, een doos droog voedsel en een plastieken duikertje. Algauw plonste de goudvis, die ze Warhol doopten, vanuit de plastieken zak in zijn 'nieuwe thuis'. Warhol kreeg een plaats op het bijzettafeltje aan het raam. Alfred strooide 's morgens en 's avonds wat droog voedsel in de kom en genoot van het kijken naar de happende vis. Ondanks zijn goede bedoelingen moest hij nog veel leren over de wereld van de vissen. Zo maakte de buurvrouw hem er attent op dat hij 's avonds geen doek over het aquarium moest hangen zoals men al eens doet bij gekooide vogels. Weken en maanden verstreken en zowel Alfred als Jeanine raakten gehecht aan hun zwemmend huisgenootje. Onverwachts, op 15 september 1995 vond het drama plaats: de zelfmoord van Warhol. Het was een schok. Net voor etenstijd. Het roerloze lichaampje van zijn troeteldier dobberde met de bleke buik omhoog tegen het wateroppervlak. Met een visnetje had hij het kadaver eruit gevist en kompleet van slag geroepen 'Jeanine, hij is kevendrager!'. Gekletter van potten en pannen in de keuken getuigden van de nodige solidariteit bij deze droeve ontdekking. De daad was zo plots, zo onverklaarbaar dat hij zich het hoofd pijnigde. Wat was het motief? Hij ging voor de bokaal staan en keek door het wat troebele water naar de bodem. Het plastieken duikertje waar de zuurstofbelletjes uit ontsnapten benadrukten de ontbrekende schakel: Warhol die gezapig maar levendig zijn rondjes trok in het aquarium. Hij
24
kon moeilijk anders, want de kom was rond. Niet zo klein als de weckpot uit grootmoeders tijd, die bij het openen de kracht van twee bodybuilders vereiste. Maar ook niet zo plat als de glazen schaal waarin het vers fruit uit blik als dessert op tafel werd gezet als er bezoek kwam eten. Gewoon een mooi rond aquarium van 30 cm doorsnede. Hij schudde het hoofd. Wat was het motief? Hij sloot de gordijnen, trok zijn geruit hemd uit en stak zijn hoofd in de bokaal. Eerst had hij Jeanine geroepen. Met ingehouden adem en open ogen staarde hij door het water en het dikke glas de woonkamer in die nu ondersteboven hing. Vanuit de slaapkamer kwam zijn vrouw aangewandeld. Alfred had alle moeite om zijn adem in te houden en voelde hoe het bloed hem naar het hoofd steeg, maar hij hield vol. Hij zag haar gestalte als een dunne verticale streep, verder weg dan in werkelijkheid. Bij het naderen zwol haar figuur in de breedte op en toen Jeanine voor hem stond was eensklaps drie vierde van de buitenkant van de bokaal door haar beeld bedreigend bedekt. Een donkere schaduw viel over hem. Hij trok met een ruk het hoofd uit het water, hapte naar adem terwijl het water in straaltjes langs zijn hals naar beneden liep. 'Ik weet het', zei Alfred, 'zelfmoord door angstpsychose'. Al die maanden had Warhol iedere dag doodsangsten moeten doorstaan. Hoe bedreigd moet hij zich niet gevoeld hebben als hun uit het niets verschijnende gestalte in een oogwenk wansmakelijke proporties aannam voor het venster van zijn vreedzame wereld. Alfred dacht aan al die keren hoe hij tussen duim en wijsvinger Warhol droge voedsel liefdevol had verkruimeld en laten neerdwarrelen in het water. Zijn vingers moeten wel UFO's geleken hebben. Jongens jongens toch, wat moet dat beestje hebben afgezien. Hij rechtte de schouders en vermande zich. Het raadsel was opgelost en een last viel van hem af. Alfred sloot de ogen even en keek dan vastberaden naar zijn vrouw. ‘Jeanineke, maak hem klaar in de pan!’ Een waardiger afscheid kon hij niet bedenken.
25
VRIENDSCHAP Patrick was 35 jaar en sinds zeven jaar gehuwd met Ida die net 29 was geworden. Ze woonden op een appartement in de Fruithoflaan, op de tweede verdieping. Op de vraag of nu zeven vette of zeven magere jaren waren gepasseerd zou hij het antwoord schuldig moeten blijven. Hij had geen vergelijkingsbasis én hun huwelijksleven was behoorlijk turbulent geweest. Patrick maakte zijn studies af in de hotelschool doch koos uiteindelijk voor een job bij een postorderbedrijf in Turnhout, waar hij alweer vier jaar werkzaam was. Op zijn businesskaartje stond ‘Executive Marketing Specialist’, wat betekende dat hij instond voor de verzending van de brochures en de catalogi. Ida was in dienst bij een verzekeringsmaatschappij op de Kipdorpvest. Zij werkte met glijdende werkuren, alleen gleden die in één richting. In het voordeel van de firma en ze werden niet vergoed. ‘Denk aan de Europese eenmaking, denk aan de concurrentie en vooral denk aan je eigen job’, waren de steeds wederkerende woorden van haar chef. Hij was een genaturaliseerde Nederlander die de plak zwaaide over de afdeling levensverzekeringen. Aan het tempo dat hij werkte en leefde, hoopte ze dat hij niet vergeten was er zelf één af te sluiten. Dit alles maakte lange dagen waardoor de microgolfoven regelmatig werd ingeschakeld om de traditionele kookpartij te vervangen. Na twee jaar huwelijk werd hun dochtertje, Margaux, geboren. Ze werd genoemd naar de kleindochter van Ernest Hemingway. Patrick was een grote fan van de schrijver en gefascineerd door diens levenswandel. Bij de inschrijving op de burgerlijke stand had hij nog getracht Ida te vermurwen om de baby Ernestine te noemen. Ida had niet geantwoord, maar had veelbetekenend met haar rechterwijsvinger tegen het voorhoofd getikt.. Naar Belgische traditie werd het een compromis. En Margaux is ook een mooie naam. Zij was nu vijf jaar en werd elke schooldag door de zus van Ida
26
afgehaald. Niet lang geleden stond Patrick zich voor de badkamerspiegel te scheren en wat zag hij onder zijn rechteroog, ter hoogte van het jukbeen? Een beginnend zweertje. Hij schonk er verder geen aandacht aan. Na twee dagen merkte hij dat het een joekel van een puist ging worden. Verdorie. Nog twee dagen later hoorde hij tijdens het inzepen van zijn gezicht plots een stemmetje: 'hoi man, stop, spoel me af, ik verzuip'. Patrick schrok zich te pletter, veegde met zijn hand de zeep weg en keek in de spiegel. 'Dank je wel', klonk het piepend . Zijn pukkel kon spreken! 'Ik ben gek geworden', schoot het door zijn hoofd. Maar dan kalmeerde hij. Hij las en hoorde over zoveel bizarre zaken, waarom zou dit niet kunnen? Toch sloot hij de badkamerdeur af. Het was niet het moment om door zijn vrouw betrapt te worden terwijl hij in gesprek was met zijn pukkel. Hij dopte hem zachtjes af met de badhanddoek terwijl hij zich voorstelde en hem op de hoogte bracht van de familie waarin hij, eerder onverwachts, was opgedoken. Zij wisselden bij deze kennismaking de nodige gemeenplaatsen uit totdat Patrick plots zei: ‘Jij moet een naam hebben en vermits ik je te eten geef, noem ik je voortaan Ernest, naar een goede vriend van mij.’ Zijn eerste opdracht was hem zo snel mogelijk vertrouwd maken met de wereld waarin hij was terechtgekomen. Patrick kocht een aantal tijdschriften die ze samen doornamen: Trends, Humo, TV-Familie, 't Pallieterke, Kwik, Blik, Krik, Slik, Playboy, Libelle en Flair. 's Avonds zapte hij zich gek opdat hij een idee zou krijgen van wat de doorsnee Vlaming krijgt voorgeschoteld: Chez bompa Lawijt, FC De Kampioenen, Emotions, Nonkel Jef, Jambers, Afrit Negen, de Ideale Maten èn zij bekeken de eerste vijf minuten van alle 136 soaps die werden uitgezonden. Hij nam Ernest mee naar een voetbalmatch, legde hem het principe van het duivenmelken uit en liet hem
27
met eigen ogen de kinderkopjes aan de muur van Geraardsbergen aanschouwen. Voilà, met deze basisgegevens zou hij, samen met Patrick, aan geen enkele cafétoog door de mand vallen. Merkwaardig genoeg, en dit in tegenstelling met vorige boebelkens, verdween Ernest niet na verloop van tijd. Misschien omdat hij kon praten. Zijn vrouw had er al een opmerking over gemaakt: 'Wanneer verdwijnt dat vettig geval? Knijp dat uit, of wordt dat een derde oog misschien?' Onwetende dat ze hen beiden beledigde. Zij brachten een aangename tijd door en hadden een hechte band. Wanneer Patrick hem vroeg wat hij wilde worden als hij groot werd, antwoordde hij heel ernstig 'een Geelkopje'. En toen Ernest de reisfolder over Parijs op het salontafeltje zag liggen, was hij één en al enthousiasme. 'Ah, de lichtstad, daar wil ik naartoe.' 'Ben je zeker', plaagde Patrick, 'misschien bevalt het je beter in Londen of Amsterdam'. 'Neen', antwoordde Ernest, 'daar ben ik al geweest'. 'Hoe kan dat nu?' en Patrick keek verwonderd naar hem in de spiegel. 'Ik geloof in reïncarnatie', sprak hij plechtig. Het werd Parijs. Samen telden ze de dagen af. Op de ochtend van het vertrek werd Patrick wakker en zag boven zich het gezicht van zijn vrouw die hem lachend aankeek. 'Dag schat, hoe voel je je?' vroeg ze belangstellend. 'Goed liefste'. 'Merk je niets'. 'Wat zou ik moeten merken?' mompelde hij halfwakker. 'Terwijl je zo zalig lag te slapen, heb ik die vreselijke pukkel uitgeknepen. Er stond al een geel kopje op. Wat een smurrie. Toen hij openbarstte meende ik een flauwe kreet te horen. Vreemd hé. Ik zal het me wel ingebeeld hebben.'
28
MINOE als de haan kraait, ontwaakt de stad, ook al bevindt de haan zich op een landerf in Hingene, trams schuren over de rails, de eerste kat van de dag wordt uiteengereten, een kind slaat de handen om de oren, het geluid dat de dood inleidt is tot ver in de straten te horen, een vrouw die haar emmer met vuil water in de goot uitgiet, houdt even in en kijkt gekweld op, was dat mijn lieve Minoe, mijn schattebout, die daarnet vlug de deur uitrende, haar kop zot van de eerste malse vogeltjes, de lente, de lente doet mirakels, zelfs haar gemene buurman die 's avonds steentjes tegen haar rolluik gooit, lacht, weliswaar met valse ogen, de lente maakt dieren en mensen zot, 't is de natuur, 't zit in hun lijf, en de trambestuurder blaast wat gegeneerd voor zich uit en doet alsof er niets is gebeurd, ach, denkt hij, er zijn genoeg Minoe's op de wereld
GROTE SCHOONMAAK Zoals elk jaar begint bij het lengen van de dagen en de eerste zonnestralen de start van de grote schoonmaak. Na de donkere wintermaanden ademen we met volle teugen het eerste warme lentebriesje in. We schudden de laatste resten van de winterslaap van ons af, zoals de slang haar vel. Met de herwonnen energie voelen we ons, om onverklaarbare redenen, genoodzaakt iets nuttigs te doen. We kanaliseren deze krachten voor het opfrissen van wat ons nauw aan het hart ligt: ons huis en tuintje. 't Klinkt cliché. Maar is het leven meer dan een aaneenrijging van cliche's? Dit jaar moet de living, onze leefkuil, aangepakt worden. De vertrouwde, immense, wandkast verdwijnt naar een ander adres en een antiek, netjes geboend, kleiner meubel neemt de
29
plaats in. Minder bergruimte betekent elimineren. De ganse kastinhoud bekijken, betasten, wikken en wegen; dit blijft, dàt gaat weg. Het zijn niet zozeer materialistische overwegingen die bepalen of de duim naar boven of naar onder wijst. De eerste selectie drijft op sentimentaliteit en het praktisch gebruik bepaalt de eindbeslissing. Dit proces duurt uren, vooral als achteraan in één van de laden het koffertje met de oude familiefoto's wordt aangetroffen. Voorzichtig zet ik het koffertje op tafel en open het deksel. Tientallen foto's liggen kriskras door mekaar: met gekartelde randen, communie- en familiefeesten vastgelegd door beroepsfotografen, onscherpe, sommigen zo klein dat de figuren onherkenbaar zijn. Ik doe een poging om te sorteren. Familie van vader: sinds het overlijden van mijn grootouders heb ik geen contact meer met zijn broer, stiefbroer en -zus. Familie langs moederskant: haar ouders die ik nooit heb gekend, haar talrijke broers en zussen en hun kinderen. Foto's van mijn ouders toen ze mekaar pas kenden. Het geeft een vreemd gevoel om hun gelaatstrekken, zoals ik ze mij herinner, te herkennen in die jonge, zachte gezichten. Ik kijk binnen in de wereld van voor mijn geboorte. Voyeuristisch. Ik merk hoe verliefd ze naar mekaar kijken, elkaar omarmen. Wat dachten ze op dat ogenblik? Wat waren hun toekomstdromen? Ik bekijk de foto's van mijn vader tijdens zijn krijgsgevangenschap; die van onbekende personen; die van mijn zuster en mezelf op verschillende leeftijden. Ik grijp naar een foto van mezelf waarop ik, vermoed ik, negentien was. Ik staar naar de lach die de mijne was: ontspannen, zelfvoldaan. Heel mijn houding straalt vertrouwen voor de toekomst uit. Mijn ogen die in de lens en de wereld kijken, dragen de overmoedige boodschap: mij kan niets gebeuren, ik ben onsterfelijk. Ik weet ondertussen beter. Hoewel tijd een relatief begrip is, komt er steeds meer verleden en minder toekomst. En die moet
30
zo bedachtzaam mogelijk ingevuld worden. Helaas, minder spirituele zaken vragen eveneens aandacht: zoals het herinrichten van de living. Het koffertje krijgt alvast een nieuwe plaats.
VERLIES Op een dag was het kind in mij verdwenen. Onaangekondigd. Plots kindaf en daardoor wijzer gebruikte ik onmiddellijk mijn gezond verstand om de verdwijning te minimaliseren. Ik dacht, ach kinderen lopen wel meer weg, hij zal zijn vergissing inzien en gauw terugkeren naar zijn vertrouwde wereld. Diep in mij. Als hij maar niet verdwaalde. Welnee, waarom zou hij, en hij kan desnoods de weg vragen. Ik was er redelijk gerust in maar voelde me ongemakkelijk in mijn nieuwe rol. In een opwelling ging ik in de garage kijken. Zijn fiets stond er nog, dus echt ver kon hij niet zijn. Was hij wel verdwenen? Had hij zich misschien verstopt? Dat zou een misselijke grap zijn, maar tevens een opluchting. Ik keek overal in het huis rond. Niets. Tot ik in mijn kamer de lege sporen van mijn treinstel zag. Het kon niet anders of hij was vertrokken met het speelgoedtreintje. Op reis, een enkele rit. Ik was kwaad. Ik had nog zoveel plannen voor het kind in mij. Die leken nu na zijn verdwijning wel wat kinderachtig, maar toch, 't had nog mooi kunnen zijn. Toen ik me realiseerde dat hij voorgoed weg was, ging mijn boosheid over in angst. Ik trachtte me te concentreren. Stel, stel dàt ik nog kind was, wat zou ik dan nu doen? Ik stond op, rende naar de garage, sprong op mijn fiets - die me wel wat klein leek - en koerste naar het station. Buiten adem vroeg ik aan een conducteur of er een speelgoedtreintje was aangekomen. De man met de kepie keek me wat meewarig aan en schudde het hoofd. 'Meneer, misschien is hij per vergissing op een zijspoor gezet, mag ik even gaan kijken?' 'Ben jij niet wat te oud voor deze flauwekul jongen, vooruit vanonder mijn ogen, ik heb wel wat
31
belangrijkers te doen.' Met een wee gevoel in mijn maag fietste ik terug. Met elke trap op de pedalen, met elke meter dat ik dichter bij huis kwam, des te moeilijker kreeg ik het om mijn tranen te bedwingen. Het gevoel dat me overviel was dat van een enorme leegte. Het was als wonen in een huis waarin één kamer was leeggeroofd, vergrendeld en de sleutel weggeworpen. Compleet ontredderd smeet ik de fiets in het voorhofje. Op het ogenblik dat ik de voordeur opende, overviel me een tweede schok. Hoe zouden mijn ouders reageren?
