De (on) zin van de huidige controle-inspanning door de Nederlandse Douane inzake de uitvoer van landbouwgoederen
Door: drs. Marcel A.M. Neggers
7 januari 2010
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 1.1 1.2 1.3
Aanleiding Probleemstelling Opbouw van de verhandeling
Hoofdstuk 2 2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.2.4 2.3
Inleiding
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
Juridische kader Gemeenschappelijk Landbouwbeleid Uitvoering Gemeenschappelijk landbouwbeleid Productschappen Algemene Inspectiedienst (AID) Europees Landbouw Garantie Fonds Douane Controle-inspanning Douane
Hoofdstuk 3
Mondiale en Europese ontwikkelingen
3.1 “Framework of Standards” - World Customs Organisation (WCO) 3.2 Ketenbeveiliging 3.3 Authorised Economic Operator (AEO) 3.3.1 International Organisation for Standardization (ISO) 3.3.2. Hazard Analysis Critical Control Points (HACCP)
Hoofdstuk 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.5.1 4.5.2. 4.5.3 4.5.4 4.6 4.6.1
Analyse controleresultaten
Algemeen Risicoanalyse Gemeenschappelijk Landbouwbeleid Juridische basis risicoanalyse GLB Situatieanalyse per 1 juli 2009 Procesbeschrijving Risicovinding Risicoanalyse en onderzoek Detectie en afdekking Evaluatie Resultaten en bevindingen risicoanalyse GLB Vergelijking AEO-criteria met criteria risicoanalyse GLB.
1
Hoofdstuk 5
Conclusie
Hoofdstuk 6
Aanbevelingen
Bijlagen:
Literatuurlijst Afkortingen
2
Hoofdstuk 1
Inleiding
1.1 Aanleiding Per 1 juli 2009 dient op basis van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1276/2008 de selectie van fysieke controles en substitutiecontroles bij de uitvoer van restitutiewaardige landbouwgoederen door de Douane gebaseerd te zijn op een risicobeheersysteem. In Nederland is hieraan inhoud gegeven door de Risicokennisgroep Landbouw, onderdeel van de risicobeheersingsorganisatie van de Nederlandse Douane. Tijdens het opzetten van dit risicobeheersysteem en gedurende het risicoanalyseproces bleek dat de geconstateerde risico’s op het gebied van de uitvoer van landbouwgoederen niet leiden tot grote financiële correcties. Echter, in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1276/2008 worden enkele minimale controlepercentages voorgeschreven, die leiden tot een verplichte controle-inspanning van de douaneautoriteiten in de EU lidstaten. Dit brengt mij tot de volgende probleemstelling: 1.2 Probleemstelling Wat is de (on)zin van de door de EU verplichte controle-inspanning voor de Nederlandse Douane bij de uitvoering van fysieke controles en substitutiecontroles inzake de uitvoer van restitutiewaardige landbouwproducten? 1.3 Opbouw van de verhandeling Voorafgaand aan de beantwoording van de probleemstelling zal eerst een overzicht worden geschetst van het huidige Europese kader waarmee we rekening moeten houden. In Hoofdstuk 2 zal een overzicht worden gegeven van het Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid waarin de diverse van belang zijnde begrippen worden uitgelegd en waarin de specifieke controle-inspanningen voor de douane staan voorgeschreven. In Hoofdstuk 3 zal uitleg worden gegeven over de doelstellingen van de Wereld Douane Organisatie (WDO) en het douanebeleid van de Europese Unie met enkele belangrijke speerpunten. Vervolgens zal in Hoofdstuk 4 een analyse worden gegeven van de huidige controle-inspanningen en controleresultaten van de Douane in verhouding tot de in Hoofdstuk 2 en 3 beschreven Europese kaders. De conclusies die hieruit af te leiden zijn, zullen in Hoofdstuk 5 een antwoord geven op de probleemstelling. Verder zullen in Hoofdstuk 6 enkele aanbevelingen worden gedaan.
3
Hoofdstuk 2 Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2.1 Juridische kader Gemeenschappelijk Landbouwbeleid In artikel 2 van het EG-Verdrag wordt de taakstelling van de EEG verwoord: ‘De Gemeenschap heeft tot taak, door het instellen van een gemeenschappelijke markt en door het geleidelijk nader tot elkaar brengen van het economische beleid van de lidstaten te bevorderen de harmonische ontwikkeling van de economische activiteit binnen de gehele gemeenschap, een gestadige en evenwichtige expansie, een grote stabiliteit, een toenemende verbetering van de levensstandaard en nauwere betrekkingen tussen de in de Gemeenschap verenigde staten”. Verder is de zinsnede van artikel 3, letter e, van het EG-Verdrag van belang: ‘Ten einde de in artikel 2 genoemde doelstellingen te bereiken, omvat de activiteit van de Gemeenschap…..een gemeenschappelijk beleid op het gebied van landbouw en visserij”. Hiermee verplicht het Verdrag de Gemeenschap een eigen beleid te ontwikkelen op het gebied van landbouw. Er waren per lidstaat sterk uiteenlopende vormen van landbouwbeleid ontstaan en de verdragopstellers waren zich ervan bewust dat het voor een goede marktintegratie noodzakelijk was een gemeenschappelijk landbouwbeleid in het leven te roepen voor de landbouwsector. De basis van het Europese Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB) is verder te vinden in de artikelen 32 t/m 38 van het EG-Verdrag. In artikel 33 van het Verdrag zijn de doelstellingen opgenomen: - toename productiviteit van de landbouw; - verzekeren van een redelijke levensstandaard voor de agrarische bevolking; - het stabiliseren van de landbouwmarkten; - het veilig stellen van de voedselvoorziening; - de consumenten verzekeren van redelijke prijzen. Verder vinden we de rechtsgrond voor het Gemeenschappelijk landbouwbeleid in artikel 37 van het Verdrag. Dit artikel biedt diverse mogelijkheden, maar in de praktijk heeft men de voorkeur gegeven aan een “Europese marktorganisatie”. Deze gemeenschappelijke marktordening kan alle, voor het bereiken van de in artikel 33 gegeven doelen, noodzakelijke maatregelen omvatten. Het ontwikkelen maar vooral ook het handhaven van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is dwingend voorgeschreven aan de Gemeenschap zelf. Hieruit volgt dat de Raad haar regelingsbevoegdheid niet kan delegeren aan de lidstaten. De markt werd tot 2008 gecontroleerd en beheerst door middel van diverse marktordeningen. Deze marktordeningen betreffen produkten in een bepaalde sector. In 2008 zijn de 21 afzonderlijke marktordeningen samengevoegd in
4
basisverordening (EG) nr. 1234/2007. Feitelijk zijn alle maatregelen van de verschillende productsectoren hierin ondergebracht. Welke producten er onder een bepaalde sector vallen is via artikel 1 te vinden in bijlage I: Artikel 1. Toepassingsgebied 1. Bij deze verordening wordt een gemeenschappelijke marktordening ingesteld voor de producten van de volgende sectoren, zoals verder beschreven in bijlage I: a. Granen; b. Rijst; c. Suiker; d. Gedroogde voedergewassen; e. Zaaizaad; f. Hop; g. Olijfolie; h. Vlas en hennep; i. Groenten en fruit; j. Verwerkte groenten en fruit; k. Bananen; l. Wijn; m. Sector levende planten; n. Ruwe tabak; o. Rundvlees; p. Melk- en zuivelproducten; q. Varkensvlees; r. Schapen- en geitenvlees; s. Eieren; t. Pluimveevlees; u. Overige producten.
