Advies over aanwijzing van zoogdiersoorten 1ste tranche
d.d. 12 januari 2015 Preambule Op 5 januari 2015 heeft de Positieflijst Adviescommissie (PAC) zich gebogen over het advies aan het Ministerie van Economische Zaken inzake de aanwijzing van zoogdiersoorten als zijnde geschikt om, al dan niet onder voorwaarden, door een ieder te houden. Hierbij heeft de PAC zich gebaseerd op het door de Positieflijst Expertcommissie (PEC) uitgevoerde onderzoek en op het advies over de risico’s op zoönosen, opgesteld door het bureau Risicobeoordeling en onderzoeksprogrammering van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van het Ministerie van Economische Zaken. In haar beoordeling zijn de in de opdracht geformuleerde adviesvragen leidend geweest. Voorafgaand aan de beantwoording van deze vragen hecht de PAC eraan een aantal opmerkingen te plaatsen met betrekking tot huisvestings- en verzorgingscondities die voor het houden van (zoog)dieren in het algemeen van belang worden geacht. Voor een belangrijk deel zijn deze vereiste condities reeds in algemene termen opgenomen in paragraaf 2, artikel 1.5 – 1.8, van het Besluit houders van dieren. Voorafgaand aan de beoordeling van de voorgelegde dossiers en bij het advies over aanwijzing van soorten hecht de PAC eraan te benadrukken dat:
dieren door houders gehouden worden in eenheden, passend bij de sociale structuur van de soort, het geslacht en het ontwikkelingsstadium; voer op zodanige wijze aan dieren wordt aangeboden dat het in voldoende mate voorziet in de mogelijkheid voor dieren tot het uitvoeren van soortspecifiek foerageergedrag; het risico op zoönosen door de houder tot een minimum wordt beperkt doordat deze zich houdt aan relevante OiE regelgeving, voldoende hygiëne betracht, dieren tijdig behandelt tegen parasieten en zo mogelijk vaccineert. De PAC adviseert om dit algemeen bindend te verklaren door de beheersingsmaatregelen voor zoönosen toe te voegen aan artikel 1.7 (Verzorgen van dieren) van het Besluit houders van dieren.
De PAC hanteert als uitgangspunt dat bovengenoemde condities altijd gelden, ongeacht volgens welke lijst het houden van dieren is toegestaan. Met betrekking tot het opnemen van eekhoornachtigen (Callosciurus en Sciurus) op een positieflijst stelt de PAC vast dat dit ecologische risico’s in zich bergt. Eekhoornachtigen uit gebieden met een met Nederland vergelijkbaar klimaat kunnen zich bij ontsnapping of vrijlating in onze natuur hoogstwaarschijnlijk prima handhaven. Bij de definitie van het letselrisico volgt de PAC de PEC die zich beperkt tot letsel toegebracht aan de houder en aan andere personen dan de houder. Dit omdat houders van exotische zoogdieren niet met hun dier de publieke ruimte betreden. Daarmee is letsel toegebracht aan dieren niet te verwachten en is dit, conform de aanpak van de Raad voor Dierenaangelegenheden in het betreffende advies1, buiten de beoordeling gelaten.
1
Het houden van potentieel gevaarlijke diersoorten als gezelschapsdier, 2005. Advies RDA 2005/04, Raad voor Dierenaangelegenheden, Den Haag.
-1-
Adviesvragen De gestelde adviesvragen worden in volgorde behandeld. Vraag 1: Is in de door de PEC aangeleverde informatie de wetenschappelijke en de relevante vakliteratuur in voldoende mate meegenomen en biedt de zorgvuldigheid waarmee de risico’s zijn ingeschat voldoende basis voor een plaatsingsadvies? De PAC waardeert de wijze waarop de PEC haar argumenten voor de inschatting van de Impact- en Kansscores inzichtelijk heeft gemaakt. In de gekozen aanpak wordt gebruik gemaakt van een grote variatie aan wetenschappelijke- en vakliteratuur en zijn ook ervaringsfeiten uit de praktijken van opvang, veterinaire kliniek en dierhouderij opgenomen. De volle breedte aan kennis en inzichten lijkt op deze wijze aan bod te zijn gekomen. Relevante bevindingen zijn op een toegankelijke wijze gerangschikt in het excerpt, dat per diersoort of cluster van diersoorten is opgesteld. Het oordeel van de PAC over volledigheid en kwaliteit berust op een steekproefsgewijze controle van de geciteerde statements en de gebruikte bibliografische bronnen. Daarnaast heeft de PAC vooral gelet op de consistentie van de argumentatie en op de kwaliteit van de gebruikte bronnen. Mogelijke knelpunten in de houderij van dieren zijn op transparante en herleidbare wijze weergegeven op een argumentenkaart in de vorm van oorzaak > gevolg relaties, waar mogelijk voorzien van prevalentiecijfers. De argumentenkaart is in vrijwel alle gevallen op basis van consensus vastgesteld.
