DE OPRICHTING VAN HET MAUSOLEUM . DER ORANJES. DOOR
C. GIJSBERTI HODENPIJL.
Weinig vorsten zijn er op het staatstooneel getreden die Prins Willem I in schranderheid en voorzichtigheid mochten evenaren of wel in werkzaamheid overtreffen. Steeds zal deze groote staatsman voor ons een figuur van buitengewone beteekenis blijven, omdat hij den grondslag heeft gelegd van ons onafhankelijk volksbestaan. Groot was wel de verslagenheid die het noodlottig uiteinde van dezen illusteren Oranje in den lande te weeg bracht, doch te Delft — alwaar de Prins twaalf jaren mocht resideeren en zijn levensdraad op 5 ijarigen leeftijd werd afgesneden, — heerschte in het bijzonder groote droefheid over zijn dood. Meermalen had de Prins bij zijn leven den wensch geuit dat men hem ,,sonder kostelijckheid of staatsie soude begraven," doch in aanmerking nemende zijn menigvuldige en gewichtige aan den lande bewezen diensten besloten nochtans de Staten van Holland, Zeeland en Utrecht dat 's Prinsen uitvaart met vorstelijke praal zou plaats vinden. Aanvankelijk werd de teraardebestelling vastgesteld op den 27^11 Juli 1584, doch door den samenloop van omstandigheden verschoven tot op den 3^11 Augustus d. a. v. Bij de regeling werd o. a. bepaald dat vier afgevaardigden der groote en twee afgevaardigden uit de kleine steden vergezeld van hun Boden deel uit moesten maken van den stoet. De Boden zouden zwarte mantels met Bossen op de borst dragen, terwijl de Gedeputeerden der Steden, van den Hoogen en Provincialen Raad en Rekenkamer met lange rouwmantels, die tot de enkels afliepen, behoorden gekleed te gaan. Voor de begrafeniskosten werd een bedrag van zestienhonderd gulden uitgetrokken. Op den dag der teraardebestelling ontstond bij het opstellen van den stoeteen geschil tusschen de Algemeene Staten, de Staten van Holland en 's Prinsen Raden, die allen vermeenden dat hun de voorrang in den stoet toekwam. De Raden voerden als grond aan dat zij in de naaste betrekking tot den overledene gestaan hadden; de Staten van Holland meenden vooraan te moeten gaan omdat de plechtigheid in hun Provincie werd gehouden, waar zij souvereinen waren en de Algemeene Staten beweerden dat hun den voorrang toekwam, aangezien zij de hoogste Overheid van het land waren. Bij deze netelige kwestie werd beslist dat laatstgenoemden den voorrang zouden verkrijgen, zoodat de stoet in deze volgorde werd opgesteld. Vooraf marcheerde de Delftsche schutterij in rouwgewaad met slepende
DE OPRICHTING VAN HET MAUSOLEUM DER ORANJES.
153
espetons, en roers met de trompen nederwaarts. Zij werd gevolgd door trompetters en acht paarden gedekt tot de hoeven toe met zwart laken, waarvan op ieder dekkleed een wapenschild van 's Prinsen heerlijkheden prijkte, te weten ten ie Breda, 2^ Veere en Vlissingen, 3e Chalons, 4e Diest, 5e Vyanden, 6e Catzenellebogen, 7e Nassau, 8e Oranje. Elk paard werd geleid door twee edellieden en gevolgd door een edelman die den standaard van een der heerlijkheden droeg. Deze Heeren waren, evenals alle andere personen uit den stoet, in het zwart gekleed en met een langen rouwmantel omhangen. Zij werden gevolgd door edellieden met 's Prinsen kornet, het Guidon of Veldwimpel, de banier en de vier kwartieren van zijn blazoen: Nassau, Stolberg, Hessen en Königstein. Voorts het wapenschild van Oranje Nassau, de helm, de rijdegen en de wapenrok. Daarna kwam het strijdros of rouwpaard met een zwart fluweelen dekkleed omhangen en waarachter een ontbloot zwaard en een gouden kroon werd gedragen. Drie hofmeester met witte staven in de hand schreden de lijkbaar vooruit. De baar waarop zes wapenschilden van Oranje Nassau blonken werd door twaalf edellieden getorst. Daarachter gingen de bloedverwanten; eerst de 17jarige Graaf Maurits van Nassau in een langen rouwmantel waarvan de sleep door zijn Hofmeester van Sonsveld werd gedragen. Aan de rechterEen blik in den ouden grafkelder naar eene teekening van Jhr. Mr. Victor de Stuers. hand van den Graaf ging de gewezen (Collectie Dyserinck te 's Gravenhage). keurvorst van Keulen, ter linkerzijde de Graaf van Hohenlohe gevolgd door de Graven Willem Lodewijk van Nassau, Philips van Nassau en Everhard van Solms. Achter hen kwamen de Algemeene Staten met den Raad van State, de Staten van Holland, de Leden van den Hoogen Raad en van het Hof van Holland, de Heeren van de Rekening der Grafelijkheid van Holland; voorts de Regeeringsleden van Delft, eenige geestelijken en 's Prinsen officieren. Zoo schreed de stoet van het Prinsenhof langs een breede schaar van toeschouwers, waarvan velen hun tranen niet konden weerhouden, naar de Nieuwe Kerk op de Markt. In het koor der kerk was aan weerskanten tegen de open bogen en den boog aan de achterzijde zwart laken gespannen. Te midden dier afgebakende ruimte werd 's Prinsen stoffelijk overschot in de aarde gelegd, na welke plechtigheid predikant Storm van 's Gravesande een korte preek hield over Openb. XIV : 13. Na 's Prinsen ter aarde bestelling bevond zich een passende rouwdecoratie om het graf door de aanbrenging der in den stoet gedragen wapenschilden en verdere attributen. Op de hierbij geplaatste reproductie der begrafenisprent van Hogenberg, die
154
ELSEVIER'S GEÏLLUSTREERD MAANDSCHRIFT.