ONZIN Een van mijn geliefkoosde mijmerplaatsen is de golfbreker. Bij eb als de kop van chaotische rotsblokken bloot ligt en kinderen op zoek gaan naar krabben in de holtes tussen de stenen. Vooral als dit tijdstip bij valavond is en het wegtrekken van de zon gepaard gaat met een mooie kleurenhemel. Ik concentreer mij op het monotone geruis van de zee en het zachtjes breken van het water tegen de golfbreker. Systematisch nemen mijn hersenen het ritme over van het eeuwige wassen van de zee en leiden mijn gedachtenstroom naar willekeurige poorten. Welke poort zich opent is buiten mijn controlegebied. Mijn blik richt zich op een verre zeilboot die voor de duisternis de jachthaven van Nieuwpoort moet halen. De meeste mensen stellen zich vragen over de zin van het leven. Ik noem dat verspilling van energie. Dit zoeken om nooit te vinden schept verwarring en veroorzaakt frustaties. Ik ben rotsvast overtuigd van de onzin van het leven en ben van matig tot zeer gelukkig. Ik heb nooit gezocht en toch gevonden. Nooit getwijfeld, nooit geleden, nooit gedacht of gehoopt dat mijn bestaan zin heeft. En kijk me hier staan, 1m80, 75kg, en 1/6,5
32
miljardste mensheid zonder complexen. Ik ben als een zandkorrel in de woestijn, een druppel in de zee, de scheet van een bonenvreter, een vingerknip in het bestaan van de aarde. En toch noem ik mij evenwichtig en schiet ik 's nachts niet wakker met de gedachte 'wie ben ik?', 'wat doe ik hier?', 'doe ik het wel goed?', 'had ik niet beter zus of zo?' Ik stel me wel de vraag wat er gebeurt als ik er niet meer ben. In de onzin van mijn leven horen ook de relationele verhoudingen met de personen uit mijn omgeving. Gevoelsmatige banden waar je weinig vat op hebt. Hoe meer mensen van je houden, hoe meer je er verdriet kunt doen. Dat is een zware verantwoordelijkheid die je meedraagt tijdens je leven. En uiteindelijk wil je toch zo weinig mogelijk mensen verdriet berokkenen. Als ik de namen overloop (vergissingen in plus en min zullen elkaar wel opheffen) en de som maak, kom ik er goed vanaf. Het zal een beperkte bedroefenis worden, gelukkig maar. Ondertussen is de zon onder en wordt het kil. Ik draai me om en merk drie kinderen op. Ze zitten gehurkt en trachten met een mossel aan een draadje krabben te vangen. Hun emmertjes staan wat verderop. Als ik voorbij wandel, kijken ze even op. Ik doe of ik mijn evenwicht verlies en schop één van de emmertjes om. De krabben vluchten voor hun leven. Alvorens de kinderen de situatie kunnen inschatten ben ik reeds op het zand. Dat deed goed. Laat dit meteen een les voor ze zijn. Het leven is ook onrechtvaardig en grote mensen kunnen rotzakken zijn.
THE eX-FILES: 'dank voor stank' Oregon, dinsdag 27 maart, 9u20 Mulder en Scully bevinden zich in een kantoor in het Zuiden van Oregon. Een schaars licht valt door de vuile ruiten binnen. Een weeë lucht vult de kamer. De geur zoals van een baby die pas heeft geboerd nà zijn fruitpap, maar dan tien keer sterker. Mulder
33
trekt een vies gezicht en haalt zijn neus op. Vier roerloze lichamen zijn de reden van hun komst. Eén zit op zijn bureaustoel, het hoofd achterover, de mond ver geopend. Een tweede lichaam hangt voorover op een bureau en de overige twee liggen languit op de vloer. Mulder knabbelt op een zonnepit terwijl Scully de lijken onderzoekt. 'Kijk Mulder, het haar in hun neusgaten lijkt wel verbrand.' 'Vreemd,' zegt Mulder', het is duidelijk geen inbraak en er lijkt evenmin geweld te zijn gebruikt, maar wat een stank hangt hier!' 'Inderdaad Mulder,' mompelt Scully. 'Ze moeten iets vreselijks geroken hebben, iets ongemeens sterks dat hun neusgaten heeft verschroeid en waarschijnlijk ook hun hersenen heeft verbrand, waarna de dood is ingetreden.' 'Wel, Scully dat doet me denken aan een zaak uit 1948 in een kleine stadje in Mystery Valley waar...' ''t Is al goed Mulder,' onderbreekt Scully ietwat grof, 'ik zal hiernaast naar het lab bellen'. Zij verlaat de kamer en Mulder wandelt naar het venster. Door de vuile ruit kijkt hij naar de stoffige landweg en meent aan de overzijde in een jong meisje met lang haar zijn zuster te herkennen. Hij opent de mond om haar te roepen, een vrachtwagen rijdt voorbij en het beeld van het meisje is verdwenen. 'Verdomme', denkt Mulder, 'dat is iedere aflevering krak hetzelfde.' Oregon, dinsdag 27 maart, 9u50 Op dat ogenblik belt Scully in het belendend lokaal long distance. Terwijl de bezettoon klinkt en zij dromerig voor zich uitkijkt, zwelt, zonder dat zij het merkt, haar buik op. In enkele seconden is zij hoogzwanger en rechtstaande bevalt zij van haar eigen. Een mini-Scully van 48 cm wordt geboren, met hetzelfde onmodieuze kapsel, blauw mantelpakje en schoenen met halfhoge hakken. De mini-Scully wandelt slaapdronken naar het kantoor waar Mulder zijn laatste zonnepit stuk bijt. Verschrikt spuwt hij het restant uit omdat hij denkt te hallucineren. 'Het is in orde Mulder,' zegt de haastig aangelopen gewone-Scully. 'Je zal geen last van haar hebben'. Scully, die zelf verbaasd is over haar
34
moederlijke gevoelens, werpt een brede glimlach naar het kind. Mini-Scully heeft terwijl gewone-Scully sprak, allerlei vreemde figuren gemaakt met haar handen. 'Maar natuurlijk', roept Mulder enthousiast uit, 'Scully, al wat jij zegt, zet mini-Scully in gebarentaal om voor de doven, fantastisch. Dat doet me denken aan een onopgelost voorvalletje in 1962 waarbij een grote groep...' 'Mulder, voel eens in je zak,' tracht Scully hem af te leiden, 'heb jij nog genoeg zonnepitjes? 'Oké Scully, wacht jij hier op de mensen van het lab, dan ga ik naar de drugstore.' Oregon, dinsdag 27 maart, 10u30 Het is ongemeen heet buiten en de stoffige landweg heeft al in maanden geen regen gevoeld. Mulder besluit, zij het met tegenzin, om zijn regenjas uit te doen. Terwijl hij naar de drugstore wandelt dwalen zijn gedachten af naar de CancerMan, waar hij al drie afleveringen niets meer van gehoord heeft. Dat maakt hem ongerust, wil de CancerMan hem er weer inluisen? Wat Spooky Mulder niet weet, is dat de kettingroker verlof zonder wedde heeft genomen en undercover in een laboratorium werkt waar men anti-rimpel-zalfjes uittest op de huid van vastgebonden olifanten. De CancerMan wil de formule stelen om de zalf in grote hoeveelheid aan te maken voor zijn eigen verrimpeld gelaat. Hij heeft er veel voor over. Zo is hij vanwege de bedrijfshygiëne moeten stoppen met roken. Noodgedwongen is hij overgeschakeld op pruimtabak wat hem, omwille van de bruine rochels, niet in dank is afgenomen door zijn collega's. Oregon, dinsdag 27 maart, 10u45 In de winkel loopt Mulder langs de goedgevulde rekken op zoek naar zijn geliefde zonnepitten. Een leegte op één van de schappen alarmeert de goedgetrainde speurder in hem. Op de rand van het rek staat op een etiket in beverig handschrift geschreven: 'bonen - 850gr - 1 dollar'. Er gaat hem een licht op, wat hij snel dooft. Misschien wordt hij geschaduwd. Mulder begeeft zich naar de eigenaar, een ouwe pee die, vanuit een ver-
35
sleten stoel, met waterige oogjes het ruwe liefdesspel van twee fucking dogs in de straat gadeslaat. 'Die man zit hier waarschijnlijk al van in de tijd toen de dieren nog spraken', denkt Mulder, alvorens hem zijn glanzende badge voor de ogen te houden. 'Ik ben special é-djènt Mulder, aan wie heb je je ganse voorraad bonen verkocht?' 'Hé man, kan ik dan nooit eens rustig van het uitzicht genieten. Drie vreemdelingen hebben mijn volledige voorraad opgekocht, ik verstond geen woord van wat ze zeiden. Met mijn ogen heb ik hen gevolgd en zij zijn het motel even verderop binnengaan.' Oregon, dinsdag 27 maart, 11u10 Mulder smst Scully dat hij iets belangrijks op het spoor is. 'Mulder, wat ben je van plan?' Hij antwoordt niet meer. Hij zit op zijn hurken onder het venster van de kamer waar de drie vreemdelingen verblijven. Heel even heeft hij gekeken. Duidelijk aliens! Met de doorgegroeide nagel van hun linkerpink draaien zij het deksel van de blikken met bonen. Hun elastische lippen omsluiten volledig de opening van het blik en zonder slikken gaat de inhoud door hun keelgat. Tientallen lege blikken liggen in het rond. Ook Mulder kan de klanken die ze uitstoten niet verstaan. Uit zijn rechterzak haalt hij zijn ALT en zoekt de juiste frequentie. De ALT, de Aliëns Language Translater, was een verjaardagsgeschenk van de jongens van zijn departement.'Kan je lekker alle aliëns afluisteren, Spooky Mulder!' Hij had hard meegelachen met de grap, zijn mondhoeken waren zelfs naar omhoog gegaan. Hij concentreert zich op het gesprek van de buitenaardsen - ze zijn duidelijk in een babbelbui - en schrikt van wat hij hoort: de bonen vermengd met de lactodiosalotiterieden in hun lichaam brengen een chemische reactie op gang die ontzettend giftige gassen produceert. Hun winderigheid wordt door een chip in de hersenen onder controle gehouden vanuit het moederschip dat zich op 3,4 biljoen kilometer van de aarde bevindt. Het wordt Mulder zo klaar als een ijsblokje. De vier dode mannen in het kantoortje waren proefkonijnen en nu zitten die aliëns zich vol te proppen om het volledige stadje te vergassen.
36
Wellicht volgen later nog vele buitenaardsen om zo de beschaafde wereld te vernietigen! Oregon, dinsdag 27 maart, 11u37 Mulder handelt bliksemsnel. Hij strijkt een lucifer aan, staat recht, slaat een raampje in, roept heel hard 'KOEKOEK', telt binnensmonds tot drie, werpt de brandende lucifer in de richting van de mannen en duikt vervolgens zo ver mogelijk weg van het raam. Enkele seconden later volgt een enorme explosie. Mulder heeft goed gegokt. Door hun te laten schrikken is een beetje giftig gas ontsnapt. De brandende lucifer heeft de rest gedaan. De nieuwsmelding is kort: Te Oregon: Drie niet meer te identificeren mannen vonden een tragische dood bij een explosie. De bonenfabrikant ontkent alle betrokkenheid.
HERMAN Ik ben een loser. Hoe ik dat weet? Ik lees de boeken van Herman Brusselmans en in elke persoon die hij als een loser betitelt, herken ik mezelf. Vermits in ieder boek op elke bladzijde een loser aanwezig is, voel ik mij een veelzijdig persoontje. Gelukkig heeft Brusselmans slechts 28 boeken geschreven in zijn veertigjarig bestaan. Ik hou van Herman. Van deze toch. Zijn literair superieure columns in Humo knip ik uit, plastificieer ze en hang ze aan de muur in de gang. Telkens ik voorbij wandel strijk ik er liefdevol met mijn vingers over. Ik hou niet van iedere Herman. Krijgen mijn respect en liefde niet: Herman De Croo, Herman Brood, Herman Van Veen, Herman Van Rompaey. Laten me koud: Herman Candries, Herman Van Molle, Herman De Coninck.
37
Ik zuchtte. Als loser door het leven gaan is geen makkie. Je bewust zijn dat je tot de supernerds behoort bij wie alles verkeerd kan gaan én ook gaat is een levenswijsheid die je liever niet hebt. Ik keek in de spiegel en stak mijn tong uit: witbeslagen. Wat had ik gisteren verkeerd gegeten of gedronken? Had ik de versheidsdatum gecontroleerd van het blik makreel in tomatensaus? Ik liep naar de vuilnisemmer en stak mijn hand door de bovenste laag etensafval. Ik trok mijn hand terug en onder de smurrie van banaan, koffiedik en iets wat ooit een pruim was geweest had ik het lege blik; 1 juli 1999. Ik zuchtte nogmaals, opgelucht. Dan was het de fles jenever geweest die ik vorige avond met den Herman in de Vagant had leeggezopen. Den Herman die zo graag gaat vissen in de fjorden en trots zijn foto's liet zien, ging plassen en kwam als den Herman terug die me bezwoer dat de verhaaltjes over zijn dagelijkse trips naar hallucinantenland fel overdreven werden in de hollandse pers. Toen hij over zijn schilderijen begon, vervaagde zijn beeld en naarmate de fles leger geraakte nam een lenige Herman zijn plaats in. Hij droeg voor uit zijn laatste dichtbundel. Plots stokte zijn stem en begeesterd sprak hij me toe: 'Herman (ik ben naar mijn vader genoemd) ik heb er spijt van dat ik nooit heb gereageerd op je dichtbundel die je me in 1989 hebt toegestuurd. Hij was prachtig. Slim van je dat je het manuscript op voorhand had laten registreren bij SABAM. Ik zou het willen goedmaken, maar je begrijpt dat dit boven mijn krachten gaat.' Mijn hoofd hing ondertussen tegen de tafel en de cafébaas belde een taxi om me naar huis te brengen. Aan het venster van mijn kamer zat Herman De Boer naar buiten te kijken. In feite had ik geen uitstaans met hem, want hij hoorde bij het meubilair toen ik de kamer zes maanden geleden huurde. Hij was stokoud en zat in een rolstoel. Wat niet wegnam dat hij door de kamer ijsbeerde als zijn zenuwen het begaven. Met zijn handen, krom van de artritis, reed hij zich in zijn karretje van de ene muur van de kamer naar de andere. Hij keek me met zijn waterige oogjes uitdagend aan want hij wist dat het gepiep en
38
geschuifel van de wielen op het parket me kierewiet maakten. Hij vertrok zijn mond in wat ik veronderstelde een gemene lach, maar sprak geen woord. Dat was ik overeen gekomen met de eigenaar. Voor elk woord dat Herman De Boer uitsprak moest de eigenaar 2,5 euro dwangsom aan mij betalen èn na 250 euro de ouwe aap in ZIJN appartement huisvesten. Vooral dat laatste was doorslaggevend. Als zwijggeld gaf de huisbaas iedere dag 2,5 euro aan Herman. Alle beetjes helpen. De Boer was nu braaf. Hij had net zijn beschuitje gesopt in een glas warme melk en zat nu voor het venster zijn valse tanden proper te maken terwijl zijn ogen dromerig naar buiten staarden. In de verte zat een man in een boot te vissen op het kanaal van Haasdonk. Ik liep naar het venster en liet het rolluik zakken. Dat was machtswellust en ik genoot ervan. Herman stikte van woede want hij was niet sterk genoeg om het eigenhandig op te trekken en hij wist dat ik het enkel deed om hem te pesten. Het is pas klare taal als alle betrokkenen op de hoogte zijn van de spelregels. Mijn spelregels. Ik legde me op bed en keek naar het plafond. Herman bleef in dezelfde houding zitten en deed alsof hij in de verte een man in een boot zag vissen op het kanaal van Haasdonk. Dat was zijn manier om opstandig te zijn. Herman was een loser, alleen behoorde hij tot de gelukkigen die het niet beseffen. Dat voordeel had hij op mij en dat maakte me razend en diep ongelukkig. Hij werd niet geconfronteerd met een uitzichtloosheid die enkel de sterksten tot het einde van de rit uithielden. Ik lachte hem vierkant uit maar hield me plots in en keek strak naar de plafonnière. Als die nu naar beneden viel, zouden mijn maag en alle organen in de omtrek tegen mijn rug plakken. Ik had een vrouw nodig. Niet enkel voor de sex. Ik was het gewoon geworden mezelf te verlichten. Dat ik vreemd werd nagekeken als ik in t-shirt buitenliep omwille van mijn ramborechterarm nam ik er bij. Neen, een vrouw omwille van het intermenselijk contact. Met diepgaande gesprekken waarbij de inner-
39
lijke gelijkgestemdheid de basis vormde voor een warme, intense en allesoverwinnende liefde. Ik boerde en voelde aan mijn voorhoofd. Ik hield van de verschillen tussen man en vrouw, yin en yang, ginseng en ginsang. De slaap overmande mij. Het was donker in het bos. De takken hingen laag boven het pad. Ik was in het gezelschap van een Cocker Spaniël, een Deense Dog en een Rotweiler. Ik bleek eveneens hond te zijn: een oversized Yorkshire. We liepen achter mekaar over de bosweg. 'Het wordt volle maan' woefte Cocker. 'Ja,' blafte Deen, 'tijd om op jacht te gaan, ik heb honger'. 'Ik ook, blofte ik moeizaam, want ik had de hondentaal nog niet helemaal onder de hondeknie. 'Ik wil neuken' zei Rot. De anderen ontblootten hun tanden en gromden instemmend. Ik had enkel honger naar eten. Ik keek naar mijn drie metgezellen en dan om me heen en vroeg me af waar ze een teef zouden vinden. Toen ik hun ogen op mij gericht voelde en hun tong hijgend uit de bek zag hangen, werd ik wat onwennig. Ik kreeg een vaag voorgevoel en schudde met mijn achterste. Geen geklingel. Wat ik vreesde was waar: Ik was de teef! Als een pijl uit een boog spurtte ik weg en liep me de longen uit het lijf. Enkele honderden meters verliet ik het pad en wat verderop sprong ik de sloot in en vervolgde mijn weg door het ondiepe water. Op die manier kon ik hen afschudden. Hun gehuil en gejank verwijderden zich langzaam. Ik wachtte nog een half uur. Moedeloos stond ik op en wandelde tot ik in het bos een grote verlichte plek zag. Voorzichtig naderde ik en een gevoel van puur geluk en onwaarschijnlijke vreugde overviel me. In de grote open ruimte zaten alle dieren van het donkere bos, vredig naast mekaar, met hun snuit in dezelfde richting. Op een groot scherm, opgetrokken tussen twee hoge bomen, werd de film BAMBI vertoond. Alle figuurtjes waren gedubd in de taal van hun eigen diersoort: de konijnen spraken konijns, de herten herts, de duizendpoten duizendpoots enzovoort. Het was schattig om te zien hoe de eekhoorns mekaar aanporden en plezier hadden wanneer eekhoorns werd gepraat in de film. De popcorn werd in een hels tempo opgeknabbeld.
