De openbare orde exceptie in het internationaal familierecht Een onderzoek naar de toepassing van de openbare orde exceptie in de verschillende deelgebieden van het internationaal familierecht Robin Wijk Student nummer: 5656117 Master Privaatrechtelijke rechtspraktijk Scriptie 8 augustus 2011 Universiteit van Amsterdam
Begeleidster Dr. A.E. Oderkerk Privaatrecht Universiteit van Amsterdam
Inhoudsopgave: Voorwoord Inleiding Hoofdstuk 1: De openbare orde exceptie 1.: Inleiding 2.: Beschrijving van het leerstuk 3.: Codificatie van de openbare orde exceptie in de Nederlandse wet 4.: Maatstaven voor de toepassing van de openbare orde exceptie 5.: Gevolgen van de toepassing van de openbare orde exceptie 6: De openbare orde in internationale verdragen 7.: Conclusie Hoofdstuk 2: Huwelijk en echtscheiding 1.: Inleiding 2.: Bepalingen in welke de openbare orde exceptie is vormgegeven 2.1.: Huwelijk 2.2.: Echtscheiding 3.: Jurisprudentie analyse 3.1.: Algemeen 3.2.: Criteria en richtlijnen 3.3.: Strijd met de openbare orde 3.4.: Geen strijd met de openbare orde 4.: Binnen‐ en buitengrenscriterium 5.: Lacunes 6.: Conclusie Hoofdstuk 3: Alimentatie 1.: Inleiding 2.: Bepalingen in welke de openbare orde exceptie is vormgegeven 2.1.: Alimentatie 3.: Jurisprudentie analyse 3.1.: Algemeen 3.2.: Criteria en richtlijnen 3.3.: Strijd met de openbare orde 3.4.: Geen strijd met de openbare orde 4.: Binnen‐ en buitengrenscriterium 5.: Lacunes 6.: Conclusie Hoofdstuk 4: Erkenning 1.: Inleiding 2.: Bepalingen in welke de openbare orde exceptie is vormgegeven 2.1.: Erkenning 3.: Jurisprudentie analyse 3.1.: Algemeen 3.2.: Criteria en richtlijnen 3.3.: Strijd met de openbare orde 3.4.: Geen strijd met de openbare orde 4.: Binnen‐ en buitengrenscriterium 5.: Lacunes 6.: Conclusie Hoofdstuk 5: Gerechtelijke vaststelling‐ en ontkenning van het vaderschap 1.: Inleiding
2.: Bepalingen in welke de openbare orde exceptie is vormgegeven 2.1.: Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap 2.2.: Ontkenning van het vaderschap 3.: Jurisprudentie analyse 3.1.: Algemeen 3.2.: Criteria en richtlijnen 3.3.: Strijd met de openbare orde: Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap 3.4.: Strijd met de openbare orde: Ontkenning van het vaderschap 3.5.: Geen strijd met de openbare orde: Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap 4.: Binnen‐ en buitengrenscriterium 5.: Lacunes 6.: Conclusie Hoofdstuk 6: Vergelijking tussen de verschillende deelgebieden 1.: Inleiding 2.: Fundamentele waarden, motivatie en toepassing van de openbare orde 3.: Binnen‐ en buitengrenscriterium 4: Lacunes 5.: Conclusie Conclusie Bibliografie
Voorwoord Toen ik het vak internationaal privaatrecht aan de Universiteit van Amsterdam volgde raakte ik gecharmeerd van de jurisprudentie. Toen ik begon na te denken over mijn scriptie wist ik vrijwel direct dat het een onderwerp binnen het internationaal privaatrecht moest worden. In mijn zoektocht naar het juiste onderwerp heb ik een aantal artikelen van mr. Boele‐Woelki gelezen. De zaken die zij beschreef gingen over het internationaal familierecht. In deze zaken heb ik voor het eerst over de openbare orde exceptie gelezen. De openbare orde exceptie leek mij het ideale instrument om vanuit Nederlands perspectief onrechtvaardige situaties veroorzaakt door buitenlands recht, te beëindigen. Dit inspireerde mij me verder te verdiepen in de literatuur en jurisprudentie en mijn scriptie te schrijven over de openbare orde exceptie in het internationaal familierecht. In dit voorwoord wil ik graag mijn scriptiebegeleidster mevrouw Oderkerk bedanken voor de energie en tijd die zij in mij en mijn scriptie heeft gestoken. Ik heb het voorrecht gehad veel van haar te leren over het analyseren en uitwerken van uitspraken, de formuleringen binnen het internationaal privaatrecht en de precisie waarmee dit alles gepaard gaat. Daarnaast wil ik mevrouw Bos bedanken, zij is bereid geweest als tweede lezer te fungeren. Robin Wijk
1
Inleiding: Een Marokkaanse man was getrouwd met twee Marokkaanse vrouwen. Zijn eerste vrouw woonde in Nederland, net als hij. Zijn tweede vrouw woonde in Marokko. De man leefde sinds 1991 apart van zijn eerste vrouw. Toen de man in 1997 een echtscheiding aanvroeg werd deze afgewezen naar toepasselijk Marokkaans recht, dat stelde dat duurzame ontwrichting geen grond is voor echtscheiding. De man verzocht opnieuw om echtscheiding, primair op grond van Nederlands recht, secundair op grond van verstoting (talâq) naar Marokkaans recht. Zowel de rechtbank in Utrecht, als het Hof in Amsterdam stelden dat het Marokkaanse recht van toepassing was. Er was geen nauwere verbondenheid met Nederland. De verstoting werd echter door de rechtbank en het hof in strijd geacht met de openbare orde. De man bleef dus gehuwd met twee vrouwen. In cassatie vernietigde de Hoge Raad de beschikkingen van lagere instanties en sprak de echtscheiding uit. 1 De Hoge Raad oordeelde dat de regel van art. 1, aanhef en onder a, WCE toepasselijke Marokkaanse echtscheidingsrecht in strijd was met de openbare orde, hoefde niet te leiden tot afwijzing van het verzoek tot echtscheiding. Nu de Nederlandse rechter niet op grond van de naar Marokkaans recht mogelijke verstoting echtscheiding kon uitspreken omdat naar dit recht, de bevoegdheid tot verstoting alleen toekwam aan de man. Dit leidde tot een niet te aanvaarden ongelijkheid tussen de man en de vrouw, derhalve diende het bepaalde bij art. 1, aanhef en onder a, WCE buiten toepassing te blijven. Het Nederlandse recht werd als lex fori toegepast. 2 In casu werd door de rechtbank, het hof en de Hoge Raad geoordeeld dat het toepasselijke vreemde recht in strijd was met de openbare orde. De openbare orde exceptie is een voorbehoud dat ingeroepen kan worden wanneer het toepasselijk vreemd recht of de in het buitenland gewezen vonnissen in het gedrang komen met de fundamentele beginselen en waarden van het Nederlandse rechtsstelsel. 3 In deze scriptie staat de openbare orde exceptie zoals toegepast door de Nederlandse rechter in het internationaal familierecht centraal. De openbare orde exceptie wordt toegepast in verschillende deelgebieden van het internationaal familierecht. De hoofdvraag van mijn onderzoek is: zijn er binnen de verschillende rechtsgebieden van het internationaal familierecht significante verschillen te constateren in de toepassing van het leerstuk van de openbare orde exceptie. Met welke fundamentele waarden wordt al dan niet het toepasselijk recht of het buitenlands vonnis in strijd geacht te zijn en hoe wordt de toe‐ of afwijzing van een beroep op de openbare orde exceptie gemotiveerd? Een dergelijk onderzoek is voor zover ik weet op deze specifieke terreinen nog niet eerder in Nederland verricht. Doelstellingen bij dit onderzoek zijn om de Nederlandse rechtsontwikkeling van de openbare orde exceptie van de afgelopen 10 jaar in beeld te brengen. Daarnaast kunnen de resultaten van dit onderzoek wellicht als richtsnoer fungeren voor de toepassing van het openbare orde leerstuk in de praktijk . Voor dit onderzoek heb ik op www.rechtspraak.nl gezocht naar uitspraken waarin de “openbare orde” voorkwam. Dit betreft een periode van tien jaar. Vervolgens ben ik gaan selecteren welke zaken voor dit onderzoek gebruikt konden worden. Criteria hierbij waren dat het moest gaan om zaken binnen het familierecht met een internationaal karakter.
HR 9 november 2001, NJ 2002, 279, zie ook: Mostermans 2006, p.62 Internationaal Privaatrecht, K. Boele‐woelki, Katern 82, jurisprudentie, p. 43‐65 Strikwerda, 2008 p. 52
1 2 3
2
Het moest in deze uitspraken gaan om de openbare orde in het internationaal privaatrecht en niet de openbare orde als in bijvoorbeeld het procesrecht. Daarnaast was het belangrijk dat de openbare orde exceptie door de gerechtelijke instantie besproken werd en deze instantie daarbij kenbaar maakte welke fundamentele waarde al dan niet geschonden was of op welke wijze de openbare orde toegepast dient te worden. Het was niet voldoende dat een partij stelde dat er strijd met de openbare orde is; was dat slechts het geval dan is de zaak buiten beschouwing gelaten. In totaal zijn er drie en veertig zaken in dit onderzoek behandeld. Op www.rechtspraak.nl worden niet alle zaken gepubliceerd, maar alleen de zaken die interessant worden bevonden. Het kan dus zijn dat ik niet over alle zaken heb kunnen beschikken waarin de openbare orde exceptie aan de orde is geweest. Omdat de belangrijkste zaken wel worden gepubliceerd en zaken waarin de openbare orde exceptie aan de orde is als zodanig worden beschouwd, neem ik aan dat het slechts om een te verwaarlozen aantal zaken zou gaan. In het internationaal familierecht zijn meerdere categorieën te onderscheiden,echter als alle uitspraken behandeld zouden worden zou deze scriptie te uitgebreid worden. Daarom behandel ik zaken uit de belangrijkste deelgebieden: huwelijk en echtscheiding, alimentatie, erkenning en gerechtelijke vaststelling‐ en ontkenning van het vaderschap. Dit onderzoek is als volgt opgebouwd. In het eerste hoofdstuk zal eerst een beschrijving van het leerstuk van de openbare orde exceptie worden gegeven. Hierbij wordt de codificatie van het leerstuk in het Nederlands recht en de openbare orde bepalingen zoals neergelegd in internationale verdragen uiteengezet. Daarbij wordt ook weergegeven hoe de openbare orde volgens de doctrine toegepast dient te worden. In de hoofdstukken 2,3,4,en 5 zal ik van de verschillende deelgebieden weergeven in welke bepalingen de openbare orde exceptie neergelegd is. Bij de analyse van de jurisprudentie zullen de fundamentele waarden op grond waarvan strijd met de openbare orde wordt vastgesteld, de motivatie van de gerechtelijke instantie en de richtlijnen van de toepassing van de openbare orde uiteen worden gezet. Per deelgebied zal ik kijken naar eventuele strijd met het binnen‐ of buitengrenscriterium en hoe eventuele lacunes opgevuld worden. Hoofdstuk 6 zal een vergelijking van de uitspraken bevatten waarbij ik de overeenkomsten en verschillen tussen de fundamentele waarden op grond waarvan strijd met de openbare orde kan worden vastgesteld, de motivatie van de gerechtelijke instanties en de richtlijnen bij de toepassing van de openbare orde weergeef. Daarnaast wordt er ook een vergelijking gemaakt met betrekking tot de toepassing van buitengrens‐ en binnengrenscriterium in de uitspraken. Er zal daarbij gekeken worden of er in de zaken naar strijd met het binnengrenscriterium verwezen wordt en of de verbondenheid van de zaak met de Nederlandse rechtssfeer geëxpliciteerd wordt. Wanneer er strijd is met de openbare orde, kan er een lacune ontstaan omdat de strijdige bepaling niet toegepast kan worden. Deze leemte kan opgevuld worden door het buitenlandse recht zonder de strijdige bepaling of door het nationale recht. In hoofdstuk 6 wordt ook bekeken of er verschil is in de manier van opvulling van eventuele lacunes. Het onderzoek sluit af met de beantwoording van de hoofdvraag in de conclusie. 3
Hoofdstuk 1: De openbare orde exceptie 1. Inleiding In dit hoofdstuk zal eerst een beschrijving van het leerstuk van de openbare orde exceptie worden gegeven. Vervolgens zal de codificatie van de openbare orde exceptie in het Nederlandse recht aan de orde komen. Daarna zullen de maatstaven voor de toepassing van de openbare orde exceptie besproken worden en de gevolgen van de toepassing van de openbare orde exceptie. Tenslotte zal de openbare orde exceptie zoals neergelegd in het IPR behandeld worden. Het hoofdstuk zal eindigen met een korte conclusie. 2. Beschrijving van het leerstuk In dit onderzoek wordt de openbare orde exceptie voornamelijk naar Nederlands recht beschreven. De reden hiervoor is dat de openbare orde exceptie per land verschilt. Daarnaast zal de openbare orde in de verdragen die belangrijk voor Nederland zijn worden besproken. In het internationaal privaatrecht wordt in beginsel middels een Savigniaanse 4 verwijzingsregel het toepasselijk rechtssysteem aangewezen. Deze verwijzingsregel berust op het beginsel van nauwste betrokkenheid. Dit houdt in dat het rechtssysteem aangewezen wordt ongeacht de inhoud van het recht en of het toepasselijk recht eigen of vreemd recht is. Deze verwijzingsregel is dus regelblind. 5 Slechts in enkele gevallen zal een uitzondering op het resultaat van deze verwijzingsregel gemaakt worden. Deze uitzondering kan gemaakt worden wanneer vreemd recht strijdig is met de fundamentele nationale beginselen en waarden van het Nederlands rechtsstelsel. 6 Het is moeilijk de “fundamentele beginselen” en “grondslagen van de rechtsorde” te definiëren. De openbare orde kan geassocieerd worden met begrippen als “de goede zeden” “moraal” of “gerechtigheid”. 7 Het karakter van deze waarden wordt zo absoluut en onaantastbaar geacht dat daarmee strijdig vreemd recht in alle gevallen buiten toepassing blijft, tenzij de Nederlandse rechtssfeer niet of nauwelijks bij het concrete geval betrokken is of indien toepassing van het vreemde onaanvaardbare recht tot een uitkomst zou leiden die op zich genomen niet in strijd met de openbare orde zou zijn. 8 Volgens de Romanisten 9 is de openbare orde te onderscheiden in enerzijds een negatieve functie die inhoudt dat een bepaling van buitenlands recht buiten toepassing blijft indien de toepassing zou leiden tot schending van de fundamentele waarden van de rechtsorde, anderzijds de positieve functie die inhoudt dat sommige bepalingen van Nederlandse recht vragen om toepassing ongeacht de inhoud van het eventueel toepasselijk buitenlands recht en dus ook ongeacht of dat vreemde recht in strijd is met de beginselen van de Nederlandse rechtsorde. Het positieve criterium, dat door de doctrine verlaten is, kan worden beschouwd als de primitieve voorfase waaruit het leerstuk van de voorrangsregels is ontwikkeld. 10
4
De Duitse Romanist Friedrich von Savigny (1779‐1861) heeft een grote omwenteling teweeg gebracht in het conflictenrecht. Zo keerde hij de conflictenrechtelijke vraagstelling om. In plaats van te vragen naar het ruimtelijke toepassingsgebied van de rechtsregels, legt von Savigny het uitgangspunt bij de internationale rechtsverhouding van waaruit het toepasselijke rechtsstelsel opgespoord dienen te worden. Strikwerda, 2008 p. 19 5 Strikwerda, 2004 p. 159 6 Strikwerda, 2008 p. 52‐53 7 Verheul, 1978 p. 10 8 Kamerstukken II 2009/10, 32137, nr. 3, p. 52 9 Romanisten zijn volgelingen van de Romaanse school. Deze werd gevormd door de rechtsgeleerde en staatsman Pasquale Stanislao Manchini (1819‐1888) en zijn volgelingen. Hij ontwikkelde een openbare orde exceptie op grond van het territorialiteitsbeginsel. Deze moest uiteindelijk wijken voor het leerstuk van de voorrangsregels. Strikwerda, 2008 p.20 10 Strikwerda, De opwaardse druk van de lex fori, 2004 p. 160
4
