(uit: Naamkunde, jrg.33, 2001, 1-2, pp.49-62)
De plaatsnaam Brakel1
1.
De verklaring van Brakel-namen
Het vrij frequente toponiem Brakel komt o.m. als nederzettingsnaam voor in België, Nederland en westelijk Duitsland. Uit een paar bekende toponymische woordenboeken of glossaria vallen een veertiental Brakel-namen te excerperen. Enkele daarvan zijn buitenbeentjes: de Belgische namen Eigenbrakel (Braine-l’Alleud, 1129 Brachnes, ca.1195 Braina, 1197 de Brena Alodio), Kasteelbrakel (Braine-le-Château, 1181 de Braina Castello), Woutersbrakel (Wauthier-Braine, 1154 Brenacensis) en 's-Gravenbrakel (Braine-le-Comte, 10e eeuw Bracnam (acc.), 988 vals ca.1000 Brachna, 1150 Brena Wilhota) zijn “onechte” Brakel-namen. Zoals de attestaties illustreren, ontstond het Brakel in deze namen (wellicht onder invloed van Oost-Vlaams Brakel, Nederbrakel en Opbrakel) door dissimilatie uit de oudere naam Brak(e)na (vgl. Eigenbrakel, 14e eeuw Braechenen, CARNOY 1939:92). Dit is een waternaam, nl. van de Braine (= de Hain; 966 kop.15e Brania), de bijrivier van de Zenne waaraan de eerste drie nederzetttingen gelegen zijn. De vierde ontleende haar naam aan de erlangs lopende Brainette. Als onderscheidend eerste lid bevatten de eerste drie namen respectievelijk eigen ‘allodiaal (bezit)’, kasteel en de persoonsnaam Wouter. In de vierde naam verwijst het eerste lid naar de graaf van Henegouwen, in 1158 eigenaar van het achteraf naar hem genoemde 's-Gravenbrakel (voorheen Braine-la-Villotte).2 De eigenlijke Brakel-namen vormen het hierna volgende lijstje. De namen staan chronologisch geordend volgens de oudste attestatie. In de afkortingen bij de lemmata betekenen B-, D-, N- respectievelijk België, Duitsland, Nederland. Ze worden gevolgd door de nadere situeringen Gl (Gelderland), NB (Noord-Brabant), NR (NordrheinWestfalen) O-Vl (Oost-Vlaanderen). De betekenis van andere afkortingen (TW, K, VB, C, DV, M) vindt men in de literatuurlijst. 1.
Brakel (B-OVl). 736 kop.941, 823-824 kop.id., 833 kop.id. Brakela, 821-823 kop. 941 in Bracalaria mariscum, 823-824 kop.941 in Brachelaria, 11e eeuw kop. van eerste vermeldingen Brakla, Brakle, 1139 kop.13e eeuw Bracla (TW181). Reeds vroeg verschijnen de onderscheidende benamingen Neder- en Opbrakel. Opbrakel (B-OVl).
1
Schriftelijke versie van een lezing gehouden voor de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie te Brussel op 29 mei 2000. Zie CARNOY 1939:92-93, C101-102, WB s.v. en, voor meer attestaties van de vermelde Braine-namen, TW181, waaraan ook bovenstaande attestaties werden ontleend (tenzij anders vermeld).
2
1
2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
866 kop.18e eeuw in villa Braglo, 1096, 1195, 1201 Bracla, 1098 de Bracla superiori, 1115 de superiori Brachala, 1148 de superiori Bracla, 1202, 1221 Bracle (TW767-8). Braclog (N-Gl). 801 kop.10e eeuw siluam que dicitur Braclog (K97). Bracola (N-Gl). 838 kop.10e kop.11e eeuw Bracola (TW180, K97). Brakel (D-NR). 1036 kop.12e eeuw Brecal, 1204 Brakele (TW181). Brakel (N-NB). 12e eeuw Brakele (K97). Brakele (D-NR). 1144 Brakele (TW182). Brackel (D-NR). onbekend omgeving Xanten-Kleve, 12e eeuw Brakele (TW180) Brakel (N-Gl). 1212 Brakel (TW182, VB31). Brachelen (D-NR). 1218 Brakele, Brakellen (TW180). Brakel (N-NB). 1422 ten Breekelen, 1709 Braeckel (VB31).
