Bijlage xxxxxxxxx: voorschriften applicatiesoftware Besturing Het complete besturingssysteem van de installatie dient volgens de standaard van de gemeente geintegreerd te worden in het bestaande centrale netwerk van de Gemeente. Het centrale netwerk wordt aangeduid met de naam GDTN (Gemeente Deventer Technisch Netwerk) of TechNet. De bediening en visualisatie van decentrale installaties vindt plaats m.b.v. een Citect-telemetriesysteem. De bediening en visualisatie van de installatie dient hierin te worden geintegreerd. De configuratie en programmering van het Citect-systeem is een directielevering. De opdrachtnemer dient gezamenlijk met de directie de telemetrie-koppeling te testen en inbedrijf te stellen. Om de besturingsunit van de installatie te kunnen koppelen dient met de volgende uitgangspunten rekening gehouden te worden: - Softwareopzet; - Coderingsopbouw; - Modem; - Alarmen; - Opslagformaat; - Kloksynchronisatie; - Koppelvlak.
1.1 Softwareopzet Om de PLC te kunnen koppelen moet de PLC geprogrammeerd worden volgens een aantal richtlijnen. Deze richtlijnen worden in deze paragraaf genoemd.
1.1.1 Hiërarchische opbouw De software van de besturingsinstallatie moet volgens hiërarchische niveaus opgebouwd worden, zoals in onderstaande figuur weergegeven. Op ieder niveau zijn één of meerdere software modules aan te brengen. Elke module bestuurt en beheert de onderliggende modulen en installatieonderdelen in de hiërarchie. GDTN
Systeem 1 (SNC)
Locatie 1 (LNC)
Groep 1 (GNC)
Object 1
Object 2
Groep 2 (GNC)
Locatie 2 (LNC)
Systeem 2 (SNC)
Systeem m (SNC)
Locatie n (LNC)
Groep o (GNC)
Object p
Hiërarchische softwareopbouw
De softwaremodules op systeem, locatie en groep niveau worden coördinatoren genoemd. De functionaliteit van de coördinatoren en de objecten wordt beschreven in het functioneel en technisch ontwerp van de betreffende installatie. Een object wordt altijd aangestuurd door een groep niveau coördinator. Deze verzamelt de status informatie van de onderliggende objecten. Een groep wordt aangestuurd door een locatie niveau coördinator. Deze
verzamelt de status informatie van de onderliggende groepen. Een locatie wordt aangestuurd door een systeem niveau coördinator. Deze verzamelt de status informatie van de onderliggende locaties. Coördinatoren op hetzelfde niveau hebben geen interactie met elkaar. De verdeling van de diverse coördinatoren en bijbehorende installatieonderdelen sluit aan bij de hardware, rekening houdende met o.a. de schakel- en verdeelinrichtingen.
1.1.2 Bibliotheek “GDTN_Library” Voor het gebruik binnen de PLC applicaties van TechNet is een bibliotheek aangelegd met daarin verschillende functies die gebruikt worden. Deze functie bibliotheek heet “GDTN_Library”. De functies ondersteunen de algemene functionaliteit. De biblitheek wordt na opdrachtverstrekking aan de aannemer ter beschikking gesteld.
1.2 Coderingsopbouw Alle onderdelen van het TechNet worden gecodeerd volgens een systeem dat specifiek voor dit doel opgezet is. In dit hoofdstuk wordt het coderingssysteem omschreven.
1.2.1 Opbouw codering Elke code bestaat uit een aantal subcoderingen. In figuur 1 is de opbouw weergegeven. In de navolgende paragrafen worden de subcoderingen nader uitgewerkt.
A1122_33_44_BBBBB Attribuutcode
Codering attribuut
Volgnummer Codering object Groepsnummer Volgnummer Subsysteemnummer
Codering locatie
Systeemcode
Figuur 1 – Opbouw codering
De codering bestaat uit twee hoofdonderdelen. Het eerste deel van de code geeft het object een unieke naam en bestaat uit een systeemcode, een subsysteemnummer met volgnummer en een groepsnummer met volgnummer. Dit deel noemen we ook wel de tagcode. Het tweede deel wordt gebruikt om een attribuut van een object van een unieke naam te voorzien. De attribuutcode wordt voornamelijk in de software gebruikt. De tagcode bestaat op zijn beurt ook weer uit twee delen. Het eerste deel geeft de locatie aan. Het tweede deel het object binnen de locatie.
