DE NEDERLANDSCHE BANK N.V.
ZBO-VERANTWOORDING 2007 Goedgekeurd door Raad van Commissarissen op 29 februari 2008
Amsterdam, 13 maart 2008
INHOUDSOPGAVE 1
INLEIDING.........................................................................................................................4 Leeswijzer............................................................................................................................5 2 TOEZICHT .........................................................................................................................6 2.1 Inleiding ..............................................................................................................6 2.1.1 2007: een bewogen jaar .......................................................................................6 2.1.2 Verschuivingen in toezichtaanpak.........................................................................7 2.1.3 Resultaten toezicht................................................................................................8 2.2 Bankwezen........................................................................................................10 2.2.1 Marktturbulentie ................................................................................................10 2.2.2 Financiële resultaten ..........................................................................................11 2.2.3 Overname ABN AMRO.......................................................................................12 2.2.4 Implementatie Bazel II ........................................................................................14 2.2.5 Van der Hoop bankiers NV .................................................................................15 2.3 Verzekeringsmaatschappijen .............................................................................16 2.3.1 Levensverzekeraars ............................................................................................16 2.3.2 Schadeverzekeraars............................................................................................17 2.3.3 Zorgverzekeraars................................................................................................18 2.3.4 Solvency II ..........................................................................................................18 2.3.5 Modernisering rapportagekader .........................................................................19 2.3.6 Pensioenverzekeraars.........................................................................................19 2.3.7 Corporate governance en risicobeheer bij financiële conglomeraten ..................20 2.4 Pensioenfondsen................................................................................................20 2.4.1 Financiële positie en indexatie ...........................................................................21 2.4.2 Indexatielabel en continuïteitsanalyse ................................................................23 2.4.3 Samenwerking en fusies......................................................................................24 2.4.4 Europese markt pensioenuitvoerders ..................................................................24 2.4.5 Pensioenfondsbestuur.........................................................................................25 2.4.6 Taakafbakening en marktordening pensioenfondsen ...........................................25 2.5 Overige instellingen...........................................................................................26 2.5.1 Trust- en geldtransactiekantoren ........................................................................26 2.5.2 Beleggingsondernemingen en beleggingsinstellingen..........................................27 2.6 Sectoroverschrijdend toezicht ............................................................................27 2.7 Markttoetreding .................................................................................................28 2.7.1 Inschrijvingen in de registers..............................................................................28 2.7.2 Verklaring van geen bezwaar .............................................................................29 2.7.3 Toetsing beleidsbepalers ....................................................................................30 2.8 Handhaving en interventie .................................................................................31 2.8.1 Formele maatregelen bij onder toezicht staande instellingen..............................31 2.8.2 Handhaving ten aanzien van illegale instellingen ...............................................32 2.8.3 Meldingen op grond van de Sanctiewet...............................................................33 2.8.4 Bezwaar- en beroepsprocedures .........................................................................33 2.9 Ontwikkelingen in wet- en regelgeving en toezichtmethodiek............................35 2.10 Internationaal toezichthoudersoverleg.................................................................36 2.11 Kosten en financiering........................................................................................38 2.11.1 Toezichtkosten ....................................................................................................38 2.11.2 Financiering toezichtkosten ................................................................................42 2
3
EXPORTKREDIET- EN INVESTERINGSVERZEKERING ............................................44 3.1 Resultaten...........................................................................................................44 De afgesproken tijdlijnen en doorlooptijden voor acceptatie, schade & incasso zijn gerealiseerd ...........................................................................................................................44 3.2 Inspanningen ......................................................................................................45 3.3 Kosten................................................................................................................45 ACCOUNTANTSVERKLARING ............................................................................................46 BIJLAGE 1 BEDRIJFSVOERING ........................................................................................48 BIJLAGE 2 GRONDSLAGEN KOSTENTOEREKENING...................................................49 Gehanteerde sleutels ..............................................................................................................49 Heffingsystematiek ................................................................................................................50 BIJLAGE 3 KOSTEN TOEZICHTACTIVITEITEN .............................................................52
3
1
INLEIDING
DNB houdt als zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) prudentieel toezicht op financiële instellingen en adviseert de Minister van Financiën over de exportkrediet- en investeringsverzekering (EKV). De verantwoording 2007 over de ZBO-taken van DNB omvat de bereikte resultaten en de daarvoor gemaakte kosten.
Een ingrijpende gebeurtenis voor DNB in 2007 was het overlijden van Dirk Witteveen. Dirk heeft veel betekend voor de financiële wereld, de laatste jaren als directielid van DNB. Hij heeft zowel nationaal als internationaal een belangrijke bijdrage geleverd aan een stabiele en integere financiële sector en aan de ontwikkeling van het toezicht op financiële instellingen.
Als prudentieel toezichthouder ziet DNB erop toe dat financiële instellingen voldoende vermogen hebben om aan hun verplichtingen te voldoen en dat hun bedrijfsvoering solide en integer is. Hoofddoel van het toezicht is een stabiele en integere financiële sector die op een groot vertrouwen van het publiek mag én kan rekenen. Voor het toezicht stond 2007 in het teken van de overname van ABN AMRO en de turbulentie op de financiële markten. Nieuwe en complexe financiële producten, technieken en modellen brengen nieuwe financiële risico’s met zich mee. De uitdaging voor marktpartijen en toezichthouders is de risico’s te beperken zonder de financiële innovatie in de kiem te smoren. Het toezicht(systeem) in Nederland staat goed op de kaart. Het IMF concludeert dat het financiële toezicht in Nederland tot de ‘international best practice’ behoort. De verschuiving naar een meer risicogeoriënteerde toezichtaanpak en nieuwe wet- en regelgeving, zoals de Wet op het financieel toezicht, de Pensioenwet, Bazel II en (het in voorbereiding zijnde) Solvency II, dragen hieraan bij. In het verslagjaar zijn de risicoprofielen van de onder toezicht staande instellingen geactualiseerd. In 2007 is gestart met het uitvoeren van kwaliteitreviews, waarmee de kwaliteit van de risicoprofielen verder verbetert. DNB heeft in 2007 meegewerkt aan de oprichting van het Holland Financial Centre. Dit centrum zet zich in voor een sterke, open en internationaal concurrerende financiële sector in Nederland.
De kosten en financiering van het toezicht zijn weergegeven in onderstaande tabel.
4
Kosten en financiering toezicht EUR miljoen Realisatie 2007
Begroting 2007
Verschil
Realisatie 2006
Realisatie 2005
Banken1 Pensioenfondsen Verzekeraars2 Overige instellingen WID MOT Sanctiewet
45,21 21,38 25,16 9,79 0,72
38,01 21,96 26,76 9,42 0,63
7,20 -0,58 -1,60 0,37 0,09
35,82 20,19 24,94 8,80 0,65
37,01 20,20 22,16 7,88 0,66
Totaal toezichtkosten
102,26
96,78
5,48
90,39
87,91
84,94 657
80,89 667
4,05 -10
75,59 616
65,21 580
Bijdrage instellingen Gemiddeld aantal fte´s3 1
Banken inclusief Electronische geldinstellingen en overige kredietinstellingen (niet-banken). Inclusief kosten zorgverzekeraars ad EUR 4,8 miljoen (begroot EUR 6,9 miljoen) en kosten materieel toezicht ad EUR 0,33 miljoen. 3 Direct personeel plus toegerekende ondersteuning. 2
De totale toezichtkosten in 2007 waren EUR 5,5 miljoen hoger dan begroot. Deze overschrijding hangt samen met de toezichtspecifieke werkzaamheden voor de overname van ABN AMRO (zie paragraaf 2.11 voor een verdere toelichting).
De afgelopen 85 jaar heeft DNB een bijdrage geleverd aan het Nederlandse beleid op het gebied van de exportkrediet- en investeringsverzekeringsfaciliteiten (Ekv) van de Staat. In mei 2007 besloot het ministerie van Financiën de organisatie rondom de Ekv te stroomlijnen. In de nieuwe opzet zal DNB geen rol meer vervullen. DNB is gestart met de overdracht van deze taak aan Financiën en zal deze voor eind juni 2008 afronden. De kosten voor de EKV-taak in 2007 bedroegen EUR 2,5 miljoen (begroot EUR 2,6 miljoen).
Leeswijzer Deze verantwoording begint met de toezichttaak (hoofdstuk 2) en vervolgt met de taak van DNB als risk manager voor EKV (hoofdstuk 3). Daarna volgt de accountantsverklaring. Bijlage 1 geeft een toelichting op de bedrijfsvoering van DNB, bijlage 2 biedt een beschrijving van de gehanteerde grondslagen voor de kostentoerekening en de heffingsystematiek en bijlage 3 omvat een overzicht van de kosten van toezichtactiviteiten.
Een toelichting
van
de
governance,
risicobeheersing,
doelmatigheid
en
rechtmatigheid van DNB in 2007 is opgenomen in paragraaf 8.3 van het Jaarverslag 2007 van DNB.