Men is het er nagenoeg over eens dat al deze Brakel-namen als tweede lid het element lo bevatten.3 Als enige zag GYSSELING weliswaar in Brakel (B-OVl) liever een vóórmiddeleeuws hydroniem *Brakulo dan een lo-naam (TW181). Braclog, destijds een bos op een niet nader bekende plaats in de gemeente Apeldoorn, is mogelijk identiek met de plaats Bruggelen (in de gemeente Apeldoorn) en dan is Braclog een corrupte vorm (K97); gewoonlijk wordt echter ook deze naam verklaard uit Oudnederlands (Saksisch) loge naast lo(he) ‘bos etc.’. Voor Bracola, onbekend, verdwenen ten NW van Wageningen, gist TW180 hydroniem BrakulÇ, maar K97 acht samenstelling van lo met Germaans *brakÇ- ‘varen’ waarschijnlijk.4 Voor het eerste lid dachten MANSION , CARNOY en DE VRIES aan Middelnederlands brake, breke ‘braakland’, maar sinds GYSSELING is die opvatting verlaten.5 In zijn Toponymisch Woordenboek verklaarde hij diverse Brakel-namen (nrs. 4-6-7-8-9 hierboven) als een samenstelling van lo met Germaans *brakÇ- ‘varen’. Sindsdien heeft deze verklaring in de Nederlandstalige literatuur burgerrecht verworven: ze wordt voorzichtig voorgestaan door zowel DE VRIES als CLAES (met “wsch.”), VAN BERKEL & SAMPLONIUS (met “mogelijk” en “ws.”)6 en KÜNZEL-BLOK-VERHOEFF (met “ws.”).7 Wegens het gematigde enthousiasme bij deze auteurs en ook omdat een Germaans *brakÇ- met de betekenis ‘varen’ als verklaringsmogelijkheid voor vergelijkbare namen niet aan bod komt in Engelse en Duitse toponymische glossaria van de voorbije veertig jaar, leek het mij interessant om de hypothese van GYSSELING op haar waarde te toetsen.
3 4 5 6 7
TW180-182, DV2-36, VB31, WB275, K97. TW195, DV1-55, DV2-38, K97. M27, C491, DV1-52,55. Bij Brakel (NB) ook de vermelding: Vgl. echter Middelnederduits brake ‘twijg, tak, kreupelhout’. DV2-36 voor Brakel (N-Gl, N-NB en B-OVl); WB275 voor Brakel (N-Gl en B-OVl); VB31 ‘bos van varens’, met voor Brakel (N-NB) “mogelijk” en Brakel (N-Gl) “ws.”; K97 voor Braclog, Bracola en Brakel (N-NB), steeds met “ws.”
2
Daarbij is gebleken dat de betekenis ‘varen’ die GYSSELING aan de reconstructie *brakÇtoekende erg problematisch is, zoals ik hierna wil trachten te illustreren. Omdat GYSSELING voornamelijk zijn inspiratie vond bij SMITH, zal ik eerst even de huidige Engelse benamingen voor ‘varen’ bekijken.
2.
Engelse ‘varens’ en struikgewas
2.1. Het gewone woord voor ‘varen’ is in het Engels fern. Zoals Oudhoogduits farn en Middelnederlands vaeren gaat het terug op Westgermaans *farna-, een woord dat niet bestaat in het Noordgermaans. Voor het Engels is het reeds anno 800 geattesteerd als Oudengels fearn. Het is in het Engelse taalgebied, zoals elders, de benaming voor een grote groep varenachtigen (Filices), zowel voor de hele plant als voor een afzonderlijk blad ervan. 2.2. Daarnaast bestaan in het Engels de vrijwel synonieme woorden bracken ‘adelaarsvaren’ en brake [bre.ik] ‘(adelaars)varen’, die van recentere oorsprong zijn.8 Het woord bracken verschijnt sinds ca. 1275-1325 als noordelijk Middelengels braken [æ] en luidde vóór 1300 vermoedelijk brakan. Het wordt algemeen beschouwd als een Scandinavisch leenwoord, nl. een Oudnoors *brakni, waaruit het Zweedse bräken en het Deense bregne zijn voortgevloeid, beide met de betekenis ‘varen’.9 Dit *brakni is verwant met Oudnoors burkn ‘varen’, Nieuw-IJslands burkni, Nieuw-Noors burkne ‘varen’. In het noorden van Groot-Brittannië heten alle grote varens brackens; in het zuiden wordt bracken vaak tot collectivum.10 2.3. Het Engelse brake met de betekenis ‘fern, bracken’ (verder aangeduid als brake-1) verschijnt, als Middelengels brake, eveneens sinds ca. 1275-1325, maar alleen in zuidelijke bronnen en als zuidelijk equivalent van het noordelijke Middelengels braken.11 Er wordt aangenomen dat het een verkorte vorm is van dit laatste, dat door zuidelijke sprekers als een meervoud werd beschouwd. Iets gelijkaardigs gebeurde met chicken, wat in zuidwestelijke Engelse dialecten leidde tot enkelvoud chick meervoud chicken. Men vergelijke in dit verband ook 1/ het huidige zuidelijke gebruik van bracken als collectivum, 2/ het verouderde Engelse woord brack, geattesteerd sinds 1482 en beschouwd als een verkorte vorm van bracken. 2.4. Naast brake-1 ‘varen’ bestaat in het Engels het homonieme brake-2 ‘struik(gewas), kreupelhout, (plaats begroeid met) struikgewas, bramen etc.’. Het wordt vergeleken met
8 9 10 11
Zie OED s. fern, bracken, brake; POKORNY 165; RANDOM 251; SMITH 47; EKWALL 57; KLEIN 193, ONIONS 112, PARTRIDGE 56, DE VRIES 1977:65; BARNHART 112; NSO 273. Het Zweedse woord voor ‘varen’ is bräken of ormbunke. Vgl. Turner (1548): the commune Ferne or brake, which the northerne men cal a bracon (OED). OED s.v.; ONIONS 113 en NSO 273 (met nog het *bracu van SMITH, cfr.infra); KURATH 1109; RANDOM 253; BARNHART 113.