Voor bepaalde producten bestaat een strikt en gedetailleerd regime, zoals bijvoorbeeld bij rundvlees. Binnen het stelsel van de marktordening kunnen de regelingen jaarlijks worden bijgesteld. Verder zijn er passende maatregelen getroffen voor de in- en uitvoer van de zogenoemde industriële landbouwproducten. Dit zijn producten verkregen uit de primaire landbouwproducten, waarvoor een aparte regeling is getroffen om verstoring van de marktordening van landbouwproducten te voorkomen. Deze producten die uit landbouwproducten worden verkregen komen we tegen ondere diverse benamingen zoals: -
industriële landbouwproducten Non annex I produkten Verwerkte landbouwproducten Artikel 308 producten ILP producten.
5
Verder is Deel III van de basisverordening (EG) nr. 1234/2007 van belang: Dit deel is voor de douane het belangrijkste onderdeel, omdat hierin de artikelen staan over in- en uitvoercertificaten, invoerrechten en invoerheffingen, beheer van contingenten en restituties. Naast deze basisverordening zijn de volgende uitvoeringsverordeningen van toepassing op alle sectoren: - Verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie met gemeenschappelijke uitvoerbepalingen inzake het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten; - Verordening (EG) nr.1276/2008 inzake de controle aan de hand van fysieke controles bij de uitvoer van landbouwproducten waarvoor restituties of andere bedragen worden toegekend; - Verordening (EG) nr. 376/2008 betreffende spelregels voor certificaten; Verder worden alleen de uitvoeringsmaatregelen overgelaten of opgedragen aan de lidstaten. 2.2 Uitvoering Gemeenschappelijk landbouwbeleid De Minister van LNV is in Nederland verantwoordelijk voor een juiste en correcte uitvoering van het landbouwbeleid, dat in Brussel wordt geformuleerd door het verantwoordelijke Directorate-General for Agriculture and Rural Development (DG AGRI). Het Ministerie heeft echter veel van haar uitvoeringstaken gedelegeerd aan de Productschappen en de uitvoeringsorganisatie ‘Dienst Regelingen”. Deze delegatie van taken die voortvloeien uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid wordt medebewind genoemd. Voor de dagelijkse uitvoering van formaliteiten en de betalingen rondom de diverse marktordeningen van de Gemeenschap is in elke lidstaat een betaalorgaan aangewezen. In Nederland is voor het medebewind bij uitvoer de uitvoeringsorganisatie “Dienst Regelingen”, een agentschap van het Ministerie van LNV, als betaalorgaan aangewezen. Aan het betaalorgaan zijn in Nederland de volgende twee hoofdtaken in het kader van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid toebedeeld: - uitbetaling van de restituties, - afgeven van uitvoercertificaten; in Nederland is deze taak verder doorgedelegeerd aan de Productschappen. Het betaalorgaan is bevoegd om restituties te verlenen. De berekening van de restitutiebedragen is door het betaalorgaan gedelegeerd aan de Productschappen. Voor een juiste uitvoering van de aan haar opgedragen taken maakt de Dienst Regelingen gebruik van de volgende instanties: - Productschappen; - Algemene Inspectie Dienst (AID) van het Ministerie van LNV; - De Douane.
6
In de volgende paragrafen zal een korte beschrijving worden gegeven van de genoemde instanties alsmede een beschrijving van de rol van het ELGF, het Europees Landbouw Garantie Fonds. 2.2.1 Productschappen Op grond van de Wet op de Bedrijfsorganisaties zijn zogenaamde publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties in het leven geroepen. Publiekrechtelijk wil zeggen dat deze bedrijfsorganisaties bestuurstaken hebben en net als de overheid bevoegd zijn om nationale verordeningen uit te vaardigen. De Productschappen vormen een belangrijke schakel tussen de Europese wetgever en het Ministerie van LNV enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds. Zij voorzien het bedrijfsleven van informatie en voorlichting over onder andere het EU Landbouwbeleid; ook hebben zij namens het Ministerie van Landbouw inspraak tijdens de besprekingen in Brussel. De Minister van LNV heeft een deel van de bevoegdheden overgedragen aan de Productschappen. Zo zijn zij onder andere belast met het toekennen van restituties bij uitvoer. Hiertoe informeren zij de Dienst Regelingen dat een bepaald bedrag aan restitutie uitbetaald kan worden aan de belanghebbenden. Eveneens zijn zij belast met de afgifte van in- en uitvoercertificaten. Verder wordt door de verschillende Productschappen periodiek een risicoanalyse vervaardigd gericht op specifieke producten. Hier volgt een overzicht van deze verschillende Productschappen: -
Hoofdproductschap Akkerbouw (HPA), Productschappen voor Vee, Vlees en Eieren (PVE), Productschap voor Zuivel (PZ), Productschap Tuinbouw (PT)
Verder zijn er nog drie kleinere Productschappen: Margarines, Vetten en Oliën, Gedestilleerde dranken en Vis. 2.2.2 Algemene Inspectiedienst (AID) De Algemene Inspectie Dienst (AID) is een onderdeel van het Ministerie van LNV dat is belast met toezicht en controle van landbouwgoederen. Deze controles worden veelal bij de bedrijven verricht. De AID is ook belast met controles achteraf om vast te stellen of de aanvraag van de restitutie die in een bepaalde periode heeft plaats gevonden rechtmatig en correct is geweest. Bij dergelijke controles gaat men uit van de bedrijfsadministratie van het bedrijf. Deze controles, die dienen te worden uitgevoerd in het kader van Verordening (EG) nr. 485/2008 worden soms in samenwerking met de Douane uitgevoerd. Verder houdt de AID een overzicht bij van diverse risico’s die zich voordoen bij de uitvoer van landbouwgoederen. 2.2.3 Europees Landbouw Garantie Fonds (ELGF)
7
Ongeveer 40% van het totale Europese budget gaat naar landbouw. Europa is na de VS de grootste uitvoerder van landbouwproducten. De steun aan de landbouw is fors gedaald, maar de waarde van de uitvoer blijft toenemen. Op dit moment gaat meer dan 70% van alle landbouwproducten die geproduceerd zijn in Nederland naar andere lidstaten en derde landen buiten de EU. Het ELGF is het financiële instrument van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Dit Fonds is belast met de financiering van onder andere de marktregelingen en heeft tevens als taak de door de lidstaten uitgevoerde controles te verifiëren. Het is opgericht bij Verordening (EG) 1290/2005 betreffende de financiering van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid. Gefinancierd worden onder meer: - restituties die worden betaald bij uitvoer naar derde landen; - interventies ter regulering van de landbouwmarkten; - speciale veterinaire en fytosanitaire maatregelen; Functionarissen van het ELGF zijn bevoegd om in elke lidstaat zelf controles te verrichten. Zij krijgen daarvoor inzage in alle documenten en computerbestanden die betrekking hebben op het door het ELGF gefinancierde uitgaven. Deze controles kunnen worden verricht bij de Productschappen, de controlediensten AID en Douane en bij de bedrijven zelf. Op verzoek van de Commissie (met instemming van de lidstaat) kunnen de functionarissen van het ELGF ook deelnemen aan nationale controles die worden verricht door bijvoorbeeld de Douane. 2.2.4 Douane Bij de uitvoer van landbouwproducten in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid is de Douane belast met de controle van aangiften ten uitvoer, verzoeken om restitutie en de zogenaamde substitutiecontroles. Bij substitutiecontroles dient te worden gecontroleerd of de goederen, die in het binnenland ten uitvoer zijn aangegeven niet zijn verwisseld of ontvreemd gedurende het transport naar de buitengrens van de Europese Unie. Ten behoeve van het douanetoezicht dient er voor dit traject gebruik te worden gemaakt van het zogenaamde controle-exemplaar T-5. In de marktordening is bepaald of er bij de uitvoer van bepaalde landbouwproducten uit de gemeenschap restituties van toepassing zijn. Hierbij kan worden gewezen op artikel 162 artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1234/2007: “Voor zover nodig om te kunnen uitvoeren op basis van de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt….., kan het verschil tussen deze noteringen of prijzen en de prijzen in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer voor: a. de producten van de volgende sectoren die in ongewijzigde staat worden uitgevoerd: a. Granen;
8
b. c. d. e. f. g. h. i.