40
Met een ruk ontwaakte ik. Verdwaasd keek ik om me heen en mijn blik viel op Herman die nog steeds op het rolluik keek. 'Yiepieyayo, yiepieyajee, 't is zaterdag Herman, 't is krapullekesdag, moet jij niet gaan techno-freaken, een jointje roken en wat headbangen?' Ik lachte belachelijk luid maar Herman gaf geen kik. Ik ging op de rand van het bed zitten. Herman zat wat ineengezakt in zijn rolstoel en zijn armen hingen roerloos over de leuning naar beneden. Ik snoof. Verdomme wat een stank hing in de kamer. Ik naderde De Boer, schrok me te pletter en deed een stap terug. Herman was dood en in ontbinding. Hoe lang had ik geslapen? Zijn huid was vaalgrijs met rode en zwarte vlekken en zijn opengesperde ogen leken twee gedroogde druiven. Op zijn kin kleefde een spoortje opgedroogd speeksel en uit zijn mond kwam een walgelijke stank. Met enkele rukken trok ik het rolluik op. De kamer baadde in het zonlicht, maar maakte het uitzicht van Herman er niet appetijtelijker door. Even raakte ik in paniek maar besefte dat mij geen enkele schuld trof. Herman was een natuurlijke dood gestorven en, eerlijk, het had voor mijn part eerder mogen zijn. Wat moest ik nu met zijn lichaam? Ik draaide het nummer van de huisbaas en legde de situatie uit. 'Mijnheer De Boer hoort bij het meubilair zoals in het huurcontract gestipuleerd staat.' 'Maar hij is volledig overleden', riep ik met overslaande stem.' 'Het spijt me mijnheer, kijkt u de kleine lettertjes er maar op na, De Boer blijft of u gaat ook.' De smeerlap, hij wist maar al te goed dat losers geen geld hebben. Dit kruipkot, dat hij een appartement noemde, was zowat het enige dat ik me kon permitteren. Ik dacht diep na en het begon reeds te schemeren toen ik mijn vriend belde. Herman zat weer mooi rechtop in zijn rolstoel voor het venster met een blozend gelaat en gladde huid. Mijn vriend, een taxidermist, had hem deskundig opgezet en De Boer oogde mooier dan bij leven. Ik was heel tevreden met het resultaat. En als ik een kwade dag had of nerveus was, plaatste ik me achter
41
zijn rolstoel en ijsbeerden we samen van de ene muur van de kamer naar de andere. Digther Prozaprijs 1999-2000, eerste prijs ex aequo Gepubliceerd in Digther, 2000, 1ste jaargang, nr 2
ALLE LEED Kurt werd die dag wakker met een vreemd gevoel. Tegen zijn gewoon doen in besloot hij om voor één keer alle leed van de wereld op zijn schouders te torsen: de zoveelste prijsverhoging van de NMBS, de 40 mini-oorlogen verspreid over de wereld, de terreuracties, iedere denkbare ramp, enfin noem maar op. Hij sprong enthousiast uit bed. Halfnaakt en op blote voeten stapte hij naar het midden van de slaapkamer. Zoiets vroeg om voorbereiding. Kurt contreerde zich zoals een hoogspringer: beentje vooruit, beentje achteruit, schouders op - schouders neer, armen los schudden, diep in- en blazend uitademen, blik strak voor zich. Hij voelde zich stilaan in trance komen. Het zweet brak hem uit en hij was niet ver verwijderd van het ogenblik waarop hij alle leed van de wereld op zijn schouders zou dragen. Ook al was het maar voor enkele seconden, het zou een persoonlijke overwinning zijn, meer nog, een record. Op dat ogenblik zei een stem achter hem: "Dat zou je beter laten!" Kurt schrok zich te pletter en al zijn spieren vielen slap. Met een ruk keerde hij zich om en staarde recht in de neusgaten van een immens Brabants trekpaard. Het snoof. In paniek sloeg hij met zijn hand naar de kop van het dier maar graaide er doorheen. Nu nog mooier. Een geest. "Bedaar man, ik ben je beschermengel." Nu snoof Kurt. 'Een Brabants trekpaard als engelbewaarder, het moet mij maar overkomen,' dacht hij, 'met een Arabische volbloed had ik me misschien kunnen verzoenen.' "Je wilt toch niet op mijn schouder plaatsnemen zoals in de
42
tekenstrips," zei hij schamper om zich een houding te geven. Het paard negeerde die opmerking. "Je weet toch dat het innerlijke belangrijker is dan het uiterlijke, zowel bij mens als bij dier!" sprak het paard, alsof hij Kurts gedachten had kunnen lezen. "Jaja, die kennen we," antwoordde Kurt smalend. Ondertussen lag er een hoop paardeshit te dampen op de vloer van zijn kamer. 'Shit van een paardegeest zal wel geen vlekken maken,' hoopte hij. "Je weet niet waar je aan begint," hernam het paard, "stel dat je al dat leed niet meer van je schouders krijgt en je het de rest van je leven moet meezeulen. Wie bewijs je daar een dienst mee?" Tja, op die manier had Kurt het nog niet bekeken. Van dat gevaar was hij zich niet bewust geweest. "Bedankt paard." Daar was hij mooi aan ontsnapt. Hij negeerde het paard en stapte naar zijn secretaire. Er lag nog wat schrijfwerk te wachten. Hij beantwoordde twee brieven, schreef een verjaardagskaartje, vulde de Lotto in en maakte twee overschrijvingen gereed: één van 1000 euro voor zijn lidmaatschap van de golfclub en één van 10 euro voor 4 met de mond geschilderde kerstkaartjes. Want helemaal niets doen dat leek hem... neen, daar zijn geen woorden voor.
HET VERDICT De 'COMMISSIE voor het verzamelen van de door vrouwen veroorzaakte brokstukken bij stukgelopen liefdes' las op mateloos monotone toon het dertig pagina's tellende dossier voor van de heer XYZ en kwam tot de uitzonderlijke bevinding dat de oorzaak eenvoudig te detecteren was: gevoelens wenken het vlees is zwak levens zwenken de liefde wordt mak
43
De heer XYZ hoorde het verdict met ontzaglijke zelfbeheersing aan. Zijn pantalon hing netjes in de plooi en raakte bijna zijn zwarte, onmodieuze maar gemakkelijk zittende schoenen. Hij keek slechts eenmaal naar de leden van de commissie die volledig uit vrouwen was samengesteld om vervolgens zijn ogen op een punt te richten dat achter het gesloten raam in de verte lag.... Het was een stralende dag, hoewel het pas april was. Zijn dierbare vriend FGH die hem al die maanden had gesteund en zijn dossierkennis had aangewend om het pleit in zijn voordeel te beslechten, had op het laatste ogenblik afgehaakt. Een aangetekende brief van de Commissie aan zijn vriend FGH had een einde gemaakt aan hun jarenlange vriendschap. Hij verbleef nu voor onbepaalde tijd in het buitenland en was voor niemand bereikbaar. De heer XYZ was gestopt met zich het hoofd te breken over het waarom. Hij voelde intuïtief aan dat zijn leven op één of andere manier, buiten zijn wil om, een wending had genomen waar hij geen vrede mee kon nemen. 'HEEFT U HIER NOG IETS AAN TOE TE VOEGEN,' vroeg de voorzitster van de Commissie voor de tweede maal iets luider. De heer XYZ werd uit zijn gedachten gerukt, loste het punt in de verte en keek de vrouw moedeloos aan. NEEN, schudde hij met het hoofd, rechtte zijn schouders en verliet de ruimte met een doffe blik in de ogen. Zijn voetstappen klonken verdacht luid in de met stilte ondergedompelde zaal. Thuis poetste hij zijn zwarte schoenen, streek zijn pantalon, trok een zwarte das aan over zijn kraakwitte hemd, at twee sneetjes brood, keek wat televisie, schreef een korte brief en verliet omstreeks drie uur 's nachts zijn appartement. De lucht was kil en zijn adem maakte witte wolkjes. Hij wandelde door enkele verlaten straten en kwam langs het park aan de brug die over de spoorweg liep. Hij wandelde tot in het midden en keek naar de sporen beneden. De heer XYZ was bijzonder helder van geest en had zijn emoties volledig onder controle. Hij keek op zijn polshorloge en de lichtgevende wijzers duiden 3.25 u aan. Uit zijn rechterzak nam hij een pakje sigaretten. Drie jaar geleden was hij gestopt met roken. Het aangebroken pakje had hij bijge-
44
houden. De heer XYZ streek een lucifer aan en genoot van de sigaret. Vanop de brug staarde hij in de duisternis en wachtte op de trein van 3.40 u. Zijn besluit stond vast. Hij dacht aan het briefje dat hij had achtergelaten en lachte: 'De smerige teef'.
OF ALL PLACES II Het was een goedkope motelkamer. Maar er waren spiegels en daar kreeg Johnny een kick van. Sally zat op haar knïeën en steunde op haar handen. Zij keek in de richting van de spiegel maar zag niets want haar haar danste voor de ogen. Johnny zat achter haar en bewoog zijn bekken steeds sneller achter mekaar. Haar spleetje was lekker nat. Hij keek in de spiegel naar het beeld van haar wiegende borsten. Die deden hem aan iets herinneren. Het schoot hem enkele seconden later binnen. Aan de borsten van Stella, vorige week, in hetzelfde motel, andere kamer, gelijkaardige spiegel. Sally kreunde en zuchtte. Niet zo goor en overdreven als in pornofilms. Iets beschaafder, iets bedaarder alsof ze schrik had voor klachten van de buren. Johnny hield niet van pornofilms. De geslachtsdelen van de mannelijke acteurs leken altijd zo immens. Hij kon zich niet goed concentreren wat betekende dat Sally hem in feite niet beviel. Hij had haar opgepikt in een bar op 5th Avenue, enkele blokken verwijdert van de zijstraat waar hij een drankwinkel had overvallen. New-York is echt onveilig. De statistieken liegen niet. Johnny lachte. Sally keerde haar hoofd om en keek vragend naar hem. 'Alles oké schatje, het gaat fijn'. Het was omstreeks twee uur 's nachts geweest en buiten de verkoper was er in de zaak één klant, een in lompen gehulde grijsaard. Was het zijn uiterlijk, was de spanning op zijn gezicht af te lezen of was de shop al zo dikwijls overvallen, Johnny wist het niet, maar de verkoper leek er een neus voor te hebben. De man zette zich recht en toen hun blikken kruisten wist die met-
45
een hoe laat het was. Johnny zag het ook op de verlichte klok tussen de flessen whisky: 2.05u. Hij trok zijn wapen en richtte het op de verkoper die er stoïcijns bij bleef. 'The money, give me the money'. Op dat ogenblik kwam de oude zak van tussen de rekken kattenvoer en zwaaide met een fles frisdrank in Johnny zijn richting. Die vuurde zonder aarzelen en de grijsaard viel dood neer. Het bloed spatte over Johnny zijn boots. Dat was bijzonder onaangenaam. De verkoper die meende zijn kans te zien om de alarmknop in te drukken, reageerde te traag. Johnny schoot sullemans tweemaal in de borst. 300 dollar bedroeg de buit. Sally maakte een geluid wat Johnny definieerde als een orgasme. Hij zou er zelf wat vaart moeten achter zetten, wilde hij zich niet belachelijk maken. Op dat ogenblik werd de deur van de motelkamer ingetrapt. Mulder en Scully hadden hun badge reeds in de hand. 'Stop fucking onmiddellijk' riep Spooky Mulder. Dat was niet zo moeilijk. Johnny was zo hard geschrokken dat zijn lid de lengte van een tv-worstje had aangenomen. Sally reageerde veerkrachtig, stootte een oerkreet uit en wou op Scully springen. Doch deze was sneller en nam Sally in een wurggreep alvorens haar met een spuitje te verdoven. Haar lichaam gleed slap omlaag. 'Djiezus', mompelde Johnny die er niets van begreep. Mulder nam een zonnepitje, Scully nam het woord: "Sally is bekend als aliën BX807. Eerder onverwachts zijn wij in het bezit geraakt van haar dossier. Enkele dagen geleden kocht The Cancerman aan een kiosk een sloef sigaretten, zijn dagelijkse portie. Bij het betalen vergat hij het dossier. De man van de kiosk is een neef van Mulder. Wie beweerde ook alweer dat toeval de oorzaak van alle gebeurtenissen is?" Johnny trok een kop alsof hij het in Manhattan hoorde donderen. "BX807 is de verkenster van een kolonie vrouwen die hier op aarde een gesloten gemeenschap wil stichten. Hiervoor hebben zij werklui, slaven, nodig. Sally moest nagaan of mannen afhankelijk en onderdanig konden gemaakt worden. Het proces start wanneer zij haar orgasme heeft. Op dat ogen-
46
blik produceert haar synthetisch lichaam een slijm dat de urineleider van de man binnendringt en hem afhankelijk maakt voor de rest van zijn leven.' "You are lucky", vulde Mulder aan, "omdat we beslag hebben kunnen leggen op haar dossier, was BX807 snel terug te vinden, dus jij bent de eerste man waarmee ze fuckte". "The point is," en Scully fluisterde de woorden bijna, "is zij klaargekomen?" Johnny dacht even na en slaakte een zucht van opluchting. "Tja, alle vrouwen die ik heb geneukt feekten hun orgasme, dus waarom zou zij dan de uitzondering zijn?" en hij lachte vol zelfvertrouwen zijn onverzorgd gebit bloot.
