Inhoudsopgave 1. Samenvatting. 2. Inleiding 3. Aandachtspunten voor beleidsvorming 3.1 Regelgeving. 3.1.1 Telecommunicatie wet. (TW) 3.1.2 Woningwet 3.1.3 Monumentenwet 1988 3.1.4 Bestemmingsplannen 3.1.5 Artikel 10 EVRM 3.1.6 Overig 3.2 Ruimtelijke inpassing 4. Volksgezondheidsaspecten 5. Uitgangspunten voor de richtlijnen 6. Richtlijnen voor plaatsing 7. Plan van aanpak Bijlage 1 1. Samenvatting Door het toenemende aantal gebruikers, ook hier in het oosten van het land, van GSM-netwerken is er sprake van een explosieve groei van de vraag naar plaatsingsmogelijkheden voor zendinstallaties zowel binnen als buiten de bebouwde kom. De gemeente Losser wil een oplossing zoeken voor het probleem (in feite onoverkomelijk gezien het maatschappelijk belang), door een goed voorzieningenniveau voor de mobiele telefonie op haar grondgebied mede mogelijk te maken. De gemeente beoordeelt de aanvragen voor het plaatsen van zendinstallaties. Ze dient deze te toetsen aan het ruimtelijk beleid (bestemmingsplan), milieubeleid en monumentenbeleid. Tevens moet de aanvraag aan het Ministerie van Defensie worden voorgelegd, indien zendmasten hoger zijn dan 30 meter. De meeste bestemmingsplannen zijn tot stand gekomen in een periode waarin intensief gebruik van mobiele telefonie nog niet aan de orde was en voorzien derhalve niet in voorschriften met betrekking tot de plaatsing van GSMzendinstallaties. Voor een aanvraag voor het plaatsen van een zendmast is aldus een bestemmingsplanherziening of een art.19, lid 1 procedure nodig. De plaatsing van antennes en masten heeft gevolgen voor het ruimtelijk beeld in de gemeente Losser. Er moet voorkomen worden dat er een ‘woud’ van masten gaat ontstaan. Het consistent gevoerd ruimtelijk beleid gaat in principe uit van plaatsing van zendmasten op hoge aanwezige bouwwerken. Als een dergelijk verticaal object niet voorhanden is zouden ruimtelijk gezien zendmasten kunnen passen op industrieterreinen, wegen en nabij sportvelden of eventueel bij andere verticale elementen. Uiteraard moet ook rekening gehouden worden met de volksgezondheid. Het ministerie van VROM heeft in samenwerking met de Inspectie voor de Volksgezondheid een onderzoek uitgevoerd naar de biomedische aspecten van elektromagnetische velden. Hieruit is het volgende gebleken. 1
Gezien de huidige stand van de wetenschap is de preventie voor mogelijke schadelijke effecten voor de gezondheid ten gevolge van blootstelling aan elektromagnetische velden, door te voldoen aan de limieten van de Europese Unie, voldoende gewaarborgd. Om enerzijds de plaatsing van GSM-zendinstallaties mogelijk te maken en anderzijds dit op een stedenbouwkundige, landschappelijke en maatschappelijke manier dient te geschieden, zijn algemene richtlijnen voor plaatsing voor de gehele gemeente voorgesteld. Het ruimtelijk beleid geeft via de verplichting van de bouwvergunning mogelijkheden tot het toepassen van richtlijnen voor de plaatsing van antennes. Door het toepassen van deze richtlijnen kan worden voorkomen dat het toelaten van voorzieningen voor de mobiele telefonie leidt tot een onacceptabele aanslag op onze ruimtelijke omgeving en op de volksgezondheid. Het in deze nota voorgestelde beleid zal geen belemmering vormen voor het gebruik van mobiele netwerken in Losser. 2. Inleiding Nederland ontwikkelt zich in snel tempo tot een informatiesamenleving. Informatieen communicatie- technologie (ICT) maakt het mogelijk om steeds sneller informatie te verspreiden. De Rijksoverheid stimuleert deze ontwikkelingen. Het biedt immers kansen voor individuele burgers en voor de Nederlandse economie als geheel. Een goede communicatie-infrastructuur vormt de ruggengraat van onze informatiesamenleving. De ambitie van het kabinet is dat Nederland een eersteklas, betaalbare, toegankelijke en betrouwbare communicatie-infrastructuur heeft en houdt. Om dit te bereiken is een groeiend aantal antennes nodig. De Rijksoverheid heeft aan een aantal zendgemachtigden licenties uitgegeven om binnen een aantal jaren een landelijk dekkend netwerk te creëren dat mobiel bellen in geheel Nederland mogelijk maakt. Momenteel zijn vijf operators actief in Nederland namelijk: BEN, Dutchtone, KPN, Telfort en Libertel. Kort geleden hebben deze vijf aanbieders hun krachten gebundeld in ‘MoNet’ (Mobiele Netwerkoperators). Doel hiervan is gezamenlijk nieuwe locaties te zoeken en voorlichting te geven. Door het toenemende aantal gebruikers, ook hier in het oosten van het land, van GSM-netwerken is er sprake van een explosieve groei van de vraag naar plaatsingsmogelijkheden voor zendinstallaties zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Zendinstallaties bestaan uit kasten, masten, antennes, kabels en leidingen. GSM staat voor ‘Global System for Mobile communication’. Het blijft niet alleen bij aanvragen voor een bouwvergunning voor het plaatsen van zendinstallaties maar aanbieders nemen ook zelf initiatief tot het plaatsen van antennes. Soms op speciale zendmasten en soms op bedrijfsgebouwen, kerktorens of hoge gebouwen. De rijksoverheid wil dat de operators zo veel mogelijk gezamenlijk gebruik maken van opstelpunten voor antennes. Dit wordt ‘sitesharing’ genoemd. Achterliggende gedachte is dat alle operators zo snel mogelijk landelijke dekking verkrijgen. De operators zijn verplicht te voldoen aan redelijke verzoeken tot het medegebruik van antenne-opstelpunten.