Wanneer buitenlands recht afwijkt van nationaal recht, betekent dit niet dat er derhalve een beroep gedaan kan worden op de openbare orde exceptie. Slechts wanneer er strijd is met de fundamentele beginselen en waarden van de nationale rechtsorde kan men zich op de openbare orde exceptie beroepen. Desalniettemin kunnen er zich situaties voordoen waarin de rechter het toch wenselijk vindt om buitenlands recht buiten toepassing te laten en nationaal recht toe te passen. Doet hij dit zonder rechtmatige grondslag, dan dreigt oneigenlijk gebruik van de openbare orde. Een belangrijke factor die het aantal gevallen reduceert waarin een beroep wordt gedaan op de openbare orde, is een nauwkeurige formulering van verwijzingsregels. Een voorbeeld hierbij is de rechtskeuze voor arbeidsovereenkomsten. De bepaling van artikel 8 Rome I, dat een rechtskeuze niet kan derogeren aan het dwingende recht van de plaats waar de arbeid verricht wordt, zorgt ervoor dat de rechter geen openbare orde exceptie hoeft in te roepen omdat een werknemer die in Nederland werkt voor een buitenlands bedrijf door de rechtskeuze voor buitenlands recht de dwingendrechtelijke bescherming die het Nederlands recht hem verschaft. Daarnaast is het belangrijk dat de openbare orde bepaling zo geformuleerd wordt dat er weinig discussie over de reikwijdte ontstaat. Als er problemen ontstaan, dienen die opgelost te worden waar zij zich voordoen. 11 De openbare orde exceptie kan ook als instrument gebruikt worden om de handhaving van een bepaalde gedragslijn in de wetgeving veilig te stellen. 12 Voorbeelden hiervan zijn artikel 1:53 lid 3 en artikel 1:71a BW; artikel 1:25g lid 1, laatste zin, in verband met artikel 1:25 lid 4 BW en voorts het artikel 10, lid 2 onder c van de Wet conflictenrecht afstamming. 3. De codificatie van de openbare orde exceptie in de Nederlandse wet Het Wetsvoorstel codificatie IPR‐wetgeving (Boek 10) is op 17 mei 2011 als hamerstuk afgedaan in de Eerste kamer en gepubliceerd op 8 juni 2011 in het Staatsblad nr. 272. De inwerkingtreding zal plaatsvinden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De openbare orde exceptie bepaling neergelegd in artikel 6 luidt: “Vreemd recht wordt niet toegepast, voor zover de toepassing ervan kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.” 13 De wetgever stelt in de memorie van toelichting dat de toepassing van het vreemde recht zijn grens vindt, daar waar het in strijd is met beginselen en waarden die in onze rechtsorde als fundamenteel worden aangemerkt. Voor zover die toepassing naar Nederlandse opvattingen onaanvaardbaar wordt geacht, bestaat de mogelijkheid om toepassing van het vreemde recht achterwege te laten wegens onverenigbaarheid met de openbare orde. De wetgever stelt dat de openbare orde exceptie nadrukkelijk vastgelegd dient te worden in de algemene bepalingen van de Wet IPR. 14 4. Maatstaven voor de toepassing van de openbare orde exceptie De Hoge Raad heeft naar aanleiding van een reeks arresten uit de jaren dertig waarin het ging om de toepasselijkheid van buitenlandse verbodsbepalingen op internationale contracten, de maatstaf voor de toepassing van de openbare orde exceptie geformuleerd. Deze maatstaf heeft twee leden: het buitengrenscriterium en het binnengrenscriterium. Het buitengrenscriterium heeft een absoluut karakter en is van toepassing ongeacht de omstandigheden van het internationale geval. Het vreemde recht wordt vanwege zijn inhoud buiten toepassing gelaten. Dit gebeurt wanneer de buitenlandse wetgever de grenzen van “wat naar Nederlandse opvatting voor een wetgever behoorlijk en geoorloofd is” 15 heeft overschreden, of hij is met zijn regelgeving “buiten het kader van wat naar Nederlandse opvatting ook de wetgever in Nederland zou kunnen en mogen doen “ 16 getreden. De Nederlandse rechter mag nimmer deze wetgeving toepassen, ook niet wanneer er geen nauwe verbintenis is tussen het internationale geval en Nederland. 17 Voorbeelden van gevallen 11
Schmidt, 2004 p. 105‐107 Kamerstukken II 2009/10, 32137, nr. 3, p. 54‐53 13 Internationaal Privaatrecht, Aers Aequi Wetseditie, zevende herziene editie, wetsvoorstel codificatie IPR‐wetgeving, artikel 12 14 Kamerstukken II 2009/10, 32137, nr. 3, p. 52 15 Dit criterium werd geformuleerd in het arrest Bataafse, HR 13 maart 1936, NJ 1936, 281 16 Dit criterium werd geformuleerd in het arrest Rotterdam, HR 11 februari 1938, 787 17 Strikwerda, 2008 p. 19p. 53 12
5
die in strijd met het buitengrenscriterium zijn: de schending van grondrechten, het non‐discriminatie beginsel, de rechtsstatelijkheid en de bescherming van Nederlandse belangen. Het binnengrenscriterium heeft een relatief karakter. Dit criterium heeft betrekking op de gevolgen die toepassing van het vreemde recht mee kan brengen. Wanneer de inhoud van het buitenlands recht niet absoluut onaanvaardbaar is, kan het alsnog niet toegepast worden wanneer dit “zou leiden tot gevolgen die naar Nederlandse opvattingen niet mogen worden geduld” 18 . Bij dit criterium spelen de omstandigheden van het internationale geval juist een grote rol. Hoe verder de zaak van Nederland af staat, des te minder reden er is om het buitenlands recht te weren. 19 5. Gevolgen van de toepassing van de openbare orde exceptie Wanneer het buitenlandse recht strijdig is met de Nederlandse openbare orde, is er sprake van een dusdanig conflict tussen normen en waarden van de verschillende rechtsstelsels, dat de strijdige bepaling niet toegepast kan worden. De openbare orde exceptie is dus een aanpassing in het resultaat van de verwijzing. Deze laat in beginsel de verwijzingsregel zelf niet buiten toepassing. Daarnaast wordt de bepaling afgewezen voor zover deze kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. Dit betekent dus niet dat de bepaling integraal wordt afgewezen. Wanneer buitenlandse wetgeving niet toepasselijk wordt verklaard, ontstaat er een lacune in het recht. Deze dient ofwel opgevuld te worden door nationaal recht, ofwel opgevuld te worden door het vreemde recht zonder de strijdige bepaling. Wanneer de buitenlandse wetgeving zonder de strijdige bepaling nog toepasbaar is, dan hoeft de lacune niet opgevuld te worden. Indien de ingreep van de openbare orde exceptie dusdanig is dat het vreemde recht in die omstandigheid niet meer kan worden toegepast, treedt de lex fori geheel of gedeeltelijk in de plaats van het buitenlandse recht. 20 De honorering van de openbare orde exceptie kan dus enerzijds leiden tot buiten toepassing verklaring van het vreemde recht en anderzijds tot de toepassing van het nationale recht. 21 De lex fori treedt hier in om de leemte op te vullen en niet omdat deze door de openbare orde gedicteerd is. Door het toetsen van de bepalingen van vreemd recht aan nationale wetsbepalingen en beginselen, worden de verschillende bepalingen vergeleken en kan men ook kritisch kijken naar het eigen recht. Zo heeft het openbare orde begrip zowel een interne als een externe werking. 22 6. De openbare orde in internationale verdragen De openbare orde exceptie heeft ook een rol in verdragen en verordeningen op het terrein van het IPR. In de meeste IPR verdragen op het terrein van het familierecht zijn openbare orde exceptie bepalingen opgenomen. Voorheen meenden de verdragspartijen dat een openbare orde exceptie in internationale verdrag niet wenselijk zou zijn. Ten eerste wist men welke staten partij waren bij het verdrag, zodat men niet bang hoefde te zijn dat het vreemde recht tegen de fundamentele beginselen en waarden van het nationale recht indruisten. Ten tweede vond men dat de openbare orde exceptie rechtseenheid en rechtszekerheid in gevaar zou kunnen brengen, wanneer verdragstaten elkaars wetgeving over en weer zouden beperken door middel van de openbare orde exceptie. Men stapte van deze opvatting af toen er geen directe mogelijk bleek om de destijds Duitse racistische huwelijkswetgeving niet van toepassing te verklaren. Dit kwam doordat het Huwelijksverdrag van 1902 alleen een openbare orde exceptie toestond ten aanzien van huwelijksbeletselen van godsdienstige aard. 18
Dit criterium werd geformuleerd in de arresten Koninklijke, HR 13 maart 1936, NJ 1936, 280 en Messageries Maritimes, HR 28 april 1939, NJ 1939, 895 19 Strikwerda, 2008 p. 54 20 Schmidt, 2004p. 118‐119 21 Strikwerda, 2008 p. 55‐56 22 Schmidt, 2004 p. 6‐7
6
Tegenwoordig worden in vrijwel verdragen op het gebied van internationaal privaatrecht een openbare orde exceptiebepaling opgenomen en een voorbehoud dat betrekking heeft op de erkenning van buitenlandse vonnissen 23 . Voorbeelden daarvan zijn artikel 21 Rome I en artikel 14 Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978. Voor de verdragen die geen openbare orde exceptie bevatten, is wel aangenomen dat rechtsbeginselen van een verdragsstaat die als fundamenteel worden beschouwd toch worden beschermd. 24 7. Conclusie De openbare orde exceptie is een voorbehoud dat kan worden gemaakt wanneer vreemd recht in het gedrang komt met fundamentele nationale beginselen en waarden van ons rechtsstelsel. De openbare orde exceptie moet met terughoudendheid worden toegepast. De openbare orde exceptie is gecodificeerd in art 6 van de Algemene bepalingen wet IPR, goedgekeurd door de Eerste Kamer op 17 mei 2011. Om te bepalen wanneer er sprake is van strijd met de openbare orde heeft de Hoge Raad het buiten‐ en binnengrens criterium geformuleerd. Wanneer vreemd recht buiten toepassing wordt verklaard ontstaat er een lacune. Deze kan opgevuld worden door het buitenlands recht zonder de strijdige bepaling, of als het voorgaande tot niet acceptabele resultaten leidt, door de lex fori. Voorheen achtte men het niet nodig dat een openbare orde exceptie bepaling in verdragen werd opgenomen, omdat men de verdragspartijen kende en men bang was dat men over en weer de openbare orde exceptie in zou roepen. Tegenwoordig zijn in de meeste verdragen openbare orde exceptiebepalingen opgenomen; deze dienen echter met terughoudendheid toegepast te worden.
23
(Schmidt, 2004) p. 103 Kamerstukken II 2009/10, 32137, nr. 3, p. 53
24
7
Hoofdstuk 2: Huwelijk en Echtscheiding
1. Inleiding In dit hoofdstuk zal ik eerst weergeven in welke (verdrags)bepalingen op het terrein van het huwelijks‐ en echtscheidingsrecht de openbare orde exceptie zijn neergelegd. Van de huwelijk‐ en echtscheidingszaken die ik heb geselecteerd, geef ik een korte samenvatting en geef ik de fundamentele waarden weer waarmee in het desbetreffende geval al dan niet strijd wordt geacht te zijn. Aandacht wordt geschonken aan het oordeel en de motivatie van de desbetreffende instantie en of dit oordeel gevolgd wordt door eventuele hogere instanties. Vervolgens zal de eventuele toepassing van het binnen‐ of buitengrens criterium behandeld worden. Hier zal ik bezien of de gerechtelijke instantie zich expliciet of impliciet uit over de inhoud of de gevolgen van het toepasselijk recht of het buitenlands vonnis, en de rol die de verbondenheid van de uitspraak met de Nederlandse rechtssfeer hierbij speelt. In de paragraaf over lacunes zal worden nagegaan of de lacunes door nationaal recht dan wel buitenlands recht (zonder strijdige bepaling) worden gevuld. Dit hoofdstuk zal worden afgesloten met een korte conclusie.
2. Bepalingen in welke de openbare orde exceptie is vormgegeven 2.1. Huwelijk In deze paragraaf zal ik de bepalingen weergeven waarin de openbare orde is neergelegd op het terrein van het huwelijksrecht. De openbare orde bepaling kan betrekking hebben op het toepasselijk recht of op de erkenning van een buitenlandse uitspraak. De regelingen die voor Nederland op dit terrein van belang zijn, zijn Het Haags Huwelijksverdrag 25 en de Wet Conflictenrecht Huwelijk 26 . De hoofdregel van het toepasselijk recht is neergelegd in artikel 2 Haags Huwelijksverdrag, artikel 5 lid 1 WCH. Deze regel houdt in dat in beginsel het recht van het land waar het huwelijk is gesloten van toepassing op het huwelijk. In Nederland wordt een huwelijk gesloten wanneer men voldoet aan de voorwaarden neergelegd in artikel 3 Haags huwelijksverdrag, artikel 2 Wet conflictenrecht Huwelijk (WCH). Deze eisen zijn: de aanstaande echtgenoten dienen te voldoen aan de vereisten tot het aangaan van een huwelijk van het Nederlandse recht, een van hen heeft de Nederlandse nationaliteit of heeft in Nederland zijn gewone verblijfplaats, of ieder der aanstaande echtgenoten voldoet aan de vereisten tot het aangaan van een huwelijk van de Staat waarvan hij de nationaliteit bezit. Bij het bezit van meer dan een nationaliteit geldt het recht van de Staat waarvan de betrokkene de nationaliteit bezit, waarmee hij alle omstandigheden in aanmerking genomen, de sterkste band heeft. De openbare orde exceptie is neergelegd in artikel 2 Haags huwelijksverdrag (4 WCH). 27 Er is strijd met de openbare orde wanneer de aanstaande echtgenoten de leeftijd van vijftien jaren niet hebben bereikt, of wanneer de aanstaande echtgenoten van nature of door adoptie in een rechte lijn broeder en zuster van elkaar zijn. Of als de vrije toestemming van een der aanstaande echtgenoten ontbreekt of de geestvermogens van een van hen zodanig is gestoord, dat hij niet in staat is zijn wil te bepalen of de betekenis van zijn verklaring te begrijpen. Wanneer er strijd is met voorschrift dat een persoon tegelijkertijd slechts met één andere persoon door het huwelijk verbonden kan zijn. Tenslotte als er in strijd zou worden gehandeld met het voorschrift dat zij die een huwelijk willen aangaan, niet tegelijkertijd door een geregistreerd partnerschap mogen zijn verbonden. 25
Verdrag inzake de voltrekkingen en de erkenning van de geldigheid van huwelijken, ’s Gravenhage, van 1978, Trb. 1987, 137, inw.tr, 1.5.1991 26 Wet conflictenrecht echtscheiding,’s Gravenhage, van 25 maart 1981, Stb. 1981, 166, inwtr 10.4.1981 27 Strikwerda, 2008, p.90‐91
8
Deze openbare orde bepaling is bijzonder omdat het de openbare orde exceptie concretiseert. De opsomming in de bepaling is niet limitatief. De erkenning van een buitenlands huwelijk is neergelegd in artikel 9 Haags huwelijksverdrag (5WCH). In deze bepaling staat dat een in het buitenland gesloten huwelijk wordt erkend als het huwelijk dat ingevolge het recht van de Staat waar van de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden. Een buiten Nederland ten overstaan van een diplomatieke of consulaire ambtenaar voltrokken huwelijk dat voldoet aan de vereisten van het recht van de Staat die door die ambtenaar wordt vertegenwoordigd, wordt als rechtsgeldig erkend tenzij de voltrekking in de Staat waar zij plaatsvond niet was toegestaan. In artikel 14 Haags Huwelijksverdrag (6 WCH) is neergelegd dat ongeacht artikel 9 Haags Huwelijksverdrag (5WCH), een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning kan worden onthouden, indien deze erkenning onverenigbaar zou zijn met de openbare orde. 2.2. Echtscheiding Echtscheiding is geregeld in de Wet Conflictenrecht inzake ontbinding huwelijk en Scheiding van Tafel en Bed(WCE) 28 . De hoofdregel is neergelegd in artikel 1 WCE. Aan de hand van deze bepaling wordt het toepasselijk recht aangewezen. Er is geen openbare orde bepaling in artikel 1 neergelegd. Toch wordt aangenomen dat men een ook in deze bepaling een beroep op de openbare orde exceptie kan doen. De erkenning van een buitenlands vonnis is neergelegd in artikel 2 WCE. De openbare orde exceptie ligt besloten in artikel 2 WCE. Dit blijkt uit de wetsgeschiedenis, aangezien de openbare orde exceptie niet expliciet in het artikel benoemd wordt. Indien de buitenlandse scheiding volgens de voorschriften van artikel 2WCE erkend zou moeten worden, blijft erkenning niettemin achterwege indien de openbare orde dit niet duldt. 29 Artikel 3 van de WCE gaat over de verstoting. Deze zal ik echter niet behandelen omdat er geen uitspraak is waar deze bepaling betrekking op heeft in dit onderzoek.