Risico Gezondheid en welzijn
Gevaarrisico
12 10 8 6 4 2 0
Figuur 1: Gemiddelde expertscores voor gezondheid- en welzijnsrisico en letselrisico per diersoort/geslacht Op basis van de argumentenkaart is door de zes experts van de PEC afzonderlijk en na uitwisseling van argumenten op een 4-puntsschaal een definitieve score vastgesteld voor Impact en Kans voor zowel het gezondheids- en welzijnsrisico als voor het letselrisico. Daarbij gold consensus niet als eis en zijn afwijkende scores van experts in voetnoten beargumenteerd. In figuur 1 heeft de PEC de aldus geconstrueerde risicoscores (impact x kans) weergegeven. De PAC spreekt haar waardering uit voor de heldere definities die zijn gehanteerd voor de impact- en kansniveaus. -2-
Als volgende stap in het beoordelingsproces heeft de PEC voor de oorzaak > gevolg relaties in de impactklassen 3 en 4, soortspecifieke houderijvoorschriften opgesteld die de oorzaak zodanig reduceren dat de kans op de vastgestelde impact wordt geminimaliseerd. Als sluitstuk hebben de experts op een 6-puntsschaal een marginale toetsing uitgevoerd van de haalbaarheid van de geformuleerde houderijvoorschriften. Ook hierbij zijn afwijkende posities in voetnoten beargumenteerd. De PAC concludeert op basis van het bovenstaande dat de PEC op een voortreffelijke manier invulling heeft gegeven aan haar opdracht en daarmee op zorgvuldige wijze een kwalitatief goede basis heeft gelegd voor het opstellen van een plaatsingsadvies.
Vraag 2: Is de door de PEC gehanteerde systematiek op alle onderscheiden soorten of clusters van soorten op voldoende inzichtelijke en consistente wijze toegepast? Zoals reeds bij de voorgaande adviesvraag is vastgesteld is de gehanteerde systematiek in alle gevallen inzichtelijk en op een enkele afwijking na, consistent toegepast. De enkele afwijking betreft de plaatsing van het argument [stressgevoeligheid > acute stress, freezing en vluchten (1,33)] bij het genus Mazama in de impactklasse ‘Gering’ terwijl er meerdere argumenten van diezelfde strekking juist in de klasse ‘Groot’ zijn geplaatst. Het betreft hier een acute stressrespons, terwijl in de andere argumenten sprake is van chronische stress, in dit verband een discutabel onderscheid. Dit heeft echter geen consequenties voor de algehele inschatting van de impact voor gezondheid en welzijn. Vraag 3: Wat is per soort (of per cluster) het plaatsingsadvies en wat zijn de argumenten om bij plaatsing specifieke voorwaarden te stellen? In tabel 1 is per soort het plaatsingsadvies weergegeven. In de 1ste tranche heeft de PEC in totaal 11 genera en 1 soort beoordeeld. Inclusief 3 soorten van de lijst van voor productie te houden dieren, 2 hybriden (muilezel, muildier) en 4 soorten die in het kader van de Flora- en faunawet zijn verboden, betreft dit in totaal 109 soorten van de inventarislijst van in Nederland gehouden zoogdiersoorten. De argumenten om bij plaatsing specifieke voorwaarden te stellen zijn ontleend aan de oorzaak > gevolg relaties in de bijgaande argumentenkaarten, impactklassen 3 en 4. Tabel 1: Overzicht van het plaatsingsadvies van de 1ste tranche van de beoordeelde zoogdiersoorten (A=onvoorwaardelijke lijst, B=houdbaar volgens soortspecifieke houderijvoorschriften en C=niet houdbaar).
Volgnr.