2
Een vergunninghouder zal het medegebruik in het algemeen slechts kunnen weigeren wanneer dit op technische bezwaren stuit, zoals storing van de gebruikte frequenties, beschikbare ruimte of draagkracht van de installatie. Operators die het niet eens worden over ‘sitesha-ring’, kunnen hun geschil voorleggen aan OPTA (Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit). Een ander veel gebruikt begrip is het begrip ‘roaming’. Van roaming is sprake wanneer een operator gebruik maakt van (delen van) het netwerk van een andere operator. Op verzoek van Dutchtone en Telfort kan de Minister van Verkeer en Waterstaat KPN en Libertel verplichten tot het toelaten van Dutchtone en Telfort op hun netwerken. Zo kunnen ook zij landelijke dekking aanbieden aan hun gebruikers, tijdens de opbouw van hun eigen netwerk, via de netwerken van KPN en Libertel. Voor BEN geldt deze verplichting niet vanwege een ander soort vergunning maar betrokken partijen hebben uiteraard de vrijheid hierover met elkaar afspraken te maken. De gemeente losser ziet de noodzaak om medewerking te verlenen aan het tot stand brengen van een landelijk dekkend netwerk met voldoende capaciteit voor de vijf GSM-operators. Dat is ook in het belang van de inwoners van de gemeente Losser en de hier gevestigde ondernemingen. Op dit moment staan op verschillende plaatsen in de gemeente al zendinstallaties. Om duidelijk te maken waar op dit moment in de gemeente Losser zendinstallaties aanwezig zijn en van de plekken waar een zendinstallatie aangevraagd is, is een lijst opgesteld met alle locaties. (bijlage 1). Indien de gemeente eigenaar is van de ondergrond zal er een overeenkomst dienen te worden gesloten met de provider met betrekking tot het gebruik van de grond (recht van opstal). De provider dient jaarlijks een bedrag te betalen aan de gemeente en bij site-sharing zal het bedrag worden verhoogd. Er zal nog worden nagegaan om welk bedrag het kan gaan. Ter indicatie: particulieren ontvangen jaarlijks € 3.176,46 ( ƒ 7000,--) voor de plaatsing van een zendmast. Tevens moet worden bezien op welke wijze een vergoeding kan worden toegekend aan bijvoorbeeld betrokken sportclubs. Waarschijnlijk zal dit 10% van de jaarlijkse opbrengst worden. Doel van deze nota is om tot een stedenbouwkundig en maatschappelijk verantwoorde inpassing van GSM-zendinstallaties te komen. Deze nota gaat in op de aspecten die spelen rondom de plaatsing van GSM-zendinstallaties. Daarna worden richtlijnen gegeven hoe om te gaan met aanvragen. 3. Aandachtspunten voor beleidsvorming 3.1 Regelgeving Voor de beantwoording van de vraag of GSM-zendinstallaties bouwvergunningplichtig, meldingsplichtig dan wel bouwvergunningvrij zijn en of de gemeente verplicht is om medewerking te verlenen aan het realiseren ervan, zijn de volgende juridische regelingen van belang: * Wet op de Telecommunicatieverbindingen (Telecommunicatie wet); * Woningwet; * Monumentenwet 1988; * Wet op de Ruimtelijke Ordening en in het bijzonder de daarop gebaseerde bestemmingsplannen; * Artikel 10 EVRM; * Overig. 3
3.1.1 Telecommunicatie wet (TW) Een eventuele verplichting van de gemeenten om mee te werken aan de plaatsing van zendinstallaties, c.q. de uitvoering van de verleende licenties zou in eerste instantie in de Telecommunicatie wet mogen worden verwacht. Een dergelijke verplichting is niet in die wet opgenomen. De wet respecteert de gemeentelijke autonomie volledig en kent de verplichting voor licentiehouders/GSM-aanbieders om hun zenders/ontvangers, zoveel mogelijk te combineren, zodat gemeenten niet worden geconfronteerd met een ‘woud’ van zendmasten. De Telecommunicatie wet is op 15 december 1998 in werking getreden. Kern van deze wet is dat iedereen in Nederland infrastructuur en/of diensten op het gebied van telecommunicatie aanbieden. Registratie is voldoende, slechts voor het gebruik van frequenties en nummers zijn vergunningen nodig. Om de concurrentie te bevorderen zijn er regels om netwerken onderling te verbinden en regels voor de toegang tot netwerken. De TW biedt het wettelijke kader. Nadere invulling gebeurt met maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen, zodat snel kan worden ingespeeld op de dynamiek van de markt. Deze situatie vraagt om een partij die onafhankelijk toezicht kan houden. Dit is de