Rijst; Suiker; Rundvlees; Melk- en zuivelproducten; Varkensvlees; Eieren; Pluimveevlees; Industriële landbouwproducten (diverse).
De Europese Commissie stelt periodiek de restitutiebedragen vast voor alle landbouwproducten die zijn beschreven in de restitutienomenclatuur. Vaak zijn er in de specifieke uitvoeringsverordeningen veel bijzonderheden te vinden waaraan de producten moeten voldoen om in aanmerking te komen voor restitutie. Bijvoorbeeld op het gebied van het criterium gezonde handelskwaliteit: Verordening (EG) nr. 1282/2006 bepaalt dat zuivelproducten, eieren en varkensvleesproducten waarvoor restitutie wordt gevraagd moeten zijn voorzien van een identificatiekenmerk (het zogenoemde “ovaaltje’) als bewijs dat het product van een gezonde handelskwaliteit is. Als dit specifieke identificatiekenmerk ontbreekt, wordt geen restitutie verleend. Verder is iedere lidstaat van de EU op basis van Verordening (EG) nr. 1276/2008 per 1 juli 2009 verantwoordelijk voor een risicobeheersysteem inzake de selectie voor fysieke controles bij uitvoer en substitutiecontroles van restitutiewaardige landbouwproducten. In Nederland is de Douane hiervoor de verantwoordelijke instantie. Bij de aanvaarding, de verificatie en verwerking van de administratieve verwerking van de aangiften ten uitvoer van landbouwgoederen zijn de bepalingen van de communautaire en nationale douanewetgeving volledig van toepassing. 2.3 Controle-inspanning Douane Er zijn dus een aantal controles die de Douane dient uit te voeren, die rechtstreeks voortvloeien uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (zie paragraaf 4.4). In onderstaande tabel wordt aangegeven hoeveel fysieke controles op uitvoeraangiften dit betrof in de jaren 2004 t/m 2007. Van alle lidstaten van de Europese Unie verricht Nederland de meeste fysieke controles.
2004 2004 2005 2005 2006 2006 2007 2007 aangiften controles aangiften controles Aangiften controles aangiften controles 105933 6268 107069 6223 107518 6274 71933 4476 Bron: Summary Annual report Physical and Substitution checks 2007 Doc. 32706 DG AGRI-C.1
Met betrekking tot de uitvoering van substitutiecontroles is er in de wetgeving nogal wat veranderd. Per 1 juli 2009 dient op tenminste 8% van het aan het 9
douanekantoor van uitgang (EU-buitengrens) aangeboden controleexemplaren T-5, waarbij geen fysieke controle heeft plaatsgevonden door het douanekantoor van uitvoer in het binnenland, een substitutiecontrole te worden uitgevoerd. Voor Nederland als logistiek transitoland leidt deze wijziging in de wetgeving tot een forse toename van het aantal controles. Dit gegeven was dan ook een reden voor Nederland om een stem uit te brengen tegen de nieuwe Verordening (EG) nr. 1276/08. Op basis van gegevens uit 2007 zou dit betekenen dat 8% van 64272 uitvoerzendingen in aanmerking zou komen voor een substitutiecontrole. Deze aantallen geven een duidelijk beeld van de cijfermatige controleinspanning van de Nederlandse Douane opgelegd door de landbouwwetgeving van de Europese Unie. Verder tonen de cijfers aan dat er een duidelijke daling is in 2007 van het aantal restitutieaangiften. Dit heeft te maken met het feit dat restitutiebedragen in diverse sectoren verminderen en dat het financiële belang, een belangrijke risico-indicator, dus afneemt. De uitvoering van zowel de fysieke controles op uitvoeraangiften als substitutiecontroles zijn omgeven door specifieke procedures, die gedetailleerd dienen te worden gevolgd. De uitvoering van deze controles met bijbehorende administratieve verwerking vereisen een specifieke kennis, waarover niet iedere douanemedewerker beschikt. Er worden door de douane specifieke opleidingen verzorgd om de kennis bij te brengen en op peil te houden. Deze tijd, die wordt besteed aan opleidingen dient te worden opgeteld bij de controle-inspanning, die wordt besteed aan de uitvoering van de controles. Het op peil houden van de kennis is van groot belang, omdat wanneer de Douane bij de Europese Commissie niet voldoende kan verantwoorden dat zij aan haar controleverplichtingen heeft voldaan, dit forse financiële claims kan opleveren, die worden neergelegd bij de betreffende lidstaat. Wanneer de ELGF bijvoorbeeld vaststelt dat een lidstaat volgens eigen opgaaf vijf procent fysiek gecontroleerd heeft, maar bij hun controle wordt 20% van de gecontroleerde dossiers afgekeurd, dan zal de ELGF 20% van het uitgekeerde restitutiebedrag terugclaimen bij de lidstaat.
10
Hoofdstuk 3 Mondiale en Europese ontwikkelingen 3.1 “Framework of Standards” - World Customs Organisation (WCO) Internationaal is er veel aandacht voor logistieke ketenbeveiliging. Hiermee wordt bedoeld dat elke schakel in een keten, zoals bijvoorbeeld een vervoersketen, de veiligheid moet kunnen garanderen. Zo heeft de World Customs Organization (WCO) in 2006 het “Framework of Standards” uitgebreid met veiligheidsmaatregelen, die de reguliere douanehandelingen beïnvloeden. In dit ‘Framework’ wordt een aantal aanbevelingen aan leden gedaan over de wijze waarop de internationale handel dient te worden gefaciliteerd, waarbij tevens aandacht moet zijn voor de veiligheidsaspecten. Hiertoe heeft de WCO de volgende doelstellingen geformuleerd: -
Er dienen standaarden te worden ontwikkeld inzake ketenbeveiliging en facilitering van de handelsstromen; Inzake de coördinatie van de logistieke keten dient rekening te worden gehouden met alle vervoersmodaliteiten; De rol van de douane-administraties versterken met het oog op de toekomstige ontwikkelingen; Bevorderen van de internationale samenwerking tussen douaneadministraties inzake risicomanagement; Bevorderen van de samenwerking tussen Douane en bedrijfsleven; Faciliteren van de veilige internationale logistieke handelsstromen.
