schrijfopdracht Masterclass Architectuurkritiek - Joep Mol - 31-01-2010 DEFINITIEF
De ondraaglijke lichtheid van architectuur Cultuurcluster Het Rozendaal in Enschede van SeARCH
De ondraaglijke lichtheid van architectuur Cultuurcluster Het Rozendaal in Enschede van SeARCH
De wederopbouw van de wijk Roombeek in Enschede vond plaats met een voor Nederland ongekende voortvarendheid. Jarenlange discussie over het wilde wonen werd hier in één klap in de praktijk gebracht. De nieuwe wijk bestaat uit een bonte verzameling van buurten en bouwstijlen: particulier ontwikkelde, neoclassicistische villa’s staan naast minimale modernistische dozen. De grote kwaliteit van de nieuwe wijk ligt in de ruime stedenbouwkundige opzet en de hoogwaardige inrichting van de openbare ruimte, welke de soms groteske straatwanden nuanceren. De strategische situering van een aantal culturele voorzieningen, onderwijsinstellingen en kleinschalige bedrijvigheid geeft de wijk haar stedelijk karakter, ondanks de relatief lage dichtheid aan bebouwing. De belangrijkste van deze toegevoegde functies is cultuurcluster Het Rozendaal, een bescheiden verschijning in de restanten van een voormalig industrieel complex van een handels- en verwerkingsbedrijf in textielafval. Het cultuurcluster is een ontwerp van het Amsterdamse architectenbureau SeARCH dat in 2002 werd opgericht door Bjarne Mastenbroek. Het complex van gebouwen huisvest een nieuw museum (een samenvoeging van een bestaand natuurhistorisch museum, streekmuseum, textielmuseum en taalinstituut), een centrum voor hedendaagse kunst, een restaurant, atelierruimtes, woningen en een sterrenwacht. Op een losse manier worden in het industrieel complex volumes toegevoegd, doorbraken gepleegd, en gevels gewijzigd. Het ontwerp van SeARCH doet eenzelfde radicale breuk vermoeden met de traditie van restauratie en herbestemming, als de nieuwe manier van bouwen in de omringende wijk met de Nederlandse bouwpraktijk. De vraag is of dit een incidentele exercitie is, veroorzaakt door een instant wederopbouwmentaliteit die volgde op de vuurwerkramp van 13 mei 2000, of dat SeARCH daadwerkelijk vernieuwend met hergebruik van architectonisch erfgoed omgaat.
tussenruimte In het werk van SeARCH ligt de focus veelal op de tussenruimte. Dit komt voort uit de stedenbouwkundige benadering van de opgaven die het bureau zich stelt. De hedendaagse praktijk van dichtgetimmerde programma’s van eisen, eindeloze hoeveelheden regelgeving, een obsessieve roep om marktconform programma en uitgeklede budgetten, maakt Nederland tot een dorre, zielloze leefomgeving waarin de architect met een zeer beperkte opdracht enkel nog esthetische middelen kan inzetten om de armoede te verbloemen. Door het ontwerpen van een sterke stedenbouwkundige structuur en door het expliciet vormgeven van gemeenschappelijke, openbare ruimte kan duurzame, kwalitatief hoogwaardige architectuur worden gemaakt die de zwaarte van de Nederlandse 1 bouwpraktijk doorbreekt. . Vanuit deze overtuiging is er dwars door het gesloten, voormalig industrieel complex in Enschede een 2 vrij toegankelijke binnenstraat gemaakt . De verschillende programmaonderdelen van het cultuurcluster zijn gevestigd in een eigen, nieuw of bestaand bouwvolume dat aan de binnenstraat de hoofdingang heeft. Iedere functie heeft zijn eigen vorm: dit vergroot de herkenbaarheid en versterkt de binding van gebruikers met het complex. De veelheid aan vorm en functie van gebouwen wordt door het consequent gebruik van baksteen nergens overdadig. Het geeft de smalle straat een zekere lichtheid en leidt subtiel de aandacht af van de bijna volledig blinde gevel van de industriële pakloodsen aan weerszijde van de binnenstraat. De inrichting van de openbare ruimte is nauwkeurig afgewogen: een heldere belijning van routes en zichtassen, ruwe leisteen als bestrating, nauwkeurig gedoseerd groen. Ieder hoekje en elke aansluiting is zorgvuldig gedetailleerd, restruimte is overal aanwezig maar leidt door de menging van woon- en werkfuncties en een strategische plaatsing van ramen en deuren nergens tot blinde 3 hoeken . De straat kent een stedelijkheid met een dorpse sfeer; dichtheid en diversiteit zijn tot op de vierkante centimeter ontworpen. De vriendelijke openbaarheid verankert de culturele functies op ongedwongen wijze in de woonwijk Roombeek.