al eerder genoemde OPTA. Bij problemen en geschillen beslist de OPTA. 3.1.2 Woningwet Om een antenne-installatie voor mobiele telecommunicatie te mogen plaatsen moet uiteraard toestemming zijn verkregen van de eigenaar van de grond of het bouwwerk waarop de installatie wordt aangebracht. Verder hanteert de Woningwet als uitgangspunt voor het oprichten van een bouwwerk het vereiste van een bouwvergunning. Artikel 43 lid 1, sub i van de Woningwet maakt een uitzondering voor het achter de rooilijn plaatsen van een antenne die niet meer dan vijf meter hoog is. In de parlementaire geschiedenis (blijkens de memorie van antwoord bij de Woningwet en de huidige jurisprudentie) wordt het begrip antenne zeer strikt ingevuld. Onder ‘antenne’ wordt bedoeld: de staaf of spriet (met dwarssprieten) voor het ontvangen en zenden van signalen. Een antenne-installatie bestaat echter meestal uit drie onderdelen: een apparatuurkast, een mast en één of meer antennes. Deze drie dienen niet los van elkaar te worden gezien waardoor er geen sprake is van een vergunningvrij bouwwerk. De thans gangbare antenne-installatie als geheel is dus bouwvergunningplichtig. In artikel 43 lid 1, sub f van de Woningwet is bepaald dat geen bouwvergunning is vereist voor het oprichten van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, van beperkte omvang op of over een (openbare) weg, een spoorweg of in een (openbaar) vaarwater en in de daarbij behorende bermen ten dienste (onder meer) van het telecommunicatieverkeer (antennes). Vraag is wanneer er nog sprake is van een bouwwerk van beperkte omvang. Niet alleen de omvang van het bouwwerk zelf maar ook het stedenbouwkundig effect is van belang. Zeker als er sprake is van bv. een monumentale dorpskern/stadscentrum (beschermd stadsgezicht) en er naast het bestemmingsplan een beeldkwaliteitsplan vigeert, zal er slechts bij hoge uitzondering sprake zijn van een bouwvergunningvrij bouwwerk. Voor de dorpskern van Losser is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. In dit licht bezien zal ook de uitzondering van artikel 43 lid 1, sub e (verandering van niet ingrijpende aard aan een bouwwerk) zich niet snel voordoen. 4
Volgens een recente uitspraak van de rechtbank te Haarlem vallen antenneinstallaties niet onder de uitzonderingen van artikel 43 van de Woningwet, voor zover ze tevens omvatten een mast en een techniekkast. Dat geldt voor alle antenneinstallaties ten behoeve van draadloze netwerken. Wanneer er ondanks het hiervoor gestelde toch sprake is van een bouwvergunningvrije activiteit aan een bouwvergunningplichtig bouwwerk, biedt het bepaalde in artikel 19 Woningwet achteraf de mogelijkheid om corrigerend op te treden indien er sprake is van ‘ernstige strijd met redelijke eisen van welstand’. Deze activiteit moet ‘visueel inpasbaar zijn’. Wat visueel inpasbaar is, zal nog worden neergelegd in een algemene maatregel van bestuur. Het kabinet heeft beleidsvoornemens genomen voor de wijziging van de Woningwet omtrent antenne-installaties. Naar alle waarschijnlijkheid treedt de gewijzigde woningwet juli 2002 in werking. Vanaf juli 2002 zou dan onderscheid gemaakt kunnen worden in bouwwerken waarvoor de reguliere bouwvergunningsprocedure geldt, bouwwerken waarvoor de lichte procedure geldt en bouwwerken die uitgezonderd zijn van de bouwvergunningplicht. Voor de lichte procedure kan worden volstaan aan een toets van het bouwbesluit, voor zover het betreft de voorschriften omtrent constructieve veiligheid (niet zijnde voorschriften van volksgezondheid), de ruimtelijke kwaliteit (stedenbouwkundige voorschriften in de bouwverordening, bestemmingsplan, welstand) en de Monumentenwet. Hierdoor kan de procedure met het lichte regiem bekort worden. Dit laat onverlet dat er nog een vrijstelling van het bestemmingsplan nodig kan zijn. Concreet betekent dit: * handhaven van de vergunningplicht voor antennes hoger dan 40 meter en bestemmingsplan herziening indien de mast planologisch niet past; * de lichte procedure voor antenne-installaties, inclusief mast en techniekkast, van vijf meter tot een hoogte van 40 meter en artikel 19, lid 3 WRO indien de mast planologisch niet past; * het onder voorwaarden opnemen van antenne-installaties, inclusief mast en techniekkast, met een hoogte tot vijf meter in de lijst van bouwwerken waarvoor geen vergunning nodig is. Een uitzondering hierop zou moeten zijn de C2000 zendinstallaties. Dit is een nieuw digitaal radiocommunicatie netwerk van brandweer, politie, ambulance en marechaussee. Hiervoor zijn door het hele land zo’n vierhonderd masten van vijftig meter hoog nodig. Het kabinet heeft voornemens om deze C2000 zendinstallaties te zien als een bouwvergunningvrij bouwwerk. 