ons tevens een blik in het koor der kerk, let wel, na de ter aarde bestelling biedt, ontwaart men op het zwarte laken acht schilden. Aanvankelijk zou men vermeenen dat deze de acht wapens van 's Prinsen heerlijkheden waren, welke op de dekkleeden der paarden hadden geprijkt, maar op de volgende afbeelding, een reproductie der gravure Goltzius, ziet men duidelijk op het gespannen kleed slechts vier schilden welke het wapen van Oranje Nassau voorstellen, en dus geen andere kunnen geweest zijn dan die, waarmede 's Prinsen lijkbaar was behangen *). In het midden van het koor vertoont zich de katafalk of een soort tempeltje
's Prinsen begrafenisstoet bij het binnentreden van de Nieuwe Kerk op de Markt te Delft. (Collectie Van Gijn te Dordrecht).
waaronder een bedekte berrie is geplaatst, daaronder bevindt zich de kelder waar 's Prinsen stoffelijk overschot is bijgezet geworden. Bovenaan tegen de achterste boogruimte hangt het groote wapenbord of de wapenkasse. Daarop vertoonen zich de wapenschilden en attributen die bij de begrafenis in den stoet waren gedragen geworden als: in het midden het wapen van Oranje Nassau gedekt met drie helmen, waarboven de vorstelijke kroon en onderaan de wapenrok. Links bezijden het schild het zwaard en *) De twee overige wapenschilden die op deze afbeelding ontbreken, (er prijkten er zes op de lijkbaar) zijn door Goltzius wellicht opzettelijk weggelaten, aangezien hij anders het koor ruimer had moeten afbeelden, waardoor de gravure dan veel aan eenvoud van compositie zou hebben verloren.
DE OPRICHTING VAN HET MAUSOLEUM DER ORANJES.
155
rechts de rijdegen waarbij de gepluimde helm; in de vier hoeken de kwartieren van 's Prinsen blazoen: Nassau, Stolberg, Hessen en Königstein. Naar alle waarschijnlijkheid zal de katafalk met de door doek afgespannen kolomruimte in dien toestand zijn gebleven totdat de tijdsomstandigheden gedoogden dat een grootsch en waardig gedenkteeken op 's Prinsen laatste rustplaats kon worden opgericht. Vele jaren zouden er echter moeten heengaan eer dit plan uitvoerbaar kon worden geacht, want 's lands geldmiddelen waren te dier tijde meer dan noode om den krijg tegen het machtige Spanje met kracht te kunnen doorzetten. Algemeen wordt beweerd dat de natie de nagedachtenis van Prins Willem van Oranje in 1609, na het sluiten van het twaalfjarig Bestand, heeft willen huldigen door de oprichting van een gedenkteeken. Maar uit de Resolutien der Staten Generaal blijkt dat het plan van een op te richten praalgraf hem ter eere, eerst den 14^11 November 1613 bij de Staten ter tafel is gebracht geworden. Op deze vergadering werden eenige ingezonden ontwerpen van het gedenkteeken besproken door de Heeren Coenders, die presideerde, Van Luchteren,Van Brienen,Voocht, Johan van Oldenbarneveld, Van Beveren, Bass, Magnis en Joachimi. De Katafalk. In Januari van het volgend (Collectie Van Stolk te Rotterdam). jaar werd bij de Staten een vertoog ingediend door de Prinses Douairierè, Louis de Coligny, waarin zij het verzoek deed om „een eerlijcke Sepulture" voor haar overleden gemaal. Vermoedelijk diende dit vertoog voor den vorm en opdat de Staten de zaak tot een spoedig besluit zouden brengen. Lang liet dan de verdere bespreking niet op zich wachten, want in Februari volgde de overweging van het ontwerp. Eerst hadden de Heeren Joachimi en Coenders een conferentie met Prins Maurits, bij welke gelegenheid Z. H. het verlangen uitsprak om de tombe door bekwame bouwmeesters te laten vervaardigen. Daarna vond een gedachtenwisseling plaats omtrent het ontwerp van Hendrik de Keyser over wiens naam en faam de Staten zich in deze vleiende bewoordingen uitlieten: ..dat den voorsz. Mr. Henrick die reputatie heeft, dat hij een excellent meester ende zeer vroom is '.
156
ELSEVIER'S GEÏLLUSTREERD MAANDSCHRIFT.