Dezelfde geregisseerde losheid wordt ervaren wanneer je vanuit de hoofdentree via de centrale hal afdaalt naar de ondergrondse gang onder de binnenstraat. Na een doorkijk omhoog de straat in stijgt de tunnel weer langzaam naar de eerste van drie pakloodsen met de vaste tentoonstelling. Een enorme vitrine herbergt de cultuurhistorische collectie: een bindend element dat een vrije en theatrale inrichting van de drie loodsen mogelijk maakt. Een knalrode loopbrug aan het eind van de reeks pakloodsen vangt de blik en brengt je weer terug over de binnenstraat naar de centrale hal. De museale routing is eenduidig zonder dwangmatig te worden. Zij garandeert de openbaarheid van de
binnenstraat en creëert tegelijkertijd twee nieuwe stedelijke tussenruimtes: de tunnel en de loopbrug, zonder programma, als een nadrukkelijk ruimtelijke belevenis. Het museumcomplex komt voort uit een landschappelijke benadering van de bebouwde omgeving met de publieke ruimte als belangrijkste uitgangspunt.
van metafoor naar icoon Het meest opvallende element in de hoofdzakelijk bakstenen compositie van gebouwen is een bijna 30 meter hoge glazen toren met naar boven licht uitkragende verdiepingsvloeren waaraan stalen gordijnen hangen. In het volume bevinden zich de hoofdentree van het museum, kantoorruimten en een sterrenwacht. De gevel beweegt als een voile in de wind en refereert aan de voorbije Twentse textielindustrie. Daarbij maken de afgeronde hoeken en de hellende contour het volume tot de grote broer van de naastgelegen watertoren. Toch werkt de toren als een autonoom baken zonder te vervallen in pastiche: een bescheiden icoon uit staal en glas dat uittorent boven de losse schakering van oude en nieuwe gemetselde volumes en van ver af de entree van het museum markeert. De centrale hal van het museum grenst direct aan deze toren: een viertal sheddaken sluit aan op de contour van de bestaande fabrieksmuur aan de buitenzijde van het cultuurcluster. Naar binnen toe worden deze daken vervormd tot respectievelijk vloer en dak van de eerder genoemde loopbrug, tot paviljoenachtig dak boven de boekwinkel aan de binnenstraat en tot inleiding op de tunnel onder de binnenstraat. Gestrekte en gekromde kolommen vormen sensuele paren die de dakvlakken ondersteunen. De vloer slingert vanaf de hoofdentree met trappen en hellingbanen langs boekwinkel en bruinlederen bankelement omlaag naar de tunnel.
Het vereist enige inspanning om de ontwikkeling van deze veelheid aan vorm te kunnen lezen. De complexiteit van de ruimte leidt tot onhandige aansluitingen van bouwdelen. Een loopbrug die lijkt over te gaan in een dak maar in werkelijkheid eindigt op een hardglazen doorvalbeveiliging, een moeilijk vindbare entree van de tunnel, een verdwaald stuk gordijn bij wijze van aanduiding van toren, lompe passtukken in de aansluiting van het elegante dak met het aangrenzende bouwblok. De hal is een aangenaam lichte ruimte, maar rommelig en ongedefinieerd van vorm. De oriëntatie moet geholpen worden door behulpzame vrijwilligers die het museum beheren. In gesprek met architect Uda Visser van SeARCH blijkt dat toren en hal een jaar lang onderwerp van studie zijn geweest. In tientallen kartonnen maquettes is gezocht naar een manier om vanuit de sheddaken in de oude muur in één vloeiende beweging de gevels van de toren te laten voortkomen.