5
2
TOEZICHT
2.1
Inleiding
2.1.1 2007: een bewogen jaar 2007 was een bewogen jaar voor de financiële wereld en het toezicht daarop. Nationaal en mondiaal. In Nederland stond dit jaar vooral in het teken van de overname van ABN AMRO. De strijd tussen twee overnamepartijen, Barclays en een speciaal hiervoor bijeengebracht consortium bestaande uit Fortis, Royal Bank of Scotland en Banco Santander, bracht dagelijks nieuws. Binnen de daarvoor gestelde termijnen adviseerde DNB over verklaringen van geen bezwaar (vvgb) voor beide partijen. DNB kwam uiteindelijk tot positieve adviezen na een toetsing van de bedrijfsvoering en de zeggenschapsstructuur. Daarbij werd gelet op de belangen van de rekeninghouders, de soliditeit van de bank en de stabiliteit van het financiële stelsel. Begin oktober kozen de aandeelhouders massaal voor het bod van het consortium. Dat leidt tot de opsplitsing van de grootste Nederlandse bank. In lijn met de voorwaarden die gesteld zijn in de vvgb aan het consortium, houdt DNB intensief toezicht op de vervolgstappen in het splitsingsproces. De problemen op de Amerikaanse subprime hypotheekmarkt begonnen in de zomer van 2007 ook buiten de VS door te sijpelen. Dat bracht turbulentie op de financiële markten teweeg. Vanwege deze turbulentie heeft DNB haar liquiditeitstoezicht aangescherpt en de financiële instellingen extra laten rapporteren over hun belangen in hypotheekpakketten en daaraan gerelateerde beleggingsproducten. De Nederlandse banken zijn geraakt door de marktturbulentie, al bleven de buffers ruim voldoende. Voor de verzekeraars en pensioenfondsen lijken de risico’s beperkt, mede omdat de uitzettingen op de Amerikaanse hypotheekmarkt klein waren. De beleggingsresultaten zijn in het verslagjaar echter wel negatief beïnvloed door de koersdalingen op de aandelenmarkten. De marktturbulentie reflecteert een ontwikkeling die al langer gaande is in de financiële markten: de toenemende complexiteit van nieuwe financiële producten. Hierdoor zijn de risico’s verbonden aan deze producten steeds moeilijker te doorgronden. Als toezichthouder staat DNB voor de uitdaging ervoor te zorgen dat financiële instellingen de risico’s goed inschatten en beheersen, zonder de financiële innovatie onnodig te belemmeren.
In 2007 is het Holland Financial Centre (HFC) opgericht. DNB steunt dit initiatief door actieve deelname. Het HFC is een organisatie die wil bijdragen aan het in stand houden van een sterke, open en internationaal concurrerende financiële sector in Nederland. Goede wet- en regelgeving helpt daarbij. De nieuwe Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Pensioenwet (Pw) komen het toezicht ten goede. Het IMF toonde zich tevreden met het toezicht(systeem) in Nederland. In zijn ‘Artikel 4 consultatie’ van 2007 concludeerde het Fonds dat het financiële toezicht in Nederland tot de ‘international best practice’
6
behoort. Uit een studie van het Ministerie van Financiën bleek dat de kosten van het Nederlandse toezicht zich ten opzichte van andere Europese lidstaten in de middenmoot bevinden.
2.1.2 Verschuivingen in toezichtaanpak DNB heeft gekozen voor meer risico-oriëntatie, meer aandacht voor integriteit en meer openheid in haar toezicht. De risico-oriëntatie is versterkt door meer aandacht te geven aan sectorbrede, thematische risico’s. Een special opgericht Risico-overleg inventariseert en analyseert periodiek de overkoepelende risico’s. Op basis van deze analyses geeft DNB prioriteit aan bepaalde risico’s en komt tot een meer risicogeoriënteerde sturing aan het toezicht op individuele instellingen. Tevens heeft dit geleid tot de volgende vijf overkoepelende thema’s waar DNB extra aandacht zal besteden: implementatie nieuwe weten regelgeving (zoals Bazel II, Solvency II en continuïteitsanalyse), herschikkingen in de financiële sector (opsplitsing ABN AMRO, liquidaties en fusies in de pensioensector), integriteit (cybercrime, vastgoedbeleggingen),
complexe
structuren
en
producten,
en
governance
(kwaliteit
managementinformatie, Pension Fund Governance). Het integriteittoezicht heeft meer gewicht gekregen in het prudentiële toezicht. De inzet van DNB is een integer financieel systeem, dat geen criminele of terroristische activiteiten faciliteert, en het voorkomen van integriteitschendingen, die nadelig kunnen zijn voor crediteuren en via reputatie-effecten de soliditeit van instellingen raken. In het verslagjaar heeft DNB sectoroverschrijdend onderzoek gedaan naar onder meer de integriteitrisico’s die voortvloeien uit investeringen in onroerend goed (zie paragraaf 2.6.2). Dit nog lopende onderzoek doet DNB samen met haar partners van het Financieel Expertisecentrum (FEC). Tevens heeft DNB risicomatrices opgesteld die per financiële activiteit of financieel product een overzicht van de integriteitrisico’s geven die daaraan zijn verbonden. Dit maakt een geïntegreerde en efficiënte toezichtaanpak mogelijk. Ter versterking van het integriteittoezicht gaat DNB self-assessments gebruiken. Instellingen moeten daarvoor een vragenlijst invullen. De resultaten bieden aan de instelling en de toezichthouder een eerste indruk van de beheersing van de integriteitrisico’s en de naleving van de regels door de onderneming. In 2008 gaat een geselecteerde groep verzekeraars voor het eerst een selfassessment doen. Tot slot heeft DNB zich ingezet voor meer openheid over de toezichtregelgeving, -strategie, -bevindingen en -prestaties. Transparantie draagt bij aan het toezicht en de verantwoording daarover. Meer inzicht in de daadwerkelijke toepassing van de toezichtregelgeving in de praktijk helpt de onder toezicht staande financiële instellingen om de toezichtregelgeving adequaat na te leven. In 2007 heeft DNB op haar website het informatieloket ‘Open Boek Toezicht’ gelanceerd (zie www.dnb.nl onder ‘Toezicht’, ‘Open Boek Toezicht’). Dit loket biedt informatie over de wet- en regelgeving, met praktijkgerichte toelichtingen. Op basis van de gebruikservaringen zal DNB de inzet van ‘Open Boek Toezicht’ in 2008 intensiveren. Sinds 2007 geeft DNB tevens informatie aan de instellingen over hun risicoprofielen zoals zij die met behulp van haar eigen risicoanalyse methode FIRM heeft vastgesteld en bespreekt zij deze met 7
bestuurders
van
de
betreffende
instellingen.
Op
de
jaarlijkse
pensioenmiddag
werden
pensioenfondsbestuurders bijgepraat over de meest recente ontwikkelingen op pensioen(toezicht)gebied. Voor een breder publiek organiseerde DNB in 2007 een symposium over complexe financiële producten.
2.1.3 Resultaten toezicht Drie hoofddoelstellingen van het toezicht zijn: een goede uitvoering van het toezicht, goed voorbereid zijn op externe ontwikkelingen en een verdere professionalisering van het toezicht. De realisatie op de onderliggende doelen met bijpassende indicatoren en streefwaarden geven inzicht in de resultaten voor 2007. De meeste doelen zijn gerealiseerd, zoals het bijhouden van een actueel en getrouw risicobeeld, uitvoeren van effectieve en tijdige interventies, intensivering van het integriteittoezicht, invoering van Quality Assurance, verbetering van de kwaliteit van het beleidsproces en versterking van de samenwerking met de AFM (zie tabel 2.1). Bij het doel van een actueel risicoprofiel van alle instellingen in FIRM moet worden opgemerkt dat de capaciteit voor het reguliere bankentoezicht onder druk stond vanwege de turbulentie op de financiële markten en de overname van ABN AMRO. Twee onderliggende doelstellingen zijn niet (geheel) gehaald. In de eerste plaats is het onderzoek naar de implicaties van de overgang van een regel- naar een meer principegebaseerd toezichtraamwerk niet uitgevoerd. In de praktijk bleek het zinvoller voor DNB en de instellingen om dit onderwerp op te pakken via workshops. Daarnaast wordt in het beleidsproces expliciet aandacht besteed aan de implicaties van meer principegebaseerd toezicht. Ten slotte is de aangekondigde externe evaluatie van het DNB-toezicht voor 2007 verschoven naar 2008. Dit gaf de ruimte om de lessen van de evaluaties naar onder meer het toezicht op Van der Hoop te implementeren.
8
Tabel 2.1 – Resultaten DNB toezicht 2007 Doelstelling
Streefwaarde
Hoofddoelstelling 1: goede uitvoering van het toezicht Actueel en getrouw beeld van Actueel risicobeeld is voor 100% van ondernemingen voor risicogestuurd de ondernemingen ingevoerd in FIRM, toezicht rekening houdend met cross-sectorale toezichtactiviteiten Beoordeling FTK-implementatie bij de 75 grootste pensioenfondsen en de fondsen met een dekkings- of reservetekort Effectieve en tijdige interventies Adequate en zorgvuldige bescherming van belangen van stakeholders
Intensivering integriteittoezicht en voorbereiden toezicht governance
Ontwikkelen van een integriteitscan en een systeem van self assessments Het volgen van de invoering van Pension Fund Governance (PFG)
Hoofddoelstelling 2: goed voorbereid zijn op externe ontwikkelingen Invoering Wft, Pw en toezicht Soepele implementatie van Wft, Pw herverzekeraars en herverzekeringstoezicht bij DNB en ondernemingen Overgang van regel- naar principeUitvoeren onderzoek naar de gebaseerd toezicht consequenties van de overgang van regel- naar principegebaseerd toezicht
Resultaat Gerealiseerd, maar voor toezicht op banken onder druk door externe ontwikkelingen Gerealiseerd
Geen majeure incidenten; in aanvulling op regulier toezicht 167 keer via formele maatregel ingegrepen, waarvan 18 keer bij illegale instelling Gerealiseerd Invoering van PFG door pensioenfondsen gepeild: resultaten op 13 september gepresenteerd Gerealiseerd. Vanwege vertraging in wetgeving start het herverzekeringstoezicht in 2008. Onderzoek is niet uitgevoerd. Onderwerp wordt in toezichtpraktijk via workshops opgepakt. Verder wordt in het beleidsproces expliciet aandacht besteed aan de implicaties van principegebaseerd toezicht.