Men kwam overeen dat de Heeren Joachimi en Coenders met De Keyser zouden onderhandelen en zij niet op een vereering van een of twee duizend gulden moesten zien, wanneer De Keyser aannam om de Tombe volgens zijn bestek te maken, „gelyck hy daervan eere ende danck sal begeren te hebben tot 's lants reputatie." Den r 1 en Februari 1614 berichtten de heeren Joachimi en Coenders in de vergadering, dat zij andere architecten over het maken der Tombe geraadpleegd hadden, die de materialen daarvoor taxeerden op ƒ26000. •— Voorts achtten genoemde heeren het wenschelijk om de „personnagen" als de Faam, het zittend beeld van den Prins en de vier vrouwenfiguren, voorstellende de Gerechtigheid de Vrijheid, de Godsdienst en de Dapperheid, van wit albast te laten maken dan van koper aangezien dit metaal „subject was van gestolen te worden en te vervuylen". Zooals men straks zal zien heeft men het toch raadzamer geoordeeld om die beelden van metaal te doen vervaardigen, daar zij allen in koperbrons zijn. Op den 12e" Februari viel het besluit, want den vorigen dag hadden de heeren Joachimi en Coenders met Hendrik de Keyser het tot een accoord weten te brengen, ,,tot het maecken van de Sepulture of Tombe volgende het Besteck daervan gemaeckt, ten beyden zijden geteeckent". Tevens werd bepaald dat wanneer ZExc.: Prins Maurits of Hunne Hoog Mogenden iets aan het ontwerp wenschten veranderd te zien, daarvan binnen vier, vijf of zes maanden aan de Keyser moest worden kennis gegeven. Nog in dat zelfde jaar werd dan ook met de uitvoering van het werk een aanvang genomen en ontving de Keyser zesduizend gulden als eerste afbetaling. In de volgende jaren komt het ontwerp meermalen bij de Staten ter sprake, nu eens omdat de beeldhouwer voorschot verzocht, dan weer omdat hij zoo weinig voortgang maakte. Omtrent een en ander valt nog het volgende mede te deelen. In 1616 en 1618 zien we dat aan de Keyser in twee termijnen weder ƒ6000.— wordt uitgekeerd. In laatst genoemd jaar moest David Hcrmani, steenhouwer te Amsterdam, die aangenomen had om de Tombe met het daarop liggend wit marmeren beeld van den Prins te vervaardigen, worden aangezegd dat hij het afwerken daarvan wat moest verspoedigen aangezien de tijd dat het gereed zou wezen lang verstreken was en hij zijn loon reeds ontvangen had. Over de Keyser's wijze van werken kon nu ook geen reden van tevredenheid bestaan. Blijkens een door de Staten aan hem gericht schrijven van 9 October 1618 werd hij met kracht aangespoord om toch voortgang te maken met het afleveren der materialen. In beleefde termen bood hij Hun Hoog Mogenden zijn verontschuldiging aan met de verklaring, „dat hij neyt en sal naelaten metter daet alle 't gene datter noch resteert gereet te maecken om in toecommende Maerte (Maart) met Gods hulpe alles te Delff te commen stellen, alwaer hij alreede twee Damloopers (schuiten) met een pont vol geladen, heeft gesonden".
DE OPRICHTING VAN HET MAUSOLEUM DER ORANJES.
157
In 1619 komt De Keyser weder een afbetaling vanƒ6000.— te ontvangen, terwijl in September van hetzelfde jaar door de Staten een rekest van Burgemeesters en Regeerders van Delft werd besproken die uit naam der kerkmeesters een vergoeding van ƒ3600.— verzochten voor 36 graven, welke niet meer konden gebruikt worden, aangezien deze binnen het afgesloten terrein lagen, waarop de tombe gemaakt werd; bovendien werd door hen nog een bedrag van 2000 carolus gulden gevraagd voor het vernieuwen der afschutting tusschen het schip en het hooge koor. Voor deze beide pretentiën werd slechts 2000 carolus gulden toegekend. In het laatst van December bracht de heer Joachini een belangrijk voorstel in zake het monument in de Statenvergadering ter tafel; hij rapporteerde ,,dat nootelyck wel soude dienen gemaeckt een bijvoeghsel van acht coperen beelden" waarvan hij het model vertoonde, ten koste van ongeveer ƒ 5000.— De Staten besloten daarop de heeren Joachimi — zijn collega Coenders was onderwijl gestorven — en Schaffer te machtigen deze beelden, waaronder ,,de personnagen" behoorden, zoo goedkoop mogelijk te laten vervaardigen. Langzamerhand naderde het praalgraf nu zijn voltooiing. Op den toetsteen, aan beide zijden van het monument, was op last der Staten een epitaphium in vergulde letters aangebracht, waarvoor zij eerst drie opschriften in het latijn hadden laten opstellen door Professor Heinsius, Hugo de Groot en Constantyn Huygens. Aan dat van Constantyn Huygens werd de voorkeur gegeven. Hij zelf vermeldt dit in zijn op rijm geschreven levensbeschrijving met de volgende regelen: Ook ik (ligt doet mij zulks een ijdele roem gewagen) Heb tot dat praalgraaf iets van 't mijne bijgedragen, Het gouden opschrift, dat de kunst uit marmer sneed, Waarin 'k door gunst of kunst althans gelukkig slaagde, Wijl 't meer dan dat van Heins of van de Groot behaagde. O, Asche van Oranje! uw dierbaar nageslacht, Dat ik met eerbied noem, bemin ja heilig acht, Hoe streelt het mij de ziel, dat reeds dezelfde liefde, Uitblinkende in uw' lof, mij in mijn kindsheid griefde. In het begin van 1622 stond het ijzeren hek om het monument geplaatst dat door de smids Roelandt Henricxz. en Jan Hendricxz. Ravesteyn te Delft vervaardigd was en daarvoor 1183 1' 15 schellingen in rekening hadden gebracht ,,vuyt saecken van wercken hun aenbesteedt by de gedeputeerde van hare H<> M° D'Heeren Van Santen ende van der Dussen te weten van de ijsere tralie om de sepulture." Het blijkt dan ook dat de Tombe toen voltooid was, daar reeds de Heer Joachimi in Januari een commissie had gevormd die het monument in oogenschouw moest nemen. Ook aan vele nieuwsgierigen uit verschillende plaatsen in ons land ontbrak het in die dagen niet die naar het kunstwerk kwamen zien. Hendrik de Keyser heeft echter den bouw van het praalgraf niet mogen
158
ELSEVIER'S GEÏLLUSTREERD MAANDSCHRIFT.