1.2.2 Codering locatie De codering van een locatie bestaat uit een systeemcode, een subsysteemnummer en een volgnummer. De combinatie van deze drie moet uniek zijn zodat elke locatie zijn eigen code krijgt. De codering Locatie voor de installatie is: Wxxxx (nummering wordt na opdracht opgegeven, de opdrachtnemer dient hiervoor het initiatief te nemen).
1.2.3 Codering object De codering van een object bestaat uit een groepsnummer en een volgnummer. De combinatie van deze twee moet uniek zijn binnen een locatie zodat elk object zijn eigen code krijgt. Het groepsnummer geeft aan tot welke groep het object behoort. Het groepsnummer bestaat uit twee cijfers. De tabel hieronder geeft alle combinaties van systeemcode en groepsnummer. Systeemcode W
Groepsnummer
Betekenis
11 12 13 14 … 21 22 23 24 25 … 31 … 41 … 51 … 91 …
Voeding 400 VAC Voeding 230 VAC Voeding 24 VDC Algemeen Pomp 1 Pomp 2 Pomp 3 Niveaumeting Debietmeting Lenspomp Breakunit Ruimteconditionering Systeem
Onderstaande tabel geeft bijvoorbeeld de groepnummers weer voor een bergbezink gemaal: Systeemcode W
Groepsnummer
Betekenis 11 Voeding 400 VAC 12 Voeding 230 VAC 13 Voeding 24 VDC 14 Algemeen … 21 Pomp 1 22 Pomp 2 23 Beluchtingspomp 1 24 Beluchtingspomp 2 25 Debietmeting 27 Niveaumeting … 31 Lenspomp … 41 Breakunit … 51 Ruimteconditionering … 91 Systeem … Groepsnummers voor nieuwe groepen dienen met de opdrachtgever afgestemd te worden.
1.2.4 Volgnummer Het volgnummer wordt gebruikt om een objectcode uniek te maken. Wanneer er een nieuw object bijkomt wordt simpelweg het eerstvolgende volgnummer gebruikt binnen de groep waartoe het nieuwe object behoort. Het volgnummer bestaat altijd uit twee cijfers.
1.2.5 Codering attribuut Voor gebruik binnen de besturingssoftware wordt de tagcode uitgebreid met een attribuutcode. Met de attribuutcode worden signalen en toestanden van een object aangeduid. De attribuutcode bestaat uit een lettercombinatie van vijf letters. Een tabel met attribuutcodes zal na opdrachtverstrekking worden overhandigd aan de opdrachtnemer.
1.2.6 Naamgeving objecten Alle locaties of objecten binnen TechNet worden voorzien van een omschrijving. Binnen de omschrijving worden vaste afkortingen gebruikt voor termen die veelvuldig voorkomen. De afkorting bestaat uit (twee) hoofdletters. Voor het tunnelgemaal is de afkorting "TG".
1.3 Modem Ten behoeve van de gegevensoverdracht van en naar TechNet moet de besturingsinstallatie van de installatie is uitgevoerd zijn met een modem. De taak van het modem is tweeledig, te weten: - doormelden van storingen; - via een koppelvlak de status van de verschillende objecten uit te kunnen lezen.
1.4 Alarmen Via een analoge telefoonlijn worden de alarmen als SMS bericht verstuurd naar TechNet. De initiatie voor het versturen van een alarm gebeurt vanuit de besturingsunit van de installatie. Bij het uitvallen van de seriële verbinding of de voeding moet het modem zelfstandig een melding kunnen versturen.
1.4.1 Alarmafhandeling De besturingsinstallatie dient te worden voorzien van een algemeen mechanisme voor de afhandeling van een alarm. Ieder alarm moet een unieke objectcode, een alarmcode en een urgentie instelling hebben. De object- en alarmcodes dienen per object en per alarm bepaald te worden. De code van een object of alarm is niet dynamisch of aanpasbaar. De object- en alarmcodes dienen voor de vastlegging van het alarm in de alarmlijst en de doormelding via de alarmmodem. Een Alarm blijft geaktiveerd totdat de alarmsituatie is opgeheven en een algemeen herstel signaal is gegeven. Alle alarmen dienen vastgelegd te worden in het status en alarmwoord van het betreffende object. In het alarmwoord worden alle mogelijke alarmen afzonderlijk weergegeven. Het bitnummer in het alarmwoord moet overeen komen met de alarmcode van het alarm. Voor de alarmafhandeling kan gebruik gemaakt worden van een standaard functieblok welke beschikbaar is in de functie bibliotheek “GDTN_Library”.