Hoofddoelstelling 3: verdere professionalisering van het toezicht (kwaliteitszorg) Invoering Quality Assurance (QA) Plan van aanpak ontwikkeld en Gerealiseerd ingevoerd. Verbeteren toezicht via externe evaluatie
Voorbereidingen getroffen voor externe evaluatie in 2007 / 2008
Pilot externe evaluatie uitgesteld tot 2008
Verbeteren kwaliteit beleidsproces
Toevoegen beschrijving van het gevolgde proces aan meer dan 95% van de beleidsnota´s
Gerealiseerd
Samenwerking met AFM versterken
Taakverdeling DNB en AFM vastleggen in convenant
Herzien convenant in juli 2007 gerealiseerd; uitgebreid naar toezicht op pensioenfondsen
9
2.2
Bankwezen
2.2.1 Marktturbulentie Afgezien van de overname van ABN AMRO ging de meeste toezichtaandacht uit naar de gevolgen van de turbulentie op de financiële markten voor het bankwezen (zie hoofdstuk 7 van het Jaarverslag 2007 van DNB). Vanaf medio 2007 werden banken terughoudend om geld aan elkaar uit te lenen vanwege onduidelijkheid over de omvang van verliezen bij andere banken. Dit zorgde voor liquiditeitskrapte bij een deel van de banken. Wereldwijd grepen centrale banken in door de markt van liquiditeit te voorzien. Banken werden ook geraakt via hun uitstaande kredietlijnen aan ‘Special Purpose Vehicles’ (SPV’s). Het afnemende vertrouwen in schuldpapier met als onderpand gesecuritiseerde hypotheken leidde ertoe dat deze SPV’s moeilijk aan financiering kwamen. Sommige moesten daardoor een beroep doen op de door banken afgegeven kredietlijnen. Als gevolg hiervan kwamen in Duitsland enkele banken in de problemen. Het faillissement van Landesbank Sachsen kon ternauwernood door een overname door Landesbank Baden-Württemberg worden voorkomen. Bij de IKB bank kon een faillissement worden afgewend door de steun van de Duitse overheidsbank Kreditanstalt für Wiederaufbau. De impact van de marktturbulentie op de soliditeit van de Nederlandse banken lijkt vooralsnog beperkt. De meeste Nederlandse banken melden slechts kleine uitzettingen in subprime gerelateerd papier. Het merendeel van dit papier heeft bovendien een gezonde kredietscore. DNB houdt hier de vinger nauw aan de pols door de systeembanken en andere banken met een hoog risicoprofiel wekelijks te laten rapporteren over hun liquiditeitsbehoefte en buffers. Ook onderzoekt DNB de waardering van gestructureerde producten door banken. Wereldwijd hebben diverse internationale overlegorganen, waaronder het Bazels Comité voor Bankentoezichthouders en het Financial Stability Forum, actie ondernomen. Door frequente informatieuitwisseling en afstemming van beleid, beogen zij concrete prudentiële risico’s te verminderen. Daarnaast worden de precieze oorzaken van de onrust op de financiële markten onderzocht om tot beleidslessen te komen. Belangrijke thema’s hierbij zijn: transparantie over risico’s, marktwaardering (van gestructureerde producten) in geval van niet functionerende markten, liquiditeitstoezicht, stresstesten en de rol van kredietbeoordelaars (zie hoofdstuk 7 van het Jaarverslag 2007 van DNB). In Nederland is geen reden tot zorg voor de voltrekking van een Amerikaans scenario, aangezien er geen Nederlandse variant van de Amerikaanse subprime hypotheekmarkt bestaat. Weliswaar verstrekt een aantal aanbieders in Nederland hypotheken aan minder kredietwaardige huishoudens, maar dat vormt minder dan één procent van de markt. Daarnaast heeft minder dan één procent van de uitstaande hypotheken een rentevaste periode van korter dan vijf jaar. Dit maakt Nederlandse huishoudens op korte termijn ongevoelig voor renteschommelingen. Om betalingsproblemen bij huishoudens te voorkomen is per 1 januari 2007 bovendien de vernieuwde Gedragscode Hypothecaire Financiers van kracht. Deze code beperkt de woonlasten tot circa 30% van het bruto inkomen. Dit komt bij een modaal inkomen en een rentestand van 5,5% neer op een maximale hypotheeksom van ongeveer 4,5 keer het bruto jaarinkomen. 10
Signalen uit de markt en onderzoek van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) wijzen er echter op dat de naleving van de gedragscode voor verbetering vatbaar is. De Amerikaanse problemen onderstrepen het belang van een goede naleving.
2.2.2 Financiële resultaten De marktturbulentie heeft ook de Nederlandse banken in de tweede helft van 2007 geraakt. De buffers zijn afdoende, maar de winstgevendheid is onder druk gekomen. Op hun uitzettingen in subprime gerelateerd papier hebben Nederlandse banken beperkte verliezen moeten nemen. Daarnaast zijn de netto rentebaten, provisiebaten en resultaten uit financiële transacties ten opzichte van 2006 licht gedaald door hogere financieringskosten, afnemende securitisatie-activiteiten en dalende beurskoersen (zie tabel 2.2). Deze daling is deels toe te schrijven aan de verkoop van LaSalle, de Amerikaanse dochterbank van ABN AMRO, waardoor inkomsten wegvallen. Deze verkoop heeft wel geresulteerd in een forse stijging van het netto bedrijfsresultaat van het bankwezen met 37% tot EUR 19,6 miljard. Zonder deze incidentele verkoop is het netto bedrijfsresultaat met circa 13% gedaald naar EUR 12,4 miljard, maar zijn de kapitaalbuffers niettemin ook ruim voldoende gebleven, mede door de gunstige economische omstandigheden van de afgelopen jaren. De verkoop verklaart grotendeels ook de stijging van de BISratio, het toetsingsvermogen ten opzichte van de risicogewogen activa, met 0,5 procentpunt naar 12,1% in 2007. De marktturbulentie lijkt in het verslagjaar geen substantiële impact te hebben op de binnenlandse kredietverstrekking van Nederlandse banken. De hypothecaire kredietgroei is in 2007 gestegen met 0,9 procentpunt naar 10,6%. De overige groei van de kredieten aan de private sector, waaronder zakelijke kredietverlening, is gestegen van 10,8% tot 11,9% eind 2007. Dit hangt deels samen met de aanhoudende gunstige economische groei. Daarnaast zijn de rentes op uitstaande en nieuwe hypotheken en zakelijke kredieten niet sterk gestegen onder invloed van de marktturbulentie. Wel hebben meer banken in 2007 hun kredietvoorwaarden voor hypotheken en zakelijke kredietverlening aangescherpt. Dit kan in de eerste helft van 2008 de kredietgroei temperen.
11
Tabel 2.2 - Resultaten Nederlands Bankwezen 1 EUR
miljard 2004
2005
2006
2007
Totaal baten - Netto rentebaten - Netto provisiebaten - Opbrengst uit effecten en deelnemingen - Resultaat uit financiële transacties - Overige baten
50,0 29,1 11,2 2,6 3,8 3,3
55,3 29,9 11,3 1,7 5,7 6,6
61,7 31,4 13,3 1,5 6,9 8,6
57,3 29,9 12,4 2,3 4,6 8,0
Totaal lasten - Bedrijfslasten - Voorzieningen 2 Bedrijfsresultaat na belastingen
35,5 33,5 1,9 11,0
38,4 36,9 1,5 13,4
44,7 42,1 2,6 14,3
44,0 41,0 3,0 12,4 3
BIS-ratio (in %) 12,1% 12,4% 11,6% 12,1% Tier1-ratio (in %) 9,8% 10,1% 9,3% 11,6% 1 Door afronding op één decimaal tellen de cijfers in sommige gevallen niet op. 2. Som van de waardeveranderingen van vorderingen en waardeveranderingen van financiële vaste activa. 3 Dit resultaat is exclusief de opbrengsten van EUR 7,2 miljard van de verkoop van LaSalle.