3. Jurisprudentie Analyse 3.1. Algemeen In deze categorie heb ik elf zaken geselecteerd. Van de elf uitspraken hebben acht uitspraken betrekking op het huwelijk drie betrekking op echtscheiding. Sommige zaken zouden in beide categorieën geplaatst kunnen. Een voorbeeld is een zaak waarbij een verzoek tot echtscheiding gedaan werd, maar men niet toekwam aan echtscheiding omdat het huwelijk niet erkend werd. 30 zeven van de acht huwelijkszaken hebben betrekking op de erkenning van een in het buitenland gesloten huwelijk. Een van de drie zaken heeft betrekking op de erkenning van een echtscheiding. In deze categorie is er vijfmaal strijd bevonden met de Nederlandse openbare orde, alle vijf hebben betrekking op de huwelijkszaken, driemaal door de rechtbank en tweemaal door het gerechtshof. Vijf zaken zijn door de rechtbank behandeld. Vier zaken zijn door het hof behandeld. Twee zaken zijn door de Hoge Raad behandeld. 3.2. Criteria en richtlijnen Er zijn vijf zaken waarin strijd met de openbare orde is vastgesteld. Drie uitspraken zijn van het gerechtshof en twee uitspraken zijn van de rechtbank. Deze zaken hebben betrekking op de erkenning van een buitenlands huwelijk. De fundamentele waarden van het Nederlands recht, 28
Wet Conflictenrecht Echtscheiding, van 25 maart 1981, Stb. 19871 166, inw.tr, 10.4.1981 Mostermans, 2006 p. 101 30 Rb. Utrecht, 21 januari 2009, LJN BH3029 29
9
waarmee het buitenlandse recht in de onderstaande zaken in strijd is bevonden zijn het verbod op schijnhuwelijk en het monogamiebeginsel. 3.3. Strijd met de openbare orde. ¹ Rb. ‘s‐Gravenhage 4 oktober 2010 ‐ In een zaak wordt er een verzoek door een man en vrouw gedaan om het huwelijk dat zij in China hebben gesloten te erkennen op grond van artikel 5, eerste lid, WCH. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een schijnhuwelijk. De rechtbank overweegt dat ongeacht artikel 5 WCH, op grond van artikel 6 WCH erkenning aan een huwelijk onthouden kan worden indien de erkenning van dit huwelijk in strijd is met de openbare orde. De rechtbank verwijst naar artikel 1:50 juncto 1:71a BW en acht de erkenning van het huwelijk in strijd met de openbare orde. De rechtbank uit zich noch expliciet noch impliciet over hoe ver de zaak van Nederland af staat. 31 ² Hof. ‘s‐Gravenhage 14 april 2004 ‐ In deze zaak was er ook sprake van een schijnhuwelijk. Het onderwerp van geschil is de nietigverklaring van het huwelijk van een Nederlandse vrouw en een Turkse man die getrouwd zijn in Nederland. Nederlands recht is van toepassing op grond van artikel 2 Haags Huwelijksverdrag. De officier van justitie verzoekt de rechtbank het huwelijk bij beschikking nietig te verklaren. De man en vrouw bestrijden deze beschikking in hoger beroep. Het hof stelt dat de niet overeenkomende verklaringen van de man en vrouw een grote rol spelen in de kwalificatie van het huwelijk als schijnhuwelijk. De vrouw is eerder getrouwd met Turkse mannen, een van die huwelijken was ook gekwalificeerd als schijnhuwelijk. Het huwelijk is door het hof als schijnhuwelijk gekwalificeerd en derhalve strijd met de openbare orde. Het hof bekrachtigd de bestreden beschikking. In deze zaak laat het zowel de rechtbank als het hof zich niet uit over de verbondenheid van de zaak met de Nederlandse rechtssfeer. 32 ³ Hof ‘s‐Gravenhage 23 februari 2004 – In deze zaak was het verzoek van een Turkse man zijn huwelijk met een Turkse vrouw te erkennen. Dit verzoek werd door de rechtbank afgewezen. De man gaat vervolgens in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank. De man was in Turkije gehuwd met een vrouw en zij hebben vijf kinderen. De man huwt vervolgens met een Nederlandse vrouw. Zij scheiden nadat de man het Nederlanderschap heeft verkregen. Vervolgens trouwt hij weer met zijn eerste vrouw in Turkije en wil hij voor haar en hun kinderen permanente verblijfsvergunningen verkrijgen. Het wordt niet door de man betwist dat het eerdere huwelijk een vooropgezet plan was om zijn Turkse vrouw en de kinderen van een verblijfsvergunning te verschaffen. Het hof acht een dergelijk vooropgezet plan is in strijd met de openbare orde. Er is betrokkenheid met de Nederlandse rechtssfeer omdat de registratie van het huwelijk ervoor zorgt dat de vrouw en de kinderen zich in Nederland kunnen vestigen. Het hof volgt in deze zaak de beschikking van de rechtbank. 33 ⁴ Rb. Utrecht 21 januari 2009 ‐ In een zaak die uiteindelijk leidde tot een uitspraak van de rechtbank Utrecht in 2009 is sprake van een situatie van bigamie. De vrouw die een verzoek tot echtscheiding indient heeft zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit en is in Marokko met een Marokkaanse man getrouwd. Ten tijde van de huwelijkssluiting was de man al met een andere vrouw getrouwd. De officier van justitie verzoekt de rechtbank het huwelijk niet te erkennen. De officier stelt dat op grond van artikel 6 WCH de erkenning van het in het buitenland gesloten huwelijk onthouden moet worden. De rechtbank overweegt dat erkenning van een buitenlands huwelijk alleen geweigerd mag worden wanneer er daadwerkelijk strijd is met de fundamentele beginselen van het Nederlands huwelijksrecht en als er voldoende betrokkenheid is met de Nederlandse rechtssfeer. Hoe minder banden de partijen met Nederland hebben, ‐ zo stelt de
Rb. ‘s‐Gravenhage, 4 oktober 2010, LJN BO0936 Hof. ‘s‐Gravenhage, 14 april 2004, LJN AO8636 Hof. ‘s‐Gravenhage 23 februari 2004, LJN AO4203
31 32 33
10
rechtbank ‐ hoe minder snel strijd met de openbare orde kan worden vastgesteld. In dit geval stelt de rechtbank vast dat voldoende betrokkenheid met de Nederlandse rechtssfeer kan worden vastgesteld omdat de vrouw voor‐ en gedurende het huwelijk in Nederland woonde en zich heeft laten naturaliseren tot Nederlandse. Nu er voorts sprake is van strijd met een fundamentele waarde van de Nederlandse rechtsorde, het monogamie beginsel, stelt de rechtbank dat het huwelijk niet erkend kan worden wegens strijd met de openbare orde en wijst hij het verzoek om echtscheiding af. 34 ⁵ Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba 13 juli 2010 ‐ In de laatste zaak die ik in deze paragraaf bespreek is er ook sprake van bigamie. Het gemeenschappelijk hof acht op dezelfde gronden als in de bovenstaande zaak strijd met de openbare orde. De vrouw is door het hof niet ontvankelijk verklaard in haar verzoek om echtscheiding, omdat het huwelijk niet erkend wordt. Het hof bevestigt de bestreden beschikking van het gerecht in eerste aanleg. In de zaak wordt echter niets gezegd over de verbondenheid van de zaak met in dit geval de Nederlandse Antillen. 35 3.4. Geen strijd met de openbare orde In de onderstaande zaken is geen strijd met de openbare orde vastgesteld. Twee zaken zijn beoordeeld door de rechtbank, twee door het hof en twee door de Hoge Raad. In sommige uitspraken (hieronder respectievelijk als zaak zeven, tien en elf genummerd) worden wel richtlijnen voor de toepassing van de openbare orde exceptie gegeven. In de achtste zaak was naar de mening van een van de betrokken partijen de fundamentele waarde van wilsovereenstemming in het geding. ⁶ HR 15 september 2006 ‐ Een zaak waarin er sprake was van bigamie, leidde uiteindelijk tot een arrest van de Hoge Raad. In casu had de man een verzoek ingediend bij de rechtbank om een echtscheiding naar Nederlands recht wegens duurzame ontwrichting van het huwelijk uit te spreken. Eerder heeft de man geprobeerd in Marokko van de vrouw te scheiden, maar dit lukte niet omdat de vrouw niet mee zou willen werken. De rechtbank oordeelde dat Marokkaans recht van toepassing was Artikel 1 sub a WCE, maar doordat het huwelijk naar Marokkaans recht alleen door middel van verstoting beëindigd kon worden, heeft de rechtbank ervoor gekozen de echtscheiding naar Nederlands recht uit te spreken. De man is ondertussen met een andere vrouw getrouwd. De vrouw heeft hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank ingesteld. Het hof heeft de vrouw nogmaals de kans gegeven de echtscheiding in Marokko af te laten handelen. In de tussentijd was het Marokkaanse echtscheidingsrecht aangepast, wat ertoe leidde dat het Marokkaanse recht niet langer in strijd is met de openbare orde. Het hof sprak vervolgens de echtscheiding naar Marokkaans recht uit wegens duurzame ontwrichting van het huwelijk. De vrouw stelt tegen de beslissing van het hof cassatie in. Zij zegt dat de uitspraak van het hof, wat betreft de rechtsgevolgen voor de vrouw, de facto in strijd is met de Nederlandse openbare orde. De uitspraak in Marokko niet zou niet kunnen worden erkend, omdat het hof de voorschriften van de Mudawwana 2004 niet (correct en volledig) heeft toegepast, zodat de vrouw in Marokko nog steeds als gehuwde vrouw zal worden aangemerkt en bij hertrouwen, in Marokko als bigamist zal worden aangemerkt en dus strafbaar zal zijn. De Hoge Raad oordeelt dat deze klacht feitelijk grondslag mist. Cassatie is niet de plaats om onderzoek in te stellen naar Marokkaans internationaal privaatrecht in te stellen, gezien artikel 79 eerste lid, aanhef en onder b, Wet RO. 36 ⁷ HR 13 april 2007 – In de onderhavige zaak wordt er een richtlijn gegeven bij de toepassing van de openbare orde exceptie. Twee Nederlandse vrouwen wilden zich vestigen in Aruba. De ambtenaar van de burgerlijke stand weigerde echter hun huwelijksakte in te schrijven. De ambtenaar van de Rb. Utrecht, 21 januari 2009, LJN BH3029
34
Gemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba, 19 juli 2010, LJN BN7675 HR, 15 september 2006, NJ; HR, 15 september 2006, LJN AV9446
35 36
11
burgerlijke stand stelde zich op het standpunt dat het onmogelijk is een akte in te schrijven van een huwelijk tussen twee personen van hetzelfde geslacht. Het verzoek van de vrouwen aan het gerecht van eerste aanleg was om te verklaren dat de in Nederland opgemaakte huwelijksakte naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een register van de burgerlijke stand. Het gerecht heeft het verzoek toegewezen. Het hof heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De Hoge Raad oordeelt dat bij het geven van de in art. 1:26 BWA bedoelde verklaring voor recht ten aanzien van de Nederlandse huwelijksakte noch een conflictenrechtelijke noch een openbare orde‐toets mag worden uitgevoerd, omdat het Koninkrijk als een rechtsgebied beschouwd dient te worden. De Hoge Raad volgde de beschikking van de lagere instanties. 37 ⁸ Rb. 's‐Gravenhage, 10 maart 2008 – In een zaak was een huwelijk naar Pakistaans recht over de telefoon gesloten. De ambtenaar van de burgerlijke stand wilde het huwelijk niet inschrijven omdat hij stelde dat er strijd was met de openbare orde omdat er geen sprake zou zijn geweest van wilsovereenstemming en dat de partijen niet op de hoogte zouden zijn geweest van elkaars identiteit. Het verzoek van de man en vrouw aan de rechtbank was dan ook om het huwelijk te erkennen, zodat zij deze in de burgerlijke stand zouden kunnen laten inschrijven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het huwelijk op juiste wijze tot stand was gekomen, toen de partijen konden bewijzen dat zij op de hoogte waren van elkaars identiteit en er getuigen aanwezig waren. Naar het oordeel van de rechtbank is uit de verklaring van de vrouw ter terechtzitting voldoende komen vast te staan dat de identiteit van partijen genoegzaam door de Imam is vastgesteld. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam aangetoond dat het de wil van partijen was om met elkaar in het huwelijk te treden. De rechtbank kent het verzoek toe. 38 ⁹ Rb. 's‐Gravenhage, 1 februari 2008 – In deze zaak zijn de partijen in de Verenigde Staten, met elkaar gehuwd. De vrouw heeft de Nepalese nationaliteit en de man heeft de Ierse nationaliteit. De man heeft bij de rechtbank te ’s‐Gravenhage een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft de echtscheiding naar Nederlands recht uitgesproken,op grond van artikel 1 onder b WCE. De vrouw gaat in hoger beroep tegen de bestreden beschikking. Ondertussen is er tussen de man en vrouw een echtscheiding uitgesproken in Nepal. De man was hiervan op de hoogte. De man stelt dat de erkenning van het Nepalese echtscheidingsvonnis in strijd is met openbare orde, omdat de erkenning van de Nepalese beslissing afbreuk zou doen aan fundamentele waarden. De man geeft niet aan welke fundamentele waarden hier aan de orde zijn, noch op welke wijze het afbreuk doen aan die fundamentele waarden kan leiden tot strijd met de openbare orde in geval van een erkenning van de Nepalese echtscheidingsbeslissing. Het hof verwerpt het verweer van de man. Daarbij oordeelt het hof dat als de vrouw het kind ontvoerd zou hebben dit niet leidt tot strijd met de openbare orde bij de erkenning van de Nepalese uitspraak. 39 ¹⁰ HR 12 maart 2004 ‐ Een man en vrouw hebben beiden de Turkse nationaliteit. De man verzoekt de rechtbank naar Nederlands recht echtscheiding uit te spreken wegens duurzame ontwrichting van het huwelijk. De rechtbank honoreert dit verzoek, waarop de vrouw in hoger beroep gaat tegen de beschikking van de rechtbank. De vrouw stelt dat de keuze voor Nederlands recht is strijd is met de openbare orde. Het hof oordeelt dat de vraag naar het toepasselijk recht niet de openbare orde betreft zodat het hof bevoegd noch gehouden was dit te onderzoeken. Daarbij gaat – volgens het hof ‐ de rechtskeuze voor Nederlands recht voor het verwijzingsresultaat artikel 1 lid 2 WCE. 40 ¹¹ Rb. 's‐Gravenhage, 1 februari 2008 – In de onderstaande zaak waren een man en vrouw eerst gehuwd in Marokko. In Nederland waren zij daarna nog een keer getrouwd. Daarna zijn zij gescheiden in Marokko, waarna zij de rechtbank ’s‐Gravenhage verzochten ook de echtscheiding uit 37 Hoge Raad 13 april 2007, NJ 2007, 394; HR, 13 april 2007, LJN AZ6095 38
Rb. 's‐Gravenhage, 10 maart 2008, LJN BC6188 Rb. 's‐Gravenhage, 1 februari 2008, LJN AV0795 HR 12 maart 2004 NJ 2004, 138; HR, 12 maart 2004, LJN AO1975
39 40
12
te spreken. Op grond van artikel 5 WCH, wordt het Marokkaanse huwelijk in Nederland erkend, nu er naar het oordeel van de rechtbank geen onverenigbaarheid met de openbare orde is. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat het Marokkaanse huwelijk rechtsgeldig is ontbonden. Deze echtscheiding wordt door Nederland erkend op grond van artikel 2 van de WCE. De partijen waren ten tijde van de huwelijkssluiting van het Nederlandse huwelijk reeds met elkaar gehuwd. Partijen voldeden daardoor niet aan de vereisten voor het aangaan van een huwelijk in Nederland neergelegd in artikel 1:33 BW, waardoor er sprake is van een non‐existent huwelijk. De rechtbank wijst het verzoek tot echtscheiding af. 41
4. Binnen‐ en buitengrens criterium In deze paragraaf zal beschreven worden of in de geanalyseerde uitspraken expliciet dan wel impliciet het binnen‐ of buitengrenscriterium gehanteerd wordt. Bij het buitengrens criterium is het recht strijdig vanwege de inhoud en speelt de verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer geen rol. Bij het binnengrens criterium ligt de strijdigheid in zowel de inhoud als de gevolgen die door de toepassing van het recht of de erkenning van het vonnis worden meegebracht. Hoe verder de zaak van de Nederlandse rechtssfeer ligt, des te kleiner de kans dat er strijd is met de openbare orde. In geen van de zaken waarbij er strijd met de openbare orde is vastgesteld, wordt er expliciet verwezen naar het binnen‐ dan wel buitengrenscriterium. In de in dit hoofdstuk besproken zaken waar strijd met de openbare orde is vastgesteld is er sprake van strijd met het binnengrenscriterium. In deze zaken is het verbod op bigamie en het verbod op schijnhuwelijken overtreden. De toepassing van de betreffende buitenlandse rechtsregel, dan wel de erkenning van het buitenlandse vonnis wordt onthouden vanwege de inhoud van het recht en ook vanwege de gevolgen die de toepassing respectievelijk erkenning meebrengt. Er is duidelijk geen sprake van strijd met een dusdanig fundamentele waarde, dat de strijdigheid slechts op inhoud van het recht vastgesteld kan worden. In de zaken wordt de verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer niet geëxpliciteerd. Slechts in de vierde zaak wordt door de rechtbank geoordeeld dat het feit dat de vrouw voor het huwelijk al in Nederland woonde en dat zij zich heeft naturaliseren tot Nederlandse doorslaggevend is voor de verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer. In de derde zaak komt er duidelijk naar voren dat er strijd is met het binnengrenscriterium. Het feit dat de man zijn vrouw en kinderen uit zijn rechtmatige huwelijk naar Nederland wilde halen is in beginsel niet in strijd met de openbare orde. Dat hij een schijnhuwelijk is aangegaan met het oogmerk het Nederlanderschap voor zijn Turkse familie te verkrijgen is een gevolg bij de erkenning welke leidt tot strijd met de openbare orde. De erkenning van het vonnis wordt dus onthouden voornamelijk vanwege de gevolgen die het meebrengt en niet vanwege de inhoud. Het hof oordeelt dat het feit dat de man en vrouw hun huwelijk willen inschrijven in Nederland, voldoende is om van verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer uit te gaan. 42 In de zaken waar geen strijd is met de openbare orde, is er derhalve ook geen strijd met het binnengrens‐ en buitengrenscriterium.
5. Lacunes Het opvullen van lacunes is eventueel alleen noodzakelijk wanneer er strijd is geacht met de openbare orde en er is sprake van een buitenlandse rechtsregel die niet mag worden toegepast. De hier in dit hoofdstuk besproken zaken waar er sprake is van strijd met de openbare orde, hebben enkel betrekking op erkenning van een buitenlands vonnis of een in het buitenland gesloten huwelijk. Van het vraagstuk naar het opvullen van eventuele lacunes is dus geen sprake geweest.
6. Conclusie 41 Rb. 's‐Gravenhage, 18 augustus 2006, LJN AY8327 42 Rb. ’s‐Gravenhage, 4 februari 2004, LJN AO4203 13
In iets meer dan de helft van de zaken is strijd met de openbare orde vastgesteld. In de zaken waar strijd met de openbare orde is vastgesteld, is dit doordat het aangaan van een schijnhuwelijk (1,2 en 5) of het aangaan van meerdere huwelijken tegelijkertijd (3 en 4) tegen de fundamentele waarden van de Nederlandse rechtsorde indruist. In de zes zaken waar geen strijd is vastgesteld met de openbare orde was dit om verscheidene redenen. In een zaak (7) wordt geoordeeld dat er geen openbare orde exceptietoets kan plaatsvinden binnen het Koninkrijk omdat deze als een rechtsgebied gezien moet worden, dit kan gezien worden als een richtsnoer bij de toepassing van de openbare orde. Hetzelfde geldt voor de uitspraak (5) waarin het hof duidelijk maakt dat de vraag welk recht toepasselijk is op de echtscheiding een resultaat van een verwijzingsregel is en dat het bepalen van het recht geen kwestie van openbare orde is. In de laatste uitspraak oordeelt de rechtbank dat de strijdige situatie opgehouden heeft te bestaan, op grond van een wijziging van het Marokkaanse echtscheidingsrecht, is er derhalve geen strijdige situatie meer is. In een uitspraak (3) blijkt duidelijk dat er een fundamentele waarde in het geding is. Naar oordeel van de rechtbank is er geen strijd met de openbare orde omdat de betreffende regel van Pakistaans recht niet in strijd was met het beginsel van het vereiste van wilsovereenstemming bij een huwelijk. Op de uitspraak (6), beoordeeld door de Hoge Raad en de uitspraak (9) beoordeeld door het Hof ’s‐ Gravenhage kan kritiek worden geuit. In de zesde zaak was er de facto strijd met de openbare orde aangezien door de wijze waarop de uitspraak tot stand was gekomen, de gevolgen voor de vrouw dusdanig zouden zijn dat ze alsnog tot een strijdige situatie in Marokko zouden leiden. Het Nederlandse vonnis zou daar niet erkend worden en zij zou aangemerkt worden als bigamist wanneer ze zou hertrouwen. De Hoge Raad antwoord hierop: “Cassatie is niet de plek om onderzoek in te stellen naar Marokkaans internationaal privaatrecht”. Dit kan verklaard worden aan de hand van artikel 79 eerste lid, aanhef en onder b, Wet RO waar de bevoegdheden van de Hoge Raad neergelegd zijn. De Hoge Raad onderzoekt het buitenlandse recht immers niet inhoudelijk. Het zijn de gevolgen die de uitspraak voor de vrouw de facto mee brengt, die onrechtvaardig voorkomen. In de uitspraak (9) oordeelt het hof in geval van een verzoek tot erkenning van een Nepalees echtscheidingsvonnis dat de man die aanvoert dat het vonnis niet erkend zou mogen worden wegens strijd met de openbare orde hij niet de fundamentele waarde waarmee hij erkenning in strijd acht zelf aan had moeten dragen. Blijkbaar acht de rechter in dit geval ambtshalve aanvullen van gronden niet nodig. Dit is de enige uitspraak waarin ik heb gezien dat de verzoeker zelf de fundamentele waarde waarmee strijd zou zijn, moet aandragen. In alle zaken waarin er strijd is geacht met de openbare orde, is impliciet sprake van strijd met het binnengrenscriterium omdat er strijd is geacht met de openbare orde vanwege de inhoud en de gevolgen van de buitenlandse uitspraak. Hoewel in geen van de uitspraken expliciet naar het binnengrenscriterium wordt verwezen, wordt in de vierde zaak wel duidelijk gesproken over de mate van verbondenheid met Nederland.
