DE OVERVAL OP HET PAKHUIS
een avontuurlijk stuk voor jeugd vanaf 10 jaar. Het verhaal speelt in de zestiende eeuw. In de tijd waarin de wederdopers de strijd aanboden tegen Spaanse onderdrukking en uitbuiting door een opkomende burgerlijke klasse.
Gemaakt in het seizoen 1976 -1977 door medewerkers van TONEELWERKGROEP PROLOOG.
Alles uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, maar dan wel NA schriftelijke toestemming van de "Auteursvereniging Proloog", Willemstraat 72, Eindhoven. Deze bepalingen gelden niet voor intern gebruik op scholen of in instituten waar dit programma is gespeeld.
2
Het stuk speelt zich af op een iets verhoogde vloer, waarvan de middelste cirkel draaien kan. Een draaischijf dus. Midden op de draaischijf is een vaste bok gemonteerd waarop verschillende decorstukken kunnen worden aangebracht die een aanwijzing geven omtrent de plaats waar de verschillende scènes zich afspelen. Opzij van het podium zit de toneel-technicus Peer die door aan een dik touw te trekken de draaischijf kan laten draaien zodat iedere keer een andere kant van de bok naar de zaal draait. Op deze manier kan de overgang van de ene naar de andere scène soepel en snel verlopen. Op de achtergrond hangt een doek, waarop het silhouet van een middeleeuwse stad te zien is.
3
Peer de Draaier: Goeiemiddag allemaal, goeiemiddag. Wij gaan een stuk voor jullie spelen vanmiddag en dat heet "De overval op het pakhuis". Het is een stukje geschiedenis van de Nederlanden. België-, hoorde er toen ook nog bij. Vijftien honderd en dertig, in die tijd speelt het stuk zich af. In de vijftiende eeuw dus. Wat? O, verdomme, daar zit ik weer fout, de zestiende eeuw bedoel ik. Daar heb ik het nou nog steeds moeilijk mee, hebben jullie dat ook op school? Goed, vijftien honderd dertig, dus de zestiende eeuw. Mij noemen ze de draaier, let op dan zal ik jullie eens laten zien hoe dit werkt.
________________________________________________________ SCÈNE 1 Peer draait de draaischijf. Tegen een mooi donkerrood achtergrondje staat een fraai uitgedoste figuur, die koning Karel V voorstelt. Er klinkt hoofse muziek uit die tijd. Peer:
Ja, dat is ie. Koning Karel de Vijfde van Spanje en van de Nederlanden. Die koning had ons land laten bezetten. Dat deed hij natuurlijk niet zelf, dat liet hij doen door zijn soldaten: Spaanse soldaten. Een spaanse soldaat met helm en hellebaard gaat naast de koning staan. Peer:
Dat is er één. Die koning had nooit genoeg. Niet genoeg land, niet genoeg onderdanen, niet genoeg macht, niet genoeg rijkdommen. En daar had hij een truc voor. En dat was: oorlog voeren. Maar oorlog voeren kost geld en dat geld liet hij weghalen bij de mensen. Of je rijk was of arm, iedereen moest betalen. Maar voor de arme mensen was dat natuurlijk het ergste. Als die niet konden betalen liet hij gewoon iets anders wegnemen. Maar gauw wegdraaien, die mannen.
________________________________________________________ SCÈNE 2 De draaischijf draait een hele ronde. Nu staat tegen het rode achtergrondje een zeer rijk aangeklede bisschop. Er klinkt Gregoriaanse muziek. Peer:
Wat een verschijning, hè? Dat is de bisschop. De kerk in die tijd was ook op de hand van de Spaanse bezetters en daar profiteerden ze erg mooi van mee. Het is hem wel aan te zien. En dan maar praten over godsvrucht en naastenliefde. Nou, ik ga m'n eigen klok maar 's luiden.
4
________________________________________________________ SCÈNE 3 Peer draait opnieuw de draaischijf een hele slag rond. Nu verschijnt er een koopman. Er klinkt vrolijke middeleeuwse muziek. Peer: Dat is nu een koopman uit die tijd. Die koopmannen verdienden goed geld. Niet alleen met kopen en verkopen, nee, er waren er ook bij die bezaten weefgetouwen en daar lieten ze mensen voor zich op werken. En die mensen kregen daar maar weinig geld voor. Luister. We gaan zo meteen echt beginnen. En we gaan het nu niet meer hebben over koningen, bisschoppen of kooplieden, we gaan het nu hebben over de gewone mensen uit die tijd. Peer draait.
________________________________________________________ SCÈNE 4 Een armoedige kamer. Twee deuren in de achterwand van de bedstee en een kast zijn zichtbaar. Een weefgetouw en 2 krukjes. Vader, Moeder en Maartje zijn aan het weven. Ze zijn al een tijd bezig, Maartje is moe. Ze valt tussen twee bewegingen door in slaap. Vader: Maartje, non de dju. Maartje wordt wakker, ze weven verder. Vader zingt: Daar zitten we nou op ons getouw bleek van de honger en blauw van de kou we weven al dit, we weven al dat we weven de hemden voor andermans gat
5
Alle drie:
Fijn of grof, weven doen we toch van je roele met de spoele van je tak, tik, tak van je roele met de spoele van je tak, tik, tak Vader: Kom Maartje nog even volhouden. De stof is bijna af. Moeder: Het is ook zwaar werk voor een kind. We zijn al vanaf 7 uur vanmorgen bezig. Vader zingt: De zakken waar het graan in gaat die weven wij, maar zonder baat al is er graan in overvloed wij lijden honger en tegenspoed Alle drie: Zingen het refrein. Vader: Het moet af. De koopvrouw komt het dadelijk halen. Moeder: Zij komt met geld om eten te kopen. Maartje: Eten we pannekoeken, moeder? Moeder: Misschien. Vader zingt: De koopman die maakt goede sier van alles wat wij weven hier
6
Alle drie:
en het weinige dat we krijgen betaald wordt als belasting weggehaald. Zingen het refrein.
Het stuk laken is af. Vader staat op. Vader: Zo, het is klaar. Maartje ga eens opzij. Koopvrouw Frederike komt binnen. Ze heeft een mooie jurk aan. Mevr. Fred.: Dag mensen, is het laken klaar? Moeder: Het is af, kijkt U maar. Vader: Het is goed werk. Mevr. Fred.: Breng het vanavond maar bij me langs. Mag ik even gaan zitten. Vader: Maartje! Hij pakt haar krukje, zet het neer voor Mevr. Fred. Zij gaat zitten. Mevr. Fred.: Hier is uw geld (houdt het vast) het is niet veel, ik weet het, voor zoveel werk. Maar mensen we leven in beroerde tijden. Het gaat niet goed. Onze koning voert maar oorlogen. En waar is dat voor nodig? Mensen sterven, je kweekt vijanden, en je kan geen handel meer drijven. De havens worden gesloten, zodat de wolschepen uit Engeland niet meer kunnen varen. Vader: Krijgen we geen wol meer? Moeder: Bedoelt U dat we geen werk meer hebben? Mevr. Fred.: Beste mensen. We hebben het allemaal moeilijk. (Zijgeeft het geld aan vader.) De huur van het weefgetouw van de komende maand heb ik er afgetrokken: Moeder: Huur van het weefgetouw? Maar als we geen wol hebben kunnen we niet werken. Mevr. Fred.: Ja het is erg, we hebben het allemaal moeilijk. Dag mensen. (Ze gaat weg.) Moeder: Twee gulden, voor twee weken hard werken. (Ze telt het geld dat haar man in zijn open hand houdt.) 8 stuiver eraf voor de huur van het weefgetouw. Deze 4 stuiver voor de huishuur. En de rest om van te eten. En wie weet hoelang we er mee moeten doen. Dat worden geen pannekoeken vanavond, Maartje. We moeten maar een zakje meel kopen dan is er tenminste brood vanavond. Maartje: Laat mij maar gaan. moeder. Moeder: Ga maar. Hier is een stuiver. Dat moet genoeg zijn voor dit zakje vol. (Ze geeft Maartje een meelzakje mee.)
7
Peer de draaier:
Ja, en dan zeggen ze nog dat het de mensen der eigen schuld is als ze geen werk hebben. Maar wat moet je dan. Geen wol, dat weefgetouw is niet eens van hen. Bij ons in de straat is er ook een werkeloos en daar zitten ze altijd op te schelden dat hij profiteert van de w.w. Alsof hij het voor zijn lol doet. (Aanstalten draaien.) Dat bedrijf, daar had hij twintig jaar gewerkt, toen werd het gesloten.
________________________________________________________ SCÈNE 5 De markt. Er staat een kraampje waar je voor een cent ballen kan gooien naar 3 houten poppen. De poppen stellen voor: een koning, een bisschop en een soldaat. Griet en Klaas zijn bezig met de kraam. Griet is poppenspeelster en haar man Klaas is muzikant. Griet:
Mensen, mensen, kom naar de tent van Griet en Klaas! Want hier ben je je eigen baas. Gooi met ballen naar de koning, of naar de bisschop, die zuiplap, of naar de Spaanse soldaat die ons nooit met vrede laat. Kom mensen, dat kost geen gulden, maar één cent. Een aantal mensen waaronder Maartje komen aanlopen en kijken. Een man: Een cent? Ik heb geen cent. Een Spaanse soldaat komt op en hangt een plakkaat op aan de muur. Hij grijnst naar de mensen die bang en vijandig naar hem kijken, hij maakt een gebaar van betalen. Hilde: Griet: (leest)
Hilde: Klaas: Griet: Hilde: Griet: Klaas zingt:
Wie kan dat lezen? De tijden zijn slecht.' Het land moet verdedigd worden tegen barbaarse aanvallers. Dat kost geld. Uw koning Karel V heeft daarom beslist dat de belasting moet worden verhoogd. Iedere handwerksman, burger of boer zal één gulden moeten betalen. Ongehoorzaamheid wordt gestraft met gevangenneming tot doodstraf. Nog meer belasting betalen? Voor wiens verdediging? Ik moet geen Spaanse soldaten die mij verdedigen. Dat is geen verdedigen, dat is uitzuigen. Ik verdom het ook, ik heb geen geld, ik heb niet eens te eten. (Ze gooit een bal tegen het plakkaat.) Hier - beproef hier je krachten - gooi hier ballen voor een halve cent. (Een man gooit naar de poppen.) Zie je die koning met zijn kroon die heeft een kop, da's niet gewoon van 't vreten is die kop zo rond dus geef die kop het volle pond
8
Omstanders:
Een twee daar gaat de bal En dan valt de koning op zijn kont. (De laatste regel 3x herhalen.)