2.2.3 Overname ABN AMRO Het toezicht op de bancaire sector stond in 2007 voor een groot deel in het teken van de overname van Nederlands grootste bank ABN AMRO. Twee partijen deden een poging tot overname: de Britse Barclays Bank en een speciaal hiervoor bijeengebracht consortium bestaande uit het Belgisch-Nederlandse Fortis, de Britse Royal Bank of Scotland en de Spaanse Banco Santander. Voor een overname van een van de vijf grootste banken is op basis van de Wet op het financieel toezicht (Wft) een verklaring van geen bezwaar (vvgb) van de Minister van Financiën vereist. Daarbij beslist de minister na advies van DNB. Een vvgb kan worden geweigerd indien een overname zou leiden tot
een zodanig ondoorzichtige
zeggenschapsstructuur dat deze een belemmering voor het toezicht vormt, tot strijdigheid met solvabiliteitsvereisten, tot het in gevaar brengen van een gezonde en prudente bedrijfsuitoefening of tot een ongewenste ontwikkeling van de financiële sector. DNB adviseerde de minister om beide bieders een vvgb te verlenen met daarbij een aantal risicobeperkende voorschriften en beperkingen. Hierbij heeft DNB intensieve contacten onderhouden met de betrokken banken, buitenlandse toezichthouders, AFM en het Ministerie van Financiën. Conform DNB’s advies heeft de minister vvgb’s verleend aan Barclays (13 augustus 2007) en het consortium (17 september 2007). De voorschriften en beperkingen gekoppeld aan de vvgb’s komen mede voort uit de situatie dat het advies werd gegeven ten tijde van grote onzekerheden op de financiële markten. Het niet goed functioneren van de geldmarkt als gevolg van de marktturbulentie zou negatieve gevolgen kunnen hebben voor direct of indirect betrokken banken. (Zie www.dnb.nl onder ‘Nieuws en publicaties’, ‘Persberichten’ voor de tekst van de vvgb’s en de voorwaarden.) 12
Met de keuze van de aandeelhouders van ABN AMRO voor het bod van het consortium was de grootste bancaire overname in de geschiedenis een feit. Het consortium is bezig ABN AMRO op te splitsen en de verschillende bedrijfsonderdelen onderling te verdelen. Banco Santander wordt eigenaar van de Braziliaanse dochterbank Banco Real en is van plan om de Italiaanse dochterbank Antonveneta door te verkopen. Royal Bank of Scotland verkrijgt de zakenbank van ABN AMRO en de grote zakelijke klanten. Fortis neemt de overige Nederlandse activiteiten over, alsmede de bedrijfsonderdelen Asset Management en Private Clients. Gegeven de concentratie op de Nederlandse markt heeft de Europese Commissie uit het oogpunt van mededinging hierbij de voorwaarde gesteld, dat Fortis 10% van ABN AMRO Nederland moet afstoten. Gedurende het gehele opsplitsingproces blijft DNB de consoliderende toezichthouder van ABN AMRO. DNB heeft samen met de Engelse, Belgische en Spaanse bankentoezichthouders een ‘college van toezichthouders’ opgericht. Dit is in de geest van de richtlijnen over grensoverschrijdende samenwerking tussen toezichthouders, zoals die zijn opgesteld door het Committee of European Banking Supervisors (CEBS). Onder voorzitterschap van DNB komt dit college periodiek bijeen voor de onderlinge coördinatie van het toezicht op het opsplitsingproces van ABN AMRO. De fase van opsplitsing is eind 2007 in gang gezet. Dit zal de komende jaren nog veel aandacht vragen van DNB en de andere betrokken buitenlandse toezichthouders. Voor iedere voorgenomen afsplitsing van ABN AMRO dient een nieuwe vvgb-procedure te worden doorlopen of anderszins toestemming van DNB te worden verkregen. Dit is vastgelegd in de vvgb aan het consortium van 17 september 2007. De overname brengt een flinke verschuiving op de Nederlandse bankenmarkt met zich mee. Door de toename van de concentratie en de afname van de geografische diversificatievoordelen in het Nederlandse bankwezen zijn de risico’s voor de financiële stabiliteit toegenomen. Dit versterkt het belang van intensief toezicht op Fortis voor Nederland. DNB is in overleg met de Belgische bankentoezichthouder, de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA), over de vormgeving van het toezicht op Fortis nádat de opsplitsing van ABN AMRO zal zijn afgerond.
In 2007 vond nog een overname in de Nederlandse bankensector plaats. BinckBank NV bereikte overeenstemming met de Rabobank over de overname van Alex Beleggersbank. BinckBank en Alex Beleggersbank zijn beide internetbanken die zich vooral richten op online beleggen in Nederland. Door de overname ontstaat de grootste onafhankelijke online beleggersbank van Nederland met meer dan 200.000 rekeningen. In Europees verband krijgt de nieuwe combinatie een plaats in de top vijf beleggingsbanken. Op basis van de winstgevendheid neemt BinckBank een gedeelde tweede plek in en op basis van het aantal klanten een vijfde positie. Daarnaast was de IJslandse Kaupting Bank voornemens NIBC Bank NV over te nemen. Begin 2008 zag Kaupthing echter af van de voorgenomen overname vanwege de onrust op de financiële markten.
13
2.2.4 Implementatie Bazel II De invoering van het kapitaalraamwerk Bazel II voor EU-banken per 1 januari 2008 is een belangrijke stap in de ontwikkeling naar meer risicogebaseerde toezichtmethoden. Sinds eind jaren negentig hebben toezichthouders aan de ontwikkeling van het nieuwe kapitaalraamwerk Bazel II gewerkt. In 2007 is door banken en beleggingsondernemingen de laatste hand gelegd aan de invoering hiervan. Het nieuwe raamwerk biedt duidelijk voordelen. Ten eerste zijn de risicoklassen voor de kapitaaleisen fijnmaziger opgesteld. Tegelijkertijd zorgt Bazel II ervoor dat financiële innovaties beter in het risicobeheer worden ingepast. Het nieuwe raamwerk stemt de vereiste kapitaalbuffer van een bank nauwkeuriger af op haar risicoprofiel en houdt tevens rekening met activiteiten van banken die niet op de balans staan. Dit maakt het voor banken minder aantrekkelijk om kredieten van hun balansen af te halen en vergroot tevens de transparantie over de activiteiten en uitzettingen. Onder de eerste pijler van het kapitaalraamwerk kunnen banken kiezen voor de standaardbenadering of de interne-modellenbenadering ter bepaling van de minimum kapitaaleisen voor het krediet-, operationeel en marktrisico.
Bij
de standaardbenadering maken
banken onder
meer
gebruik van
externe
kredietbeoordelingen door bijvoorbeeld Moody’s Investor Service en Standard & Poor’s. Bij de internemodellenbenadering maken banken gebruik van hun eigen risico-inschattingen. De toepassing van de interne-modellenbenadering is gebonden aan hoge normen voor het risicobeheer. Een bank heeft dan ook toestemming van de toezichthouder nodig om deze benadering te mogen gebruiken. In 2007 heeft DNB zeven aanvragen ontvangen en beoordeeld. Waar banken ook in andere landen actief zijn, heeft DNB overlegd met de gastlandtoezichthouders. De aanvragen zijn door DNB beoordeeld op het criterium of een bank haar organisatie, modellen en processen op het gebied van risicobeheer op een voldoende hoog niveau heeft ingericht. Eind 2007 heeft DNB onder voorwaarden toestemming verleend voor het gebruik van de interne modellen. Uit de beoordelingen is gebleken dat de modellering, onderbouwing van analyses en de kwaliteit van data extra aandacht vragen van de banken. Het Nederlandse bankwezen heeft in 2007 dan ook een aanzienlijke inspanning verricht om op tijd klaar te zijn. Om de banken te helpen heeft DNB op haar website (zie www.dnb.nl onder ‘Toezicht’, ‘Open Boek Toezicht’) een aantal beleidslijnen met praktische oplossingen gepubliceerd die ingaan op de periodieke validering en het implementatieproces van interne modellen. De tweede pijler omvat de supervisory review. Hierbij beoordeelt de toezichthouder het interne solvabiliteitsbeheer, het zogenoemde Internal Capital Adequacy Assessment Process (ICAAP), een proces waarmee instellingen de toereikendheid van hun kapitaal beoordelen. In 2007 zijn de regels voor de algehele kapitaaltoereikendheid verder uitgewerkt. Voor het ICAAP en de beoordeling daarvan heeft DNB concrete criteria opgesteld in aanvulling op de CEBS-richtlijnen. In 2007 heeft DNB alle banken beoordeeld en geïnformeerd over de uitkomsten. Uit de beoordelingen blijkt dat meerdere banken bij de bepaling van hun algehele kapitaalbuffer onvoldoende toekomstgericht zijn en meer aandacht moeten besteden aan hun stresstesten. Deze aandachtspunten worden meegenomen in het reguliere toezicht.
14
De derde pijler van het nieuwe kapitaalraamwerk spoort banken aan om marktpartijen periodiek van voldoende informatie te voorzien, zodat deze zelfstandig een goede inschatting kunnen maken van het risicoprofiel van een bank en daarmee banken disciplineren om een solide risicobeheer en kapitaalplanning te voeren. Banken dienen in eerste instantie zelf te bepalen of hun risicoprofiel dan wel de omstandigheden in de markt aanleiding geven om vaker dan eenmaal per jaar te publiceren. Tegelijkertijd heeft DNB de bevoegdheid om hogere frequenties af te dwingen als daartoe aanleiding bestaat. In het verslagjaar heeft DNB zich, mede in CEBS-verband, ingespannen om de implementatie van de derde pijler in lijn te houden met die van andere Europese bankentoezichthouders. Als eerste stap dienen banken een ‘disclosure policy’ op te stellen en aan DNB voor te leggen, waarin de publicatievoornemens kenbaar worden gemaakt. De eerste concepten zijn eind 2007 door DNB ontvangen en worden met de betreffende banken besproken.
2.2.5 Van der Hoop bankiers NV In het kader van de afwikkeling van het faillissement van Van der Hoop bankiers NV (“Van der Hoop”) hebben de curatoren in september 2007 een aantal bij het faillissement betrokken partijen uitgenodigd voor een onderzoek naar de mogelijkheden van een efficiënte afwikkeling van het faillissement. Het deelnemen door DNB aan dit onderzoek paste in de wens van DNB en de Minister van Financiën om langdurende juridische procedures te voorkomen. Het onderzoek heeft in december 2007 geleid tot overeenstemming over een regeling tussen curatoren en betrokkenen bij het faillissement van Van der Hoop, waaronder bestuurders, commissarissen en accountants. Stichting Hoop-verlies en DNB zijn als vertegenwoordigers van de grootste schuldeisers bij de regeling betrokken. De regeling is tot stand gekomen om een efficiënte en vlotte afwikkeling van het faillissement te bevorderen, ter vermijding van proceskosten over en weer en zonder op enigerlei wijze aansprakelijkheid te erkennen. DNB is bij de regeling betrokken als crediteur van de vordering voor in verband met de Collectieve Garantie Regeling (CGR) gedane uitkeringen en behartigt daarmee de belangen van de banken voor wier rekening zij de CGR uitvoert. In die hoedanigheid staakt DNB een bij de rechtbank Den Haag aanhangige bodemprocedure tegen de boedel van Van der Hoop. Tevens zal zij een deel van de aanspraken op uitbetaling van verdere boedeluitdelingen, die zij als uitvoerder van de CGR ten behoeve van de bancaire sector heeft achterstellen ten opzichte van de nog resterende vorderingen van rekeninghouders die tot de regeling zijn toegetreden. De genoemde bodemprocedure betreft een verschil van mening tussen curatoren en DNB over een in 2006 door DNB opgeheven ongelijkheid tussen CGR-gerechtigde crediteuren, alsmede over de positie van DNB in de boedeluitdelingen voor door haar in verband met de CGR gedane uitkeringen.