1.4.2 Opbouw SMS bericht Het SMS bericht heeft een vaste opbouw en wordt altijd vooraf gegaan door de codering Locatie. Na opdrachtverstrekking zal de uiteindelijke opbouw aan de aannemer worden verstrekt. De aannemer neemt hiervoor het initiatief. 1.4.3 Systeemalarmen Voor elke PLC die aangesloten is op het overkoepelende systeem van het GemDev TechNet worden minimaal de volgende systeemalarmen bepaald: Systeem fout; Back-up batterij fout; Referentiedatum ongeldig (zie paragraaf Opslagformaat)
1.5 Opslagformaat Voor het uitlezen van alarmen, events en registratie waarden maakt het TechNet gebruik van een vast opslagformaat.
Het opslagformaat bestaat uit een 32 bits dubbelwoord. De eerste 3 bits van het woord bevatten het aantal dagen ten opzichte van de referentie datum (0 = dezelfde dag, 1 = de dag erna, 2 = twee dagen erna, etc.). De volgende 17 bits bevatten het aantal seconden sinds middernacht van de aangegeven dag. De laatste 12 bits worden gebruikt om de waarde op te slaan. Op deze manier kunnen er waarden met een uniek tijdstip voor een periode van 8 dagen opgeslagen worden in de verschillende lijsten. De opslagcapaciteit per waarde is slechts één dubbelwoord ( = 32 bits).
111 11111111111111111 111111111111 Waarde (0-4095) Seconden sinds middernacht (0-86400) Dagen na referentiedatum (0-7)
Om het opslagformaat te gebruiken moet in de besturingsunit een referentie datum opgeslagen worden. Als alle informatie door TechNet zijn uitgelezen moet de referentiedatum verzet worden naar de actuele datum. Als de lijsten 8 dagen niet uitgelezen worden zal een systeemfout (referentiedatum ongeldig) gegenereerd moeten worden.
1.6 Kloksynchronisatie De real time clock van de PLC wordt door de PLC applicatie gebruikt voor diverse functies zoals vastlegging van alarmen. De klok wordt ingesteld vanaf het TechNet systeem. In het koppelvlak moeten zes registers gereserveerd worden voor het instellen van de huidige tijd (Jaar, Maand, Dag, Uur, Minuut, Seconde). De registers dienen in de real time clock geschreven te worden door de PLC-applicatie. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van een standaard functieblok welke beschikbaar is in de functie bibliotheek “GDTN_Library”. De synchronisatie van de klok wordt vanuit TechNet eenmaal per etmaal uitgevoerd.
1.7 Koppelvlak Voorafgaand aan de programmering moet het koppelvlak met de directie worden afgestemd. Het koppelvlak bestaat per niveau / object uit: - bedienwoord; - statuswoord; - instellingen; - alarmwoord; - registratie; - Tellingen. In de volgende paragraven zijn de koppelvlakken gegeven zoals deze reeds gedefinieerd zijn voor toegepaste objecten / niveaus. Voor (nieuwe) objecten waarvan nog geen koppelvlak is gedefinieerd dient door de aannemer een koppelvlak te worden gedefinieerd welke door de directie goedgekeurd dient te worden.
1.7.1 Locatie Niveau Coördinator LNC_Gemaal De locatie niveau coördinator wordt aangestuurd door de systeem niveau coördinator en verzorgt de coördinatie tussen de onderliggende groep niveau coördinatoren. De systeem niveau coördinator bevindt zich in het TechNet. De locatie niveau coördinator is de “hoogste” coördinator binnen de lokale besturing van het gemaal. De “LNC_Gemaal” verzorgt de aansturing van de groep niveau coördinatoren: Deze LNC verzorgt een aantal algemene taken voor het rioolgemaal. Paraat
De LNC bepaald of het gemaal paraat is. Hiervoor zijn de signalen van de GNC's nodig, welke hun status doorgegeven aan de LNC. Blokkeren
Wanneer het gemaal vanuit het TechNet een verzoek tot blokkeren krijgt, dan wordt dit doorgegeven aan de GNC_Pompen. De LNC signaleert een alarmmelding en stuurt de modem aan om een SMS te versturen. Bedienwoord
-
Bit 0 1 2-15
Betekenis
Statuswoord
-
Bit 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
Betekenis
Blokkeren gemaal Deblokkeren gemaal
Verzamelalarm Paraat Noodbedrijf Vrijgave GNC 1x Vrijgave GNC 2x Vrijgave GNC 3x Vrijgave GNC 4x Vrijgave GNC 5x
Vrijgave GNC 9x Geblokkeerd
1.7.2 GNC_Algemeen De GNC verzorgt de paraat doormelding naar de LNC. De GNC is paraat indien alle aanwezige objecten paraat zijn. Bedienwoord
- Voor dit object vindt geen bediening plaats vanaf overkoepelend systeem.