Als de poppen geraakt worden vallen ze naar achter en worden door Griet weer overeind gezet. Griet: Wie doet er mee? Hilde: Geef mij maar. (Onder het volgende couplet gooit ze.) Klaas: Zie je die bisschop in zijn pij z'n kraag van bont, z'n hoed van zij van 't drinken is zijn neus zo rood dus geef die neus een flinke stoot. Omstanders: Een twee daar gaat de bal Dan valt ie met een rotklap dood Een twee daar gaat de bal Dan valt ie met een rotklap dood. Griet: Wie wil er nou? Hilde: Nou jij Matthijs, en beter dan ik. Klaas: Zie die soldaat hier met z’n helm we pakken hem, die Spaanse schelm we zijn hem hier allang spuugzat kom mensen gooi hem op z’n gat Een twee daar gaat die bal we jagen ze allemaal uit de stad. (Iedereen zingt enthousiast mee.) Een twee daar gaat die bal We jagen ze allemaal uit de stad (3 maal)
9
Onder de laatste regel komt de Spaanse soldaat op, iedereen zwijgt, behalve Maartje die met haar rug naar de soldaat dapper doorzingt totdat de soldaat haar met zijn hellebaard in de bil prikt. Ze stopt verschrikt, even is er een gespannen stilte. Griet:
(in dezelfde maat als het liedje) We vinden jou een lieve schat. Klaas: (en de anderen vallen in) We vinden jou een lieve schat. Griet: Kom man, beproef je krachten. Laat zien dat je een sterke soldaat bent. Gooi deze ballen. Voor één cent maar. Soldaat: (lacht) Schat! De poppen in de kraam zijn nu veranderd in konijnen. Een man: Gooi jij maar op 't konijn, da's fijn. Gooi jij maar op 't konijn, da's fijn. Soldaat: Konechos. De soldaat gooit, er hangt een worst aan zijn riem. Griet: Vooruit man, is dat gooien, raak, prachtig, nog eens, voor een halfje maar. Griet: (met een knipoog naar Maartje) Wil jij ook eens gooien. Maartje: Griet: Maartje: Griet:
Ja, maar dan moet je dit even vasthouden. Meel, 't is ook niet veel hè, voor een stuiver. Met hoeveel zijn jullie thuis? Vader, moeder, en 5 kinderen. We hadden ook nog een broertje van 3 maanden, maar die is vorige week gestorven. Zie je die worst?
De soldaat heeft raak gegooid. Griet: Geweldig, jij bent een sterke soldaat. Terwijl ze hem omhelst en op de rug klopt pakt ze haar mes en beduidt Maartje de worst af te snijden die de soldaat aan zijn riem heeft hangen. Maartje doet dat terwijl de omstanders ademloos toekijken. Griet: Jij moet een beloning van mij hebben, jij bent geweldig. De soldaat grinnikt tevreden, voelt zich een held en gaat af onder gelach van de omstanders. Soldaat: Adios. Griet: Ga maar gauw, straks komt ie misschien terug. Maartje: (kijkt naar de worst) Als ik tegen moeder zeg dat ik dit gestolen heb.
10
Griet: Maartje: (Ze gaat af.)
Zeg er maar bij dat het van een Spaanse soldaat was. Bedankt hè.
Peer de Draaier: 't Is wel lef hè, waar of niet? Zo met die poppen op de markt. (Begint te draaien - stopt) Ach, je kunt ook niet altijd zeggen wat je denkt. Mij broer die is ontslagen, omdat hij eens een keer tegen zijn baas precies zei waar het op stond. En ons Peggy die is een paar dagen van school geschorst omdat ze altijd lastige vragen stelt. _______________________________________________________________________ SCÈNE 6 De kamer bij Maartje thuis. Op het weefgetouw ligt een plank. Deze wordt nu gebruikt als tafel. Vader zit lusteloos op een krukje. Het moet duidelijk zijn dat hij niks om handen heeft. Moeder is bezig met een kannetje water, ze wil gaan bakken. Moeder: Vader: Moeder: Vader: Moeder: Vader:
Ga eens opzij. Ik heb iets nodig. Wat wil je? De gist. Zeg dat dan. (Pakt gist. kijkt in de lege kast.) Dat is hier ook geen vetpot. Zit daar toch niet zo de hele dag. Ga iets doen. Er is toch geen werk.
Moeder staat intussen helemaal klaar om het meel in ontvangst te nemen. Moeder: Waar blijft Maartje toch. Vader: Dat kind zit natuurlijk achter de jongens aan. Maartje komt bedremmeld binnen met een halfvol zakje meel in de hand. De worst houdt ze uit het zicht van vader en moeder. Moeder: Maartje: Moeder: Vader:
Ha. ben je daar eindelijk. Waar heb je de hele tijd gezeten? (Moeder ziet het beetje meel.) Waar is de rest?. De rest? Ja van dat meel. Ik heb je toch een stuiver mee gegeven. (Voor Maartje iets kan zeggen) Is dat nou toch boodschappen doen. Moeder kan hier toch niet van bakken. Ga terug en haal een zak meel net als anders. (Maartje aarzelt.) Nou!
11
Maartje: Vader: Maartje: Vader: Moeder: Vader:
Ik kreeg niet meer van de koopman. Dat maak je mij niet wijs. Er was niet meer graan zei de koopman. Alles is duurder geworden. Wil je zeggen dat je dit nog maar kunt krijgen voor een stuiver? (Hij zet het zakje met een klap op tafel.) Laat haar maar, ze kan het ook niet helpen. Kom maar Maartje we doen het er maar mee. Je hebt je mooi laten bedonderen door die koopman.
Vader ziet nu op tafel de worst die Maartje daar ongemerkt heeft neergelegd. Hij geloofd zijn ogen niet. Vader: Moeder: Maartje: Moeder: Maartje: Vader: Moeder: Maartje: Moeder:
Hebben wij een worst? Een worst? (Schijnheilig) Een worst? Maartje, heb jij die gestolen? Van een Spaanse soldaat. Wat ben jij toch een snotjong. (Hij snijdt een paar plakken af en deelt rond.) Heeft iemand je gezien? Alleen Griet. Je moet oppassen. Ze hebben je zo te pakken. (Met de mond vol) Ik zou het maar wel gaan biechten.
Achter horen we de Spaanse soldaat vloeken en stommelen. Vader gaat even kijken. Vader:
Daar is de Spaanse soldaat. Hij komt voor jou. Weg, de bedstee in.
Vader tilt Maartje snel in de bedstee. Moeder gooit de worst en haar beurs er bij en de deur gaat dicht. Soldaat: Vader: Soldaat: Vader:
Goelden. Wat? Goelden, belasting. Ik heb geen geld.
Soldaat kijkt in de kast, vindt niets. Moeders schortzak is leeg, hij wordt boos. Soldaat: (wijst op het weefgetouw) Verkopen. Vader: Is niet van mij. Is van de koopvrouw.
12
De soldaat rukt nu de deur van de bedstee open. Maartje heeft een doek om haar wang gebonden en doet of ze heel ziek is van de kiespijn. De soldaat herkent haar niet. Hij zoekt verder en vindt de beurs van moeder. De beurs is leeg. De soldaat is woedend. Hij pakt het zakje meel van tafel en verdwijnt. Vader en Moeder begrijpen er niets van waar is het pas verdiende geld uit de beurs gebleven? Triomfantelijk haalt Maartje de glimmende gulden uit haar mond. Peer de Draaier: Mooie belasting, ze moeten gewoon zelf de Spaanse soldaten betalen en die worden gebruikt om ze d'r onder te houden. Een neef van mij, die is beroeps in het leger, onderofficier, ja, die komt gelukkig alleen maar zo af en toe met verjaardagen, maar die zegt ook altijd dat er meer geld moet komen voor het leger. Nou, dat vraag ik me toch af. _______________________________________________________________________ SCÈNE 7 Kamer van de pastoor. Er hangt een Mariabeeldje. Er naast een belletje. Maartje komt op, ziet de stoel van de pastoor leeg en belt. De pater komt op met een kippepoot in de hand waarvan hij eet. Pater: Maartje: Pater:
Maartje: Pater: Maartje:
Verdomme, kan een mens nou nooit eens rustig eten. Zo, Maartje, wat moet je? Is er iets met je zieke broertje? Nee, ja... uh, we hebben hem vorige week begraven. Ach ja, 't is waar. Het leven is hard, mijn kind. God roept de onschuldigen het eerst tot zich. De mis moet nog betaald. Troost je. Je broertje is nu in de hemel, en thuis is er een mondje minder aan tafel nietwaar? Ja, eerwaarde. Maar ik kom voor iets anders, eerwaarde. Zo, nou vlug dan, want ik heb het druk. Ik.....ik....ik kom wat opbiechten. (Maartje kijkt hongerig naar het kippepootje.)
Pater:
Dat is braaf mijn kind, vertel het maar. Je weet: het bekennen van een zonde is al een halve boetedoening, (leunt achterover in zijn stoel, ogen gesloten, klaar voor de biecht)
Maartje: Pater: Maartje: Pater: Maartje:
Ik....ik....ik ben.... Zo, ben je te laat thuis gekomen? Nee, eerwaarde. Ben je onaardig geweest tegen je moeder? Nee. (neemt de moed in 2 handen) Gisteren was ik op de markt.
13
Pater:
Op de markt! Wat deed jij op de markt? Wat heb je daar te zoeken? (pakt haar bij het oor) Vertel op! Al die onchristelijke mensen die daar tegenwoordig rondlopen. Dat artiesten volk die de mensen in verwarring brengen met hun opruiende verhalen. Ketters zijn het, wederdopers die Gods oordeel naar hun hand zetten. En jij bent daar geweest? Maartje: Au, nee, ja, heel even maar, eerwaarde. Pater: Als je maar je weet dat God straft wie hem beledigd. Maartje: We hebben thuis zo'n honger. Pater: Ja, mijn kind, het zijn moeilijke tijden. God zal het jullie lonen in de hemel. Maartje: Ik had bijna geen meel gekregen voor het geld wat moeder me meegegeven had. En toen dacht ik: kan toch niet met zo'n beetje meel thuiskomen. Pater: Ja, ik weet het moeilijke tijden, God zal het jullie lonen. Maartje: En toen heb ik een worst gestolen van een Spaans soldaat. Pater: Ja, ja, moeilijke tijden.-.. Wat! Gestolen? Maartje, wat zegt het vijfde gebod van God? Juist! Gij zult niet stelen. Pater: Geef op, die worst. Maartje: Dat kan niet meer, eerwaarde. We hebben hem al opgegeten. Pater: De duivel heeft zich wis en waarachtig in je verstopt. Eruit, voorwaar, eruit. (Maartje loopt naar de deur) Nee, jij niet, uilskuiken, satan. Mijn God in wat voor ketterse tijden leven wij. Zelfs mijn woorden worden niet meer verstaan. Maartje, jij hebt gezondigd tot het uiterste, want jij begeert andermans goed. Maartje: Maar als we niet eten gaan we dood. Pater: God heeft arm en rijk geschapen, dus van de honger sterven is zaligmakender dan stelen. En stelen is en blijft een doodzonde. Waarvoor je tien jaar zal branden in het eeuwige vuur van de hel. Tien jaar zullen de duivels je roosteren, stel je dat toch eens voor. Maar je kunt aan deze verschrikkelijke toestand ontkomen door je straf af te kopen. Twee stuivers slechts voor onze heilige moeder de kerk. Maartje: Twee stuivers? Pater: Twee stuivers, vertel het maar aan je vader. Laat ons nu nog zingen uit het kerkelijk liedboek: Heb dank o Heer voor Uw milde gaven. Pater en Maartje zingen samen: Heb dank o Heer voor Uw milde gaven. Gij zijt goed voor al Uw kinderen. (de pater sukkelt in slaap; Maartje ziet dat de pater slaapt, voorzichtig pakt ze het neergelegde kippeboutje, terwijl ze behoedzaam verder zingt) Wij loven en wij danken U. (Maartje gaat weg, de pater zingt slaperig verder) (Hij wordt wakker)
14
Pater:
Wij loven en wij danken U....Maartje! (de pater merkt dat Maartje is weg gegaan, hij wil verder eten van zijn boutje, hij vindt het niet meer) Pater: We beleven goddeloze tijden. _______________________________________________________________________ SCÈNE 8 De markt. De kraam van Griet en Klaas is nu een poppenkast. Er hangt een achterdoekje met hetzelfde silhouet als achter het grote decor. Griet:
Mensen, mensen. Kom kijken, kom luisteren, bij Klaas en Griet, Hier kun je wat leren en het is voor niet.