14
Hoofdstuk 3: Alimentatie 1.Inleiding In dit hoofdstuk zal ik eerst de openbare orde bepalingen betreffende alimentatierecht neergelegd in het nationale recht en in internationale verdragen weergeven. Van de uitspraken die over internationale alimentatie gaan heb ik een aantal zaken uitgekozen waarvan ik een weergave van de feiten geef. Daarbij zullen de fundamentele waarden waarmee strijd is geëxpliceerd worden, daarbij zal de motivatie van de gerechtelijke instanties in beschouwing worden genomen. Ik zal in de weergave ook betrekken of de hogere instanties de bestreden beschikking volgen of vernietigen. In de volgende paragraaf zal ik beoordelen of er al dan niet strijd met het binnengrens‐ buitengrenscriterium, waarbij de rol van de verbondenheid met Nederland belangrijk is. Daarna zal ik vaststellen of er eventuele lacunes zijn die opgevuld dienen te worden en als dit al het geval is, op welke manier de leemtes opgevuld zijn. Dit hoofdstuk zal afsluiten met een korte conclusie.
2. Bepalingen in welke de openbare orde exceptie is vormgegeven 2.1. Alimentatie Met betrekking tot de vraag naar het toepasselijk recht op alimentatiezaken is het Haags Verdrag Toepasselijke wet alimentatie (HAV) 43 van toepassing op alimentatiezaken aangezien Nederland verdragspartij bij dit verdrag is. Het sinds kort voor Nederland in werking getreden Haags protocol 2007 44 , waarin eveneens het toepasselijk recht op alimentatiezaken wordt geregeld laat ik hier buiten beschouwing omdat het geen rol speelt in de hieronder besproken zaken. Het HAV heeft een universeel toepassingsbereik. Het toepasselijke recht is in beginsel geregeld in artikel 4 HAV. Hierin staat dat de interne wet van de onderhoudsgerechtigde de in artikel 1 HAV bedoelde onderhoudsverplichtingen beheerst. In artikel 8 HAV wordt bepaald dat de wet die van toepassing is op de echtscheiding ook van toepassing is op de onderhoudsverplichtingen tussen de gescheiden echtgenoten en de herzieningen in de beslissingen betreffende deze verplichtingen. In het tweede lid wordt het voorgaande eveneens van toepassing geacht op gevallen van scheiding van tafel en bed, van nietigverklaring of vernietiging van het huwelijk. De openbare orde exceptie is gegeven in artikel 11 HAV, hierin staat: Van de toepassing van de bij het Verdrag aangewezen wet kan slechts worden afgezien indien zij klaarblijkelijk onverenigbaar is met de openbare orde. De erkenning en de tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis is geregeld in het Haags verdrag Erkenning en Tenuitvoerlegging Alimentatie 1973. 45 In artikel 4 is de hoofdregel neergelegd. De openbare orde is opgenomen als weigeringgrond in artikel 5 eerste lid. In de Brussel I verordening 46 zijn ook bepalingen met betrekking tot erkenning en de tenuitvoerlegging opgenomen. 47 De regeling van het commune IPR vindt men in artikel 431 Rechtsvordering. De nieuwe Europese Alimentatieverordening 48 wordt hier buiten beschouwing gelaten omdat deze uiteraard – wegens zijn zeer recente inwerkingtreding – nog niet is toegepast in de door mij geanalyseerde uitspraken.
3. Jurisprudentie analyse 3.1. Algemeen 43
Het Haags Verdrag Toepasselijke wet alimentatie, ’s Gravenhage, van 2 oktober 1973, Trb. 1974, 86, inw.tr. 1.10.1977 Protocol of 23 November 2007 on the Law Applicable to Maintenance Obligations, The Hague, concluded 23 November 2007 45 Het Haags Verdrag Erkenning en Tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen, ’s Gravenhage, van 2 oktober 1973, Trb. 1974, 85, inw.tr. 1.8.1976 46 Verordening EG, nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechtelijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEG L12 47 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Stb. 2001, 623 gewijzigd door de Wet van 8 september 2005, STb 455 en de Wet van 16 februari 2006, STb. 123, Inw.tr. Eerste Boek: 1.1.2002 48 Verordening EG, nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008. betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen, PbEG L 331 44
15
In deze categorie heb ik dertien zaken nader onderzocht. Negen van de dertien zaken hebben betrekking op de erkenning van een buitenlands vonnis. In deze categorie is er viermaal in eerste aanleg strijd bevonden met de Nederlandse openbare orde. Vijf zaken zijn in eerste aanleg behandeld. Zes zaken zijn in hoger beroep behandeld. Twee zaken zijn in cassatie behandeld. 3.2. Criteria en richtlijnen In de drie onderstaande uitspraken is er strijd met de openbare orde vastgesteld. Deze zaken zijn allemaal in eerste aanleg beoordeeld. Fundamentele waarden die in deze zaken naar voren komen zijn het belang van gelijkheid tussen man en vrouw. Daarnaast komt het belang van een behoorlijke procesvoering naar voren, hiermee wordt de processuele openbare orde exceptie bedoeld. 3.3. Strijd met de openbare orde. ¹² Hof ’s‐Gravenhage, 11 mei 2011 ‐ In de deze zaak verzoekt de man de rechtbank om een echtscheiding uit te spreken en de alimentatie en boedelverdeling vast te stellen. De rechtbank heeft Iraans recht toegepast, op grond van artikel 1 sub a WCE en aan het verzoek van de man voldaan. De vrouw heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld. De vrouw zou naar Iraans recht in beginsel drie maanden alimentatie krijgen van de man, maar de vrouw kan dit recht verspelen wanneer zij afspraken niet nakomt. Als zij ongehoorzaam is hoeft de man niets van zijn inkomsten die hij verworven heeft tijdens het huwelijk af te staan. Het hof acht deze bepaling in strijd met de Nederlandse fundamentele waarden en sekse gelijkheid. Toepassing van het Iraanse recht zou ertoe leiden dat de vrouw haar recht op partneralimentatie zou verliezen. Het hof stelt vast dat“de vooromschreven bepaling van Iraans recht ‐ die in essentie de vrouw bovendien ook financieel discrimineert ‐ is naar het oordeel van het hof dan ook in strijd met het voor Nederland geldende beginsel van seksegelijkheid en dient op grond van strijd met de Nederlandse openbare orde terzijde te worden gesteld”. Het hof oordeelt dat de onderhavige voorwaarde in het Iraanse alimentatierecht strijdt met de Nederlandse openbare orde. Het hof laat die beperkende voorwaarde buiten toepassing. 49 ¹³ Rb. Breda, 8 juli 2009 ‐ In de onderstaande zaak is er ook sprake van onredelijke alimentatie voorwaarden. In deze verzoekt de man de rechtbank echtscheiding uit te spreken. Het Marokkaanse recht is op grond van artikel 1 sub a WCE van toepassing. De vrouw stelt dat zij geen alimentatie zal krijgen indien Marokkaans recht wordt toegepast. Gelet op het feit dat zij 11 jaar gehuwd zijn geweest, waarvan zij 7 jaar in Nederland gewoond hebben, oordeelt de rechtbank dat de onderhoudsverplichting ook tot na het huwelijk voort dient te duren. Dit is het beginsel van lotsverbondenheid. Het Marokkaanse recht is derhalve in strijd met de openbare orde. De rechtbank zal op grond van artikel 4 HAV Nederlands recht toepassen. 50 ¹⁴ Rb. ’s‐Gravenhage, 12 juli 2007 ‐ In de onderhavige zaak is er sprake van openbare orde in de processuele zin. In casu was er sprake van een verzoek tot erkenning van een Pools vonnis. Het HAV is van toepassing. Doordat de Nederlandse partij de vader van het kind niet tijdig en op een behoorlijke manier was opgeroepen, is niet aan de voorwaarden van de goede procesorde voldaan en is er strijd met de openbare orde. Bij de fundamentele eisen van een goede procesorde moet gedacht worden aan, de eis van een behoorlijke en tijdige oproeping van de wederpartij, het recht op hoor en wederhoor en het recht op een behoorlijk onderzoek naar de stellingen van partijen. De conclusie moet daarmee dan ook luiden dat tenuitvoerlegging van dit vonnis, gezien de wijze waarop dit tot stand is gekomen, klaarblijkelijk in strijd komt met de Nederlandse openbare orde en derhalve onaanvaardbaar is. 51
Hof ’s‐Gravenhage, 11 mei 2011, LJN BQ5061 Rb. Breda, 8 juli 2009, LJN BJ3136 Rb. ’s‐Gravenhage, 12 juli 2007, LJN B0743
49 50 51
16
3.4. Geen strijd met de openbare orde In de onderstaande zaken is er geen sprake strijd met de openbare orde. Van de negen zaken zijn er twee door de rechtbank besloten, vijf door het gerechtshof en twee door de Hoge Raad. Zeven zaken gaan over een erkenning van een buitenlands vonnis, twee zaken gaan over toepasselijk recht. ¹⁵ Rb. ’s‐Gravenhage 30 november 2010 – In deze zaak zijn man en vrouw zijn naar Dominicaans recht gescheiden. Dominicaans recht is van toepassing op de zaak artikel 8 HAV. De vrouw beroept zich op de openbare orde exceptie artikel 11 HAV, aangezien het Dominicaans recht geen recht op alimentatie kent. De vrouw heeft aangevoerd dat de echtscheiding in de Dominicaanse Republiek tot stand is gekomen zonder dat de vrouw daarvan kennis heeft genomen en zij derhalve niet op het verzoek is gehoord. De rechtbank verwerpt dit beroep van de vrouw op de openbare orde‐exceptie, gelet op het bepaalde in artikel 8 HAV en omdat van de openbare orde‐exceptie uiterst terughoudend gebruik dient te worden gemaakt. 52 ¹⁶ Rb. ’s‐Gravenhage 9 maart 2011 ‐ In een zaak is door de rechtbank de hoogte van het alimentatiebedrag dat de vader voor zijn kind moet betalen verhoogd. De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking, omdat het in het buitenland berekende bedrag hoger is dan dat het in Nederland zou zijn. Op grond van artikel 4 HAV is het recht van de verblijfplaats van het kind van toepassing. In casu verblijft de minderjarige in Verenigde Staten van Amerika. De kinderalimentie is naar Amerikaans recht berekend. Het hof oordeelt dat het feit dat de berekening van de alimentatie anders verloopt dan in Nederland niet leidt tot strijd met de openbare orde. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd. 53
¹⁷ Hof ’s‐Gravenhage, 20 januari 2010 ‐ Er is ook sprake van een buitenlandse alimentatieberekening in de onderhavige zaak. Een man betaald alimentatie voor zijn kind in Chili. De rechtbank heeft de hoogte van alimentatiebedrag in een beschikking gewijzigd. Deze wijziging komt voort uit een wijziging in levensomstandigheden van het kind en een stijging in de medische kosten van het kind. De vader is tegen deze beschikking in hoger beroep gegaan, omdat hij stelt dat de alimentatie verplichting die hij heeft ten aanzien van zijn kind in Chili in strijd is met de openbare orde. Chileens recht is van toepassing omdat de vaste verblijfplaats van het kind Chili is artikel 4 HAV. Het hof oordeelt dat het enkele gegeven dat het buitenlandse recht afwijkt van het eigen recht in de berekening van de alimentatie, geen reden is om strijd met de openbare orde te concluderen. 54 ¹⁸ Rb. Leeuwarden, 1 december 2010 ‐ In deze zaak moet Nederlandse man alimentatie betalen voor zijn kind in Kameroen. De man bestrijdt de erkenning van de uitspraak uit Kameroen omdat uit deze uitspraak blijkt dat de alimentatieverplichting voortduurt nadat het kind de meerderjarig heeft bereikt. De man stelt dat dit in strijd is met de Nederlandse openbare orde. Daarnaast stelt hij dat de uitspraak niet op een deugdelijke manier tot stand is gekomen. De rechtbank oordeelt dat er niet bewezen is dat de uitspraak op onjuiste manier tot stand is gekomen. Er is derhalve geen strijd met de openbare orde in processuele zin. Daarnaast stelt de rechtbank dat een alimentatieplicht ten aanzien van de kinderen tot het einde van hun studie geen strijd met de openbare orde oplevert; ook in Nederland bestaat de mogelijkheid van alimentatieplicht na meerderjarigheid van het kind, er is derhalve ook geen strijd met de materiële openbare orde. 55 ¹⁹ Hof Arnhem, 17 juli 2007 ‐ In een zaak heeft een Nederlandse man een alimentatieplicht ten aanzien van zijn kind in Duitsland. Hij stelt dat de vordering verjaard is en dat het invorderen van gelden op basis van een buitenlandse beslissing die naar nationaal recht reeds verjaard zijn of ten
Rb. ’s‐Gravenhage 30 november 2010, LJN BP8797 Hof ’s‐Gravenhage 9 maart 2011, LJN BQ2334 54 Hof ’s‐Gravenhage, 20 januari 2010, LJN BM0071 55 Rb. Leeuwarden, 1 december 2010, LJN BO6141 52 53
17
aanzien waarvan de gerechtigde zijn rechten heeft verwerkt of reeds afstand heeft gedaan, in strijd is met de Nederlandse openbare orde. De rechtbank stelt de man in het gelijk. Het LBIO 56 de verzoeker in deze zaak, bestrijdt de beschikking van de rechtbank in hoger beroep. Het hof stelt dat in het onderhavige geval het kind minderjarig is en de vordering dus niet kan verjaren. Het hof oordeelt dat niet valt in te zien waarom het in strijd zou zijn met de Nederlandse openbare orde om alsnog volledige betaling van de verschuldigde alimentatie te vorderen. Nu niet is gebleken dat de tenuitvoerlegging van de alimentatieverplichting onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde vernietigt het hof de bestreden beschikking. 57 ²⁰ Hof ’s‐Gravenhage, 7 januari 2004 ‐ In deze zaak gaat het om de erkenning van een Hongaars alimentatievonnis. Een Nederlandse man heeft een kind met een Hongaarse vrouw. Het Hongaars gerecht heeft een uitspraak gedaan betreffende de alimentatieverplichting van de man jegens het kind. Dit vonnis is door de rechtbank in Nederland erkend. De man is tegen deze beschikking in hoger beroep gegaan. De man stelt dat er sprake is van onbehoorlijke rechtspleging omdat hij niet opgeroepen zou zijn, hij stelt dat dit in strijd is met de openbare orde en met artikel 6 EVRM in strijd is. Krachtens artikel 2, sub 5 van het HAV dient erkenning of tenuitvoerlegging van de beslissing te worden geweigerd indien de beslissing klaarblijkelijk onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde. Het hof oordeelt dat er geen strijd is met de openbare orde aangezien er uit niets blijkt dat het Hongaarse gerecht onachtzaam is omgegaan met de fundamentele rechten van de man. Het hof bekrachtigd de beschikking van de rechtbank. 58 ²¹ HR 20 april 2007 ‐ In een zaak ging de vader naar het gerecht van eerste aanleg om te verzoeken zijn achterstallige alimentatie betalingen kwijt te schelden. Het gerecht wijst het verzoek af. Vervolgens gaat de vader in hoger beroep. Het hof bevestigd de bestreden beschikking en de vader stelt vervolgens cassatie in. De vader dacht dat de Antilliaanse alimentatie uitspraak in Nederland strijdig zou zijn met de openbare orde vanwege zijn draagkracht en omdat hij naar Nederland was verhuisd. De Hoge Raad oordeelt dat gezien artikel 40 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden de rechtskracht, waar zowel de bindende kracht en de bewijskracht als de executoriale rechtskracht, van rechterlijke uitspraken, neergelegd zijn, uitspraken in elk deel van het Koninkrijk rechtstreeks doorwerken zonder dat daarbij plaats is voor toetsing aan de in het internationaal privaatrecht neergelegde bepalingen, zoals de openbare orde‐toets. De Hoge Raad bekrachtigd de bestreden beschikking. 59 ²² Hof Arnhem, 7 februari 2006 – In de onderhavige zaak heeft het LBIO de rechtbank verzocht uitvoer te verlenen van een Noorse beslissing met betrekking tot de alimentatie die de vader zou moeten betalen ten behoeve van zijn kind. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Het LBIO heeft hier vervolgens hoger beroep tegen ingesteld. De man stelde dat er geen hoor en wederhoor plaats heeft gevonden tijdens de Noorse beslissing en dat er derhalve strijd met de openbare orde is. Het hof oordeelt dat het gebrek hersteld had kunnen worden in Noors hoger beroep. Het is dan ook niet is gebleken dat de door de beslissing bezwaarde procespartij tot het aanwenden van een rechtsmiddel niet in staat is geweest. De man heeft de rechtsgang onbenut gelaten. Er is derhalve geen strijd met de openbare orde. 60 ²³ HR 5 april 2002 ‐ In de volgende zaak was ook sprake van een man die een rechtsgang onbenut liet. Een Nederlandse man is gescheiden van een Oostenrijkse vrouw. Zij woont met de kinderen in Oostenrijk. In Oostenrijk is de man veroordeeld tot het betalen van alimentatie. Het LBIO heeft verlof tot uitvoering van dit vonnis verzocht, dit alsmede de erkenning van het vonnis is echter door 56
Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen Hof Arnhem, 17 juli 2007, LJN BB1402 58 Hof ’s‐Gravenhage, 7 januari 2004, LJN AO2249 59 HR, 20 april 2007, NJ 1994, 403; HR, 20 april 2007, LJN AZ8745 60 Hof Arnhem, 7 februari 2006, LJN AV2531 57
18
de rechtbank geweigerd. De vader heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzoekt het hof de beschikking te vernietigen en de erkenning te weigeren. De Hoge Raad stelt vast dat het Oostenrijkse gerecht de inkomensgegevens van de man niet in beschouwing heeft genomen. Dit is in beginsel in strijd met de openbare orde. De Hoge Raad oordeelt dat de tekortkomingen bij de wijze van totstandkoming van de beslissing van een buitenlandse rechter in dit geval: schending van de motiveringsplicht en schending van het beginsel van hoor en wederhoor ‐door het aanwenden van een rechtsmiddel hadden kunnen worden hersteld en niet is gebleken dat de door de beslissing bezwaarde procespartij tot het aanwenden van een rechtsmiddel niet in staat is geweest. 61
4. Binnen‐ en buitengrenscriterium In deze paragraaf zal besproken worden of er al dan niet strijd is met het binnen‐ dan wel het buitengrenscriterium. In geen van de zaken die in dit hoofdstuk aan bod zijn gekomen wordt er expliciet verwezen naar het binnen‐ dan wel buitengrenscriterium. In de uitspraak over de Iraanse alimentatie (12) is de ongelijkheid tussen man en vrouw de reden van strijd met de openbare orde. Er is in casu strijd met het gelijkheidsbeginsel gecodificeerd in artikel 1 van de Grondwet. Doordat er strijd is met een dusdanig fundamentele waarde, zou in dit geval vastgesteld kunnen worden dat er strijd is met het buitengrenscriterium. In uitspraken (13 en 14) is er strijd met het binnengrenscriterium. Bij zowel de Marokkaanse alimentatiezaak als bij de zaak waarbij er strijd was met de goede procesorde is er strijd met zowel de inhoud als de gevolgen van het toepasselijke buitenlands recht, dan wel het buitenlandse vonnis. In geen van de uitspraken in dit hoofdstuk wordt de verbondenheid van de zaak met Nederland benoemd. Dit is vreemd aangezien de verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer een voorwaarde is om strijd met het binnengrenscriterium vast te stellen.