WE WAREN NIET VAN GISTEREN We waren niet van gisteren. Nu wel. We hadden prachtige erecties. Ongelofelijk kwaliteitsvol sperma. Vrouwen werden zwanger door er naar te kijken. Toch droegen we spannende onderbroeken en zwembroeken met een zakdoek voor wat meer indruk. We spoten ons sperma vrolijk rond, aids was onbekend. We huisden in de toekomstrijke, glimmerrijke sixties en waren vol hoop en volslagen positief ingesteld. Wij produceerden one-liners aan een tempo waar Jay Leno – toen nog volop aan zijn kin werkend – nooit zou van dromen. Hij zou immers tien scriptwriters hebben. One-liners zo gevat, zo gekruld, dat we vergaten gewoon te praten. Behalve na een joint, dan haalden we onze schade in. We herhaalden ons zo herhaaldelijk dat onze entourage zich verontschuldigde en doorging en de barman hetzelfde van ons eiste. We waren niet van gisteren. Nu wel. De namen van de popgroepen waren even simpel als hun melodietjes : De Strandjongens, De Schildpadden, De Apen, De Rollende Stenen. Nu klinkt de naam van elk beginnend groepje als de nummerplaat van een auto of als de afkorting van een
47
onbestaande uitdrukking. Verlangen we naar de tijd van toen ? Wensen we de klok terug te draaien ? Welneen, al was het maar om de tijd en de energie die we ondertussen in de opvoeding van onze zonen en dochters staken. En vooral de zonen op het hart drukken boxershorts te dragen.
DE ZIEL VAN EEN BOOM ‘Ik ben een blad papier, bladzijde veertien uit een dichtbundel anno 1990. Ik werd uit een honderdjarige boom geconcipieerd. De ziel van de boom reist mee met de objecten die uit de boom worden vervaardigd vandaar dat ik weet wie, wat en waar ik ben. Ik heb geluk, mijn eigenaar houdt van wat op mij gedrukt staat. Hij koestert mij en neemt me mee op verlof om mij te herlezen. Ook dit jaar. Alles verliep opperbest tot op de dag dat wij de Eiffeltoren bezochten. Onopgemerkt had zijn twaalfjarig zoontje, niet echt een lieverd, mijj voor het vertrek uit het boek gescheurd en tot vlieger geplooid. Het maakte mij om twee redenen ongemakkelijk. Deze actie schoot mijn doel voorbij – uitsluitend gelezen worden – en ik lag losjes in zijn hand die over de reling hing hoog boven Parijs. Ik voelde de diepte onder mij en besefte dat dit een one-wayticket werd. Plots hoorde ik ‘pets’ en werd bruut van hand gewisseld. Voor ik in de jaszak van de eigenaar verdween, zag ik het jongetje naar zijn oor grijpen terwijl de tranen in zijn ogen sprongen. Eenmaal in het hotel werd ik opengevouwen en mijn plooien gladgestreken en belandde ik opgelucht terug op mijn plaats tussen bladzijde twaalf en vijftien. Ik was gered ook al besefte
48
ik dat het maanden zou duren voor ik opnieuw daglicht zou zien.
KIP Rustiek rillende ranzige rubberen replica’s van kwaliteitsvolle koppig kaviaargeurende kolonels missen de sfeer van échte oorlog – hit me with your rythmstick - stop het klonen van clowns. Net voor deze dwaze avant-garde nultolerantie liep Mentor met gesloten ogen als een blinde-man over glibberige mosgroene bospaadjes en telde zijn voetstappen, zijn hartslag, de manen van Saturnus, de rozijnen in een 125gr doosje, het kneuskneus geluid van de vierpotige kneushoorn, de rimpels in het gelaat van de vrouw die hij moeder noemde. Deze moedervrouw had hem acht maanden en drie weken gedragen, meegezeuld, gebaard en liefdevol verstikt. Het riet brak in hem, werd het zitvlak van een nepLouisIVstoel en zijn bleke oevers liepen over als een Nijldelta. De herhaling herhaalde zich, hij zwom rugwaarts tegen de stroom in, schopte een zalm de barbecue op van een dik Duits toeristenechtpaar. Maar Mentor gaf zich als zo vaak, te graag, te binnenprettig over aan het zalig masochistisch gevoel verlies en liet zich meedrijven met de boomstammen op weg naar de zagerij. Wie niet horen wil de zaag eindigt als legplank in de eikenkast in de dure living van een dik Duits echtpaar dat met hoog BMWtoerental de vakantie uitbolde. “Bij de verwerking door iemand die gauw zweethanden krijgt, is het oppassen geblazen: het in eikenhout aanwezige looizuur is gevoelig voor het zweet en veroorzaakt wel eens moeilijk te verwijderen vlekken” (Willem Aalders in Zelf Timmeren). Het water stond Mentor aan de sensuele blauwe lippen, zijn
49
botten waren ijskoud, een mini-piranha knaagde met een overdosis fanatisme aan het vingerkootje van zijn linkerpink, zijn kleren smeekten voor een droogkuis, his hair was a mess, en een afgebroken nagel deed de deur met een natte knal dicht: life sucks. Een colibrigedachte schoot hem te binnen en hij concentreerde zich op zijn mantra ‘ik zal nooit twee keer hetzelfde zeggen, ik zal nooit drie keer hetzelfde zeggen, ik zal nooit vier keer hetzelfde zeggen, ik zal nooit vijf keer hetzelfde zeggen’ tot het lukte: zwaartekracht hief zich op en hij bereikte intergalactische droomhoogten waar hij schitterde in een stilleven van geparfumeerde opgezette coalabeertjes, het waren de laatste. De ijle droomhoogtenlucht maakte hem snipverkouden en zijn gerimpeld moedertje zette hem een kop sterke rozenbottelthee, dat knapte lekker af. Neen schudde een dik Duits echtpaar in het uitstalraam van de kringloopwinkel, er moet honing bij, of kandijsuiker, of citroen, of citroenjenever, of alles en ’s avonds werd zijn hoofd ronder, zijn bloed dunner, zijn speeksel dikker, zijn woorden ijlden in WOII lijden, maar hij was te jong voor dit oorlogsspel, hij was de vader die zijn echtgenote met de glanzende huid en de verliefde blik verdedigde tegen het plotse stoppen van het gefluit van de V-bommen, de vrouw die hem in zich droeg en Mentor later moeder zou noemen. Dag kip, dag kippenkop, dag kolderkip, dag pokken kippenkop met de dunne kippennek sprak een gestoorde tante boven zijn wiegje. De dagen passeerden als een dik boek dat met de zijkant snel over de duim gaat, alle bladzijden lichtten even op tot onleesbare schaduwen, er is geen logica, geen structuur, geen referentiepunt, het lijkt wel 'het leven zoals het is'. De dagen liepen als slaven achter mekaar onder een oogverradende snelzinkende Afrikaanse zon waar de luxe van de waardebepaling ontbrak, het visuele genot onbestaande. Mentor draaide zijn Red Bullspetje een kwartslag naar links en nam het coolste besluit sinds het afschaffen van zijn dagelijkse
50
Lionreep: vanaf vandaag zou dag 2 nooit dag 1 zijn, dag 3 nooit dag 1 of 2, dag 4 nooit dag 1, 2 of 3, tot aan het eindige. Tot aan zijn einde waarop zijn hoofd ronder,zijn bloed dunner wordt en een dikke speekseldraad in zijn mond voor een laatste maal trilt. Uit de geopende sensuele blauwe lippen zal de deodorant van de dood zijn weg naar buiten zoeken.
BRAM’S BANANENSCHIL Bram Talens is 23 jaar en woont bij zijn vader in de Waterlelielaan. Zijn moeder stierf toen hij 15 was en liet een leegte achter die zijn vader, ondanks alle goede pogingen, niet volledig kon invullen. Bram is een zelfstandige jongeman, wiens lichte ogen de toekomst - als banketbakker - vol vertrouwen tegemoet zien. Bram weet van aanpakken, laat zich door niets of niemand iets in de weg leggen. Hij is spontaan en weet in gezelschap op het juiste moment de juiste grap te vertellen. Kortom, Bram wordt door zijn omgeving als sympathiek en sociaal ervaren. Na zijn opleiding keek hij uit naar een geschikt huis om zijn bakkerij op te starten. Want met zijn kwaliteiten was het duidelijk dat hij voor het beroep van zelfstandige in de wieg was gelegd. Niet ver van de ouderlijke woonst viel zijn oog op een winkelruimte die, na herinrichting, uitstekend zou kunnen dienen. Voor de installatiekosten vroeg hij een lening aan. Om negen uur heeft hij een afspraak in het Fortis-filiaal in de stad. “Pa, ik vertrek naar de bank. Ik maak van de gelegenheid gebruik om achteraf bij de Delhaize binnen te springen. Heb jij iets nodig?” Zijn vader, die zich in de badkamer aan het scheren is, komt, met
51
zijn gelaat nog half onder het scheerschuim, de woonkamer binnen. "Nee, Bram, vertrek maar gauw en ik zal voor je duimen." "Bedankt pa, tot straks dan maar." Bram grist de autosleutels uit de lade van de buffetkast, begeeft zich met de lift naar beneden, loopt naar zijn wagen, start met het ontluisterend gevroem van een sportief chauffeur en rijdt richting Oostende-centrum. Terwijl hij zich in het verkeer gooit, duwt hij zijn MP3-speler in. Via de Gistelsesteenweg, het President Kennedyplein komt hij op de Verenigde Natiënlaan. Bram heeft een zware voet en terwijl hij sakkert op de voor hem puffende Citroën C4, volgestouwd met oudjes – waarschijnlijk dagtoeristen die de weg niet kennen -, pinkt hij naar links om de wagen voorbij te steken. Op het ogenblik dat hij optrekt en zijn rijvak wilt verlaten, ziet hij in een flits in zijn zijspiegel hoe een Peugeot in volle snelheid en zonder notie te nemen van zijn manoeuver eveneens wil passeren. "Verdomme !" Bram duwt op zijn rem en draait bliksemsnel zijn stuur naar rechts. Op een haartje mist hij de achterkant van de C4. Toch heeft hij een glimp van de chauffeur in de Peugeot kunnen opvangen. "Ik had het kunnen weten, een vrouw!" Vanwege de opluchting enerzijds omdat alles goed is afgelopen en vanwege de woede anderzijds om het onverantwoorde rijgedrag zet hij de achtervolging in. Niet zonder gevaar manoeuvreert hij zijn wagen zodanig dat hij bij het eerstvolgende rode verkeerslicht naast de Peugeot staat. Achter het stuur zit een niet onknappe vrouw met kortgeknipt zwart haar. Hij draait zijn raam open, toetert om de vrouw haar aandacht te trekken, brengt eerst de wijsvinger naar zijn voorhoofd en steekt dan zijn middelvinger de hoogte in. De vrouw bekijkt hem, haalt de schouders op en vertrekt als eerste als het verkeerslicht op groen springt.
52
Even later vindt hij een parkeerplaats in de Hendrik Serruyslaan en zet er de pas in, via de Wittenonnenstraat en de Kapellestraat naar het Wapenplein. Hij kijkt op zijn horloge : 8u50. "Mmm, mooi op tijd en hij duwt de deur van het Fortisfiliaal open en stevent op het loket af. "Goeiemorgen, mijn naam is Talens. Ik heb een afspraak in verband met de aanvraag van mijn lening;” “Tweede deur links meneer Talens, gaat u maar meteen binnen." Eenmaal binnen zet Bram zich in een van de gemakkelijke stoelen en roffelt enthousiast met de vingers op het bureauvlak. Door de andere deur in de kamer komt een vrouw binnen die plaats neemt achter het bureau. Met een schok ondergaat Bram de herkenning : de vrouw uit de Peugeot! Hij voelt hoe een blos zich meester van hem maakt. De vrouw kijkt hem recht in de ogen : "U heeft een aanvraag ingediend voor een lening ... ?" Ze glimlacht fijntjes. "...Hoe is uw naam ook weer ?"
KEI Op een stuiptrekkende dag verscheen net voor zeven een overbodig persoon uit de verte, met de naam Mentor. Met het libido onder de gespierde arm dwaalde, dweilde hij het leven af met als optie een zoektocht naar zichzelf. Dit leidde kromgetrokken, kartelig tot een dolgedraaid rad voor zijn bijziende ogen. Geen contactlenzen voor deze jongen, maar een montuur van Hans Anders als garnituur op zijn komkommerjoekel van een wijsgeurig neusorgaan. Zijn reis begon op de Malediven, schokschouderde westwaarts en het besef dat zijn zoektocht een gans leven in beslag zou nemen liet hem een galmende gil ontvluchten die bij omstanders door merg en gal ging. Kunnen bergen zeeën vullen, kan een mier het honderdvoud van haar eigen gewicht
53
tillen, en zo ja, waarom zou een miezerige mier dit doen, als deze harde noeste zwarte en ook rode insectueuze diertjes met zo velen zijn, kan een Labrador vliegen of zijn het albatrossen die duizend kilometer op de wind surfen en amper vermoeid poot op bodem zetten niet ver van de Malediven. De Vergeetput is de plaats voor Mentor, die vlotte malle grootgoedprater, het oversized mannetjesdier die zijn queeste op de Paaseilanden met zicht op de Noordster tot aan het midden ingroef en een gedicht aan de wind toevertrouwde: Een kei nat aan één kant draait zich nooit om, Ik ben een kei Droogwind, moddervrij, Luister! Een kei ketst en vuur zullen wij maken Was de drogreden een vrouw, een nimfje, een fee, een feeks, of een moederhoercombinatie die Mentor uit wanhoop de Vergeetput deed kiezen. De Vergeetput, het café op de Kaai waar hij meermaals zotgezopen zijn eigen naam niet meer wist en in een toestand die menigeen zou omschrijven als absurd, komisch, tragisch-droevig, riep hij naar de passanten, ik ben drankorgel Decap. Ik zing tango, ik draag tanga en ik dans salsa. De vrouw aan de marmeren toog met de ijskoude ellebogen wond rond deze man geen doekjes. Haar woorden klonken als getrainde scheermesjes op een opgespannen slagader en het vernuft, de scherpzinnigheid en het cynisme waarmee zij dit ijzersterk opgevijzeld pleidooi voor de zatte
54
bende in de Vergeetput orakelde, deed hen knikkebollen van mistroostige eensgezindheid. Wat ook door een toevallige nuchtere voorbijganger als vanzelfsprekend werd genoteerd waarna de wandeling onder de vorm van een rustig kuieren zijn beslag kreeg. Het naamloze vrouwelijk geslachtswezen entertainde met een tien-minuten-uiteenzetting over de onbestaande stand van zaken tussen haar en Mentor die nog steeds op de Kaai draaiorgelde. Hij verdroeg deze verbale kwaksmak in de smoel als een uiting van haar ongezonde, gestoorde humor en lachte zich schor aan haar beledigingen. De kei zuigt het zonlicht als een filet puur De maan sikkelt in het laatste kwartier Dan nog rest hij in nestwarmte Bruinverbrand komt hij na de Malediven terecht in een doolhof van fijne levensaandoeningen, het labyrint uit The Shining met de vrouw van Popeye. Levensaandoeningen hebben geen bedreigende ziekten in hun aanwezigheidsregister, maar duizend-en-één alledaagse akeligheden en hatelijkheden die voornamelijk gezonde mensen bezigen en daarmee mekaars leven verzuren en besuikeren, zoals: pesterijen geleerd, gepleegd en ondergaan in schoolse tijden waar de dikke, de brillige, de rosse, de borstloze, de onschaamharige en de stotteraar om de vierminutenenvijfseconden een karrenvracht schuttingwoorden op de ontoereikende schouders kreeg gedrukt, vergezeld van een mep, een stomp, een stoot en een goedgemene stamp. Mentor rent zo buitenaards megasnel door het
55
groenehagenlabyrint dat hij zichzelf meermaals tegenkomt en hoopt bij die confrontatie een stuk helderheid te herkennen die hij bij stilstand nooit zou ontdekken maar dan tikt iemand op zijn schouders en die blijkt hij eveneens te zijn. Hij fronst het artistieke voorhoofd: ben ik zovele individuen? ben ik in schijfjes gespleten? ben ik magisch lucratief? en waar is de onbezorgde tijd van ordinair drankorgel met de muziek van de Beach Boys. Mentor laat zich niet gaan en kruipt rug tegen de haag, traag maar niet overwonnen naar de uitgang die, wat hij in zijn opgewonden toestand niet had opgemerkt, met fluorescerende pijltjes staat aangegeven. De kei vertoeft in groep of alleen Als keikop erodeert hij sneller en spoelt regenwijs de vergeetput toe Struikelend over de Kaai is Mentor op zoek naar een rustplaats, niet de eeuwige, maar een tijdelijke, want hij-kei wil nog kleine keitjes maken, een kroost concipiëren, dansles geven, levensaandoeningen ontleden en tegenzetten bedenken om zijn kroost dure therapieën en kraakwitte Alexianenverblijven te besparen. Want de liefde voor de ongeboren nazaat groeit met de dag en om de maand brengt hij ter controle een geëjaculeerd staaltje propere sperma binnen en met grafieken houdt hij zich sterk over de kracht van zijn nakomelingen. Dagelijkse pijltjes met een immense pure hoge geluksfactor zullen tot in elke vezel van hun lenig lichaam doordringen. Geen pesterijen voor zijn
56
geliefden en de vrouw zonder naam uit de Vergeetput kan het schudden want hij is lid van drie huwelijksbureaus voor slechts 2500 euro. Die del zonder naam, die troela, dat interzonaal manwijf die zijn Fijngevoeligheid afwijst, zal zijn middelvinger zien, maar niet voelen.