3
(en zelfs beschouwd als ontleend aan) Middelnederduits brake ‘twijg, tak; boomstronk’, dat verwant is met breken en oorspr. ‘boomstronken of gebroken takken’ betekende.12
3.
Germaans *brakÇ- ‘varen’?
Tot zover dit uitstapje naar de Engelse varens en struiken. Het was nodig voor de rest van mijn betoog, o.m. om te illustreren hoe GYSSELING (TW180) tot de reconstructie *brakÇ- met de betekenis ‘varen’ is gekomen. Voor die reconstructie beriep hij zich namelijk op een passage bij SMITH en een “Flurname” vermeld door DITTMAIER .13 Onder het lemma Oudengels bracu, Middelengels brake ‘bracken, fern’ stelt SMITH dat dit woord in het Oudengels alleen voorkomt in het appellatieve compositum fearnbraca en dat het in plaatsnamen gemakkelijk verward kan worden met Oudengels bræc ‘brushwood, thicket’. Het treedt volgens hem op als eerste element van de namen Brackley, Bragbury, Brapool en Braxted. DITTMAIER vermeldt voor het Bergische de “Flurname” Farrenbracken, in 1471 geattesteerd als Varrenbrachen. Hierbij valt een en ander op te merken. 1. Ten eerste zouden bij SMITH Oudengels bracu en Oudengels bræc een asterisk moeten krijgen want het gaat hier om de (vermoede) oervormen van de hoger vermelde Engelse woorden brake-1&2 (resp. ‘varen’ en ‘struikgewas’) en die komen pas voor als Middelengels brake(n) (cfr.supra). Bij het lemma bræc ‘struikgewas’ vermeldt SMITH zelf dat er geen zeker bewijs is voor het voorkomen ervan in het Oudengels. 14 Een Oudengels *bracu komt niet als zelfstandig woord voor; het werd afgeleid uit het slechts één maal geattesteerde on fearnbraca (Cartularium Saxonicum 624), een voorzetselbepaling met een compositum in meervoudsvorm waaruit TOLLER de nominatief enkelvoud *fearn-bracu reconstrueerde.15 Zowel het Oudengelse *bracu (met betekenis ‘struikgewas’) als het compositum on fearnbraca zijn doorgedrongen in ONIONS (1966:113), de Shorter Oxford Dictionary (229) en de NSO (273), maar eigenaardig genoeg worden ze niet vermeld in de laatste editie van de grote OED of in andere min of meer recente bronnen zoals EKWALL, BARNHART (1988) of RANDOM (1987). Volgens de OED (s. bracken, brake) is het compositum pas geattesteerd sinds ca. 1440 als Middelengels fernebrake en brake of fern. 2. Van de vier bij SMITH genoemde namen zijn er twee oude nederzettingsnamen: Brackley (1086 Brachelai, 1173 Brackelea) en Braxted (1086 Brachesteda, 1206 Magna Bracsted). Ze worden thans niet meer uit ‘varen’ verklaard. De naam Braxted 12
13 14
15
SCHILLER-LÜBBEN 1875-I:413, LÜBBEN 1888:65; POKORNY 165; ontleend aan Middelnederduits volgens PARTRIDGE 57, RANDOM 253, BARNHART 113; volgens ONIONS 113 en NSO 273 “perhaps reinforced in ME from LG”; volgens OED s.v.: “The historical relation of the Eng. to the LG. word is unknown”. SMITH 45; H. DITTMAIER, Siedlungsnamen und Siedlungsgeschichte des Bergischen Landes, Neustadt an der Aisch, 1956, p.98. SMITH 46. Volgens EKWALL 59 komt Oudengels bræc occasioneel voor in oorkonden, maar met onduidelijke betekenis; hij vermoedt dat het twee woorden vertegenwoordigt, namelijk bræc met korte vocaal, de basis van modern brake ‘struikgewas’, en bræc met lange vocaal, identiek aan Oudhoogduits br~hha ‘braakland’. TOLLER 1921:207 (BOSWORTH, Supplement). Dit fearnbraca werd door ONIONS (1966:113), Shorter Oxford Dictionary 229 en NSO 273 als een genitief meervoud beschouwd, maar na het Oudengelse voorzetsel on zal het veeleer om een accusatief meervoud gaan. In het Oudengels regeerde on de accusatief en datief; bij de Ç-stammen (b.v. giefu, -o) eindigden in het meervoud de nominatief, de accusatief en de genitief op -a (b.v. giefa).