15
2.3
Verzekeringsmaatschappijen
De onrust op de financiële markten had in 2007 een beperkte invloed op de financiële resultaten van de Nederlandse verzekeraars. De directe uitzettingen van de Nederlandse verzekeraars op de Amerikaanse hypotheekmarkt zijn relatief gering en de beleggingen zijn van een relatief goede kwaliteit. De directe risico’s die uit de subprime beleggingen voortvloeien lijken daarmee in het verslagjaar vooralsnog beperkt. Over de indirecte risico’s bestaat nog onduidelijkheid; vermoedelijk zijn hierdoor de aandelenkoersen van de Nederlandse (bank)verzekeraars gedaald.
2.3.1 Levensverzekeraars Gemeten naar omzet en 'embedded value' (de te verwachten winst) van nieuw verkochte producten, stagneert de Nederlandse levensverzekeringssector. Mede door de verzadigde markt in Nederland ligt het rendement op nieuw verkochte levensverzekeringsproducten laag ten opzichte van andere landen. Dit maakt het minder aantrekkelijk voor internationaal actieve verzekeraars om in Nederland in nieuwe productie te investeren. Mede als gevolg hiervan stijgt het (niet-geïnvesteerde) vermogen en verbetert zich de solvabiliteitspositie van levensverzekeraars in de afgelopen jaren (zie tabel 2.3). Voor 2007 zijn er tekenen dat de omzetstagnatie is overgegaan naar een daling. Zo is de premie-omzet van verkochte producten over 2007 met 12% afgenomen. Deze terugloop houdt enerzijds verband met een afnemende vraag naar nieuwe hypotheken als gevolg van de gestegen rente. Aan een hypotheek is vaak een levensverzekering gekoppeld. Over de eerste drie kwartalen van 2007 is het totale aantal nieuw afgesloten hypotheken 17% lager dan over diezelfde periode in 2006. Anderzijds heeft de maatschappelijke ophef rond beleggingsverzekeringen waarschijnlijk een rol gespeeld: in 2007 werd ruim 40% minder van dergelijke producten verkocht dan in de eerste helft van 2006. De discussie draait vooral om
de
hoogte
van
de
kosteninhouding
door
verzekeringsmaatschappijen,
tegenvallende
vermogensopbouw en de vraag of aanbieders van beleggingsverzekeringen hun klanten hierover adequaat hebben geïnformeerd. De ophef rond beleggingsverzekeringen ligt in de eerste plaats op het terrein van het gedragstoezicht, maar raakt ook aan de verantwoordelijkheden van DNB als prudentiële toezichthouder en financiële stabiliteitsautoriteit. DNB houdt de ontwikkelingen dan ook scherp in de gaten. In de media is het beeld ontstaan dat beleggingsverzekeringen een ondeugdelijke productgroep zijn. Dit beeld verdient op een aantal punten nuancering. Achter het verzamelbegrip beleggingsverzekeringen gaat een grote variëteit aan producten schuil, zoals diverse ‘generaties’ van die producten en diensten en de talloze productvarianten en benamingen ervan. De productkenmerken en systemen hebben hier en daar overeenkomsten maar er zijn ook grote verschillen. Dit betekent dat er niet zoiets bestaat als ‘de’ beleggingspolis.
De
huidige
ophef
geldt
dus
zeker
niet
in
gelijke
mate
voor
alle
beleggingsverzekeringsproducten noch voor alle verzekeraars. Het streven van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KiFiD) om in goed overleg tussen consumenten en de sector tot een snelle oplossing te komen, heeft in maart 2008 geresulteerd in een aanbeveling. Het voorstel is dat verzekeraars 16
compensatie bieden voor zover kosteninhoudingen van meer dan 3,5% van het belegde vermogen zijn verricht. Om de winstgevendheid op de langere termijn te verbeteren, houden levensverzekeraars de kosten scherper in de gaten. Zo wordt meer dan voorheen rekening gehouden met de kosten van ‘embedded’ opties, zoals minimum-rentegaranties, winstdeling en andere toekomstige rechten van polishouders. Ook wordt door middel van schaalvergroting getracht de bedrijfskosten te drukken. Mede dankzij ontwikkelingen in de informatietechnologie is de optimale schaalgrootte van levensverzekeraars toegenomen. De overnames van AXA Nederland en Zwitserleven door SNS Reaal passen in dit beeld.
Tabel 2.3 - Kerncijfers verzekeringsmaatschappijen¹ Solvabiliteitsratio (gemiddeld in %) Levensverzekeraars Schadeverzekeraars excl. Zorg Ziektekostenverzekeraars Bedrijfsresultaat (EUR miljoen) Levensverzekeraars Schadeverzekeraars excl. Zorg Ziektekostenverzekeraars
2004
2005
2006
257 310
291 370
310 380
238
279
230
2306 1390
3322 1779
3935 1854
427
731
-58
96 96
91 96
88 106
2007
4
2
223
-94
3
Net combined ratio Schadeverzekeraars excl. Zorg Ziektekostenverzekeraars 1
Cijfers over 2007 kunnen tot 1 mei 2008 door verzekeraars worden gerapporteerd.
2
Op basis van Solvency I. De net combined ratio (ncr) geeft aan hoe de bedrijfskosten (exclusief herverzekering) plus de geleden schadelast voor eigen risico zich verhouden tot de verdiende premie. Een ncr kleiner dan 100 betekent dat de bedrijfskosten en de schadelast lager zijn dan de geïnde premie.
3
4
Zeer indicatieve prognose op basis van de kwartaalrapportages over het vierde kwartaal 2007 (zie tekst Zorgverzekeraars). De cijfers betreffen alle ziektekostenverzekeraars die sinds de invoering van de Zorgverzkeringswet (Zvw; 1 januari 2006) onder toezicht van DNB staan.
2.3.2 Schadeverzekeraars De schadeverzekeraars (exclusief zorgverzekeraars) hebben de laatste jaren mooie financiële resultaten behaald (zie tabel 2.3). In het verslagjaar treedt echter, gezien de winstcijfers over het eerste halfjaar, een kentering op. Een sterke stijging van de brand- en stormschade ligt hieraan ten grondslag. Zo begon 2007 bijzonder kostbaar door de grote winterstorm van 18 januari. Deze enkele storm heeft een vijfde van de totale schade in een normaal schadejaar veroorzaakt. Zeker gezien de trend om minder te herverzekeren, zal de geraamde schade van circa EUR 300 miljoen een significante invloed hebben op de resultaten. Bovendien duiden cijfers van brandverzekeraars over 2007 op een stijging van de schadelast door grote
17
branden (schade van meer dan EUR 1 miljoen). In de grootste schadebranche, motorrijtuigen, lijkt de positieve ontwikkeling zich overigens wel door te zetten. Zo zijn in het eerste halfjaar van 2007 8% minder personenauto’s gestolen dan over de eerste zes maanden van 2006. Daarmee is het diefstalrisico van personenwagens sinds 2002 bijna gehalveerd. De daling van het aantal diefstallen was vooral zichtbaar bij de jongere auto’s, die in het algemeen voorzien zijn van een startonderbreker.
2.3.3 Zorgverzekeraars Ongeveer twee jaar na de stelselwijziging bevindt de zorgsector zich nog allerminst in rustig vaarwater. De situatie bij zorgverzekeraars verslechtert; verliezen houden aan en de solvabiliteit daalt. Verzekeraars hebben moeite inzicht te krijgen in hun actuele financiële positie. Allereerst leidt het systeem van risicoverevening ertoe dat minimaal twee jaar doorlooptijd nodig is voordat de definitieve schadelast bekend is. Ten tweede heeft de invoering van de Diagnosebehandelingcombinatie(DBC)-systematiek geleid tot administratieve problemen bij ziekenhuizen die via de facturering ook negatieve gevolgen hebben gehad op de administraties van verzekeraars. Daarnaast heeft invoering van de DBC-systematiek gezorgd voor overfinanciering van de ziekenhuizen en daarmee tot liquiditeitsproblemen bij een aantal verzekeraars. Vanwege deze onzekerheden hebben accountantsondernemingen een uitgebreide toelichting in de jaarrekening laten opnemen, waarnaar zij verwijzen in hun goedkeurende verklaring bij de jaarverslagen van 2006. Ten derde speelt een gebrek aan stabiliteit in de zorgmarkt een rol. De stroom aan aanpassingen van de financiering in de zorg leidt ertoe dat verzekeraars continu worden geconfronteerd met grote onzekerheden. Deze aanpassingen betreffen onder andere de samenstelling van het basispakket, de uitbreiding van het vrij onderhandelbare segment en de overgang van no claim naar een verplicht eigen risico. Dit alles heeft tot gevolg dat verzekeraars voorlopig te weinig invloed op en inzicht hebben in hun schadelast en de compenserende werking van de verevening, terwijl zij jaarlijks een adequate premie moeten vaststellen. Verzekeraars, ziekenhuizen, politiek en toezichthouders hebben ieder hun verantwoordelijkheid om de administratieve problemen op te lossen en de risicoverevening te verbeteren. Belangrijke bijdrage is een stabiele en voorspelbare beleidsomgeving.