Maartje komt op, zij ziet Hannes die voor bij de kraam zit te kijken. Achter Maartje • komen Hilde en Matthijs ook de markt op. Maartje: Hé Hannes, wat doe jij hier? Hannes: Het poppenspel gaat zo beginnen. Maartje: Kijk es, met de groeten van de pater. (ze geeft hem wat er over is van het boutje) Hannes: Maartje: Hannes: Maartje:
Hannes: Maartje:
Hannes:
Maartje: Hannes: Maartje:
De pater? Gekregen? Weet je wat ie zei? God heeft arm en rijk geschapen dus van honger sterven is zaligmakender dan stelen. Volgens mij komt ie zelf in de hel. Jij altijd, met je jatten. Hij is Hannes en wat ie kan is vechten als een beer En lopen als een wezel Als ze wisten van zijn listen noemde iedereen hem zeker: Hannes ezel ik ben een slungel ik ben een lange sladood Hij is een grote sladood hij lapt de Spanjaard een poot. Ik ben Hannes en wat ik kan is Stelen als een raaf en pesten als de beste als hij gapt
15
Samen: Hannes: Maartje: Griet:
Wordt ie betrapt. Ga ik in de lik en zit ik in de neste Dat is wat ie verdient maar 't is mijn vriend. Ja beste mensen, we hebben allemaal honger, we gaan bijna dood. Zou het nou echt God zijn die ons dat gebood? Laat je niet beet nemen. Je kunt hier iets anders vernemen. Dames en Heren, appelen en peren, boeren en boerinnen, het spel gaat beginnen. Het spel van het koren. Dit is het koren, daar houden wij van (ze houdt de pop omhoog) daar kun je brood van bakken, en panne koeken om tegen je oren te plakken. Daar kun je ook lekker bier van brouwen, santé. Ja, dat alles kan je van mij maken. Ik ben het koren en luister naar wat mij is overkomen.
(In het liedje stelt Griet de 4 poppen voor die in het spel voorkomen. Het koren is een mooie meid met goudblonde haren, de twee kooplieden zijn hetzelfde gekleed als Mevrouw Frederike en als koopman Alexander. De vrouw uit het volk heeft dezelfde soort kleren aan als Moeder en Hilde.)
16
Pop Koren zingt Ach lieve mensen, hoort mij aan, ik ben het goud geel koren met schepen voer ik hier naar toe op ver weg ben ik geboren 'k wil worden brood of bier of koek zo hou ‘k menig mens in leven aan ieder die mij nodig heeft zou ik mij willen geven maar ‘k heb hier voet aan land gezet ze zeiden: goud geel koren we binden je in deze zak je vrijheid ben je verloren nu zit ik in dit duistere huis, iemand houdt me hier binnen ik wordt daar zo verdrietig van wat moet ik nu beginnen.
Pop Alexander zingt: Ik ben koopman Alexander alles voor mij en niks voor een ander dit is koopvrouw Frederike de dikste is hij maar de slimste ben ikke ik handel in graan, dit pakhuis is van mij, ik verdien een flinke duit want handel doen is vrij ik doe dat zo op mijn manier het koren houd ik gevangen hier.
17
Pop vrouw zingt: Ik ben een heel gewone vrouw je kent me wel en ik ken jou met onze handen verdienen we ons brood en als dat op is gaan we dood. (Ze klopt op de deur) Pop Alex: (Frederike kijkt toe van afstand) Wat wil je vrouw? Pop vrouw: Wat graan alsjeblieft voor een stuiver. Pop Alex.: Ik heb geen graan, het zijn moeilijke tijden, de schepen zijn niet aangekomen, het pakhuis is leeg. Pop vrouw: Niets aan te doen, gelukkig heb ik thuis nog een stukje brood. (Af) Pop Fred.: Je stond te liegen, je pakhuis ligt vol met graan. Pop Alex.: (lacht) Dat is de truc, wacht maar eens af. dan kun je wat leren. Koren: (achter de tralies) Al weken zit ik nu opgesloten, ik wil er uit, ik wil naar de mensen die honger hebben. Wie komt mij bevrijden. Maartje: Hé Hannes, de koopman heeft wel graan, hij zegt het zelf. Hannes: Het is toch maar een pop. Maartje: Kom mee, we gaan het proberen. (Ze gaan weg.) (Onderwijl zingt het koren zachtjes haar liedje) Pop vrouw: Hopelijk heeft de koopman nu graan gekregen. Pop Alex: O, ben jij het weer, wat kom je doen? Pop vrouw: Ik wil wat graan kopen, ons brood is op en mijn kinderen hebben honger.
18
Pop Alex.: Pop vrouw: Pop Fred.: Pop Alex.: Pop Vrouw: Pop Alex.:
Pop vrouw: Pop Alex.: Pop vrouw: Pop Alex.: Pop Fred.: Pop Alex.: Pop Fred.: Pop Koren: Pop vrouw: Pop koren: Pop vrouw: Pop koren: Pop vrouw:
Pop Alex.:
Het zijn moeilijke tijden, de schepen zijn nog steeds niet binnen gekomen. O, wat moet ik dan doen, wat zal ik mijn man en kinderen te eten moeten geven. (Ze wil weggaan) Ik snap er niets van. Is dat jouw manier van handel drijven. Je pakhuis is vol en je verkoopt niet eens wat. Wacht maar. Hé moedertje. Ja meester, riep u? Ik heb medelijden met u en uw kinderen, misschien als ik nog eens diep in mijn kelder kijk (duikt achter) kijk eens, dit heb ik nog. Het is mijn laatste graan. 2 stuivers. Maar verleden week kostte zo'n zakje nog maar 1 stuiver. Ja moedertje, graag of niet, als jullie liever honger hebben Nee, geef maar, het zijn zware tijden. Nou, wat zei ik? O, nou snap ik het. Wat ben jij slim zeg. Ja hè, ha, ha, ha, ha. Dat ga ik ook proberen met mijn wol. (Ze zijn weg) (door tralies) Hé moedertje. Wie roept daar? Hier, het koren, ik ben in het pakhuis. Moedertje help me, ik wil er uit. Meester Alexander houdt me hier al weken lang gevangen. Wat? Alexander? Maar hij zei toch..... (huilt) Help me toch, je ziet toch dat ik gevangen ben, help me ik wil naar de mensen toe, die honger hebben. Help me..... Wat een gemene leugenaar, 2 stuivers moest ik betalen voor dit beetje graan. Maar nu heb ik hem door. (klopt op de deur) Meester Alexander, je hebt gelogen, er is wel graan in je pakhuis, je bent een vuile woekeraar. Ik wil dit zakje vol met graan of anders vertel ik het aan alle mensen van de stad. Jij hebt wel een grote mond. Weg jij, je krijgt niets meer. Boem pats knal.
(Terwijl pop Alexander het vrouwtje slaat gaat hij door met schelden en dreigen, het vrouwtje jammert. Dan komen Maartje en Hannes terug die ook Au en O roepen en voelen aan hun hoofd en hun gat waar ze hardhandig zijn aangepakt.) Maartje: Hannes: Maartje:
We deden niks, we vroegen alleen wat graan. Ik dacht al wel dat hij niks zou geven. Maar daarom hoeft hij ons nog niet van de deur weg te trappen, de schoft.
19
Hannes: Pop Alex.:
Maartje: Pop Alex.: Maartje: Pop Alex.: Maartje: Hannes: Pop Alex.: Hannes: Maartje: Hannes:
Griet: Hannes: Griet: Hilde: Griet: Maartje: Griet: Hannes: Maartje: Hannes: Maartje: Hannes: Maartje: Hannes:
(tegen pop Alexander) Tegen ons kan je het halen en tegen een arm vrouwtje durf je, hè. Nou? (via Griet) Iedereen die denkt dat hij bij mij wat voor niks kan krijgen, stamp ik meteen andere gedachten in zijn kop. Als je wat nodig hebt kan je het kopen. Maar voor de prijs die ik er voor vraag. Maar we hebben geen geld. Ga er dan voor werken. We hebben gewerkt, heel hard. Maar wat we hebben verdiend is niet eens genoeg om meel te kopen voor een brood. Dat is niet mijn probleem. (driftig) Jawel, dat is wel. Waarom wil jij niets delen. Waarom wil jij alles voor jou alleen? Niks doe je. De hele dag loop je te pronken met je sjieke kleren en voor de rest zit je op je luie kont. Wat een ruwe taal, ik ben niet gewend met schooiertjes te praten. Ga weg of ik roep mijn vrienden. Pas maar op, anders roepen wij onze vrienden. En die zijn met veel meren. Hier, kijk me es aan? (hij stompt de pop recht in zijn gezicht, Maartje doet mee, de pop roept au, au, houd op enz. iedereen begint te lachen) Als het zo eenvoudig was, zou de honger snel opgelost zijn. Ik heb zo'n bult op m'n kop. Voelen? Van de koopman? Het spel was mooi, Griet. Jammer dat er zo weinig mensen waren. De mensen zijn bang. Ze willen liever niet meer gezien worden bij onze kraam, 't Wordt tijd dat we opbreken. Gaan jullie weg, Griet? Misschien. Zijn jullie bang? Waarom. Jullie zeggen toch alleen maar de waarheid. Denk je dat de koopman dat zo leuk vindt. Maar het is toch de schuld van de koopman dat alles zo duur is. Maar daar doe je toch niks aan. Later hè, dan neem ik een klein stukje grond, voor me zelf en dan ga ik dat zelf bebouwen, dan heb ik met niemand meer iets te maken. Ik was pas bij de smid. Die was bezig met zo'n nieuwe ploeg van ijzer. Die snijdt door de aarde als een mes. Met zo'n ploeg kun je vast veel meer land bebouwen als met de oude houten ploegen. Misschien maken ze later nog wel .eens een ploeg met twee • messen.
20
Maartje: Hannes: Maartje: Griet:
Hilde: Maartje: Hannes: Griet:
Maartje: Hilde:
Of met tien. Wie moet dat dan trekken? Tien paarden. Maar al dat land wat daarbuiten braak ligt, is allemaal van de rijke edellieden. En het enige wat die er mee doen is er zo af en toe eens wat op jagen voor de verstrooiing. En als je daar een voet op durft te zetten, dat schieten ze je er af als een konijn. Gewoon terug schieten. Jij denkt dat alles kan. Ben je die schop onder je kont van daarnet al vergeten? Nee natuurlijk helpt het niets als Maartje daar in haar eentje gaat staan schieten. Maar jullie zult zien, er komt een dag, dan is dat land van ons allemaal. Dan hoeft er niemand meer honger te hebben. Dan zullen we alles gelijk onder alle mensen verdelen. Ik heb nog steeds honger. Dag Griet. En bedankt hè, voor je mooie verhalen. (Hannes en Maartje gaan af) Ik stap ook maar eens op. Matthijs is vast al thuis. Ik zie je nog, Griet. Dag Klaas. (Af)
Peer de Draaier: Mooie verhalen, daar word je niet vet van, dat zei mijn vader ook altijd. Die is nou al een paar jaar dood, maar dat was een kerel. Peer, zie die altijd, Peer, als wij willen dat het voor ons beter wordt, dan zullen we er zelf voor moeten knokken. Die heeft in zijn leven heel wat stakingen meegedaan, (wil draaien) Hij had altijd ruzie met Louis, de verloofde van mijn zuster. Die zei, waar moeten we nou voor knokken, we hebben het toch goed. In dit land hoeft niemand meer honger te lijden. Iedereen kan worden wat hij wil. Mijn zuster is er nog mee getrouwd ook, met Louis. Hij praat wel anders nou, nu hij in de ww. zit, met al die prijsverhogingen.
