De plug & play rijksdienst: flexibel en slagvaardig?
Een reflectie op de vorming van het ministerie van Infrastructuur en Milieu
Interdepartementale Management Leergang XXIII, groep D. November 2012
Dit rapport is in ebook-‐versie voor de iPad te downloaden via: www.plugandplayrijksdienst.tk
Voorwoord
Van oktober 2011 tot december 2012 hebben wij mogen deelnemen aan de Interdepartementale Management Leergang (IML), georganiseerd door de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur en Berenschot. Bij de start van de IML hadden wij gezamenlijk al zo’n 75 jaar ervaring binnen de rijksdienst. Door de leergang hebben wij onze eigen rijksdienst nog beter leren kennen. Het zijn vijftien leerzame maanden geweest. In de IML staat de vraag centraal hoe je als manager inhoud met proces kunt verbinden in een beleidscontext. In de leergang komen thema’s aan de orde zoals overheid en samenleving, politiek-‐ ambtelijke verhoudingen, veranderprocessen en bestuurlijke transformaties. De IML-‐deelnemers komen vanuit de verschillende ministeries. En zowel vanuit de beleidskernen als vanuit uitvoeringsorganisaties. Hierdoor is de IML een podium om ervaring, kennis en ideeën uit te wisselen. De IML past daarmee in het denken over de breedte van de rijksdienst. Een rijksdienst die volop in beweging en een goed object van onderzoek is. Als leergroep kregen wij de opdracht om lessen te trekken uit de vorming van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Het eindproduct van deze eindopdracht ligt voor u. De totstandkoming van dit rapport was een boeiend proces waarin wij in veel breder perspectief hebben leren kijken naar herstructureringen binnen de rijksdienst. Wij hebben in het kader van deze opdracht veel gesprekken gevoerd. Zowel met betrokkenen binnen de rijksdienst als met experts en belanghebbenden buiten de rijksdienst. Wij danken deze gesprekspartners voor hun tijd en openheid. Zonder hun input was dit rapport niet gevuld. Hun inbreng was zeer waardevol. Ook willen wij onze opdrachtgever Chris Buijink en ons responsteam bestaande uit Hans Alders, Cindy Castricum, Manon Leijten, Ad van Luijn, Annemieke Nijhof en Stavros Zouridis hartelijk danken voor hun tips en wijze lessen. En niet te vergeten onze mentoren binnen de eigen werkomgeving. Het was leerzaam om periodiek over onze persoonlijke ontwikkeling te kunnen klankborden. In dat kader gaat ook speciale waardering uit naar onze leercoach Fritjof Brave. Het hoofdstuk 9 ‘conclusies en aanbevelingen’ in dit rapport is van samenvattende aard en daarom ook zelfstandig leesbaar. Wij zijn verheugd dat al tijdens het schrijven van dit rapport het concept van ‘unplug, plug, play and play better’ op initiatief van EL&I interdepartementaal spontaan is omarmd voor het vastleggen van de lessen uit de departementale herindelingen. Francine Kiewiet de Jonge – Lulofs Simone Kuiper Michel van Leeuwen Jan de Maa Barbara Solleveld Hella Spithout
Inhoudsopgave Pagina 1 2 3 4 5 6 7 8 9
Inleiding Context
1
3
Van ‘Plug & Play’ naar ‘Play Better’
7
VROM unplugged
10
Plug – de transformatie vormgeven
13
Play: is de winkel open?
17
Play Better
19
Een vergelijking met Duitsland
23
Conclusies en aanbevelingen
26
1 Inleiding “De optie van departementale herindeling, zeker als daarbij bestaande departementen ‘verdwijnen’, brengt ingrijpende veranderingen met zich mee. Dat leidt ertoe dat ze nauwelijks plaatsvinden.” Martijn van der Steen en Mark van Twist, NSOB, 20101 Nog in oktober 2010, hetzelfde jaar waarin het boekje van Van der Steen en Van Twist verscheen, zou gebeuren wat kennelijk in de Nederlandse bestuurskunde als zeer onwaarschijnlijk werd geacht: de samenvoeging van vier departementen naar twee. Toch klopt de stelling ook. Terugkijkend is het binnen de institutionele context in Nederland moeilijk gebleken om tot grootscheepse departementale herindelingen over te gaan. Dit lukt alleen met een schok. En dat was precies wat er gebeurde. De opdracht Departementale herindelingen zijn in 2010 door het regeerakkoord van het kabinet Rutte weer actueel geworden. Dit onderwerp is daarom gekozen als thema voor de eindopdracht van onze leergang. Als leergroep kregen wij de opdracht om de totstandkoming van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) te analyseren, deze analyse te laten uitmonden in leerervaringen en aanbevelingen en hierbij ook gebruik te maken van ervaringen met vergelijkbare operaties in het bedrijfsleven en de departementale organisatie op de betreffende beleidsterreinen in Duitsland (zie de bijlage voor de uitgebreide weergave van de opdracht zoals die door het Curatorium van de leergang is geformuleerd). Probleemstelling De probleemstelling van ons onderzoek luidt: “Welke lessen kunnen worden getrokken uit de vorming van IenM voor de rijksdienst van de toekomst, mede in het licht van ervaringen in het bedrijfsleven en Duitsland?” Om de analyse uit te voeren hebben we het concept van plug & play als analysekader gebruikt (zie voor meer uitwerking hoofdstuk 3). Dit concept verbeeldt het veelgehoorde motief dat de rijksdienst flexibel moet zijn. Het plug & play concept is op twee niveaus gebruikt: (1) voor de analyse van het proces van departementale herindelingen en (2) als inrichtingsprincipe voor de rijksdienst. Bij het eerste gaat het om plug & play als fasen in het proces van herinrichting, het knippen en plakken van organisatieonderdelen en medewerkers. Bij het tweede gaat het om de vraag: is de rijksdienst plug & play? Daarmee wordt bedoeld dat de rijksdienst uit allemaal gelijksoortige bouwblokken bestaat, die naar believen kunnen worden gebruikt om snel optimaal functionerende ministeries te bouwen. Naast een beschrijving van de situatie in 2010 in het ruimtelijk domein, een beschrijving van het veranderproces bij IenM hebben we ook gekeken naar de wijze waarop fusieprocessen in het bedrijfsleven plug & play zijn. Lessen uit het bedrijfsleven -‐ een nuancering Fusies in het bedrijfsleven zijn maar ten dele vergelijkbaar met fusies bij de rijksdienst. De logica is wezenlijk anders. In het bedrijfsleven staan tijd en geld centraal en worden risico’s in deze grootheden uitgedrukt. Bij de overheid wordt juist gestuurd op het verkleinen en voorkomen van risico’s en zijn tijd en geld hier aan ondergeschikt. Feit is dat de politiek focust op wat er fout gaat en niet zo zeer op wat er goed gaat. De politiek is hiermee meer controlerend dan sturend. Bovendien wordt het besluit tot fuseren doorgaans genomen door de leiding van de betrokken bedrijven. In de rijksdienst is het meestal de politiek die tot fusies besluit, veelal zonder betrokkenheid van de ambtelijke top. Ook de reden om te fuseren verschilt: in het bedrijfsleven is de motivatie meestal gelegen in het economische argument van een betere marktpositie2. De recente interdepartementale herindelingen zijn
1 Steen, M. van der en M. van Twist, Veranderende vernieuwing: op weg naar vloeibaar bestuur, NSOB, 2010, p. 47. 2 Uiteraard kunnen er ook andere, niet financieel gemotiveerde aanleidingen voor fusies zijn, deze laten wij hier buiten
beschouwing.
1
politiek gedreven: ‘minder ambtelijke drukte’ en vertaling van de politieke prioriteiten in de organisatie-‐ inrichting. Daarbij was kostenreductie wel een belangrijke aanleiding. Vergelijking met Duitsland Onderdeel van de opdracht is een vergelijking met Duitsland. Voor de vergelijking met Duitsland hebben we vooral gekeken naar de wijze waarop het ‘Ministerium für Verkehr, Bau und Stadtentwickelung’ zijn huidige vorm heeft gekregen en de mate waarin de ministeries in het ruimtelijke domein in Duitsland qua inrichting plug & play zijn. In Duitsland is eind jaren negentig een ingrijpende herstructurering van departementen uitgevoerd. De Duitse eenwording vroeg om een slankere overheid en leidde tot een herindeling van beleidsterreinen over ministeries. Er zijn parallellen te zien tussen de structuur die toen is gekozen en de huidige structuur van IenM. Er is echter ook een aantal significante verschillen met Nederland, met name als het gaat om a) de wijze waarop departementen worden aangestuurd en b) de vormgeving van vertegenwoordiging in de Bundestag. De vergelijking met Duitsland is verder verwerkt in hoofdstuk 8. Werkwijze Wij zijn onze oriëntatie op de materie begonnen door de schriftelijke departementale documentatie te bestuderen en door Den Haag en het land in te trekken om gesprekken te voeren. Ook hebben wij interviews gehouden met personen die direct of indirect betrokken zijn geweest bij het vormingsproces van IenM. Wij hebben binnen IenM gesproken met zowel personen die van VROM als van VenW afkomstig waren, personen die zijn gebleven en personen die zijn vertrokken, personen die zeer direct betrokken waren en personen die iets meer op afstand stonden. Ook spraken wij met anderen in de rijksdienst, die vanuit verschillende perspectieven met IenM te maken hebben. Ten slotte spraken wij verschillende typen stakeholders, zowel vertegenwoordigers van het bedrijfsleven als brancheorganisaties als maatschappelijke organisaties. Wij hebben mensen gesproken die vanuit een brede kennis en belangstelling en soms ook met de nodige afstand en overzicht naar de vorming van IenM kunnen kijken. Op deze wijze hebben wij een brede en kwalitatief hoogstaande input gekregen, waar wij zeer erkentelijk voor zijn. Voor de lessen uit het bedrijfsleven is aanvullende literatuurstudie uitgevoerd en zijn interviews gehouden3. Specifiek is de fusie van KLM en Air France (2004-‐2008) vergeleken met de totstandkoming van IenM (2010-‐heden). De lessen over Duitsland zijn eveneens via literatuurstudie en enkele interviews verkregen. Onze voorlopige bevindingen en analyse hebben wij in de vorm van een tussenrapportage besproken met de leden van het responsteam. Hun feedback is verwerkt in een conceptrapport dat aan het responsteam en de decanen van de leergang is aangeboden. De tips en lessen hebben wij vervolgens verwerkt in dit eindrapport. Indeling van het rapport Het rapport start met een beschrijving van de context waarin de departementale herindeling van 2010 plaatsvond. Vervolgens wordt het concept ‘plug & play’ toegelicht en verder uitgebreid. In de daarop volgende hoofdstukken komen de door ons onderscheiden fasen van het concept aan bod: unplug, plug, play en play better. Wij sluiten af met onze conclusies en aanbevelingen. De bijlagen geven inzicht in de opdracht, de samenstelling van het responsteam, de gesprekspartners, de referenties en gebruikte afkortingen. Tot slot is een historisch overzicht van de vorming van de ministeries opgenomen.
3 Wij hebben hiervoor dankbaar gebruik gemaakt van een overzicht dat binnen IenM is opgesteld door Han Nichting met
betrekking tot Do’s en Don’ts over fusies. Nichting heeft als bronnen vermeld: ⋅ Batelaan en Van Essen, Het fusiehandboek, maak fusies en overnames tot een succes ⋅ Burger, De Caluwé, Jansen, Mensen veranderen ⋅ De Caluwé , Vermaak, Leren veranderen ⋅ Bletz, Zes misverstanden over fusies en overnames ⋅ Verweel, De verborgen dimensies Daarnaast is geput uit; a. Hay Group, Dangerous Liaisons. Mergers and acquisitions, The integration game, 2007; b. Coaching Magazine, Fusies en Overnames, Oorlog of Liefde?, 2007; c. Camps, Fusies: Ook fusies uit liefde zijn onderhoudsgevoelig; en d. Boonstra, J., Leiders in cultuurverandering: KLM na de fusie met Air France, 2011.