Het beeld dat de architect voor ogen had was de beweging van spoelen en gaarbanen in een weefmachine. De zoektocht naar de juiste vorm liep vast in onmogelijke modellen en uiteindelijk werd besloten dak en toren als twee afzonderlijke entiteiten te behandelen. Een gelukkige keuze, want het losse, diverse beeld aan de binnenstraat wordt zo verder versterkt en niet verstoord door krampachtige metaforen. Het gerommel in de hal blijft een restant van een verbeten zoektocht naar de ultieme ruimtelijkheid en herinnering aan een industrieel verleden. Dit zoeken naar poëzie in vorm en materiaal kenmerkt het werk van SeARCH. Niets wordt aan het toeval overgelaten, alles wordt doordacht en overwogen, in schetsen en modellen doorontwikkeld en uiteindelijk tot op elk detail door het bureau zelf uitgetekend. De smaak van het maken voorop gesteld.
historisch relict Zo doordacht als de nieuwe elementen in het cultuurcluster zijn, zo vrij en onbezonnen lijkt de omgang met het bestaande gebouw. Er wordt schijnbaar willekeurig gesloopt, behouden, doorbroken, gereconstrueerd, toegevoegd en afgepeld. Waar een zichtlijn nodig is wordt een raam opliggend op het bestaande metselwerk gemonteerd zonder de breekschade weg te werken of rekening te houden met de bestaande gevelindeling. De loopbrug wordt in knalrood scheepsstaal als een modern relict door vloeren en muren gestoken. Waar de brug de buitenruimte doorsnijdt wordt hij bekleed met kunststof dakbedekking als ware het een industrieel bouwwerk. Oude installatieruimtes worden open gebroken en met nieuw leidingwerk in het zicht ingevuld. Branddeuren worden in hun functionele schoonheid vrij in de ruimte opgehangen.
Vooral de behandeling van de bestaande fabrieksmuur aan de buitenzijde van het cluster druist in tegen de conventie van het herbestemmen van architectonisch erfgoed. Een nieuw, slingerend volume met expositieruimte en appartementen heeft hetzelfde metselwerk als de fabrieksmuur, waardoor oud en nieuw nauwelijks te onderscheiden zijn op het moment dat beide elementen elkaar raken. Vier vertandingen in de gevel suggereren sheddaken, maar eindigen in het eerder omschreven vormgeweld van de centrale hal. Ter plaatse van de toren is omwille van expeditieruimte de historische muur enkele meters opgemetseld. Bij de grondgebonden woningen zijn grote gaten gemaakt die worden ingevuld met gelede houten afscheidingen; daarboven loeren surrealistische volumes met een zelfde houten bekleding over de muur.
Sinds de oprichting van de Rijkscommissie voor Monumentenzorg in 1918 heerst in Nederland het dogma dat bij restauratie of renovatie van een bestaand gebouw de nieuwe ingrepen herkenbaar 4 moeten zijn ten opzichte van oorspronkelijke gebouwdelen . In die tijd betekende dat een breuk met de grondleggers van Monumentenzorg in Nederland, De Steurs en Cuypers, die naar eigen inzicht restaureerden naar een nauwkeurig beargumenteerde stijlperiode. Het was de aanzet voor een verdere ontwikkeling waarin optimaal contrast wordt gezocht tussen te restaureren monument en toe te voegen gebouwdelen, veelal modernistische gebouwen in staal, glas en beton. Reconstructie is
verboden als een oorspronkelijke situatie niet objectief en met absolute zekerheid te onderbouwen valt. Ruimtelijke en functionele beperkingen van een bestaand gebouw dienen onvoorwaardelijk te worden geaccepteerd. Het systeem van Monumentenzorg is de afgelopen eeuw dichtgetimmerd in opeenvolgende rijksdiensten en een groeiend aantal lokale monumentencommissies, aanvraagprocedures, monumentenregisters, nationale referentiecollecties en digitale platforms. Als een architect (met instemming van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed) een provinciaal museum wil verbouwen, wordt de restauratie jarenlang getraineerd door cultuurhistorici in de lokale monumentencommissie die weigeren in te stemmen met de onzichtbare verzwaring van oorspronkelijke houten vloeren waardoor meer dan 15 bezoekers tegelijk een tentoonstellingsruimte zouden kunnen bezoeken. Als een gemeente een neorenaissance villa die al 80 jaar als stadhuis functioneert, wil uitbreiden met een bescheiden kantoorvleugel, weten