________________________________________________________ SCÈNE 9 Kamer van koopman Alexander. Er is een schoorsteen waarin haardblokken liggen. Op de schoorsteenmantel staan 2 brandende kaarsen. Er staan twee stoelen. Naast de schoorsteen is een raam. Op straat achter het raam zien we Hannes en Maartje langs komen. Maartje blijft staan en gluurt naar binnen. Ze voelt dat het raam niet goed dicht zit, duwt en klimt over de vensterbank naar binnen. Maartje: Hannes:
Wat is het hier mooi. Maartje, wat doe je nou? Je kunt toch niet zomaar haar binnen gaan in het huis van de koopman.
21
Maartje:
(zingt) Ik ben koopman Alexander, alles voor mij en niks voor een ander.
Langs het raam komen nu Koopman Alexander en Koopvrouw Frederike. Terwijl ze voorbij lopen horen we hem schreeuwen: Alexander: Frederike: Alexander: Frederike: Alexander:
Het is toch niet te geloven, Frederike. Moet je nou toch zien, hier, m'n kop. Wat is er toch gebeurd? Dat tuig. Het is toch niet te geloven, moet je nou toch zien. Rustig, rustig. Ik zegje, ik ga niet meer op de markt staan met mijn graan. Dat gepeupel! Je strot zouden ze oversnijden voor een handje vol graan.
De kooplieden zijn nu van opzij weer opgekomen. De kinderen hebben zich haastig verstopt door in de schoorsteen te klimmen. Terwijl de kooplui binnen komen zien we nog net het been van Hannes naar boven klauteren. Gedurende het volgende gesprek zien we zo af en toe de ogen van Hannes en Maartje door een kier van het schuifluikje dat boven de schoorsteenmantel zit. Alexander: Karlijn: Alexander: Karlijn: Frederike: Alexander:
Karlijn: Alexander:
Frederike: Alexander:
Karlijn, Karlijn. De dienstmeid komt op. Ja Meester. Doeken en water. Zachte doeken. En vlug wat. Ja meester, (ze gaat weer af) En vertel me nou eens rustig wat er gebeurd is. Sta ik zoals elke morgen op de markt met mijn graanzakken. Staat er opeens een heel kluitje van dat gespuis rond mijn kraam en schreeuwt: "Jij schurkje vetmesten op onze kosten! We zullen je leren! Wacht maar, de tijd is nabij dat wij in mooie kleren zullen rondlopen" en ze beginnen aan mijn kleren te rukken en eentje slaat me zelfs op m'n kop. (die weer op is gekomen met een bakje water en lapjes) Gottogod, Meester. Dan roept een vrouw: "Laat die kerel toch lopen, laten we zijn graan meepikken." En in een, twee, drie is al mijn graan verdwenen, zonder dat ik mij kan verweren. Je prijzen zijn ook enorm gestegen in enkele dagen tijd. Kan ik het helpen, ik moet toch ook leven. Au, kan dat niet voorzichtiger. (Karlijn wast de wond)
22
Frederike:
Alexander: Karlijn: Alexander:
Karlijn: Frederike:
Alexander: Frederike:
Je hebt nog genoeg graan in voorraad in je pakhuizen. Je moet nu niet doen alsof je van honger zou omkomen als je je graan wat goedkoper zou verkopen. Ik moet toch aan de toekomst denken. Vorige keer heb ik in 5 maanden geen graan gekregen. Stil zitten, meester. Dan ben ik toch hier (hij wijst op z'n voorhoofd) als ik m'n graan zou weggeven voor één stuiver als ik er drie voor zou kunnen krijgen. Je bent handelaar of je bent het niet. Jij betaalt je wevers ook ver onder de prijs. Als je nou niet stil zit..... Ja, natuurlijk. Ik zit ook met problemen. Met die Engelse wolschepen die niet varen. En de belasting die ik aan de Spanjaarden moet betalen. Uitgezogen word je. Maar ik loop als graanhandelaar toch het meeste gevaar. Dat is waar. Ik hoef niet bang te zijn dat ze mijn stoffen opvreten. En wat die weefgetouwen betreft: die kunnen ze ook moeilijk tussen hun boterham leggen, (ze lacht uitbundig)
(Maartje niest) Frederike:
Gezondheid, je moet je warmer aankleden in dit seizoen, collega. Zo'n jas uit pure Engelse wol kan ik je warm aanbevelen. Voor een vriendenprijsje? Alexander: Hoezo ik.... Ja, 't is hier fris. Geen wonder, Karlijn, waarom staat dat raam open. Jij doet net of 't zomer is. Karlijn: Ik meester.....ik heb dat raam niet opengezet! Alexander: Doe het toch maar dicht. (Karlijn gaat het raam dicht doen) Frederike: Zou je het haardvuur niet laten aanmaken, collega? Karlijn: (op weg naar de haard) Zal ik, meester? Alexander: Nee straks. Eerst m'n hoofd. Zeg Frederike, heb jij wel eens van wederdopers gehoord? Frederike: Wederdopers? 0 dat stelletje dwazen. Ik zou zo zeggen: Laten ze elkaar maar dopen als ze dat zo graag willen. Laat ze maar dromen over Gods rijk op aarde, Wij weten toch wel beter. (Maartje niest) Alexander: Je hebt het echt te pakken. Meid, het vuur. (Karlijn is bezig een verband om het hoofd van Alexander te leggen en blijft rustig doorgaan.) Alexander: Maar de ideeën die ze onder het volk verspreiden, die zijn gevaarlijk. Ze hitsen de mensen tegen ons op. Ik heb het aan den lijve gevoeld. Au! Frederike: Meid, het vuur.
23
(Karlijn is nu klaar met het verband. Ze spoelt rustig het lapje uit. Van de kinderen hebben we gemerkt dat ze behoorlijk in de rats hebben gezeten. Ze hebben elkaar tekens zitten geven waarvan we nu het resultaat zien. Uit de schoorsteen loopt een straal lichtgeel water zacht klaterend op de houtblokken. Gelukkig hebben de mensen in de kamer niets in de gaten. Als Karlijn klaar is met spoelen gaat ze naar de schoorsteen om met de kaars het vuur aan te steken.) Karlijn: Alexander:
Frederike: Alexander:
Frederike: Alexander:
Frederike: Alexander:
Frederike: Alexander: Frederike: Alexander:
Frederike: Alexander: Frederike: Alexander: Frederike: Alexander:
He, het hout is kletsnat. Dat krijg ik zo niet aan. Ga dan droog hout halen. (Karlijn gaat af) Frederike, zie jij dan niet wat die wederdopers bedoelen met Gods rijk op aarde? Volgens mij zie jij het allemaal veel te somber. Laat die mensen toch praten. Ze doen er toch niemand kwaad mee. Luister nou toch! Ze willen alle eigendommen afschaffen en alle goederen gelijk verdelen. Ze willen jouw wollen stoffen om zelf warme kleren te hebben. Ze willen jouw huizen verdelen onder de daklozen. Ze willen jouw weefgetouwen voor zichzelf. En ze willen mijn graan Waarom zouden ze dat willen? Dat is nou precies wat zij bedoelen met Gods rijk op aarde. Ze willen niet meer wachten tot ze dood zijn om het goed te hebben in de hemel. Ze willen het nu. Als het zo zit.....Hoe weet je dat? (tot Karlijn die is binnen gekomen met droge houtblokken die ze nu in de schoorsteen legt): Ja Karlijn, het is wel goed zo, ga nu maar. (Karlijn gaat weg) Ik heb zo mijn spionnen. Je bent het dus met me eens dat we iets moeten doen tegen die oproerkraaiers. Je hebt gelijk. Maar hoe kun je zoiets tegen gaan. Tegengaan, tegengaan Uitroeien. Als mijn plan slaagt hangen ze morgen allemaal aan de galg. Wat is jouw plan dan? Ik ben te weten gekomen dat ze vanavond in het bos één of andere bijeenkomst hebben. Ze geven de weg naar de plek waar ze bijeenkomen aan door witte tekens. Wat wil je dan? Erop af? Nee natuurlijk niet, ik niet. Maar je weet dat de Spanjaarden ook fel op die ketters zijn. Wat? Wij samen met de Spanjaarden? We kunnen ze toch gebruiken, Frederike. Dat is waar. Als die ze te pakken krijgen..... Ik heb ze dan ook haarfijn 'uitgelegd, hoe ze ze te pakken kunnen krijgen. En ze hebben me gezworen dat ze er op af zouden gaan.
24
Frederike: Alexander:
En wij blijven buiten schot. Goed plan, Alexander, goed plan. Drie belangrijke mensen van hen kennen we. Een is een zekere Matthijs. En er is een man met een baard en een bruine muts en de derde is een vrouw met een bruine rok en een blauw jak. Ook dat heb ik doorgegeven aan de Spanjaarden. Frederike: Je hebt goeie bronnen, Alexander, m’n kompliment. Alexander: Als ze die te pakken krijgen. Die zijn het ergst. Die ruien de hele stad op. (hij windt zich op) Het moet maar eens uit zijn. Tuig. Van mijn graan moeten ze afblijven. Dieven zijn het, dieven. Frederike: Alexander, het stinkt hier zo. Alexander: Dat is die verrekte kat van mijn vrouw weer. Kom mee naar hiernaast, daar is het ook warmer, (ze gaan af) Hannes en Maartje klimmen uit de schoorsteen. Hannes maakt meteen dat hij weg komt, klimt het raam uit. Maartje aarzelt, loopt terug en duikt nog eens in de schoorsteen. Hannes: Maartje, kom nou. Maartje komt tevoorschijn met een gerookte ham die ze snel aan Hannes geeft en klimt ook uit het raam. Ze lopen achterom en komen om het huis weer naar voren. Ze zijn op straat. Hannes: Maartje: Hannes: Maartje: Hannes: Maartje:
Ik zat wel even in m'n piepzak. Ja, dat heb ik gemerkt. Wat dan? (giechelend) Dat piesen. Dat deed ik expres. Geef me eens een stukje ham. (Hannes snijdt een plak van de ham) Heb jij gehoord wat die Alexander allemaal zei? Hannes: (etend) Iets over een bijeenkomst van wederdopers in het bos. En één van hen heet Matthijs. Maartje: En er is er ook één die is te herkennen aan z'n baard. Hannes: En de vrouw heeft een bruine rok aan en een blauw jak. De kinderen kijken elkaar geschrokken aan. Hannes: Ik moet naar huis. Het begint al donker te worden. Maartje: (aarzelend) Ja, ik krijg ook op m'n donder als ik te laat thuis kom. Hannes: En ik moet nog een boodschap doen. Maartje: Die worden gehangen! Hannes: Daar kunnen wij toch niks aan doen. Maartje: Ik ga naar het bos. (ze gaat weg) Hannes: Gaat ze nou naar het bos, met al die Spaanse soldaten? (hij gaat haar achterna)
25
_______________________________________________________________________ SCÈNE 10 Ergens in het bos. Hannes en Maartje komen op. Ze volgen het spoor van kleine witte lapjes op de grond. Maartje heeft er ook een paar in haar hand. Maartje:
Hier houden de tekens op. Hier moet het zijn.