2
2 Context “In voetbal is het simpel. Je bent op tijd of je bent te laat. Als je laat bent, moet je zorgen dat je op tijd vertrekt.” Johan Cruijff In de periode voorafgaand aan de verkiezingen van 2010 zijn al op diverse tafels toespelingen gemaakt op een departementale herindeling op de beleidsterreinen die de fysieke leefomgeving betreffen. Trends in vernieuwing rijksdienst De geschiedenis van de vernieuwing van de rijksdienst bestrijkt vele tientallen jaren. 4 Het vinden van een adequate aansluiting tussen overheid en maatschappij is een continu proces. In dit proces komt een aantal thema’s periodiek terug. Zo stond het thema departementale herindeling in de jaren '90 nog volop in de belangstelling (Commissie Wiegel), raakte het daarna buiten beeld en kwam het in de afgelopen jaren weer op. Tot 2010 stamde de meest recente departementale herindeling uit 1994. Toen werd Cultuur overgeheveld van het ministerie van WVC naar het ministerie van Onderwijs, overigens een relatief kleine operatie. 5 Sindsdien waren er wel naamswijzigingen, bijvoorbeeld de toevoeging van Koninkrijksrelaties aan Binnenlandse Zaken en de wijziging van Visserij in Voedselkwaliteit bij LNV. Ook waren er beleidsdossiers die als 'hete aardappels’ tussen de verschillende departementen werden overgedragen, zoals bijvoorbeeld kinderopvang dat in amper tien jaar tijd drie keer werd overgeheveld naar een ander ministerie (VWS>SZW>OCW>SZW). Maar de vernieuwingsprocessen betroffen jarenlang geen echte departementale herindeling. Vaak werden de veranderprocessen aangejaagd door discussies rond de omvang van de overheidsfinanciën. Ongeveer 10 jaar geleden werd departementale herindeling opnieuw een onderwerp op de politieke agenda. Het Programma Andere Overheid heeft een aanzet gemaakt tot het concern-‐denken, maar dit heeft niet geleid tot structuurwijzigingen. Het hierop volgende programma Vernieuwing Rijksdienst was gericht op een overheid die beter kon werken met minder mensen. De departementale herindeling van 2010, waarbij vier ministeries (EZ, LNV, VenW en VROM) werden opgeheven en twee nieuwe ministeries werden ingesteld (IenM en EL&I), was dus een trendbreuk. Hier werd gekozen voor een ingrijpende herschikking van de departementale structuur en was sprake van een vermindering van het aantal ministeries en ministers. Dit terwijl het aantal ministeries en het aantal ministers de afgelopen eeuw alleen maar gestegen was. Zo bedroeg het aantal ministers in het begin van de 20e eeuw 8, terwijl het kabinet Balkenende IV in 2007 uit 16 ministers bestond, twee keer zoveel dus.6 Ambtelijke heroverwegingsrapporten Begin 2007 stuurden de gezamenlijke secretarissen-‐generaal het rapport “De verkokering voorbij”7 naar toenmalig informateur Wijffels. Basis van dit rapport was de foto van de rijksdienst. Hierin werd de omvang van de rijksdienst inzichtelijk gemaakt, ingedeeld naar de departementen en de kolommen beleid/ondersteuning/uitvoering/toezicht. Deze foto liet zien dat de beleidskernen van de ruimtelijke ministeries relatief omvangrijk waren ten opzichte van beleidskernen van andere beleidsterreinen. Bij de taakstelling op personeel die het kabinet Balkenende IV vervolgens begin 2007 vaststelde, werd een differentiatie naar kolom toegepast. Maar het kabinet waagde zich net als de SG's niet aan een differentiatie naar beleidsterreinen. Daar was op dat moment de tijd niet rijp voor. In april 2010 presenteerden de verschillende ambtelijke werkgroepen Brede Heroverweging hun rapporten. Naast de werkgroepen Openbaar Bestuur en Bedrijfsvoering ging ook de werkgroep
Steen, M. van der en M. van Twist, Veranderende vernieuwing: op weg naar vloeibaar bestuur, NSOB, 2010. In 1994 werd het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur ontdaan van het DG Cultuur en ontstond het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen werd het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (later Wetenschap). 6 Baalen, C. van en A. van Kessel, De kabinetsformatie in 50 stappen, 2012, p. 215 7 SG-‐Overleg, De Verkokering voorbij, naar een slankere en effectievere Rijksoverheid, 2007 4
5
3
Leefomgeving en Natuur in op de taakverdeling tussen de verschillende departementen. Men constateerde dubbelingen in de ruimtelijke dossiers tussen de verschillende ministeries. In het rapport van de werkgroep Leefomgeving en Natuur8 werd geconstateerd dat binnen het ruimtelijk-‐fysieke domein beleid en uitvoering te sectoraal was georganiseerd. Ook was er te weinig sprake van afstemming om tot integrale afwegingen te komen. Eén van de in dit rapport geschetste opties was een ministerie voor de leefomgeving, waarin ruimte, woningbouw, milieu, natuur, landschap, water en infrastructuur werden ondergebracht. Door een integrale aanpak zou een beter antwoord kunnen worden gegeven op complexe maatschappelijke problemen. En door een einde te maken aan de veelkoppigheid van het rijksbeleid zou een betrouwbaarder rijksoverheid kunnen ontstaan en ook een sterkere eenheid van kabinetsbeleid. Als tegenargument werd genoemd dat alleen een structuurverandering wellicht niet genoeg zou zijn en dat een heldere politiek gedragen selectie van rijksdoelen nodig zou zijn. Een ander genoemd tegenargument van de ambtelijke werkgroep was dat de stemverhouding binnen het kabinet zou veranderen; ten opzichte van de huidige situatie zouden er immers minder ministers van de fysieke leefomgeving zijn. In de rapporten van de Brede Heroverweging Openbaar Bestuur en Bedrijfsvoering9 werd ook expliciet naar het onderwerp departementale herindeling gekeken. Omgevingsbeleid werd als mogelijk domein voor organisatieveranderingen genoemd. Omgevingsbeleid betrof de ministeries van VROM, VenW, LNV en EZ (ruimtelijke ordening, woningbouw, mobiliteit, water, luchtvaart omgevingsbeleid, natuur, landschap, recreatie en energie). Als voordelen van departementale herindeling werden genoemd: beter aansluiten bij opdrachten van deze tijd, creëren van één aanspreekpunt voor bepaalde beleidsterreinen, minder bestuurlijke en ambtelijke drukte, het door vermindering van het aantal ministeries kunnen ontstaan van de mogelijkheid van collegiale aansturing van de rijksdienst op het niveau van de politiek vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid, en stimulering van de interne afstemming. Ook werden bezwaren genoemd: checks and balances op ministerieel niveau kunnen ook een functie hebben, vermindering van het aantal ministers kan probleem geven met tijdsbesteding (veel overleggen in Brussel, parlement, etc ). Ook zou een departementale herindeling weer nieuwe ambtelijke drukte genereren door afstemming binnen de nieuwe geïntegreerde structuur. Countervailing powers worden dan binnen een departement georganiseerd en daardoor minder zichtbaar en mogelijk ook minder effectief. Verkiezingsprogramma's 2010 Daar waar de ambtelijke werkgroepen al concrete beleidsterreinen benoemden waarbinnen departementale herindeling wenselijk zou kunnen zijn, waren de verkiezingsprogramma's globaler van aard. Wel hadden de latere coalitiepartners VVD en CDA beide in hun verkiezingsprogramma plannen voor de hervorming van de rijksdienst. De VVD zette met haar verkiezingsprogramma10 in op een krachtige, kleine overheid met minder ministers en staatssecretarissen. Door wijziging van de departementale structuur zou volgens de VVD enerzijds de slagkracht vergroten en anderzijds het aantal ministers en ambtenaren verminderen. Over de mate van vermindering sprak de VVD zich ook uit, doel was een halvering van de ministerraad. Welke ministeries en welke ministersposten dit zouden moeten betreffen, werd niet duidelijk uit het verkiezingsprogramma. Ook het CDA sorteerde voor op een kleinere en slagvaardigere overheid met minder ambtenaren. Het CDA sprak in haar verkiezingsprogramma11 niet expliciet over minder ministeries maar wel over een rijksoverheid die wordt georganiseerd als een geïntegreerde en samenhangende organisatie, waardoor flexibeler kan worden ingespeeld op maatschappelijke thema's en politieke prioriteiten. Kabinetsformatie en regeerakkoord 2010 Het devies van Rutte als VVD-‐onderhandelaar en later als formateur, was ‘kleiner en beter’ en ‘je gaat erover of niet’. Het regeerakkoord12 bevatte een aantal afspraken op hoofdlijnen. Het kabinet had een krachtige, kleine en dienstverlenende overheid voor ogen met minder belastinggeld, minder ambtenaren, minder regels en minder bestuurders. Wat dit laatste op rijksniveau exact betekende, werd niet duidelijk in het regeerakkoord. Daarin stond eigenlijk alleen het zinnetje 'het aantal ministeries daalt'. In het regeerakkoord werd ook kort ingegaan op een taakverschuiving van rijk naar provincies en gemeenten. Het ruimtelijk beleid werd overgedragen aan de provincies. Maar achter het enkele zinnetje 'het aantal ministeries daalt' ging een hele wereld schuil. Passend bij de drie-‐eenheid ‘minder overheid, minder ministeries, minder bewindslieden’ veegde premier Rutte de trap
Rapport Brede Heroverweging, nr. 2. Leefomgeving en natuur, Ruimte voor leven, april 2010 Rapporten Brede Heroverweging nr. 18. Openbaar Bestuur en nr. 19 Van schaven naar sturen, bedrijfsvoering, april 2010 10 Verkiezingsprogramma VVD 2010-‐2014, Orde op Zaken, 11 Verkiezingsprogramma CDA 2010-‐2015, Slagvaardig en samen, 12 Regeerakkoord VVD-‐CDA, 2010, Vrijheid en Verantwoordelijkheid. 8 9
4
'van boven naar beneden schoon'. Het aantal ministeries nam af van 13 naar 11. Het aantal ministers daalde van 16 naar 12 en het aantal staatssecretarissen van 12 naar 8. Voor de departementale herindeling van 2010 werden door AZ drie Koninklijke Besluiten opgesteld. Per Koninklijk Besluit (KB) werden ministeries opgeheven, nieuwe ministeries ingesteld en werden ministers en staatssecretarissen benoemd. Het nieuwe ministerie van Infrastructuur en Milieu werd gesticht door de eenvoudige zinsnede “Er is een ministerie van Infrastructuur en Milieu”.13 In deze KB's werd alleen vastgelegd ‘wat’ er moest gebeuren, over het 'hoe' werd in de KB's niet gesproken. Maar ook de zinnen over het ‘wat’ waren niet helder. VROM moest worden gesplitst maar hoe dit gestalte moest krijgen, vergde nog de nodige interpretatie. Zo waren sommige onderdelen van VROM vergeten in het Koninklijk Besluit en was niet duidelijk waar ze naartoe gingen. Met deze opdracht ging de ambtelijke top aan de slag. Informele ambtelijke contacten Dat er iets stond te gebeuren in het ruimtelijke domein, was de topambtenaren van de verschillende ministeries wel duidelijk. Er werd al langer gesproken over de onderlinge samenhang tussen een veilig, bereikbaar en leefbaar Nederland. Al sinds 2009 was er intensief contact tussen de ambtelijke top van VenW en VROM. In informele huiskamersessies werd gewerkt aan persoonlijke relaties en ontstond er wederzijds vertrouwen. De indruk bestond dat VROM waarschijnlijk niet langer zou voortbestaan als zelfstandig departement. Deze goede onderlinge contacten, zo zou later blijken, waren van cruciaal belang bij de samenvoeging van VROM en VenW. De vorming van IenM is uiteindelijk het resultaat van een broedproces dat al jaren aan de gang was. Bezuinigen als motief Net als in 2007 werd in het regeerakkoord van 2010 een taakstelling afgesproken. Alle departementen kregen een taakstelling op personeel en materieel oplopend naar 4,5% in 2015. Daar bovenop kregen de departementen waarbij aanzienlijke extensiveringen of verschuivingen van beleids-‐ of uitvoeringsverantwoordelijkheden werden verwacht, een extra taakstelling (10%). Dit kwam neer op alle domeinen buiten financiën, veiligheid en zorg. Zo werden de departementen VenW, VROM, EZ en LNV, net als bijvoorbeeld het ministerie van SZW, onderworpen aan de hoge taakstelling. Er kan dus wel worden geconcludeerd dat alle departementen die onderdeel waren van de herindelingsoperatie in de hoge categorie van de taakstelling vielen, maar er kan niet worden geconcludeerd dat alleen de fusiedepartementen de hogere taakstelling kregen opgelegd en er sprake was van een extra 'fusietaakstelling'. Immers, ook andere ministeries kregen de additionele taakstelling, bijvoorbeeld SZW. In het regeerakkoord werd aangegeven dat een groot deel van de besparingen kan worden gehaald door een vergaande standaardisering en samenwerking binnen de bedrijfsvoering van de kernministeries. Dit geldt voor alle departementen. Gesteld kan worden dat de fusiedepartementen door de dubbelingen in met name de staf gemakkelijker aan hun taakstelling kunnen voldoen dan niet fusiedepartementen. Voor IenM geldt daarnaast dat vanwege decentralisatie van taken naar de provincies en overdracht van een deel van de rijkstaken op het terrein van water aan de waterschappen, besparingen worden gegenereerd. Compacte rijksdienst als panacee Voor de uitwerking van de afspraak in het regeerakkoord 2010 om te komen tot een krachtige, kleine en dienstverlenende overheid, is naast gerichte taakstellingen het uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst (CRD) gestart. De verantwoordelijkheid voor het programma CRD is belegd bij de DG Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk (DGOBR), vallend onder de minister van BZK en overstijgt de bevoegdheid van de verschillende departementen. De minister van BZK is politiek verantwoordelijk. Het uitvoeringsprogramma kent drie programmalijnen14: 1. Verdere opbouw van een rijksbrede infrastructuur voor de ondersteunende bedrijfsvoering. 2. Een concentratie van de ondersteunende bedrijfsvoering bij de kerndepartementen. 3. Een clustering van uitvoerings-‐ en toezichtsorganisaties. Na realisatie van alle projecten CRD is de organisatie en bedrijfsvoering van het rijk niet ‘af’. DGOBR ziet voor de toekomst de grootste winst in een veranderde inrichting van de primaire processen, waarbij mogelijk ook beleid en uitvoering worden samengevoegd ten behoeve van een sterkere maatschappelijke prestatie. Daarnaast voorziet DGOBR verdere centralisatie van staven die thans nog bij de departementen
Koninklijk Besluit, Besluit houdende opheffing van de ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu en van Verkeer en Waterstaat en Instelling van een ministerie van Infrastructuur en Milieu, kenmerk 3096271, 14 oktober 2010 14 Brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer, Vernieuwing van de rijkdienst, 14 februari 2011, Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-‐2011, 31 490, nr. 54. 13
5
zijn ondergebracht (financiën, communicatie, etc). Eén partij moet dan systeemverantwoordelijk worden voor de bedrijfsvoering en de departementen blijven verantwoordelijk voor de regie van hun eigen bedrijfsvoering. Actuele ontwikkelingen Door de val van het kabinet Rutte I in april 2012, volgden al na twee jaar nieuwe verkiezingen. Voortgaande vernieuwing van de rijksdienst was ook in de verkiezingsprogramma's 2012 een veel genoemd thema. Het streven naar een kleinere overheid kon nog steeds op brede steun rekenen. Sommige politieke partijen waren in hun verkiezingsprogramma's expliciet over het aantal ministers en Staatssecretarissen. Zo gaf de VVD in haar verkiezingsprogramma 201215 aan dat de vermindering van het aantal bewindspersonen moet worden gehandhaafd en zo mogelijk nog verder teruggebracht. Dit standpunt is opvallend in het licht van de ervaringen van de betrokken bewindslieden zelf. In de zomer van 2012 hebben diverse bewindslieden van CDA-‐huize aangegeven het gevoel te hebben dat ze van hot naar her werden gesleept.16 Ze kwamen naar eigen zeggen te weinig toe aan kwaliteit en creativiteit en hadden te weinig tijd voor het onderhouden van internationale contacten. Nederland zou de slag in Brussel veelvuldig missen. Ook de gezamenlijke SG’s lieten van zich horen. Per brief deden de SG's voorstellen voor een efficiënter en beter functioneren van de rijksdienst.17 De SG's onderschreven de ingeslagen weg naar een rijksbrede shared infrastructuur voor de bedrijfsvoering en clustering van uitvoerings-‐ en toezichtorganisaties. Deze opgave moet volgens de SG's worden voltooid. Verder gaven de SG's in de brief aan dat het aantal bewindspersonen in het kabinet moet zijn afgestemd op de hoeveelheid werk in binnen-‐ en buitenland. Hiermee lijken de SG's aan te sluiten bij de kritiek van een aantal bewindspersonen uit het kabinet Rutte I dat zij onvoldoende tijd hadden om zowel de nationale, parlementaire en maatschappelijke taken te vervullen als ook de internationale taken. De SG's lijken aan te geven dat er voor dit brede palet aan taken meer bewindspersonen nodig zijn dan de 12 ministers en 8 Staatssecretarissen uit het kabinet Rutte I. Grote nieuwe departementale herindelingen raden de SG's op dit moment af. De herindelingen uit 2010 hebben volgens de SG's weliswaar aangetoond dat de rijksdienst in staat is zich aan te passen aan politieke prioritering en portefeuilleverdeling, maar dat het zodanig omvangrijke veranderprocessen zijn dat zij veel vergen van de (capaciteit van de) betrokken departementen aan de start van een nieuw kabinet. Beperktere departementale herschikkingen konden volgens de SG's wel relatief eenvoudig worden gerealiseerd. Op 5 november 2012 werd het kabinet Rutte II beëdigd. Dit kabinet heeft ervoor gekozen om geen nieuwe ministeries in te stellen of bestaande ministeries op te heffen, maar wel degelijk een aantal departementale herindelingen door te voeren.18 Zo is buitenlandse handel overgeheveld van het ministerie van Economische Zaken naar het ministerie van Buitenlandse Zaken en is immigratie, integratie en asiel opgesplitst en overgeheveld van het ministerie van BZK naar het ministerie van Veiligheid en Justitie respectievelijk naar het ministerie SZW. Deze herindelingen hebben ertoe geleid dat de ministerspost van Immigratie, Integratie en Asiel is komen te vervallen. Daarnaast zijn er twee nieuwe ministers zonder portefeuille gecreëerd: op het ministerie van Buitenlandse Zaken is een minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gekomen en op het ministerie van BZK een minister voor Wonen en Rijksdienst. Hiermee is het aantal ministers gestegen van 12 naar 13. Het aantal Staatssecretarissen is gedaald van 8 naar 7. Per saldo zijn er dus even veel bewindspersonen, maar er is er wel eentje meer in de Trêveszaal. Het kabinet lijkt hiermee vast te hebben gehouden aan het standpunt van minder is beter, maar toch ook oor te hebben gehad voor de roep om een verbeterde internationale slagkracht.