3.1.3 Monumentenwet 1988 Op basis van de Monumentenwet 1988 is te allen tijde het aanbrengen van een GSM-zendinstallatie of ‘bouwvergunningvrije’ onderdelen op, aan of bij een monument vergunningplichtig. Naast de vereiste bouwvergunning is dan tevens een monumentenvergunning vereist. 3.1.4 Bestemmingsplannen De meeste bestemmingsplannen zijn tot stand gekomen in een periode waarin intensief gebruik van mobiele telefonie nog niet aan de orde was en voorzien derhalve niet in voorschriften met betrekking tot de plaatsing van GSMzendinstallaties. De bouwvergunningplichtige zendinstallaties moeten getoetst worden aan het bestemmingsplan. Telecommunicatie-installaties met alles wat daarbij hoort, horen thuis binnen de bestemming ‘nutsvoorzieningen’. 5
Voor de situatie in de gemeente Losser betekent dit dat veel bestemmingsplannen de plaatsing van deze installaties niet toestaan. Indien sprake is van een nietcommerciële zendinstallatie kan deze binnen een maatschappelijke bestemming passen. Deze bestemmingen komen echter slechts in beperkte mate voor. Daarnaast passen de zendinstallaties qua hoogte over het algemeen ook niet in het bestemmingsplan. Om de benodigde bouwvergunning toch te kunnen verlenen, moet de gemeente het bestemmingsplan herzien/aanpassen voordat een bouwaanvraag kan worden ingediend. Na april 2002 biedt artikel 19, lid 3 WRO ook een optie, indien de masten lager zijn dan 40 meter. In tegenstelling tot een reguliere bouwvergunningtoets, waarbij enkel getoetst kan worden aan het bestemmingsplan, bouwbesluit, bouwverordening, welstand en monumentenwet, biedt een herziening van het bestemmingsplan of vrijstellingstoets de mogelijkheid ook andere belangen mee te wegen, zoals bijvoorbeeld het gezondheidsaspect. Daarnaast kan in de belangenafweging bij het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan ‘sitesharing’ als voorwaarde worden gesteld. Eventueel kan via artikel 17 WRO een tijdelijke mast geplaatst worden. 3.1.5 Artikel 10 EVRM In de discussie rondom de plaatsing van antenne-installaties wordt weleens artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) genoemd. Dit artikel 10 (recht van vrije meningsuiting) is in zoverre van toepassing op telecommunicatie, dat een algemeen verbod in een bestemmingsplan om antenne-installaties op te richten zich in beginsel niet met dit artikel verdraagt. Beperkingen ten behoeve van de bescherming van de belangen van anderen en in het bijzonder omwonenden zijn toelaatbaar. Artikel 10 tast de verplichting tot het aanvragen van een vergunning krachtens de Woningwet c.a. niet aan. 3.1.6 Overig Volgens de handleiding en beleidsregels van de Provincie Overijssel dienen bouwaanvragen voor solitaire masten te worden voorgelegd aan het Ministerie van Defensie. De afdeling BROM van de Directie Noordoost-Nederland in Meppel beoordeelt aanvragen voor hoge objecten (w.o. antennemasten) in het algemeen op mogelijke conflictsituaties met: Vliegveiligheid (laagvliegroutes, helikopterroutes, invliegtunnel Vliegbasis Twente), militaire straalverbindingen, radar- en communicatiesystemen (m.n. nabij de Vliegbasis Twente). Bij objecten hoger dan dertig meter dienen de aanvragen ter beoordeling aan de afdeling BROM te worden voorgelegd. Het voorleggen van aanvragen aan BROM is geen wettelijke verplichting, maar vindt vooral plaats in het kader van overleg en afstemming tussen gemeenten en het Ministerie van Defensie met betrekking tot hoge objecten en hun relatie met de vliegveiligheid en overige militaire aspecten. Het gaat hier dus niet uitsluitend om GSM-masten, het kan ook gaan om hogere energiemolens, hoge gebouwen, hoogspanningsmasten etc. Voor de gemeente Losser blijken concreet conflictsituaties met vliegveiligheid (invliegtunnel Vliegbasis Twente), militaire straalverbindingen en radar- en communicatiesystemen mogelijk. Een milieuvergunning voor het plaatsen van een antenne-installatie is in zijn algemeenheid niet vereist. Een milieuvergunning is vereist bij een opgenomen vermogen van vier kilowatt of meer. 6