voltooien, daar hij het jaar te voren (1621) op 56 jarigen leeftijd overleed. Als bouwkundige verwierf hij zulk een grooten naam dat Pieter Cornelisz. Hooft hem in een zijner brieven „de roem des vaderlands" noemt. Karakteristiek is wel hetgeen de geestige dichter Jan Vos in zijn lijk- en grafdichten ter zijner gedachtenis schreef: Hendrick de Keyser die 't Prinsegraf gemaakt heeft, Mit dat de doodt bevond dat Keyser door zijn handt: Zijn beelden leeven deed, wierp zij hem schier in 't zand, Maar hij is te vergeefs aan 't Y in 't graf gedreeven. Door 't Prinse graf te Delft zal Keyser eindloos leven. Na de Keyser's overlijden werd door diens oudsten zoon, den architect Pieter de K., van wien eveneens een roep van bekwaamheid uitging, het praalgraf voltooid. Van hem kunnen we mededeelen dat hij aan de Staten een rekest indiende inhoudende het verzoek om „betalinge van de buytenwercken gemaect aan het monimentum, mitsgaders eene vereeringe voor de conste daeraen gebruyct en de heure geleden schade door het vergaen van zeeker schip daerinne den marber steen." De Staten toonden zich niet genegen om aan dit verzoek zoo dadelijk tegemoet te komen, want in het daarop volgend jaar ontstond er tusschen de Erven van Hendrik de Keyser en de Staten een langdurige onderhandeling over het slot der afrekening van het praalgraf. De Erven wezen er in hun rekest op ,,hoe de bouw der Tombe met eenige ongelucken en toegevallen" gepaard was gegaan en vorderden een uitkeering van ƒ9764. Hun pretentie werd aan het nauwkeurig onderzoek eener commissie onderworpen en door deze veel te hoog bevonden, ten gevolge waarvan de familie De Keyser zich met een flinke vermindering van het bedrag moest getroosten. Aan Pieter de Keyser werd /"680 uitgekeerd en bovendien aan de erven ƒ6500 „in volle voldoeninge van alle pretensien die zij mogen hebben, ter cause van de Sepulture van Mijn Heere den Prince van Orangien Hoochloffelijcker Memorien gestelt tot Delft, soo wel van het gheen dat hun noch resteerdt van het bedonghen loon, ende beloofde vereeringe als van de gemaeckte buytenwercken ende andersints." Met alle andere uitbetaalde posten komt men tot een cijfer van ruim vieren-dertig duizend gulden, hetgeen voor dien tijd een zeer aanzienlijk bedrag mag worden genoemd. Nu alle aanteekeningen die ik over den bouw van het grafmonument mocht opsporen door mij besproken zijn, zou ik vervolgens tot het geven van een volledige beschrijving van het gedenkteeken hebben overgegaan, ware niet al het schoone van het kostbare en den grooten vorst waardige mausoleum met zijn eminente architectonische lijnen niet reeds zoo dikwijls beschreven geworden. Ik zal mij dus daarom tot een beknopte schets bepalen.
DE OPRICHTING VAN HET MAUSOLEUM DER ORANJES.
159
De materialen zijn hoofdzakelijk wit Italiaansch marmer, Dinantsche toetsteen, zwart Italiaansch geaderd marmer en brons. De tombe bestaat uit gekoppelde kolommen die een gewelfd baldakijn dragen, waarop vier obelisken en twee engelenfiguren die een opschriftplaat vasthouden. Dat baldakijn is versierd
Voorzijde van het praalgraf.
met 16 gekleurde metalen wapenschilden voorstellende: de 4 kwartieren van 's Prinsen blazoen: Nassau, Stolberg, Hessen en Königstein. Onder het verhemelte rust het levensgroot beeld van den Zwijger in vorstelijk gewaad op een wit marmer kunstig gewerkte matras; aan de voeten van het beeld ligt
ióo
ELSEVIER S GEÏLLUSTREERD MAANDSCHRIFT.
's Prinsen hond. Het beeld, de matras en de hond zijn uit één stuk vervaardigd. Aan de voorzijde der graftombe ziet men het zittend levensgroot beeld van den Prins in volle wapenrusting; aan de achterzijde de Faam, een waar kunst-
De achterzijde van het praalyral. naar eene teekening van Jelgerhuis.
gewrocht, dat niet minder dan 2OOO K.G. weegt. Boven 's Prinsen beeld is het volle Wapen van Oranje-Nassau geplaatst, gedekt met 3 helmen, van welke de middelste de vorstelijke kroon en twee gouden hertshorens heeft.
DE OPRICHTING VAN TIET MAUSOLEUM DËR ORANJES.
l6l
In de 4 nissen van de hoekpijlers staan vrouwenfiguren, voorstellende de vier hoofddeugden van den Prins als de Gerechtigheid, de Vrijheid, de Godsdienst en de Dapperheid. Het latijnsch grafschrift op den toetsteen, boven op de ronde wit koepelvormige afdekking van het monument, luidt in het Nederlandsch overgezet: Ter eere van den Almachtigen God en tot eeuwige gedachtenisse aan Willem van Nassau, Prins van Oranje, den Vader des Vaderlands, die het welvaren der Nederlanden hooger stelde dan zijn eigen belang en dat der zijnen; die tweemaal, voor het grootste gedeelte op eigen kosten, machtige legers verzamelde en ze tweemaal in 't veld bracht onder het opperbevel der Staten, die Spanje's dwingelandij afwendde; den waren godsdienst en de oude wetten terugriep en herstelde; die ten slotte de nagenoeg verzekerde vrijheid aan Prins Maurits, zijn zoon en erfgenaam van de deugden zijns vaders achterliet om haar te bevestigen; den waarlijk vromen, beleidvollen en onoverwinnelijken held, dien Philips II, Koning van Spanje, die schrik van Europa, duchtte, doch hem noch ten onderbrengen noch vrees kon aanjagen, maar met snood verraad door de hand van een gehuurden moordenaar ten val bracht, hebben de Vereenigde Nederlandsche Gewesten dit tot een eeuwig gedenkteeken zijner verdiensten doen oprichten *). Zooals bekend heerschte voorheen het gebruik om ter nagedachtenis der aanzienlijke personen die in de kerken ter aarde besteld werden, hun familiewapen, in relief bewerkt of in fraaie lijst, tegen den kerkmuur of tegen een der kolommen binnen het gebouw op te hangen. Maar dit geschiedde ook met leden van het Huis van Oranje die te Delft werden bijgezet, door een wapenkasse tegen een der open bogen in de rondte boven het praalgraf te plaatsen, op gelijke hoogte als die van Prins Willem I was aangebracht. Voor zoover is na te gaan hebben de volgende wapenkassen der Vorsten en Vorstinnen, met hun kwartieren, degens, handschoenen, sporen en verdere attributen daar eenmaal een plaats gehad. KWARTIEREN.