Verkiezingsprogramma VVD 2012-‐2017, Niet doorschuiven maar aanpakken. De Volkskrant, 7 juli 2012. 17 SG-‐overleg, Antwoord op verzoek informateurs m.b.t. rijksdienst, 24 september 2012. 18 Regeerakkoord VVD – PvdA, Bruggen slaan, 29 oktober 2012. 15 16
6
3 Van ‘plug & play’ naar ‘play better’ Artikel 44 1. Bij koninklijk besluit worden ministeries ingesteld. Zij staan onder leiding van een minister. 2. Ook kunnen ministers worden benoemd die niet belast zijn met de leiding van een ministerie. Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden, 24 augustus 1815 Hoe makkelijk is het opheffen van oude en het oprichten van nieuwe ministeries? En met welke bril kunnen we deze ontwikkelingen bestuderen? De voltooiing van het blokkendoos denken De instelling van ministeries is geregeld in artikel 44 van de Grondwet. Opvallend is de volgorde van het artikel: de organisatie als eerste en de leider, de minister, als tweede. Verklaarbaar, gezien het feit dat de ministeriële verantwoordelijkheid pas 25 jaar later een feit was (zie inzet). De Grondwet van 1815 en Willem VI die Willem I werd Na het vertrek van de Franse troepen eind 1813 werd de onafhankelijkheid van de Nederlanden hersteld en werd een nieuwe orde gevestigd: prins Willem Frederik van Oranje-‐Nassau, de zoon van stadhouder Willem V werd uitgeroepen tot vorst (nog geen koning Willem I), twee dagen nadat deze in Scheveningen was geland. Hij regeerde met een nieuwe Grondwet (die een jaar van kracht was) als vorst met totalitaire trekjes: de Staten-‐Generaal hadden weinig formele bevoegdheden. Volgens het plan van het Congres van Wenen moest Nederland in 1815 worden herenigd met België. Dit was aanleiding om opnieuw een grondwetscommissie in te stellen (Van Hogendorp II). Op aandringen van de Belgen werden de Staten-‐Generaal opgesplitst in twee Kamers. Dit leidde tot de Grondwet van 1815. Pas in 1840 werd bij een grondwetsherziening de ministeriële verantwoordelijkheid ingevoerd. Het instellen van een ministerie is met een pennenstreek te regelen: via Koninklijk Besluit. Letterlijk, want in de context van begin 19e eeuw was dit het soevereine recht van de vorst. Het blijft verrassend dat ook in de huidige tijd het instellen van nieuwe, en daarmee het opheffen van bestaande, ministeries zo’n eenvoudig werkje is. Alles op een ministerie -‐de (lijn)procedures, spelregels als anciënniteit, maar ook artefacten, zoals een ministersvleugel-‐ lijkt gemaakt voor de eeuwigheid. Uit veel blijkt een diepgewortelde stolling, alle mooie managementtheorieën en goede voornemens tot flexibiliteit ten spijt. Er is een spanning tussen de politiek gewenste mate van flexibiliteit en integratie van samengevoegde delen. Uit veel blijkt dat politici en topambtenaren steeds verlangen naar een flexibele inrichting van de rijksdienst. De commissie Wiegel heeft daar in 1993 een interessante bijdrage aan geleverd en misschien zelfs wel van aan de basis gestaan.19 Met de introductie van kerndepartementen kon een scheiding plaatsvinden van datgene dat departementaal was en het overige. Door vervolgens het ‘blokkendoosmodel’ als ambitieniveau voor departementale organisatievorming neer te leggen, is een krachtige basis geschapen. Essentie van het blokkendoosmodel was dat op basis van functionele scheiding (van beleid, uitvoering, toezicht en kennis) modulair organiseren mogelijk zou zijn waarbij de directoraten-‐generaal afhankelijk van de politieke prioriteiten als bouwblokken met elkaar te verbinden zouden zijn.
19
Commissie Wiegel, Naar Kerndepartementen; kiezen voor een slagvaardige en flexibele rijksdienst, Den Haag, 1993.
7
In onze interviews blijkt dat het idee van een slagvaardige en flexibele rijksdienst is blijven hangen en misschien het beeld is waarmee de ambtelijke top van de rijksdienst ook nu nog naar de organisatie kijkt. Veelgehoorde termen als: ‘knippen en plakken’ en ‘omharken’ zijn daar uitdrukking van. Misschien nog krachtiger is het beeld dat bij het merendeel van de interviews met leidinggevenden in de rijksdienst naar voren kwam dat men na het plakken klaar was. Geregeld werd met een zekere trots en soms opluchting gemeld dat men erin was geslaagd om een nieuwe hark te tekenen, alle medewerkers te plaatsen op de nieuwe functie en in te huizen. Minstens zo interessant waren de wat spaarzamer gesprekken waarin werd aangegeven: het plakken is klaar, nu begint de fusie pas echt. Met daarbij de bijpassende vertwijfeling van hoe de meerwaarde te realiseren. Van blokkendoos naar plug & play De metafoor van de blokkendoos en het daarbij horende ‘knippen en plakken’ vormt de basis van onze analyse van de vorming van IenM. De huidige tijd is doordrenkt met begrippen uit de informatietechnologie. Daarom introduceren we het concept ‘plug & play’. Dit IT-‐concept betekent dat men een bepaald onderdeel van een computer in een apparaat kan stoppen (plug) en het meteen werkt (play). Hoewel dat tegenwoordig vanzelfsprekend is, was dat voor de komst van het concept van plug & play heel ingewikkeld. Met de introductie van het concept plug & play is een groot aantal problemen in hardware en software opgelost. ‘It just works’ is een lonkend perspectief, ook voor de inrichting van de rijksdienst. Unplug en play better De elementen 'plug' en 'play' zijn te weinig uitgewerkt als metafoor voor de vorming van IenM en herindelingsprocessen bij de rijksdienst in het algemeen. Aan de herindeling gaat een proces van agendering en besluitvorming vooraf. De politiek wenste door een herindeling meerwaarde te creëren. Een betere, kleinere en slagvaardige rijksdienst. Zo is de reden voor de vorming van IenM het idee dat het nieuwe ministerie beter zal gaan functioneren, bij IenM het ‘integratieperspectief’20 genoemd. IenM geeft helder aan dat het uiteindelijk gaat om ‘play better’, de meerwaarde die IenM in de nabije en verre toekomst wil leveren. Met deze gedachte bouwen we voort op het werk van de Amerikaan Lewin.21 Lewin bestudeerde reorganisaties en gaat uit van de volgende stappen die verandering van menselijke systemen bepalen: unfreeze, change, en refreeze. Als we dit vertalen in plug & play-‐termen, dan is unfreeze iets als unplug, plug de change en refreeze de play. Belangrijk is daarbij de constatering dat het bij de vorming van IenM om meer gaat dan de organisatie weer te laten stollen (refreeze). Er is ook een ambitie meegegeven, efficiënter werken (er is immers aan taakstelling) en meer geïntegreerd, en een minstens impliciete verwachting dat de rijksdienst ook beter gaat functioneren na de fusies. Het concept krijgt daarmee vier onderdelen: unplug, plug, play, play better.
Dit is een uitbreiding van het plug & play concept en geeft ruimte om ook de gewenste beleidseffecten (play better) en de voorfase van agendering en besluitvorming en het voorbereiden van een organisatieonderdeel op een herschikking (unplug) te bestuderen. Herindelingsprocessen worden daarom in dit rapport als volgt gedefinieerd:
IenM schetst een verbeterproces: krachten verzamelen (2010), krachten bundelen (2011), krachten tonen en ontwikkelen (2012), kracht uitnutten (2013/2014) en integratieperspectief (2015). In: Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 1 jaar ministerie van IenM, november 2011, p. 42. 21 Toepasselijk in dit verband is het artikel: Do shocks change organizations? The case of NASA. In dit artikel wordt het volgende gezegd over verandertheorie: “The fundamental assumptions underlying any change in a human system are derived originally from Lewin (1947), writes Schein (2004). Likewise, Fernandez and Rainey (2006) note the many of the 1 million articles relating to organization change are grounded in the work of Lewin.” 20
8
‘het losmaken (unplug) van een organisatie en invlechten van deze organisatie in een andere organisatie (plug), met als oogmerk dat de beide delen vrijwel direct na deze invlechting tenminste even goed presteren (play) en zo snel mogelijk de gestelde ambities waarmaken (play better)’ Hypothesen Het concept van plug & play in zijn nieuwe, brede opzet wordt in dit rapport als analysekader gebruikt. Het plug & play concept gebruiken we op twee niveaus. (1) Voor de analyse van het proces van departementale herindelingen en (2) als inrichtingsprincipe voor de rijksdienst. Bij onze analyse hanteren we de volgende werkhypothesen: Hypothese 1: toepassing van het plug & play-‐concept vergroot de kwaliteit van departementale herindelingsprocessen. Hypothese 2: de rijksdienst moet maximaal plug & play ingericht zijn. Bij hypothese 1 willen we bezien of de vier onderdelen van ons plug & play concept bijdragen aan een verbetering van de kwaliteit van departementale herindelingsprocessen. Wanneer dit het geval is, zou een bestudering van de herindeling van IenM moeten leiden tot nieuwe inzichten, die voordien min of meer verborgen bleven dan wel in veel reorganisatieprocessen over het hoofd werden gezien. Bij hypothese 2 gaat het om de vraag of de rijksdienst van de toekomst er beter, lees flexibel en slagvaardig, van wordt als deze plug & play is ingericht. Daarbij wordt tevens bezien of het denken over de rijksdienst in termen van het brede plug & play-‐concept tot nieuwe inzichten kan leiden die de discussie over de rijksdienst van de toekomst versterken.
9
4 VROM Unplugged
Een onverwachte uitkomst van de formatie Wanneer je op internet www.unplug.com intypt, dan staat er “buy this domain”. Niemand ter wereld is in unplug geïnteresseerd, zo lijkt het. Toch is de aanloop naar een herindeling en het klaarmaken van een organisatie voor indeling het bestuderen waard. Vrijwel iedereen die wij spraken voor dit rapport gaf een paradoxaal antwoord op de vraag: zag je de samenvoeging van VROM en VenW aankomen? Enerzijds werd gezegd: “het hing de lucht”, en, “er werd al jaren gesproken over een geïntensiveerde samenwerking”. Dezelfde mensen gaven daarbij aan dat de splitsing van VROM en de fusie van een deel daarvan met VenW toch ook als een volstrekte verrassing kwam. Op verschillende momenten en in verschillende gremia circuleerden tekstjes, soms een A4, soms een bijlage bij een heroverwegingsrapport. Deze teksten maakten toespelingen op de vorming van een ministerie van de leefomgeving. Er lagen geen uitgebreide visies of dikke wetenschappelijke rapporten met onderbouwingen voor deze beweging. Wel leefde het algemene gevoel dat er dubbelingen waren tussen de verschillende ministeries. Zoals in hoofdstuk 2 is aangegeven liet de foto van de rijksdienst uit 2007 zien dat de beleidskernen van de ruimtelijke ministeries relatief omvangrijk waren. Ook was in het kader van een vorige kabinetsformatie vanuit Algemene Zaken een korte visie geschreven op mogelijkheden tot verbetering in het ruimtelijke domein door samenvoeging. De trap van bovenaf schoonvegen Duidelijk is dat de keuze voor deze departementale herindeling een politieke keuze is die voor de buitenwereld nooit helemaal te doorgronden is. Bij eerdere formaties werd al meermaals besproken dat LNV zou kunnen worden toegevoegd aan EZ. Dat kwam er dan uiteindelijk nooit van. Maar waarom in 2010 wel? Naast de dominante invloed van de gevoelde noodzaak tot bezuinigen is onze indruk dat persoonlijke en partijpolitieke voorkeuren hier een rol bij speelden. Het CDA lijkt politiek sentiment te hebben bij EZ en landbouw, en veel minder bij milieu. Milieu was net als huisvesting en ruimte volgens sommigen een linkse hobby en daar wilde rechts wellicht van af. Milieu is hoe dan ook minder in de politieke belangstelling komen te staan dan een decennium geleden. Een van de respondenten benoemde het door te zeggen dat het milieubeleid in klassieke zin ‘af’’ was. De tijd van het oplossen van de grote vervuilingen in Nederland was voorbij. Het ministerie van VROM werd daarbij regelzucht en overproductie aan beleid verweten. Verder werd niet langer gehecht aan een stevig natuurbeleid. Het nieuwe kabinet leek het natuurbeleid te willen decimeren en decentraliseren. Dit werd handig gekoppeld aan het adagium kleinere overheid. Dit soort sentimenten leek te worden gecombineerd met persoonlijke voorkeuren, bijvoorbeeld om een bepaald beleidsterrein wel of niet onder te brengen bij een ministerie. Duidelijk is dat iedere opdeling, samenvoeging of vernieuwing, weer nieuwe rafelranden met zich meebrengt en daarmee weer nieuwe dilemma’s of wensen voor toekomstige vernieuwingen oproept.
10
Al met al leken de motieven om in de formatie van 2010 te besluiten tot de vorming van IenM niet gelegen in een diepgaande en onderbouwde visie op het beleidsterrein. Uit de interviews blijkt het dominante beeld bezuinigen, minder ministers (de trap van boven af schoon vegen) en minder bestuurlijke drukte. Vervolgens zijn de Koninklijke Besluiten voor de nieuwe ministeries opgesteld en de nieuwe ministers benoemd. Allemaal onder hoge druk; betrokken SG’s hadden zeer korte tijd om nog te reageren. Volgens enkele geïnterviewden is het gebrek aan duidelijke analyse een gemis. Hierdoor is het volgens hen nodig om een aantal onvolkomenheden in de komende formatie te herstellen, zoals de positie van het natuurdomein en van het DG Wonen. Opknippen van VROM De ontvlechting van VROM maakt de unplugfase belangrijk: er was immers niet slechts sprake van het verhuizen van één DG, maar van opheffing van het gehele departement per 14 oktober 2010. De ontvlechting is vormgegeven in een overdrachtsprotocol waar de ‘boedel’ in gescheiden werd. Het betrof hier een overzicht en inventarisatie van veelal praktische zaken als contracten, bijzonderheden ten aanzien van ICT en huisvesting. Doel was om op transparante wijze taken, bevoegdheden en middelen te kunnen overdragen. Opvallend was dat er gesproken werd in termen van faillissement en boedelscheiding. Plaatsvervangend SG Ad van Luijn noemde zichzelf curator. Termen met een lading, die misschien wel het sentiment van dat moment bij VROM weergaf. Uit de diverse documenten en de gekozen procesgang spreekt aandacht en zorgvuldigheid. Anders dan wellicht te verwachten is bij een definitief besluit om twee ministeries op te heffen en een nieuw ministerie te vormen, werd hier juist niet onmiddellijk doorgeschakeld naar plannenmakerij voor de toekomst, maar was alle aandacht erop gericht om de status quo zo goed mogelijk af te hechten. De documenten en gekozen structuren en processen (en wellicht ook symbolen) zijn te zien als good practices. Aandacht voor een zorgvuldige unplug, meer dan alleen technisch-‐financieel, verdient aanbeveling voor toekomstige herindelingen. Het opknippen van VROM lijkt een forse operatie te zijn geweest. Voorzichtig mogen we concluderen dat ook wat VROM betreft de rijksdienst niet maximaal plug & play was in 2010. Het bedrijfsleven bereidt zich beter voor Ten opzichte van veranderingen in de rijksdienst, is in het bedrijfsleven de aanlooptijd langer en de voorbereiding grondiger. “KLM heeft zo ongeveer met alle luchtvaartmaatschappijen van Europa gevreeën, voordat het Air France werd”, merkte een geïnterviewde op. In het bedrijfsleven wordt in de regel geruime tijd genomen om boekenonderzoek te doen. Deze voorfase is bedoeld om de businesscase te maken en mogelijke financiële risico’s bij de potentiële partner op te sporen. Dit heeft het voordeel dat bij het definitieve besluit tot een transitie er ook meteen een ‘verhaal’ ligt. Een heldere, aanlokkelijke visie geeft richting aan gedrag en versterkt de gewenste culturele waarden in de organisatie. Het motiveert mensen tot cultuurverandering. 22 Vergeleken met IenM: het duurde geruime tijd om het ‘verhaal’ van ‘IenM maakt ruimte’ en het ‘melkkrukje’ (drie-‐eenheid leefbaarheid, bereikbaarheid, duurzaamheid) te maken. De fusie van KLM met Air-‐France was nodig om te overleven in de Europese markt die vanaf 1987 werd geliberaliseerd. KLM heeft vanaf 1990 met veel Europese partners een mogelijke samenwerking verkend en koos in 2003 Air France. De medewerkers wisten al jaren dat consolidatie nodig was en accepteerden de fusie daarom gemakkelijker. Topmannen Spinetta en Van Wijk deelden hun visie op de toekomst van de luchtvaart en gunden elkaar de ruimte. Zij kwamen tot een integratieplan in 2004 en introduceerden het motto: “One group, two airlines, three businesses”. Gelijkwaardigheid was het uitgangspunt en het management was gespitst op een goede relatie met de medewerkers en de bonden. 23 In het geval van IenM werd weliswaar tussen VROM en VenW al jaren gesproken over een nauwere samenwerking, maar niet over een fusie, laat staan ontmanteling van VROM. De voorbereiding begon nadat het besluit tot samenvoeging van de beide ministeries een feit was. Met een ‘doe alsof fase’ werd dynamisch gereorganiseerd en is de nieuwe organisatie in overleg met de medewerkers vormgegeven. Men volgde door de focus op een fatsoenlijke behandeling van personeel en een goede samenwerking met de medezeggenschap de geest van het ARAR en heeft harde stellingnames grotendeels voorkomen. Dit is een kritische succesfactor gebleken. Ook werden stakeholders actief gevraagd om hun inbreng voor de vorming
22 23
Boonstra, J., Leiders in Cultuurverandering, 2011, p. 86. Boonstra, J., Leiders in Cultuurverandering, 2011, KLM na de fusie met Air France.