4
bevat volgens EKWALL ofwel ‘braakland’ ofwel brake-2 ‘struikgewas’, terwijl Brackley eveneens brake-2 bevat of persoonsnaam (PsN).16 De namen Bragbury End (1294 Brakeburue) en Brapool Barn (zonder oude attestaties) zijn geen nederzettingsnamen en komen daarom bij EKWALL, ADDISON of CURRIE niet voor. Ze werden destijds uit ‘varen’ of ‘struikgewas’ verklaard.17 Als jongere namen zouden ze inderdaad brake-1 (Middelengels brake) kunnen bevatten, maar ze kunnen geen bewijs vormen voor het bestaan van een reeds Oudengels *bracu met de betekenis ‘varen’. 3. Belangrijker dan de vorige opmerkingen is echter dat uit fernebrake (ten onrechte) het bestaan van Oudengels *bracu met de betekenis ‘varen’ wordt afgeleid. Het woord is nl. een compositum van fern ‘varen’ met het hoger vermelde brake-2 en betekent dus ‘varenstruik; bosje of struikgewas van varens’. 18 De betekenis ‘varen’ wordt m.a.w. uitgedrukt door het eerste lid van fernebrake, niet door het tweede. De drie hierboven genoemde hedendaags-Engelse woorden voor ‘varen’ (fern, bracken, brake-1) treden alle drie o.m. op als bepalend lid in diverse combinaties, zoals b.v. brakeroot, fern-root, fern-plant, fern-stem, fern-clad etc. en het in deze context vooral belangrijke bracken-bush (1483 brakanbuske) met de betekenis ‘een grote varenplant of varenstruik, lat. filicetum’, net zoals brake-bush (ca. 1440 brakebushe) en fern-bush (1567 fearn bushe). Deze laatste drie composita zijn duidelijk synoniemen van het reeds genoemde fern-brake, zoals ook wordt geïllustreerd door de attestatie uit ca.1440 brakebushe or fernebrake, waarin dan resp. brake ‘varen’ en brake ‘struikgewas etc.’ vervat zitten.19 4. Indien de door DITTMAIER genoemde veldnaam Farrenbracken (1471 Varrenbrachen) een Duitse pendant zou zijn van het Middelengelse fernebrake, zoals GYSSELING in 1960 blijkbaar aannam, dan zou ook hier het begrip ‘varen’ uitgedrukt worden door het eerste lid en niet door het tweede. Het blijkt echter geen pendant te zijn, want volgens DITTMAIER bevat deze naam als eerste lid Oudhoogduits far(r)(o) ‘stier’ en als tweede lid ‘braakland’.20
4.
Germaans *brakÇ- ‘twijg, struikgewas etc.’
16
PsN reeds volgens GOVER 1933 en later zowel volgens EKWALL als CURRIE 1994, ‘struikgewas’ volgens ADDISON 1978. Talrijke Engelse namen bevatten natuurlijk wel een element ‘varen’, maar daarbij gaat het dan om het oude inheemse woord fern Oudengels fearn (zie EKWALL 176 passim voor diverse namen met Farn-, Fearn-, Fern-, Far-, Fair- etc.) of om bracken, b.v. in Bracken, Brackenber, Brackenborough, Brackenfield, Brackenthwaite, Brackenhill, Brackenhoe, Brackenholm, Bracon Ash etc. (SMITH 47, EKWALL 57 passim, GELLING 128,211). Voor Brackenborough (-berg), -hill (hyll), -hoe (haugr, hÇh), vgl. Farnborough en het bij ons frequente Varenberg of -heuvel (VAN OSTA 1995:1013 s. varenheuvel). Het eerste lid van Brapool “must be ME brake ‘bracken, fern’ or brake ‘clump of shrubs’” volgens MAWER 1929:294. Voor GOVER 1938:123 bevat Bragbury “probably” het hierboven besproken Oudengelse *bracu (met verwijzing naar BOSWORTH, Supplement) en beorg, zodat de naam “perhaps” betekent ‘hill marked by a clump of fern, brushwood, or the like’. ‘Thicket of fern’ (OED s. fern); ‘a bed or thicket of ferns’ (NSO 273); fern + brake-2 ‘fern-thicket’ (BARNHART 113); ‘a thicket or dense growth of ferns’ (RANDOM 709). Namelijk brake ‘varen’ + bushe ‘struik’ en ferne ‘varen’ + brake ‘struik’. De attestatie komt uit Promptorium Parvulorum ... dictionarius Anglo-Latinus princeps ..., ca. 1440, waarin ze vertaald wordt als filicetum, filicarium. Vgl. BOSWORTH 272 s. fearn-bed A fern-bed filicetum en BOSWORTH, Supplement 207: A fern-brake, bed of fern. DITTMAIER 1963:69.