Ter invulling van deze doelstellingen worden verder specifiek de volgende elementen genoemd: -
harmonisatie van de elektronische douaneaangiftesystemen; gebruikmaking van risicomanagement; meer controles op uitgaande vracht door douane door middel van scanapparatuur; faciliteren van de veilige logistieke handelsstroom.
De douaneadministraties vervullen hierbij dus een belangrijke rol van zowel controle-instantie als facilitator van de veilige handelsstromen. In deze rol zal intensief moeten worden samengewerkt met het bedrijfsleven. 3.2 Ketenbeveiliging Ter invulling van het WCO “Framework’ heeft de EU een Verordening aan de lidstaten voorgesteld om de beveiliging van de bevoorradingsketens te verbeteren en het Europese goederenvervoer beter te beschermen.
11
Deze conceptverordening moet het verschil tussen de handelswijze van de verschillende lidstaten inzake de beveiliging van schepen, havens en de luchtvaart en andere vervoersmodaliteiten opheffen. De bevoorradingsketen omvat alle vervoershandelingen en de daarmee verbonden handelingen en processen vanaf de productielokatie tot op de plaats van bestemming van de goederen. Bedrijven, die voldoen aan eisen rondom fysieke beveiliging, toegangscontrole, veiligheidsprocedures, veiligheid voor het personeel, registratieprocedures, informatiebeveiliging, opleidingen en bewustmaking, kunnen een erkenning krijgen, die voordelen zal opleveren inzake overheidscontroles. Deze ketenverordening van de EU richt zich op vier groepen logistieke activiteiten: - verzendingsklaar maken van goederen en verzending van goederen vanaf de produktielokatie; - vervoer van goederen; - distributie van goederen; - overslag en opslag van goederen. 3.3 Authorised Economic Operator (AEO) Parallel aan de ontwikkeling van de Verordening voor de beveiliging van de bevoorradingsketen heeft de Europese Commissie per 1 januari 2008 het begrip Authorised Economic Operator (AEO) geïmplementeerd in de douanewetgeving. Het systeem van het AEO principe is gericht op de beheersing van de logistieke keten door middel van het certificeren van de verschillende schakels binnen deze keten. Deze ketenbeheersing, ook wel supply chain management genoemd, richt zich niet alleen op de inkomende, maar ook op de uitgaande goederenstroom zoals bijvoorbeeld het geval is bij de uitvoer van restitutiewaardige landbouwgoederen. Het doel is niet alleen het realiseren van een veilige keten, maar ook een logistiek proces dat overzichtelijk en betrouwbaar is. De AEO-status kan dus worden verkregen door ieder bedrijf dat een schakel is binnen de logistieke keten en tevens douaneactiviteiten heeft. Er zijn 3 varianten van de AEO-status. Dit zijn: - AEO-veiligheid (AEO-S) - AEO-douanevereenvoudigingen (AEO-C) - AEO-douanevereenvoudigingen/veiligheid (AEO-F) Afhankelijk van de variant die wordt aangevraagd moet worden voldaan aan enkele hoofdcriteria. De 4 hoofdcriteria voor het verkrijgen van een AEOstatus genoemd in artikel 5bis, lid 2 CDW) zijn: 1. Passende staat van dienst op het gebied van naleving van douanevereisten. 2. Een deugdelijke handelsadministratie, die passende douanecontroles
12
mogelijk maakt. 3. Een bewijs van financiële solvabiliteit. 4. Passend veiligheidsnormen (indien van toepassing). Als de AEO-status door de douane is verleend aan een marktdeelnemer wordt deze door de douane beschouwd als een betrouwbare partner binnen de logistiek keten en worden de volgende faciliteiten verleend: -
minder fysieke- en document controles door de douane, voorrang bij controles, melding vooraf dat controle zal plaatsvinden, aanleveren van een gereduceerde set gegevens bij invoer/uitvoer.
Bij het AEO-afgifteproces wordt rekening gehouden met andere (veiligheids)certificaten, die de aanvrager in bezit heeft. Deze certificaten Aangezien deze certificeringen aanvullende waarborgen bieden worden er hierna enkele belangrijke opgesomd. 3.3.1 International Organisation for Standardization (ISO) De ISO certificering is waarschijnlijk de meest bekende certificering die er bestaat; ISO kent tegenwoordig ruim 15000 verschillende internationale standaarden. Binnen Nederland worden de ISO standaarden beheerd door het Nederlandse Normalisatie-Instituut (NEN). Net als bij andere certificeringen wordt de kwaliteitswaarborging getoetst door middel van audits. De meest relevante standaarden in verband met de verlening van de AEO-status zijn: ISO 9000, ISO 22000 en ISO 28000. Het doel van de ISO 9000 norm is om internationale eisen van kwaliteitssystemen neer te zetten en richt zich op het beheren van het algehele bedrijfsproces. De normen voor voedselveiligheid zijn vastgelegd in de certificaten van de ISO 22000 serie. De standaard richt zich op de voedselveiligheid binnen de gehele voedselketen. Ook de achterliggende industriën, zoals verpakkingsproducenten en reinigingsmiddelenfabrikanten vallen onder de ISO 22000 norm. Het certificaat borduurt verder op de managementsystematiek van ISO 9000 en combineert dit met voorwaarden ten aanzien van voedselveiligheid zoals gesteld in de HACCP certificering (zie 3.3.2). De meest relevante standaard is de ISO 28000 norm, die betrekking heeft op het ontwerpen van een managementsysteem om de logistieke keten beter te beveiligen. Ook dit systeem gebruikt interne assessments om risico’s vast te stellen en aan te pakken en maakt gebruik van audits om aan te tonen dat een bedrijf nog steeds voldoet aan de eisen. Vanwege de omvang en invloed van ISO als concern heeft ISO 28000 de potentie om de wereldwijde standaard te worden voor geïntegreerd veiligheidsmanagement. Deze standaard biedt de mogelijkheid aan logistieke bedrijven om autoriteiten en klanten aan te tonen dat hun logistieke keten voldoende beveiligd is.