Wetenschappelijke naam
Alledaagse naam
1
Atelerix albiventris
Witbuikegel
A
2
Callosciurus adamsi
Ear-spot eekhoorn
B
3
Callosciurus albescens
Kloss eekhoorn
B
4
Callosciurus baluensis
Kinabalu eekhoorn
B
5
Callosciurus caniceps
Grijsbuikeekhoorn
B
6
Callosciurus finlaysonii
Finlaysonklappereekhoorn
B
7
Callosciurus inornatus
Inornate eekhoorn
B
8
Callosciurus melanogaster
Mentawai eekhoorn
B
-3-
Lijst
9
Callosciurus nigrovittatus
Zwartgestreepte eekhoorn
B
10
Callosciurus notatus
Zwartneusklappereekhoorn
B
11
Callosciurus orestes
Borneo zwartgestreepte eekhoorn
B
12
Callosciurus phayrei
Phayre's eekhoorn
B
13
Callosciurus prevostii
Prevosts klapperrat
B
14
Callosciurus pygerythrus
Irrawaddy eekhoorn
B
15
Callosciurus quinquestriatus
Anderson's eekhoorn
B
16
Capra aegragus
Bezoargeit
A
17
Capra caucasica
Kaukasische toer
A
18
Capra cylindricornis
Dagestaanse toer
A
19
Capra falconeri
Schroefhoorngeit
A
20
Capra ibex
Steenbok
A
21
Capra nubiana
Nubische steenbok
A
22
Capra pyrenaica
Spaanse steenbok
A
23
Capra sibirica
Siberische steenbok
A
24
Capra walie
Waliasteenbok
A
25
Equus burchelli
Steppezebra
B
26
Equus ferus przewalskii
Przewalskipaard
B
27
Equus grevyi
Grévyzebra
B
28
Equus hemionus
Onager
B
29
Equus hemionus khur
Indische wilde ezel
B
30
Equus kiang
Kiang
B
31
Equus zebra
Bergzebra
B
32
Gerbillus amoenus
Dwergrenmuis
A
33
Gerbillus aquilus
Swarthy gerbil
A
34
Gerbillus cheesmani
Cheesman's gerbil
A
35
Gerbillus garamantis
Noordafrikaanse renmuis
A
36
Gerbillus gerbillus
Kleine Egyptische renmuis
A
37
Gerbillus nanus
Algerijnse gerbil
A
38
Gerbillus perpallidus
Pallid gerbil
A
39
Gerbillus pyramidum
Grote Egyptische renmuis
A
40
Hystrix (Acanthion) brachyura
Maleis stekelvarken
B
41
Hystrix (Acanthion) javanica
Sunda stekelvarken
B
42
Hystrix (Hystrix) africaeaustralis
Zuid-Afrikaans stekelvarken
B
43
Hystrix (Hystrix) cristata
Gewoon stekelvarken
B
44
Hystrix (Hystrix) indica
Witstaartstekelvarken
B
45
Hystrix (Thecurus) crassispinis
Borneostekelvarken
B
46
Hystrix (Thecurus) pumila
Filipijns stekelvarken
B
47
Hystrix (Thecurus) sumatrae
Sumatraans stekelvarken
B
48
Lemniscomys barbarus
Zebragrasmuis
A
49
Lemniscomys bellieri
Bellier’s grasmuis
A
50
Lemniscomys griselda
Aalstreepgrasmuis
A
51
Lemniscomys hoogstraali
Hoogstraal’s grasmuis
A
52
Lemniscomys linulus
Senegal grasmuis
A
-4-
53
Lemniscomys macculus
Buffoon grasmuis
A
54
Lemniscomys mittendorfi
Mittendorf’s grasmuis
A
55
Lemniscomys rosalia
Enkelstreepgrasmuis
A
56
Lemniscomys roseveari
Rosevear’s grasmuis
A
57
Lemniscomys striatus
Gestreepte grasmuis
A
58
Lemniscomys zebra
Heuglin’s grasmuis
A
59
Macropus (Macropus) giganteus
Oostelijke grijze reuzenkangoeroe
A
60
Macropus (Notamacropus) agilis
Zandwallabie
B
61
Macropus (Notamacropus) parma
Parmawallabie
A
62
Macropus (Notamacropus) rufogriseus
Bennettwallabie
A
63
Macropus (Osphranter) robustus
Bergkangoeroe
A
64
Macropus (Osphranter) rufus
Rode reuzenkangoeroe
B
65
Mazama americana
Rood spieshert
C
66
Mazama bororo
Klein rood spieshert
C
67
Mazama bricenii
Merioa spieshert
C
68
Mazama chunyi
Dwergspieshert
C
69
Mazama gouazoubira
Grijs spieshert
C
70
Mazama nana
Pygmeespieshert
C
71
Mazama pandora
Yucatan bruin spieshert
C
72
Mazama rufina
Bruin spieshert
C
73
Mazama temama
Centraal Amerikaans rood spieshert
C
74
Muntiacus atherodes
Gele borneomuntjak
C
75
Muntiacus crinifrons
Zwarte muntjak
C
76
Muntiacus feae
Tibetaanse muntjak
C
77
Muntiacus gongshanensis
Gongshanmuntjak
C
78
Muntiacus muntjak
Indische muntjak
C
79
Muntiacus puhoatensis
Pu Hoat muntjak
C
80
Muntiacus putaoensis
Bladmuntjak
C
81