VARAAN VOORNAAM Uit de voordeur van zijn woning stapte Mentor in een film uit de jaren 50-tig. Overladen met overtuigend sentiment, boordevol satiné pastelkleuren, de melkboer verkocht aan huis in echte glazenflessenvanéénliter, een oude man veegde bladeren bij mekaar, een jongeman neukte de vrouw van zijn beste vriend, enkele huisvrouwen met opgestoken haar schuurden in schort het voetpad. Het rook naar Sunlightzeep, het zonlicht danste op zijn gezicht als hij onder de bomen doorliep en de mensen knikten hem vriendelijk toe. Mentor richtte zijn schreden naar het park. Het groen van de bomen was overweldigend, de vijver lag er uitnodigend bij en toch en toch...zodra hij de kinderspeeltuin naderde nam hij een nerveus gevoel in zijn middenrif waar, dat aan zijn borstbeen overging naar een onwennig dadaïstisch jeuken. Maar waarom, daar kon hij niet direct de vinger met de gebroken nagel op leggen. Jonge weelderige vrouwen hielden hun spelende kroost geoefend in het oog. De knarsende en piepende speeltuigen waren erg in trek, schommels gingen omhoog en omlaag, de draaimolen maakte kinderen dronken, 't moet eens de eerste keer zijn, de glijbaan, het klimrek, vrolijke meisjes en flinke jongens renden enthousiast heen en weer. De moeders en grootmoeders praatten in kleine groepjes met elkaar en het kabbelend geluid van hun zachte stemmen dreef tot in de oren van Mentor. Niets merkwaardigs te melden, alledaagse gesprekken. Maar waarom voelde hij zich toch zo
57
ongemakkelijk? Wat was er zo vreemd, wat leek te ontbreken? Abrupt bleef hij staan: het ongeluid van de kinderen. Zij liepen rond, speelden, communiceerden duidelijk met elkaar, maar er kwam geen geluid uit hun mond. Zijn hartslag versnelde en hij vroeg zich af of de moeders zich dat realiseerden. Een wat oudere man die hem onopgemerkt had staan gadeslaan kwam nader. Een wat plompe figuur, ongeschoren, nagels met zwarte randjes, dat merkte Mentor onmiddellijk toen de man zijn ogen voor de zon afschermde. "Niet moeilijk hoor, een ingreep van niets, ik ben dokter, ik heb er al honderden geopereerd, succes voor gemiddeld vijf jaar, tot ze naar de lagere school gaan, een sneetje in de keel, afbinden, enkele dagen wat pijn en veel ijsjes eten." Ik keek de man ontzet aan en dan naar de kinderen. "Geef toe," hernam hij samenzweerderig," fantastisch die rust toch". Hij werd met een schok wakker. Wat een aantrekkelijk boze droom! Hij schudde zich het hoofd en ging met de handen door het korte haar. Lag het aan de drank? Wat een receptie gisteravond in Vlissegem, die Valerie Claessens weet hoe ze het haar gasten naar hun zin kan maken. Haar uitnodiging voor de voorstelling van haar dichtbundel was logisch vermits een gedicht van hem was opgenomen. Drie jaar was Valerie met de voorbereiding bezig geweest en ze mocht terecht fier op het resultaat zijn. Twintig gedichten over de Varanus Komodoensis. Mentor had zich geïnspireerd op een salamander uit het terrarium van zijn vriend Cass. Maanden had hij er aan gewerkt en ondanks zijn lege maag slaagde hij er bij de derde poging in om het uit het houten hoofd te debiteren.
58
VARANUS KOMODOENSIS Met de ritmiek van een ballerina op rust Wikt en weegt hij met een wreedaardige lust De stilstaande snelheid van het registreren Om seconden later een hertje te fileren Deze buitenmaatse hagedis stinkt uit zijn bek En verblijft in de categorie vleesetende gek De stille killer is een voorhistorische ploert Kijk uit, zijn staart is een regelrechte knoert Subtiliteit is de varaan niet zijn beste kant Wat wil je, als je uit de primitieve oertijd stamt Met weemoed herinnert hij zich dinosaurussen En denkt, ze kunnen hier mijn kloten kussen Indonesië De Komodovaraan is de grootste nog levende hagedis (3m, 130kg, 60j) en werd in 1910 door een Nederlandse expeditie ontdekt op het eiland Komodo. Volwassen varanen eten alles wat ze kunnen vangen of doden. Hun voorkeur genieten zwangere gehoefde dieren die ze door geur herkennen. Mensen zijn ook niet veilig. Op 18 juli 1984 verdween de 79-jarige Baron Rudolf Von Reding op het eiland Komodo. Waarschijnlijk is hij ten prooi gevallen aan hongerige varanen.
Echt tevreden was Mentor niet over zijn gedicht, het verbaasde hem zelfs dat Valerie het in haar bloemlezing had willen opnemen. Maar dat kon uiteenlopende redenen hebben. De relatie auteur-uitgever kan vreemde spuigaten te beurt vallen. Misschien dat hun one night stand van enkele maanden geleden de doorslag had gegeven, ze waren zo beestig te keer gegaan dat hun optreden uitliep tot een one night & half-amorning-stand.
59
Hij scheurde van de honger en zette zich aan de keukentafel. Net als Midas Dekkers had Mentor een hekel aan het zien eten van de modale medemens. Dat gesmikkel en gesmak, die ragfijne speekseldraadjes die als kabelbanen van mondhoek naar mondhoek, tong, tand en terug gingen, wat vochtophoping in de mondhoeken, een druppeltje kwijl al dan niet vermengd met gedeeltelijk verwerkt voedsel dat zich een uitweg zocht langs de huidplooien van de kin. Neen, niet zo ergerlijk als een Jehovah-getuige op een vroege zondagmorgen, maar komt toch dicht in de buurt. Wanneer hij tegenover een kauwende persoon komt te zitten, neemt de afkeer nog toe wanneer dit een onbekend iemand is / duidelijk veel smaak van zijn eten heeft / en dit met de mond halfvol enthousiast maar slecht verstaanbaar aan hem wil duidelijk maken. De kans is ondraaglijk groot dat bij deze exposé zichtbare maar ook onzichtbare etensdeeltjes uit de sprekende mondholte terug de wijde wereld worden in geslingerd waarbij met de wet-van-Murphy-zekerheid minuscule deeltjes op zijn handen zullen vallen, meer nog, en hij voelt het kokhalzen beginnen, op zijn gezicht, op zijn lip. Dus, om eerlijk te zijn zat Mentor er niet mee in om op deze zaterdagmorgen alleen aan de ontbijttafel zat, met zijn blik door het raam. Uit verveling en tot hoogst persoonlijk vermaak toverde Mentor nog een wit konijn met kippenvel uit zijn hoed en zei tot het denkbeeldige publiek, “geacht denkbeeldig publiek, ‘onthaasting ‘, zei de haas, ‘is niets voor mij’ en rende opnieuw de schildpad voorbij. Voelt u ‘em? Goed zo, waakzaamheid kan uw miserabel leven tergend lang verlengen. Een echte dierenvriend stelt in de zomer zijn/haar lichaam vrijwillig ter beschikking van de muggen. Stel, uw geliefkoosd huisdier én een wildvreemde persoon zijn bezig te verdrinken. U kan een van beiden redden. Niemand zal ooit van uw keuze weten. U hoeft geen verantwoording af te leggen. Dit is uitsluitend tussen u en uw geweten. Geen
60
tegenspraak, slechts één van beiden kan van de verdrinkingsdood gered worden. Wie redt u? Deze vraag wordt uitsluitend beantwoord door mensen met een zwembrevet van minstens 50m."
DE REIS Aan boord van het cruiseschip 'Gauguin' ligt Mentor op het dek te zonnen. Men noemt dit een pakketboot, "hutten met eigen douche en toilet, een onberispelijke dienstverlening, een dokter, een massagesalon, bars, avondanimatie en een sauna". Er wordt geflirt (The Love Boat), gepickpocked en landrotten met een dure levensverveling worden door een adequate crew tot positievere gevoelens aangemoedigd. Mentor daarentegen heeft geen midlife crisis en is nog steeds de volledige frisse vrolijke dertiger die geen last heeft van levensmoeheid, maar gewoon een tijdelijk dipje meemaakt en zichzelf een weekje verlof gunt. De eerste nacht sliep hij door zeegewieg en de constante dreun van de scheepsmachines uitzonderlijk slecht. Die ochtend voelde hij zich als Ned Beatty in de film Deliverance. Maar hier in zijn ligstoel zou hij, al moest het onder dwang gebeuren, recupereren en ja zijn lichaam en geest volgde alras deze mooie gedachte en hij voelde hoe een gelukzalige loomheid van hem bezit nam. /--/ Mentor vertoeft in de eindjaren-zestig, hij was toen zestien jaar, droeg een broek met olifantenpijpen en stoefte met zijn eigen slurf wat niet zo verstandig was wegens vergeten te vergelijken. Met zijn lang haar en zijn popgroepje The Salmonellas schuimde hij de Noordzeekust af. Alle vrije podia en jeugdhuizen van de kustgemeenten kregen af te rekenen met hun covers van Cliff Richard (Living Doll, The Young Ones, Lucky Lips en zijn favorieten the Beach Boys (I can hear music, Then I kissed
61
her, Good vibrations). Het was een prachtige tijd: shit, fuck & asshole waren nog geen mooi Nederlands, er werd uit vrije wil alsjeblieft en dankuwel gezegd, bij het geeuwen gunde men de medemens geen blik op de trillende huig, vrijdags veegde men voor eigen deur wat men trouwens in alle tijden en omstandigheden zou moeten doen, neen, in deze somptueuze flashback temidden van vervelende studies en studentikoos gewoel stond ZIJ. Haar naïviteit stak als een mooie bloem achter haar oortje. Zij werd nog niet door het leven geráákt. Zij was nog verwonderd. Haar sensualiteit wikkelde Mentor om vele vingers, en nu in zijn sluimerfase gaan, net als toen, zijn verrukkelijke hormonen tekeer als El Niño,
heel even, heel even proeft hij haar weer, voelt hij een schaamhaartje tussen zijn tanden. Er was sprake van eeuwige trouw, maar die lat lag wat hoog. Als bassist van the Salmonellas lag hij helaas minder goed in de markt dan zijn vriend Cass de leadsinger. Om een opkomend minderwaardigheidscomplex te onderdrukken dompelde hij zich in een esoterisch mompelbad, een workshop die hem 250 euro kostte en werd gegeven door een voormalige bakker, allergisch voor bloem. Verschillende ogen gingen open en zag Mentor niet het volledige Licht, het zwakke schijnsel dat hij ontwaarde werd toch als een succes omschreven, zoals: /--/ Mentor wantrouwde dit dubbelwandig denken, de nostalgie versus het naakte verontrustende hedendaagse preoorlogs protectionistisch denken. Wat te doen met die onbenoemde gevoelens, onbevangen valstrikken, er is geen verbond, er is geen geheimtaal, geen tovermiddel, geen glijmiddel om uit deze vicieuze terreurcirkel te ontsnappen. Er is overdracht, genetische overlevering, een rondborstige
62
worsteling om het weerbarstige leven te lijmen, stekelige uitdagingen te overwinnen./--/ Er zijn gedichten, er zijn de foto's van Yann Arthus-Bertrand die de aarde in al zijn natuurlijke pracht en kleuren laat zien. Foto's genomen vanuit een hefschroefvliegtuig (helikopter voor de minderjarigen) tonen magnifieke onbekende beelden van de aarde, zo onaards mooi alsof ze op een beschaafde planeet werden gerealiseerd. Mentor bleef lang in de veronderstelling dat buitenaards leven de scheefgezakte situaties zou rechttrekken. Volgens de Drake-vergelijking was er weinig kans op buitenaards intelligent leven, zeker als je weet dat N = S x W(Z) x W(P) x W(A) x W(L) x W(I) x W(T) uiteindelijk als kans geeft dat N = 1080/4,6 x 10744 = 1/4,6 x 10664 Vanaf toen zakte de theorie van 'the truth is out there' als een mindervalide tuinkabouter in mekaar en bracht Mentor tot het fatalistisch wegglijden in 'het zal mijn tijd wel duren' en begon wijn te bottelen. Doordat hij uit een verbrokkeld gezin kwam, zijn vader was een zatlap en zijn moeder een zaplap, ontbeerde hij genegenheid en de generositeit van een warm nest die als geestelijke koffiekoek de verstandscalorietjes had moeten verschaffen. Een bonzend hart zei dat romantiek in je lijf zit, in je ziel, en niet in een brandende kaars voor het raam en niet bij een intiem etentje met drie tot Hongaarse vioolspelers verkleedde jobstudenten. Hij rechtte de schouders en zwoer: met sneeuwbaleffect aan de voet zou hij al zijn vijanden kortzwerken tot op
63
Maltezerhoogte.
Maar nu is het nog even en i e d e r is blind. De echte reis moet nog beginnen.
donker
NIEMANDSLAND In de hemelse vallei van de donkere hoop zit arme Mentor in een slobbertrui in een plastieken tuinstoel in een gebetonneerde tuin zonder bomen, bloemen, vijver, vogels, bijen, bier, hasj, naakte vrouwen en andere deugnieterij stil voor zich uit te staren. Hier is zijn zwakke schuilplaats, hier ruisen zijn kinderlijke, beeldrijke gedachten door zijn vergiethoofd. Hij heeft ze niet allemaal op een rij, formuleert men beschaafd. Hij gaat de concurrentie niet aan, hij wil niet de beste, de eerste, de rijkste, de grootste de slimste of de sterkste zijn. “Verdomd, deze man past niet in de door ons mooi handbewerkte vakjes” Zijn eerste schuilplaats was de eierschaal van een dinosaurus, door zijn blinde stiefvader ’s nachts – naar beste vermogen uit een gigantisch reclamebord van Jurassic Parc IX gesneden. Als puber verstopte arme Mentor zich voor de buitenwereld in een uit 150.000 lucifers zelfgebouwde hut op een stukje niemandsland, achter de woning van zijn grootouders. In Niemandsland was hij iemand, namelijk de enige bewoner die verslaafd was aan urenlang zweefvliegen door zijn fantasiewereld. De geluidloosheid deed hem uiteenvloeien, hij werd de droom, de droom de realiteit, de wereld is rond. De uit
64
lucifers opgetrokken constructie was meer dan een ordinaire kant en klare jongensavonturenboshut. Het was een replica op schaal van de Taj Mahal waar Mentor bijzonder trots op was. Hij vervloekt nog steeds de dag dat hij zijn eerste sigaret opstak, hoestte, zijn vingers verbrandde en de sigaret liet vallen. Om af te koelen zocht hij cyberspace op, een uniek en oneindig universum van enen en nullen. Misschien was hij niet die ene en enkel een nul, maar dan toch een goed gevulde. Hij was Winnetou de held met een diepgewortelde haat voor John Wayne, de indianenstofzuiger van het Verre Westen. Deze rechtse rakker ontindiaanste de prairie, zodat bende losers in karavanen, onder aanzwellende heroïsche violenmuziek, hun welverdiende (sic) plek konden inpsalmen om een mooie christelijke toekomst op te bouwen. Mag ik u George Bush voorstellen?