Maartje verlegt tekens en loopt door terwijl ze lapjes neerlegt alsof de weg doorloopt, verder het bos in. Hannes: (half fluisterend) Maartje, Maartje, Maartje. Maartje rent op, trekt Hannes mee naar achter. Twee Spaanse soldaten komen zoekend op, ze volgen ook het spoor van de witte lapjes en verdwijnen weer het bos in. Maartje: We hebben ze gered, Klaas en Griet, we hebben ze gered. Hannes: Ssst. Maartje: Wat hebben ze dan verkeerd gedaan? Hannes: Het zijn ketters, wederdopers. Maartje: Misschien ben ik ook wel een ketter, mij hangen ze toch ook niet op. Hannes: Dat weet je niet. Kom we gaan terug, dadelijk is het donker, dan is de stadspoort dicht, dan komen we er niet eens meer in. Maartje: (aarzelt) We zullen eerst nog de tekens moeten terugleggen, anders lopen die wederdopers nog zo in de handen van de Spanjaarden. Hannes: (gaat zitten) Ik ga niet die kant op. Maartje aarzelt, gaat er dan bijzitten. Hannes: (ook omdat het zo stil is) Ze hebben predikers, die wederdopers, en die trekken rond, net zoals Klaas en Griet, En steeds meer mensen sluiten zich erbij aan. Maartje: Klaas en Griet dat zijn toch geen predikers. Wat willen ze dan precies. Hannes: Dat de mensen alles delen, als broeders. Maartje: Hé, broeder, had je nog wat te delen, (ze pakt naar zijn jasje) Hannes: Ik ben toch jou broeder niet. Maartje: Nee, gelukkig niet, zo'n schijtert. Hannes: Ssst, stil nou. Maartje: Hé, had je nog wat te delen? Maartje pakt Hannes beet, ze speelt kwasie dat ze hem van alles wil ontfutselen, ze stoeien, vallen om. Tot z'n schrik valt Hannes half over Maartje heen. Maartje heeft uitbundig plezier maar Hannes maakt dat hij uit de buurt komt. Verlegen zegt hij: Hannes: Ach jij begrijpt ook nergens wat van. Maartje: Nee, dat zal wel. (gaat nu de lapjes verleggen)
26
Hannes: Maartje: Hannes: Maartje:
(als ze terug is) Heb je nog Spanjaarden gezien. (knikt nee) Die zijn een flink eind weg. Nou is de stadspoort zeker dicht. (gaat weer zitten) Nou en. (korte stilte)
Alles delen. Wat willen die wederdopers nou eigenlijk? Wij hebben thuis nog eens ons gist. Nou, smakelijk. Hannes:
Daar gaat het niet om. Alles delen, ook de spullen van de koopman. Dat zei hij toch ook, en daarom werd hij zo bang. Hij zei, die wederdopers willen alle eigendommen afschaffen, en toen kreeg hij het benauwd, dat ze al zijn koren zouden afpakken en het gelijk verdelen onder alle mensen in de stad. Maartje: Ook de spullen van mevrouw Frederike? Hannes: Ja, die ook. Maartje: Haar ringen en haar handtasje en haar hoedje. Nee, dat hoef ik niet. Hannes: Nee, maar wol, haar schepen. Maartje: De weefgetouwen? Hannes: Maar dat lukt toch nooit, als de rijken willen hebben ze zo de Spanjaarden achter zich, dat zie je wel, daar kunnen wij toch nooit tegenop. Maartje: Op de markt hadden ze hem toch anders goed te pakken..... Daar waren Klaas en Griet ook bij..... Griet die kan wel mooi vertellen over later..... Hannes: Net of het dan allemaal beter wordt, beter..... (Maartje gaat liggen, haar hoofd op Hannes' been) Hannes: Ja, we kunnen nou toch niet meer terug naar de stad. Hé, Maartje, slaap je? Terwijl het langzaam donkerder wordt slaapt Hannes ook in. Dries, Klaas en Griet zacht op, lopen voor langs. Griet: Dries: Griet: Dries: Klaas: Griet:
Hier moet het zijn. Het klopt, ik herken de plaats. Goed werk van Matthijs. Daar moeten ze liggen. (gaat naar achter) Kijken jullie of het veilig is. (voor met Griet) Komen Matthijs en Hilde ook? Ja, maar ze komen wat later. Matthijs moet op onderzoek uit bij het pakhuis. Hij moest te weten komen hoeveel soldaten er zijn en wanneer de wacht wordt afgelost. (ze legt haar arm om zijn schouder) Klaasje zult zien dat het gaat lukken, onze overval op het pakhuis.
27
Dries: Hier zit iets, hier zijn ze de geweren. Klaas en Griet lopen naar achter, krijgen het pak van Dries. Griet: Goed zo, kunnen ze ons niets meer maken. Dries: We moeten ze nog wel de stad zien binnen te smokkelen. Griet: Is nu verder alles geregeld voor morgen? Dries: Nee nog niet alles. We weten nog niet met wat voor berichten Matthijs straks komt over de wachten bij het pakhuis. Daar moeten we op wachten. Klaas: Ze hebben niet veel geleden gelukkig. Griet: We zijn met honderd vijftig man. En er zijn veel mensen op onze hand. Je zult zien, iedereen doet mee. Dries merkt opeens de kinderen op die onderwijl wakker zijn geworden. Dries:
Wat moet dat!!
Griet:
We zijn verraden. (Dries grijpt Hannes en Maartje bij de kladden en trekt ze overeind.) Hannes en Maartje, wat doen jullie hier? De koopman. Ze wilden jullie hangen. Ze wisten van de witte tekens. En toen hebben wij de tekens verlegd. En toen zijn de soldaten met hun stomme kop die kant opgelopen.
Griet: Hannes: Maartje: Hannes: Maartje: Hannes:
28
Griet: Wisten de kooplui nog meer? Maartje: Alleen dat jullie hier samen zouden komen. Griet: Niks meer? De kinderen schudden nee. Iedereen haalt opgelucht adem. Dries: Wat zeiden die kooplui? (Iedereen zoekt een plekje en gaat zitten) Maartje: We waren bij Koopman Alexander naar binnen gegaan en toen kwamen ze er aan en toen hebben we ons verstopt in de schoorsteen. Hannes: En toen wilden ze het vuur aan maken. Maartje: En toen heeft hij het hout nat gepist. Griet: Hier, een stukje brood. (Ze geeft iedereen een stukje) Dries: We hebben nou maar een klein stukje, maar na morgen dan is er voor iedereen een heel brood. Maartje: He, broeder, alles delen. Een stukje ham zou er wel in gaan, hè? Een stukje ham zou er wel ingaan. Hannes: O ja, we hadden nog een ham meegenomen uit de schoorsteen. (hij deelt uit) Maartje: Gaan jullie echt morgen het pakhuis overvallen? Griet: (knikt) Maar mond dicht. Hannes: Zijn jullie dan niet bang voor de Spaanse soldaten. Klaas: Ja natuurlijk wel. Griet: Was jij niet bang Maartje toen je die worst gapte van die Spaanse soldaat. Maartje: Ikke wel. Hilde komt op links achter. Maartje: Hé. Griet: Hilde, wat is er. Dries: Waar is Matthijs. Hilde: Gepakt. Meegenomen door Spaanse soldaten. Hij liep ze recht in de armen. Ik kon niets doen. Dries: (pakt geweer) Waar zijn ze, we gaan ze achterna. Hilde: Laat maar, ze zijn de stad al binnen. Maartje: Wat gaan ze nou met hem doen? Er komt geen antwoord op deze vraag. Verslagen zoekt iedereen een plek om te zitten. De nacht verstrijkt. Langzaam wordt het licht. In de verte klinkt tromgeroffel. Iedereen luistert, het zijn de trommels die de exekutie van Matthijs begeleiden. Als de trommels stil zijn:
29
Maartje:
Gekken. Matthijs heeft niks gedaan. Als iedereen te eten krijgt dan krijgen zij toch ook. Je kunt toch iemand zomaar niet ophangen. Mijn broertje is ook dood, dat hebben zij ook gedaan. Wat kunnen wij daar dan tegen doen? Hannes: Gaan jullie nog door met de overval op het pakhuis? Hilde: Nou zeker. Dries: Dan moeten we opnieuw iemand hebben die gaat onderzoeken hoe het staat met de wachten bij het pakhuis. Het moet vanochtend gebeuren en zo onopvallend mogelijk. Hannes: Kunnen wij dat niet doen? Dries kijkt rond, de anderen reageren instemmend. Hilde: (zingt) Ze krijgen Matthijs niet klein wat die in zijn kop had, zat niet in zijn kont hij spéélde met vrachten van 200 pond hij was zo vriendelijk en groot nou is ie dood Hij sjouwde in een week tijd een heel graanschip leeg en toen ie aan z'n baas vroeg of ie centen kreeg zei die: ik heb mijn daalders in de handel gestoken voor ik je kan betalen moet ik eerst dat graan verkopen Toen werd Thijs kwaad: hij pakt zijn baas en schudt hem uit uit al die zijden plooien valt een lieve duit maar Thijs neemt slechts wat ie verdient, en legt z'n heer voorzichtig naast de gouden daalders in de modder neer Ze krijgen Matthijs niet klein wat ie in zijn kop heeft zit niet in zijn kont hij spéélt met vrachten van 200 pond hij is zo vriendelijk en groot nou is ie dood En half jaar geleden zei Matthijs: zeg vrouw ik kan het niet alleen, al krijg ik hulp van jou de hele stad lijdt honger en het graanpakhuis ligt vol ikzelf sjouwde 't graan over de kade naar dat hol 't Regiment soldaten dat die schat bewaakt wordt door mijn sterke handen amper bang gemaakt maar je zou ze zien vluchten, als spreeuwen voor de kou als iedereen die honger heeft zijn vuisten ballen zou. Refrein.
30
Ze krijgen Matthijs niet klein hij had in zijn kop wat moet worden gedaan dat denken zijn vrienden, dat pakken ze aan ze maken een leger, dat leger wordt groot daarom is Matthijs niet dood. Peer de Draaier: (snuit omslachtig zijn neus) Verdomme, die Matthijs die is natuurlijk wel dood, maar de gedachten en ideeën die hij in zijn kop had, die gaan wel door. Ja, ik heb veel verteld over mijn familie, maar zoiets....dat gebeurt tegenwoordig niet meer. Wel stakingen, of als er een wijk afgebroken moet worden, dan komt de politie er vaak aan te pas. Maar ja....Ik andere landen hoor je dat nog wel eens dat mensen doodgemaakt worden, omdat ze opkomen voor hun rechten. Zuid-Afrika, Spanje. Maar hier. Hoewel, als mijn moeder soms wel eens vertelt over de oorlog.
31
_______________________________________________________________________ SCÈNE 11 De kamer bij Maartje thuis. Maartje komt binnen, vader en moeder zitten aan tafel te slapen. Maartje trekt voorzichtig haar schoenen uit, jakje, schort. Ze klimt in de bedstee, ze maakt lawaai als ze de deur dicht trekt. Moeder: Maartje: Vader: Maartje: Vader: Moeder: Vader: Moeder: Vader:
Maartje: Moeder: Maartje: Vader: Maartje: Vader: Moeder:
Vader: Moeder: Vader: Moeder: Vader: Moeder: Vader:
(schrikt wakker) Maartje, ben je daar eindelijk. Goeiemorgen. Zijn jullie niet naar bed geweest. Niet naar bed geweest, verdomme, de hele nacht hebben we op je zitten wachten. Waar was je? In bed. Jullie werden wakker toen ik de bedstee uit wilde klimmen.. Lieg niet. (geeft Maartje een klap) Waar ben je geweest de hele nacht? Buiten? En het is zo gevaarlijk op het moment. Waar heb je uitgehangen? (stilte) Nou? Je bent toch niet op de markt geweest, (stilte) Nou, vertel op, je moeder vraagt je iets, ben je op de markt geweest? (stilte) Ze hebben er weer een opgehangen vanmorgen. We konden de trommels hier horen. Ben je daar geweest? Nee. Ga maar slapen. Dat kan nou niet. Dat kan nou niet? Vooruit, je bed in. Maar....dat kan nou niet! (pakt haar op en duwt haar in de bedstee) Afgelopen, je bed in. En je blijft er de hele dag in. (deurtjes dicht) Goddank dat ze thuis is. Ik ben vanmorgen vroeg even naar buiten gelopen. Het was onrustig in de stad. Die man die ze hebben opgehangen was er ook één. Een wederdoper? Er komen er steeds meer. En ze hebben wel lef, dat moet ik zeggen. Ja, voor je het weet word je gehangen. Weet je dat Jakob er ook bij is. De buurman? Ja, z'n vrouw vertelde me dat er iets gaat gebeuren met het pakhuis. Dat schijnt vol met graan te liggen. Het pakhuis? Vol met graan? Maar dat zouden we dan toch gewoon in beslag moeten nemen. Zou Jakob al wakker zijn.