2.3.4 Solvency II In 2012 wordt een nieuw toezichtkader voor verzekeraars ingevoerd: Solvency II. Dit nieuwe toezichtkader beoogt vooral de kapitaaleisen beter af te stemmen op de risico’s waaraan verzekeraars blootstaan. Daarbij wordt uitgegaan van marktwaardering voor de gehele balans. Mede omdat deze risicogevoelige benadering een goed risicobeheer en een gestructureerde gegevensvastlegging vereist, moeten verzekeraars zich nu al gaan voorbereiden op de invoering van Solvency II. Om het potentiële effect van de invoering van het nieuwe toezichtkader op de solvabiliteitspositie van de verzekeraars te bepalen, is medio 2007 een studie uitgevoerd onder alle Europese verzekeraars. De uitkomsten wijzen erop dat Solvency II tot hogere kapitaaleisen zal leiden. Voor de Nederlandse verzekeraars is dit geen probleem omdat zij nu al meer kapitaal aanhouden dan verplicht is. Wel blijkt dat 18
verzekeraars hun risicobeheersingssystemen verder zullen moeten ontwikkelen om aan alle eisen van Solvency II
te kunnen voldoen. Naar aanleiding van de QIS3-resultaten is de methodiek van het
vaststellen van het vereiste kapitaal op enkele punten aangepast. Zo is de minimumkapitaaleis op een geheel nieuwe wijze vastgesteld, gebaseerd op eenvoudig te berekenen maatstaven als premievolume en omvang
van
de
voorzieningen.
Ook
is
de
kapitaaleis
voor
het
verzekeringsrisico
van
schadeverzekeringsmaatschappijen aangepast om beter aan te sluiten op de verschillende risicoprofielen van de verschillende branches. Voor sommige branches houdt dit een verlaging van de kapitaaleis in, voor andere een verzwaring. Medio 2008 vindt een vierde impactstudie plaats om het effect van deze wijzigingen op de solvabiliteitspositie van verzekeraars te bepalen. DNB zal deze impactstudie tevens gebruiken om zich een oordeel te vormen over de voorbereiding van Nederlandse verzekeraars op Solvency II. Op aandringen van DNB zal in QIS4 ook expliciet de vereveningssystematiek in de zorg worden meegenomen.
2.3.5 Modernisering rapportagekader De verzekeraars gaan over het boekjaar 2007 voor de eerste keer gebruik maken van het nieuwe rapportagekader. Zowel inhoud als aanleveringswijze is gemoderniseerd met een gunstig effect op de administratieve lasten voor verzekeraars. De inhoud sluit meer aan op het huidige risicogebaseerde toezicht. Zo wordt meer informatie van verzekeraars gevraagd over hun risicoprofiel en -beheer. Nieuw zijn
de
toereikendheidstoetsen
voor
schade-
en
naturaverzekeraars.
Met
de
vereiste
waarderingsgrondslagen is een stap in de richting van marktwaarderingen gezet. Dit sluit ook beter aan bij de grondslagen voor de jaarverslaggeving (zoals die van de IASB) van verzekeraars. Deze moderniseringen zijn voor de verzekeraars een opstap naar Solvency II en vergemakkelijken latere stappen naar volledige marktwaardering, interne modelleringen van kapitaaleisen en het uitvoeren van stresstesten. Over de belangrijkste wijzigingen heeft DNB de verzekeraars, accountants en actuarissen geïnformeerd tijdens voorlichtingsdagen, die in nauwe samenwerking met de betrokken brancheverenigingen werden georganiseerd. DNB heeft in november 2007 met een aantal verzekeraars een test met de nieuwe verzekeringsstaten uitgevoerd, waaruit bleek dat het juist en volledig invullen een grondige voorbereiding van de verzekeraars vraagt. De verzekeraars zullen bij indiening van de nieuwe staten gebruik maken van e-Line DNB, de internetapplicatie die ook de andere financiële instellingen zoals banken en pensioenfondsen gebruiken om hun gegevens naar DNB te zenden. Dit vergemakkelijkt de aanlevering en de automatische gegevensverwerking.
2.3.6 Pensioenverzekeraars DNB
heeft in 2007 de situatie van de Nederlandse collectief-pensioenverzekeraars geïnventariseerd. Zij
herverzekeren de verplichtingen van pensioenfondsen en verzekeren de rechtstreekse pensioenregelingen 19
van werkgevers. Het onderzoek had als doel inzicht te krijgen in de portefeuille en het risicoprofiel van de collectief-pensioencontracten van pensioenverzekeraars, de kwaliteit van de verzekeringsadministraties en de gevolgen van de Pensioenwet en de voorbereiding hierop door verzekeraars. Geconstateerd is dat de tijdige, juiste en volledige administratieve verwerking van gegevenswijzigingen onder sterke druk staat. Als oorzaken noemen de instellingen onder meer de recente wetswijzigingen (Pensioenwet, wet Vut prepensioen en introductie levensloop), lopende systeemintegraties, de veelheid aan reglementen en het maatwerk dat zij dienen te verlenen. Niettemin moeten de administratieve processen op orde zijn. Dit is ook een voorwaarde voor de verdere groei waar veel pensioenverzekeraars op aansturen. De risico’s die uit de onder druk staande bedrijfsvoering voortvloeien, zijn aanleiding voor DNB om hier in 2008 vervolgacties aan te wijden. Deze risico’s betreffen zowel fouten en onvolkomenheden in de opgebouwde rechten van deelnemers als de financiële consequenties hiervan in de technische voorzieningen. Bovendien lopen verzekeraars het risico van reputatieschade indien het hier om substantiële tekortkomingen blijkt te gaan.
2.3.7 Corporate governance en risicobeheer bij financiële conglomeraten Evenals in 2005 heeft DNB onderzoek gedaan naar de praktijk van corporate governance en risicobeheer bij enkele financiële conglomeraten. Financiële conglomeraten zijn instellingen met zowel een bank als een verzekeraar in de groep. Een adequaat risicobeheer is essentieel voor een beheerste bedrijfsvoering en daarmee een voorwaarde voor een goede corporate governance. De bij het onderzoek betrokken instellingen blijken zich bewust te zijn van het belang van het besturingsvraagstuk en zijn hier actief mee bezig. Naast de Code Tabaksblat worden veelal ook andere internationaal geaccepteerde principes en goede gebruiken op het gebied van corporate governance en risicobeheer toegepast. De Raden van Bestuur zijn bewust bezig met het creëren van een balans tussen de portefeuilles van hun leden en sturen op onderlinge uitwisselbaarheid. De aandacht voor het belang van opleiding van de leden van de Raden van Commissarissen geeft een gemengd beeld. De instellingen zijn verder bezig met de inbedding van economisch-kapitaalmodellen en risicogebaseerd prestatiemanagement met behulp van organisatiebrede opleidingsprogramma’s over risicobewustzijn. Deze inzichten sluiten goed aan op actuele ontwikkelingen zoals de invoering van op principes gebaseerde regelgeving, Bazel II en Solvency II.
2.4
Pensioenfondsen
De kredietcrisis op de Amerikaanse subprime hypotheekmarkt lijkt in 2007 geen groot effect op de Nederlandse pensioensector te hebben gehad. Maar weinig pensioenfondsen hebben directe uitzettingen op subprime gerelateerd papier. Dit wordt op minder dan 2% van het totale belegd vermogen geschat. De indirecte uitzettingen zijn evenmin substantieel. Wel zijn de fondsen eind 2007 en begin 2008 geraakt door de wereldwijde correctie op de aandelenmarkten en de gelijktijdige daling van de lange rente. Omdat 20
circa 40% van het belegd vermogen in aandelen zit, wordt de dekkingsgraad van pensioenfondsen sterk beïnvloed door de ontwikkeling op de aandelenbeurzen. Dit illustreert hoe volatiel de financiële positie van pensioenfondsen kan zijn en onderschrijft het belang van een financiële opzet die op lange termijn bestendig is.
2.4.1 Financiële positie en indexatie De gemiddelde nominale dekkingsgraad steeg gedurende het jaar tot 151% in september 2007, maar daalde vervolgens naar 144% aan het eind van 2007 en zakte begin 2008 naar een niveau van 125–130% (zie tabel 2.4). De nominale dekkingsgraad is de waarde van de beleggingen gedeeld door de omvang van de over het verleden opgebouwde nominale pensioenaanspraken inclusief toegekende indexaties, beide naar marktwaarde. De aanvankelijke verbetering was vooral te danken aan de stijging van de 15 jaarsrente van 4,3 tot 4,9% waardoor de verplichtingen in waarde daalden. De daarop volgende gelijktijdige daling van de aandelenkoersen en de rente veroorzaakten de omslag. Het beleggingsresultaat was met gemiddeld 3,9% dan ook laag ten opzichte van voorgaande jaren. De pensioenpremies zijn als percentage van de loonsom gelijk gebleven. Eind 2006 hadden 110 fondsen een reservetekort; bij deze fondsen is het aanwezige eigen vermogen lager dan het wettelijke vereiste eigen vermogen. Eind 2007 was dit met enkele tientallen afgenomen, waarna de situatie is verslechterd. Drie jaar geleden waren er overigens nog ruim 300 fondsen met een reservetekort. Indexaties, nodig om de koopkracht van pensioenen in de toekomst op peil te houden, zijn niet verwerkt in de nominale dekkingsgraad. Het is de reële dekkingsgraad, de verhouding tussen de marktwaarde van de beleggingen en de omvang van de geïndexeerde pensioenverplichtingen, die beter zicht kan bieden op de indexatiemogelijkheden. De reële dekkingsgraad steeg van 102% eind 2006 tot 108% eind 2007. Bij deze berekening is aangenomen dat de pensioenaanspraken jaarlijks met 2% worden geïndexeerd, wat in lijn is met de inflatiedoelstelling van de Europese Centrale Bank (ECB): een inflatie lager dan, maar dicht bij 2%. Pensioenfondsen financieren hun indexatiestreven op verschillende wijzen. Uit de eerste rapportages blijkt dat voor actieve deelnemers in ongeveer de helft van de gevallen de toeslagverlening wordt gefinancierd uit de premie en het rendement dat resteert na het financieren van de nominale verplichtingen. Daarnaast komt financiering uit alléén dit ‘extra’ rendement vaak voor. Voor de gepensioneerden geldt dat driekwart van de financiering uit alleen het ‘extra’ rendement komt. De rapportages laten daarnaast zien dat pensioenfondsen niet of nauwelijks expliciet middelen reserveren voor toekomstige indexaties.