11
van het nieuwe ministerie. Bij IenM wordt daarnaast als succesfactor de toevalsfactor genoemd, zoals de vaardigheden en de karakters van de spelers en de persoonlijke klik. Analyse als permanente opgave Voorafgaand aan de vorming van IenM zijn er geen uitgebreide onderzoeken gedaan of analyses gemaakt die de vorming van het ministerie onderbouwen. Inhoudelijk is het besluit slechts terug te voeren op enkele documenten die waren opgesteld tijdens formatie van Balkenende IV waarin werd gedacht aan één ministerie van Ruimte. Ook in de heroverwegingsrapporten is gesproken over de vorming van zo’n ministerie. Wel hadden vooraf geruime tijd al gesprekken plaatsgevonden onder topambtenaren. Ook werd op een aantal terreinen al samengewerkt. Hierdoor waren er al persoonlijke contacten en was er wederzijds vertrouwen die het proces aanzienlijk vergemakkelijkt hebben. Het bedrijfsleven leert dat 3-‐5 jaar voor een departementale herindeling moet worden aangevangen met de voorbereidingen. Dit door juridische, financiële en bedrijfskundige analyses uit te laten voeren door specialisten en stakeholders te betrekken. Dit kan worden gelezen als een aanbeveling om ook bij overheid ex-‐ante evaluaties en analyses uit te voeren. En permanent open te staan voor de vraag of de organisatie nog voldoende inspeelt op de maatschappelijke opgave.
12
5 Plug – de transformatie vormgeven ‘Man’ cannot abandon the dream of planning, because to do so would be to admit that we cannot control our own destiny. [Therefore] planning is not so much a subject for the social scientist, as it is for the theologian. Wildavsky, 1973 De term ‘plug’ gaat over de planning van het tot stand brengen van de verbinding en het realiseren van het nieuwe departement. Het betreft hier zowel het ontwerpen van een nieuwe organisatie als het transformatieproces om dit te realiseren. Planmatig en werkenderwijs vormgeven IenM heeft gekozen voor een aanpak waarbij planmatig en werkenderwijs vormgeven elkaar zouden aanvullen. Het fusieproces kende verschillende tempi: snel waar mogelijk (zoals de bedrijfsvoering) en meer tijd waar nodig zoals bij een aantal beleidsonderdelen. De kwartiermakers bepaalden vanuit hun opgave wat nodig was. De bestuursraad was verantwoordelijk voor het formuleren van de visie en de missie en heeft een verantwoordelijkheid voor de vorming van IenM als geheel en een specifieke verantwoordelijkheid van het integratiedomein. Aan de missie en visie werden doelen en de criteria voor oplossingen en uitwerkingen afgeleid, waarna het lijnmanagement verantwoordelijk werd voor het realiseren van de doelen. Het lijnmanagement werd hierin ondersteund door de programmaorganisatie. De keuze om de uitwerking werkenderwijs vorm te geven blijkt bijvoorbeeld uit de keuze om als bestuursraad direct bijeen te komen in de nieuwe samenstelling. Er is daarnaast al snel een duidelijke rolverdeling gemaakt tussen de SG en pSG, waarbij de pSG de rol van verandermanager kreeg. Deze fungeerde als procesbegeleider en kon een relatief onafhankelijke rol spelen, omdat hij niet zelf bij de nieuw te vormen organisatie zou blijven. Deze verdeling tussen SG en pSG en de invulling van de pSG als procesbegeleider heeft volgens verschillende betrokkenen goed gewerkt. Voorts is gekozen om geen externe adviseurs te benutten. Fasering in de aanpak Naast het feit dat voor staf, beleid en handhaving verschillende tijdpaden werden gehanteerd, zijn in het integratieproces fasen te onderscheiden. Fase één: in december 2010 startte de fact-‐finding met betrekking tot de bestaande situatie, inclusief de beleidsfoto. In fase twee werden de missie en visie uitgewerkt. Hiermee zou de basis worden gelegd voor de beleidskern van IenM. Fase drie was het verzamelen van meningen en overtuigingen om te komen tot de juiste organisatiestructuur. Fase vier voorzag in de besluitvorming, met betrokkenheid van de medezeggenschap. De fasen overlapten elkaar deels en vergden snelheid. Het slot van fase vier was voorzien in juni 2011. Vergroening of vergrijzing? Onderkend werd dat het voor de medewerkers om een ingrijpend proces ging. HRM was daarom een ander belangrijk thema. Enerzijds door de ontvlechting en toedeling van personeel waarbij rekening diende te worden gehouden met de invulling van de taakstelling. Anderzijds omdat een nieuw gezamenlijk HRM beleid gemaakt diende te worden waarbij beoogd werd het beste uit beiden departementen te behouden. Hier wordt een spanning tussen de korte en de lange termijn zichtbaar. Op korte termijn moest er een fors aantal fte’s verdwijnen. Met als zwaartepunt het ontdubbelen bij de staf en ondersteuning en de
13
bedrijfsvoering. Tegelijkertijd blijkt uit prognoses dat vanaf 2020, de gemiddelde leeftijd van het personeel zal zijn toegenomen. Op de HRM agenda staat daarom de vraag: ‘Hoe bind je bij IenM jong talent?’24. Een flinke knipoog naar het regeerakkoord Voor het domein beleid was het naast de missie en de visie van belang om toe te werken naar een nieuwe hoofdstructuur. Uiteindelijk ging IenM van vijf naar drie DG’s (Bereikbaarheid, Milieu en Internationaal, Ruimte en Water). Verder was er aandacht voor opbouw van homogene beleidseenheden die resultaat gestuurd konden werken. Er moest ook ruimte zijn voor deskundigheid, professionaliteit en permanente aandacht voor verbetering. De inspecties van VenW en VROM werden samengevoegd en kregen een taakstelling. Deze taakstelling moest onder meer komen uit het ontdubbelen van staffuncties en bedrijfsvoering. Wat betreft de topstructuur en de toedeling van taakstelling komt uit de interviews dat er bewust is gewerkt met de uitgangspunten uit het regeerakkoord in het achterhoofd. Het streven naar minder bestuurlijke drukte wilde men ook in het aantal DG’s zichtbaar laten worden. Daarnaast is de taakstelling bewust onevenredig verdeeld, niet alleen binnen beleid maar ook tussen staf, beleid, handhaving (inspectie) en uitvoering (RWS). Onderdelen die werkten aan prioriteiten uit het regeerakkoord bleven relatief gespaard. Hoe zorg je voor een snelle integratie? Er is een aantal kritieke succesfactoren bij fusies te noemen. De beoogde structuur moet duidelijk zijn. Een andere belangrijke factor is de keuze van de juiste integratiestrategie. Bij een fusie moet je altijd een ‘change story’ hebben, dus: waar wil je naar toe, wat wil je zijn. De organisatie van het integratieproces is snel opgepakt bij IenM. Men benoemt als succesfactor dat is gekozen om de integratie vooral te doen met eigen mensen. Hierdoor was er meer betrokkenheid van het eigen lijnmanagement, een sneller proces en een betere adoptie van het nieuwe gedachtegoed binnen de organisatie. Dit zorgt voor veel meer inspiratie dan ‘de willen nu eenmaal minder ministeries’. Uit fusies in het bedrijfsleven komt ook een aantal succesfactoren met betrekking tot de leidinggevenden: • Topbestuurders moeten voorbeeldgedrag laten zien en draagvlak creëren. Goed leiderschap en duidelijke doelen zijn essentieel. Creëer draagvlak voor de fusie: “Winning the hearts en minds of the people”. • Stel een heldere strategie op voor de fusie en communiceer deze. • Houd rekening met de niet-‐rationele factoren van een fusie: fuseren = emotie. • Maak aan werknemers duidelijk dat alles veranderlijk is en dat de veranderlijkheid toeneemt. Leer hen de organisatie te beschouwen als een tijdelijk vehikel, en hun eigen kwaliteiten als voertuig om van de ene naar een andere organisatie te komen. Benoemingen Het proces van benoemingen is trapsgewijs gedaan. De keuze voor de SG was snel gemaakt: de SG van VROM trad vrijwel direct terug, waardoor de SG van VenW het nieuwe departement verder vorm kon geven. De keuze voor het aantal DG’s is mede afhankelijk geweest van het organisatiemodel dat in samenspraak met de medewerkers tot stand kwam. Het heeft hierdoor langer geduurd voordat de DG-‐benoemingen rond waren. Daarna werden de kwartiermakers (beoogd directeuren) benoemd, gevolgd door een carrousel van afdelingshoofden. Hierbij is actief gestuurd op vermenging van de bloedgroepen. Dit is door velen als positief ervaren. De SG stond achter de gekozen strategie. Mede door zelf de reorganisatie ter hand te nemen in plaats van deze door een externe organisatie te laten vormgeven, is breed in de organisatie een positief-‐kritisch oordeel over de opstelling van de SG en over de opstelling van de oud SG van VROM, die op de achtergrond meedacht. Daarnaast is de persoon en positionering van de pSG belangrijk gebleken. Hij zou gezien kunnen worden als de architect van de verandering. Naamsverandering In het bedrijfsleven wordt een fusie bezegeld door een naamsverandering. Bij voorkeur houdt men de naam van de grootste partij vanwege diens naamsbekendheid.
24
Ministerie van IenM, HRM Visie voor het ministerie van IenM, 20 januari 2012.
14
AF/KLM heeft de naam in feite niet veranderd om de gelijkheid van de partijen te benadrukken en de markten die waren verbonden aan de ‘flag carriers’ Air France en KLM te behouden. Vergelijkbaar met het behoud van de merknamen Van Nelle en Douwe Egberts; en Tempo Team en Randstad, ook al zijn zij onderdeel van één bedrijf geworden. Dit kan anders: bijvoorbeeld als de overname van TNT door UPS doorgaat, wordt het TNT merk uitgefaseerd. De naam van het nieuwe ministerie, Infrastructuur en Milieu, wijkt af van beide voormalige departementen en benadrukt de vernieuwde situatie. Overigens kost een naamswijziging van een departement al gauw een half miljoen euro. IenM heeft net als AF/KLM gekozen voor gelijkwaardigheid, in plaats van voor incorporatie van VROM door VenW. Dat dit anders wordt ervaren hangt samen met de verschillen in omvang, de doortastende cultuur van VenW versus de meer idealistische cultuur van VROM en de politieke wind ten aanzien van milieu. Zij zijn groot en ik ben klein! Fusies in het bedrijfsleven maken helder dat er nooit sprake is van gelijkwaardigheid. Een leerpunt is ook dat de eigen identiteit moet worden benadrukt om een eenheid te maken van de twee delen. Dit leidt tot zelfreflectie en geeft geborgenheid. Uit de fusie van AF/KLM blijkt dat de onderliggende partij (KLM) door AF werd bevestigd in haar identiteit en veiligheid geboden. Daardoor was men bereid intensiever samen te werken dan wanneer dit niet was gebeurd. IenM heeft dit willen oplossen door een nieuwe organisatie met een nieuwe identiteit in het leven te roepen. Een ander leerpunt uit het bedrijfsleven is dat moet worden voorkomen dat de bovenliggende partij onbedoeld de toegevoegde waarde van de onderliggende partij dood drukt. Dat is een zaak van leiderschap daadwerkelijk realiseren van synergie.25 Bij IenM was VenW de bovenliggende partij die de politieke wind mee had. Daar was men zich van bewust, maar VenW heeft daar geen sterk gebruik van gemaakt. Anderzijds is ook geen compenserend gedrag vertoond – de zakelijkheid bleef voorop staan. In de benoemingen was geen afspiegelingsbeginsel mogelijk, maar in de bedrijfsvoering zijn wel evenveel VROM-‐ers als VenW-‐ers geplaatst. De fusie is door VROM deels als een overname ervaren. Dit werkt al dan niet terecht versterkt door factoren als de zetelkeuze van de bewindslieden (die logisch was vanwege renovatie van het VROM-‐gebouw), maar ook het opknippen van VROM, de benoeming van een oud-‐VenW-‐er als SG en de politieke prioriteit die bij infrastructuur werd gelegd (500 miljoen euro extra). Daarmee hebben oud-‐VROM-‐ers de fusie heel anders beleefd dan oud-‐ VenW-‐ers. Gedurende het proces is aandacht gegeven aan de emoties die dit opriep. De bestuursraad sprak bovendien niet alleen over inhoudelijke zaken, maar ook over hoe men met elkaar wilde omgaan. Ook is bewust gekozen voor het wisselen van een aanzienlijk deel van het management en vervolgens ook van de overige medewerkers. Hiermee zijn de verschillen niet verdwenen, maar wel bespreekbaar gemaakt. Van twee culturen naar één; de overname van VROM In het bedrijfsleven mislukken veel fusies door de cultuurverschillen tussen de betrokken bedrijven en tussen onderdelen van de bedrijven, met name tussen directie en werkvloer. De culturele verschillen hebben de realisatie van de fusie AF/KLM niet in de weg gestaan. Dit door het gunstige economische klimaat en de rol van het management als eerder aangegeven De medewerkers mochten onder andere een training volgen gericht op het overbruggen van cultuurverschillen. De cultuur van KLM veranderde gestaag, er kwam meer ruimte voor discussie over onderwerpen. De culturele verschillen bij een fusie lijken een dominante rol te spelen. Wil een organisatieonderdeel maximaal plug & play zijn, dan moet de cultuur gelijksoortig zijn met de cultuur van het organisatieonderdeel waarmee moet worden gefuseerd. Bij IenM was het bijeen brengen van twee verschillende bedrijfsculturen complex. Er was duidelijk sprake van een andere attitude bij medewerkers van de beide departementen. Bij VROM werd veel gewerkt vanuit
Bijvoorbeeld UPS topman Scott Davis heeft gecommuniceerd: “UPS is goed in standaardisatie, maar niet in maatwerk. Als UPS een global company wil worden dan heeft zij de kwaliteit van TNT (maatwerk) nodig.” Het is belangrijk om de specifieke waarden te erkennen van de overgenomen delen en deze te behouden.
25
15
een morele verbondenheid met het werkveld. Naast wet-‐ en regelgeving werkte VROM vooral aan het overtuigen van ander partijen om resultaten te bereiken. VROM was een departement met een verhoudingsgewijs kleine begroting en had geen activiteiten die met koopkracht gerealiseerd kunnen worden. VenW had een ingenieurscultuur en juist veel focus op het creëren van concrete zaken. VenW was ook direct betrokken bij de constructie van dit soort zaken waar veel geld mee gemoeid was. VenW heeft de rol van investeerder en doet in die hoedanigheid veel zaken met marktpartijen. De macht van het geld, versus de kracht van de goede ideeën. Zo is de culturele verhouding tussen VenW-‐ers en VROM-‐ers wellicht goed te duiden. Dit kan het uiteindelijke succes van de fusie bemoeilijken.