Statuswoord
-
Bit 0 1 2 3 - 15
Betekenis
Paraat Noodbedrijf
1.7.3 GNC_Pompen De GNC verzorgt de paraat doormelding naar de LNC. De GNC is paraat indien alle aanwezige objecten paraat zijn. Op dit niveau dient tevens de pompsturing geregeld te worden. Bedienwoord
- Voor dit object vindt geen bediening plaats vanaf overkoepelend systeem.
Statuswoord
-
Bit 0 1 2 3 4 5 - 15
Betekenis
Paraat Vrijgave 21_ Vrijgave 22_ Vrijgave 23_
1.7.4 GNC_Lenspomp De GNC verzorgt de paraat doormelding naar de LNC. De GNC is paraat indien alle aanwezige objecten paraat zijn. Bedienwoord
- Voor dit object vindt geen bediening plaats vanaf overkoepelend systeem.
Statuswoord
-
Bit 0 1 2 - 15
Betekenis
Paraat
1.7.5 GNC_Breakunit De GNC verzorgt de paraat doormelding naar de LNC. De GNC is paraat indien alle aanwezige objecten paraat zijn. Bedienwoord
- Voor dit object vindt geen bediening plaats vanaf overkoepelend systeem.
Statuswoord
-
Bit 0 1 2 - 15
Betekenis
Paraat
1.7.6 GNC_Ruimteconditionering De GNC verzorgt de paraat doormelding naar de LNC. De GNC is paraat indien alle aanwezige objecten paraat zijn. Bedienwoord
- Voor dit object vindt geen bediening plaats vanaf overkoepelend systeem.
Statuswoord
-
Bit 0 1 2 - 15
Betekenis
Paraat
1.7.7 GNC_Systeem De GNC verzorgt de paraat doormelding naar de LNC. De GNC is paraat indien alle aanwezige objecten paraat zijn. Het koppelvlak voor een pomp is alsvolgt gedefinieerd. Bedienwoord
- Voor dit object vindt geen bediening plaats vanaf overkoepelend systeem.
Statuswoord
-
Bit 0 1 2 - 15
Betekenis
Paraat
1.7.8 Voeding 400VAC Dit object verzorgt de controle van alle signalen die te maken hebben met de 400VAC voeding van de locatie. Het koppelvlak voor de voeding 400VAC is alsvolgt gedefinieerd. Bedienwoord
-
Bit 0 - 13 14 15
Betekenis
Bit
Betekenis
Reset dagteller Reset totaalteller
Statuswoord
-
Instellingen
- Voor dit object vinden geen instellingen plaats vanaf overkoepelend systeem.
Alarmwoord
-
Registratie
- Voor dit object vindt geen registratie plaats voor overkoepelend systeem.
Tellingen
- Voor dit object wordt op het vermogen per etmaal en het totaalvermogen bepaald.
0 1 2 - 15
Bit 0 1 2 - 15
Verzamelalarm Paraat
Betekenis
Overspanningbeveiliging Netwachter
1.7.9 Voeding 230VAC Dit object verzorgt de controle van alle signalen die te maken hebben met de 230VAC voeding van de locatie. Het koppelvlak voor de voeding 230VAC is alsvolgt gedefinieerd. Bedienwoord
- Voor dit object vindt geen bediening plaats vanaf overkoepelend systeem.
Statuswoord
-
Instellingen
- Voor dit object vinden geen instellingen plaats vanaf overkoepelend systeem.
Alarmwoord
-
Bit 0 1 2 - 15
Bit 0 1 - 15
Betekenis
Verzamelalarm Paraat
Betekenis
Stuurstroom beveiliging
Registratie
- Voor dit object vindt geen registratie plaats voor overkoepelend systeem.