1 Prins Willem I Nassau, Stolberg, Hessen, Königstein. 2 Louise de Colligny, Douairière van Willem I Colligny, Laval, Montmorency, Daillon. 3 Prins Maurits Nassau, Saxen, Stolberg, Hessen. 4 Prins Frederik Hendrik . . . Nassau, Colligny, Stolberg, Laval. 5 Prins Willem II Oranje Nassau, Solms, Colligny, SaynWitgenstein. 6 Amalia van Solms, Douairière van Frederik Hendrik . . . Solms, Sayn-Witgenstein, Nassau, Solms. *) Over de eerste gemaakte afbeelding van het praalgraf, lezen we in de Resolutiën van 1624 : „Willem Jacob Delff plaatsnider heeft overgelevert het effigie van den hoochgebooren Ileere Prince van Orangien hoochloffelijcker memorie, daertoe hem Octroy is gegeven met dat hij niet uyt soude geven voor dat hij "t selve Ilaer ho. ran. soude hebben vertoont." XIX. io« Jaarg. 2. II
IÓ2
EI.SEVIER S GEÏLLUSTREERD MAANDSCHRIFT.
KWARTIEREN.
7 8
Prins Willem IV
Oranje Nassau, Hessen-Cassel, AnhaltDessau, Courland. Anna, Douairière van Willem IV Groot-Brittanje, Brandenburg, Anspach, Brunswijk-Zell, Saxen-Eysenach.
De attributen waarvan deze kassen, naar gelang zij een vorst of vorstin toebehoorden, waren voorzien, waren bij hun begrafenis voor de lijkbaar uitgedragen geworden. Mocht ik in het begin mijner mededeelingen de rouw- of wapenkasse van
Wapenkasse van Prinses Anna, gemalin van Prins Willem IV.
Wapenkasse van Prins Willem IV.
Prins Willem bespreken, bij de beschrijving van dit enkel gedenkstuk behoeven we het gelukkig niet te laten, aangezien er in Timaretcn's Verzameling van Gedenkstukken in Nederland een tweetal afbeeldingen voorkomen der wapenkassen van Prins Willem IV en diens gemalin. Uit de beschrijving welke ik van deze kassen mocht opsporen, en die we zullen laten volgen, komt men tot de wetenschap welk een paar prachtexemplaren van artisticiteit ze moeten zijn geweest. De wapenkasse van den Stadhouder Willem IV had een hoogte van zes a zeven voet en aan weerszijden twee zwart geschilderde zuilen; in de kroonlijst stond 's Prinsen sterfdatum (21 October) in gouden letters aangegeven. Die
DE OPRICHTING VAN HET MAUSOLEUM DER ORANJES.
.
163
zuilen hadden weder aan weerskanten achter de wapenkasse uitkomende militaire emblemata, waarvan de rechter- de Zeemacht en de linkerzijde de Landmacht voorstelde. Boven de kroonlijst stond een cirkelvormige vergulde slang die den staart in den bek hield, het zinnebeeld der eeuwigheid verbeeldende. Binnen die cirkelvormige ruimte van het dier bevond zich een met gouden en zilveren vleugel versierde zandlooper, terwijl boven de slang op een staaf de met 's Prinsen blazoen geborduurde wapenrok rustte. Aan de beide einden der cirkelvormige kroonlijst vertoonde zich een weenend kinderfiguur met een omgekeerde fakkel in de hand; op het voetstuk der kasse een doodshoofd met twee gekruiste sikkels en het jaartal MDCCLI alles verzilverd of verguld. In het midden prijkte het volle wapen van Oranje Nassau gedekt met een vorsten kroon en gehouden door twee aanziende gekroonde leeuwen, waaronder het devies „Je maintiendrai". Het schild was omlijst door het lint waarop het devies der Orde van den Kouseband. Boven ter zijde van het wapen waren 's Prinsen vier kwartieren in deze orde geplaatst: Nassau Hessen
Anhalt Courland.
Deze met het hoofdwapen waren door de volgende attributen omgeven: een gepluimde helm met ridderketen, een bevelhebberstaf, een zwaard, een degen, twee handschoenen en twee sporen; de vijf laatstgenoemde waren op de kolommen vastgehecht. Eerst drie jaren na s' Prinsen overlijden was deze wapenkasse van uit 's-Gravenhage, alwaar zij vervaardigd was, naar Delft vervoerd geworden. Bij de plaatsing daarvan werden tevens de Banieren, Vaandels en Standaarden, die in de lijkstoet van den Prins gediend hadden en daarna boven het graf waren gehangen, weder afgenomen om vervolgens bij die van 's Prinsen doorluchtige Voorvaderen, te worden geplaatst. Deze hier bedoelde banieren van Willem IV moeten geweest zijn: 1. De standaard met het wapen van Oranje. 2. De standaard mer het wapen van Nassau. 3. De Marinevlag met het devies „Je maintiendrai". 4. Het vaandel van de Landmacht met het devies Vindice tuta Libertas (onder die Bescherming is de Vrijheid veilig). 5. De penon of Wapensteng. 6. De kleine standaard. 7. De groote standaard. 8. De banier met 's Prinsen blazoen. 9. De Banier met het Opschrift Per Augusta ad Augusta (door Engte ter Heerlykheit. Nadat in 1761 de Graftombe was schoongemaakt en hier en daar herstellingen had ondergaan, waarmede twee jaren waren heengegaan, werd in October van hetzelfde jaar de wapenkasse der gemalin van Willem IV boven het paaalgraf geplaatst. In het midden van dit gedenkteeken vertoonde zich het van Oranje en Groot-Brittanje gehalveerde ovale wapenschild der Vorstin gedekt met de vorstenkroon en tot schildhouders een aanziende gekroonde leeuw en een omziende eenhoorn. Dit wapen was door een dubbele zwarte lijst omgeven in welker tusschenruimte ter halve hoogte vier afhangende en aan elkaar gestrikte kwartieren waren aangebracht te weten:
IÓ4
ELSEVIER'S GEÏLLUSTREERD MAANDSCHRIFT.