17
18 19
20
5
Het bovenstaande illustreert m.i. duidelijk dat het toekennen van de betekenis ‘varen’ aan de reconstructie Germaans *brakÇ- op een misverstand berust. Weinig twijfel bestaat er anderzijds over het bestaan van een dergelijk *brakÇ- met de betekenis ‘twijg, tak, struikgewas etc.’. Het is vertegenwoordigd door het boven vermelde Engelse brake-2 en Middelnederduits brake (ook optredend in de vaste verbinding buske unde brake ‘bos en struikgewas’, Engels ‘bush and brake’)21, Nieuw-Noors brake ‘jeneverbesstruik’, Zweeds dialect brakar en Oostfries brâk, beide met de betekenis ‘struikgewas’.22 Het woord is verder in diverse (o.m. Nederduitse) dialecten bewaard gebleven als br~k, br~ke, br~ken, pr~k, pr~ken, bracke, met betekenissen zoals ‘dikke takken van bomen’23, ‘wild dooreengroeiend struikgewas, b.v. van bramen en ander onderhout’24, ‘twijg, bosje, afgehouwen twijg, droge twijg’25, ‘twijg, mv. struikgewas’26, ‘dicht, jong houtgewas, waardoor men zich een weg moet banen’27, ‘afgebroken of afgehouwen verdroogde tak, struikgewas, kreupelhout; overwegend in mv. ‘rijshout’; ook ‘knuppel, bonenstaak, nog aan boom of struik zittende tak’28, ‘afgevallen of afgebroken hout, afgevallen droge twijg, takken, rijshout, stuk droog hout; rijshoutstruik; bonenstaak; lange dunne twijg, teen; knuppel, korte dikke stok; levend twijg- en takwerk aan bomen en struiken; (kleine) tak, (dorre) tak, twijg, grote of dikke twijg, een hele struik, struikgewas etc.’29, ‘hinderlijke twijg’30, ook in de combinatie busch und brâken, dôr busch un brak/brâken ‘bos en struikgewas, kreupelhout’31, dörch Busch und Bråk’n32. Vergelijk verder brackholt ‘droog rijshout’, synoniem van sprockenholt ‘droog rijshout, kleine en dunne twijgen, droge twijgen, zoals het nestmateriaal van eksters en kraaien of rijshout om vuur aan te steken’.33
5.
Het “braak” van Brakel c.s.
In het licht van het voorgaande kan de verklaring van Brakel-namen opnieuw worden bekeken. Daarbij lijken de volgende observaties relevant: 1) de gewone benaming voor ‘varen’ is Germaans *farna, dat voortleeft in alle Westgermaanse dialecten; 2) in het Noordgermaans is het woord onbekend; men beschikt er over andere woorden voor ‘varen’, o.m. Zweeds bräken en Deens bregne, die teruggaan op Oudnoors *brakni;
21
22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33
LÜBBEN 1888:65; OED s. brake-2. Een Germaans *brakÇ- kon Oudengels *bracu, -o opleveren (Germaans a > Oudengels æ, maar a in open lettergreep vóór oorspronkelijke korte of lange a, o, u), wat moest leiden tot Middelengels brake [~] en later (15e eeuw) brake [e.i]. Zie ook fearnbraca (supra). DE VRIES 1977:65. SCHAMBACH 1858:31. TEN DOORNKAAT 1879:218. WOESTE 1930:39. RÜCK 1942:218. ROSENFELD 1975:22. WESCHE 1985:675. GOOSSENS 1991:1112-1114. PIIRAINEN 1992:176. SCHAMBACH 1858:31. RÜCK 1942:218. PIIRAINEN 1992:176,845.