Tellingen
- Voor dit object vindt geen registratie plaats voor overkoepelend systeem.
1.7.10 Voeding 24VDC Dit object verzorgt de controle van alle signalen die te maken hebben met de 24VDC voeding van de locatie. Het koppelvlak voor de voeding 24 VDC is alsvolgt gedefinieerd. Bedienwoord
- Voor dit object vindt geen bediening plaats vanaf overkoepelend systeem.
Statuswoord
-
Instellingen
- Voor dit object vinden geen instellingen plaats vanaf overkoepelend systeem.
Alarmwoord
-
Bit 0 1 2 - 15
Bit 0 1 - 15
Betekenis
Verzamelalarm Paraat
Betekenis
Stuurstroom beveiliging
Registratie
- Voor dit object vindt geen registratie plaats voor overkoepelend systeem.
Tellingen
- Voor dit object vindt geen registratie plaats voor overkoepelend systeem.
1.7.11 Algemeen Dit object verzorgt de controle van enkele algemene signalen die aangesloten zijn op de PLC. Het koppelvlak voor algemene deel is alsvolgt gedefinieerd. Bedienwoord
Statuswoord
-
-
Bit 0 1 - 15
Betekenis
Bit 0 1 2 3 - 15
Betekenis
Bit 0 1 2 - 15
Betekenis
Herstel storing
Verzamelalarm Paraat Noodbedrijf actief
Instellingen Voor dit object vinden geen instellingen plaats vanaf overkoepelend systeem. Alarmwoord
-
Deur geopend Noodbedrijf actief
Registratie
- Voor dit object vindt geen registratie plaats voor overkoepelend systeem.
Tellingen
- Voor dit object vindt geen registratie plaats voor overkoepelend systeem.
1.7.12 Pomp Het koppelvlak voor een pomp is alsvolgt gedefinieerd. Bedienwoord
Statuswoord
Instellingen
-
-
Bit 0 - 13 14 15
Betekenis
Bit 0 1 2 3 4 5 6 - 15
Betekenis
Reset dagteller Reset totaalteller Verzamelalarm Paraat Hand Auto In bedrijf
- Voor dit object vinden geen instellingen plaats vanaf overkoepelend systeem. Bit 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
Betekenis
Stuurstroom beveiliging Terugmeldbewaking / werkschakelaar Frequentieregelaar storing Thermistor Droogloop Live-zero storing Maximale looptijd Water in olie Onderstroom (L) Overstroom (H)
10 11 12 13 – 15
Breakunitstoring Overbelast/ Niet paraat Debiet storing
Alarmwoord
-
Registratie
- Voor dit object vindt geen registratie plaats voor overkoepelend systeem.
Tellingen
- bedrijfsuren, het aantal schakelingen per etmaal en kWh-verbruik.
1.7.13 Niveaumeting Het koppelvlak voor een niveaumeting is alsvolgt gedefinieerd. Bedienwoord
- Voor dit object vindt geen bediening plaats vanaf overkoepelend systeem.
Satuswoord
-
Instellingen
- L niveau (cm) en H niveau (cm).
Alarmwoord
-
Registratie
- Voor dit object vindt geen registratie plaats voor overkoepelend systeem.
Tellingen
- Voor dit object vinden geen tellingen plaats voor overkoepelend systeem.
Bit 0 1 2 – 15
Bit 0 1 2 3 4 5 - 15
Betekenis
Verzamelalarm Paraat
Betekenis
Live-zero storing L niveau onderschreden H niveau overschreden HH niveau overschreden Overstort
1.7.14 Debietmeting Het koppelvlak voor een debietmeting is alsvolgt gedefinieerd. Bedienwoord
Statuswoord
-
-
Bit 0 - 13 14 15
Betekenis
Bit 0 1 2 - 15
Betekenis
Reset dagteller Reset totaalteller
Verzamelalarm Paraat
Instellingen
- Voor dit object vinden geen instellingen plaats vanaf overkoepelend systeem.
Alarmwoord
-
Bit 0 1 2 3 4 - 15
Betekenis
Live-zero storing Storing meting
Registratie
- Voor dit object vindt geen registratie plaats voor overkoepelend systeem.
Tellingen
- debiet per etmaal en totaaldebiet.