I. Engeland 2. Brunswijk 3. Brandenburg 4. Saksen. Boven deze wapens was een cherubijnenkopje aangebracht en daarboven in gouden letters het woord Obiit. Aan het pirimidaalvormige boveneinde der kasse vertoonde zich een nagemaakt verzilverd geraamte met beide armen boven het hoofd een groote vorstenkroon vasthoudende en verder het hoofd bedekt met een afhangende hermelijnen sluier die met breede plooien naar omlaag liep. Aan weerskanten van het skelet was een nagebootste brandende lamp geplaatst. Rechts bezijden de kasse stond een engelenfiguur met een omgekeerde fakkel in de hand en aan de linkerzijde een weenend vrouwenbeeld. Boven deze levensgroote figuren zag men twee neerhangende vergulde vaandels, op dat boven den engel stond met zwarte letters het devies „Je maintiendrai" en op dat van het vrouwenbeeld: „Vindice tuta Libertas". Op het voetstuk van dit artistieke gedenkteeken was de sterfdag XIII Januari MDCCLIX in vergulde letters en cijfers aangegeven en daaronder rustte een gevleugelde zandlooper op twee gekruiste bazuinen. In de hoogte boven de kasse waren in den muur bevestigd de Marinevlag en het vaandel van de Landmacht, die in den begrafenisstoet van H. K. Hoogheid waren gedragen. Welk een grootschen aanblik moet het praalgraf toen wel hebben geboden door het in de hooge kerkgewelven fraai gevormde decoratief dier wapenborden, banieren en vlaggen, die ter eere der vorsten en vorstinnen van het Huis van Oranje boven het Mausoleum waren geplaatst. En wat moest er van deze gedenkstukken overblijven ? De tand des tijds mocht ze niet sloopen maar de hartstocht der Revolutie-mannen zou over hun lot beslissen. Bij de intrede van het tijdperk der Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap gaven de wapenborden in de kerken het eerst aanstoot aan de Republikeinen te Utrecht. In de Domkerk werden vele wapenborden en schilden door het gepeupel deels vernietigd, deels zwaar beschadigd, zoodat dergelijke ongeregeldheden die men aanvankelijk ook te Haarlem, Dordrecht en Amsterdam vreesde, dank zij het tijdig en krachtig optreden der Municipaliteit dier plaatsen werden voorkomen. Als uitvloeisel hiervan verscheen een publicatie der provisioneele representanten van het volk van Holland „dat de wapenborden of schilden, in de kerken geplaatst en ten toon gehangen, als teekens van onderscheiding der geslachten of familiën" moesten weggenomen en eergestoelten afgebroken worden. Aan dit nootlottig besluit zouden de wapenschilden boven het praalgraf niet uitgesloten blijven en omtrent hun annulatie geven ons de notulen der „administratie over den door de Franschen geabandonneerden boedel van den Vorst van Nassau" (Willem V) een belangrijk verslag. Daaruit zien we 't eerst dat in de vergadering van het College van den Voormaligen Domeinraad van 21 December 1795 door tusschenkomst van het Comité van Algemeen
DE OPRICHTING VAN HET MAUSOLEUM DER ORANJES.
165
Welzijn wordt kenisgenomen van een memorie van C. van Duyn, opzichter der graftombe van het Huis van Oranje, waarin deze verklaart: ,,de wapenschilden boven de Tombe op order der Municipaliteit en Kerkmeesters, te hebben afgenomen en ze vervolgens in een koetshuis ter bewaring had gebracht." Voor deze vaderlandslievende daad diende Van Duyn een pretentie van ƒ306.1 stuiver bij den voormaligen Domeinraad in. Maar dit College toonde zich niet genegen om in de betaling te treden en trachtte zich van de zaak af maken door het Comité van Algemeen Welzijn er op te wijzen, dat zij dien opzichter nimmer ecnige machtiging tot het afnemen dier wapenborden had gegeven en zij die bewuste zaak dan ook geheel en al aan de municipaliteit der stad had overgelaten. Eerst in April van het volgend jaar mocht Van Duyn's pretentie door het Comité van Algemeen Welzijn worden goedgekeurd, doch met opbergen der wapenborden in een koetshuis bleek de Regeering zich niet mede te kunnen vereenigen daar het volgende besluit over hun lot werd genomen. „Is, ingevolge van een speciale auctorisatie van het commité provintiaal van Holland, vervat bij decreet van den 14™ deeser goedgevonden den Contrarolleur-Generaal van der Linden bij deeze te auctoriseeren om zig na Delft te begeeven en aldaar de wapenschilden van Oranje en Nassau gehangen hebbende boven de graftombes van dat huys en door den opzigter over die tombes C. van Duyn afgenomen en in zeeker koetshuis geborgen, te doen in stukken slaan; de stukken daarvan zullende komen, tegens recepis aan het Gasthuis te Delft af te leveren en van dit een en ander een door hem geteekend verbaal aan de Administratie te doen toekomen". Toen nu aan dit vandalismuswerk was bot gevierd, hoopte men de stukken als brandhout aan