6
3) in het Engels werd dit Scandinavische woord met de betekenis ‘varen’ geïmporteerd (Engels bracken, brake), zonder het inheemse fern te verdrijven; 4) producten van een Germaans *brakÇ- met de betekenis ‘struikgewas etc.’ vallen overal aan te wijzen, zowel in het Westgermaans en het Noordgermaans als in het Engelse compositum fernebrake. Er is dus geen reden voor de (dubieuze) veronderstelling dat Engels brake-2 ‘struikgewas etc.’ op ontlening aan het Middelnederduits zou berusten. Hieruit volgt dat continentaal-Westgermaanse Brakel-namen geen element braak met de betekenis ‘varen’ kunnen bevatten.34 Theoretisch blijven er dan voor het eerste lid van (de meeste) Brakel-namen twee mogelijkheden: 1/ Germaans br~kÇ- ‘braak’ (Oudhoogduits br~hha, Middelhoogduits br~che, Middelnederduits en Middelnederlands br~ke) of 2/ Germaans *brakÇ- ‘tak, struik etc.’ (Middelnederduits br~ke, Oudengels *bracu in fearnbraca, Middelengels brake, Zweeds brakar etc.). 5.1. Germaans *br~kÇ- ‘braakland etc.’? Deze optie is sinds Gysselings ‘varen’-suggestie niet meer populair. Toch valt de mogelijkheid braak met de primaire betekenis ‘voor ontginning opgebroken terrein’ wellicht niet zonder meer te verwerpen.35 Om dit te illustreren, kan worden verwezen naar de semantisch en cultuurhistorisch met braak te vergelijken appellatieven inslag, inneem, ingenomen, opgenomen, uitgenomen, Oudengels inn~m, Oudnoors intak, Oudengels niming, die zoveel betekenen als ‘een stuk woeste grond (heide) dat geprivatiseerd wordt en (eventueel pas veel later) in ontginning wordt genomen’.36 De voor dergelijke terreinen gebruikelijke aanduidingen (b.v. “de inslag”, “de inneem”) ontwikkelden vaak tot toponiemen zoals Inslag, Inneem, Opgenomen etc.37 Vooral de inslag-toponiemen verwijzen naar de soms grootschalige inslag-activiteit sinds de late Middeleeuwen, waarbij grote heideterreinen in private kavels werden opgedeeld. De toponiemen konden bewaard blijven als naam voor de hele buurt (het hele ontgonnen of “ingeslagen” gebied) en/of overgaan op individuele kavels van de oorspronkelijke “inslag”. Die particuliere heidepercelen bleven soms nog eeuwenlang als privé heiden in gebruik, maar uiteindelijk werden ze meestal omgezet in landbouwgrond, vaak met behoud van de naam. Een gelijkaardige ontwikkeling kan zich bij braak hebben voorgedaan. Zo bestond de eerste fase van de ontginning van de heide in het “breken van de heide”, d.i. het breken
34 35
36 37
In relatief jonge Engelse namen is dat eventueel wel mogelijk, nl. brake-1 < Scand. *brakni (zie 3.2.). Men gaat er meestal van uit dat braak (bij breken) primair het eerste stadium na de rooiing aanduidde (het eerste ombreken van de bodem), secundair de braakfase in het landbouwproces en pas tertiair alle ‘onbebouwd, woest liggende grond’(lit. in VAN OSTA 1995:615-616) Voor de oudste Brakel-namen zal deze laatste, jonge betekenis dan bezwaarlijk kunnen gelden. De tweede betekenis kan evenmin gelden, omdat, wegens het tijdelijke karakter van de braak, het proces van toponymisering (van b.v. ‘lo bij het voorlopig braakliggende land’ > het toponiem *Brakelo) dan wel onwaarschijnlijk vlug moet zijn verlopen. Vgl. 1442, so wat heyde(n) Jan de backe(re) inne sal doen slaen en(de) wynnen(de) lant af make(n) wille; 1446, dat henric vors. meer heiden ingeslagen hadde dan een gemet. Te Brasschaat zijn dergelijke termen als appellatieven geattesteerd in de 15e eeuw (inslag) en 16e-19e eeuw (inneem), terwijl ze er toponiemen opleverden zoals Inslag (1466 inslach), Inneem (diverse), Heislag (1430 Inslach) e.a. Zie VAN OSTA 1995:o.m. 549 vlg., 635 vlg. voor attestaties, bespreking, literatuur.