16
6 Play: is de winkel open? For some, what is wrong with the world is too much emphasis on the play of power and contest and insufficient emphasis on the play of love and belonging The ambiguity of play, Brian Sutton Smith, 1997 De inzet was dat de maatschappij geen last mocht hebben van de vorming van het nieuwe ministerie. Hierover is ook per brief gerapporteerd aan de Tweede Kamer26. De merendeel van de geïnterviewden geeft aan dat de samenvoeging de continuïteit niet ingrijpend heeft verstoord. Het belang van snel ontdubbelen Bij de samenvoeging van twee ministeries zijn er veel dubbelingen en voor sommige van deze dubbelingen moet er vanaf dag 1 een besluit liggen hoe hiermee om te gaan. Denk aan de secretaresse, de chauffeur voor de minister en SG en ook de stukkenstroom (van losse adviezen vanuit de verschillende organisatieonderdelen naar één geïntegreerd advies naar bewindspersonen). Bij het ontdubbelen moet goed worden gekeken wat direct kan of moet en wat meer tijd nodig heeft om te rijpen. De buitenwereld heeft er geen last van? Aannemelijk is dat het eerst slechter gaat voordat het beter gaat. Dit wordt door de respondenten herkend. Deze ‘play worse’ moet zo kort mogelijk duren. Hoewel respondenten aangaven dat bij IenM ‘de winkel open bleef’, waren er ook opmerkingen te horen als ‘meer naar binnen gekeerd’, ‘onduidelijk wie aanspreekpunt is’, ‘relatief beleidsarme periode’ en ‘niet wijd open’. Bij IenM is het in politiek opzicht gelukt om de winkel open te houden . Door de stafafdelingen en bedrijfsvoering snel op orde te hebben, werd de minister altijd goed bediend. Bij het bestuderen van het relevante maatschappelijke veld krijgen we een wisselender beeld. IenM heeft bewust een stakeholdersbijeenkomst georganiseerd om zich ervan te verzekeren dat ook de stakeholders die mening waren toegedaan. Toch kwamen wij in onze interviews tegen dat er stakeholders aangaven dat de IenM-‐organisatie de eerste tijd wat naar binnen gekeerd was. Ook sprak men soms over ‘een beleidsarme’ periode. Een deel van de aandacht en energie ging naar de samenvoeging en daarnaast was het ministerie deels haar nieuwe rol aan het invullen. Zeker in een overheidscontext, waar door de aard van de politieke besluitvorming unplug, plug en play voor een belangrijk deel tegelijkertijd plaatsvinden, is dit een aandachtspunt. Een oplossing voor dit probleem is door als organisatie vanaf dag één aansluiting te blijven zoeken met het maatschappelijk veld, waardoor deze zich bediend blijft voelen. Dit vergt expliciete actie en aandacht die bij IenM pas na enige tijd zichtbaar was: na verloop van tijd heeft IenM bewust stappen gezet om aan te tonen dat er meer integraal wordt gewerkt, voorbeelden hiervan zijn de dossiers Omgevingswet, groene stad en duurzame mobiliteit. Een jaar IenM – de rekening wordt opgemaakt Na een jaar is een overzicht gemaakt in de vorm van het document ‘Eén jaar IenM’ met daarin alle veranderingen en zaken die bij de inrichting van IenM zijn bepaald en vastgesteld. Geschetst wordt dat IenM een veelomvattend beleidsveld heeft gekregen: zowel leefbaarheid, bereikbaarheid, veiligheid en duurzaamheid, als economische ontwikkeling binnen het domein. Er wordt ook stil gestaan bij de nieuwe rol en het nieuwe perspectief van de overheid, zoals meer denken vanuit de samenleving, het stimuleren van innovatie en het dynamisch maken van regelgeving. De nieuwe missie is: IenM maakt ruimte. IenM wil verbindend, resultaatgedreven en deskundig zijn. Ook wordt
Brief van Minister Schultz van Haegen aan de Tweede Kamer: ‘Organisatieontwikkeling ministerie van Infrastructuur en Milieu’; 11 november 2011.
26
17
aangegeven dat IenM een ketenfunctie heeft. Aan de ene kant is er een rol als inrichter, kadersteller en handhaver. Daarnaast is IenM investeerder in de fysieke leefomgeving. Er is een aantal inrichtingsprincipes verwoord, zodat duidelijk is wie waar over gaat. Daarnaast spreekt IenM een streven uit naar meer interactie met externe partijen, waarbij ook allianties kunnen worden gevormd met andere overheden en bedrijfsleven en wil men beter anticiperen en inspelen op trends. Ook wil IenM meer aandacht voor de internationale portefeuille. Het geven van vertrouwen is een belangrijke uitgangspunt bij het handelen.
18
7 Play better
VVD verkiezingspamflet in 2012
Play better gaat over de effecten van de vorming van IenM. Daarbij dient een kanttekening te worden gemaakt. Het transitieproces is nog maar relatief kort geleden in gang gezet en het proces is nog niet afgerond. Ook zijn nog niet alle effecten volledig uitgekristalliseerd. Daarmee is het nog te vroeg om alle effecten goed in kaart te brengen. Een les uit het bedrijfsleven is dat de ambities van fuserende bedrijven doorgaans niet realistisch zijn. De continuïteit van de dienstverlening of productie staat onder druk door de veranderingen, zeker in de beginfasen van de fusie. Vooraf moet de mogelijke synergie worden geïdentificeerd, en na de fusie is het zaak een fasering aan te brengen: quick wins op de korte termijn en meer synergie op langere termijn. Beoogde doel 2011: play IenM geeft aan dat play better in 2011 nog niet werd beoogd: doel was er voor zorgen dat het transitieproces vorm kreeg, dat de winkel open bleef en ongelukken konden worden voorkomen. Dat is goed gelukt en was al een hele prestatie. De politieke wens om te komen tot minder ministeries en minder bestuurlijke en ambtelijke drukte is gerealiseerd: door de creatie van IenM en EL&I is het aantal ministeries en ministers en SG met twee verminderd. Er zijn minder parallelle parafencircuits, regiegroepen en overleggen. In zoverre kan de samenvoeging dus als een succes worden gezien. Organisatorische effecten De samenvoeging leidde tot een grondige reorganisatie. Zo is het aantal DG’s verminderd van vijf naar drie (Bereikbaarheid, Milieu en Internationaal, Ruimte en Water, zie ook hoofdstuk 5). Er wordt een betere logica beleefd in de portefeuilles, bijvoorbeeld doordat bij Water en Veiligheid kwaliteit en kwantiteit nu samen zijn gebracht. De bedrijfsvoering van IenM is ingericht volgens het oude VenW-‐model – dit was reeds een voornemen bij VROM maar kwam door de samenvoeging in een stroomversnelling. Met name op managementniveau hebben relatief veel wisselingen plaatsgevonden. Hierdoor is een stap gezet naar het daadwerkelijke vormgeven van een nieuwe organisatie in plaats van het aan elkaar plakken van twee aparte organisaties. Uit de gesprekken komt naar voren dat de fusie medio 2012 vooral goed tussen de oren zit bij directeuren en afdelingshoofden. Onder medewerkers is dat nog minder het geval. Daar moet de invulling van de integratie grotendeels nog plaatsvinden. De nieuwe missie en visie lijken nog niet volledig te zijn ingedaald in de organisatie. Wel is een begin gemaakt met een meer integrale aanpak: andere belangen (bijvoorbeeld milieubelangen bij bereikbaarheidsvraagstukken) worden vaker en in een eerder stadium meegewogen in de besluitvorming. Ook is men nu bewust bezig met integrale thema’s en verbinding (bijvoorbeeld via de projecten de groene stad en duurzame mobiliteit), zodat de buitenwereld ook iets merkt van de integratie. De grootste effecten van de bundeling zijn te zien bij het DG Ruimte en Water en het DG Milieu en Internationaal. De kleinste
19
effecten bij het DG Bereikbaarheid, waarvan de meeste directies het minste te maken hebben gehad met de samenvoeging. Als nadeel van de wisselingen van managers wordt aangegeven, dat er op sommige terreinen minder kennis en continuïteit is. Dit effect zal grotendeels tijdelijk zijn, maar is een aandachtpunt. Een voordeel is dat soms hierdoor langdurige impasses ineens doorbroken werden. Door de samenvoeging heeft een versnelde centralisering van bedrijfsvoering en standaardisering plaatsgevonden. Een laatste genoemd negatief effect is het feit dat nu medewerkers afvloeien, terwijl een toekomstig personeelstekort al is voorzien. Hoe jong talent vast te houden en te ontwikkelen is een punt van zorg. Financiële effecten Door de fusie is meer kritische massa ontstaan om de taakstelling op te vangen. Hierdoor kon een deel van de taakstelling worden gerealiseerd. Met name in de ondersteuning was dit het geval. Daarnaast zijn er efficiencywinsten behaald in het combineren van de verschillende taakvelden, zoals ruimtelijke ordening en bereikbaarheid. De vorming van IenM levert in financiële zin winst op, waarbij het gaat om een taakstelling van 17,5% over het geheel. De taakstellingen zijn gedifferentieerd ingeboekt, waarbij staf meer gekort werd (35%) dan de lijn (25%) en onderdelen met politieke prioriteiten een lagere korting kregen. Ook in de uitvoering was het kortingspercentage gedifferentieerd (RWS 17,5%, KNMI, 7,5%). Opvallend was dat dit relatief soepel is verlopen. Geen van de respondenten leek zich grote zorgen te maken over de haalbaarheid van kortingen in de vorm van geld of personele reducties. De directe reorganisatiekosten vielen weg tegen de gerealiseerde taakstelling. Hierbij zijn de kosten voor arbeid niet meegenomen. Ook zijn er de indirecte kosten van de managers die hun kennis en netwerk opnieuw moesten opbouwen omdat ze van functie waren veranderd. We hebben nauwelijks diepgaande informatie kunnen vinden over de kostenkant van de vorming van IenM. Het ligt voor de hand dat een majeure operatie als de vorming van een nieuw ministerie uit andere delen met aanzienlijke kosten gepaard gaat. 27 In het Verenigd Koninkrijk is door de Rekenkamer aldaar onderzoek gedaan naar de kosten en baten van reorganisaties bij de overheid. De belangrijkste conclusie daar was dat de kostenkant van reorganisaties slecht in kaart worden gebracht, zodat een verantwoorde kosten-‐batenanalyse niet te maken is. 28 Het is dan ook aan te bevelen om meer aandacht te besteden aan de meting van de kosten en baten van reorganisaties. Politiek bestuurlijke consequenties Zowel de minister als de SG kregen een bredere portefeuille en daarmee grotere werkdruk. De grotere portefeuilles van de bewindslieden hebben geleid tot meer delegeren aan de DG’s, die zelf ook een grotere portefeuille hadden. Zo kwam een aantal zaken lager in de organisatie te liggen. De afweging van belangen (bijvoorbeeld milieu en bereikbaarheid) vindt nu plaats op het niveau van de minister, niet meer tussen ministers/in de ministerraad en onderraden. Daardoor is de bestuurlijke drukte minder geworden, maar is ook de afweging minder expliciet geworden. Hierdoor wordt ook minder debat en minder rijkdom aan argumenten gesignaleerd. Ook zien direct betrokkenen minder checks and balances in dit afwegingsproces. De consequentie kan zijn dat ambtelijke logica meer een doorslaggevende rol gaat spelen bij afwegingen van belangen dan politieke logica. Sommige partijen zien dit als een voordeel; anderen vinden dat politieke beslissingen ook daadwerkelijk op politiek niveau moeten worden uitgevochten. Met name partijen die milieubelangen vertegenwoordigen zouden meer gebaat zijn bij het publieke debat, omdat de emotionele component van het thema dan zwaarder meeweegt. Verder kan de politieke kleur van de minister nu een meer bepalende rol spelen bij de afweging van belangen. Indien een minister minder affiniteit heeft met bijvoorbeeld milieubelangen en meer met mobiliteit, dan zal dit belang sneller prioriteit krijgen, terwijl dat belang vroeger via een aparte bewindspersoon behartigd werd en daarmee beter geborgd was. Het feit dat een deel van besluitvorming nu niet meer in de Ministerraad komt betekent ook dat Financiën en AZ minder direct invloed hebben. Dit vereist een versterkte controlerende rol vanuit Financiën en AZ op inhoud en proces. Financiën en AZ willen daarom de afstemmingscircuits herstellen, onder andere via begrotingsregels en via agendering in de onderraad. Een neveneffect van de samenvoeging is dat de bewindspersonen door de toegenomen omvang van hun portefeuille minder goed bereikbaar en ook minder goed zichtbaar zijn voor de maatschappelijke partners. Consequenties voor verhouding tussen beleid en uitvoering en beleid en handhaving
Overigens kan het ook meevallen. De fusie AF/KLM leidde tot een besparing van 115 miljoen in 2004-‐5, terwijl men 65 miljoen had begroot. 28 Nation Audit Office UK, Reorganising Central Government, 18 maart2010. 27
20
Ten aanzien van de uitvoering heeft er geen samenvoeging van organisaties plaatsgevonden. De gevolgen voor Rijkswaterstaat zijn relatief beperkt. Wel wordt ook bij Rijkswaterstaat nu meer een integrale benadering toegepast en voert RWS nu ook een aantal milieutaken uit die voorheen door het Agentschap NL werden uitgevoerd. Verder is er deels een verandering opgetreden in de relatie beleid-‐uitvoering. Bij VROM maakte de uitvoering geen deel uit van de bestuursraad; bij VenW was dat wel het geval. Voor de nieuwe organisatie is gekozen voor het VenW model. Beleid, uitvoering en inspectie hebben zitting in de bestuursraad en zijn allen aanwezig in de bewindspersonenstaf. Dit brengt in beginsel meer gelijkheid met zich mee. Een ander effect van de samenvoeging is dat uitvoering voorheen te maken had met soms botsende wetgeving van VROM en VenW: dat is nu eenduidiger, bijvoorbeeld door de Omgevingswet. Voorts bracht de vorming van het nieuwe ministerie ook een samenvoeging van IVW en VROM-‐inspectie met zich mee. Deze samenvoeging leverde toegevoegde waarde op het terrein van gevaarlijke stoffen. Verder is er weinig winst te voorzien in verdere integratie. De twee inspecties hebben heel verschillende invalshoeken en type werkzaamheden. Bij VenW kwamen de inspecteurs veelal uit vakgebieden of hadden een politieachtergrond. Bij VROM zaten de inspecteurs dichter bij beleid en waren ze gemiddeld hoger opgeleid. De kaders voor de inspecties zijn ook zeer verschillend, evenals de bevoegdheid om sancties op te leggen. Relaties met maatschappelijke actoren De samenvoeging heeft impact gehad op de relaties met verschillende maatschappelijke actoren. Het werken is volgens het merendeel van de respondenten vergemakkelijkt doordat het aantal loketten voor het bedrijfsleven is verminderd29. Verder wordt, zoals aangegeven in beperkte mate, meer integraal gedacht en gehandeld; economische, ruimtelijke en milieubelangen worden vaker integraal afgewogen. Dit leidt volgens stakeholders ook tot een waarneembare versnelling in de besluitvorming. Als voorbeeld wordt het proces en tempo rond de Crisis-‐ en Herstelwet genoemd. Dit zou in de oude organisatorische setting moeilijker zijn geweest en langer hebben geduurd. Overlappingen en afhankelijkheden zijn meer bij elkaar gebracht. Toch zien veel maatschappelijke actoren dat hier slechts een begin is gemaakt en dat er nog veel meer echt integrale afwegingen kunnen worden gemaakt en dat vaak nog langs historische lijnen wordt gedacht. De buitenwereld heeft zelf overigens ook niet altijd de transitie kunnen of willen doorvertalen in de eigen werkwijze. Zo zijn bijvoorbeeld IPO en VNG niet overgegaan op het inrichten van hun delegaties volgens de lijnen van de nieuwe departementale taakverdeling. Er wordt door verschillende respondenten minder aandacht gesignaleerd voor milieu en duurzaamheid. Daarbij wordt echter opgemerkt dat dit niet primair door de fusie wordt veroorzaakt, maar paste in de politieke prioritering van het kabinet Rutte I. Er kwamen geluiden dat de Minister en de SG duurzaamheid niet zo belangrijk vonden. Dat was soms pijnlijk voor de trekkers bij ondernemingen en brancheorganisaties die zich hier juist hard voor hadden gemaakt. Zoals hierboven is aangegeven, zijn er minder checks and balances in afweging van belangen. Externen, met name milieuorganisaties, missen het publieke debat tussen milieu en bereikbaarheid. Door minder aandacht en tijd voor milieu binnen het ministerie – ingegeven door de politieke prioriteiten van dit kabinet -‐ gaan stakeholders andere kanalen opzoeken, zoals het politieke circuit en het (grote) bedrijfsleven, dat vaker zelf verantwoordelijkheid neemt voor milieu-‐ en duurzaamheidsinitiatieven. Een bredere zorg die in verschillende gesprekken met externen aan de orde kwam was die voor het verlies aan kennis binnen de rijksoverheid. Mede door het flexibiliteitsdenken en het stimuleren van mobiliteit zien stakeholders kennis en specialisme verdwijnen. Deze zorg gaat veel breder dan puur de vorming van IenM, maar door de bewust gestimuleerde mobiliteit is dit effect wel tijdelijk versterkt. De vraag is daarmee of een overheidorganisatie die maximaal plug & play is en daarmee zeer flexibel is, wel voldoende tegemoet kan komen aan de maatschappelijke vraag naar kwalitatief hoogwaardig beleid. Internationale consequenties Internationaal hebben zich (nog) geen grote effecten voorgedaan. Wel is ook in de internationale vertegenwoordiging deels een meer integrale benadering waar te nemen. Waar vroeger dubbele vertegenwoordiging plaatsvond, gaat nu regelmatig nog maar één persoon, die verschillende belangen moet dienen (bijvoorbeeld bereikbaarheid en duurzaamheid). Dit brengt tevens een bepaalde efficiëntie met zich mee. Er is minder aandacht geweest voor het internationale speelveld. Zeker ook bewindslieden hebben minder tijd en ruimte gevonden voor het onderhouden van internationale contacten. Door sommige externen wordt daardoor verminderde zichtbaarheid en effectiviteit in Brussel waargenomen. Ook wordt
KLM deed ooit zaken met 14 ‘loketten’ bij de rijksoverheid. Van Wijk en Spinetta hebben destijds alle betrokken overheidsmanagers uitgenodigd om dat punt te maken en de fusieplannen AF/KLM aan hen uitgelegd. Opvallend tijdens die bijeenkomst was vooral dat veel van die managers dit niet wisten.