Antenne-installaties voor mobiele telecommunicatie werken met opgenomen vermogens die veel lager zijn dan vier kilowatt. Om die reden is geen vergunning in het kader van de Wet milieubeheer nodig, als verder geen voorzieningen worden aangebracht die zelf tot een milieuvergunningplicht leiden. Verder kent de Wet milieubeheer een algemene zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat iemand die weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dat handelen achterwege te laten of maatregelen te nemen om de nadelige gevolgen zo veel mogelijk te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Dit betekent dat een aanbieder van mobiele telefonie altijd moet kunnen aantonen dat de plaatsing van zendinstallaties niet leidt tot overschrijding van de gestelde normen. 3.2 Ruimtelijke inpassing De plaatsing van antennes en masten heeft gevolgen voor het ruimtelijk beeld in de gemeente Losser. Er moet voorkomen worden dat er een ‘woud’ van masten gaat ontstaan. Horizon- en landschapsvervuiling moet worden vermeden en het woongenot verdient bescherming. Tevens moet de zendinstallatie voldoen aan de redelijke eisen van welstand. Dit tezamen leidt dan in bestaand bebouwd gebied (de dorpskernen) tot een verschillend regime voor woongebouwen en voor kantoor- en bedrijfsgebouwen (daar zal immers minder snel een installatie niet passen bij het uiterlijk van het gebouw en ook geen sprake zijn van aantasting van het woongenot). Het consistent gevoerd ruimtelijk beleid gaat in principe uit van plaatsing van zendmasten op hoge aanwezige gebouwen. Het aantal nieuw op te richten masten (groot en klein) kan dan beperkt blijven. Als een dergelijk verticaal object niet voorhanden is zouden ruimtelijk gezien zendmasten kunnen passen op industrieterreinen, spoorwegen, wegen en nabij sportvelden. Deze laatste locatie is ruimtelijk gezien aanvaardbaar, gezien het feit dat er op en om sportvelden al hoge andere bouwwerken (in de vorm van lichtmasten) aanwezig zijn. Teneinde binding te houden met het sportpark is het aan te bevelen dat een zendmast zoveel mogelijk wordt geplaatst op een centrale plek. Er dient dus te worden voorkomen, dat de zendmast afzonderlijk ergens wordt geplaatst aan de buitenkant en daardoor duidelijk in het zicht komt. Het oprichten van zendapparatuur is binnen de bebouwde kom ruimtelijk gezien minder schadelijk dan buiten de bebouwde kom. Het beleid van de gemeente Losser ten aanzien van de plaatsing van zendinstallaties in het buitengebied is in principe terughoudend. Gelet op het fraaie landschap en de natuur is wildgroei van masten hier niet gewenst. Uitgangspunt is dat de zendapparatuur en masten zo min mogelijk moeten opvallen in het bestaande landschap. Dit houdt in dat in het landelijk gebied clustering plaats moet vinden met bestaande bebouwing en bij knooppunten van menselijke activiteiten en infrastructuur. Verder zouden zendinstallaties bij aanwezige artificiële infrastructurele elementen zoals (hogere orde) wegen, spoorlijnen, kanalen, viaducten, benzinestations en dergelijke gesitueerd kunnen worden. 4. Volksgezondheidsaspecten In diverse publicaties die zijn verschenen zijn de gezondheidsaspecten van mobiele telefonie vaak onderwerp van aandacht. De rijksoverheid geeft aan dat de mobiele telefonie geen risico’s oplevert voor de gezondheid. 7
Het is niet onomstotelijk bewezen dat antennes en met name ook de mobiele telefoons zelf invloed op de gezondheid hebben. Mobiele telecommunicatie maakt gebruik van radiofrequente elektromagnetische velden (golven). Veel mensen maken zich zorgen over de effecten van deze elektromagnetische velden (golven) op hun gezondheid, speciaal als ze zich veel in de buurt van antenne-installaties bevinden. De Minister van Volksgezondheid bericht (d.d. 20-01-2000) aan alle Nederlandse GGD’s: “....gezien de huidige stand van de wetenschap is door te voldoen aan de limieten van de Europese Unie de preventie voor mogelijke schadelijke effecten voor de gezondheid ten gevolge van blootstelling aan elektromagnetische velden voldoende gewaarborgd”. De minister vervolgt dat indien de veldsterkten beneden de limieten blijven (zoals in Nederland