32
Moeder:
Ssst, maak Maartje niet wakker. We moeten haar erbuiten houden, daar is ze nog te klein voor. Vader: Maar als dat pakhuis '► Maartje komt uit de bedstee. Maartje: Vader: Maartje:
Stil nou toch over het pakhuis. Het ligt echt vol met graan. Je bed in jij. Waarom ben ik daar te klein voor. Jullie hebt honger, ik heb ook honger. Ik heb er evengoed mee te maken als het gaat om het pakhuis. (Maartje kleedt zich aan.
Vader: Maartje: Vader: Maartje: Moeder: Vader: Maartje: Vader: Maartje:
Waar ga je naar toe? Naar het pakhuis. Wat moet je daar? Er gaat echt iets gebeuren met het pakhuis. En ik moet helpen. Jij? Wat moet je daar doen? Praten met een Spaanse soldaat. Je kent geen Spaans. Jij ook niet. Ik moet nu weg. En stil over het pakhuis, hè.
De laatste woorden zegt Maartje alsof ze een moeder is die haar kinderen toespreekt. Na een vinger op de lippen gelegd te hebben gaat ze vlug af. _______________________________________________________________________ SCÈNE 12 Voor het pakhuis De Spaanse soldaat staat op wacht. Hannes en Maartje komen voorbij. Maartje doet alsof ze struikelt. Maartje: Au, m'n voet, ik kan er niet meer op staan, au, au! Hannes: Probeer es, voorzichtig. Maartje: Au, au, het gaat niet. Hannes: Kom even zitten, hier aan de kant, steun maar op mij. Maartje huilt zachtjes. Hannes: We moeten hier maar even blijven zitten. Ze kijken naar de Spaanse soldaat, hij kijkt argwanend terug. Hannes gebaart van "niks aan te doen ". Hannes: Water (gebaart drinken.) Soldaat: (lacht, schudt "nee":) "Nino" (gebaart "klein")
33
Hannes:
Water! (wijst naar de veldfles van de soldaat dan naar Maartje, die nog steeds huilt) Soldaat: Ah....aqua? Hannes: Ja....aqua! (soldaat neemt veldfles, toont dat ze leeg is) Soldaat: No aqua....no beber....no corner (doet teken van eten) tengo hambre, mucho hambre (wrijft over zijn maag: honger!) Hannes kijkt naar Maartje. Maartje: Hij heeft honger geloof ik. Zouden ze hem niet komen aflossen? Hannes: Komen ze jou niet aflossen? Soldaat: Hè? Hannes: Af-los-sen! Jij weg: eten....drinken...., ander soldaat hier komen. Op wacht. Soldaat: Ah si, comprendo! No no! Otro soldado duerme. (gebaart: "slapen"). Hannes: (vertaalt voor Maartje) De andere soldaten slapen, (tot soldaat) Maar er zijn toch een boel soldaten hier (toont met zijn handen: tien) Vijf, duizend soldaten slapen? Soldaat: No, no. Otros soldades son muy lejos (duidt: "heel ver") Aqui hay cuatro (toont: "vier") Hannes: Er zijn maar vier soldaten hier! Maartje: Waar zouden de anderen dan zijn? Hannes: Waar zijn de andere soldaten? Weg. Waarom. Soldaat: En otro ciudad, muy lejos. Hay grande revuelta. Maartje en Hannes kijken niet-begrijpend naar mekaar dan naar de soldaat. Hij herhaalt en speelt: Soldaat: Grande revuelta! (speelt tumult van schieten) Revolucion! Poef Maartje: Er is ergens revolutie. Hannes: En daar moesten de soldaten naartoe om die mensen daar neer te schieten, (ze kijken een beetje angstig) Soldaat: (zucht) Pfff! Que calor! Hij zet zijn helm af en wist zijn voorhoofd af. Maartje: Wat een mooie helm! Mag ik eens kijken? Soldaat: (geeft hem) Casco! Bueno casco! De soldaat speelt een kleine pantomime: Hij zet de helm weer op? Geeft zichzelf een klap op het hoofd, kijkt wakker rond, dan neemt hij de helm af, hij geeft zichzelf weer een klap, roept: Au en wankelt. Ze lachen, Maartje doet het spel na, Maartje en Hannes kijken elkaar veelbetekenend aan. Hannes: Soldaat:
Kom we gaan maar eens. Dag! Adios!
34
Hannes en Maartje: Adios! Maartje stapt flink. Hannes stoot haar aan. Hannes: He, Maartje, hoe gaat het nou met je voet? Maartje: (opeens hinkend) O slecht, (ze gaan af, hinkelend) _______________________________________________________________________ SCÈNE 13 Een straatje De pakhuisdeur is in het halfdonker, de soldaat is weg, de scène speelt zich af op het voortoneel. Griet:
Maartje: Griet:
Alles blijft zoals het is afgesproken. Jullie gaan vlak achter het pakhuis langs en je maakt een praatje met de Spaanse soldaat. Je weet toch zeker dat hij wacht heeft vanavond? Zeker weten. Maak je maar niet ongerust. We komen vlak achter jullie aan. En wat er ook gebeurt, iedereen houdt zich aan de afspraken.
Griet gaat af. Maartje, jij blijft aan deze kant, je let hier op, en ik ga daar kijken. Hannes loopt naar de andere kant. Maartje blijft staan. Achter haar duiken twee in zwarte mantels gehulde figuren op die zonder dat Maartje het merkt achter haar sluipen. Plotseling gooit één van hen Maartje een zwarte zak over het hoofd. Haar geroep wordt gesmoord. De andere zwarte doet een duik om Hannes te pakken te krijgen. Maar Hannes is hem te vlug af. Hij glipt onder zijn pakkende armen door en vlucht. De twee geheimzinnige mannen binden Maartjes handen op de rug en voeren haar mee af. _______________________________________________________________________ SCÈNE 14 Een kamer in het huis van Koopman Alexander. Dezelfde als in Scène 9. Aanwezig zijn: Koopman Alexander, de burgemeester, en Maartje die nog steeds de zwarte zak over haar hoofd heeft. Koopman: Maartje: Koopman:
Maartje: Koopman:
Zo, ik ben benieuwd wat jij ons te vertellen hebt. (hij trekt de zak weg) Ik heb niks te vertellen. Zeg, kom jij wel eens op de markt? Leuk is het daar, hè? Van alles te zien en te beleven. En dan die poppekast. Ja, volgens mij houd jij daar wel van. Ik kom wel eens op de markt, ja, is dat soms verboden? Brutaal, hè? (hij lacht) We jagen ze allemaal uit de stad. Prachtig lied, prachtig lied. Wel gevaarlijk, pas maar op. Je was er "toch ook bij toen die Matthijs werd opgehangen. Oh, ne, nee, (met een blik op de
35
Burgemeester: Koopman: Maartje: Koopman:
Maartje:
Koopman: Burgemeester: Koopman: Maartje: Koopman:
Karlijn:
Koopman: Karlijn:
Koopman:
Burgemeester: Koopman: Karlijn: Koopman:
burgemeester) Daar was zij niet bij, zij niet, zij kwam pas 's morgens door de stadspoort naar binnen. Ja, we hebben overal zo onze mannetjes. Ja, burgemeester, het is onze droevige plicht om het gespuis aan het gerecht over te leveren. Het recht moet zijn loop hebben. Inderdaad, misdadigers moeten worden gestraft tot afschrikwekkend voorbeeld voor de mensen. Matthijs was geen misdadiger, hij was alleen maar een wederdoper. Aha, jij kent hem dus wel. Jij kent die wederdopers. Dat tuig, mensen die alleen maar profiteren van het werk van anderen, en die God en alle heiligen hebben afgezworen. (opeens fel) Ze hebben God helemaal niet afgezworen, maar wel de God van de Spanjaarden die de mensen hun geld afpakt. Jullie profiteren van andermans werk. Hoort u dat, burgemeester, wat dat meisje hier allemaal vertelt? Ruim voldoende voor de brandstapel. Zo, en nu vertel jij me eens precies wat je weet van die mooie vrienden van je. Ik weet dat ze iets van plan zijn, wat is het? Ik weet niet waar U het over heeft. O nee? Weet jij nergens van? (op de achtergrond horen we een schreeuwende menigte, gedurende de volgende zinnen wordt het geluid sterker) Waar heb jij..... (Maartje probeert door het raam naar buiten te kijken) Kijk me aan. Waar heb jij vannacht gezeten. Waar kwam je vanochtend vandaan. Nou. (stormt binnen) Meester, de wachten voor het pakhuis zijn overvallen. De mensen dringen uw pakhuis binnen. Er is ontzettend veel volk op de markt. (kijkt uit het raam) Wat heeft dat te betekenen. Wat moet dat volk? M'n pakhuis, zei je? Waar zijn de Spaanse soldaten? Die éne die op wacht stond, die hebben ze bewusteloos beslagen. De stommerik had z'n helm af gezet. En de andere soldaten zijn gevlucht, als hazen, (ze gaat lachend weer weg) (tegen Maartje) Dus dat waren jullie plannen. Tuig. Dieven. Ik krijg jullie nog wel dat zit je niet glad. We moeten er op af (tegen burgemeester) Wij met z'n tweeën, tegen dat volk? M'n knechten, Joris, Louis, Karlijn. (weer terug) Ja, meester. Waar zijn de anderen?
36
Karlijn: Koopman: Burgemeester: Koopman: Burgemeester: Koopman:
De anderen? Ik ben alleen in huis, ze zijn allemaal de markt op. (uit het raam kijkend) God, wat een menigte. Het Spaanse garnizoen. De Spaanse soldaten zijn weg, ik heb ze weggestuurd. Er was een opstand van wederdopers in Nieuwerstede. M'n graan, m'n graan. Man, doe iets. (wanhopig) Ik zou een toespraak kunnen houden om de mensen wat te kalmeren. En ondertussen laat jij dan wat graan uitdelen. Graan uitdelen?
Karlijn die best bereid is doorgaans een eind met haar meester mee te gaan barst nu in schateren uit. Burgemeester: Koopman: Burgemeester: Koopman: Karlijn: Koopman: Karlijn: Koopman: Karlijn:
Koopman: Burgemeester: Koopman:
Kleine porties, dan blijven ze kalm. Aan dat gepeupel, mijn graan weggeven? Je kunt beter nu een klein beetje (tegen de nog steeds schaterende Karlijn:) Wat heb jij? Uitdelen, meester? Ze zijn allang het pakhuis binnen. Dat gepeupel in mijn pakhuis? Karlijn, haal olie. Olie? Nou Meester? We gaan stiekem achterlangs, we gooien olie op het graan en steken de boel in brand. Olie! (is al op weg, maar bedenkt zich) In brand steken? Al dat graan? Terwijl de mensen in de stad honger hebben? Dat kan ik niet over m'n hart verkrijgen, meester, da's zonde voor God. Er komen een stel deze kant op. Misschien is het beter als we weg zijn voor ze komen. Anders nemen ze ons nog te pakken. Kom mee, langs de bediendenuitgang.