5. Lacunes Het opvullen van lacunes is alleen noodzakelijk wanneer er strijd is met de openbare orde. Bij de Iraanse alimentatiezaak (12), wordt slechts de voorwaarde dat de vrouw “haar recht op alimentatie” kan verspelen wanneer zij afspraken niet nakomt door de rechtbank weggenomen en wordt de bepaling uit Iraans recht, namelijk dat de vrouw in beginsel recht heeft op 3 maanden alimentatie toegepast. Naar Iraans recht zou de vrouw geen recht hebben op hetgeen de man gedurende het huwelijk verworven heeft, in casu treed het Nederlandse recht in plaats van het Iraanse recht en vult deze de leemte op. In Marokkaanse alimentatiezaak (13) heeft de vrouw naar Marokkaans recht helemaal geen recht op alimentatie. De rechtbank past hier Nederlands recht toe om de leemte op te vullen. In de laatste zaak is er geen sprake van de opvulling van een lacune doordat de zaak over de erkenning van een buitenlands vonnis ging en het verzoek tot erkenning van het vonnis derhalve slechts afgewezen werd.
6. Conclusie Er zijn in dit hoofdstuk elf zaken behandeld waarvan er in minder dan een kwart strijd was met de openbare orde. Er is strijd met de openbare orde wanneer er door de toepassing van de alimentatieregels van het toepasselijke recht een onaanvaardbare ongelijkheid tussen man en vrouw ontstaat. In de laatste zaak waar strijd was met de openbare orde is er strijd met de recht op een behoorlijke procesvoering vastgesteld. In deze zaak kwam de processuele openbare orde in het geding.
HR 5 april 2002, NJ 2002, 208; HR 5 april 2002, LJN AD9145
61
19
Wat betreft de zaken waar geen strijd met de openbare orde is vastgesteld, stelden de mannen in de zaken (16 tot en met 19) dat de fundamentele waarde, zijnde dat vaders een redelijke alimentatie vergoeding dienen te betalen voor hun kinderen, in het geding was. In de zaken (16 en 17) vonden de vaders dat zij teveel alimentatie moesten betalen. Echter het feit dat de alimentatie op andere wijze berekend wordt in het buitenland dan in Nederland leidt niet tot strijd met de openbare orde. In de zaak (18) strekte de alimentatieverplichting tot nadat het kind de meerderjarigheid had bereikt. Volgens de rechtbank was dit niet ongebruikelijk in Nederland, waardoor er geen strijd met de openbare orde werd vastgesteld. In de uitspraak (19) achtte de man het innen van een verjaarde alimentatievordering in strijd met de openbare orde. Het hof stelde echter vast dat de vordering niet kan verjaren omdat het kind de meerderjarigheid nog niet heeft bereikt. In de zaak (20) wordt door de man gesteld dat er inbreuk is gemaakt op het recht op behoorlijke procesvoering. Omdat niet blijkt dat de rechter onachtzaam is geweest wordt er geen strijd met de openbare orde geacht. In de laatste twee zaken (22 en 23) werd er ook gesteld dat er een inbreuk gemaakt was op het recht op een behoorlijk proces. Echter omdat in beide zaken niet alle rechtsgangen benut waren, kon er geen strijd met de openbare orde geconcludeerd worden. In de zaak (15) werd door de rechtbank geoordeeld dat er geen strijd was met de Nederlandse openbare orde toen een Nederlandse vrouw om alimentatie vroeg naar Nederlands recht omdat de Dominicaanse republiek waar de echtscheiding uitgesproken was geen alimentatie kende. De rechtbank wijst af op grond van het feit dat het Dominicaanse recht van toepassing is (artikel 8 HAV) en dat de openbare orde exceptie met terughoudendheid moet worden toegepast. De facto verschilt de situatie in de onderhavige zaak (14) niet zoveel met de Iraanse en de Marokkaanse alimentatiezaken (12 en 13). In deze zaken wordt het in het geheel niet kennen van alimentatieplicht in strijd geacht met de openbare orde. Derhalve komt het resultaat van deze zaak enigszins onrechtvaardig op mij over. Van de in dit hoofdstuk behandelde zaken waar er strijd is met de openbare orde is vastgesteld is een zaak (12) is in strijd met het buitengrenscriterium omdat er strijd is met het gelijkheidsbeginsel neergelegd in artikel 1 Grondwet. Twee uitspraken zijn in strijd met het binnengrenscriterium omdat er strijd is met de inhoud en gevolgen van de buitenlandse uitspraak. De verbondenheid van de zaken met de Nederlandse rechtssfeer speelt bij de toepassing van het binnengrenscriterium een rol, deze wordt echter niet geëxpliciteerd. In de eerste twee uitspraken wordt wel gemotiveerd dat het onderhavige geval verbonden met de Nederlandse rechtssfeer is. In de Iraanse alimentatiezaak (12) wordt het buitenlandse recht toegepast zonder de strijdige bepaling. In de Marokkaanse alimentatiezaak (13) wordt Nederlands recht toegepast in plaats van het Marokkaans recht. In de laatste zaak waar strijd was vastgesteld met de openbare orde was er sprake van een erkenning van een buitenlands vonnis en speelt het vraagstuk van het opvullen van eventuele lacunes dus geen rol.
20
Hoofdstuk 4: Erkenning van een kind 1.Inleiding In dit hoofdstuk zal eerst een beschrijving van de openbare orde exceptie gegeven worden in de context van de relevante wetgeving. Vervolgens zal de geselecteerde jurisprudentie uiteengezet worden. Eerst zal er een korte weergave van de uitspraken worden gegeven. Daarna zal ik de motivatie van de gerechtelijke instantie uiteenzetten en onderzoeken of een beschikking door eventuele hogere instanties bekrachtigd of vernietigd wordt. In de paragraaf erna zal ik weergeven of er sprake is van strijd met het binnengrens‐ of het buitengrenscriterium, en of de verbondenheid van de zaak met Nederland wordt geëxpliceerd. Vervolgens zal bekeken worden of er lacunes ontstaan en of deze lacunes al dan niet door nationaal recht dan wel buitenlands recht (zonder strijdige bepaling) worden opgevuld. Dit hoofdstuk zal afsluiten met een korte conclusie.
2. Bepalingen in welke de openbare orde exceptie is vormgegeven In deze paragraaf zal ik de bepalingen weergeven waarin de openbare orde is neergelegd. Erkenning is gecodificeerd in de Wet conflictenrecht afstamming.(WCA) 62 2.1. Erkenning Erkenning van kinderen is geregeld in artikel 4 van de WCA. De hoofdregel is neergelegd in het eerste lid. Of erkenning door een man familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen hem en een kind, wordt, wat betreft de bevoegdheid van de man en de voorwaarden voor de erkenning, bepaald door het recht van de staat waarvan de man de nationaliteit bezit. Indien volgens dat recht erkenning niet of niet meer mogelijk is, is bepalend het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Is zij ook volgens dat recht niet of niet meer mogelijk, dan is het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit bezit bepalend. Is zij volgens dat recht ook niet of niet meer mogelijk, dan is bepalend het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de man. Ongeacht het ingevolge het eerste lid toepasselijke recht, bepaalt het Nederlandse recht of een Nederlandse gehuwde man bevoegd is een kind van een andere vrouw dan zijn echtgenote te erkennen. De akte van erkenning en de latere vermelding van de erkenning vermelden het recht dat ingevolge het eerste of het tweede lid is toegepast. Ongeacht het ingevolge het eerste lid toepasselijke recht, is op de toestemming van de moeder, onderscheidenlijk het kind, tot de erkenning toepasselijk het recht van de staat waarvan de moeder, onderscheidenlijk het kind, de nationaliteit bezit. Bezit de moeder, onderscheidenlijk het kind, de Nederlandse nationaliteit, dan is het Nederlandse recht van toepassing. Indien het toepasselijke recht de erkenning niet kent, is toepasselijk het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de moeder, onderscheidenlijk het kind. Het op de toestemming toepasselijke recht bepaalt tevens of bij gebreke van toestemming deze kan worden vervangen door een rechterlijke beslissing. In artikel 9 WCA wordt de erkenning van buitenlandse vonnissen geregeld. Een in het buitensland tot stand gekomen onherroepelijk geworden rechterlijke beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld of gewijzigd, wordt in Nederland van rechtswege erkend, tenzij er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van zijn land, aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of de erkenning van die beslissing kennelijk in strijd met de openbare orde zou zijn. De openbare orde exceptie is geregeld in lid 2. Deze houdt in dat de erkenning van de beslissing kan, ook wanneer daarbij een Nederlander betrokken is, niet wegens strijd met de openbare orde worden geweigerd op de enkele grond dat daarop een ander recht is toegepast dan uit de bepalingen van deze wet zou zijn gevolgd.
62
Wet conflictenrecht afstamming, van 1978, Stb. 2002, 153, inw.tr, 2003
21
In artikel 10 WCA is neergelegd dat het bepaalde in artikel 9 eveneens van toepassing is op in het buitenland tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtshandelingen waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte. In het tweede lid zijn omstandigheden opgesomd waarin er in ieder geval sprake is van strijd met de openbare orde. Er is strijd met de openbare orde wanneer een erkenning is verricht door een Nederlander die naar Nederlands recht niet bevoegd is een kind te erkennen, of indien niet voldaan is aan hetgeen bepaald in artikel 4 WCA, of als de akte kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft. Uit het derde lid blijkt dat deze bepaling de in artikel 7 eerste lid genoemde overeenkomst onverlet laat.
3. Jurisprudentie Analyse 3.1. Algemeen In deze categorie heb ik twaalf zaken nader onderzocht. Zes van de twaalf zaken hadden betrekking op de erkenning van een in het buitenland. In deze categorie is er zesmaal strijd bevonden met de Nederlandse openbare orde. Van de zaken waar er strijd was met de openbare zijn er twee beoordeeld door het hof en vier door de Hoge Raad. Drie zaken zijn in eerste aanleg behandeld. drie zaken zijn in hoger beroep behandeld. Zes zaken zijn in cassatie behandeld. 3.2. Criteria en richtlijnen In de onderstaande uitspraken is er sprake van strijd met de openbare orde. In twee zaken is er door geprocedeerd tot hoger beroep, in vier zaken is er doorgeprocedeerd tot cassatie. In alle onderstaande zaken is er strijd met de fundamentele waarde dat een man niet een kind buiten zijn huwelijk mag erkennen. 3.3. Strijd met de openbare orde. ²⁴ HR 10 november 2006 ‐ In de onderstaande zaak wil een man met Marokkaanse en Nederlandse nationaliteit een Marokkaans kind erkennen, terwijl hij nog getrouwd is met een andere vrouw dan de moeder van het kind. De rechtbank in Zutphen heeft dit verzoek afgewezen. Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld. In hoger beroep is de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Vervolgens heeft de man cassatie ingesteld. Het Marokkaans recht is van toepassing vanwege de gemeenschappelijke nationaliteit tussen de moeder en de man artikel 1 sub a WCH. Het hof stelt vast dat op grond van de uitleg van Marokkaanse recht het "Toeboet Zaouija" huwelijk gekwalificeerd moet worden als een huwelijk in de zin van art. 5 Wch. De Hoge Raad oordeelt dat het ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk is dat het hof het tussen de man en de moeder gesloten huwelijk als polygaam heeft aangemerkt. De Nederlandse nationaliteit is de effectieve nationaliteit van de man is en er dus sprake is van een geval waarin het binnengrenscriterium van de openbare orde‐exceptie van toepassing is. De man kan – volgens de Hoge Raad ‐ het kind derhalve niet zonder meer erkennen omdat zijn tweede huwelijk niet wordt erkend. De Hoge Raad bekrachtigd de bestreden beschikking op dit punt. Er worden in dit arrest meerdere rechtsvragen behandeld. Deze zal ik buiten beschouwing laten wegens gebrek aan belang voor dit onderzoek. 63 ²⁵ Hof Leeuwarden, 16 december 2005 – In deze zaak heeft een Turkse man de rechtbank verzocht vast stellen dat er een nauwe persoonlijke band tussen hem en het kind is, dat de relatie tussen de man en de moeder van het kind gelijk te stellen is aan een huwelijk en dat de erkenning van het kind in Turkije rechtsgeldig plaats heeft gevonden. De rechtbank wijst het verzoek van de man af. De man stelt hoger beroep in en verzoekt het hof te gelasten dat de erkenning van het kind met 63
HR 10 november 2006, NJ 2008, 537; HR 10 november 2006, LJN AY5698
22
terugwerkende kracht wordt opgenomen in de burgerlijke stand. Er is een arrest van de Hoge Raad ten behoeve van het kind waarin de Hoge Raad vaststelt dat de rechtbank terecht het verzoek om vast te stellen dat het kind de Nederlandse nationaliteit bezit, heeft afgewezen. Daarnaast heeft de Hoge Raad in dat arrest geoordeeld dat het Nederlands internationaal privaatrecht en de openbare orde in de weg zou hebben gestaan aan de erkenning van de in Turkije gedane erkenning van het kind, en dat het oordeel van de rechtbank dat het bepaalde in art 10 lid 2, aanhef en onder a, Wca, derhalve juist is. De erkenning door de man is derhalve in strijd met de openbare orde en heeft in Nederland dus geen juridische betekenis. Het hof vernietigd de beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de man zelf af. 64 ²⁶ Hof Arnhem, 21 december 2004 – In deze zaak gaat het wederom om de erkenning van een kind. De man heeft in eerste aanleg verzocht het vonnis van de erkenning van het kind in Marokko, in Nederland te erkennen en een nauwe persoonlijke band tussen hem en het kind vast te stellen. Doordat niet vast is komen te staan dat de man de verwekker van het kind is, wijst de rechtbank het verzoek af. De man gaat in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank. De man baseert het (juridisch) vaderschap op de akte van het zgn. “Toeboet Zaoujia” huwelijk gesloten tussen de man en de moeder, terwijl hij nog getrouwd was met zijn eerste echtgenote. Het hof overweegt dat ingevolge artikel 3 lid 1 aanhef en onder d (WCH) is dit tweede huwelijk in strijd met het voorschrift dat een persoon tegelijkertijd slechts met één ander persoon door het huwelijk verbonden kan zijn en wordt op grond van artikel 6 WCH dit huwelijk niet erkend indien de erkenning onverenigbaar is met de openbare orde, hetgeen hier het geval is. Het juridisch vaderschap is niet aangetoond. Het hof is van oordeel dat uit de overgelegde akten evenmin blijkt dat de man de biologisch vader is. Daarom zal het hof de gevraagde verklaring voor recht dat het vaderschap van de man op grond van Marokkaans recht vaststaat, afwijzen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank. 65 ²⁷ HR, 27 mei 2005 – In deze zaak is er ook sprake de vraag of een kind bevoegd is erkend. Het kind verzoekt de rechtbank vast te stellen dat hij op grond van zowel art. 4 lid 1 (oud) als art. 3 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) de Nederlandse nationaliteit bezit. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen. De man heeft geen hoger beroep, maar gelijk cassatie ingesteld. In casu is er sprake van een Turkse minderjarige die erkend is door een Nederlander, terwijl deze Nederlander met een andere vrouw dan de moeder van de minderjarige getrouwd was. Ten tijde van de erkenning was de Wca nog niet in werking getreden. De Hoge Raad oordeelt dat desondanks de onderhavige situatie strijdig is met de openbare orde. Het verschil is dat deze strijd nu dwingerechtelijk is vastgelegd in art 10 lid 2 Wca. Het gezag van de wetgever is niet beperkt tot rechtsbetrekkingen die na de inwerkingtreding van de Wca zijn tot stand gekomen. Bij toepassing van de algemene openbare orde‐exceptie in het ongeschreven Nederlandse internationaal privaatrecht zou hetzelfde resultaat zou zijn bereikt als bij toepassing van art. 10 lid 2, aanhef en 66 onder a, Wca. De Hoge Raad bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. ²⁸ HR, 13 juli 2001 – In deze zaak heeft Ghanese man verzocht om een akte waarin is de erkenning van zijn kind is vastgelegd. Dit verzoek is door de rechtbank en door het hof in hoger beroep afgewezen. De man heeft vervolgens cassatie ingesteld. De Hoge Raad oordeelt dat wanneer een zoon reeds als zoon van de vader geregistreerd staat, de Nederlandse openbare orde zich op grond van art. 1: 18b lid 2 BW tegen het opmaken van een nieuwe akte verzet. Een erkenning, die niet is gericht is op het vestigen van een familierechtelijke band, maar op het bereiken van andere gevolgen, bijvoorbeeld op het gebied van het erfrecht of nationaliteit, moet worden beschouwd als een schijnhandeling en is daardoor in strijd met de Nederlandse openbare orde als bedoeld in art. 64