ruimschoots het geval is), “.... een bouwvergunning om gezondheidsaspecten niet kan worden geweigerd”. Met andere woorden, zij ziet geen enkele aanleiding om bij de plaatsing van antennes onderscheid te maken tussen woongebouwen. Het ministerie van VROM heeft in samenwerking met de Inspectie voor de Volksgezondheid een onderzoek uitgevoerd naar de biomedische aspecten van dergelijke velden. Dit onderzoek heeft geresulteerd in de ‘Richtlijn voor radiofrequente straling bij zendinrichtingen’. In deze richtlijn zijn aanbevelingen opgenomen over blootstellingslimieten voor radiofrequente golven (gezondheidsbeschermingniveaus). Bij de tot stand koming van de richtlijn is gebruik gemaakt van de bevindingen van de Internationale Radiation Protection Association (IRPA), een associatie van internationale stralingsbeschermingsverenigingen. Deze associatie heeft normen (IRPA-normen) geformuleerd met betrekking tot de bescherming van de volksgezondheid tegen mogelijke schadelijke gevolgen van blootstelling aan radiofrequente golven. Op basis van de eerder genoemde IRPA-norm dient een verticale afstand van 2,5 m en een horizontale afstand van 5 tot 10 meter te worden bewaard van een in werking zijnde antenne (de meest gebruikelijke op dit moment). De gezondheidsraad (een overheidsorgaan) heeft tevens een advies uitgebracht over blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische golven en velden van onder meer zendmasten. Voor wat betreft de gezondheidsniveaus wijkt het advies niet wezenlijk af van de aanbevelingen van de eerder genoemde ‘Richtlijn voor radiofrequente straling bij zendinrichtingen’. In zijn algemeenheid kunnen radiofrequente elektromagnetische velden op drie manieren effect hebben op het menselijk lichaam. Dit zijn: thermische effecten, athermische effecten en indirecte effecten. Onder thermische effecten wordt opwekking van warmte ontstaan. Indirecte effecten kunnen ontstaan door interferentie met elektronische apparatuur (bijvoorbeeld pacemakers). A-thermische effecten zijn de overige directe effecten. Het frequentiebereik van antennes en mobiele telefoons ligt in het intermediaire frequentiegebied tussen 100 kHz en 10 Ghz. In dit gebied resulteert de absorptie van elektromagnetische energie in de opwekking van warmte, bijvoorbeeld in het menselijk lichaam. In dit frequentiegebied is er daarmee met name sprake van thermische effecten, wat echter niet betekent dat er helemaal geen a-thermische en indirecte effecten zijn.
8
Verder is begin 1999 in een door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat belegde ‘rondetafelconferentie’ besloten dat er een brochure van het rijk zal uitgaan waarin onder meer de volksgezondheidsaspecten worden belicht. Deze brochure ‘informatie over antenne-installaties voor mobiele telecommunicatie’ is eind augustus 1999 verschenen. Hierin wordt het volgende aangegeven: “.... De antennes voor mobiele telecommunicatie zenden hun energie voor het overgrote deel in horizontale richting uit. Daarom kan er alleen op een korte afstand (tot circa 3 meter) en recht voor de antenne sprake zijn van overschrijding van de advieswaarde. Recht naar beneden zenden de antennes minder dan een half procent van het totale vermogen uit. Voor de oudere installaties die meestal op losstaande masten van twintig tot veertig meter hoogte staan, betekent dit dat de sterkte van het elektromagnetische veld op de grond altijd ruimschoots lager is dan de advieswaarde van de Gezondheidsraad. Tegenwoordig worden de antenneinstallaties vaak op hoge gebouwen geplaatst. Die installaties zijn in de regel tot vijf meter hoog met de antenne zelf bovenin de mast. In de ruimten onder het dak is de sterkte van het elektromagnetische veld minder dan 1% van de advieswaarde van de Gezondheidsraad. Dat komt door de horizontale zendrichting, de hoogte van de mast, en de afschermende werking van het dak. Op het dak zelf wordt de advieswaarde ook niet overschreden: de bundel van het elektromagnetische veld ligt, door de hoge plaatsing van de antenne, enkele meters boven het dakoppervlak. Dit geldt eveneens voor combinaties van antennes op één punt (‘sitesharing’). De sterktes van de elektronische velden blijven ook dan ruim beneden de advies waarde van de Gezondheidsraad.....”. 