Terwijl ze de benen nemen, roept Karlijn: Karlijn: Ja, meester, 't kan verkeren, (tegen Maartje:) Kom kind. _______________________________________________________________________ SCÈNE 15 Poort van het pakhuis Voor het pakhuis staan Griet, Hannes en Klaas. Griet: Niet dringen mensen. Karlijn: (van achter) Laat me er door, ik heb een boodschap. Klaas: Rustig blijven. Griet: Er is genoeg voor iedereen.
37
Karlijn:
Laat me er door.
(Karlijn en Maartje op) Griet: We zullen het graan eerlijk verdelen. Iedereen: Maartje. Hannes: Waar was je opeens. Maartje: Bij de koopman. Ze hadden me gevangen genomen. Karlijn: Hij is gevlucht. Griet: Wat, wie. Karlijn: Koopman Alexander, samen met de burgemeester, hij is d'r van door, 'm gepiept, foetsjie. Griet: Mooi zo, die zijn we kwijt. Maartje: De smeerlap om me zo te pakken te nemen net voor de overval. Hoe ging het? Hannes: Het was geweldig. Jouw plannetje Maartje. Ging zo. In een handomdraai hadden we de deur open. 't Was ongelooflijk, van alle kanten kwamen de mensen aanstromen, met honderden tegelijk met knuppels en bijlen. De soldaten waren meteen vertrokken. Kijk es wat een mensen. Maartje: Ze kwamen ook naar het huis van de koopman. Karlijn: En naar het huis van de burgemeester. Maartje: Toen we er voorbij kwamen zagen we een heleboel mensen binnen gaan. Karlijn: De smid was er bij met een groot breekijzer. Om de gevangenen te bevrijden zeiden ze. Griet: Mooi, dat gaat de goeie kant op. Karlijn: Even kijken in het pakhuis. Hannes: Vanavond hebben we de hele stad. Maartje: Wij? Griet: De hele stad in handen van het volk. Karlijn: De schurk. Griet: Mensen als de zaken er zo voor staan dan moeten we het goed aanpakken. Het graan uit dit pakhuis zal ons de komende weken.... Karlijn: De schoft. Griet: Wat heeft ze, wat is er? Karlijn: De vieze smerige strontzak. Al dat graan, daar zomaar laten liggen. En mij dan nog vragen om het in brand te steken. Maar ik heb het niet gedaan hoor. De smerige gemene schoft. Geen voet zet ik ooit meer in die man z'n huis.
38
Griet:
En van wie is dat huis dan wel. Van ons allemaal toch zeker. Net als het pakhuis vol graan. Kom, we dragen de zakken naar de molenaar.
Terwijl de graanzakken naar buiten worden gesjouwd zet Klaas een lied in op de doedelzak, iedereen zingt: Het is onze taak om te spinnen en weven Zo kleden wij iedereen voor de kou, Daarom hebben wij recht op eten en drinken, En als we dat niet krijgen, dan nemen we 't van jou. Als het couplet uit is nemen allen een zak op de schouder en maken een wandeling over het voortoneel. Boven de deur komt een bordje of afbeelding "Molen ". De zakken worden naast de molen neergegooid.
Molenaar: Hannes : Molenaar: Griet:
Goeiedag. Wat willen jullie? We hebben graan, dat moet gemalen worden. Mooi, wat betalen jullie? Je krijgt brood, net als alle mensen in de stad.
39
Molenaar:
Ik hoef geen brood, 'k heb brood zat. Dit is mijn molen en ik maal alleen als ik dat wil. Ik wil geld. Maartje: De mensen hebben geen geld, de mensen hebben honger. En wil jij dat de mensen honger blijven hebben? Allen zingen: Het is onze taak om te spinnen en weven Zo kleden wij iedereen voor de kou, Daarom hebben wij recht op eten en drinken, En als we dat niet krijgen, dan nemen we 't van jou. Ze pakken de molenaar op en zetten hem opzij van de molen. Daarna dragen ze de graanzakken de molen binnen. Als de laatste binnen is komt alweer de eerste zak naar buiten. Iedereen zingt: De boer oogst het graan en de voerman vervoert het dus krijgen zij kleren, en wij krijgen brood iedereen werkt voor het nut van de ander, en daarom heeft voortaan niemand meer nood Ze dragen de zakken meel voor langs over het toneel. Het bordje boven de deur verandert in "Bakkerij". De zakken worden voorde bakkerij neergelegd. Griet: Bakker: Karlijn: Bakker: Griet:
Hé, bakker. Goeiedag. Wat willen jullie? We hebben meel, daarvan moet brood gebakken. Mooi, wat betalen jullie? Je krijgt brood, kleren en alles wat je maar nodig hebt, zoals alle mensen in de stad. Bakker: Ik wil geen brood, 'k heb brood zat. Dit is mijn bakkerij en ik bak alleen wat ik wil. Ik wil geld. Maartje: De mensen hebben geen geld, ze hebben honger. En wij jij dat de mensen honger blijven hebben? Ze zingen: Het is onze taak om te spinnen en weven Zo kleden wij iedereen voor de kou, Daarom hebben wij recht op eten en drinken, En als we dat niet krijgen, dan nemen we 't van jou. Hannes en Griet lopen dreigend op de bakker af alsof ze hem willen grijpen. Bakker: Ja, ik bak al, ik bak al. (hij haast zich de bakkerij in) De anderen dragen de zakken meel naar binnen en komen weer naar buiten met grote ronde broden. Ze zingen: De boer oogst het graan en de voerman vervoert het dus krijgen zij kleren, en wij krijgen brood iedereen werkt voor het nut van de ander, en daarom heeft voortaan niemand meer nood
40
_______________________________________________________________________ SCÈNE 16 Binnenkant Stadswal Er staat een ladder. Maartje en Hannes zitten op de muur. We zien Hannes van voren, Maartje op de rug. Hannes is bezig met een werkje, stokken punten/pijlpunten opzetten. Hannes:
Maartje:
Als in de andere steden nou ook maar de opstand doorgaat. Au, rotknoest. Anders hebben we vast niet genoeg soldaten. (bekijkt werkje) Pfff (zucht) Ik moet nog tien van die pijlen. Ze hebben de stad nou al drie weken omsingeld. Er moet toch hulp komen. Au, ik doe het ook niet meer; moet je kijken mijn hele handen onder de blaren, (stoot Maartje aan, ze valt om en slaapt verder met haar hoofd op zijn schouder, of tegen de muur) Hé, slaap je, wordt eens wakker. Je kan niet gaan slapen als je de wacht hebt op de stadsmuur. (wakker, moeilijk) Hè? O, moe, slapen, (ze wil doorslapen, het lukt niet, ze wordt toch wakker - beiden front) We hebben ook zolang gewerkt vannacht in het klooster. Daar liggen alle zieken en gewonden. Er was te weinig verband. We moesten al die vieze lappen wassen en koken. (rilt en schurkt) Niet zo leuk werk.
41
Hannes: (kijkt naar handen) Nee. (langdurige stilte) (volgt intermezzo) Maartje: Hé, stel nou eens, binnen tien jaar, als ik bijna 25 ben, nou ja 23, dan zal de stad er toch wel heel anders uitzien. Hannes: Dan weef ik samen met mijn vrouw en kinderen alleen nog maar mooie stoffen. Nee, we weven met alle mensen uit de stad die kunnen weven, alleen nog maar prachtige stoffen en dan maken we kleren voor iedereen en die trekken we dan gelijk aan. Maartje: En dan heeft niemand het meer koud. Hannes: En jij krijgt zo'n jurk met een decolleté, tot hier. Hij wijst bij zichzelf, eerst op normale hoogte, daarna dapper iets te laag. Hannes: Ja, maar voor iedereen in de gaten heeft dat je alles moet delen, dat zal nog wel een tijdje duren. De pater die zie ik met z'n dikke buik nog niet zo maar weven de hele dag, die heeft wel een eeuw nodig om zich over een weefgetouw te kunnen buigen. Maartje: Ja, zo ken ik er nog wel meer. Mevrouw Frederike, die heeft gelijk een verstuikte ruggengraat. "Oei, mijn stuitje". Hannes: En over honderd jaar, dan is het de zeventiende eeuw, dan heeft iedereen zo'n pak. En over nog honderd jaar dan heeft niemand het meer koud. En dan over vierhonderd jaar, dat is de twintigste eeuw, dan zijn er zoveel van die pakken dan kan iedereen er wel vier over elkaar aantrekken. Maartje: Geen vier decolletés over elkaar, dat lijkt me niet zo handig. Hannes: En dan heeft zeker iedereen een paard. En om de beurt gaan de mensen dan een rondreis maken om te kontroleren of er nergens van die rijke gierigaards meer zijn die profiteren van het werk van anderen. Maartje: Ach gek, de 20e eeuw. Dan bestaat dat toch niet meer, man, da's nog 400 jaar. Dan zijn de mensen veel wijzer. Als er eentje, zo'n koopman bijvoorbeeld, zoiets in zijn hoofd haalt om andere mensen te laten werken om er zelf rijk van te worden.... Dan wordt die toch vierkant uitgelachen. Griet komt op en ploft neer. Griet: Zo hier zijn de bekers alvast, het bier komt eraan. Maartje: Ben je moe? Griet: Twee gewonden hebben het niet gehaald vannacht in het ziekenhuis en wie weet hoeveel er nog volgen. Soms denk ik wel eens: hoe moet dit aflopen. Straks hebben we nog niet eens genoeg kogels meer als er nog een paar van die aanvallen komen.
42
Maartje: Hannes:
(troost) We hebben ze toch al twee keer op afstand weten te houden. Ja, als ze daar niet doorgaan dan kunnen wij het hier wel helemaal opgeven. Maartje: (weet ook niks beters) Dadelijk komen ze in ieder geval met het eten. Hannes: Ja, in drie weken hebben we al geen honger meer gehad. Karlijn: (komt op met een groot brood) Hier is het brood. Klaas: (met een kan) Een hier is het bier. Karlijn: Prachtige kan nietwaar. Uit het huis van de burgemeester. We hebben gezegd in de centrale keuken van de stad: voor de mensen bij de wal het mooiste servies en het mooiste linnengoed wat er is. Mooi hè'.' Hannes: Was dat servet van de burgemeester. Geef eens. (Hannes knoopt het servet om) Maartje: Niks zeggen, ik zal eens raden wat we eten. Bonen met spek. Hannes: Varkenspootjes. Griet: (over het dieptepunt heen) Varkenslapjes met truffels. Klaas: Zuurkool met worst. Karlijn: Hoe weet jij dat? Klaas: (verlegen) Ik heb al wat gegeten. Karlijn: Daar kan ik me nou zo boos om maken. Komt ie in de keuken vragen of hij kan helpen, en eet ondertussen de zuurkool onder je pollepel vandaan. De koopman had ook van die kwalijke gewoontes. Klaas: Ik had een nieuw lied gemaakt en daar had ik zo'n honger van gekregen. Karlijn: Nou moet jij eens goed luisteren, Klaas. Iedereen in de stad werkt hier. om te zorgen dat er wat te eten is, dat de zieken worden verzorgd, dat de stad verdedigd kan worden. En wat doet Klaas? Klaas maakt een liedje. Karlijn wil een van de sneden brood die ze ondertussen heeft afgesneden aan Klaas geven. Hannes: Nee geef maar aan mij. Laat Klaas eerst maar eens zingen, dan zullen we wel horen of hij wat verdiend heeft. Klaas: Ik heb het liedje ook voor jullie gemaakt. En je kunt het nog meezingen ook.