1.7.15 Lenspomp Het koppelvlak voor een lenspomp is alsvolgt gedefinieerd. Bedienwoord
Statuswoord
-
-
Bit 0 - 13 14 15
Betekenis
Bit 0 1 2 3 4 5 6 - 15
Betekenis
Reset dagteller Reset totaalteller Verzamelalarm Paraat
In bedrijf
Instellingen
- Voor dit object vinden geen instellingen plaats vanaf overkoepelend systeem.
Alarmwoord
-
Registratie
- Voor dit object vindt geen registratie plaats voor overkoepelend systeem.
Tellingen
- bedrijfsuren en het aantal schakelingen per etmaal.
Bit 0 1 2 - 15
Betekenis
Stuurstroom beveiliging Water-op-vloer melding
1.7.16 Breakunit Het koppelvlak voor een breakunit is alsvolgt gedefinieerd. Bedienwoord
- Voor dit object vindt geen bediening plaats vanaf overkoepelend systeem.
Statuswoord
-
Instellingen
- Voor dit object vinden geen instellingen plaats vanaf overkoepelend systeem.
Alarmwoord
-
Registratie
- Voor dit object vindt geen registratie plaats voor overkoepelend systeem.
Bit 0 1 2 - 15
Bit 0 1 - 15
Betekenis
Verzamelalarm Paraat
Betekenis
Storing Stuurstroom
Tellingen
- Voor dit object vinden geen tellingen plaats voor overkoepelend systeem.
1.7.17 Ruimteconditionering Het koppelvlak voor een ruimteconditionering is alsvolgt gedefinieerd. Bedienwoord
- Voor dit object vindt geen bediening plaats vanaf overkoepelend systeem.
Statuswoord
-
Instellingen
- Voor dit object vinden geen instellingen plaats vanaf overkoepelend systeem.
Alarmwoord
-
Registratie
- Voor dit object vindt geen registratie plaats voor overkoepelend systeem.
Tellingen
- bedrijfsuren en het aantal schakelingen per etmaal.
Bit 0 1 2 - 15
Bit 0 1 2 - 15
Betekenis
Verzamelalarm Paraat
Betekenis
Stuurstroom beveiliging Bevriezingsgevaar
1.7.18 PLC Het koppelvlak voor de PLC is alsvolgt gedefinieerd. Bedienwoord
-
Bit 0 - 14 15
Betekenis
Bit 0 1 2 - 15
Betekenis
Tijd instellen
Statuswoord
-
Instellingen
- Voor dit object vinden geen instellingen plaats vanaf overkoepelend systeem.
Alarmwoord
-
Registratie
- Voor dit object vindt geen registratie plaats voor overkoepelend systeem.
Tellingen
- Voor dit object vinden geen tellingen plaats voor overkoepelend systeem.
Bit 0 1 2 3 4 5 - 15
Verzamelalarm Paraat
Betekenis
Systeem alarm Batterij spanning te laag Referentie datum ongeldig Storing voedingsspanning Storing 24VDC spanning
1.7.19 Bedieningspaneel Het koppelvlak voor de Bedienpaneel is alsvolgt gedefinieerd. Bedienwoord
- Voor dit object vindt geen bediening plaats vanaf overkoepelend systeem. Bit 0 1
Betekenis
Verzamelalarm Paraat
2 - 15
Statuswoord
-
Instellingen
- Voor dit object vinden geen instellingen plaats vanaf overkoepelend systeem.
Alarmwoord
-
Registratie
- Voor dit object vindt geen registratie plaats voor overkoepelend systeem.
Tellingen
- Voor dit object vinden geen tellingen plaats voor overkoepelend systeem.
Bit 0 1 - 15
Betekenis
Communicatie fout
1.7.20 Modem Het koppelvlak voor de modem is alsvolgt gedefinieerd. IDCode
- ten behoeve van de communicatie met het overkoepelend systeem dient de variabele IDCODE aanwezig te zijn.
Bedienwoord
-
Bit 0 1-13 14 15
Betekenis
Bit 0 1 2
Betekenis
Test melding Reset dagteller Reset totaalteller
Statuswoord
-
Instellingen
- Voor dit object vinden geen instellingen plaats vanaf overkoepelend systeem.
Alarmwoord
-
Registratie
- Voor dit object vindt geen registratie plaats voor overkoepelend systeem.
Tellingen
- aantal SMS zendacties per etmaal.
Bit 0 1 - 15
Verzamelalarm Paraat Status Modalarm busy Betekenis
Storing doormelden mislukt