21
Tabel 2.4 Kerncijfers pensioenfondsen Reële dekkingsgraad
1
Nominale dekkingsgraad marktrente 15 jaar zero coupon rente (in %) Premies totaal (% van de loonsom)
2
3
Belegd vermogen (EUR miljard, marktwaarde) waarvan Onroerend goed (in %) Aandelen incl. deelnemingen (in %) Vastrentend (in %) Grondstoffen incl. overig (in %) Rendement (in %)
3
Rendement 5 grote pensioenfondsen (in %) waarvan: Aandelen (in %) Vastrentend (in %) Onroerend goed (in %) 1
4
2007
5
2003
2004
2005
2006
97
93
93
102
108
130 4,90 10,4
124 4,18 11,1
125 3,68 11,5
139 4,30 10,6
144 4,90 10,6
482 10,0 40,6 45,0 4,4
542 9,7 40,8 44,9 4,6
628 9,7 41,5 43,9 4,9
688 10,4 40,9 41,9 6,8
725 10,6 40,8 42,8 5,8
10,1
9,5
12,9
7,7
3,9
12,1 19,5 2,8 3,4
11,3 12,7 7,9 24,3
14,7 22,2 5,0 20,4
9,3 14,2 1,0 31,6
4,9 6,8 2,9 1,6
DNB berekeningen op basis van de 2%.
2
DNB berekeningen 2003-2006 op basis 15 jaars zero coupon rente; 2007 op basis van nieuwe rapportage pensioenfondsen.
3
Bron: DNB (inclusief herwaardering).
4
ABP, PFZW (voorheen PGGM), Metalektro, Metaal en Techniek en Spoorwegpensioenfonds.
5
Voorlopige cijfers.
Korting op indexatie is een steeds belangrijker sturingsinstrument voor pensioenfondsen om middelen en verplichtingen op elkaar af te stemmen. De eerste oorzaak hiervan ligt in de overstap van eindloon naar veelal voorwaardelijk geïndexeerd middelloon, waardoor ‘automatische indexatie’ aan de loonstijging tijdens het dienstverband is vervallen. De tweede oorzaak is dat de verhouding tussen het gespaarde pensioenvermogen en de loonsom toeneemt door de vergrijzing. De sturing via aanpassing van de premies wordt hierdoor minder effectief. Bij premie-aanpassing ontstaat bovendien een scheiding in de risicodeling tussen de premiebetalende werknemers en de premievrije pensioengerechtigden. Sturing via indexatie raakt echter beide groepen en leidt daarmee tot een meer gespreide risicodeling over alle belanghebbenden. Hieraan is gegeven de vergrijzing niet te ontkomen. De risico’s van koopkrachtverlies kunnen fondsen met bufferopbouw en inhaalindexatiebeleid wel vergaand beperken. Om hun financiële positie te herstellen, hebben pensioenfondsen over de afgelopen acht jaar de cumulatief toegekende indexatie achter laten blijven bij de doelstelling (zie grafiek 2.1). De gemiddelde cumulatieve achterstand bedraagt 1,5 procentpunt. De achterstand is iets lager voor gepensioneerden (1,4 procentpunt) dan voor slapers (1,7 procentpunt). In termen van waardevastheid is de koopkracht voor zowel actieven als gepensioneerden echter nagenoeg intact gebleken. Inmiddels zijn sommige fondsen overgegaan tot inhaalindexatie. Gegeven de toegenomen onzekerheid voor de deelnemers is heldere informatie over het indexatiebeleid niettemin nodig. Het nieuwe indexatielabel draagt hieraan bij. 22
Grafiek 2.1 – Indexatie-ambitie en gerealiseerde indexatie, alle deelnemers 116
indexatie
113.8
indexatieambitie 114 111.2
112 109.4
110.2
112.2
Index
110 109.8
107.6 108 108.9 108.4 106 104.3
107.1
104 104.2
102 100.0 100 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2.4.2 Indexatielabel en continuïteitsanalyse Deelnemers willen graag inzicht in de hoogte van het pensioen dat hen straks te wachten staat. Het indexatiebeleid is daarbij van groot belang. DNB vindt het daarom belangrijk dat pensioenuitvoerders transparant zijn over de kwaliteit van het indexatiebeleid. Pensioenuitvoerders zijn vanaf 1 januari 2009 verplicht hun deelnemers te informeren over de koopkracht van hun pensioenregeling aan de hand van dit indexatielabel. Deze beeldende maatstaf geeft deelnemers zowel inzicht in de te verwachten indexatie op lange termijn als het neerwaartse risico bij deze verwachting. In het verslagjaar is onder leiding van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door vele partijen voortvarend gewerkt aan de ontwikkeling van het indexatielabel. Hoewel er inmiddels een ontwerplabel ligt, is dit nog niet gebruiksklaar. Zo moet het label nog worden geijkt. Daartoe wordt van pensioenuitvoerders verwacht dat ze voor 1 april 2008 berekeningen aanleveren bij DNB over de hoogte van de toeslagverlening onder een gemiddeld en onder een pessimistisch scenario. De basis voor deze berekeningen vormt de continuïteitsanalyse. Dit is een analyse van de financiële positie van het fonds over vijftien jaar. Dit gebeurt op basis van een op het fonds toegesneden model aan de hand van een aantal scenario’s voor de ontwikkeling van onder andere de rente en beleggingsrendementen. Als hulpmiddel bij de beoordeling van de continuïteitsanalyse heeft DNB de beleidsregel ‘Uitgangspunten beoordeling continuïteitsanalyse van pensioenfondsen’ gepubliceerd. Pensioenfondsen die nog niet over een continuïteitsanalyse beschikken, kunnen tijdelijk gebruik maken van een speciaal daartoe ontwikkeld rekenmodel. Niettemin
23
is het belangrijk dat pensioenfondsen de komende tijd zelf aan de slag gaan met het maken van een gedegen continuïteitsanalyse.
2.4.3 Samenwerking en fusies Het aantal pensioenfondsen neemt de laatste jaren gestaag af. Zo zijn in 2005, 2006 en 2007 respectievelijk 47, 41 en 57 pensioenfondsen geliquideerd met een gecombineerd pensioenvermogen van EUR 1,2 miljard, EUR 3,9 miljard en EUR 6,5 miljard. In aantallen gemeten heeft iets meer dan de helft van deze fondsen besloten het vermogen onder te brengen bij een verzekeraar. In een kwart van de gevallen is het vermogen overgedragen aan een ander ondernemingspensioenfonds en in 21% aan een beroepspensioenfonds. Naar vermogen gemeten betrof dit echter vooral een verschuiving naar de ondernemings- en de bedrijfstakpensioenfondsen, die beiden zo’n EUR 5,0 miljard ontvingen, terwijl EUR 1,9 miljard naar de verzekeraars ging. De daling van het aantal ondernemingspensioenfondsen is onder andere een gevolg van de consolidatiegolf in het bedrijfsleven, waarbij de betrokken pensioenfondsen vaak in elkaar opgaan. Ook de stijgende administratieve lasten, de toegenomen transparantie over uitvoeringskosten en de hogere maatschappelijke eisen aan pensioenfondsen inzake bestuur en risicobeheer spelen een rol. Schaalvergroting vormt dan een te overwegen optie. Die kan de uitvoeringskosten per deelnemer omlaag brengen en de professionaliteit verhogen. Signalen wijzen op een toenemende behoefte bij pensioenfondsen aan ruimte voor samenwerking en fusies om de gewenste schaalgrootte te bereiken. De (wettelijke) mogelijkheden voor geliquideerde instellingen om de pensioenvoorzieningen onder te brengen bij een ander pensioenfonds zijn op dit moment echter nog beperkt. Met de toekomstige introductie van de Algemene Pensioeninstelling (API) wordt een stap gezet om de mogelijkheden voor samenwerking tussen pensioenfondsen te verruimen. De API mag namelijk pensioenvoorzieningen uitvoeren voor meerdere pensioenfondsen. Een andere ontwikkeling is dat pensioenfondsen in toenemende mate taken uitbesteden dan wel hun uitvoeringsorganisaties op afstand plaatsen. Pensioenfondsbestuurders blijven altijd eindverantwoordelijk maar komen hierdoor wel steeds verder af te staan van de dagelijkse uitvoeringspraktijk. Dit is ook voor het externe toezicht op pensioenfondsen een uitdaging om effectief te kunnen blijven opereren.