43
Klaas zingt:
1. Soms hoor je tussen het schieten door zuchten de vijand is sterk en de wal is zo zwak wat houden we over, al zouden we winnen dadelijk ligt heel onze stad in de prak Refrein: Maar ben je vergeten waarvoor we vechten wij hebben de stad, straks misschien heel het land geen koning, geen koopman kan ons nog verdelen door samen te vechten houden we stand. Het refrein herhalen. Iedereen zingt mee. Klaas: 2. Soms hoor je tussen het schieten door kreunen hoe lang gaat het duren, ik ben al zo moe ik ben niet zo'n vechter, ik wil liever werken wat kaas op m'n brood, en een pint af en toe Refrein (allen)
44
Klaas:
3. Jullie die lopen te zuchten en steunen die van onze strijd slechts de inspanning zien je bent heel de dag door op zoek naar problemen heb j' ook nog tijd om te vechten, misschien? Refrein (allen, bis) Onder de eerste regels van het laatste refrein klinken zware kanonschoten. Hannes: Ze beginnen weer. Griet: Naar de kanonnen. Het toneel gaat draaien. We zien nu de buitenkant van de stadsmuur. _______________________________________________________________________ SCÈNE 17 Buitenkant van de muur Van achter de muur verschijnt het hoofd van Klaas. Hij roept woedend: Botterikken. Onder het nu volgend kanongebulder komen achtereenvolgens de hoofden van Griet, Hannes en Maartje boven de muur uit. Griet: Hannes: Karlijn: Griet:
Maartje: Klaas: Hannes:
Griet: Maartje:
Ze schieten wel flink maar ze halen de muur toch niet met hun kogels. We hebben ze flink teruggeslagen met die uitval van gisteren. En dat vlak voor het eten. Hannes, doe dat servet af, anders denken ze nog dat we ons willen overgeven. (tegen Hannes) Nu niet schieten, spaar het kruid. We moeten wachten tot ze dichter bij zijn. (een zeer hard schot gevolgd door het geluid van een instortende muur) Die was wel raak. Ze zijn aan de westkant naar voren gekomen. Maar laten we nou toch de kanonnen gebruiken. We moeten terugschieten met onze kanonnen. Ze mogen niet doorbreken. Onze kanonnen kunnen veel verder schieten want die staan hoger. Wat heeft dat er nou mee te maken. Daar hebben wij het op school over gehad.
Na een harde boem Hannes:
Die was raak. Ja, kijk ze moeten terug. En het kanon moeten ze achterlaten. Dat kunnen ze trouwens toch niet meer gebruiken. Een stem opzij achter: Er is een bres in de Westelijke muur. Iedereen die gemist kan worden helpen het gat te dichten.
45
Maartje: Klaas:
Gaan jullie maar, wij houden het hier wel met z'n tweeën. Dat is goed, maar als er wat is: waarschuwen. En zuinig met het kruid.
Het schieten gaat door. Twee kogels {voetbalgrootte) rollen het voortoneel op. Hannes:
Maartje:
Het lijkt wel of ze te veel van die kanonskogels hebben. Ze blijven maar schieten zonder dat ze de muur raken. Hadden wij er maar wat meer. Daar zeg je wat.
Maartje pakt de ladder die aan de binnenkant (achterkant) van de muur staat, trekt die over de muur heen en zet hem aan de buitenkant (voorkant) weer neer. Ze begint de ladder af te klimmen. Hannes:
Maartje, niet doen. Dat is gevaarlijk. Straks schieten ze weer op dit deel van de muur.
Maartje probeert een van de kogels te versjouwen, hij is heel zwaar. Na enig aarzelen klimt ook Hannes de ladder af en samen sjouwen ze een kogel naar vlak bij de muur. Hannes klimt terug naar achter en komt weer overklimmen met een touw. Door de kogel in Maartje 's schort te doen en daar aan het touw vinden ze een manier uit om de kogel naar boven te krijgen. Terwijl ze onderaan de muur bezig zijn komt het hoofd van koopman Alexander omzichtig over de muur kijken. Hij ziet de kinderen niet. Hannes ziet hem wel en geeft Maartje een teken: GA DE ANDEREN HALEN. Maartje gaat langs de muur af. De koopman is ondertussen op de muur geklommen, ziet de ladder en draait zijn rug naar de zaal om zo de ladder af te kunnen klimmen. Hannes haalt de ladder weg, de koopman begint de muur af te klimmen, bemerkt halverwege dat de ladder weg is en smakt naar beneden. Koopman Alexander:0? Here God, sta me bij in deze moeilijke ogenblikken. Gij weet dat ik altijd rechtvaardig heb geleefd. Hannes: Ik denk dat er geen God is die zulke onzin geloofd. Maartje, Griet, Klaas en Karlijn komen op. Griet: Karlijn: Maartje: Hannes: Karlijn: Koopman:
De koopman. Wou hij er tussen uitknijpen? Waar heeft ie al die tijd gezeten? We hebben ons een ongeluk gezocht. Wat is ie dik, hè? Oh, lieve mensen laat mij gaan, ik heb u lieden toch nooit enig kwaad berokkend.
46
Maartje: Koopman: Griet: Koopman: Klaas: Karlijn: Griet: Koopman:
Klaas: Koopman: Maartje: Koopman: Maartje:
Ja, inderdaad, buitengewoon dik. Ik ben niet dik. Die rijke stinkers zijn altijd dik. Ik ben niet dik, de heer is mijn getuige. Waar heeft ie gezeten al die tijd. Ik dacht al dat hij ontsnapt was. Waar heb jij je verstopt? Ik heb me niet verstopt. Ik heb gelogeerd bij de pater - die is trouwens veel dikker dan ik, in de kerk, in de kelder bedoel ik. Oh. lieve mensen ik heb al zoveel verschrikkelijke dingen meegemaakt. Drie weken heb ik alleen maar worst en kaas gehad, geen enkele normale warme maaltijd. Oh, Karlijn, wat heb ik je toch gemist. Je kunt je niet voorstellen wat een afschuwelijke ervaring het is om drie weken verstopt te moeten zitten in de voorraadkelder van het klooster. Al mijn bezittingen ben ik kwijt, waar ik zo hard voor gewerkt heb. Oh, heer, waaraan heb ik dit verdiend. (Zij bekijken hem alleen maar) Ik ben niet dik. (zij kijken) Nou mag een mens niet dik zijn. ' (zij kijken) Mijn hele leven heb ik hard gewerkt. Nou ehhh, (niemand beweegt) Het is toch niet mijn schuld dat jullie niet dik zijn. Ik vind dat iedereen de vrijheid moet hebben zelf te weten hoe dik hij is. Die jas..... Dat is mijn jas. Die stof, die hebben wij geweven. (niet op zijn gemak) Ja, vakwerk. Mijn vader heeft zelf nooit zo'n mooie jas gehad.
Griet pakt nu zeer trefzeker onder de jas een van de zakken van het vest. Klaterend vallen gouden munten, sieraden en zilveren kettingen enz. op de grond. Iedereen juicht, schelt, raapt op. Ondanks tegenstribbelen wordt de koopman ontdaan van een aantal jassen, vesten, waaruit alle zakken zilver en goud valt. Karlijn krijgt het allemaal in haar schort. Koopman: Karlijn: Koopman: Karlijn: Koopman:
Dat kunt u toch niet doen. Denk aan Gods heilige geboden. De hele stad kan hiervan maanden leven. (terwijl de anderen afgaan) Jullie kunt mij toch niet naakt laten staan. Nou naakt meester, nakend, je hebt je hemd toch nog aan. Een schande is het, schandelijk, onmenselijk. Eruit gegooid, beroofd. Dat is de dank voor alles wat wij doen. Waar zou de wereld zijn zonder mensen als wij. Zonder kooplieden, zonder bankiers, zonder mensen met geld. Wij zijn het toch die de wol weven?
47
Wij zijn het toch die de huizen bouwen? Wij zijn het toch die het graan laten groeien? Wij zijn het toch die voor de welvaart zorgen? Maar we krijgen ze wel klein. Met Spaanse hulp. Nee. Met weet ik wat voor hulp. We krijgen ze klein. Hij gaat woedend af. Peer. de Draaier: Nou denken jullie natuurlijk - dat loopt wel goed af. Maar dat is niet zo. Dit verhaal is geen sprookje - maar een stuk geschiedenis. Het is echt gebeurd en toen liep het slecht af. Trouwens, als het toen wel goed was afgelopen zou het er nu toch ook heel anders uitzien. _______________________________________________________________________ SCÈNE 18 Buitenkant van de muur Als Peer is uitgesproken wordt door licht en geluid de indruk gewekt van oorlog met als slot de stad die in vlammen opgaat. Het toneel draait. We zien weer de binnenmuur (de markt mag ook). Griet staat in een schandblok gesloten. Koopman komt op. Koopman:
En we hebben ze klein gekregen. Het heeft wel zes maanden geduurd maar wat willen die hongerlijders nou uiteindelijk tegen onze overmacht. Gooi nou maar ballen naar haar hoofd.
Hij gaat lachend af. Hannes komt voorzichtig rondkijkend op. Hij gaat naar het schandblok met Griet. Hij heeft een groot breekijzer bij zich. Griet: Hannes: Griet: Hannes: Griet: Hannes: Hannes:
Hannes wat doe je hier nog? Ga toch weg. Als ze je pakken..... Maartje staat op wacht. Er kan niets gebeuren. Hannes je moet met Maartje vluchten, naar een andere stad. Als je hier blijft zal je verbrand worden of opgehangen, net als al onze vrienden. Jij moet mee. Voor mij is het te laat. (Griet zakt in elkaar, ze hangt in het blok) Maartje kom. (Maartje komt op, ze heeft de poppen bij zich) Maartje, help Griet.
Maartje probeert Griet overeind te houden, ze veegt haar gezicht af Griet:
Maartje, neem Hannes mee. Zoek onze vrienden op in andere steden. En vergeet niet wat je hebt meegemaakt.
48
Maartje: Maartje: Griet:
Griet, we gaan niet zonder jou. (muziek zet zacht in. Het thema van ben je vergeten waarom we vechten) De poppekast is verbrand, maar de poppen heb ik hier. Kijk. Houden jullie ze, neem ze mee en gebruik ze. (bijna ongeduldig tegen Hannes:) Lukt het, Hannes?
Hannes duwt met een rood hoofd tegen het slot. Griet:
Maartje, help hem.
Het slot springt open, Griet komt overeind. Hannes:
Kom Griet, we gaan. (ze gaan snel af) HET LICHT KOMT VOL AAN EN DE MUZIEK IS STERK EN VOL GELOOF IN DE TOEKOMST.
49
DE AUTEURSVERENIGING PROLOOG is een vereniging die de auteursrechten behartigt van de stukken die in het werk van Proloog kollektief gemaakt zijn. De gelden van de vereniging worden aangewend ter bevordering van de kollektieve produktie van politiek theater. De vereniging doet dit door teksten uit te geven, niet alleen van Proloogstukken en leningen en giften te verstrekken. Op dit moment heeft de Auteursvereniging Proloog een aanbod van de volgende teksten: -
"Neus en Ko op zoek naar het verzwegen nieuws" en "Breken en Bouwen",
-
"Houdt den Dief",
-
"Maak van je hand een Vuist",
-
"Scholierenverzetje",
-
"De overval op het pakhuis" .
Vanaf september '77 zullen tevens voorradig zijn de teksten van: -
"Onderwijs een Onvoldoende",
-
"0, wat een land, wat een leven".
In de maand oktober ' 77 hoopt de vereniging een nieuwe LP uit te geven met muziek uit het werk van Proloog. AUTEURSVERENIGING PROLOOG Willemstraat 72, Eindhoven. Tel. 040-510236.