13
Momenteel wordt gewerkt aan de ontwikkeling van ISO 28001 als standaard voor een risicoanalysemethodiek. Door middel van deze methodiek kan een bedrijf de juiste prioriteiten leggen in veiligheidsmaatregelen. Verder is ook ISO 28005 in ontwikkeling; hier worden standaarden in verwerkt met betrekking tot elektronische dataoverdracht tussen computers en Electronic Port Clearance (EPC). Dit betreft het voortijdig elektronisch aanleveren van informatie aan de haven van bestemming. 3.3.2 Hazard Analysis Critical Control Points (HACCP) HACCP is een internationaal systeem om potentiële gevaren op het gebied van voedselveiligheid aan te pakken. In plaats van het achteraf controleren van voedselproducten wordt op een systematische manier de voedselveiligheid geïdentificeerd, geëvalueerd en gecontroleerd. Vooral de laatste jaren waarin veel dierziekten de kop op staken zoals BSE, MKZ, Q koorts en Aviaire Influenza (vogelgriep) is de roep om de implementering van dit voedselveiligheidssysteem sterk toegenomen. De EU heeft hierop besloten om dit HACCP-systeem in te voeren bij alle bedrijven die met voedselproducten te maken krijgen. Artikel 30 van de Warenwetregeling Hygiëne van Levensmiddelen verplicht levensmiddelbedrijven om een werkwijze te hanteren gericht op het waarborgen van de voedselveiligheid, gebaseerd op het HACCP-systeem.
Deze mondiale en Europese ontwikkelingen binnen de douanewetgeving in het kader van het autoriseren, certificeren en faciliteren van betrouwbare handelspartners staan steeds meer op gespannen voet met de huidige EU landbouwwetgeving waarin verplichtende specifieke controlepercentages voor bepaalde landbouwproductgroepen zijn opgenomen. Door vast te houden aan deze strikte controlepercentages wordt onvoldoende rekening gehouden met het feit dat binnen de douanewetgeving mogelijkheden worden gegeven om betrouwbare handelspartners, in dit geval in de landbouwsector, te faciliteren. De verplichtende controlepercentages kunnen verhinderen dat betrouwbare handelspartners daadwerkelijk gefaciliteerd kunnen worden, omdat de controlepercentages moeten worden gehaald. In het volgende hoofdstuk over risicoanalyse zal dit worden aangetoond.
14
Hoofdstuk 4 Risicoanalyse en resultaten 4.1 Algemeen Volgens de statistische gegevens van Euro-stat over de periode 2001–2006 is de waarde van de import in de EU gestegen van 979 miljoen naar 1.350 miljoen Euro en van de EU export naar derde landen van 885 miljoen naar 1.157 miljoen. In 2007 zijn er 174 miljoen douaneaangiften (invoer + uitvoer) ingediend binnen de EU. Onderstaand overzicht toont aan hoe de verdeling per lidstaat is binnen de Europese Unie.
Deze volumes tonen aan dat het voor controle-instanties zoals de Douane noodzakelijk is om op een gerichte manier toezicht te houden op de goederenstroom. Het is van belang om uit deze goederenstroom de risicovolle zendingen te selecteren met de beperkte aanwezige capaciteit. Met name Nederland heeft hiermee te maken vanwege de specifieke rol als logistieke ‘gateway to Europe’. Rotterdam ontvangt jaarlijks zo’n 10 miljoen containers! Om deze selectie zo goed mogelijk te kunnen doen wordt er binnen de douaneorganisatie gebruik gemaakt van een risicobeheersingssysteem en risicoanalyseproces. Binnen de Europese douanewetgeving is een kader voor risicobeheer vastgesteld en per 1 juli 2009 is gebruikmaking van een risicobeheersysteem verplicht gesteld bij de selectie van landbouwgoederen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. 15
4.2 Risicoanalyse Gemeenschappelijk landbouwbeleid Per 1 juli 2009 dient op basis van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid de selectie voor fysieke controles en substitutiecontroles gebaseerd te zijn op een risicobeheersysteem. In de volgende paragrafen wordt een uitleg gegeven van de wijze waarop in Nederland invulling is gegeven aan dit risicobeheersysteem en wordt een overzicht gegeven van de resultaten, die de risicoanalyse GLB heeft opgeleverd. 4.3 Juridische basis risicoanalyse GLB De basis voor het wettelijke kader inzake het risicobeheersysteem wordt gevormd door: Verordening (EG) nr. 1276/2008 van de Commissie. Van 17 december 2008 inzake de controle aan de hand van fysieke controles bij de uitvoer van landbouwproducten waarvoor restituties of andere bedragen worden toegekend. Artikel 11 lid 1: De selectie met het oog op fysieke controles en substitutiecontroles is gebaseerd op een risicobeheersysteem. Artikel 11 lid 2: De lidstaten verrichten een risicoanalyse met als doel de fysieke controles te richten op producten natuurlijke personen, rechtspersonen en productsectoren die het grootste risico op een nietcorrecte uitvoering van de in artikel 1 bedoelde handelingen vertonen. Artikel 11 lid 3: “-----“ , stellen de lidstaten hun risicoanalyse op met inachtneming van de onderhavige verordening en, in voorkomend geval, van de in de bijlage II vastgestelde criteria. 4.4 Situatieanalyse per 1 juli 2009 In Nederland wordt de risicoanalyse GLB toegepast per 1 juli 2009. Dit houdt in dat onder andere de volgende minimale controlepercentages (genoemd in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1276/2008) moeten worden toegepast: Fysieke controles bij uitvoer - controlepercentage van 5% voor het gehele grondgebied van Nederland en voor alle productsectoren samen, mits per productsector een minimumpercentage van 2% wordt toegepast. (art. 6 lid 2 letter b.) - controlepercentage voor het gehele grondgebied van Nederland van 0,5% voor Non Annex I (ILP) producten (art. 6 lid 4 letter a.) Bij de berekening van de minimumpercentages van de uit te voeren controles dient voor de fysieke controle geen rekening gehouden te worden met uitvoeraangiften die betrekking hebben op:
16
a. hetzij een hoeveelheid van niet meer dan - 25.000 kg voor granen of rijst, - 5.000 kg voor Non Annex I (ILP) producten, - 2.500 kg. voor de overige producten. b. hetzij een restitutiebedrag van minder dan € 1.000,Om fraude en misbruik van deze drempels te voorkomen zal in de vorm van steekproeven gecontroleerd worden. (art. 6 lid 7.) Substitutiecontroles moeten worden uitgevoerd op tenminste 8% van het aan het kantoor van uitgang aangeboden controle-exemplaren T-5 of equivalente documenten waarbij geen fysieke controle heeft plaatsgevonden. (art. 10).