DE BUURVROUW De eerste weifelende stap met opaal glazuurgehalte op emailplaat werd gezet. Ontkenning is de diffuse implementatie van schoorvoetende reminiscenties die als paarse libellen over een troebele waterplas de weg kwijt zijn. Ontkenning is de wijsheid van het paard met de oogkleppen, van de melaatse die het dansen niet kan laten, van de melkboer die iedere klanthuisvrouw in negligé uitnodigend aan de voordeur verwacht. Paarden, melaatsen en melkboeren zijn zelfs met een microscoop niet in het verzuchtende rimramgebeuren op te merken. Het deerde Mentor niet. Monkelend staarde hij voor zich uit, gefixeerd op de voorpagina van een illuster tijdschrift dat de uitgebouwde borsten van een so called BV net niet prijsgaf. Een ontkenningsfase kende Mentor niet. Hij zou niet weten wat te
65
ontkennen. Bekennen lag eerder in zijn pathologische aard. Maar zijn aandacht dwaalde af naar het zopas gevonden antwoord op de vraag die hem al weken bezighield. Waarom fluiten bouwvakkers en ruitenwassers naar de vrouwen en de bakker niet? Wel, de bakker slaapt tijdens de dag wanneer de vrouwen brood, pistolets, éclairs, taarten en patékes kopen. 's Nachts bakt hij zijn brood en pistolets enzovoort en dan zijn er geen vrouwen om naar te fluiten want die liggen dan te vozen met bouwvakkers en ruitenwassers. Was alles maar zo eenvoudig te verklaren. Mentor voelde zich high society stonewashed helder. In het gebouw aan de overkant likte de tong van De Buurvrouw, een tof konijntje van 25 jaar, gracieus een non prior postzegel. Mentor fantaseerde dat de brief bestemd was voor haar lief, 'adieu, vaarwel, het ga je goed of niet, het interesseert me geen sluitspier". Oude liefde roest niet, nieuwe liefde breekt als riet. Zij had Mentor op zijn balkon zien zitten. Misschien was het liefde op vergezicht. De nacht omsloot Mentor als een geile weduwe (een oude schuur staat snel in brand). Hij woelde en krioelde in zijn bed van een bekend Zweeds merk en het panoramisch zicht op zijn seksuele fantasieën schoof ritueel van links naar rechts in zijn hoofd. De lege ruimte in zijn hersenen werd gevuld met morbide herinneringen aan alle onvoldoendes waarvoor hij in zijn adolescentiejaren was geridderd. Schoolonvoldoendes. Onvoldoende school. Zijn droom wenkte af naar een interessantere invalshoek: Mentor zou De Buurvrouw tot Godin kronen. Hij bezat die autoriteit in de parallelle oorlellenwereld waar zijn oor altijd te luisteren lag en alle oren naar hem luisterden. Tot de gemeenschappelijke buis van Eustachius, ontworpen door de achterneef van Le Corbusier, sprak hij: "Defaitisme is de misthoorn van de loser die comateuze eendagmensjes in ganzenpas naar nergens leidt. Het is als een epidemie in telegramstijl. Het snokt de adrenaline af op koudwatervreespeil. Volgens ons, president Mentor, vrij van
66
dogma's en schimmel tussen de tenen, kan enkel een Godin jullie erbarmelijke status opschroeven. Royaal, loyaal worden de plunderingen van oorsmeer. De Oorsmeerkoning, die op deze substantie zijn vettig fabrieksken laat draaien dat nepkortsluitingen tussen mannen en vrouwen produceert, zal het vier-, wat zeg ik, het tienvoud van de huidige prijs betalen. En niet meer in natura. Dat hij zijn neuskeutels voor zich houdt! Voorwaar, ik zweer het jullie als een kloppende vinger, de oorsuizingen zullen ophouden. Dus schrijf in jullie agenda; -Vanaf morgen spreek ik De Buurvrouw aan met mevrouw de Godin De Buurvrouw-." Mentor werd zonder schok wakker, maar gloeide nog na. Zijn oor, vrij van oorsuizingen, nipte het zachte geluid op van een briefomslag die zacht onder de deur werd geschoven. Na de eerste weifelende stap glipte zijn voet uit de slipper, verloor zijn evenwicht en bij wonder miste zijn neus rakelings alle belangstelling voor de rand van de antieke eikenhouten kast uit de 19de eeuw die hij tijdens een wandeling in de stad bij een malafide antiquair voor een zacht prijsje op de kop had kunnen tikken. Maar dit terzijde. De naar broccoli geurende brief kwam van De Buurvrouw. Waarom zij er een postzegel had opgeplakt snapte hij niet. De Post zal blij zijn als iedereen zijn brieven zelf gaat bussen. "Beste PiPo, als je me nog langer blijft begluren vanaf je balkon, zal ik mijn vriendje eens langs sturen. Hij heeft een zwarte band borstopzetten en is GuinessBookofRecordhouder droogneuken. Ik meen het. De Buurvrouw."
67
STREEK Het werd tijd dat Mentor met zijn leven voortging en een tweede stap zette. Mentor zijn tweede stap klonk als een gevallen kristallen vaas op een marmeren vloer. Het uur van avontuur was aangebroken. Zijn alertheid stond scherp als de punt van een vers geslepen potlood. (Verveling is de verroeste nagel waarmee men niet durft te krabben als men geen geld heeft). Bij een schroothandelaar kocht Mentor een trein, schilderde hem paars, duwde 1000 Duracelbatterijen in zijn achterste en tjoekte door de wilde weilanden van wijde werelden. Saturnus passeerde zijn voorruit, maar het bleek een geschilderd exemplaar op een reclamebord met de bekendmaking van een gezellige hemellichamenavond in Philippeville: u saturnust toch ook? / Bande d'urgence – circulation interdite / November woei voorbij samen met stukken zelfmoordenaars die met het vallen van de bladeren uitgesproken enthousiast onder de lekker op cadans draaiende treinwielen sprongen. Niks respect voor andermans materiaal. Mentor besloot om zijn avonturen te boek te stellen. De Trein der Vaagheid: een magisch-realistisch traagheidsepos voor gevorderden. / Bande d'urgence – circulation interdite / Aan het rechterraam verscheen zijn lerares boekhouden, een innemende lelijke vrouw. Om hygiënische reden had zij haar haar onder een wit kapje verborgen. 'Kopje koffie voor een hardwerkende student?', vroeg ze sarcastisch, terwijl een straaltje spuug uit haar mondhoek in de dampende koffie verdween. 'Nee, dank je', repliceerde Mentor, 'een andere keer, maar dan zonder melk'. Haar gezicht vertrok tot de muil van een kinddraakje en braakte vuur in zijn richting. Vuurvaste ramen, wat een gerief. / Bande d'urgence – circulation interdite / Nu verscheen aan de linkerkant een zwartgrijze herdershond die voluit rende met de rode tong uit de bek. Het dier was transparant en liep twee meter boven de begane grond gelijke
68
tred met de trein. Het was Mentor zijn dode hond. Roxy draaide de kop naar hem en sprak met de stem van Rick de Leeuw: 'Hoi baasje, te gek, in het achterafnu mag man en dier de stem van een levend persoon imiteren tot de dag dat deze overlijdt'. Volgens Mentor had de hond een dubieuze keuze gemaakt. Rick de Leeuw praat alsof er een vodje aan zijn tong hangt, verft zijn haren netjes op tijd en heeft een neus voor het commercialiseren van zijn beperkte talenten, helaas ook in Vlaanderen. Maar hij houdt van poëzie! Het was alsof Roxy zijn gedachten kon lezen want zonder enige inleiding debiteerde hij een gedicht van de bekende dichter FTFV. Verbrijzel de hoogmoed die vol leedvermaak tussen de oren wandelt Knieval de driften in de dreven van het lichte denken Leg het mededogen in de handen van de gekwetste ziel Om zelfredzaamheid luidt de noodroep van de vermaledijde Vermoeid stopte Mentor de trein, nam de kampeertafel en – stoel en plaatste deze in het hoge gras. De zon brandde oker en liet de lucht trillen. Onverwachts kwam uit de hemel een tafelkleed, servet, vork en mes mooi op de tafel terecht. Tafelkleed en servet waren assorti, paars met
69
bloemetjesmotief. Toen viel een gebraden hert uit de lucht. Mooi op tijd want Mentor kon wel een paard opeten, zulk een honger! Trein rijden door ongekend gebied was mentaal en fysiek uitputtend. De geur van zavel, barbecuehout, olijfbomen, zweetvoeten, Estée Lauder, muntthee, veerboten, zeven anjers zeven rozen, indianentent boorde zich in zijn welgeschapen neusgaten. De mengeling van deze aroma's riepen visioenen op, maar niet belangrijk genoeg om te vermelden. Hij zuchtte en keek om zich heen. Wat een rare streek, letterlijk en figuurlijk. Mentor had het script nauwelijks gelezen, hij kende immers de regisseur. Maar de steeds wisselende decors, de uitmuntende acteurs en de special effects waren telkens een verrassing voor hem geweest. Hij hoopte dat hij het er even goed had van afgebracht. Het gewei van het hert duwde hij op zijn hoofd (het zat als gegoten!), stapte op zijn zij in de trein, begaf zich naar de bestuurscabine en duwde op GO, richting trailer.
DE VERKAVELING Verroeste machines scheuren de stomme dorre aarde uiteen in dikke groeven Sponzige blauwe en grijze wolken schuiven laag voorbij aan de einder Schuiven kordaat en dreigend dichterbij Brengen donder en bliksem met zich mee Een warme naar mest stinkende wind komt snel opzetten En waait het gewas krachtig in dezelfde richting heen en weer De boer kijkt en luistert naar de natuurelementen Schudt voor de zoveelste maal in zijn leven het hoofd verwonderd
70
Om het geluk dat de wolken met zich meedragen De regen, de regen, bruisende regenvlagen die de zaadjes tot leven brengen De eerste regendruppels vallen en de boer blijft staan Hij neemt de vuilbezwete pet van het hoofd En laat de regen zijn gezicht en haren besprenkelen Plasjes vormen zich in de dikke groeven van de aarde Gemaakt door verroeste en verouderde maar doeltreffende machines Hij knielt moeizaam neer en neemt een kluit aarde in de eeltige werkershand Hij knijpt de hand dicht en fluistert overweldigd door dit oerproces Met de ogen dicht: aarde, mijn aarde Ver van deze romantische nonsens, ongeveer 10 km verder, in de grote verderfelijke stad, op een plaats die we geen achterbuurt zullen noemen, maar waar de verlichting flauw is, rose verlicht, ligt een hoer verveeld naar een scheur in het plafond te staren. Haar negende klant ligt uitgeteld. Een zakenman die te dik is door de overmatige diners, lunches en drank in viersterren restaurants. Een zakenman met een dikke portefeuille, een net drieledig kostuum op maat, Barclaysigaretten en zonder scrupules. Hij trekt voldaan de rits van zijn broek dicht, legt achteloos het geld op bed en verlaat de kamer zonder nog eenmaal om te kijken. Ondertussen vindt in de donkerste hoek van de straat vlakbij huisnummer 32 een drama, een vreselijk drama plaats. Een man ligt uitgestrekt in de goot. In de leegte van de straat klinken onbeschaamd de voetstappen van een weghollend en uitermate verdacht individu. De arme man is ondertussen overeind geraakt en groot is zijn verbazing. Hij trekt het mes uit zijn borst en terwijl het bloed op zijn nieuwe suède schoenen sijpelt, trekt de komplete verbijstering over zijn gelaat. Dit mes is vers geslepen! Maar door wie? Is het door de
71
eigenaar zelf gedaan, met de hand of elektrisch, of, en er verschijnt een vermoeide gloed van hoop in zijn ogen, is het misschien geslepen door die marginale figuur die met zijn scharensliep van huis tot huis gaat. Het karrertje met onderaan de twee pedalen die het wiel laten ronddraaien waarop de messen en scharen gewet worden. Terwijl de arme man neerstort trekt in een flits zijn leven aan hem voorbij en eindigt bij de gebogen gedaante die moeizaam zijn scharensliep voortduwt van huis tot huis: zijn vader. Innerlijk voelt hij dat ook dit mes op de oude wijze is geslepen en dat is goed. De trekken op zijn gezicht worden milder en tevreden duwt hij met een laatste krachtinspanning het mes terug waar het hoort. ln zijn borst. De zakenman passeert op dat ogenblik de arme man die weliswaar dood maar nog warm is. Zonder een greintje medeleven kijkt de zakenman neer op het lichaam en trapt hard met de top van zijn schoen in de dode man zijn maag. Hoe is het mogelijk? De zakenman spoedt zich verder naar zijn afspraak. Geld moet geld maken. Als zijn transactie vanavond slaagt, zal binnen de maand een oude sentimentele boer op legale wijze van zijn grond verjaagt worden en kan de winstgevende verkaveling beginnen. Eerste prijs 'Weirdo's Wilde Wedstrijd 1990'
DE GRENZELOZE STILTE IN HET OOST-KANTON Het was niet de eerste keer dat we een weekje winterverlof doorbrachten in het Oost-Kanton: Büllingen, Manderfeld, Steffeshausen en Amel zijn ons stilaan bekend geworden om hun rust en de prachtige omgeving waarin ze zich situeren. In 1986 hadden we het geluk onverwachts door sneeuw te
72
worden verrast. Gejuich van de kinderen, stilte bij de ouders om de adembenemende schoonheid. Zover het oog reikte was een donzig wit tapijt te zien, enkel doorstoken door de machtige stammen van jarenoude dennen. In het bos hing een deken van nevel alsof de wolken op de aarde waren neergedaald. Dit vroeg om een ochtendwandeling. De laarzen werden aangetrokken en ingepakt in onze dikste jassen trotseerden we de kou. Na enkele honderden meters bevonden we ons midden in de natuur. De overrompelende stilte hield zelfs de kinderen in de ban. Het enige geluid dat we hoorden waren de dauwdruppels die van de takken vielen en kleine gaatjes boorden in de verse sneeuw. Wij voelden ons als avonturiers die een onbekend gebied betraden. Krep .. krep .. krep deden onze laarzen en zij drukten hun geribde afdrukken in de maagdelijke sneeuw. Wij snoven gretig de lucht in van deze open, kille ochtend. Op een bepaald ogenblik bereikten we een open plek: rechts de majestueuze stammen van oeroude bomen ondergedompeld in een winterse eenzaamheid, links de glooiing van een bergflank die diep naar beneden liep, bedekt met een witheid die, ondanks de schrale winterzon, een weerspiegeling gaf die ons de ogen tot nauwe spleten maakte. Heel ver beneden ontwaarde ik het dorpje Büllingen: een idyllisch vergezicht, de kerk omsloten door een tiental huizen. Genietend van deze wonderlijke pracht, kneedde ik achteloos een grote sneeuwbal en wierp hem nonchalant voor mij uit. Ik keerde me om en wou vrouw en kinderen vervoegen doch om een onverklaarbare reden draaide ik terug. De sneeuwbal was in die korte tijd aangegroeid tot een hoop rollend sneeuwgevaar. Beklemd om hetgeen ik vermoedde maar niet durfde te onderkennen bespiedde ik de omgeving. Mijn familie stond achteloos en onwetend de natuurpracht te aanschouwen. Ik keek in het rond. Geen levende ziel te bemerken. De sneeuwbal was inmiddels een huizenhoog gevaarte geworden en het donderend geraas waarmee hij zich voortzette voorspelde niet veel goeds. Ik zwoer: dit was de laatste
73
sneeuwbal die ooit uit mijn handen zou rollen. Doch mijn goede voornemens konden het nakend onheil niet ongedaan maken. Met angst in de ogen keek ik de diepte in. De sneeuwbal die alsmaar meer sneeuw met zich meegreep stormde genadeloos in de richting van het dorp : ik wou maar kon de ogen niet ofwenden. Met een immense klap rolde het sneeuwmonster op de huizen in, Büllingen was niet meer. Met een schok realiseerde ik mij dat dit gebeuren toch enigszins een smet zou werpen op ons winterverlof.