5. Uitgangspunten voor de richtlijnen Uit het bovenstaande blijkt dat de gemeente Losser verschillende belangen/uitgangspunten heeft bij het ontwikkelen van beleid omtrent plaatsing van zendmasten/antennes. Deze belangen dienen als uitgangspunt voor de richtlijnen die in het volgende hoofdstuk worden genoemd. Het gaat om maatschappelijke belangen, ruimtelijke belangen en ook economische belangen. Maatschappelijke belangen. De laatste jaren heeft de mobiele telefonie een grote vlucht genomen. Er zijn al miljoenen mensen in Nederland met een mobiel toestel en de verwachting is dat dit aantal in de komende tijd sterk zal blijven groeien. De overheid stimuleert dit om het individuele vrije verkeer tussen mensen te bevorderen. Vanuit dit oogpunt is het gewenst om snel een hoogwaardig netwerk voor mobiele telefonie te realiseren. Vanuit de maatschappij komen vele signalen van ongerustheid over de gezondheidsaspecten van de antennes. Het gaat daarbij niet alleen om bewoners van gebouwen waarop dergelijke installaties zijn geplaatst, maar ook om inwoners die in het algemeen de sterke groei van het aantal GSM-zendinstallaties en vooral de stralingseffecten die daarvan uitgaan, als een bedreiging ervaren. Het is de taak van de gemeente deze signalen serieus te nemen en te zorgen dat de bevolking geen onnodige gezondheidsrisico’s loopt. Vandaar dat er zorgvuldig met het plaatsen van antennes en masten moet worden omgesprongen. Daar waar onzekerheid bestaat over de effecten van de plaatsing van antennes op de veldsterkte (bijvoorbeeld wanneer meerdere antennes op één plek worden geplaatst) dienen berekeningen te worden overlegd. 9
Eerder is al genoemd dat er geen gezondheidsrisico’s mogen worden verwacht mits de antennes op de juiste wijze worden geplaatst. Ruimtelijke belangen. Vanuit ruimtelijk oogpunt is het wenselijk dat het aantal masten en antennes beperkt blijft. Dit om te voorkomen dat een ‘Woud’ van masten en antennes ontstaat. Daarnaast moeten ze in de omgeving ingepast worden. De voorkeur gaat uit naar plaatsing op hoge gebouwen. Het aantal nieuw op te richten masten (groot en klein) kan dan beperkt blijven. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met eventuele monumentale waarde van de hoge gebouwen. Het oprichten van zendinstallaties is binnen de bebouwde kom minder schadelijk dan buiten de bebouwde kom. Omdat het gaat om nieuwe ruimtelijke elementen moet gestreefd worden naar een zodanige plaats en vormgeving dat een positieve bijdrage aan het dorpsbeeld wordt gegeven. Economische belangen. Het is van belang dat bedrijven en personen in de gemeente Losser optimaal bereikbaar zijn. Vandaar dat het communicatienetwerk op een hoog peil moet staan. Gevolg is dat de kwaliteit van de mobiele telefonie en daarbij horende netwerk optimaal moet zijn. Vanuit economisch oogpunt is het snel realiseren van een volwaardig netwerk van belang. Het is van belang dat alle operators dus een landelijk dekkend netwerk realiseren. Het is van belang dat de gemeente Losser de ontwikkelingen in haar greep houdt. Dit betekent meewerken aan de opbouw van een goed functionerend netwerk voor mobiele telefonie, maar dan wel binnen een aantal richtlijnen. 6. Richtlijnen voor plaatsing Vanuit de belangen die de gemeente Losser heeft is het raadzaam richtlijnen te ontwikkelen die als criteria kunnen dienen voor het beslissen over het al dan niet plaatsen van zendinstallaties. De situering van antennes en masten dient te worden ingepast in het ruimtelijk beleid. Het ruimtelijk beleid geeft via de verplichting van de bouwvergunning mogelijkheden tot het toepassen van richtlijnen voor de plaatsing van antennes. Voorgesteld wordt de volgende richtlijnen te hanteren: Algemeen. * Zendgemachtigden (operators) moeten zoveel mogelijk samenwerken (‘sitesharing’ en ‘roaming’). * Zowel de installaties in masten als die op de daken van woningbouw, kantoren en overige bebouwing moeten aan de IRPA-normen voldoen. * De antenne-installaties moeten, wat uiterlijk en de plaatsing in de omgeving betreft, voldoen aan redelijke eisen van welstand. * Het woongenot mag hierbij niet worden aangetast. Infrastructuur. * Zendinstallaties zouden bij aanwezige artificiële elementen, zoals: (hogere orde) wegen, spoorlijnen, kanalen en weteringen, viaducten, benzinestations en dergelijke, gesitueerd kunnen worden.