29
21
internationaal minder inzet gesignaleerd op duurzaamheid, maar dit is niet alleen een gevolg van de fusie. Op de lange termijn wordt door sommigen een verschraling van de internationale invloed verwacht. Momenteel wordt de inrichting van de internationale vertegenwoordiging verder ingevuld. Hoe ver integreren? De meningen verschillen over de gewenste mate van integratie bij AF/KLM. Enerzijds is er het argument dat door behoud van beide merken ook beide marktposities zijn behouden, Anderzijds is de kostenreductie beperkt: Het adagium Integratie ‘Nee, tenzij...’ voorkwam harde conflicten maar leidt blijvend tot investeren in twee merken, twee hoofdkantoren, etc. Uit de organisatorische effecten bij IenM blijkt dat is doorgepakt bij het integreren van het management, informatiesystemen, taakstelling, huisvesting, etc. Inhoudelijk is de fusie nog niet voltooid. De kruisbestuiving tussen infrastructuur en milieu is hier en daar al zichtbaar, maar moet in belangrijke mate nog worden gerealiseerd. Daarmee is de uitdaging voor het realiseren van play better het ontwikkelen van een doorleefde gezamenlijke beleidsvisie en ambitie. Ook zijn inspanningen nodig om één nieuwe cultuur te laten ontstaan, dit geldt ook voor de top. Integrale thema’s zijn hiervoor een eerste begin. Voorbeelden van integrale thema’s waar IenM mee bezig is zijn de groene stad en duurzame mobiliteit. Play better? Heeft de samenvoeging, alles overziend, geleid tot voordelen en verbetering? Deze vraag kan voorlopig en voorzichtig met ja worden beantwoord. Er is een begin gemaakt met een meer integrale benadering. Zeker binnen de ambtelijke top zijn hiertoe eerste stappen gezet. Er vinden regelmatig bredere, integrale afwegingen plaats. Tegelijkertijd heeft het nog niet echt geleid tot andere producten, andere prioriteiten of een andere aanpak. Verder is er een duidelijk potentieel risico dat er intern onvoldoende goede belangenafweging plaatsvindt. De uitdaging zal zijn om hiervoor voldoende ruimte te blijven geven. Bij de overheid, maar ook bij grote bedrijven als AF/KLM staat regelgeving en risicobeheersing centraal. Dit is een beperking voor innovatie en reflexiviteit. Pilots zijn dan een goede manier om nieuwe werkwijzen op hun merites te onderzoeken en ruimte te maken voor innovatie zonder precedenten te scheppen. Departementale herindelingen leiden op zich niet automatisch tot play better. De geïnterviewden uit het bedrijfsleven benadrukken de noodzaak dat de rijksoverheid zich net als de Europese Commissie meer richt op de lange termijnstrategie voor Nederland in de internationale context. Op zo’n manier, dat helderheid ontstaat over de kaders voor een lange termijn, ondanks fusies.
22
8 Een vergelijking met Duitsland "In Deutschland ist alles besser als zu Hause" Die Welt, 30 oktober 2010 Historisch perspectief – Verkeer en VROM in Duitsland Ruim 10 jaar geleden (1998) vond in Duitsland een grootscheepse herstructurering plaats binnen de overheid. Hierbij is een aantal ministeries samengevoegd, waaronder ook het ‘Bundesministerium für Verkehr’ en het ‘Bundesministerium für Raumordnung, Bauwesen und Städtebau’. Hieruit is uiteindelijk het ‘Bundesministerium für Verkehr, Bau und Stadtentwicklung’ (BMVBS) ontstaan. De formele argumentatie voor de samenvoeging was30: 1. algemene bezuinigingen – streven om overheidsfinanciën op orde te brengen; 2. minder overheid; 3. integrale benadering; 4. verhuizing van de regering naar Berlijn. Door het samenvoegen van deze ministeries ontstond een zwaar ministerie onder leiding van de heer Müntefering. Dit paste geheel bij de rol en het gewicht van Müntefering binnen de regeringspartij SPD. Milieu-‐onderwerpen zijn zowel binnen het BMVBS als bij het BMU (Bundesministerium für Umwelt) geplaatst. Afstemming op dit beleidsterrein is hierdoor nog nadrukkelijk op ministerieel niveau aan de orde. De automobielindustrie neemt een belangrijke economische plaats in de Duitse samenleving in. Nagenoeg één op de zes werkplekken is direct of indirect afhankelijk van deze industrietak. Dit maakt dat de automobielindustrie grote invloed heeft op het verkeersbeleid en dat samenvoegen met milieu op rijksniveau vooralsnog niet logisch is. De rol van staatsecretarissen in Duitsland De leiding van het BMVBS heeft de minister gedelegeerd aan vijf staatsecretarissen, waaronder twee ambtelijke (vergelijkbaar met de functie van SG) en drie parlementaire staatsecretarissen. In Duitsland onderscheidt men twee soorten van staatsecretarissen. De ambtelijke (sinds de Weimar-‐ Republiek) en de parlementaire staatsecretaris. Het verschil tussen de twee functies zit in de bevoegdheden. Zo is de ambtelijke staatssecretaris de plaatsvervanger van de minister op het departement (vergelijkbaar met de SG-‐functie in Nederland). Bij het BMVBS zijn de taken over twee ambtelijke staatssecretarissen verdeeld. Daarnaast zijn er drie parlementaire staatsecretarissen die alle drie lid van de ‘Bundestag 31’ zijn en de minister ontlasten door in de verschillende commissies van de ’Bundestag en –rat’ de minister te vertegenwoordigen. De functie van parlementair staatsecretaris is door Bundeskanzler Adenauer ingevoerd als kweekvijver voor toekomstige ministers. Hierdoor zijn het politieke benoemingen en is de duur van de plaatsing afhankelijk van de benoeming van de minister. Met de politieke benoemingen wordt per kabinet anders omgegaan. Zo bepaalt de Bundeskanzler het beleid van de benoemingen. De minister heeft echter het laatste woord. Hierdoor kunnen ministeries ontstaan die door een partij worden aangestuurd. Maar het komt ook voor dat er parlementaire staatssecretarissen met verschillende politieke kleur worden benoemd. Dit is beter voor het evenwicht en de samenwerking met de vaak politiek gekleurde directeuren en DG’s binnen de ministeries.
30 Antwort der Bundesregierung auf ‘Kleine Anfrage’ der abgeordneten der CDU/CSU Fraktion; Drucksache 14/190 van
7 Januar 1999. 31 Gesetz über die Rechtsverhältnisse der Parlamentarischen Staatssekretäre vom 24. Juli 1974 (BGBl. I S. 1538)
23
Bij het BMVBS is het aantal ambtelijke staatssecretarissen na de reorganisatie gelijk gebleven, omdat het aantal niet gekoppeld is aan het aantal DG’s binnen een ministerie, maar afhankelijk van de zwaarte van de thema’s. In de taakverdeling van de ambtelijke staatssecretarissen is de scheiding tussen de voormalige ministeries nog steeds terug te zien. De samenvoeging van de twee ministeries heeft dan ook geen noemenswaardige bezuinigingen en integratie opgeleverd, ook al waren dit oorspronkelijk de uitgangspunten voor de fusie. Feitelijk is alleen het aantal ministers gereduceerd. De dubbelingen bij de stafdirecties waren bij de samenvoeging zeer beperkt, omdat de Duitse overheid al jaren een “Einsparquote” van 1,5% per jaar hanteert, die er al eerder toe leidde dat functies die door pensioneringen of vertrek vrij kwamen, werden opgeheven. Door de samenvoeging konden gaten die hierdoor ontstonden gedicht worden en is nauwelijks sprake van ontdubbeling geweest. Wel zijn veel medewerkers met tijdelijke contracten vertrokken. Herinrichting Het aantal DG’s is door de fusie eerst teruggelopen van 12 naar 7, maar in de loop van 2005 weer uitgebreid naar 9. Hiervoor waren vooral interne organisatorische aspecten de oorzaak. Het BMV had weinig afdelingen, maar die waren wel heel groot. Het BMBW had veel kleine afdelingen. De ambtenaar in Duitsland heeft nog altijd een bijzondere status, zo kan hij niet worden ontslagen en zijn de carrièrestappen vaak voorgeprogrammeerd. Veel kleine afdelingen betekent dus veel afdelingshoofden bij het BMBW en weinig bij BMV. Door het samenvoegen werden de directies en DG’s bij het BMBW groter en was er dus minder doorgroei naar topfuncties mogelijk. Aangezien dit veel weerstand in de organisatie opleverde is besloten door opsplitsing weer twee DG’s toe te voegen. In de opzet van het huidige ministerie zijn nog steeds de twee voormalige ministeries te herkennen. De vermenging is minimaal, alleen het DG wegenbouw is aan de bouwonderdelen gevoegd. Dit DG is niet naar Berlijn verplaatst maar heeft zijn standplaats Bonn bij de overige onderdelen van het voormalige BMV behouden.
Verschillen in organisatorische indeling In Duitsland is er in het ruimtelijk economisch domein sprake van een groter aantal bewindspersonen (13 t.o.v. 6), dat zich bezighoudt met parlement en Europa. Door respondenten wordt aangegeven dat de Duitse aanwezigheid en effectiviteit in Brussel groot is. Ten dele kan de effectiviteit verklaard worden doordat de minister altijd aanwezig is bij de raden; vervanging gebeurt alleen bij hoge uitzondering. Uit de ervaringen van de afgelopen kabinetsperiode is op te maken dat de werkdruk van het huidige aantal bewindspersonen in Nederland hoog is. Gelet op het verschil tussen Duitsland en Nederland zou een groter aantal bewindspersonen in Nederland denkbaar zijn als Nederland meer invloed wenst in Brussel. Opvallend verder is dat er in Duitsland meerdere ambtelijke staatssecretarissen (SG’s) per ministerie zijn. Deze zijn ook expliciet politiek benoemd. Bij de indeling van ministeries in Duitsland zijn andere combinaties gemaakt dan bij IenM, BZK en EL&I in Nederland. In Duitsland is ook ‘wonen’ en ‘wijken’ onderdeel van het ministerie van Verkeer en Ruimte. Waar de fusies hier hebben geleid tot 3 ministeries
24
(van 4) in het ruimtelijk economisch domein, zijn er in Duitsland voor dezelfde thema’s 5 ministeries. Meest opvallend is dat in Duitsland milieu en natuur één apart ministerie is. De aanleiding hiervoor was de ramp rond Tsjernobyl 32. Men wilde hierdoor als rood-‐groene regering een duidelijk signaal afgeven. Conclusies Na meer dan 10 jaar kan geconstateerd worden dat in Duitsland van de vier doelen van de samenvoeging alleen de laatste is gehaald. De fusie heeft niet geleid tot bezuinigingen of een kleinere overheid (hiervoor was de ‘Einspaarquote’ ingezet). Er is hooguit op een minister bespaard. Er heeft ook geen expliciete of bewuste integratie plaatsgevonden, de kolommen van daarvoor zijn thans nog steeds zichtbaar in het ministerie. Wel heeft Müntefering vanuit een ministerie met ‘veel macht’ de verhuizing van de Bondsregering naar Berlijn kunnen vormgeven. In Duitsland worden vaak ministeries rond de persoon van een minister gecreëerd. Dit departement heeft in Duitsland het grootste investeringsbudget (ruim 20 miljard euro) en is daarmee één van de meest invloedrijke. In dit geval is duidelijk sprake van plug & play, maar niet van play better. Hoewel in het dagelijkse werk wordt geconstateerd dat de ministeries afgezien van wegenbouw en stedenbouw nog steeds niet zijn geïntegreerd, wordt dit ook niet echt als een gemis gezien. Blijkbaar zat alleen op dit kleine onderdeel meerwaarde. Gevraagd naar het streven van meer inhoudelijke synergie werd aangegeven dat men op dit moment nadenkt over een ministerie voor de ‘Energiewende’, bestaande uit elementen van EZ, Milieu, Onderzoek en Verkeer. Men zou dan net als met het Milieu-‐ministerie een signaal afgeven naar de maatschappij, waar men toekomstige prioriteiten wil leggen. Dit zijn dan voorbeelden van een vorm van play better. De veranderingen in Duitsland zijn, zo lijkt het, vooral gedreven uit pragmatische overwegingen: -‐ duidelijke signaalwerking naar de maatschappij voor nieuwe prioriteiten; -‐ ministerie creëren naar de statuur van een bewindspersoon; -‐ top van de ministeries zijn zo ingericht dat de minister altijd het gezicht op prioritaire evenementen kan zijn; Opvallende verschillen zijn dat in Duitsland de laatste jaren minder organisatorische herinrichting van de rijksoverheid heeft plaatsgevonden dan in Nederland en dat bij de samenvoeging die in Duitsland wel heeft plaatsgevonden veel minder integratie is gerealiseerd. Daarbij kan niet worden gesteld dat Duitsland minder effectief lijkt. Eén op één lessen trekken uit een ander land en inzetten in Nederland werkt niet. De cultuur, mentaliteit, achtergrond, geschiedenis en prioriteiten in andere landen zijn vaak heel anders dan in Nederland. Echter wat Duitsland kenmerkt is de pragmatische en doelgerichte aanpak, waardoor zij mogelijk eerder succesvol in Brussel opereren en economisch een stapje vooruit lopen.