omwonenden de verleende monumentenvergunning zo lang aan te vechten dat de politiek slappe knieën krijgt en uiteindelijk genoegen neemt met een permanent verblijf in een stapel noodgebouwen aan de rand van de stad. Nederland is vastgelopen in een hang naar authenticiteit, een verkrampt zoeken naar identiteit en een romantisch idee van het historisch beeld van stad, dorp of platteland. Deze verstarde opvattingen en mechanismen rond Monumentenzorg in Nederland werden eind jaren ’90 voor het eerst verstoord door Enric Miralles en Benedetta Tagliabue (EMBT) met hun verbouwing van het stadhuis in Utrecht. Zij wisten de historische kluwen van gebouwen en bouwstijlen te ontrafelen door drastische sloop, het impulsief doorbreken en het dramatisch blootleggen van dit historisch erfgoed. Zonder dat een analyse van waarde en betekenis van verschillende bouwstijlen en leeftijden maatgevend was. Ook Bjarne Mastenbroek, die aan het begin van zijn carrière enige tijd werkte op het bureau van 5 Miralles, benadert architectonisch erfgoed niet langer op de gebruikelijke analytische manier . Hij begint een opgave met het impulsief aftasten van ruimtelijke en tektonische kwaliteiten en het traceren van functionele onhandigheden en stilistische dogma’s. In Enschede is een fabriek in textielafval niet belangrijker dan dat wat zijn huidige kwaliteiten zijn; herinneringen aan stank, herrie en erbarmelijke arbeidsomstandigheden hoeven niet onnodig geromantiseerd tot uiting worden gebracht. Een architect moet ruimtelijkheid verbeteren, functionaliteit verhogen en het beeld versterken met de architectonische en stedenbouwkundige middelen die ons in deze tijd ter beschikking staan. De schoonheid van een doorgesneden muur, de gelaagdheid van een afgepeld vlak en de leesbaarheid van historische gelaagdheid in de confrontatie van verschillende bouwelementen zijn daarbij een belangrijk uitgangspunt.
Bij SeARCH is geen sprake van herbestemming, maar eerder van recycling: hergebruik zonder restrictie. Er wordt vrijheid genomen om architectonische kwaliteiten te herinterpreteren, om te buigen of nieuw toe te voegen. Dit lijkt soms te leiden tot willekeur en oppervlakkigheid; vormwil zonder diepere betekenis. Maar in werkelijkheid komt de vorm voort uit het zoeken naar de poëzie van het gebruik, de schoonheid van ruimte en de liefde voor (bestaand) materiaal. Deze houding levert bovendien een architectuur die uitermate duurzaam is. Omdat bestaande gebouwen hergebruikt worden op een niet modieuze of stijlvaste manier. Op een functioneel flexibele wijze die ook toekomstige wijziging mogelijk maakt en daartoe zelfs uitdaagt.
de zoektocht tussen naïviteit en idealisme In de inleiding van het boek SeARCH uit 2006 stelt Bjarne Mastenbroek onder de titel between naiveté and idealism, dat aan goede architectuur een zekere naïviteit ten opzichte van onze 6 geïndustrialiseerde en gestandaardiseerde bouwpraktijk ten grondslag moet liggen . In het werk van SeARCH blijkt de weg tussen naïviteit en idealisme echter nauwkeurig uitgedacht: een strategie waarin een landschappelijke benadering van de opgave, het zoeken naar kwaliteit van gemeenschappelijke (buiten)ruimtes, een absolute beheersing van architectonische vorm en detail en een vrij hergebruik van historisch erfgoed de belangrijkste peilers zijn. De grote vernieuwing van SeARCH zit echter in de manier waarop met bestaande gebouwen wordt omgegaan. Niet de formele analyse van waarde en betekenis van een monument is leidend in het hergebruik van een gebouw, maar een intuïtief aftasten van bestaande ruimtelijke en functionele kwaliteiten. Het zoeken naar historische gelaagdheid zonder op jaartal of bouwstijl het monument te conserveren. Het doorsnijden, afpellen, slopen van de constructie en het tonen van de schoonheid van de nieuwe snede, de kale muur of de weggenomen verdiepingsvloer. Het vrijuit toevoegen van hedendaagse vorm en materiaal waar nieuwe functies of ruimtes nodig zijn. De breuk met de conventies van monumentenzorg, levert een architectuur van een ongekende lichtheid die voor iedereen leesbaar is. Een architectuur die niet letterlijk historisch beeld