Hof Leeuwarden, 16 december 2005, LJN AV0550 Hof Arnhem, 21 december 2004, LJN AR8882
65
HR, 27 mei 2005, NJ 2005, 554; HR, 27 mei 2005, LJN AS5109
66
23
1:18b lid 2 BW. De HR volgt de beschikking van de rechtbank en het hof. Er is in deze zaak niets 67 gezegd over de verbondenheid met Nederland. 3.4. Geen strijd met de openbare orde. In de onderstaande zaken was er geen strijd met de openbare orde. Dit komt omdat in de onderstaande zaken er een nauwe persoonlijke band tussen de vader en het kind is vastgesteld. ²⁹ HR 28 april 2006 – In een zaak verzoekt een man de rechtbank in ’s‐Gravenhage voor het recht te verklaren dat hij een kind uit Vietnam rechtsgeldig erkend heeft en dat het kind de Nederlandse nationaliteit heeft. De man is ten tijde van de erkenning getrouwd met een andere vrouw dan de moeder van het kind. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat aannemelijk is dat tussen de man en de minderjarige een nauwe persoonlijke betrekking bestaat en dat derhalve de door de man gedane erkenning rechtsgeldig is geschied. Daarnaast heeft de rechtbank verklaard dat het kind de Nederlandse nationaliteit heeft. De staat heeft tegen deze uitspraak cassatie ingesteld en hoger beroep overgeslagen. De Hoge Raad overweegt dat de man in ieder geval onbevoegd zou zijn het kind te erkennen indien er niet aan de voorwaarden van artikel 10 lid 2, aanhef en onder a, Wca is voldaan. De Hoge Raad oordeelt dat de erkenning niet wegens strijd met de openbare orde kan worden geweigerd omdat op de erkenning een ander recht is toegepast dan uit de Nederlandse regels van conflictenrecht zou zijn gevolgd (art. 10 lid 1 jo. art. 9 lid 2 Wca), tenzij de man niet bevoegd is het kind te erkennen(art. 10 lid 2, aanhef en onder a, Wca), De man is dus in beginsel niet bevoegd het kind te erkennen. Echter de bepaling van artikel 10 lid sub a Wca is een verbijzondering van de openbare orde‐exceptie. De Hoge Raad legt hierbij uit dat het doel van de openbare orde‐ exceptie het blokkeren van de toepassing van buitenlands recht en van de erkenning van buitenslands tot stand gekomen rechtsfeiten en rechtshandelingen is, indien die toepassing of erkenning zou leiden tot een gevolg dat in strijd is met fundamentele beginselen en waarden van onze rechtsorde en derhalve niet kan worden geaccepteerd. De Hoge Raad stelt vast dat “Art. 1:204 lid 1, aanhef en onder e, BW eist dat de rechterlijke vaststelling van de nauwe persoonlijke betrekking aan de erkenning voorafgaat, echter wanneer dit niet het geval is, leidt dit niet tot een gevolg dat in strijd is met fundamentele beginselen of waarden van onze rechtsorde en is niet iets dat daarom niet kan worden geduld.” 68 ³¹ Rb. Maastricht 22 oktober 2008 – In de onderstaande zaak verzoekt de vader de rechtbank vast te stellen dat er een nauwe persoonlijke band tussen hem en het kind bestaat en dat de relatie tussen hem en de moeder van het kind op een lijn is te stellen met een huwelijk. Hij baseert dit verzoek op artikel 1:204 lid 1 sub e BW. De vader is gehuwd met een andere vrouw in Sierra Leone en kan daarom niet zonder meer een kind erkennen omdat dit in strijd is met de Nederlandse openbare orde. De rechtbank stelt vast dat aan alle eisen is voldaan en kent het verzoek toe. 69 ³² Hof.'s‐Gravenhage 13 april 2004 – In een zaak verzoekt een Nederlandse man de rechtbank om het gezag over zijn minderjarige kind in Polen aan hem toe te kennen. Dit verzoek is door de rechtbank afgewezen. Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld. De man was ten tijde van de erkenning van het kind gehuwd met een andere vrouw dan de moeder van het kind. De man heeft de rechtbank niet voorafgaand aan de erkenning heeft verzocht, vast te stellen dat tussen hem en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat, gezien artikel 10 lid 2 aanhef en onder a, Wca. Het hof oordeelt dat dit nog niet tot strijd met de fundamentele beginselen of waarden van de Nederlandse rechtsorde leidt. Dit is echter anders indien wordt getracht door die erkenning de regelgeving met betrekking tot interlandelijke adoptie te omzeilen. Artikel 10 lid 2 aanhef en onder a, Wca is ter bescherming van het kind. Met die bepaling wordt toepassing van de HR 13 juli 2001, NJ 2002, 215; HR 13 juli 2001, LJN ZC3630
67 68
HR 28 april 2006, NJ 2006, 557; HR 28 april 2006, LJN AU9237 Rb. Maastricht 22 oktober 2008, LJN BG1987
69
24
openbare orde‐exceptie dwingend voorgeschreven in het geval waarin een Nederlandse gehuwde man in het buitenland een kind heeft erkend terwijl hij daartoe naar de maatstaven van het Nederlandse recht niet bevoegd was. Het hof stelt vast dat in de onderhavige zaak er sprake is van omzeiling van de adoptieregelgeving en derhalve strijd is met de openbare orde. Het hof bekrachtigd de bestreden beschikking. 70 ³³ Rb. Groningen, 11 januari 2011 – In een zaak heeft een man een verzoekschrift ingediend, waarin hij heeft verzocht voor recht te verklaren dat er tussen hem en zijn minderjarige dochter een nauwe persoonlijke betrekking bestaat, zoals bedoeld in artikel 1:204, eerste lid, sub e, BW. De erkenning is in Honduras gedaan, derhalve is artikel 10 Wca van toepassing. De rechtbank oordeelt dat nu vaststaat dat de erkenning in Honduras is neergelegd in een door de bevoegde instantie opgemaakte akte, die erkenning hier als rechtsgeldig kan worden erkend, tenzij dat kennelijk in strijd met de openbare orde zou zijn. Een erkenning is in strijd met de openbare orde indien de man naar Nederlands recht niet bevoegd zou zijn het kind te erkennen op grond van artikel 1:204 lid 1 BW. De rechtbank stelt vast dat er tussen de man en de minderjarige sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking, zodat ook naar Nederlands recht sprake is van een rechtsgeldige erkenning. Dat de rechterlijke vaststelling van de nauwe persoonlijke betrekking niet vooraf, zoals vereist in lid 1 sub e, heeft plaatsgevonden heeft niet tot gevolg dat de erkenning strijdig is met de fundamentele beginselen of waarden van de Nederlandse rechtsorde. De rechtbank kent het verzoek toe. 71
4. Binnen‐ en buitengrenscriterium Het binnen‐ en buitengrens criterium heeft alleen betrekking op de zaken waar er strijd is met de openbare orde. In deze categorie zijn er zes uitspraken in strijd met de openbare orde. In het arrest (24) is er expliciet gesteld dat er strijd is met het binnengrenscriterium. De Hoge Raad overweegt: “(…) is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk dat het hof het tussen de man en de moeder gesloten huwelijk als polygaam heeft aangemerkt en dat het hof de erkenning van dat huwelijk ‐ mede in aanmerking genomen dat het hof onbestreden in cassatie heeft geoordeeld dat de Nederlandse nationaliteit als effectieve nationaliteit van de man heeft te gelden en dus sprake is van een geval waarin het zgn. binnengrenscriterium van de openbare orde‐exceptie van toepassing is” In deze zaak is er strijd met de openbare orde omdat er niet vastgesteld kon worden dat de man de biologische vader was. Hiervan was ook sprake in de uitspraak(27). In de andere uitspraken is er geen sprake van toepasselijk recht, en speelt het vraagstuk van het binnen‐ en buitengrenscriterium dus geen rol.
5.Lacunes Het opvullen van lacunes is alleen noodzakelijk wanneer er strijd is met de openbare orde. In de zes zaken waar strijd met de openbare orde is vastgesteld, werd de erkenning van het kind afgewezen. Doordat er in dit hoofdstuk in geen van de zaken een lacune is ontstaan speelt het vraagstuk van de opvulling van lacunes in dit hoofdstuk geen rol.
6. Conclusie Er zijn in dit hoofdstuk is de helft van de zaken in strijd met de openbare orde. Er was in een zaak (24)strijd met de openbare orde omdat er niet vastgesteld kon worden dat de man in kwestie de vader was van het kind. In de laatste zaak van de uitspraken in strijd met de openbare orde (29) is er sprake een schijnhandeling voor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit. In de overige zaken (25 tot en met 28) is er sprake van onbevoegde erkenning omdat de mannen met een andere vrouw dan de moeder van het kind getrouwd waren.
Hof 's‐Gravenhage 13 april 2004, LJN BQ2950
70 71
Rb. Groningen, 11 januari 2011, LJN BP7516
25
Er zijn in dit hoofdstuk zes zaken waarin er geen strijd met de openbare orde is. In al deze zaken wordt gesteld dat wanneer een vader eerst het kind erkend en pas later een gerechtelijke vaststelling van de nauwe persoonlijke band tussen de vader en het kind verzoekt, niet leidt tot strijd met de openbare orde. Hierbij dient er wel sprake te zijn van een nauwe band tussen de man en het kind en de relatie tussen de man en de moeder dient op een lijn te zijn met het huwelijk. In de zaken (24 en 27) was er sprake van strijd met het binnengrenscriterium. Er werd echter niets gezegd over de verbondenheid met Nederland. Wellicht kan die verbondenheid aangenomen worden doordat de erkenning in casu telkens plaatsvindt door een Nederlandse man. Doordat er in dit hoofdstuk in geen van de zaken een lacune ontstaat, speelt het vraagstuk van het opvullen van leemtes in dit hoofdstuk geen rol.
26
Hoofdstuk 5: Gerechtelijke vaststelling‐ en ontkenning van het vaderschap 1.Inleiding In dit hoofdstuk zal ik beginnen met een weergave van de bepalingen waarin de gerechtelijke vaststelling‐ en ontkenning van het vaderschap is vastgelegd, om zo een kader te geven voor de openbare orde exceptie bepalingen. Van de uitspraken over gerechtelijke vaststelling‐ en ontkenning van het vaderschap heb ik een aantal uitspraken geselecteerd. Bij deze zaken zal ik eerst de rechtsfeiten en de motivatie van de desbetreffende gerechtelijke instantie weergeven. Hierbij wordt betrokken tot welk oordeel de instantie in kwestie komt en of dit oordeel door eventuele hogere instanties wordt vernietigd of wordt bekrachtigd. In de volgende paragraaf zal ik onderzoeken of er strijd is met het binnen‐ of buitengrenscriterium. Belangrijk hierbij is welke rol de verbondenheid met Nederland speelt. Vervolgens zal ik bekijken of er lacunes zijn ontstaan en hoe deze opgevuld worden. Ik zal afsluiten met een korte conclusie.
2. Bepalingen in welke de openbare orde exceptie is vormgegeven 2.1. Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap De gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is geregeld in hoofdstuk 2, artikel 6 Wet conflictenrecht afstamming (WCA) 72 . Of en onder welke voorwaarden het vaderschap van een man gerechtelijk kan worden vastgesteld, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de man en de moeder of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat van hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Voor de toepassing van het eerste lid is het tijdstip van de indiening van het verzoek bepalend. Is de man of de moeder op dat tijdstip overleden, dan is, bij gebreke van een gemeenschappelijke nationaliteit op het tijdstip van zijn overlijden, toepasselijk het recht van de staat van de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de man en de moeder op dat tijdstip of, indien ook dat ontbreekt, het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind op het tijdstip van de indiening van het verzoek. Hebben de man en de vrouw meer dan één gemeenschappelijke nationaliteit, dan worden zij voor de toepassing van de voorgaande leden geacht geen gemeenschappelijke nationaliteit te hebben. De openbare orde exceptie is niet expliciet weergegeven in deze bepaling. De erkenning van gerechtelijke uitspraken is geregeld in artikel 9 en 10 WCA. Dit is behandeld in hoofdstuk 4, paragraaf 2.1. 2.2. Ontkenning van het vaderschap In artikel 2 lid 1 van de WCA wordt de vraag of een familierechtelijke betrekking kan worden ontkend onderworpen aan het recht dat ingevolge artikel 1 op die familierechtelijke betrekking van toepassing is. Artikel 1 kent een getrapt samengestelde verwijzingsregel. Of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekkingen komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde of gehuwd geweest zijnde man, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en de man of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en de man elk hun gewone verblijfplaats hebben, of indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Voor de toepassing van het eerste lid is bepalend het tijdstip van de geboorte van het kind, dan wel indien het huwelijk van de ouders voordien is ontbonden, dat van de ontbinding. Hebben de vrouw en de man meer dan één gemeenschappelijke nationaliteit, dan worden zij voor de toepassing van het eerste lid geacht
72
Wet conflictenrecht afstamming, van 1978, Stb. 2002, 153, inw.tr, 2003
27
geen gemeenschappelijke nationaliteit te hebben. Er is geen expliciete openbare orde exceptie bepaling.