HET KRAAM VAN GREGOR Overal rondom hem was er zand. Heuvelachtige zandhopen die variëerden van geel tot oker. Brandend heet zand, voelbaar door zijn schoenen heen. Zand kan enkel droog zijn. Toch in de woestijn. Dat ergerde hem niet alleen, het kon ook zijn dood betekenen. Zijn kleren zaten onder het stof, zijn neus en oren vol zand. Hij had een verschrikkelijke, nog nooit eerder meegemaakte, dorst. De ongenadige zon zoog alle vocht uit zijn lichaam. Vocht is onontbeerlijk. Vocht. Met zijn droge tong streek hij over de gekloofde lippen. Water, enkel water kon hem van deze kwelling bevrijden. Hij dacht aan rivieren, fonteinen, kabbelende beekjes, watervallen, hij dacht aan de koelte die water met zich meebrengt. Verloor hij zijn verstand? Hij verzette zich. Hij had een opdracht, een onzinnige weliswaar, maar het bleef een opdracht die moest uitgevoerd worden. De spoorlijn was zo goed als verdwenen onder het zand. Wie legde in godsnaam een spoorlijn aan in het midden van een woestijn? Hij vroeg zich af waar ze zou eindigen. Waar zou die laatste trein in het zand zijn blijven steken? Hij wankelde. Was hij wel geschikt voor deze job? Eens te meer had hij zich laten verleiden door
74
het ongewone, het absurde. Hij keek achter zich. Zijn voeten hadden een slepend spoor achter gelaten. Hij zou het nooit halen. Hij voelde het. Hij zag zijn lichaam reeds uitgestrekt in het gloeiende zand liggen: het verrottingsproces zou snel gaan, een bleek geraamte in de blakende zon als overblijfsel. Plots ontwaarde hij een kraam. Op honderd meter stond tussen twee zandheuvels een fel gekleurd kraam. Verdomme, dat kan niet, hier midden in de woestijn! Hij schudde ongelovig het vermoeide hoofd maar spande zich toch tot het uiterste in om zo snel mogelijk dichterbij te komen. De dagenlange stilte werd plots verbroken door een luide stem die riep : "Fata Morgana's, véééééérse Fata Morgana's te koop. Een uniek aanbod van Gregor, profiteer er van!” Hij moest ijlen. Dit was de hitte die hem kapot maakte. Strompelend naderde hij. Hij was nu dicht genoeg om de man te onderscheiden: een goed gevoede dertiger met een grote afhangende snor. De man glimlachte en wenkte. Was in deze gekke wereld dan toch alles mogelijk? Hij was nog enkele meters van het kraam verwijderd toen het beeld vervaagde en hij zich opnieuw alleen in de woestijn bevond. Hij kreunde. Snikkend van onmacht viel hij op de warme aarde neer. De desillusie was na die krachtinspanning te groot. Dit was het einde. De finale. Hoog in de lucht hoorde hij het klapwieken van vleugels: gieren! Dit gezelschap kan ik best missen, dacht hij bitter. Toen vielen zijn troebele ogen van uitputting dicht. Even later werd hij wakker in het kraam van Gregor.
75
ROOD DINSDAG 7 APRIL Overal waar hij keek zag hij rood als overheersende kleur. Niet echt rood, meer een roestig bruin. Vooraan zachte glooiingen in het zand, in de verte meer ruwere contouren van rotsen in een heuvelachtig gebied. Ze wierpen donkere schaduwen over het landschap en gaven het geheel een bedreigend uitzicht. De lucht was van een vuil blauwe kleur alsof er fijne stofkorreltjes vanuit de hemel naar beneden dwarrelden en een filter vormden voor de anders zo prachtige heldere atmosfeer. Waar de zandachtige bodem overging in rotsachtige ondergrond, helemaal links, lagen donkerbruine, bijna zwarte boomstronken. De vervormde lijken ervoor maakten het beeld markant luguber. Het was moeilijk uit te maken over hoeveel personen het ging. Gelukkig waren de lichamen te ver verwijderd om details te onderscheiden, maar hij wist hoe ze eruit zagen. Zonder al te veel verbeelding kon hij ze ruiken Hij zuchtte en legde de foto neer. Hij draaide zich weg van de tafel en beet in de boterkoek die hij de ganse tijd in zijn linkerhand had vastgehouden. 'Wanneer hebben wij die foto genomen' ,vroeg hij aan de vrouw die de hele tijd geen woord had gezegd. 'Gisteren om 16.43u.' Hij wierp een blik op de klok. 'Dan hebben we nog tijd.' Hij voelde zich vreselijk opgelaten met het beeld van de foto dat zich als een irriterend stofje op zijn netvlies had geënt. Hoewel zijn werk deel uitmaakte van Het Geheel vond hij dat ze te ver waren gegaan. Als verantwoordelijke van het project had hij op het punt gestaan om zijn bezwaren te uiten maar hij wist wat dat zou betekenen. Tenslotte had hij ook veel aan hen te danken. Hij keek de vrouw recht in de ogen. Zij werkten reeds jaren samen en zij begreep onmiddellijk zijn bedoeling. Hij trommelde met zijn vingers op het tafelblad. 'We kunnen het proces nog omkeren, wat denk je?' 'Dat hebben we nog nooit gedaan, wat zullen de gevolgen zijn, blijven er bewijzen over? Zullen zij het te weten komen?' Er klonk wat paniek in Elga's stem. 'Dat is zorg voor
76
later,' antwoordde hij zelfzeker. 'Start het programma.' Zij was een tweetal minuten koortsachtig bezig met het inbrengen van de gegevens. Ondertussen legde hij de telefoon af, sloot de gordijnen en vergrendelde de deur. 'Ik ben zover', en zij voelde hoe haar ademhaling versnelde. Hij omsloot haar schouders met zijn handen om haar te kalmeren. 'We zullen het zelf niet meer weten', sprak hij rustig. Hij wist dat zij een zware overtreding gingen begaan, maar hij vroeg zich tevens af hoe ze het te weten zouden komen. Als iedereen terug de tijd inging waren er ook geen getuigen. Hij schudde het hoofd, alsof dat helderheid in zijn gedachten kon brengen. 'Doe het, nu', en voegde er zachtjes aan toe, 'tot seffens'. Zij tikte het commando in. MAANDAG 6 APRIL Het was een stralende dag. Hij was opgewekt op zijn werk aangekomen. Elga was al aanwezig. Zij waren aan het praten toen hun dienstchef de deur binnenkwam. In zijn hand had hij het dossier van zijn nieuw project vast. In vage lijnen was het onderwerp hen bekend. Vandaag zou de uitvoering gebeuren. Onder hun gedrieën namen ze de details door. Naarmate het duidelijker werd waarover het echt ging en hoe groot de impact van hun ingrijpen zou zijn, voelde hij een opstandigheid waar hij zelf van schrok. Als Gerecupereerde Uitvoerder kon hij moeilijk bezwaren uiten. Hij wist wat dat zou betekenen. En tenslotte had hij ook veel aan hen te danken. Hij zweeg. Heel de operatie was op voorhand tot in de puntjes uitgewerkt. Zo werkte Het Geheel. Enkel zijn uitvoering ontbrak nog. Die had plaats kort na de middag. DINSDAG 7 APRIL Overal waar hij keek zag hij rood als overheersende kleur. Niet echt rood, meer een ....
77
MIJN EERSTE GEDICHT Toen ik, vele jaren geleden, klein was waren wij héééél arm. Niet ver van het stadje M. huisden we in een grote regenton. Het maakte vader om verschillende redenen razend, ondermeer omdat hij me nooit in de hoek kon zetten als ik weer het kleine beest had uitgehangen. Vader, die niet van de handigste was, had met spaanderhout een vloer - of een plafond, 't is zoals je het wilt bekijken – ineen getimmerd: wij hadden nu een verdieping die wij 'het slaapvertrek' noemden. Jammer genoeg had hij te weinig steunpunten voorzien zodat de draagkracht aan de minieme kant was. Dat betekende dat wij - vader, moeder, drie zusjes, drie broertjes en ik - om beurt, per drie konden slapen. Vermits ik de oudste van de kinderen was, moeder analfabeet en vader zijn laatste oog (én zijn OCMW-toelage) had verloren bij een onhandig spelletje snooker, moest ik het slaaprooster opstellen. Vader had ook de onhebbelijke gewoonte om met zijn bierblik over de gegolfde rand van de regenton te schrapen. lk klemde telkens in onderdrukte opstandigheid mijn lippen opeen maar het ergerlijke geluid verdreef de lusteloosheid uit de oogjes van mijn broertjes en zusjes: kwiek sprongen ze recht en verdrongen mekaar rond de trog: etenstijd! Eens te meer zag ik moeder een droevige, verwijtende blik in de richting van vader gooien, Vermits hij blind was, moest ze ook spreken wou het effect niet helemaal uitblijven : "Manlief, waarom drink je toch zoveel ?" Ze wees, overbodig, naar een hoop lege bierblikjes in onze leefkuil. Vader die, door zijn handicap, de situaties goed aanvoelde, lalde overmoedig: "Je weet verdomd goed dat ik die blikjes nodig heb om voor het kindervoituurke een stalling te bouwen!" Nu stond die kinderwagen serieus in de weg maar hij behoorde tot onze schaarse overlevingsmiddelen. Moeder gebruikte hem om aardappelen te vervoeren die ze uit de naburige velden stal.
78
De kleine moest dan mee als afleidingsmaneuver. Na ons luidruchtig geschrok trok ik naar buiten. lk was natuurmens: ik betastte blaadjes en bloemen, praatte tegen de bomen, plaste in beekjes en trok nooit vleugels van insecten uit: een onbegrepen gevoelskind dolend door zijn ongelukkige kinderjaren en zeker niet op zijn plaats in een regenton. lk zette me neer tegen de stam van een boom en keek voor me uit. Het eerste wat ik zag was dat één van mijn twee linkerschoenen was verdwenen: die van mijn rechtervoet. Ik herinnerde me plots dat Fritske hem had gepikt terwijl ik op wc zat. Later betrapte ik hem terwijl hij op de losgekomen zool zat te sabbelen. lk zuchtte: zij hadden het thuis ook niet breed. Hun uit oude vaatdoeken opgetrokken tent was amper twee meter op twee. Maar moeder Stanske en haar drie sjarels hielden zich sterk. Moedig als ze waren krikten ze hun moreel op door aan de verdroogde etensresten te ruiken die in de oude vaatdoeken waren blijven kleven. In een vertederende naïeviteit geloofden ze in een, ook voor hen, betere wereld. lk dommelde zachtjes in en droomde dat het nette notarisdochtertje mijn beste vriendje werd. De avond viel en de kilte maakte me wakker. lk liep snel terug en kon algauw het piepend geluid horen, nét naast onze regenton. De deur draaide knarsend open en ik trad terug in de grauwe ellende. "Amai, ma ..., pa....zie dat pèreke van 25 Watt eens branden! Ons Funestje is zijn eigen weer aan 't afbeulen op dat véloke buiten. Als hij er maar niets aan overhoudt... de kleine!” Moeder, die om een avondvullende bezigheid te hebben denkbeeldige kousen stopte, gromde afwezig. Vader deed alsof hij de krant las. Zelfs de kleinste trapte niet in zijn flauwekul. lk had mijn besluit genomen : ik zou voor het notarisdochtertje een gedicht schrijven! En een manier vinden om het haar te overhandigen. lk was in een romantische bui ... misschien was
79
ik wel verliefd ... voor de eerste maal! Ja, een gedicht! lk zie me nog zitten met opgetrokken benen, één linkerschoen, vuile knieén, een smoezelig blaadje papier op de schoot en een stompje potlood in de hand, een B2 was het. ln een opwelling schreef ik : Meisje ... lief en klein Meisje ... teer en fein Laat ons doktertje spelen. lk besefte, ondanks mijn enthousiasme, dat er iets schortte. lk veranderde de laatste zin: Meisje...lief en klein Meisje ... teer en fein Laat ons samen innig zein Dàt was het. Voozichtig vouwde ik het papiertje op en stak het in de broekzak waar geen gat in was. lk keek op het slaaprooster: mijn beurt! Zot van glorie klopte ik Julleke, die de zandloper om de twintig minuten omdraaide en dan een streepje in vaders stoelpoot kerfde, goedmoedig op het met korsten bedekte hoofdje. Al dansend klom ik langs de opgestapelde bierkratten naar mijn slaapvertrek (de eerste verdieping!). lk schopte op speelse wijze mijn tweede jongste zuster wakker die Funestje op het véloke moest gaan vervangen. Zalig strekte ik me op het zachte spaanderhout uit en sloot de ogen. lk hoorde nog net hoe ons Eutanazieke, nog half in slaap, de eerste bierkrat miste en met een donderend geraas naar beneden viel. Haar val eindigde voor de voeten van moeder die zich verschrikt met een denkbeeldige naald prikte en luid 'àaaàààuuu' gilde. Vader ontwaakte bruusk uit zijn dronkemansslaap en riep 'natuurlijk staat het allemaal in de krant, verdomme!' En ik..., ik droomde van het nette notarisdochtertje dat vlechtjes in haar haar had.
80
VICTOR De Verduyssestraat is een zijstraat van de Lange Klimopstraat en behoort tot het verpauperde gedeelte van de wijk. Het is een smalle straat waarvan de huizen in slechte staat zijn. Renoveren kost geld en veel tijd. De bewoners trachten er dan zelf maar het beste van te maken. Er worden geen waslijnen gespannen, vrijdags wordt naar oude gewoonte het voetpad geschuurd en talloze bloembakken versieren de vensterbanken in deze vergeten straat. De kweek van planten en bloemen lukt aan de linkerkant van de straat niet zo best, want daar komt nooit zon. Op het smalle voetpad spelen de buurtkinderen met autootjes. Gevaarlijk is dit niet. Er passeert weinig verkeer. Wie niet in de straat moet zijn, kent amper het bestaan ervan. Met een doffe plof valt hij op het voetpad: het hoofd verbrijzeld. Een plas bloed kleurt de straatstenen en ontlokt een kreet van afgrijzen bij enkele vrouwen die op een stoel voor hun deur zitten te kletsen. Zij blijven zitten. Niet wetend wat te doen. Andere buren komen naar buiten gelopen en kijken vol ongeloof naar het lichaam waaruit traag straaltjes bloed sijpelen. "Het is Victor!" krijst de buurvrouw van nr 31, éénhoog. Zij komt net van het fitnesscenter, een gezondheidsfreak in een te sjieke mantel voor de buurt. Op hoge hakken trippelt ze dichterbij. "Het is Victor !" "Hij is gesprongen," concludeert de bakker die ijlings zijn winkel had verlaten, met in zijn kielzog twee klanten. Het brood kan wachten. De bakker is een gezet man en komt er eerlijk voor uit dat hij niet van zijn eigengemaakte heerlijke taartjes kan blijven. Hij is niet in het minst bekommert om zijn lichaamsgewicht: "Je leeft maar één keer, hé madammeke!" en bij deze levenswijsheid knipoogt hij samenzweerderig. Zijn zaak draait goed.