4.5 Procesbeschrijving risicoanalyse GLB Er is door de douane een procesbeschrijving risicoanalyse GLB opgesteld. Bij deze specifieke procesbeschrijving is aansluiting gezocht met hetgeen binnen de douaneorganisatie reeds beschreven staat aangaande de algemene risicobeheersing. Een bijzonder aspect inzake de risicoanalyse GLB betreft het feit dat rekening moet worden gehouden met de verplichte minimum percentages voor de selectie van de controles. Onderstaande stappen tonen een schematisch overzicht van de totale structuur van de risicoanalyseprocedure (ook wel leercirkel genoemd volgens bijgaande afbeelding) zoals die bij de Nederlandse douane wordt toegepast. Risico vinding
Evaluatie
Risico analyse
Afdekking
Onderzoek
Detectie
17
4.5.1 Risicovinding Om risico-informatie te verzamelen wordt gebruik gemaakt van diverse informatiebronnen zoals: - Informatie uit douanesystemen. - Informatie van instanties ressorterende onder het Ministerie van LNV. - Informatie van het douanelaboratorium. - Informatie van internationale meldingen en internationale afstemmingsprojecten. 4.5.2 Risicoanalyse en onderzoek In deze fase wordt de informatie veredeld en wordt een afweging gemaakt omtrent de beste detectie- en afdekkingmethodiek. In de risicobeschrijving komen de volgende elementen terug: Fysieke controles bij uitvoer -Risicobeschrijving en wegingpercentage(s). -Deze risicoanalyse en bijbehorende weging zal periodiek worden uitgevoerd. -Risicoanalyse met het oog op selectie van fysieke controles op basis van de criteria (niet limitatief en niet dwingend) volgens bijlage II van de Verordening (EG) nr.1276/2008. Substitutiecontroles -Risicoanalyse met het oog op selectie van substitutiecontroles op basis van criteria (niet limitatief en niet dwingend) genoemd in bijlage II van de Verordening (EG) nr.1276/2008. -De risicoanalyse en bijbehorende weging zal periodiek worden uitgevoerd. 4.5.3. Detectie en afdekking Als detectie- en afdekkingsmaatregelen zullen de volgende middelen worden gebruikt: Fysieke controles bij uitvoer -Risicoprofielen in het elektronische uitvoeraangiftesysteem. Substitutiecontroles -Uitzetten van actuele uniforme indicatorenlijst substitutiecontroles gebaseerd op risico-indicatoren. Deze indicatorenlijst wordt gebruikt om risico’s vast te stellen op alle douanekantoren van uitgang, alwaar de controle-exemplaren T5 (papieren versie) worden aangeboden.
18
4.5.4. Evaluatie Fysieke controles bij uitvoer -Terugkoppeling resultaten via de douanesystemen. -Terugkoppeling resultaten van administratieve controles in het kader van Verordening (EG) nr.485/2008 door Ministerie van LNV. Substitutiecontroles Terugkoppeling resultaten via de gebruikelijke applicaties. Nu een algemeen overzicht is gegeven van het hele proces zal nu worden ingezoomd op de resultaten en bevindingen van de uitgevoerde risicoanalyse GLB.
4.6. Resultaten en bevindingen risicoanalyse GLB Gedurende de risicoanalysefase is informatie uit alle beschikbare bronnen verzameld en veredeld en zijn de genoemde risicocriteria met betrekking tot de landbouwproducten, exporteur, onregelmatigheden en hoogte van het restitutiebedrag in een speciaal hiervoor ontwikkelde matrix opgenomen en tegen elkaar afgewogen. Fysieke controles bij uitvoer Met betrekking tot bevonden onregelmatigheden bij uitvoeraangiften blijkt uit informatie van het douanelaboratorium dat er bij de gecontroleerde monsterzendingen een afwijkingspercentage van 6% is (jaren 2006 -2008), waarbij de nadruk ligt binnen bepaalde productsectoren. De volgende correctiebedragen kunnen worden gekoppeld aan dit afwijkingspercentage van 6%: 2005 aantal afwijkend 150
2005 bedrag in euro 67.723
2006 aantal afwijkend 234
2006 bedrag in euro 26.794
2007 aantal afwijkend 213
2007 bedrag in euro 14.652
2008 aantal afwijkend 168
Bron: Summary Annual report Physical and Substitution checks 2008 Doc. 32706 DG AGRI-C.1
Dit overzicht toont met name aan dat het bij de afwijkingen, die worden bevonden, gaat om relatief kleine correctiebedragen per uitvoeraangifte. Ook toont de analyse aan dat de correcties toe te schrijven zijn aan een beperkt aantal exporteurs. Om de verhouding aan te geven met de bedragen (in euro) die in enkele sectoren geclaimd zijn in het jaar 2008 wordt onderstaand schema weergegeven:
19
2008 bedrag in euro 30.833
Rundvlees Varkensvlees Pluimveevlees Suiker Zuivel 1.081.584 8.128.087 938.463 3.739.176 346.761
ILP 1.619.412
Bron: Summary Annual report Physical and Substitution checks 2008 Doc. 32706 DG AGRI-C.1
Dit overzicht toont duidelijk aan dat de correctiebedragen minimaal zijn ten opzichte van de geclaimde restitutiebedragen per sector. Verder moet hierbij nog rekening worden gehouden met het feit dat de restitutiebedragen voor de meeste producten in de zuivelsector nihil waren in het jaar 2008. In 2007 werd door exporteurs binnen de Nederlandse zuivelsector een bedrag geclaimd van ongeveer 7.7 miljoen euro. Substitutiecontroles Bij de uitvoering van substitutiecontroles zijn over de afgelopen 5 jaren in Nederland geen financiële onregelmatigheden bevonden. Wel is enkele malen geconstateerd dat zegels verbroken waren of dat er geen vrijstelling voor verzegeling was verleend. Deze constateringen hebben niet geleid tot vaststellingen van onregelmatigheden met betrekking tot de landbouwproducten. Verder is tijdens de risicoanalyse geconstateerd, dat Nederland diverse containerscan-controles heeft aangemerkt als substitutiecontroles. Ondanks een uitgebreide uitleg van deze aanpak is de Europese Commissie hiermee niet akkoord gegaan en zijn er enkele forse claims neergelegd bij de Nederlandse Staat. Hoewel er dus geen onregelmatigheden met betrekking tot goederen zijn geconstateerd wordt hier toch een risico gezien, maar dan van een hele andere orde. Het betreft hier namelijk de juiste toepassing en interpretaties van procedures. Feitelijk heeft dit dus niets te maken met onregelmatigheden met betrekking tot de landbouwgoederen zelf, maar met de controleaanpak. In relatie tot de minimale bevindingen van de afgelopen jaren aangaande substitutiecontroles, worden de door de Europese Commissie van Nederland teruggevorderde bedragen dan ook als zeer onterecht gezien. Na verwerking van alle gegevens in de gehanteerde wegingsmatrix zijn door de Risicokennisgroep Landbouw Douane de controlepercentages per productsector vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met het feit dat een landelijk controlepercentage van 5% moet worden gehaald. Bij deze afweging werd onder andere het volgende geconstateerd: Uit de risicoanalyse bleek dat de productsector zuivel als een sector met een lage risicowaardering werd gezien, zodat aan deze sector een minimaal controlepercentage van 2% zou kunnen worden gegeven. Echter, vanwege het relatief grote aantal uitvoeraangiften van zuivelproducten vergeleken met de andere productsectoren, moet minimaal een controlepercentage van 5% aan de sector zuivel worden gekoppeld, zodat het landelijk controlepercentage van 5 % behaald kan worden. Als het percentage voor de zuivelsector op 2% zou worden gezet, zou het controlepercentage voor de overige sectoren naar zo’n 30 tot 40 % moeten, terwijl dit ten opzichte 20