7
van de harde ijzeroerlaag.38 Een perceel of terrein in die fase kan met “de brake” zijn aangeduid en zo een brake-naam hebben opgeleverd. Relevant is in dit verband de opmerking van SCHEUERMANN dat in het Luneburgse braak ook geldt voor “neu in Kulturgenommenen Heideboden”.39 De termen braak en inslag c.s. blijken dus raakpunten en verschilpunten te hebben. Beide verwijzen naar de initiële fase (‘opbreken, inslaan, innemen’) van een ontginningsproces, met als uiteindelijk doel de uitbreiding van het landbouwareaal. De benoeming van het in ontginning genomen terrein gebeurt echter vanuit een verschillend standpunt: bij inslag c.s. ligt de nadruk op het uitbreidings- of privatiseringsaspect (een stuk “gemene” heide wordt geannexeerd), bij braak op het ontginningsaspect (een stuk heide wordt opgebroken). Daar dergelijke brake-terreinen, zoals inslag-terreinen, vaak pas veel later een volgende fase van ontginning doormaakten, en dus lang “brake” bleven, kon naamfixatie optreden.40 Het lijkt dus niet ondenkbaar dat een situeringsaanduiding in combinatie met lo (‘het brakelo, het lo bij de brake, d.i. bij de nieuwe ontginning’) op een gelijkaardige manier tot de naam *Brakelo kon ontwikkelen.41
5.2. Germaans *brakÇ- ‘struikgewas etc.’? Minstens even plausibel lijkt het om uit te gaan van het hierboven uitvoerig behandelde *brakÇ- met de betekenis ‘tak, struikgewas etc.’ De producten ervan zijn met die betekenis ruim aantoonbaar: van Middelnederduits en Middelengels tot Oostfries en Zweeds dialect (cfr.supra). Hoewel het woord blijkbaar geen sporen heeft nagelaten in moderne Noord- of Zuid-Nederlandse dialecten, lijkt het dus niet vermetel te veronderstellen dat ook in een ouder stadium van het Nederlands een dergelijk brake heeft bestaan. De meeste oude Brakel-namen in westelijk Duitsland, Nederland en België zal men daarom wel mogen verklaren als samenstellingen van brake ‘struikgewas, kreupelhout etc.’ met lo.
6. Besluit Daar de attestaties van Brakel-namen te jong zijn, valt op formele gronden niet uit te maken om welk lo het precies gaat, lo ‘poel etc.’ of lo ‘open plaats in het bos’.42 Indien 38 39 40
41
42
VAN OSTA 1995:210. SCHEUERMANN 1971:39 naar KÜCK 1942. Te Brasschaat kreeg een wat hoger gelegen perceel heide (oorspronkelijk deel van het Kaarts Heike) de naam Hoge Brake; de naam bleef bewaard, ook nadat het perceel tot bouwland was geworden. Ten tijde van de naamgeving had braak echter vrijwel zeker niet meer de primaire betekenis: daarvoor lijkt het toponiem te jong (sinds 1463 geattesteerd). Voor het eerste lid van een aantal Engelse plaatsnamen acht EKWALL 59 ‘ground broken up for cultivation’ waarschijnlijk (Bircham, Braxted, Breckles en sommige Brattons en Brettons). Misschien valt die verklaring ook te overwegen voor Brackley (1086 Brachelai, 1173 Brackelea, 1182 Bracchelea, 1230 Brackeley), een naam die wel de evenknie van ons Brakel lijkt, maar die door EKWALL wordt verklaard als lah + PsN (in navolging van GOVER 1933:49 en gevolgd door CURRIE 1994:59; ADDISON 1978:142 echter brake ‘struikgewas’). Indien geen corrupte vorm (cfr.supra), dan kan Braclog de Oudsaksische variant van *lauha bevatten. Voor lo, zie VAN OSTA 1994.
8
het eerste lid brake ‘terrein in eerste fase van ontginning’ is, dan zijn semantisch beide lo’s mogelijk: zowel ‘open plaats in het bos nabij de brake’ als ‘poel nabij de brake’ hebben zin. Indien het eerste lid brake ‘struikgewas etc.’ is, dan liggen de zaken enigszins anders. Hoewel ‘open plaats in het bos begroeid met struikgewas’ niet echt contradictorisch hoeft te zijn43, valt dan misschien veeleer te denken aan lo ‘poel etc.’, zodat Brakel betekent ‘poel in het kreupelhout, met struikgewas omgroeide poel’ of ‘poel waarin nogal wat twijg- en takwerk groeit’.44 Persoonlijk voel ik het meest voor de laatste verklaring, maar in principe blijven er zowel voor het eerste als het tweede lid twee mogelijkheden. Eén ding lijkt mij echter zeker: Brakel-namen bevatten geen zogenaamd *brakÇ- ‘varen’. En om dat te illustreren was het mij in deze bijdrage eigenlijk te doen.