81
Eén van de twee klanten die hem naar buiten waren gevolgd, draagt een SKM-kostuum met bijpassende das. Hij is vezekeringsagent en breekt zich het hoofd of hij deze ongelukkige ooit een levensvezekering heeft aangesmeerd. De man houdt ogen en oren open. "Hij is gesprongen," herhaalt de bakker, om zijn hypothese kracht bij te zetten. Omstaanders, onder de indruk waarmee dit gegeven met vaste stem als waarheid wordt verkondigd, schudden traag en geluidloos ja. Van de overzijde komt een magere gebrilde dame aangeschuifeld, vergezeld door haar onafscheidelijk hondje (soort waarbij je eerst met een koekje moet zwaaien om kop van kont te herkennen). Ze draagt oubollige pantoffels en haar schort vertoont op de dijen onuitwisbare vlekken veroorzaakt door het jarenlange ritueel van handen afvegen bij het schillen van aardappelen. Ze is gehuisvest in nr 40, derde verdieping. "lk had het kunnen weten ...ik had het kunnen weten, de sukkelaar, hij leek me toch zo depressief de laatste tijd," hijgt ze teleurgesteld omdat haar te late profetie geen enkel effect heeft bij de omstaanders. Ze kijkt nieuwsgierig naar Victor, die in een enorme plas bloed ligt, en wendt dan beschaafd het hoofd af. Ze kijken nu allen omhoog...naar nr 29, tweede verdieping. Het venster staat open. Daar woont....woonde Victor. Een medelijdende zucht ontsnapt uit de menigte. De magere gebrilde dame herneemt het gesprek: "Sinds zijn vrouw hem verliet, was hij niet meer dezelfde," "Juist!" zei de bakker, die een bondgenote meent te vinden voor zijn zelfmoordtheorie. "Als hij bij mij in de winkel kwam, praatte hij regelmatig over zijn vrouw en zijn kinderen. Hij miste hen. De scheiding deed hem pijn." De vrouw van nr 31, éénhoog, schudt het hoofd en zegt tegen de magere gebrilde dame : "Weet je nog dat zijn kinderen in het weekend bij hem kwamen logeren in dat kleine appartement van hem en hoe gelukkig hij was?" De magere
82
gebrilde dame knikt instemmend alsof het haar nog heel helder voor de geest staat. "Ja," zei de bakker verontwaardigd, "tot dat de rechter ook dat verbood!" "Een schande was het," spreekt de dame van nr 31 zacht en wist zowaar een traan weg. "En wat later verloor hij zijn werk," vervolledigt de bakker het drama. De omstaanders mompelen hun verontwaardiging en medelijden: dát had hij niet verdiend ! Op dat ogenblik, amper vijf minuten na het gebeurde, de hulpdiensten zijn onderweg, arriveert de politie. De wijkagent, die beantwoordt aan het stereotiepe karikatuur van de gemoedelijke wetsdienaar, is inderdaad corpulent. Hij trekt met gemaakte speurneuzigheid het linkerooglid op. Hij voelt dat er eindelijk meer van hem wordt verwacht dan het traditionele ronddragen van 'officiële papieren'. Hij groeit in gewichtigheid en zegt met luide stem: "Opzij mensen..... opzij... laat me door...dat ik mijn werk kan doen." De kring mensen opent zich en de agent stapt tot bij het slachtoffer. "Jaja,...tja," mompelt hij nietszeggend, "En waar woont....woonde deze ongelukkige?...Zo, dan ga ik maar eens een kijkje nemen." En hij laat een verwonderde menigte achter. Wat valt er nog te zoeken? De al wat oudere agent klimt moeizaam de trappen op naar de tweede verdieping. 's Anderendaags staat in de krant bij het regionale nieuws : Te B.: Omstreeks 10 uur had een tragisch ongeval plaats in de Verduyssestraat nr 29. Victor S. verloor bij het ruiten wissen het evenwicht en viel van de tweede verdieping naar beneden. De ongelukkige overleefde de val niet.
83
SLOW BOY - Hey Jude: 1968 - The Beatles "The minute you let her under your skin Then you begin to make it better" (de jongen met de grote neus was de drummer van de band)
lk herinner me dat grauwe herfst- en winteravonden me niet tegenhielden om uit te gaan. Kouwelijk, maar in complete saturday-night-fever, stond ik op tram 4, 12 of 24 te wachten. Wat een luxe! Thuis had ik in mijn Kees Zenuwpees toestand zowat het schuim op de lippen van mijn ouders getoverd en gezamenlijk keken we nog krampachtig naar Mannix alvorens ik het huis verliet. Als laatste pepmiddel zwierde ik een klets brilcreme door mijn haren en zei: "dag pa dag ma". "Niet te laat thuis jongen", hoorde ik hun tanden knarsen. Hoe kan het nu laat worden als ik de laatste tram moet halen! Begrijpen die mensen echt niets? Wat hijgerig legde ik de korte afstand tot de tramhalte af: misschien gebeurde HET! vanavond. ZlJ zou vanavond ook komen! lk legde twee vingers op mijn halsslagader die verdomd verdacht veel bloed verstouwde. Waarom maakte ik me ongerust, het zou vast een 'stiffe' avond worden. Jeugdklubs "Ontmoeting" en "Lange Wapper", gesitueerd op het Zuid, waren het van het. Kliekjes vrienden en vriendinnen die mekaar visueel aftastten en als een vonkje oversprong kon dit bij de juiste muzikale omlijsting in lichaamstaal worden omgezet. Oh jee, in de loop van de week eindeloos verliefd worden op een (school)vriendin en dan op zaterdagavond wachten op het geschikte ogenblik: een trage! De lichten gingen down, de harten gingen wow; de onzekerheid opgeslorpt door 'psychedelische' lichteffecten. Schuifelen op 40 cm², maar niet schoorvoetend handelen:
84
friemelen en frummelen zonder opdringerig te lijken: een kunst waar weinigen meester in waren. Eén muzieknummer duurde te kort om haar te bewijzen dat je in meer interesse had dan enkel dat jonge beminnelijke lichaam, ... als ze dat bewijs al wou, .... de liefde was ook zo groot. Je waggelde met dit probleem niet alleen over de dansvloer: de zaal was overvol met puberale veroveraars. Iedere jongen wachtte dàt moment van het lied af waarop hij meende de meeste kans te hebben op de felbegeerde tongkus. Zo gaat dat bij slows (en hevige lovers). lk wachtte tot bij de lang uitgesponnen outro van Hey Jude (tàtàtà-tàtàtàtà-tàtàtàtà) en jàaààààà HET! lukte. Tijdens deze innige en ultieme speekselvermenging vergat ik dat ik enkele uren daarvoor wanhopig voor de spiegel had gestaan: mijn haar viel niet zoals ik het wou en kilo's Clearasil konden de puistjes niet compleet verbergen. Ja, jeugd-acné noemt men dat beschaafd, Doch ik had dat zo buitenmaats dat ik bij een verkoudheid meermaals één van mijn puisten snoot in plaats van mijn neus. Veel later bleek dat iedereen wel 'iets' had. Als Jean-Marie zijn hoofd naar voor boog en met een kam door zijn haren ging, ontbrak enkel de stem van Bing Crosby's White Christmas op de achtergrond; Marc had zulke spleten tussen de tanden dat wanneer hij sprak we de vensters sloten; en Anneke, maar over haar treed ik niet in details, noemden we het klammig strijkijzer. Op dat ogenblik onwetend over deze zaken, leidde ik haar na die slow naar een donker hoekje waar ze op mijn schoot kwam zitten. Ze lag teder en warm tegen mijn in bedwang gehouden wellustig lichaam. Toen ik haar naar cola smakende lippen kuste wist ik dat de avond niet meer stuk kon. De laatste tram zou ik niet halen.
85
TAPDANSEN Tijdens zijn Las Vegasshow strooide Sammy Davis Junior op een bepaald ogenblik een handvol zand op de scene. Hij zette een zonnebril op om vervolgens zijn oogverblindende lakschoenen aan te trekken. Aan de voorste tafeltjes begon het publiek wat voorbarig in de handen te klappen. Sierlijk trok hij met de magere beentjes cirkels en zijn hielen en teentoppen veroorzaakten een fraai schrapend en klakkend geluid op de grond, Zijn voetenwerk werd hierbij subtiel ondersteund door bescheiden slagwerk. De kilo's gouden ringen had hij zorgvuldig over beide handen verdeeld waardoor hij lekker in evenwicht bleef. Zijn show beëindigde hij met 'Bojangles', maar dat wist u wel. Tapdansen: fantastisch! Denk maar aan klein goudlokje Shirley Temple die als een anachronistisch Duracelpopje onvermoeibaar van de ene film in de andere tapdanste. Steevast schoof dan links van haar een goedmoedige neger met rollende ogen in beeld. Uiteraard allemaal in zwart en wit. Ook Fred Astaire kon er wat van, hoewel ik hem liever gracieus tussen, thans onbetaalbare, decors zag zweven, met in zijn armen een adembenemende schone die hij op het einde van de film NIET zou krijgen. Zijn tegenspeelsters dolden graag met hem over de dansvloer, want dankzij Fredje's elastieken benen, streken ook zij meerdere eer en dansglorie op. Maar op le moment suprême moest hij het met een ruime neuslengte afleggen tegen de glamourboys van toen.
86
STERRETJES ZIEN Sterren hebben altijd een sterke aantrekkingskracht uitgeoefend op de mensen, Niet enkel op wetenschappers die urenlang, jarenlang die flonkerende puntjes in het firmament met hun telescoop volgen, maar ook op de 'gewone' mensen. Zij relateren sterren vaak met romantiek (zie ook de maan). Niet omdat sterren op zichzelf zo romantisch zijn. Ze zijn fascinerend en verwonderlijk. Neen, de romantiek komt als bepaalde voorwaarden zijn voldaan zoals die schaarse dagen dat we een heldere sterrenhemel kunnen aanschouwen. Liefst is het warm weer én zijn we in de mood voor een late avondwandeling. Waarschijnlijk zijn we met vakantie, want anders vinden of maken we er de tijd niet voor. We kuieren aan zee of in de bossen met onze geliefde aan de arm en hebben ruimschoots de tijd om het hoofd omhoog te richten. Het feit dat op deze plaatsen de verlichting zwak of onbestaande is stimuleert het romantisch moment. De sterren leiden ons, het werkt al eeuwen. Verzwegen gesprekken, gedachten en ideeën vinden hun uitweg in het duister van de nacht. Blozen kan, onzekerheid wordt niet opgemerkt. Een tongkus is a must. Zo liep ik op een winterse woensdagavond met mijn kinderen naar het gymnastieklokaal. Toevallig was het een heldere sterrenhemel. Ik maakte ze er attent op. "Kijk eens hoeveel sterren, ze zijn niet te tellen". "Ik zie er niet zoveel", zei mijn dochter. Door de stadsverlichting, maar ook hier had vader een antwoord op. "Wel, je weet wat indianen doen als de zon in hun ogen schijnt. In plaats van enkel je handen boven je ogen te houden, plooi je ze zodat ze ook langs de zijkant van de ogen liggen. Kijk recht omhoog, tel tot dertig en je zult minstens tienmaal meer sterren zien dan daarnet". Tot dertig tellen ging vlot. "Ja", riepen ze beiden verrukt, "het is waar... wauw!” lk genoot van dit moment. Ze gingen zo op in hun nieuwe ontdekking dat ik mijn zoon nog net kon wegtrekken
87
alvorens hij een verlichtingspaal hardhandig kuste. Vaderschap is meesterschap, bedacht ik nog gauw. Hoedanook, ik had ze een mooi nieuwtje bezorgd. Als klap op de vuurpijl voegde ik er nog wijsgerig aan toe: "Wist je dat de sterren waar je nu naar kijkt, vijf jaar geleden op de plaats stonden waar je ze nu ziet, maar ondertussen zijn opgeschoven. Dat komt omdat het licht er zo lang over doet om de aarde te bereiken.” Zelden heeft het zo lang stil geweest. Fluitend ging ik verder, de handen nonchalant in de zakken.
EPILOOG François Vermeulen werd geboren op 21 juli 1952. Dit is de Nationale Feestdag en dat doet hem elk jaar plezier, dubbel feest dus. Zijn studies in het Koninklijk Atheneum van Hoboken, richting economische, werden zonder kleerscheuren doorlopen. Waarschijnlijk zal hij niet herinnerd worden omwille van zijn leerprestaties, evenmin liep hij met andere gaven, positief noch negatief, in de kijker. Het diploma van gegradueerde in de boekhouding en de informatica werd in de ‘Van Aerdtstraat’ te Antwerpen gerealiseerd. Zelf roemt hij zijn doorzettingsvermogen omdat hij gedurende twee jaar elke dag met tram 12 veertig minuten onderweg was naar studies die het bloed niet sneller door zijn aderen liet vloeien. Na het afstuderen kan hij op 1 januari 1973 aan de slag bij het Antwerpse kabelcommunicatiebedrijf Integan waar hij sinds 1986 werkzaam is bij personeelszaken. Op 1 januari 2010, na
88
36 dienstjaren, (uitstapregeling).
gaat
hij
op
vervroegd
pensioen
In 1987 richt hij het zesmaandelijkse tijdschrift De Ganzeveer op. In tien jaar verschijnen 20 gelijmde nummers. Naast een vaste kern van auteurs zoals o.a. Ugo Verbeke, Marc Bungeneers en Hans Kilian publiceren ook Harold Polis, Ina Vandewijer, en Miguel Declercq. Eind 1996 start Vermeulen met het tijdschrift Eigen-Zinnig. Bij aanvang nog een miniformaat meeneembundeltje groeit het uit tot een volwaardig driemaandelijks tijdschrift met als speciale edities ‘Woordpoort naar 2000’ en ‘Diptiek’. Met dit tijdschrift stopt hij eveneens na 20 nummers. Het laatste nummer bestaat uitsluitend uit een omslagkaft met binnenin een dankwoord aan de ongeveer 100 personen die in die vijf jaar een bijdrage leverden. In maart 2001 start Vermeulen met het gratis e-zine STROOM, een driemaandelijks periodiek met uitsluitend poëzie. Gestaag groeit het aantal 'abonnees' tot 600. Nummer 35 verschijnt in oktober 2009 als laatste nummer. Omwille van de liefde voor het papier verspreidt hij in 2001-2003 een dichtgevouwen A3 onder de naam ‘De Verkenning’. De subtitel ‘Absurdistisch Non-Literair Taalschoeisel Met Uitzonderingen’ geeft hem de ruimte om zowel ernst als humor, ironie, frustraties en ergernis te ventileren. Zijn alter-ego Mentor zorgt voor een compacte osmose van dit alles waarbij het niet altijd duidelijk is waar de speldenprik zit, de ernst gemeend en waar het pseudofilosofische begint. De Verkenning wordt exclusief als bijlage in Schoon Schip verspreid. Sinds januari 2000 is hij redactielid bij het gedrukte literaire/culturele tijdschrift Schoon Schip. In dit 64 -A4pagina's tellende tijdschrift wordt aandacht besteed aan poëzie, kortverhalen, essays, beeldende kunsten, reisverhalen. Redactielid bij het literaire tijdschrift Digther (Westhoek) 2003-2006.
89
In 2000 is hij medeoprichter van Ampersand & Tilde, een bescheiden uitgeverij. In april 2005 wordt het eerste nummer van de poëziereeks De Oostakkerse Cahiers uitgegeven. Eind 2009, na de publicatie van een tiental uitgaven, houdt hij het voor bekeken. De rode draad in zijn artistieke domein is het samenstellen van tijdschriften en dichtbundels waarbij Vermeulen het intikken van de teksten, kopiëren, snijden, kleven en pinnen als een aangenaam onderdeel van zijn projecten ervaart. Midden jaren zeventig is hij voorzitter van de sportclub VRIKAH die in haar succesvolste periode de volgende sporten in competitief verband speelt; voetbal, volleybal, badminton en tafeltennis. Op dat ogenblik zijn er meer dan 60 spelende leden. Het clubblad wordt door hem gerealiseerd. Begin jaren tachtig is Vermeulen medewerker bij de vrije radiozender Minerva. Een tweetal jaren is hij presentator (dj) maar wordt dan, samen met zijn schoonbroer Walter De Bie, de gangmakers van het Minerva-ledenblad. Op een occasie Gestetner wordt in de kelder tussen sigarettenrook en de nodige pintjes het ledenblad gestencild. Midden jaren negentig is hij medewerker bij Den Hopsack, literair café, waar hij de coördinatie van het driemaandelijkse tijdschrift verzorgt. Bij zijn werkgever wordt hij bij verschillende initiatieven de samensteller/coördinator van de bedrijfskrant. In 2002 stelt hij in opdracht van Integan (30-jarig bestaan) de dichtbundel ‘een ongelijk verlangen’ samen met daarin 33 gedichten van evenveel Antwerpse dichters. In 2007 een gelijkaardig project onder de naam 'zacht als huid' (35-jarig bestaan). Naast het schrijven van proza en poëzie is er bij Vermeulen
90
ook de gedrevenheid om zich plastisch uit te drukken. Hij doet dit met olieverfschilderijen, collages, foto’s, computercomposities. Zijn werken werden meermaals tentoongesteld. Bijzonder in het oog springen de talrijke omslagontwerpen/illustraties die hij maakte voor De Ganzeveer, Kabel, Den Hopsack, Eigen-Zinnig en diverse dichtbundels. In de zomer van 2010 start hij met een nieuw initiatief: De Vallei.
91
92
93
94