van de bevonden onregelmatigheden en risico’s binnen deze overige sectoren buiten alle proporties zou zijn. Om dit te voorkomen is besloten om het controlepercentage voor de sector zuivel op 5% te zetten, terwijl de risicowaardering voor deze sector minimaal is. Dit wil dus zeggen dat er controles moeten worden uitgevoerd binnen deze sector, waarbij er een lage kans is op vaststelling van onregelmatigheden! Verder zijn er binnen de sector rundvlees de afgelopen drie jaar geen onregelmatigheden bevonden en wordt de sector gewaardeerd als een laag risicosector. Om mogelijk toch risico’s te kunnen detecteren kan volgens de risicoanalyse worden besloten om incidenteel een steekproef te nemen. Echter, Verordening (EG) nr. 1276/2008 schrijft een minimaal controlepercentage voor van 2% van alle uitvoeraangiften rundvlees. Er dienen ook in de rundvleessector dus controles te worden uitgevoerd, waarbij een lage kans is op onregelmatigheden. Als alternatief zouden beter enkele steekproeven kunnen worden genomen. Deze voorbeelden tonen goed aan, dat de verplichte minimale controlepercentages op gespannen voet staan met de resultaten van de uitgevoerde risico-analyse GLB. 4.6.1 Vergelijking criteria Vo (EG) 1276/2008 met AEO criteria Als onderdeel van de risico-analyse GLB is een vergelijking gemaakt tussen de criteria genoemd in Verordening (EG) nr. 1276/2008 en de AEO criteria. In bijlage II van Verordening (EG) 1276/2008 wordt een overzicht gegeven van de criteria, die kunnen worden gebruikt voor de in artikel 11 bedoelde risicoanalyse. Het betreft de volgende 7 criteria, die van belang zijn voor de uitvoer van industriële landbouwproducten: 1. Criteria met betrekking tot de producten, zoals oorsprong, waarde, douanestatus. 2. Criteria met betrekking tot de handel, zoals frequentie, verlegging handelsverkeer. 3. Criteria met betrekking tot de restitutienomenclatuur, zoals restitutievoet, hoogste bedrag. 4. Criteria met betrekking tot de exporteur, zoals reputatie, financiële situatie, AEO-status. 5. Criteria met betrekking tot geconstateerde of veronderstelde onregelmatigheden. 6. Criteria met betrekking tot de gebruikte douaneregeling, douaneprocedures. 7. Criteria met betrekking tot de procedure voor toekenning van uitvoerrestituties. Deze criteria zijn bij de uitgevoerde risicoanalyse vergeleken met de criteria die gelden voor het verkrijgen van een AEO-status genoemd in het CDW.
21
Bij het AEO-afgifteproces worden de volgende criteria (artikel 5bis lid 2 CDW) beoordeeld: 1. Passende staat van dienst op het gebied van naleving van douanevereisten. 2. Een deugdelijke handelsadministratie, die passende douanecontroles mogelijk maakt. 3. Een bewijs van financiële solvabiliteit. 4. Passend veiligheidsnormen (indien van toepassing). Een verdere uitwerking van de voorwaarden en criteria kan worden gevonden in de artikelen 14 nonies, 14 decies, 14 undecies en 14 duodecies van het TCDW. Met name artikel 14 decies is hierbij van belang. Hierin staan de volgende eisen voor een deugdelijke handelsadministratie opgesomd: a. een administratie voeren, die in overeenstemming is met de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen van de lidstaat waar de administratie wordt gevoerd en welke administratieve douanecontrole vergemakkelijkt; b. de douaneautoriteit fysieke of elektronische toegang verlenen tot zijn douaneadministratie en vervoersadministratie; c. over een logistiek systeem beschikken, dat een onderscheid maakt tussen communautaire en niet-communautaire goederen; d. over een administratieve organisatie beschikken, die in overeenstemming is met de soort en omvang van de bedrijfsactiviteiten en geschikt is voor het beheer van de goederenstroom en over een systeem van interne controles beschikken waarmee onrechtmatige of frauduleuze transacties kunnen worden opgespoord; e. indien van toepassing, toereikende procedures toepassen voor het beheer van vergunningen die verband houden met handelspolitiek maatregelen of de handel in landbouwproducten; f. toereikende procedures toepassen voor het bewaren van bedrijfsbescheiden en bedrijfsinformatie en ter bescherming tegen informatieverlies; g. erop toezien, dat werknemers zich bewust zijn van de noodzaak de douaneautoriteiten in te lichten wanneer zich problemen voordoen in verband met de naleving van douanewetgeving en personen aanwijzen die in dat geval contact opnemen met de douaneautoriteiten; h. passende maatregelen hebben genomen ter voorkoming dat onbevoegden zijn computersysteem binnendringen en ter bescherming van zijn documentatie. Als men deze AEO-criteria vergelijkt met de criteria in Verordening (EG) 1276/08 valt op dat er een grote overlap is. Met name valt op dat er een groot belang wordt gehecht aan goede beheersmaatregelen, toepassing van juiste procedures en de aanwezigheid van grondige interne controlemaatregelen.
22
Het bedrijf heeft bij de AEO-aanvraagprocedure ook een interne risicoanalyse uitgevoerd op basis waarvan een self-assessment wordt ingediend bij de Douane, die deze zal beoordelen. In deze self-assessment wordt door de aanvrager een oordeel gegeven over het eigen handelen met betrekking tot diverse risico’s. Ook wordt aangegeven welke maatregelen zijn getroffen om de risico’s zo adequaat mogelijk af te dekken. Het in kaart brengen van de risico’s geeft tevens de mogelijkheid om de bedrijfstypische zaken goed te documenteren, een belangrijk aspect voor de verlening van het AEOcerificaat. Na vergelijking van de criteria wordt hierbij gesteld dat een houder van de AEOF-status (douanevereenvoudigingen en veiligheid) door middel van de administratie, bijbehorende interne procedures en controlemaatregelen voldoende waarborgen biedt om te voldoen aan de criteria 1, 4, 5, 6 en 7 zoals bedoeld in Bijlage II van Verordening (EG) 1276/2008. Verder zijn twee andere AEO-criteria, passende staat van dienst en financiële solvabiliteit nog van belang met betrekking tot criterium 4 en 5. Daarnaast bieden de veiligheidsnormen zoals bedoeld in artikel 14 duodecies aanvullende waarborgen door middel van de genomen maatregelen om manipulatie van de goederen te voorkomen. Daarom is ervoor gekozen om een verlaagd controlepercentage enkel toe te passen voor AEOstatushouders in het bezit van een AEO-certificaat – douanevereenvoudigingen/veiligheid (AEO-Full) zoals bedoeld in artikel 14 bis letter c TCDW. Naast deze vergelijking van de AEO-criteria met de criteria voor risicoanalyse is tevens alle informatie uit het risicovindingstraject beoordeeld; deze informatie geeft geen aanleiding tot bijstelling van de risicoanalyse inzake AEOF-statushouders. Op basis van de uitgevoerde risicoanalyse inclusief de vergelijking van de AEO-criteria met de criteria genoemd in Verordening (EG) 1276/08 bijlage II wordt geconcludeerd dat de categorie AEOF-statushouders in de laagste aandachtscategorie vallen. Verder is tijdens de risicoanalyse gebleken, dat de grootste zuivelexporteur in Nederland (+- 80% van het exportvolume zuivelproducten) in het bezit is van de AEOF-status en dus door de douane wordt beschouwd als een betrouwbare handelspartner. In paragraaf 4.6 was reeds geconstateerd dat de zuivelsector vanwege het hoge exportvolume onevenredig hoog gecontroleerd moest worden om de landelijke norm van 5% te kunnen halen. Hier komt dus nog eens bij dat de grootste exporteur in het bezit is van de AEO-status en dus in de laagste aandachtscategorie zou moeten vallen. Echter, om het landelijke percentage van 5% te kunnen halen, moeten deze controles worden uitgevoerd binnen de zuivelsector en ook nog voornamelijk bij een voor de douane betrouwbare handelspartner.