Muntiacus rooseveltorum
Yunnanmuntjak
C
82
Muntiacus truongsonensis
Truongsonmuntjak
C
83
Muntiacus vuquangensis
Reuzemuntjak
C
84
Sciurus (Guerlinguetus) granatensis
Roodstaarteekhoorn
B
85
Sciurus (Otosciurus) aberti
Witstaarteekhoorn
B
86
Sciurus (Sciurus) lis
Japanse eekhoorn
B
87
Sciurus (Sciurus) variegatoides
Grote gevlekte boomeekhoorn
B
88
Sciurus (Sciurus) vulgaris
Europese rode eekhoorn
B
89
Sciurus (Tenes) anomalus
Kaukasuseekhoorn
B
90
Sciurus (Urosciurus) igniventris
Peruaanse witnekeekhoorn
B
91
Sus ahoenobarbus
Palawan zwijn
B
92
Sus barbatus
Baardzwijn
B
93
Sus bucculentus
Vietnamees wrattenzwijn
B
94
Sus cebifrons
Visayawrattenzwijn
B
95
Sus celebensis
Celebeswrattenzwijn
B
96
Sus oliveri
Oliver's wrattenzwijn
B
-5-
97
Sus philippensis
Filipijns wrattenzwijn
B
98
Sus salvanius
Dwergzwijn
B
99
Sus scrofa
Wild zwijn
B
100
Sus verrucosus
Javaans wrattenzwijn
B
Risico op zoönosen2 Omdat de kennis over prevalenties van door beoordeelde soorten verspreide zoönosen niet toereikend is voor een Impact x Kans benadering, heeft de PAC ervoor gekozen om de soorten te beoordelen op zoönosen die thans niet in Nederland voorkomen. Referentierisico’s Leven zonder infectierisico voor mens en dier is uitgesloten. In de Nederlandse huisdier-/productiedierpopulaties bestaat een degelijk programma om infectierisico’s tussen dieren en tussen dieren en mensen (zoönosen) te beheersen tot geaccepteerde niveaus. De dieren zijn hanteerbaar, krijgen zo nodig diergeneeskundige behandeling of medicijnen voorgeschreven, er zijn uitgebreide vaccinatieschema’s en wormbehandelingschema’s ter preventie en zo nodig is er sprake van preventieve bescherming tegen blootstelling aan agentia voor de mens (hygiënemaatregelen vectorbestrijding). Dit noemt het Bureau risicobeoordeling van de NVWA het geaccepteerde referentierisico. Het PAC heeft zich verdiept in een aantal extra te verwachten risico’s die de WHO/FAO/OIE omschrijven als ‘emerging zoönoses’. Hieronder wordt verstaan: I. Zoönosen die zich plotseling in veel grotere aantallen voordoen of meer gezondheidsschade veroorzaken dan gebruikelijk in bekend endemische gebieden (bijv. mutaties, antibioticumresistentie); II. Zoönosen die vanuit endemische gebieden verspreiden naar nietendemische gebieden of gebieden waar deze infecties sedert lang niet meer voorkwamen (bijv. klimaatverandering, transport van dieren en dierlijke producten). De thans voorliggende inventarisatielijst is vooralsnog beoordeeld op emerging zoönosen voor zover die nu niet voorkomen in Nederland (zie Tabel 2). In een uitgebreide literatuurstudie uit 2007 is ten behoeve van de toenmalige Directie Voedselkwaliteit en Diergezondheid (LNV) een inventarisatie gemaakt van ooit beschreven voorkomende zoönosen bij dieren genoemd in de toen gebruikte positieflijst. In 2014 heeft het Buro risicobeoordeling van de NVWA ten behoeve van de thans voorliggende vraag van EZ ook een voorlopige inventarisatie opgesteld. Duidelijk is dat het om veel (50-100) bekende zoönosen gaat die ook al in Nederland voorkomen. Niet bekend is in hoeverre betrokken diersoorten alle geïnfecteerd zijn (onwaarschijnlijk) en of er verschillen bestaan in ziekmakend vermogen (virulentie) vergeleken met de situatie in Nederlandse huisdierpopulaties. Vooralsnog bestaan daarvoor weinig aanwijzingen. De hamvraag bij deze bekende en ook endemisch voorkomende zoönosen is in hoeverre de risicobeheersingsmaatregelen die in gedomesticeerde Nederlandse dierpopulaties worden gehanteerd (zie referentiesituatie hierboven) ook van
2
niet zijnde overdracht door consumptie = voedselveiligheid