10
Bebouwde kom. * Plaatsing op hoge aanwezige gebouwen wordt toegestaan. Voorkeur gaat uit naar kantoren, bedrijfsgebouwen, detailhandelsgebouwen en gebouwen voor maatschappelijke voorzieningen. * Het woongenot mag niet worden aangetast. * Plaatsing zover mogelijk centraal op het dak. * Maximaal vijf zendinstallaties per gebouw. Indien andere gebouwen geheel gevrijwaard kunnen blijven van installaties kan hiervan afgeweken worden, echter telkens dient met behulp van berekeningen te worden aangetoond dat de normen niet worden overschreden. * Als hoge bouwwerken niet aanwezig zijn dan heeft plaatsing op industriegebieden en nabij wegen de voorkeur. * Plaatsing van zendinstallaties in/aan lichtmasten en gebouwen op sportterreinen is toegestaan. Separate plaatsing bij sportterreinen is toegestaan mits ruimtelijk inpasbaar. * Plaatsing in/aan lichtmasten en reclamemasten is toegestaan, waarbij aandacht moet worden besteed aan situering van het schakelgebouw. * Indien koppeling met bestaande bouwwerken niet mogelijk is heeft plaatsing in het openbaar gebied met bijzondere aandacht voor de vormgeving de voorkeur. Buitengebied. * Het plaatsen van zendinstallaties in landschappelijke waardevolle gebieden en in natuurgebieden is niet toegestaan m.u.v. bovengenoemde locaties nabij hoofdinfrastructuur, mits zorgvuldig ingepast. * Als plaatsing nabij locaties nabij hoofdinfrastructuur niet haalbaar is, kan de situering van een mast op een andere dan de voorkeursplekken nodig zijn. Op dat moment dient met extra aandacht naar de inpassing in het landschap te worden gekeken. * Plaatsing in andere gebieden wordt zo min mogelijk toegestaan, in welke gevallen altijd sprake dient te zijn van ‘sitesharing’. * Plaatsing van masten in het buitengebied kan parallel worden getrokken met de situering van windmolens en hoogspanningsmasten. Monumenten. * Plaatsing van antenne-installaties op of aan monumenten of in een beschermd dorpsgezicht is niet gewenst. Plaatsing leidt tot aantasting. * Plaatsing van een antenne-installatie mag in het beeld en silhouet van het monument geen aantasting van betekenis tot gevolg hebben; daarnaast dient fysieke aantasting tot het uiterste minimum beperkt te blijven. Hierbij moet wel worden vermeld dat de welstand een negatief advies geeft indien het bouwwerk is aangemerkt als monument. Er kan dus als het gaat om een bouwvergunningplichtige en meldingplichtige mast geen zendinstallatie geplaatst worden op bouwwerken aangemeld als monument.
11
7. Plan van aanpak Om de gehele procedure goed te laten verlopen zou het volgende plan van aanpak kunnen worden gevolgd: 1. Overleg voeren met alle betrokken partijen omtrent de nieuw beoogde locatie. 2. Na de bepaling van de locatie advies inwinnen bij het BROM. 3. Een berekening vragen van de exploitant van de verwachte elektrische en magnetische veldsterkte ter plaatse. 4. Een overeenkomst aangaan met de exploitant in verband met het recht van opstal indien grond in eigendom van de gemeente. 5. Start van de planologische procedure (herziening, vrijstelling). 6. Na een positieve afronding van de planologische procedure kan een bouwaanvraag worden ingediend. Het tweede en derde punt kunnen gelijktijdig worden uitgevoerd. In alle gevallen waarin medewerking wordt verleend via een planologische procedure geldt: * De aanbieder moet aan kunnen tonen dat de door de Gezondheidsraad gestelde blootstellingslimieten ter plaatse van de dichtstbijzijnde woning niet wordt overschreden door de plaatsing of toevoeging van zijn antennes op de betreffende locatie. * De mogelijkheden van ‘sitesharing moeten zijn benut, dan wel aantoonbaar technisch niet mogelijk zijn, voordat medewerking aan het realiseren van apparatuur op een nieuwe locatie wordt overwogen. * De plaatsing moet vanuit stedenbouwkundig uitgangspunt en vanuit welstands oogpunt aanvaardbaar zijn. Bijlage 1 Op de onderstaande locaties zijn zendmasten aanwezig. Deze lijst is zo volledig mogelijk. Deze lijst is dus onder voorbehoud. Bestaande locaties: * Hoek Scholtinkstraat - Smitsbreeweg. * Losserhof (Oldenzaalsestraat). * VTO-Twente (St. Maartenstraat). * Van Heek gebouw - watertoren (Industrieterrein Losser). * Hoek Volterdijk - Denekamperstraat. * Hoek Bekspringweg - Denekamperstraat (kant Oldenzaal). * Carpoolplaats De lutte aan de A-1. * Bentheimerstraat voor ‘t Kruisselt. * Stadsweg (of Farwickweg). * Kerk Overdinkel (gaat weg). * Oude dijk Beuningen (C-2000 mast). * Oude brandweer kazerne De Lutte (Lossersestraat, C-2000 mast). * Irisstraat (C-2000 mast). * Beuningerstraat 28 (C-2000 mast).
12
* * * *
Nieuw: Sportterrein (‘t Welpelo) Overdinkel (ter vervanging kerk). Sportterrein De Lutte. Grens De Poppe (C-2000 mast). Brandweerkazerne industrieterrein (C-2000 mast).
13