reproduceert of krampachtig architectonisch erfgoed behoudt. Herkenbaarheid met een vrolijke vakbekwaamheid als alternatief voor gereproduceerde historie en overmatige monumentaliteit. Deze alledaagse lichtheid in een door zwaarmoedigheid overladen Nederlandse bouwpraktijk wordt 7 breed gewaardeerd . Het cultuurcluster in Enschede is geen incidentele exercitie in het tabula rasa dat de explosie veroorzaakte. Het is een werkelijk nieuwe manier van omgaan met historisch erfgoed en het hergebruik van bestaande gebouwen. Een weloverwogen daad van verzet in een vastgelopen systeem van vastgoed en monumentenzorg die, versterkt door de huidige economische crisis, wel eens veel navolging zou kunnen krijgen. Joep Mol, 31-01-2010
bronnen: Search, uitgave in eigen beheer, distributie Actar, 2006; Op Lokatie – Enschede na de vuurwerkramp, kroniek van de wederopbouw 3, B. Colenbrander en A. Lengkeek, uitgeverij 010, 2008; Het Rozendaal - herinneringen aan een prachtige toekomst, gemeente Enschede, 2008; Building Site Enschede – a city re-creates itself, T. Baart en T. Schaap, NAi publishers, 2007; De Architect november 2000: Spectakel van ruimtelijke ervaringen, Stadhuis van EMBT in Utrecht, M. Schoonderbeek; De Architect januari / februari 2005: interview met Bjarne Mastenbroek, H. Tilman; De Architect april 2006: Dineren bij de nachtwacht – nieuwe musea in Nederland, H. Tilman; De Architect juni 2008: Cultuurcluster Het Rozendaal, H. Tilman; AWM 18: Architectenweb Magazine, mei 2008: Duwen, persen, knijpen, M. van Raaij; Archis januari 2001: A glorious accident, A. Oosterman; Design is a stroll, B. Mastenbroek; Architectuur Jaarboek 2000/2001: Enric Miralles – renovatie stadhuis, NAi publishers, 2001; Architectuur Jaarboek 2007/2008: Search – cultuurcluster, NAi publishers, 2008; EMBT, Enric Miralles, Benedetta Tagliabue – work in progress, COAC publicacions, 2004; Schetsen uit de geschiedenis van de Monumentenzorg in Nederland, J.A.C. Tillema, Staatuitgeverij, ’s-Gravenhage, 1975; Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, www.cultureelerfgoed.nl ; interview met Uda Visser, architect bij SeARCH, 9 november 2009.
1
Bjarne Mastenbroek in Search – between naiveté and idealism en in gesprek met Harm Tilman, De Architect 022005. 2 dit in tegenstelling tot het programma van eisen waarin een met glas overdekte centrale hal van 500m2 werd voorgeschreven. 3 desondanks verschijnen op verschillende plaatsen in het cultuurcluster camera’s en schijnwerpers met bewegingssensoren; eventuele sociale onveiligheid of de ervaring daarvan door bewoners en gebruikers wordt in dit artikel buiten beschouwing gelaten. 4 J. Tillema in Schetsen uit de geschiedenis van de Monumentenzorg in Nederland, p. 380 5 In het artikel design is a stroll, Archis januari 2001, omschrijft Mastenbroek het werk van Miralles (en het stadhuis in Utrecht in het bijzonder) als een wandeling over het strand tegen zonsondergang. Niet het ruimtelijk concept van het strand, maar de sporen van menselijk gebruik in het zand zijn van belang. Deze nodigen uit tot het intuïtief bepalen van lijnen in een plattegrond, tot het blootleggen van restanten in een bestaand gebouw, tot het chirurgisch toevoegen van nieuwe materialen en vormen in een monument. 6 Naïeve voorbeelden uit de niet Westerse wereld kunnen volgens hem daarbij als voorbeeld dienen. Hij haalt de rotskerken van Lalibela (Ethiopië) aan als inspiratiebron voor de Nederlandse ambassade die hij met Dick van Gameren in hoofdstad Addis Abeba ontworpen heeft. Deze achthonderd jaar oude orthodoxe kerken zijn uit de rotsen gehakt volgens een even eenvoudig als geniaal concept waarbij enkel materiaal is weggenomen. Het beeld waarbij een monolithisch gebouw uit de aarde oprijst is doorgevoerd in het ontwerp voor de ambassade. Vooral de ruimtelijke ontwikkeling en de indirecte lichtinval in het ambassadegebouw refereren sterk aan de labyrintische structuur van de kerken in Lalibela. 7 in juni 2009 won Museum Twentse Welle mede dankzij een groot aantal publieke stemmen in de voorronden, de landelijke VVV-prijs voor innovatie in de toeristische en recreatieve sector, Rob de Bes Award 2009.