-6-
toepassing zijn op niet-gedomesticeerde, vaak mensenschuwe of slecht hanteerbare ingevoerde exoten mogelijk is. Daar staat tegenover dat bij deze dieren het directe mens-dier contact ook veel minder zal zijn (blootstelling) Tabel 2: Emerging zoönosen beschreven bij niet Nederland voorkomende nietgedomesticeerde diersoorten die mogelijk als huisdier (gezelschapsdier, hobbydier) worden geïmporteerd (huidige gebruikte positieflijst). Verwekkers Emerging zoönosen Bacteriën Brucella spp Burkholderia mallei Corynebacterium pseudotuberculosis Mycobacterium tuberculosis complex Yersinia pestis Parasieten Baylisascaris spp Virussen Avian influenzavirus (pathogenic strains) Crimean congo hemorraghic fever virus Eastern, Western en Venezuelan equine encephalitis virus (EEV, WEEV, VEEV) Ebola hemorraghic fever Hendra virus (morbili virus) Lassa fever virus Marburg virus Monkey pox virus Nipah virus Phlebovirus Rabies Rift valley virus SARS en Sarslike (bijv. MER) coronavirus South American hemorraghic fever (arenavirus) Tick born encephalitis virus West nile virus Voor emerging zoönosen geldt de waarschuwing van het Buro dat in het wild gevangen dieren een veel groter risico met zich meebrengen dan exoten afkomstig uit langduriger reproductie in gevangenschap. De tweede waarschuwing is voor nog onbekende nieuwe zoönosen die zich voordoen bij wild life-mens contacten (al dan niet via gedomesticeerde huisdieren) met ernstige gezondheidsgevolgen voor de mens. Meer dan 60% van de nieuw beschreven zoönosen in de afgelopen 30 jaar is afkomstig uit wild life. We kunnen ons slechts uitspreken over de thans bekende en in de literatuur beschreven emerging zoönosen die niet in Nederland voorkomen. Bij import moet streng worden gecontroleerd op infectieziekten waar internationale afspraken (OIE) over bestaan om verspreiding te voorkomen en wanneer nodig bestrijding ter hand te nemen. In het rapport van het Buro wordt bijvoorbeeld bij besmettelijke dierziekten (en zoönosen) de voorgeschreven euthanasie aanbevolen (bijv. Brucella spp, Mycobacterium tuberculose complex). Garanties bij de import/aanlevering door middel van erkende gezondheidscertificatie, adequate behandeling en/of vaccinaties vóór import om insleep van zoönosen te voorkomen moeten worden verzekerd. Bij twijfel volgt inbeslagname en quarantaine gevolgd door uitgebreid klinisch en laboratoriumonderzoek op kosten van de importeur/handelaar. Niet al deze infecties worden direct door contact met de dieren overgebracht. Indien sprake is van transmissie door vectoren (vlooien, luizen, teken, muggen, vliegen, meeltorren enzovoorts) moet onderzocht worden of de geschikte vectoren in Nederland al of niet aanwezig zijn.
-7-
Concluderend, het is duidelijk dat risicobeheersing voor zoönosen geldt voor alle ingevoerde exoten, ongeacht of zij om redenen van dierenwelzijn, huisvestingseisen en mogelijkheden voor andere gezondheidsschade aan eigenaren of derden (letselschade) ingedeeld worden in de categorie a, b of c. Op termijn zal bij de informatie over de betrokken diersoorten apart vermeld kunnen worden met welke zoönosen de dierhouder rekening moet houden en hoe daarmee om te gaan. Zo nodig kunnen soortspecifieke beheersingsmaatregelen onderdeel uitmaken van de houderijvoorschriften. In de tot nu toe behandelde diersoorten is géén sprake geweest van onaanvaardbare zoönosen die tot plaatsing op lijst C zouden leiden. Hierbij verwacht de PAC EZ een passend advies te hebben gegeven van voldoende kwaliteit. Utrecht, 12 januari 2015 Prof. dr. L.J. Hellebrekers Voorzitter Positieflijst Adviescommissie
-8-