Brasschaat 2000
Ward VAN OSTA
Aangehaalde literatuur ADDISON W., Understanding English Place-Names, London, 1978. BARNHART R.K. (ed.), The Barnhart Dictionary of Etymology, 1988. BOSWORTH J., An Anglo-Saxon Dictionary, Oxford, 1882-1898 (herdr. 1964); Supplement by T. Northcote Toller, Oxford, 1921 (herdr. 1966). C = CARNOY A., Origines des noms des communes de Belgique, Louvain, 1948-1949, 2 vols. CARNOY A., Dictionnaire Etymologique du nom des communes de Belgique, Louvain, 1939-1940, 2 vol. Cartularium Saxonicum = Walter De Gray Birch (ed.), Cartularium Saxonicum, a collection of charters relating to Anglo-Saxon history, London, 1885-1893. CLAES: zie WB. CURRIE A.M., Dictionary of British Place Names, London, 1994. DE VRIES J., Altnordisches Etymologisches Wörterbuch, Leiden, 19772. DV1 = DE VRIES J., Etymologisch Woordenboek. Waar komen onze woorden en plaatsnamen vandaan?, Utrecht-Antwerpen, 1961. DV2 = DE VRIES J., Woordenboek der Noord- en Zuidnederlandse plaatsnamen, Utrecht-Antwerpen, 1962. DITTMAIER H., Rheinische Flurnamen, Bonn, 1963. EKWALL E., The concise Oxford Dictionary of English Place-Names, Oxford, 19604, repr. 1990. GELLING M., Place-Names in the Landscape, London, 1984. GOOSSENS J. e.a., Westfälisches Wörterbuch, 9. Lieferung, Neumünster, 1991. GOVER J.E.B., MAWER A. & STENTON F.M., The place-names of Northamptonshire (English placename society vol. X), Cambridge, 1933. GOVER J.E.B., MAWER A. & STENTON F.M., The place-names of Hertfordshire (English place-name society vol. XV), Cambridge, 1938. K = KÜNZEL R.E., BLOK D.P. & VERHOEFF J.M.: Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200, Amsterdam, 1989.
43 44
Overigens kan lo bij de naamgeving van (sommige) Brakel-namen reeds gewoon de betekenis ‘bosje’ hebben gehad in plaats van de oorspronkelijke betekenis ‘open plek in het bos’. Tenzij natuurlijk brake als onderscheidend of typerend element werd toegevoegd aan een reeds bestaand toponiem Lo, wat ik weinig waarschijnlijk acht voor alle Brakel-namen, maar waarover we wel nooit zekerheid zullen hebben.
9
KLEIN E., A Comprehensive Etymological Dictionary of the English Language, 2 vols., AmsterdamLondon-N.York, 1967. KURATH H. (ed.), Middle English Dictionary, Michigan, 19632. LÜBBEN A., Mittelniederdeutsches Handwörterbuch, Leipzig, 1888 (1965). M = MANSION J., De voornaamste bestanddeelen der Vlaamsche Plaatsnamen, Brussel, 1935. MAWER A. & STENTON F.M., The place-names of Sussex (English place-name society vol. VI-VII), Cambridge, 1929-1930. NSO = The New Shorter Oxford English Dictionary, Oxford, 1993 (gebaseerd op OED 1989). OED = The Oxford English Dictionary (CD-Rom edition 1996). ONIONS C.T. (ed.), The Oxford Dictionary of English Etymology, Oxford, 1966. PARTRIDGE E., Origins. A short etymological dictionary of modern English, London, 19664. PIIRAINEN E. & ELLING W., Wörterbuch der Westmünsterländischen Mundart, Vreden, 1992. POKORNY J., Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern, I(1959). RANDOM = FLEXNER S.B. e.a., The Random House Dictionary of the English Language, New York, 1987. ROSENFELD H.F., Wernigeroder Wörterbuch, Neumünster, 1975. RÜCK E., Lüneburger Wörterbuch, Neumünster, 1942. SCHAMBACH G., Wörterbuch der niederdeutschen Mundart, Wiesbaden, 1858. SCHEUERMANN U., Die Flurnamen des westlichen und südlichen Kreises Rotenburg (Wümme), Rotenburg (Wümme), 1971. SCHILLER K. & LÜBBEN A., Mittelniederdeutsches Wörterbuch, Wiesbaden-Münster, I (1875). SMITH A.H., English Place-Name elements, Cambridge, 1956, vol.1. TEN DOORNKAAT KOOLMAN J., Wörterbuch der Ostfriesischen Sprache, Wiesbaden, 1965 (1879). TW = GYSSELING M., Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226), 1960. VAN OSTA W., Lo, looi, looien en verwanten, in: Naamkunde 26(1994),3-4, p.155-206. VAN OSTA W., Toponymie van Brasschaat, Gent, 1995. VB = VAN BERKEL G. & SAMPLONIUS K., Nederlandse plaatsnamen, Utrecht, 1995. WESCHE H. e.a., deel II(1985) van JUNGANDREAS W. e.a., Niedersächsisches Wörterbuch (I = 1965). WB = CLAES F., Verschueren Groot encyclopedisch woordenboek, Antwerpen, 1996. WNT = Woordenboek der Nederlandsche Taal, 's-Gravenhage-Leiden, 1882-. WOESTE F., Wörterbuch der Westfälischen Mundart, Vaduz, 1987 (1930).
10