het Gasthuis te kunnen aanbieden, maar de Regenten van dit gebouw weigerden beslist uit piëteit om de overblijfselen dier vorstelijke blazoenen in ontvangst te nemen. Andere Delftsche gestichten bleken evenmin genegen te zijn 'geweest om deze vernielde gedenkteekenen te aanvaarden, want nog ruim twee jaren bleven ze in het koetshuis opgeborgen. Het schijnt toen dat dit koetshuis tot andere doeleinden moest worden gebruikt, althans in de Municipaliteits vergadering van 15 Juni 1798 rapporteerde Burger Van Duyn, dat hem door de weduwe Burgerhout, de eigenares van het gebouw, was aangezegd om die bewuste vernielde wapenschilden nog op dienzclfden dag te laten weghalen en hij niet wist hoe te dien opzichte moest worden gehandeld. Van Duyn ontving hierop kortaf de mededeeling dat die zaak de Municipaliteit niet aanging en hij daarzelf voor behoorde te zorgen. Wat nu den verderen afloop hiervan was, daaromtrent viel niets naders op te spooren. Ten slotte zullen we tot de bespreking der grafgewelven overgaan waarin 28 vorsten en vorstinnen beneven 8 vorstenkinderen sluimeren. Onder het monument bevindt zich de oude kelder die overblijfselen der volgende vorstelijke personen bevat:
166
ELSEVIEK'S GEÏLLUSTREERD MAANDSCHRIFT. GEBORE
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Prins AVillem I Louise de Colligny, 4e gemalin van Prins AVillem I Prins Maurits Elisabeth, dochter van Prins Frederik Hendrik Hendrik Lodewijk, zoon van Prins Frederik Hendrik . . . . Elisabeth, echtgcnoote van Henri de la Tour d'Auvergne, Hertog van Bouillon Prins Frederik Hendrik Catharina Belgica, dochter van Prins AVillem I Prins Willem II Amalia van Solms In
1752 w e r d e n
de hulsels, w a a r v a n
te Dillenburg » Chatillon . » Dillenburg. » » » . . . . , » Delft. . . » . . . . » 'Gravenhagc » . . . .
h e t h o u t v e r g a a n w a s , voor zoover
zulks noodig werd geoordeeld, in nieuwe looden kisten gelegd of met soldeer.sel bekleed, terwijl voorts een nieuwe vleugel aan den kelder werd gebouwd waarvoor 11 graven van kerkmeesters als van particulieren werden aangekocht. Aan den Luitenant-Generaal Creutznach was het toezicht op de vergrooting van den kelder opgedragen, waarvan de kosten nog al niet gering waren. In 1821 werd het noodzakelijk dat de kelder een aanmerkelijke uitbreiding onderging, aangezien er bij het overlijden der gemalin van Willem V geen voldoende plaatsruimte voor de bijzetting dier vorstin meer bleek aanwezig 1 2 3 4 5 6 7 8 9
Eerstgeboren levenlooze dochter van Prins Willem IV . . . . Prins Willem IV Anna, gemalin van Prins Willem IV George Willem Belgicus, oudste zoon van Carel Christiaan, Vorst van Nassau Weiburg Een doodgeboren kind van den Vorst van Nassau Weilburg. . Eerstgeboren levenlooze zoon van Prins Willem V AVillcm Frederik George, 2e zoon van Prins Willem V . . . . Frederica Louise Wilhclmina, gemalin van den Erfprins van Brunswijk Wolfenbuttel Frederika Sophia AYilhelmina, gemalin van Prins AVillem V . .
GEBORE te 's Gravenhage . . • • • » Leeuwarden . . . . • • » Hanover •• » » » 's Gravenhage » 's Gravenhage
• . . . •• . . . .•
» 's Gravenhage »
. . . •• ••
10 AYillem Alexander Ernest Frederik Casimir, 4e zoon van Koning AVillem II '. » Brussel .• 11 Willem Frederik Nicolaas Carel, oudste zoon van Prins AVillem Frederik Karel . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12 Frederica Louisa AYilhclmina, gemalin van Koning Willem I. . 13 Koning Willem I. ' 14 Willem Frederik Nicolaas Albert, 2e zoon van Prins AVillem Frederik Karel 15 Willem Alexander Frederik Constantijn Nicolaas Michiel, 2e zoon van Koning Willem II 16 Koning AVillem II 17 Willem Frederik Maurits Alexander Hendrik Karel, 2e zoon van Koning AA'illem III 18 Anna Paulowna, gemalin van Koning Willem II 1 9 Louisa Augusta AVilhelmina Amalia, gemalin van Prins Frederik Karel 20 Amalia Maria da Gloria Augusta, gemalin van Prins AVillem Frederik Hendrik 21 Sophia Frederica Mathilda, eerste gemalin van Koning AVillem III. 22 AVillem Frederik Hendrik, 3c zoon van Koning AVillem II. . . 23 AVillem Nicolaas Alexander Frederik Carel Hendrik, oudste zoon van Koning Willem III 24 Willem Frederik Karel, 2e zoon van Koning AVillem I . . . . 25 AA'iliem Alexander Karel Hendrik Frederik, 3e zoon van Koning AVillem III 26 Koning Willem III
» 's Gravenhage . . . • • > Berlijn •/ op het Huis ten Bosch bij 'sGw » het Loo
• •
te Soestdijk » 's Gravenhagc
• • . . . • •
» 's Gravenhage » Petersburg
. • • •' • •
» Berlijn » Gent » Stutgard » Soestdijk
• • • •' . . . . • • ' . . . . • • '
» 's Gravenhage » Berlijn
. . • •' • •'
» 's Gravenhage . . • • ' » Brussel . . . . . • • '
DE OPRICHTING VAN HET MAUSOLEUM DER ORANJES.