23
Dit voorbeeld toont nogmaals goed aan, dat de verplichte minimale controlepercentages op gespannen voet staan met de resultaten van de uitgevoerde risicoanalyse. Tevens is aangetoond dat er in Nederland controles moeten worden uitgevoerd, die niet zijn gebaseerd op de resultaten van de uitgevoerde risicoanalyse, maar puur gericht op het behalen van de door de Europese Commissie verplicht gestelde controlepercentages.
24
Hoofdstuk 5 Conclusie Op basis van de resultaten van de door de Douane uitgevoerde risicoanalyse met betrekking tot fysieke controles en substitutiecontroles inzake de uitvoer van landbouwgoederen is gebleken dat de mogelijke risico’s niet leiden tot grote financiële correcties of grote onregelmatigheden. Verder dient ook rekening te worden gehouden met het feit dat de restitutiebedragen in diverse sectoren verminderen en dat het financiële belang, een belangrijke risico-indicator, dus afneemt. De uitvoering van zowel de fysieke controles op uitvoeraangiften als substitutiecontroles zijn omgeven door specifieke procedures, die gedetailleerd dienen te worden gevolgd. De uitvoering van deze controles met bijbehorende administratieve verwerking vereisen een specifieke kennis, waarover niet iedere douanemedewerker beschikt, zodat er door de douane specifieke opleidingen verzorgd moeten worden om die kennis bij te brengen en op peil te houden. De tijd, die wordt besteed aan opleidingen dient te worden opgeteld bij de controle-inspanning; aangezien deze controles niet leiden tot grote correcties, lijkt het niet erg efficiënt om een dergelijk specifiek proces in stand te houden, dat veel capaciteitsinzet van douanepersoneel kost en feitelijk weinig oplevert. Naast deze constateringen wordt ook specifiek gewezen op de ontwikkelingen in de Communautaire douanewetgeving inzake het verlenen van faciliteiten aan Authorised Economic Operators (AEO), een groep marktdeelnemers, die wordt beschouwd als een lage risicocategorie en daarom minder wordt gecontroleerd. In Nederland is geconstateerd dat bij deze groep marktdeelnemers toch controles moeten worden uitgevoerd om de verplichte percentages, voorgeschreven in de EU landbouwwetgeving, te kunnen halen. Deze situatie is zeer onwenselijk en botst met de uitkomsten van een uitgevoerde risico-analyse. De selectie van fysieke controles en substitutiecontroles dient volledig te worden gebaseerd op een risico-analyse. De harde controlepercentages genoemd in Verordening (EG) nr. 1276/09 (5% landelijk en minimaal 2% per produktsector) staan in geen verhouding tot de bevonden onregelmatigheden. De huidige controle-inspanning van de Nederlandse Douane, die binnen gehele Europese Unie momenteel het hoogst is vanwege het hoge transportvolume kan op basis van de bovengenoemde constateringen als onevenredig en onrealistisch worden beschouwd.
25
Hoofdstuk 6 Aanbevelingen Naar aanleiding van bovengenoemde conclusie worden de volgende aanbevelingen gedaan: -
Aan het verantwoordelijke Directorate General for Agriculture and rural development (DG AGRI) te Brussel dient door een team van Nederlandse specialisten van het Ministerie van LNV en de Douane op gedetailleerde wijze te worden aangetoond dat de verplichte controlepercentages, genoemd in Verordening (EG) 1276/2008, in Nederland leiden tot een onevenredig hoge controle-inspanning van de Nederlandse Douane in relatie tot de financiële opbrengst. DG AGRI dient te worden overtuigd van het feit dat de huidige harde controlepercentages dienen te worden gewijzigd in een systematiek waarbij wordt toegestaan dat gebruik wordt gemaakt van een uniforme risicoanalysemethodiek, waarbij geen vaste controlepercentages zijn voorgeschreven in de wetgeving. Zo kan op adequate wijze worden ingespeeld op specifieke factoren, zoals transportvolume, die per lidstaat aanzienlijk verschillen.
-
Verder dient aan DG AGRI te worden aangetoond dat de harde controlepercentages in Nederland leiden tot onnodige controleinspanningen bij Authorised Economic Operators (AEO), die op basis van de Communautaire Douanewetgeving (CDW) als compliant en betrouwbaar worden beschouwd en volgens de douanewetgeving (CDW) gefaciliteerd worden door onder andere minder fysieke douanecontroles uit te voeren. Het is aan te bevelen om deze (wetgevings)aspecten af te stemmen met het verantwoordelijke Directoraat Generaal voor de Communautaire Douanewetgeving, DG TAXUD en gezamenlijk tot een aanpak te komen, die voor alle betrokken partijen bevredigend is.
26
Literatuurlijst Grondbeginselen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (2000) Auteurs: D. Fiers, H. Hoeks, J. Smits, R. Windels Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (1-11-2008) Leerboek E/F-opleiding Douane Verordening (EG) nr. 1276/2008 van de Commissie (17-12-2008) Inzake de controle aan de hand van fysieke controles bij de uitvoer van landbouwproducten waarvoor restituties of andere bedragen worden toegekend -
374247 Working Document DG AGRI-C.1 Summary of Member States Annual Reports on the year 2007 + 2008
Framework of Standards to secure and facilitate global trade (Juni 2005) World Customs Organisation AEO: de eerste stap naar een vernieuwde douane (2007) Auteurs: J. Bakker, drs. M.van der Graaf, J. Kamp, drs. J.P.G. Koedijk, Mr. G. Smit, E. Tulp, drs. K. Ullrich. Wat kan uw bedrijf ondernemen tegen terrorisme? (november 2006) Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) Verordening (EG) nr. 2913/92 Communautair Douanewetboek (CDW). Verordening (EG) nr. 2454/93 toepassingsbepalingen CDW (TCDW)
27
Afkortingen AEO AID CDW DG AGRI DG TAXUD ELGF EU GLB HACCP HPA ILP IMO ISO ISPS LNV PT PVE PZ TCDW WCO/WDO
Authorised Economic Operator Algemene Inspectie Dienst Communautair Douanewetboek Directorate General for Agriculture and rural development Directorate General for Taxation and Customs Union Europees Landbouw Garantie Fonds Europese Unie Gemeenschappelijk Landbouwbeleid Hazard Analysis Critical Control Points Hoofdproductschap Akkerbouw Industriële landbouwproducten International Maritime Organisation International Organisation for Standardization International Ship and Port facility Security Code Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Productschap Tuinbouw Productschap voor Vee, Vlees en Eieren Productschap voor Zuivel Toepassingsbepalingen Communautair Douanewetboek World Customs Organisation / Wereld Douane Organisatie
28