32 Informationsblatt des BMU. 25 Jahre BMU -‐ Umweltpolitische Meilensteine; Mei 2011
25
9 Conclusies en aanbevelingen “De hoge eisen die -‐terecht-‐ aan de rijksoverheid worden gesteld vragen om een slagvaardige en flexibele organisatie met kundige medewerkers die flexibel inzetbaar zijn,...” brief van secretarissen-‐generaal aan de Minister-‐President, 24 september 2012 De departementale herindeling van 2010, waarbij vier ministeries (EZ, LNV, VenW en VROM) werden opgeheven en twee nieuwe ministeries werden ingesteld (IenM en EL&I), vormde een trendbreuk in de rijksdienst. Er werd gekozen voor een ingrijpende herschikking van de departementale structuur en er was sprake van een vermindering van het aantal ministeries 13 naar 11 en ministers van 16 naar 12. De samenvoeging was een politiek besluit. Er moesten minder ministeries komen, minder ministers en minder bestuurlijke drukte. Daarnaast was de belangrijkste drijfveer de gevoelde noodzaak tot bezuinigen. Volgens sommigen was er daarnaast een bewust streven om het beleidsterrein van milieu in te kapselen. Hiervoor is door ons geen overtuigend bewijs gevonden. IenM als succesvolle herinrichting? Allereerst willen wij onze waardering uitspreken voor de inzet, voortvarendheid en doortastendheid waarmee de vorming van IenM is aangepakt. In het kader van onze interviews zagen wij direct betrokkenen, die met enorme inzet hadden gewerkt aan deze vorming. Wat ons daarbij vooral opviel was het geloof in de toegevoegde waarde van de nieuwe organisatie. Heeft de vorming van IenM, alles overziend, geleid tot voordelen en verbetering? Deze vraag kan voorlopig en voorzichtig met “ja” worden beantwoord. Er is een begin gemaakt met een meer integrale benadering. Zeker binnen de ambtelijke top zijn hiertoe eerste stappen gezet. Er vinden geregeld bredere, integrale afwegingen plaats, hetgeen tot zichtbaar snellere besluitvorming leidt. Tegelijkertijd is het nog te vroeg om de voordelen van de nieuwe organisatie in zijn volle omvang te kunnen meten. Er is nagenoeg geen voorbereidingstijd geweest voorafgaand aan het besluit tot fuseren. Wat ons trof, was de zorgvuldige wijze waarop de ontmanteling van VROM ter hand is genomen. Met een indrukwekkende snelheid en een zorgvuldige proces is men bij IenM tot een nieuwe organisatie gekomen. Daarbij is bewust gekozen voor integratie. Een nieuwe, integrale missie en visie, en waar mogelijk van onderop opgebouwd. Door het benoemingenbeleid zijn de leidinggevenden vermengd. Het doel van minder ministeries en ambtelijke drukte is behaald. Ook de bedrijfsvoering van IenM is gestroomlijnd. De taakstelling van 17,5% wordt zonder grote problemen gerealiseerd. Wat onvoldoende inzichtelijk is zijn de fusiekosten, waardoor geen kosten-‐batenanalyse is te maken. Stakeholders benadrukken de noodzaak van inhoudelijke kennis bij de rijksoverheid en geven aan dit soms te hebben gemist. Milieu en duurzaamheid krijgen minder aandacht. Externen, met name milieuorganisaties, zien risico’s op het gebied van checks and balances, missen het publieke debat tussen milieu en bereikbaarheid en zoeken andere kanalen, zoals het politieke circuit en het (grote) bedrijfsleven. Ook in de internationale vertegenwoordiging is deels een meer integrale benadering waar te nemen. Dit is efficiënt maar leidt ook tot minder aandacht voor het internationale speelveld van zowel bewindslieden als medewerkers en kan leiden tot minder invloed in het internationale circuit. Potentieel is een vermindering van invloed reëel, omdat men door bezuinigingskeuzes niet meer aan alle relevante overlegtafels plaatsneemt.
26
Wij hebben de casus IenM vergeleken met fusies in het bedrijfsleven en de historische ontwikkelingen in het ruimtelijke domein in Duitsland. Het bedrijfsleven heeft een veel langere aanloop naar fusies toe. De rijksdienst mist de lange voorbereidingstijd, maar lijkt zich onvoldoende bewust van de mogelijkheden om dat te compenseren. De vergelijking met Duitsland levert voor de organisatievorming niet één-‐op-‐één lessen voor Nederland op, vooral omdat de uitgangspunten geheel andere zijn. In Duitsland zijn er de laatste jaren minder herindelingen geweest en is bij de samenvoegingen na de grootscheepse herstructurering van 1998 minder aandacht geweest voor het behalen van integratiewinsten. Duitsland lijkt, ondanks minder nadruk op flexibilisering en integraliteit, niet minder effectief. Duitsland heeft een aanmerkelijk groter aantal bewindspersonen en topambtenaren op vergelijkbare beleidsterreinen dan Nederland. De rijksdienst plug & play? Welke lessen trekken we uit de vorming van IenM voor de rijksdienst van de toekomst? Dit is de centrale vraag in dit rapport. Daarbij is het concept van plug & play gebruikt om de vorming van IenM te analyseren. Hiervoor is gekozen, omdat het concept het denken in de top van de rijksdienst verbeeldt. Het denken over het voortgaande streven naar flexibilisering van de organisatie van de rijksdienst, waarvoor het blokkendoosdenken van de commissie Wiegel (1993) een belangrijke kiem was. Het concept plug & play komt uit de IT-‐wereld. De kern is dat je een nieuw onderdeel in een computer kunt stoppen, de computer kunt aanzetten en het geheel meteen weer werkt. Voor de inrichting van de rijksdienst een politiek droomscenario.
Vertaald naar organisatieveranderingsprocessen gaat het om de mogelijkheid snel en flexibel veranderingen te kunnen doorvoeren. Het concept bleek te beperkt om een veranderproces te analyseren. Er missen twee onderdelen, namelijk unplug en play better. Daarmee ontstaat een plug & play-‐concept, dat bestaat uit: unplug, plug, play en play better. Het plug & play concept gebruiken we op twee niveaus. (1) Voor de analyse van het veranderproces bij departementale herindelingen en (2) als inrichtingsprincipe voor de rijksdienst. Bij onze analyse hanteerden we de volgende werkhypothesen: Hypothese 1: toepassing van het brede plug & play-‐concept vergroot de kwaliteit van departementale herindelingsprocessen. Hypothese 2: de rijksdienst moet maximaal plug & play ingericht zijn Hypothese 1: toepassing van het brede plug & play-‐concept vergroot de kwaliteit van departementale herindelingsprocessen. Hypothese 1 kan niet worden verworpen. We komen tot de conclusie dat het structureren van veranderprocessen bij de rijksdienst volgens een plug & play concept van toegevoegde waarde kan zijn. Het plug & play-‐concept maakt helder dat besluitvorming over al dan niet herindelen goed moet worden voorbereid. Unplug is belangrijk, moet zorgvuldig gebeuren en kan in een herinrichtingsoperaties eenvoudig worden onderschat. In onze casus is de ontmanteling van VROM te beschouwen als een good practice. Snel, zorgvuldig en met toewijding is de VROM-‐organisatie klaargezet voor de verandering. Ook het denken in termen van play better is nuttig bij veranderprocessen en krijgt momenteel wellicht te weinig aandacht. Bij IenM werd dit het integratieperspectief genoemd. We zagen dat het nieuwe departement veel energie zette op de unplug, plug en de play. Van belang is om daarna door te pakken en de organisatie te blijven motiveren om aan de slag te blijven met de verandering, ook na het plaatsingsproces. Het blijven denken, praten en handelen in termen van play better kan helpen deze energie vrij te maken. Waar veel reorganisaties zich beperken tot plug & play, is het dus van belang om evenveel tijd en energie te stekken in de unplug en de play better.
27
Hypothese 2: de rijksdienst moet maximaal plug & play ingericht zijn Hypothese 2 wordt grotendeels verworpen. In de huidige situatie is het nog niet aan de orde; de inspanning die nodig was voor het ontmantelen van VROM duidt er op dat de rijksdienst toen (en nu) nog niet die mate van flexibiliteit bezit, die nodig is om maximaal plug & play te zijn. Realisatie van de Compacte Rijksdienst en mogelijk verdere centralisering van de bedrijfsvoering en andere administratieve processen (en wellichts ook andere primaire processen) leiden waarschijnlijk wel tot een verbetering van het vermogen tot plug & play van de Rijksoverheid. Maar is maximale flexibiliteit een wenselijk streven? Er is doorgaans sprake van ‘productieverlies’: de organisatieonderdelen presteren niet direct na de plug even goed als daarvoor, laat staan beter. Reorganiseren kost aandacht. Een volledig veranderproces is een proces van jaren. Die aandacht gaat al snel ten koste van het primaire proces. Maximale plug & play wil ook zeggen: zo min mogelijk integreren van organisatieonderdelen zodat de flexibiliteit wordt behouden. Bij IenM heeft men gekozen voor een inhoudelijke integratie van het ministerie. Van vijf naar drie DG’s en op sommige plaatsen vergaande integratie van voorheen gescheiden taken en afdelingen. Hiermee wordt de organisatie eerder minder plug & play dan meer. Een pure plug & play organisatie integreert zo min mogelijk eenheden en verplaatst de managers niet zoals is gebeurd bij IenM, juist om de flexibiliteit te bewaren. Om tot play better te kunnen komen, heeft IenM gekozen voor het integratieperspectief. Wij zijn van mening dat opnieuw integreren noodzakelijk is. De politiek heeft immers niet voor niets besloten tot herindelen; dit moet leiden tot een meerwaarde die in de oude constellatie niet kon worden gerealiseerd. Als de integratie dan achterwege blijft, komt de meerwaarde niet tot stand. Daarmee is het niet wenselijk te streven naar flexibiliteit boven play better; de flexibiliteit moet ten dienste staan van play better. Een rijksdienst die maximaal plug & play is, zou wel eens contraproductief kunnen zijn. Dit concluderen we in het besef dat in de huidige wereld verandering de constante is en flexibiliteit nodig is. Daarom is ook de voltooiing van de Compacte Rijksdienst nuttig en wenselijk. De rijksdienst moet de bedrijfsvoering voor de circa 110.000 ambtenaren efficiënt en effectief kunnen organiseren. Van rijksambtenaren zal blijvend gevraagd worden flexibel inzetbaar te zijn. De randvoorwaarden in termen van bedrijfsvoering kunnen verder worden geoptimaliseerd. De grens aan flexibiliteit is echter bereikt wanneer de inhoudelijke deskundigheid in het geding komt. Te snel rouleren levert inhoudelijke armoede op. Topambtenaren moeten inhoudelijk deskundig zijn in hun beleidsveld en kunnen niet opereren zonder een gedegen visie op het beleidsterrein. De maatschappij verwacht dit van de rijksoverheid. Achter de discussie over een plug & play rijksdienst gaat de inherente spanning schuil die in de politieke opdracht is vervat: 1. speel flexibel in op nieuwe prioriteiten, 2. wees een kwalitatief hoogwaardige en daardoor slagvaardige organisatie. De grens aan flexibiliteit is wat ons betreft slagvaardigheid. De legitimatie van de overheid is gelegen in goede maatschappelijke prestaties, niet in flexibiliteit op zich. Waar dat nu het geval is, moet het topmanagement in de rijksdienst zijn focus op plug & play verleggen naar play better. Daarbij past het continu klaar zijn voor verandering, door permanent ook zonder politieke opdracht of bezuinigingstaakstelling met analyse bezig te zijn. Analyse over welke nieuwe combinaties van taken er mogelijk zijn om de veranderende maatschappelijke problemen beter en slimmer aan te kunnen pakken. Gelet op het bovenstaande komen we tot de conclusie dat het streven naar een maximale plug & play rijksdienst niet haalbaar, contraproductief en eenzijdig is. Plug & play in de bedrijfsvoering is weliswaar nuttig, maar voor de rijksdienst als geheel moet de hypothese worden verworpen. Er is maar één moment waarop er sprake is van maximale plug & play. Dat is het moment van het ondertekenen van nieuwe Koninklijke Besluiten; het moment waarop nieuwe ministeries worden geboren.
28
Aanbevelingen Samenvattend komen we tot de volgende aanbevelingen. Instrumentele lessen voor verandermanagers in toekomstige veranderprocessen: 1. Besteed veel aandacht aan de unplug: maak de organisatie administratief klaar voor de overgang. 2. Benoem een procesmanager/-‐begeleider in de top, en maak deze onverdacht door hem/haar geen plaats te geven in de nieuwe organisatie. 3. Zorg voor onmiddellijke ontdubbeling in stafdiensten. 4. Ontwikkel een expliciete strategie gericht op 'de winkel open houden'. 5. Zorg voor een change story: waar wil je naar toe, wat wil je zijn. 6. Focus op play better. Pas op voor interne gerichtheid, ga vanaf dag één het gesprek met de buitenwereld aan en blijf ook na de plaatsing van medewerkers gecommitteerd aan het veranderproces. Strategische lessen voor het topmanagement bij het denken over de rijksdienst van de toekomst: 1. Onderzoek permanent de vraag of de organisatie nog toegerust is op de maatschappelijke opgave. 2. Organiseer permanente dialoog over samenwerking met aanpalende beleidsterreinen. 3. Besteed meer aandacht aan de meting van de kosten en baten van reorganisaties. 4. Het gezag van de overheid komt voort uit de deskundigheid van zijn medewerkers. Bezie de balans tussen specialisatie en roulatie. 5. Het streven naar een rijksdienst die maximaal plug & play is, brengt een discussie over de rijksdienst van de toekomst niet verder. Focus op de play better van de rijksoverheid.
29
Bijlagen -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
30
Opdracht IML 23 Opdrachtgever en leden Responsteam Geïnterviewden Literatuur Gebruikte afkortingen Overzicht vorming ministeries
Opdracht IML 23
Voor de eindopdracht van IML 23 heeft het Curatorium de volgende opdracht geformuleerd: Analyseer de totstandkoming van de ministeries van EL&I en IenM. Besteed in deze analyse aandacht aan de volgende aspecten: • De missie/visie die ten grondslag is gelegd aan de vorming van de nieuwe ministeries. • De mate waarin de doelen die met de fusie is beoogd zijn gerealiseerd dan wel binnen bereik zijn gekomen. • De politiek-‐bestuurlijke consequenties. Is door het bijeenbrengen van grote in beginsel tegengestelde belangen onder één minister het politieke primaat versterkt of is de besluitvorming in de ministerraad meer technocratisch geworden? Zijn de verhoudingen in de ministerraad door de fusie veranderd? • De verhouding tussen beleid en uitvoering. • Zijn de relaties met relevante actoren (maatschappelijke organisaties, [organisaties van] het bedrijfsleven, medebestuur, burgers) veranderd? • De internationale consequenties. Is de positie in het internationale krachtenveld (EU, internationale organisaties, andere landen) veranderd? • De budgettaire winst die wordt bereikt. Laat uw analyse uitmonden in leerervaringen (reflectief) en aanbevelingen (prospectief). Maak daarbij op basis van literatuur ook gebruik van ervaringen met vergelijkbare operaties in het bedrijfsleven De groepen A en C richten zich op het Ministerie van EL&I. De groepen B en D hebben het Ministerie van IenM als onderwerp. Groepen A en B maken een vergelijking met de departementale organisatie op de betreffende beleidsterreinen in het Verenigd Koninkrijk. Groepen C en D maken een zelfde vergelijking met Duitsland. Als groep D hebben wij de vorming van het ministerie van IenM onderzocht en hebben wij een vergelijking met Duitsland gemaakt.