OVERLEDEN 25 28 14 4 30
April September November Augustus November
Maart 29 Januari Augustus 27 Mei 31 Augustus
1533 1555 1567 1630 1639
te Delft » Fontainebleau » 's G r a v e n h a g e » »
1577 1584 1578 1626 1602
o p h e t K a s t e e l van S e d a n te 's G r a v e n h a g e » Hanau » 's G r a v e n h a g e » 's G r a v e n h a g e
167
BIJGEZET
. . . .
10 9 23 4 29
Juli October April Augustus December
1584 1620 1625 1630 1639
3 14 12 6 8
September Maart April November Augustus
1642 1647 1648 1650 1675
3 24 26 18
Augustus Mei September Augustus
10 5 8 21
Mei Mei Maart December
1584 1621 1625 1630 1639 1642 1647 1648 1651 1675
te zijn en er bovendien rekening moest worden gehouden met het groot aantal leden dat het Huis van Oranje toenmaals telde. Op last van Koning Willem I werd aan den Rijksbouwmeester Noorderdorp de uitvoering der vergrooting opgedragen. Het volgend jaar kwam het werk gereed, maar het had gepaard moeten gaan met een verhooging van het achtergedeelte van het koor met eenige treden. Dit heeft veel van den indruk weggenomen dien het monument maakt, want ware het geheele gedenkteeken op een hooger piedestal geplaatst dan zou het voorzeker veel grootscher aanblik hebben gegeven. De ruimte in den nieuwen kelder is daar nu ook al zeer beperkt geworden door de bijzetting der volgende Leden van het Huis van Oranje: OVERLEDEN 19 December 1736 1 September 1711 2 November 1709 18 15 24 15
December October Maart Februari
1760 1767 1769 1774
28 November 7 Augustus
1770 1751
21 Mei
1822
6 Juli 18 November 24 Augustus
1833 1774 1772
22 Augustus
1836 1818 1792
2 Augustus 6 December
15 September 1843 18 Januari 1795 1 Februari
BIJGEZET
_. o p het Huis in het Bosch bij's G r a v e n h . 22 October te 's G r a v e n h a g e 12 J a n u a r i » Hondsholredijk o n d e r Naaldwijk
. 27 Mei
» Padua » Amsterdam o]) het L o o en begraven te A p e l d o o r n
6 Januari
.
15 O c t o b e r 9 Juni . 17 Juni
te Brussel en aldaar begraven
1751 1759 1762 1799
22 D e c e m b e r 4 Februari 23 F e b r u a r i
1736 1752 1759
1 24 28 3
1762 1767 1769 1896
Juni October Maart Juli
1819 26 O c t o b e r 1820 ) M 1 1820 p 7 N o v e m b e r
1819 1822
22 O c t o b e r
1822 1 ,, . ^ 10 Mei
1 November 12 O c t o b e r 12 D e c e m b e r
1834 1837 1843
5 November 26 O c t o b e r 2 Januari
1834 1837 1844
o p het Loo
23 J a n u a r i
1846
28 Januari
1846
» het eiland M a d e r a te T i l b u r g
20 F e b r u a r i 17 Maart
1848 1849
21 April 4 April
1848 1849
4 Juni 1 Maart
1850 1865
10 Juni r7 Maart
1850 1865
6 December
1870
21 D e c e m b e r
1870
»'s Gravenhage » 's G r a v e n h a g e » Berlijn
» 's G r a v e n h a g e >< 's G r a v e n h a g e
„ .1840
1808
o p den Huize de P a a u w o n d . W a s s e n a a r
1830 1815 1820
te Wolferdingen in L u x e m b u r g . . . 1 Mei o p het H u i s in het Bosch bij's G r a v e n h . 3 Juni te Wolferdingen 14 j a n u a r i
1872 1877 1879
17 Mei 20 Juni 25 Januari
1872 1877 1879
4 September 1840 28 Februari 1797
» Parijs 11 Juni o p den Huize de P a a u w o n d . Wassenaar 8 S e p t e m b e r
1879 1881
26 Juni 23 S e p t e m b e r
1879 1881
25 Augustus 17 Februari
te 's G r a v e n h a g e o p het L o o
1884 1890
17 Juli 4 'December
1884 1890
20 Mei 17 Juni 13 juni
1851 1817
21 Juni 23 N o v e m b e r
168
ELSEVIER'S GEÏLLUSTREERD MAANDSCHRIFT.
Behalve de Stadhouder en Koning van Engeland Willem III, die in den vorstelijken grafkelder der Westminster Abdy is bijgezet, liggen ook niet in de laatste rustplaats der Oranje's Prins Willem V, die in 1806 te Brunswijk overleed en aldaar begraven is, alsmede Wilhelmina, Frederika, Paulina, Charlotta, dochter van Koning Willem I, geb. 1 Maart 1800 f 22 December 1806 te Freienwalde. Van binnen zijn deze grafkelders zeer eenvoudig. Het plafond van het gewelf is gewit, de wanden zijn met gladde tegels bekleed; de kisten staan in nissen, in den nieuwen kelder deels op den beganen grond, deels op ijzeren staven, ter halver hoogte rustend. Sedert de vele bijzettingen is het Praalgraf het indrukwekkend rouwgesteente geworden der opvolgende leden van Prins Willem I in directe en indirecte lijn, welke zonen en dochteren der beroemde Oranje's eenmaal bij het leven de trouw mochten ondervinden van gansch het volk van Nederland. *) *) Geraadpleegde bronnen: Resolution en Ordannantiün van de Staten-Generaal van 1613—1623. Rijksarchief. Rapport van lacob Gael over den vorstelijken grafkelder in 1752. Rijksarchief. Notulen van Burgemeester en Wethouders van Delft 1821. Resolution van de Staten van Holland en West-Friesland 1584 en 1614. P. Bor Ned. Historiën II. P. C. Hooft Ned. Historiën II. Ned. Jaarboeken 1752 en 1761. Europeesche Mercurius 1755-