3. Jurisprudentie Analyse 3.1. Algemeen In deze categorie heb ik zeven zaken nader onderzocht. Geen van de zaken hadden betrekking op de erkenning van een in het buitenland gewezen vonnis. In deze categorie is er vijf maal strijd bevonden met de Nederlandse openbare orde. Drie zaken waar strijd is met de openbare orde gaan over gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, twee gaan over de ontkenning van het vaderschap. Vier zaken zijn in eerste aanleg behandeld. Twee zaken zijn in hoger beroep behandeld. Een zaak is in cassatie behandeld. 3.2. Criteria en richtlijnen In de onderstaande zaken is er sprake van strijd met de openbare orde. De fundamentele waarde die in al deze zaken in het geding is, is het recht op “family life” neergelegd in artikel 8 EVRM. Hierbij moet er sprake zijn van voldoende verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer. Een uitspraak is van de rechtbank, de andere twee zijn van het hof. 3.3. Strijd met de openbare orde: Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap ³⁴ Rb. ’s‐Gravenhage, 2 november 2009 – In een zaak is het verzoek van de bijzonder curator tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man. Op grond van artikel 6, eerste lid, Wca is Nigeriaans recht als het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en de man van toepassing. Het Nigeriaanse recht kent buiten het huwelijk geen familierechtelijke band tussen vader en kind. De rechtbank is van oordeel dat artikel 6 Wca in de onderhavige zaak op ontoelaatbare wijze in strijd komt met artikel 8 EVRM en dat, gelet op de betrokkenheid van de zaak met de Nederlandse rechtssfeer, het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap op grond van de openbare orde beoordeeld dient te worden naar Nederlands recht. Daarbij betrekt de rechtbank het bepaalde in artikel 8, tweede lid, IVRK. Op grond van artikel 1:207, eerste lid, BW kan het vaderschap van een man, op de grond dat deze de verwekker is van het kind, wordt het verzoek van de bijzondere curator toegekend. 73 ³⁵ Hof ’s‐Hertogenbosch, 27 november 2008 – In een zaak is het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap door de rechtbank afgewezen. De vrouw gaat hiertegen in hoger beroep. Uit de verwijzingsregels neergelegd in artikel 6 Wca is het Marokkaans recht, door gemeenschappelijke nationaliteit van toepassing. Het hof oordeelt echter dat het verwijzingsresultaat van artikel 6 WCA op ontoelaatbare wijze in strijd met artikel 8 EVRM. Op grond van strijd met openbare orde dient op de onderhavige zaak Nederlands recht in plaats van Marokkaans recht op het verzoek van de moeder te worden toegepast, gelet op de betrokkenheid van de onderhavige zaak met de Nederlandse rechtssfeer. Aangezien er vast is gesteld dat de man de verwekker van het kind is wordt de vrouw in haar verzoek gehonoreerd. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en kent het verzoek van de vrouw toe. 74 ³⁶ Hof Amsterdam, 9 februari 2006 – In de onderstaande zaak is heeft de moeder van het kind verzocht tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, dit verzoek is door de rechtbank afgewezen. Door de gemeenschappelijke nationaliteit is het Marokkaanse recht is van toepassing, op grond van artikel 6 Wca. Het Marokkaanse recht kent geen gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Naar het oordeel van het hof komt artikel 6 WCA in de onderhavige zaak op ontoelaatbare wijze in strijd met artikel 8 EVRM en er dient op grond van de openbare orde 73
Rb. ’s‐Gravenhage, 2 november 2009, LJN BL0598 Hof ’s‐Hertogenbosch, 27 november 2008, LJN BG6114
74
28
Nederlands recht te worden toegepast, gelet op de betrokkenheid van de onderhavige zaak met de Nederlandse rechtssfeer. Het hof vernietigt de bestreden beschikking en kent het verzoek van de moeder alsnog toe. 75 3.4. Strijd met de openbare orde: Ontkenning van vaderschap In de onderstaande zaken is er strijd met de openbare orde. In de eerste zaak zijn de rechtsgevolgen die toepassing van het Nederlands recht in strijd met de openbare orde maken. In de laatste twee zaken is het de gelijkheid tussen man en vrouw die door het buitenlands recht geweld wordt aangedaan. Ook hier wordt verwezen naar artikel 8 EVRM. ³⁷ Hof ’s‐Gravenhage, 14 april 2010 – In deze zaak is de moeder bij beschikking van de rechtbank in haar verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de vader niet‐ ontvankelijk verklaard en is het zelfstandig verzoek van de bijzondere curator namens de minderjarige tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de vader afgewezen. Beiden hebben tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld. De vader van het kind is een Turkse man. De moeder stelt dat indien het verzoek tot de ontkenning van het vaderschap zou worden afgewezen, dat verschillende onwenselijke gevolgen voor het kind zou hebben. Zij is daarbij van mening dat de minderjarige heeft het recht de juridische werkelijkheid in overeenstemming te doen brengen met de biologische werkelijkheid. Het hof stelt vast dat de man twee jaar voordat het kind geboren was het land uit was gezet en sindsdien nimmer is wedergekeerd. Derhalve verklaart het hof de ontkenning van ontstane vaderschap door het huwelijk met de moeder gegrond. 76 ³⁸ Rb. Rotterdam, 27 januari 2010 – In de volgende zaak verzocht de moeder de rechtbank het verzoek tot ontkenning van vaderschap gegrond te verklaren. De vrouw heeft de Marokkaanse en Nederlandse nationaliteit, de man heeft de Marokkaanse en Belgische nationaliteit. Marokkaans recht is van toepassing gezien de gemeenschappelijke nationaliteit op grond van artikel 6 Wca. De rechtbank is van oordeel dat het Marokkaanse recht, dat de bevoegdheid tot het indienen van een verzoek tot ontkenning van het vaderschap uitsluitend aan de man toekent, naar Nederlands recht een zodanige ongelijkheid van man en vrouw oplevert, dat recht als strijdig zijnde met de Nederlandse openbare orde, buiten toepassing dient te blijven. De rechtbank zal derhalve Nederlands recht toepassen. De moeder is voor de conceptie ergens anders gaan wonen en heeft toen een relatie met een andere man gekregen. De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak voldoende is komen vast te staan dat de man niet de biologische vader is van het kind. Het verzoek van de moeder tot ontkenning van het vaderschap worden toegewezen. 77 ³⁹ Rb. Haarlem 22 juli 2008 ‐ In de onderhavige zaak strekt het verzoek van de moeder strekt tot gegrondverklaring van de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van het kind. De rechtbank beoordeelt de exclusieve bevoegdheid van de man tot het indienen van een dergelijk verzoek naar Nederlands recht als een zodanige ongelijkheid van de man en de moeder, dat het Marokkaanse recht als strijdig met de Nederlandse openbare orde, buiten toepassing wordt gelaten. De rechtbank heeft daarom het Nederlandse recht op de onderhavige zaak toegepast. De vrouw en de mogelijke verwekker hebben toegezegd op vrijwillige basis mee te werken aan een DNA‐ onderzoek. De rechtbank heeft daartoe de beslissing pro forma aangehouden. Echter omdat de vrouw niet binnen de gestelde tijd de resultaten van het DNA‐onderzoek heeft overlegd, heeft de rechtbank de vrouw niet ontvankelijk verklaard. 78 3.5. Geen strijd met de openbare orde: Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap
Hof Amsterdam, 9 februari 2006, LJN AV2119 Hof ’s‐Gravenhage, 14 april 2010, LJN BM5067 77 Rb. Rotterdam, 27 januari 2010, LJN BL1502 78 Rb. Haarlem 22 juli 2008, LJN BD9278 75 76
29
In de onderstaande zaken is er geen sprake van strijd met de openbare orde. In de eerste zaak blijkt dat het vaderschap niet gerechtelijk vastgesteld kan worden wanneer het kind al erkend is. Uit de tweede zaak blijkt dat gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niets toevoegt wanneer de vader overleden is. ⁴⁰ Rb. 's‐Gravenhage 13 februari 2003 – In deze zaak verzoekt de moeder van een Duits kind om gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. De erkenning is geschied voor de inwerkingtreding van de Wca. De vader van het kind is Nederlander en heeft het kind al in Duitsland erkend. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit ten overstaan van een bevoegde instantie is gebeurd en dat er voldoende aanknoping met de Duitse rechtssfeer is. De erkenning is niet is in strijd met het Nederlands recht. De rechtbank van oordeel dat voldoende is aangetoond dat tussen de man en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat en ook reeds ten tijde van de erkenning van het kind bestond. De enkele omstandigheid dat het bestaan van deze nauwe persoonlijke betrekking niet door een rechter is vastgesteld voordat de man tot erkenning overging, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat deze erkenning in strijd is met de Nederlandse openbare orde. De rechtbank oordeelt dat nu het kind naar Duits recht erkend is, is de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een kind niet mogelijk is, kan het verzoek in ieder geval op deze grond niet worden toegewezen. 79 ⁴¹ Hof ’s‐Hertogenbosch, 27 oktober 2005 – In een zaak verzoeken een man en vrouw de rechtbank vast te stellen dat de man de vader is van het kind. In casu heeft de man het kind erkend waardoor het vaderschap van de man vast staat. Het hof stelt vast dat hier de situatie dat de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap de laatste mogelijkheid is om een familierechtelijke band tussen de man en het kind te vestigen zich niet voordoet omdat deze daartoe zelf niet bereid is of omdat deze is overleden. De man is juist wel bereid gebleken het juridisch vaderschap van het kind op zich te nemen. Het hof oordeelt dat door de gerechtelijke vaststelling er geen derde ouder bij zou krijgen. Echter de wetgever heeft niet bij de invoering van art. 1:207 lid 2 sub a BW beoogd ook in situaties als de onderhavige een extra mogelijkheid in het leven te roepen voor het langs deze weg creëren van een afstammingsband. Gelet op de verschillen in rechtsgevolgen zijn erkenning en gerechtelijke vaststelling niet onderling inwisselbaar. Gezien het openbare orde karakter van het afstammingsrecht en van de regels van de burgerlijke stand het niet mogelijk is tweemaal eenzelfde soort familierechtelijke betrekking tussen de man en het kind te doen laten ontstaan. 80 Het hof wijst het verzoek van de man af. ⁴² HR 25 maart 2005 – In de onderstaande zaak heeft de moeder gerechtelijke vaststelling van het vaderschap verzocht. De man die de vader van het kind zou moeten zijn is al overleden. Door middel van een DNA‐onderzoek is vastgesteld dat de overleden man de vader van het kind is. De beschikking is in hoger beroep bekrachtigd. De Hoge Raad is vervolgens verzocht te oordelen in cassatie. Ten tijde van de geboorte van het kind was de man nog gehuwd met een andere vrouw. Volgens art. 1:207 lid 1 BW is voor de vaststelling van het vaderschap van een man, voor zover hier van belang, niet meer vereist dan dat deze de verwekker van het kind is. Uit deze wetsgeschiedenis blijkt voorts dat de wetgever met deze bepaling ook heeft beoogd een met het EVRM strijdig verschil op te heffen tussen kinderen die binnen een huwelijk en kinderen die buiten huwelijk zijn geboren. Deze bescherming gaat verder als het bepaalde in artikel 8 EVRM. De belangen van het kind gaan voor op de belangen van de verwekker en het belang van de familie van de verwekker. De Hoge Raad volgt in deze zaak de rechtbank en het hof en stelt het vaderschap van de overleden man vast. 81 79
Rb. 's‐Gravenhage 13 februari 2003, LJN AW9815 Hof ’s‐Hertogenbosch, 27 oktober 2005, LJN AU7676 81 HR 25 maart 2005, NJ 05, 313; HR 25 maart 2005, LJN AT0412 80
30
⁴³ HR 12 december 2008 – In de onderhavige zaak wil een Surinaamse vrouw het vaderschap gerechtelijk laten vaststellen. Zij is met dit verzoek in eerste instantie naar de rechtbank te Amsterdam gegaan en vervolgens naar het hof, echter deze hebben beiden het verzoek afgewezen. Vervolgens heeft de vrouw cassatie ingesteld. De minderjarige in kwestie heeft haar gewone verblijfplaats in Suriname. Ingevolge de conflictregel van art. 6 van de (Wca) is het Surinaamse recht op het verzoek van toepassing. Het Surinaamse recht kent de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap echter niet. De Hoge Raad oordeelt dat de openbare orde exceptie, het toepasselijk recht van artikel 6 Wca terzijde kan schuiven onder bijzondere omstandigheden, die voor het kind een noodtoestand opleveren en die niet op andere wijze kunnen worden opgeheven of doorbroken worden dan door het terzijde stellen van het toepasselijk recht. De Hoge Raad bekrachtigd de 82 bestreden beschikking.
4. Binnen‐ en buitengrens criterium In deze paragraaf zal de strijd de eventuele strijd met het binnen – en buitengrenscriterium besproken worden. In geen van de zaken wordt er expliciet verwezen naar het buiten‐ en binnengrens criterium. In de eerste drie zaken(35, 36,37) is er strijd met het binnengrenscriterium omdat vooral door de onwenselijke gevolgen strijd met de openbare orde is vastgesteld. In de laatste twee zaken (38 en 39) over de ontkenning van het vaderschap is er sprake van strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel neergelegd in artikel 1 van de Grondwet. Hier kan dus strijd met het buitengrenscriterium vastgesteld worden. In de eerste uitspraak over de ontkenning van de vaderschap(37), is er strijd met het binnengrenscriterium. Het is namelijk niet alleen de inhoud van het recht alleen die strijdig is met de openbare orde. In alle uitspraken wordt verwezen naar de verbondenheid van het geval met het Nederlandse recht.
5.Lacunes Het opvullen van lacunes is alleen noodzakelijk wanneer er strijd is met de openbare orde. In de zaken waar er sprake is van strijd met de openbare orde met betrekking tot gerechtelijke vaststelling‐ en ontkenning van het vaderschap worden de lacunes opgevuld door het Nederlandse recht. Het buitenlandse recht in kwestie kent geen gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, derhalve is het niet mogelijk het buitenlandse recht zonder de strijdige bepaling toe te passen. In de gevallen waar sprake is van ontkenning van het vaderschap wordt ook het Nederlands recht toegepast om de lacunes op te vullen.
6. Conclusie Er zijn in dit hoofdstuk zeven zaken behandeld waarvan er in vijf strijd is geacht met de openbare orde. In de vijf zaken waar er strijd was met de openbare orde was de fundamentele waarde van “family life” neergelegd in artikel 8 EVRM in het geding. De richtlijn in de eerste van de twee zaken (40 en 41 )waar geen strijd is met de openbare orde is vastgesteld, blijkt dat men erkenning en gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet onderling kunnen verwisselen. De man had het kind al erkend, maar het kind zou door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap ook de Nederlandse nationaliteit verwerven. Na erkenning om een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap verzoeken is dus niet mogelijk. In de tweede zaak (42)was de vader al overleden. Desalniettemin was de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap geldig toen bleek dat de overleden man de vader was. De belangen van het kind gaan voor op die van de verwekker en de belangen van zijn familie. 82 HR, 12 december 2008, NJ 2008, 935 HR, 12 december 2008, LJN BG1113 31
In de laatste zaak (43) is er geen sprake van een noodzakelijkheid om het vaderschap gerechtelijk vast te stellen. Van de zaken waar er strijd is met de openbare orde is vastgesteld is in zijn vier zaken sprake van strijd met het binnengrenscriterium. In twee zaken waar er sprake is van ontkenning van het vaderschap is er impliciet strijd geacht met het buitengrenscriterium, omdat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, neergelegd in artikel 1 Grondwet. In alle uitspraken wordt ook de verbondenheid van de zaak met de Nederlandse rechtssfeer vastgesteld. In alle uitspraken in dit hoofdstuk waar strijd is met de openbare orde, worden de lacunes opgevuld door Nederlands recht. Derhalve omdat het buitenlandsrecht de figuur gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet kent en dus ook niet deels wel toegepast kan worden. Bij de ontkenning van het vaderschap wordt ook Nederlands recht toegepast omdat de lacune niet door het buitenlands recht opgevuld kan worden. 32
Hoofdstuk 6: Vergelijking tussen de verschillende deelgebieden
1.Inleiding In dit hoofdstuk zal ik een vergelijking tussen de uitspraken in de deelgebieden huwelijk en echtscheiding, alimentatie, erkenning en gerechtelijke vaststelling – en ontkenning van het vaderschap maken. Hierbij zal eerst de verschillen en de overeenkomsten in fundamentele waarden, toepassing van het leerstuk en motivatie van de gerechtelijke instantie uiteen worden gezet. Vervolgens zal ik de verschillen en overeenkomsten bij de strijd met het binnen‐ of buitengrenscriterium weergeven. In de volgende paragraaf zal ik kijken of er verschil is per deelgebied in de opvulling van lacunes. Ik zal afsluiten met een korte conclusie.
2. Fundamentele waarden, motivatie en toepassing van de openbare orde In de onderstaande paragraaf zullen de verschillen tussen de zaken besproken worden. Er zal daarbij worden gekeken naar de motivatie van de verschillende rechtelijke instanties, naar de fundamentele waarden die in het geding zijn en naar de manier van toepassing van de openbare orde. Uiteindelijk waren er meer verschillen dan overeenkomsten in de zaken. Dit vind ik niet vreemd omdat de reden waarom er strijd met de openbare orde wordt vastgesteld verschillend kan zijn per deelgebied, de gronden waarnaar strijd met de openbare orde vastgesteld is, zijn specifiek gericht op het desbetreffende deelgebied en daarom niet toepasbaar in andere deelgebieden. Zo speelt de “familie life” van artikel 8 EVRM een grote rol in de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, maar niet in het alimentatierecht. Uiteraard waren er ook verschillen in de fundamentele waarden die in het geding waren, aangezien deze ook aan het deelgebied gerelateerd waren. Wat betreft de toepassing van de openbare orde exceptie is er over het algemeen geen lijn te ontdekken omdat de richtlijnen gevormd in de uitspraken eerder als losse aanwijzingen werken en niet als een geheel. Bovendien zijn de meeste aanwijzingen gebonden aan het bijbehorende deelgebied. Het is wel mogelijk dat de oorzaken van strijd met de openbare orde aan elkaar gerelateerd zijn. Een voorbeeld hiervan is dat een kind dat niet erkend kan worden door de vader omdat de vader getrouwd is met twee vrouwen waarbij het kind uit het tweede huwelijk komt en dit huwelijk niet erkend kan worden, omdat bigamie in strijd met de openbare orde is. De belangrijkste overeenkomsten tussen de zaken worden hieronder weergegeven. Hierbij worden de fundamentele waarden en de motivatie van gerechtelijke instanties uitgelicht die in meerdere deelgebieden aansluiting vinden. Ook hierbij wordt naar de toepassing van de openbare orde exceptie gekeken. In de deelgebieden binnen het internationaal familierecht heb ik de volgende omstandigheden onderscheiden waardoor strijd met de openbare orde is vastgesteld. In het deelgebied huwelijk en echtscheiding is strijd met de openbare orde geacht omdat er sprake was van bigamie en omdat het verbod op schijnhuwelijken overtreden werd. In het deelgebied alimentatie was er strijd met de openbare orde vanwege het feit dat het buitenlandse recht geen alimentatieregeling kent hetgeen geleid heeft tot onaanvaardbare ongelijkheid tussen man en vrouw. Daarnaast wordt er strijd met de openbare orde vastgesteld wanneer het recht op een behoorlijk proces geschonden wordt. In het deelgebied erkenning wordt er strijd met de openbare orde bevonden wanneer een man onbevoegd een kind erkend en er geen sprake is van een nauwe persoonlijke band omdat bijvoorbeeld het biologisch vaderschap niet vastgesteld is. In het deelgebied gerechtelijke‐ en ontkenning van het 33
vaderschap wordt strijd met de openbare orde geacht wegens schendig van het in artikel 8 EVRM neergelegde “family life”. In het deelgebied huwelijk en echtscheiding en het deelgebied erkenning komt allebei naar voren dat een schijnhandeling om andere gevolgen te bewerkstelligen dan het vastleggen van de familierechtelijke betrekking tussen de partijen, in strijd is met de openbare orde. In de huwelijkszaken was er sprake van een schijnhuwelijk om zo te bewerkstelligen dat de partner een verblijfsvergunning kreeg. In de erkenningzaak wilde de man het kind erkennen om zo de Nederlandse nationaliteit voor hem te verwerven. Door dit soort zaken is bigamie met de erkenning van kinderen verbonden en kan de bigamie de oorzaak zijn van de ongeldige erkenning. In zowel een alimentatiezaak als bij twee zaken over erkenning van het vaderschap was de gelijkheid tussen man en vrouw in het geding. De vrouw had in de alimentatiezaak naar Iraans recht geen recht op alimentatie als zij aanleiding was tot de scheiding. In de ontkenning van het vaderschapzaken had in beide gevallen de vrouw naar Marokkaans recht niet de mogelijkheid om het vaderschap te ontkennen, dit was alleen aan de man toegestaan. Strijd met een deugdelijk proces is ook een mogelijkheid tot strijd met de openbare orde. In het deelgebied alimentatie was er tweemaal strijd met de openbare orde toen bleek dat er geen hoor en wederhoor had plaatsgevonden. In drie andere alimentatie zaken werd er ook een beroep gedaan op strijd met de openbare orde wegens een ondeugdelijk proces, deze werden afgewezen omdat in een zaak de onachtzaamheid van de rechter niet kon worden vastgesteld, in de andere zaken had de verzoeker een rechtsmiddel onbenut gelaten waarin het gebrek hersteld had kunnen worden. Dit is niet in een ander deelgebied vastgesteld, maar heel goed denkbaar is het dat ook in de andere deelgebieden strijd met de openbare orde exceptie zou kunnen worden vastgesteld. Een voorbeeld van een overkoepelende richtlijn bij de toepassing van de openbare orde is dat zowel in het huwelijksrecht als in het alimentatierecht werd er verzocht om een openbare orde toets binnen het Koninkrijk. Dit was echter niet mogelijk omdat het Koninkrijk als een rechtsgebied beschouwd dient te worden.