31
Opdrachtgever en leden Responsteam Opdrachtgever: Responsteam:
32
Chris Buijink Hans Alders Cindy Castricum Manon Leijten Ad van Luijn Annemieke Nijhof Stavros Zouridis
Geïnterviewden
Ministerie Infrastructuur en Milieu Melanie Schultz van Haegen Minister van Infrastructuur en Milieu Siebe Riedstra Secretaris-‐generaal Ministerie van Infrastructuur en Milieu Ad van Luijn Chief Financial Officer Belastingdienst voormalig plaatsvervangend Secretaris-‐generaal Ministerie van Infrastructuur en Milieu (tot 1 mei 2012) Lidewijde Ongering Directeur-‐generaal Bereikbaarheid Bernhard ter Haar Directeur generaal Participatie en Inkomensborging voormalig directeur-‐generaal Milieu en Internationaal (tot 1 juni 2012) Annemieke Nijhof Directielid Tauw en voormalig Directeur-‐generaal Water (tot 1 juni 2011) Chris Kuijpers Directeur-‐generaal Ruimte en Water Jenny Thunnissen Inspecteur-‐generaal inspectie Leefomgeving en Transport Ellen Bien Directeur Luchtvaart Michèle Blom Directeur Wegen en Verkeersveiligheid Koen de Snoo Directeur Duurzaamheid en voormalig directeur Financieel-‐ economische zaken van Ministerie van VROM Han Nichting Voorzitter integratieteam van Infrastructuur en Milieu Rijksdienst Jaap Uijlenbroek Directeur-‐generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk Richard van Slingerland Programmanager bij directoraat-‐generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk Carla Moonen Raadsadviseur bij het Ministerie van Algemene Zaken Hans de Poorter Sectiehoofd Inspectie der Rijksfinanciën bij het Ministerie van Financiën Pieter van Marken Plaatsvervangend directeur Financieringen tevens hoofd Publiek-‐ Private Investeringen bij het Ministerie van Financiën Paul Hofmans Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden bij de Europese Unie BMVBS Chistian Weibrecht Directeur Z1 – Unterabteilung, Personal und Organisation, Haushalt, Beteiligungen Bedrijfsleven en stakeholders Theo Camps Enno Osinga Ad Toet Jan van Tuinen August Mesker Willem-‐Henk Streekstra Wim Kooijman Guido van Woerkom Jan Ernst de Groot
Bestuursvoorzitter Berenschot Senior Vice President Cargo Schiphol Group Directeur Koninklijk Nederlands Vervoer Nederland Algemeen directeur Bouwend Nederland Secretaris beleidsteam, Milieu, Energie, Ruimtelijke Ordening en Infrastructuur bij VNO-‐NCW Secretaris beleidsteam, Milieu, Energie, Ruimtelijke Ordening en Infrastructuur bij VNO-‐NCW Directeur Personeel en Organisatie KLM, Air France -‐ KLM Algemene Nederlandse Toeristenbond ANWB Directeur TNT Express
33
Literatuur
Antwort der Bundesregierung auf ‘Kleine Anfrage’ der abgeordneten der CDU/CSU Fraktion; Drucksache 14/190 van 7 Januar 1999. Baalen, C. van en A. Van Kessel, De kabinetsformatie in 50 stappen, 2012 Boonstra, J., Leiders in Cultuurverandering, 2011 Brief IenM aan Tweede Kamer; 11 november 2011; Organisatieontwikkeling van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu Brief BZK aan Tweede Kamer; 14 februari 2011; Vernieuwing van de Rijksdienst Camps, Fusies: Ook fusies uit liefde zijn onderhoudsgevoelig Coaching Magazine, Fusies en Overnames, Oorlog of Liefde?, 2007 Commissie Wiegel, Naar Kerndepartementen; kiezen voor een slagvaardige en flexibele rijksdienst, Den Haag, 1993 Donahue, Amy K. en O’Leary, Do shocks change organizations? The case of NASA, Journal of Public Administration Research and Theory Advance Acces, 22 augustus 2012 Gesetz über die Rechtsverhältnisse der Parlamentarischen Staatssekretäre vom 24. Juli 1974 (BGBl. I S. 1538) Hay Group, Dangerous Liaisons. Mergers and acquisitions, The integration game, 2007
Informationsblatt des BMU. 25 Jahre BMU -‐ Umweltpolitische Meilensteine; Mei 2011 Koninklijk Besluit, Besluit houdende opheffing van de ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu en van Verkeer en Waterstaat en Instelling van een ministerie van Infrastructuur en Milieu, kenmerk 3096271, 14 oktober 2010 Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 1 jaar ministerie van IenM, november 2011 Ministerie van Infrastructuur en Milieu, HRM-‐Visie voor het ministerie van IenM, 20 januari 2012 Nation Audit Office UK, Reorganising Central Government, 18-‐03-‐2010 Rapport Brede heroverwegingen, nr. 2. Leefomgeving en natuur, Ruimte voor leven, april 2010 Rapport Brede Heroverweging nr. 18. Openbaar Bestuur, april 2010 Rapport Brede Heroverweging nr. 19 Bedrijfsvoering, Van schaven naar sturen, april 2010 Regeerakkoord VVD-‐CDA, 2010; Vrijheid en Verantwoordelijkheid Regeerakkoord VVD – PvdA, 29 oktober 2012; Bruggen slaan SG-‐overleg, De Verkokering voorbij, naar een slankere en effectievere Rijksoverheid, 2007 SG-‐overleg, Antwoord op verzoek informateurs m.b.t. rijksdienst, 24 september 2012 Steen, M. van der en M. van Twist, Veranderende vernieuwing: op weg naar vloeibaar bestuur, NSOB, 2010 Verkiezingsprogramma VVD 2010-‐2014, Orde op Zaken
34
Verkiezingsprogram CDA 2010 – 2015; Slagvaardig samen Verkiezingsprogramma VVD-‐ 2012-‐2017; Niet doorschuiven maar aanpakken Verkiezingsprogramma ChristenUnie, juni 2012; Voor de verandering, 7 christelijk-‐sociale hervormingen
35
Gebruikte afkortingen
Nederland AF/KLM AZ BZK CRD DGOBR DG EL&I EZ IenM IML IPO KB KNMI LNV OCW pSG RWS SG SGO SZW VenW VNG VRD VROM VWS Duitsland BMV BMVBS BMU BMBW BMWI BMELV
36
Air France -‐ KLM Ministerie van Algemene Zaken Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Programma Compacte Rijksdienst Directoraat-‐generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk Directoraat-‐generaal Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie Ministerie van Economische Zaken Ministerie van Infrastructuur en Milieu Interdepartementale Management Leergang Interprovinciaal Overleg Koninklijk Besluit Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Plaatsvervangend secretaris-‐generaal Rijkswaterstaat Secretaris-‐generaal Overleg van secretarissen-‐generaal Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Ministerie van Verkeer en Waterstaat Vereniging van Nederlandse Gemeenten Programma Vernieuwing Rijksdienst Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Bundesministerium für Verkehr Bundesministerium für Verkehr, Bau und Staedtebau Bundesministerium für Umwelt und Reactorsicherheit Bundesministerium für Bau und Wohnen Bundesministerium für Wirtschaft und Technologie Bundesministerium für Ernährung, Landwirtschaft und Verbraucherschutz
Overzicht vorming ministeries Overzicht Het overzicht van ministeries in Nederland van 1900-‐2010 laat een ontwikkeling zien van acht naar dertien ministeries. Dat aantal is sinds de wederopbouw aanvankelijk gestabiliseerd op veertien en na een herindeling in 1982 op dertien gebracht. In 2010 is het aantal ministeries gedaald naar 11 gebracht. Brede Heroverwegingen Openbaar Bestuur, bijlage, april 2010
1900
1905
1918
1922
1928
1932
1933
1935
1937
1939
1940
1940-1945
1946
1947
1948-1952
1952-1956
1956-1958
1959-1963
1965
1967
1971
Buitenlandse Buitenlandse Zaken Zaken Oorlog Oorlog
Oorlog Oorlog 27-7-1941 27-7-1941
Defensie Defensie 11-6-1928 11-6-1928
Marine Marine
Defensie Defensie 19-5-1959 19-5-1959
Marine Marine 27-7-1941 27-7-1941
Justitie Justitie Financiën Finan + MPciën + MP
Financiën Financiën
Binnenlandse Binnenlandse Zaken + MP Zaken + MP 25-9-1918 25-9-1918
Binnenlandse Binnenlandse zaken zaken
Binnenlandse Binnenlandse Zaken + MP en Zaken + MP en Landbouw Landbouw 24-11-1922 24-11-1922
Koloniën Koloniën
Binnenlandse Binnen Zaken + land MP se Zaken + MP 8-12-1931 8-12-1931
Financiën Financiën -/MP -/- MP 21-5-1942 21-5-1942
Binnenlandse Binnenlandse Zaken -/- MP Zaken -/- MP 8-6-1933 8-6-1933
Koloniën + MP Koloniën 8-6-1933+ MP 8-6-1933
Overzeese Overzeese Gebiedsdelen Gebiedsdelen 23-2-1945 23-2-1945
Koloniën Koloniën -/MP -/- MP 3-7-1937 3-7-1937
Algemene Zaken Alge +mene MP Zaken + MP 3-7-1937 3-7-1937
Alge mene Zaken Algemene Zaken -/- MP tot -/- MP tot 23-2-1945 23-2-1945
Arbeid Arbeid 25-9-1918 25-9-1918
Uniezaken en Uniezaken en Overzeese Overzeese Rijksdelen Rijksdelen 24-12-1949 24-12-1949
Alge mene Algemene Oorlogvoering Oorlogvoering 21-5-1942 21tot -5-1942 + MP 1946 + MP tot 1946
Arbeid, Arbeid, Handel Handel & Nijverheid & Nijverheid 24-11-1922 24-11-1922
Landbouw, Landbouw, Handel & Handel & Nijverheid Nijverheid 7-9-1905 7-9-1905
Economische Economische Handel, Nijverheid Economische Economische Zaken en Handel, Nijverheid Economische Economische Zaken & Scheepvaart Zaken Zaken en Arbeid & Scheepvaart Zaken Zaken 8-6-1933 21-8-1935 9-7-1937 Arbeid 8-12-1931 21-8-1935 9-7-1937 8-6-1933 8-12-1931 Landbouw & Landbouw & Visserij Visserij 21-8-1935 21-8-1935
Landbouw & Landbouw & Visserij Visserij 8-5-1940 8-5-1940
Handel, Handel, Nijverheid Nijverheid & Scheepvaart &8-5-1940 Scheepvaart 8-5-1940
Zaken Overzee Zaken Overzee 14-2-1957 tot 14-2-1957 tot 19-8-1959 19-8-1959
Verkeer & Verkeer & Waterstaat, Waterstaat, 28-2-1947 28-2-1947
Handel, Handel, Nijverheid Nijverheid & Landbouw & Landbouw 31-5-1944 31-5-1944
Scheepvaart Scheepvaart en Visserij en Visserij 31-5-1944 31-5-1944
Overzeese Overzeese Rijksdelen Rijksdelen 7-11-1952 7-11-1952
Binnenlandse Binnenlandse Zaken Zaken (19-5-1959) (19-5-1959)
Algemene Zaken men Alge+ e Zaken MP + MP 11-10-1947 11-10-1947
Verkeer en Verkeer en Energie Energie 23-6-1945 23-6-1945
Waterstaat, Waterstaat, 7-9-1905 7-9-1905 Waterstaat, Waterstaat, handel & handel & Nijverheid Nijverheid
Binnenlandse Zaken, Binnenlandse Bezitsvorming & Zaken, Bezitsvorming & Publ. R. bedrijfsorg Publ. R. bedrijfsorg (26-10-1956 (26-10-1956
Binnenlandse Binnenlandse Zaken -/- MP Zaken -/- MP 11-10-1947 11-10-1947
Binnenlandse Binne+ nlan dse Zaken MP Zaken + MP
Scheepvaart, Scheepvaart, Handel, Handel, Nijverheid Nijverheid 23-6-1945 23-6-1945
EconoEconomische mische Zaken Zaken
Voedselvoor z., LandVoedselvoorz., Landbouw en Visserij bouw en Visserij 23-6-1945 23-6-1945 Landbouw, VisLandbouw, Visserij en Voedselserij 6-10-1945 en Voedselvoorz. voorz. 6-10-1945
Sociale zaken Sociale zaken 8-6-1933 8-6-1933
Landbouw &Landbouw Visserij & Visserij 19-5-1959 19-5-1959
Sociale zaken Sociale zaken & Volksgezondheid & Volksge zondheid 20-8-1951 20-8-1951
Maatschappelijk Maatschappelijk Werk Werk 1-9-1952 1-9-1952 Onderwijs, Onderwijs, Kunsten & Kunsten & Wetenschappen Wetenschappen 25-9-1918 25-9-1918
Cultuur, Recreatie & Cultuur, Recreatie Maatschappelijk Werk& Maatschappelijk Werk 14-4-1965 14-4-1965
Onderwijs en Onderwijs en Wetenschappen Wetenschappen 14-4-1965 14-4-1965 Openbare Werken Openbare 23-6-1945Werken en 23-6-1945 en Wederopbouw Wederopbouw 16-8-1945 16-8-1945
Wederopbouw Wederopbouw en Volkshuisvesting en 28-2-1947 Volkshuisvesting 28-2-1947
Volkshuisvesting en Volkshuisvesting Bouwnijverheid en Bouwnijverheid 12-10-1956 12-10-1956
Pagina 81
37
1967
1971
1973
1977
1981
1982
1986
1989
1994
1998
2002
2003
2006-2007
2010
2020
Buitenlandse Buitenland se Zaken Zaken
Def ensie Def ensie
Justitie Justitie
Het Concern Rijk
Financiën Financiën
Binnenlandse Binnenlandse Zaken en Zaken en Koninkrijksrelaties Koninkrijksrelaties 1998 1998
Binnenlandse
Binnenlandse Zaken en Zaken en Koninkrijksrelaties Koninkrijksrelaties
Bel eid Bel ei d
Ui tvoering Ui tvoering Algemene Zaken, Algemene Zaken, Kabinet Min. Pres. Kabinet Min. Pres.
Algemene Zaken Algemene Zaken
Bedrij fsvoeri ng Bedrij fsvoeri ng Verkeer & Verkeer & Waterstaat Waterstaat
Economische Economische Zaken Zaken Landbouw, Landbouw, Natuurbeheer Natuurbeheer en Visserij en Visserij 1989 1989
Sociale zaken Sociale 1971 zaken 1971
Volksgezondheid &Volksgezondh Milieuhy giëneeid & Milieuhy giëne
Landbouw, Landbouw, Natuur en Natuur en Voedselkwaliteit Voedselkwaliteit 24-06-2003 24-06-2003
Sociale zaken en Sociale zaken en Werkgelegenheid Werkgelegenheid 1981 1981
Sociale zaken Sociale zaken & & Werkgelegenheid Werkgelegenheid
Volksgezondheid &Volksgezondheid Milieuhy giëne & Milieuhy 1982 giëne 1982 Welzijn, Welzijn, Volksgezondheid Volksgezondheid & Cultuur & Cultuur 1982 1982
Welzijn, Welzijn, Volksgezondheid Volksgezondheid & Cultuur & Cultuur 1986 1986
Volksgezondheid, Volksgezondheid, Welzijn en Welzijn Sport en Sport 1994 1994 Onderwijs, Onderwijs, Cultuur & Cultuur & Wetenschappen Wetenschappen 1994 1994
Volkshuisvesting, Volkshuisvesting, Ruimtelijke OrdeOrdeningRuimtelijke en Milieubeheer ning en Milieubeheer 1982 1982
Pagina 82
38
Landbouw, Landbouw, Natuur en Natuur en Voedselkwaliteit Voedselkwaliteit
Volksgezondheid, Volksgezondheid, Welzijn en Welzijn Sport en Sport
Onderwijs, Onderwijs, Cultuur & Cultuur & Wetenschap2007 Wetenschap2007
Onderwijs, Onderwijs, Cultuur & Cultuur & Wetenschap Wetenschap Volkshuisvesting, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ruimtelijke Ordening & Ordening & Milieubeheer Milieubeheer
T oezicht T oezi cht