5. Binnengrens‐ en buitengrenscriterium In de onderstaande paragraaf bekijk ik of er verschillen zijn in de toepassing van het binnen‐ of buitengrens criterium en of er verschil is binnen de zaken of de verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer al dan niet wordt geëxpliceerd. In drie zaken waar strijd werd geacht met de openbare orde heb ik strijd met het buitengrenscriterium vastgesteld. In deze zaken was de ongelijkheid tussen man en vrouw in het geding en derhalve strijd met het gelijkheidsbeginsel neergelegd in artikel 1 van de Grondwet. In de overige uitspraken waarbij strijd is met de openbare orde heb ik vastgesteld dat er sprake was van het binnengrenscriterium. Dit is slechts een keer in een arrest van de Hoge Raad geëxpliceerd. De andere zaken zijn op grond van mijn eigen interpretatie strijdig met het binnengrenscriterium geacht. Dit is geen verrassende uitkomst aangezien er bijna nooit strijd is met het buitengrens criterium. Hiervoor is namelijk strijd met een dusdanig fundamentele waarde, waarbij men moet denken aan grondrechten of de rechtsstaat. Wat opviel was dat de verbondenheid in sommige deelgebieden beter werd verwoord als in andere. Zo werd in de erkenningzaken niets gezegd over de verbondenheid met Nederland (wellicht omdat de erkenning door mannen met de Nederlandse nationaliteit werd gedaan en er daarom impliciet verbondenheid met Nederland was), terwijl in zaken over de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap de verbondenheid in elke zaak expliciet 34
genoeg werd. De significante verschillen zaten dus in het feit dat de verbondenheid met Nederland soms wel en soms niet verwoord werd.
6.Lacunes In deze paragraaf zal ik kijken of er significante verschillen zijn in het opvullen van leemten mochten die ontstaan. Hierbij is het interessant of de rechtelijke instantie het vreemde recht zonder de strijdige bepaling toepast of dat zij Nederlands recht in de plaats doet treden. In de zaken waar er sprake is van erkenning, wordt deze afgewezen en ontstaat er geen lacune. Deze hoeft dan ook niet opgevuld te worden. In de zaak over de Iraanse alimentatie past de rechtbank het Iraans recht toe zonder de strijdige bepaling. Dit was de enige zaak waar het buitenlands recht zonder de strijdige bepaling toegepast werd. In de overige zaken was het toepassen van het buitenlandse recht vaak niet mogelijk omdat er in sommige gevallen geen adequaat alternatief was binnen het buitenlands recht, zoals bij de rechtsfiguur gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. De buitenlandse rechtsstelsels in kwestie kenden deze figuur niet en dan was er geen andere keus dan Nederlands recht toe te passen om de lacune op te vullen. In andere gevallen was het niet mogelijk het buitenlands recht toe te passen zonder de strijdige bepaling. De lacune werd hierdoor niet opgevuld en daardoor was de opvulling door Nederlands recht noodzakelijk.
7. Conclusie Er zijn veel verschillende gronden om strijd of geen strijd met de openbare orde te achten. Dit komt doordat de gronden specifiek per deelgebied van toepassing zijn. Hetzelfde geldt voor de fundamentele waarden waar al dan niet strijd mee is, en de richtlijnen om de openbare orde toe te passen. Het kan wel zo zijn dat verschillende gronden binnen een zaak spelen omdat de zaak binnen verschillende deelgebieden valt. Overeenkomsten zijn te vinden wanneer het gaat om schijnhandelingen, ongelijkheid tussen man en vrouw en in zaken waar het recht op deugdelijk proces geschonden was. Dit zijn overkoepelende gronden die in verschillende deelgebieden werken. Deze zijn ook minder specifiek gericht op een deelgebied. Een voorbeeld van een overkoepelende richtlijn is dat uitspraken binnen het Koninkrijk niet aan een openbare orde toets onderworpen dienen te worden aangezien het Koninkrijk als een rechtsgebied beschouwd dient te worden. In bijna alle zaken waar sprake is van strijd met de openbare orde is strijd met het binnengrenscriterium vastgesteld. Slechts in drie zaken was er sprake van strijd met een grondrecht, namelijk het gelijkheidsbeginsel, neergelegd in artikel 1 Grondwet. In deze drie zaken was er strijd met het buitengrenscriterium. Wat daarnaast per deelgebied verschilde was of de verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer werd geëxpliciteerd. In de meeste zaken was dit namelijk niet het geval hoewel de verbondenheid van de zaak met Nederland een voorwaarde is voor strijd met het binnengrenscriterium. De lacunes werden op een eenduidige manier opgevuld, als er al sprake was van een lacune. Wanneer er een erkenning van een vonnis werd afgewezen ontstond deze namelijk niet. Nederlands recht treed vaak in de plaats van het buitenlands recht omdat deze de lacune niet adequaat kan opvullen. 35
Conclusie In dit onderzoek heb onderzocht of er binnen de verschillende rechtsgebieden van het internationaal familierecht significante verschillen zijn in wanneer er strijd is met de openbare orde vastgesteld , welke fundamentele waarden in het geding waren en hoe de openbare orde exceptie werd toegepast. Dit heb ik onderzocht door in de vier belangrijkste deelgebieden; huwelijk en echtscheiding, alimentatie, erkenning van een kind en gerechtelijke vaststelling‐ en ontkenning van het vaderschap relevante zaken te onderscheiden, en te bekijken welke fundamentele waarden in het geding waren, welk oordeel de gerechtelijke instantie in kwestie velde, of dit oordeel door hogere instanties bekrachtigd of vernietigd werd. Daarnaast werd per zaak bekeken of er strijd was met het binnen‐ of buitengrenscriterium en of wanneer er strijd was met het binnengrenscriterium, de verbondenheid met Nederland een rol speelde in de overwegingen van de gerechtelijke instantie. Tenslotte werd er per zaak bekeken of er, wanneer er strijd met de openbare orde was, een lacune ontstond en hoe deze al dan niet opgevuld werd door de gerechtelijke instantie. In dit onderzoek zijn in totaal drie en veertig uitspraken besproken. In de helft van zaken was er sprake van de erkenning van een buitenlands vonnis. In ongeveer de helft van de zaken was er sprake van strijd met de openbare orde. Zeventien zaken zijn in eerste aanleg behandeld, vijftien zaken zijn in hoger beroep behandeld en elf zaken zijn in cassatie behandeld. Uit de zaken bleek dat de hogere instanties bijna altijd de beschikking van de lagere instanties bekrachtigden. Wat wel vaker voorkwam is dat de hogere instanties op andere gronden tot hetzelfde oordeel kwamen. In de inleiding wordt als doelstelling gesteld een beeld te geven van de rechtsontwikkeling van de openbare orde exceptie in de afgelopen 10 jaar. In deelgebieden die behandeld zijn is er niet duidelijk een rechtsontwikkeling ter herkennen. Dit komt door grote verschillen in de relevante zaken binnen elk deelgebied en ook tussen de verschillende deelgebieden onderling. Doordat er veel verschillende aanwijzingen worden gegeven is het moeilijk een rode draad in het geheel te ontdekken. Ik zou dus eerder zeggen dat het een geheel van aanwijzingen is dat een rechtsontwikkeling. Het in beeld brengen van deze aanwijzingen is mijns inziens naar behoren gebeurd. De andere doelstelling bij dit onderzoek was dat de resultaten van dit onderzoek wellicht als richtsnoer zou kunnen fungeren voor de toepassing van de openbare orde exceptie in de praktijk. In dit onderzoek is geprobeerd de belangrijkste overwegingen van de gerechtelijke instellingen weer te geven. Door de grote diversiteit aan zaken kan een gerechtelijke instantie voor een vergelijkbare zaak inspiratie voor eigen motivatie in dit onderzoek vinden. Doordat de zaken vaak in meerdere deelgebieden spelen is het gemakkelijk om in dit onderzoek een weergave van de belangrijke openbare orde exceptie uitspraken bij elkaar te hebben, het kan derhalve als schakel tussen verschillende deelgebieden fungeren. Na dit onderzoek kan ik concluderen dat er inderdaad significante verschillen zijn in wanneer er strijd is met de openbare orde. Dit komt door het casuïstische karakter van de openbare orde en door het feit dat ieder deelgebied verbonden is met specifieke fundamentele waarden en een eigen manier van toepassing. De gerechtelijke instanties bij een aantal zaken anders besloten dan, gezien de andere uitspraken, in de lijn der verwachting lag. Een goed voorbeeld hiervan is de zaak over de 36
Nepalese echtscheiding waarin de verweerder zelf moest uitleggen met welke fundamentele waarde er strijd was, of de Dominicaanse en de Marokkaanse alimentatiezaak, waarbij het buitenlands recht beiden geen alimentatierecht voor de vrouw kenden, maar in de ene zaak strijd werd geacht met de openbare orde en bij de andere zaak niet. Er is wel veel overlapping binnen de verschillende deelgebieden waarbij verschillende fundamentele waarden en de motivatie van de gerechtelijke instantie een rol kunnen spelen binnen een zaak. De overeenkomsten tussen de uitspraken worden gevonden in algemene waarden zoals gelijkheid tussen man en vrouw, het recht op een deugdelijk proces en schijnhandelingen, die allen strijd opleveren met de openbare orde. Ook is er in algemene richtlijnen (het Koninkrijk is een rechtsgebied) overeenkomst te vinden. Bij de behandeling van de strijd met het binnen‐ en buitengrenscriterium heb ik bij het grootste deel van de zaken strijd met het binnengrenscriterium vastgesteld. In drie zaken is er sprake van strijd met het buitengrenscriterium omdat er strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De significante verschillen zitten in het al dan niet verwoorden van de reden waarom er verbondenheid met de Nederlandse rechtsorde is. Dit verschilt erg per deelgebied. Er zou geen verschil mogen zijn, aangezien de verbondenheid met Nederland een voorwaarde is voor strijd met het binnengrenscriterium. In sommige deelgebieden wordt deze voorwaarde meer geëxpliceerd als in andere deelgebieden. Het zou de eenduidigheid in motivering en de duidelijkheid bevorderen als alle gerechtelijke instanties zouden uitleggen of er sprake is van het buiten‐ of binnengrenscriterium en als er sprake is van strijd met het binnengrenscriterium of en waarom er strijd is met de openbare orde. Bij het opvullen van de lacunes zijn er geen verschillen tussen de verschillende deelgebieden. Het lijkt erop dat de gerechtelijke instanties het liefst zoveel mogelijk gehoor zouden geven aan het verwijzingsresultaat en het buitenlandsrecht zonder de strijdige bepaling zouden willen toepassen. De leemte bleek in verschillende zaken echter vaak niet op te vullen met het buitenlandse recht. In bijna alle betreffende zaken wordt het Nederlands recht toch gebruikt om de lacunes op te vullen. Vooral in het deelgebied gerechtelijke vaststelling van het vaderschap blijkt dit. Uit dit onderzoek concludeer ik dat er significante verschillen zijn binnen de verschillende deelgebieden van de openbare orde. Dit komt doordat de openbare orde exceptie in de deelgebieden heel specifiek is. De overeenkomsten die er zijn worden gevonden in algemene waarden en richtlijnen. 37
Bibliografie: Literatuur: G.E. Schmidt 2004 G.E. Schmidt, “De Openbare Orde exceptie, hoe maatgevend is de lex fori?” in: De voorkeur voor de lex fori, symposium ter gelegenheid van het afscheid van Prof.Mr. Th.M. de Boer, Kluwer Deventer 2004, Mr. R. Kotting, Prof. Mr. J.A. Pontier en Mr. L. Strikwerda
Mostermans 2006 e Mr. P.P.M Mostermans “Echtscheiding”, Kluwer Deventer 2006, 3 druk Strikwerda 2004 L. Strikwerda, “De opwaartse druk van de lex fori” in: De voorkeur voor de lex fori symposium ter gelegenheid van het afscheid van Prof.Mr. Th.M. de Boer, Deventer 2004, Mr. R. Kotting, Prof. Mr. J.A. Pontier en Mr. L. Strikwerda Strikwerda 2008 e L. Strikwerda,”Inleiding tot het Nederlandse Internationaal Privaatrecht”, Kluwer Deventer 2008, 9 druk Verheul 1978 Mr. J. P. Verheul, “De openbare orde als tweesnijdend zwaard, Universitaire pers Leiden 1978 Internationaal Privaatrecht, K. Boele‐woelki, Katern 82 Ars Aequi Internationaal Privaatrecht, K. Boele‐woelki, Katern 95 Ars Aequi Internationaal Privaatrecht, K. Boele‐woelki, Katern 68 Ars Aequi Internationaal Privaatrecht, K. Boele‐woelki, Katern 83 Ars Aequi Internationaal Privaatrecht, K. Boele‐woelki, Katern 96 Ars Aequi
Wetgeving: Memorie van toelichting ‐ Vaststelling en invoering van Boek 10 (Internationaal privaatrecht) van het Burgerlijk Wetboek (Vaststellings‐ en Invoeringswet Boek 10 Burgerlijk Wetboek) Algemene bepalingen Wet IPR, rapport aan de minister van Justitie van 1 juni 2002, Staatscommissie voor het Internationaal privaatrecht Kamerstukken II 2009/10, 32137, nr. 3
Verdragen: Verordening EG, nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008. betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen, PbEG L 331 Verdrag inzake de voltrekkingen en de erkenning van de geldigheid van huwelijken, ’s Gravenhage, van 1978, Trb. 1987, 137, inw.tr, 1.5.1991 Wet conflictenrecht echtscheiding,’s Gravenhage, van 25 maart 1981, Stb. 1981, 166, inwtr 10.4.1981 Wet Conflictenrecht Echtscheiding, van 25 maart 1981, Stb. 19871 166, inw.tr, 10.4.1981 Het Haags Verdrag Toepasselijke wet alimentatie, ’s Gravenhage, van 2 oktober 1973, Trb. 1974, 86, inw.tr. 1.10.1977 Protocol of 23 November 2007 on the Law Applicable to Maintenance Obligations, The Hague, concluded 23 November 2007 Het Haags Verdrag Erkenning en Tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen, ’s Gravenhage, van 2 oktober 1973, Trb. 1974, 85, inw.tr. 1.8.1976 Verordening EG, nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechtelijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEG L12 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Stb. 2001, 623 gewijzigd door de Wet van 8 september 2005, STb 455 en de Wet van 16 februari 2006, STb. 123, Inw.tr. Eerste Boek: 1.1.2002 Wet conflictenrecht afstamming, van 1978, Stb. 2002, 153, inw.tr, 2003
Jurisprudentie: Hoge Raad:
HR 13 maart 1936, NJ 1936, 281 HR 11 februari 1938, 787 HR 13 maart 1936, NJ 1936, 280 HR 28 april 1939, NJ 1939, 895 HR 9 november 2001, NJ 2002, 279 HR, 15 september 2006, NJ; HR, 15 september 2006, LJN AV9446 HR 13 april 2007, NJ 2007, 394; HR, 13 april 2007, LJN AZ6095
38
HR 12 maart 2004 NJ 2004, 138; HR, 12 maart 2004, LJN AO1975 HR, 20 april 2007, NJ 1994, 403; HR, 20 april 2007, LJN AZ8745 HR 5 april 2002, NJ 2002, 208; HR 5 april 2002, LJN AD9145 HR 10 november 2006, NJ 2008, 537; HR 10 november 2006, LJN AY5698 HR, 27 mei 2005, NJ 2005, 554; HR, 27 mei 2005, LJN AS5109 HR 13 juli 2001, NJ 2002, 215; HR 13 juli 2001, LJN ZC3630 HR 28 april 2006, NJ 2006, 557; HR 28 april 2006, LJN AU9237 HR 25 maart 2005, NJ 05, 313; HR 25 maart 2005, LJN AT0412 HR, 12 december 2008, NJ 2008, 935 HR, 12 december 2008, LJN BG1113
Hof: Hof ’s‐Hertogenbosch, 27 oktober 2005, LJN AU7676 Hof Arnhem, 17 juli 2007, LJN BB1402 Hof ’s‐Gravenhage, 7 januari 2004, LJN AO2249 Hof. ‘s‐Gravenhage, 14 april 2004, LJN AO8636 Hof. ‘s‐Gravenhage 23 februari 2004, LJN AO4203 Gemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba, 19 juli 2010, LJN BN7675 Hof ’s‐Gravenhage, 11 mei 2011, LJN BQ5061 Hof ’s‐Gravenhage 9 maart 2011, LJN BQ2334 Hof ’s‐Gravenhage, 20 januari 2010, LJN BM0071 Hof Arnhem, 7 februari 2006, LJN AV2531 Hof Leeuwarden, 16 december 2005, LJN AV0550 Hof Arnhem, 21 december 2004, LJN AR8882 Hof 's‐Gravenhage 13 april 2004, LJN BQ2950 Hof ’s‐Hertogenbosch, 27 november 2008, LJN BG6114 Hof Amsterdam, 9 februari 2006, LJN AV2119 Hof ’s‐Gravenhage, 14 april 2010, LJN BM5067
Rechtbank: Rb. Utrecht, 21 januari 2009, LJN BH3029 Rb. ‘s‐Gravenhage, 4 oktober 2010, LJN BO0936 Rb. Utrecht, 21 januari 2009, LJN BH3029 Rb. 's‐Gravenhage, 10 maart 2008, LJN BC6188 Rb. 's‐Gravenhage, 1 februari 2008, LJN AV0795 Rb. Breda, 8 juli 2009, LJN BJ3136 Rb. ’s‐Gravenhage, 12 juli 2007, LJN B0743 Rb. ’s‐Gravenhage 30 november 2010, LJN BP8797 Rb. Leeuwarden, 1 december 2010, LJN BO6141 Rb. Maastricht 22 oktober 2008, LJN BG1987 Rb. Groningen, 11 januari 2011, LJN BP7516 Rb. ’s‐Gravenhage, 2 november 2009, LJN BL0598 Rb. Rotterdam, 27 januari 2010, LJN BL1502 Rb. Haarlem 22 juli 2008, LJN BD9278 Rb. 's‐Gravenhage 13 februari 2003, LJN AW9815
39