2.4.4 Europese markt pensioenuitvoerders De pensioensector wordt dynamischer en internationaler. Een stimulerende kracht gaat uit van de Europese richtlijn voor pensioeninstellingen. Deze bevordert marktwerking door grensoverschrijdende pensioenactiviteiten mogelijk te maken. Tegen deze achtergrond is een pensioenwerkgroep opgericht binnen het Holland Financial Centre (HFC). De pensioenwerkgroep richt zich op drie concrete activiteiten. Ten eerste, het bevorderen van het bundelen van pensioenvermogens door pensioenfondsen uit verschillende landen in één beleggingspot via de mogelijkheid van een Fonds voor Gemene Rekening. Ten tweede, het promoten van de Nederlandse pensioenexpertise in het buitenland en het voorlichten over 24
het Nederlandse toezichtkader. Ten derde, het ondersteunen van de oprichting van de API. Dit nieuwe type organisatie kan pensioenregelingen uitvoeren geënt op de Europese richtlijn. Wil Nederland een vooraanstaande rol spelen op de Europese pensioenmarkt, dan is het van belang dat de API snel wordt geïntroduceerd. Met het openbreken van de internationale pensioenuitvoeringsmarkt neemt de concurrentie tussen landen toe. Een ongewenste ontwikkeling daarbij zou zijn dat landen elkaar gaan beconcurreren op toezichteisen. Zo kwam de zogenoemde Belgiëroute in het verslagjaar in het nieuws. Wegens de vermeende lagere toezichteisen zouden Nederlandse pensioenfondsen overwegen zich te vestigen in België. Een nadere verkenning leert dat in Europees perspectief het Belgische en Nederlandse pensioentoezichtkader grote overeenkomsten vertonen. Beide landen hanteren dezelfde uitgangspunten zoals een principegebaseerde wetgeving, risicogebaseerde toezichtoriëntatie en een centrale rol voor continuïteitsanalyses. Maar er zijn ook belangrijke verschillen. In Nederland wordt bijvoorbeeld gestreefd naar meer prudentie vooraf en naar een minder grote eigen beslissingsbevoegdheid van de toezichthouder.
2.4.5 Pensioenfondsbestuur Met de inwerkingtreding van de Pensioenwet zijn ook de eisen ten aanzien van de invoering van de principes voor goed pensioenfondsbestuur (‘Pension Fund Governance’, PFG) geformaliseerd. Deze gelden ook voor verzekeraars die rechtstreekse pensioenregelingen uitvoeren. Als uitgangspunten voor goed pensioenfondsbestuur gelden de principes zoals die zijn opgesteld door de Stichting van de Arbeid in 2005. In 2007 kende de naleving van deze principes nog de status van ‘inspanningsverplichting’ en niet van ‘resultaatverplichting’. Medio 2007 heeft DNB een inventarisatie uitgevoerd naar de invoering van PFG binnen de gehele pensioensector. Doelstelling hiervan was het in kaart brengen van de inspanningen van de sector om aan de eisen met betrekking tot PFG te voldoen per 1 januari 2008. Een aanzienlijk deel van de fondsen blijkt moeite te hebben met het halen van deze datum. DNB zal een actieve bijdrage blijven leveren aan de voorlichting aan de sector. Daarbij zal nader gesproken dienen te worden over de toepassing van differentiatie en maatvoering door pensioenfondsen en verzekeraars.
2.4.6 Taakafbakening en marktordening pensioenfondsen Pensioenfondsen moeten zich beperken tot pensioenactiviteiten en werkzaamheden die daarmee verband houden. Dat geldt te meer voor bedrijfstakpensioenfondsen en beroepspensioenregelingen. Daarvoor zijn er
in de
wet
zogenoemde
marktordeningbepalingen opgenomen.
Deze bepalingen
beogen
concurrentievervalsing met verzekeraars te voorkomen. Zo mag een pensioenfonds bijvoorbeeld geen producten aanbieden, dan wel reclame maken voor, (aanbieders van) levensloopregelingen of ziektekostenregelingen. Een bedrijfstakpensioenfonds heeft de zorgplicht om erop te letten dat de naam en het merk van het pensioenfonds niet in het economische verkeer door derden wordt gebruikt. Daarnaast gelden er strikte beperkingen voor gegevens- en informatieverstrekking aan deelnemers en derden. Deze beperkingen zijn ook van toepassing op uitvoeringsorganisaties die de pensioenadministratie voor 25
bedrijfstakpensioenfondsen en beroepspensioenregelingen uitvoeren. Naar aanleiding van ontvangen klachten van verzekeraars heeft DNB bij meerdere fondsen en uitvoeringsorganisaties een onderzoek ingesteld. Waar nodig is opgetreden met het opleggen van een boete. In een aantal gevallen loopt hierover een juridische procedure.
2.5
Overige instellingen
2.5.1 Trust- en geldtransactiekantoren De Nederlandse trustsector is het afgelopen jaar sterk gegroeid. Eind 2007 waren 145 trustkantoren in Nederland actief. Het aantal doelvennootschappen, dat door trustkantoren wordt bediend, is met ruim 6% toegenomen tot 17.000 in 2007. Het gunstige economische tij, het stabiele fiscale klimaat en de expertise van de trustsector in Nederland bevorderen de groei van deze sector. De verwachting is dat de groei van de trustsector in 2008 zal doorzetten. Tegelijkertijd is er sprake van consolidatie door overnames van en fusies tussen binnenlandse kantoren. Het toezicht op trustkantoren richt zich op de integriteit van deze instellingen en hun klanten. Trustkantoren moeten goed op de hoogte zijn van hun klanten en hun activiteiten, zodat zij tijdig kritische vragen kunnen stellen en onderzoek kunnen doen naar transacties door de beheerde entiteiten. Zo moeten trustkantoren weten met welk doel een entiteit wordt opgezet en waar de gelden, die door de beheerde entiteiten lopen, vandaan komen en naar toe gaan. Dit beperkt het risico van betrokkenheid bij illegale activiteiten. Het merendeel van de trustkantoren voldoet aan deze eisen. In 2007 heeft DNB zich vooral gericht op trustkantoren met vastgestelde substantiële tekortkomingen op het gebied van de kennis over hun klanten. De tekortschietende kantoren hebben hun bedrijfsvoering alsnog op orde moeten brengen. Eind 2007 was bij circa 20% van de trustkantoren de bedrijfsvoering nog niet op het gewenste niveau. DNB heeft bij vier kantoren formele maatregelen genomen in de vorm van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete. Verder stond het toezicht in het teken van de aanpak van illegale trustkantoren (zie paragraaf 2.8.2). Ook bij het toezicht op geldtransactiekantoren speelt integriteit een belangrijke rol. Dit toezicht richt zich op de beheersingsmaatregelen die geldtransactiekantoren moeten treffen tegen het witwassen van gelden en de financiering van terroristische activiteiten. Van geldtransactiekantoren wordt gevraagd na te gaan of er mogelijk integriteitrisico’s verbonden zijn aan de gelden die via het kantoor worden gewisseld of overgemaakt. Dit vereist dat het kantoor in voorkomende gevallen op de hoogte is van de herkomst en de bestemming van die gelden. In het verslagjaar heeft DNB het merendeel van de vergunninghoudende trustkantoren en alle geregistreerde geldtransactiekantoren ten minste één keer bezocht. Bij 35 trustkantoren die op basis van eerdere bezoeken in een lage risicocategorie vallen, is schriftelijk toezichtinformatie ingewonnen. DNB
26
heeft kantoren vaker bezocht wanneer grote tekortkomingen of incidenten met een verhoogd integriteitrisico voor het kantoor daartoe aanleiding gaven.
2.5.2 Beleggingsondernemingen en beleggingsinstellingen Eind 2007 stonden ruim 220 beleggingsondernemingen en ruim 80 beleggingsinstellingen onder toezicht van DNB. Anders dan bij beleggingsondernemingen – die met name verschillende soorten beleggingsdiensten aanbieden zoals vermogensbeheer en bemiddeling bij het uitvoeren van effectentransacties – is bij beleggingsinstellingen altijd sprake van ingelegde gelden waarmee rechten van deelneming in de beleggingsinstelling worden verkregen en die vervolgens ‘collectief’ in financiële instrumenten worden belegd. Voor beide groepen is de AFM de vergunningverlenende instantie. DNB voert de prudentiële beoordeling van vergunningaanvragen uit en adviseert daarover aan de AFM. Tevens toetst
DNB
aangevraagde
verklaringen
van
geen
bezwaar
voor
deelnemingen
in
beleggingsondernemingen van 10% of meer. Het reguliere toezicht heeft in het verslagjaar in het teken gestaan van de voorbereidingen van de beleggingsondernemingen op de implementatie van Bazel II. (Beleggingsinstellingen vallen niet onder Bazel II.) Gegeven hun beleggingsactiviteiten lopen beleggingsondernemingen in tegenstelling tot banken nagenoeg geen kredietrisico. Het markt- en het operationeel risico zijn bepalend voor de vaststelling van de kapitaaleisen onder het nieuwe kapitaalraamwerk. Net als bij banken zullen beleggingsondernemingen het ‘Internal Capital Adequacy Assessment Process’ moeten uitvoeren waarbij zij hun algehele kapitaaltoereikendheid beoordelen. Hiervoor zijn in 2007 onder meer concrete criteria opgesteld en is een voorlichtingsdag voor de beleggingsondernemingen georganiseerd. Vanwege de aandacht voor de implementatie
van
Bazel
II
bij
beleggingsondernemingen,
is
het
regulier
toezicht
op
beleggingsinstellingen tijdelijk minder intensief geweest.
2.6
Sectoroverschrijdend toezicht
Onder toezicht staande financiële instellingen als banken, verzekeraars en pensioenfondsen beleggen een steeds groter deel van hun activa in alternatieve beleggingsvormen, zoals private equity en hedge funds. De toenemende activiteit in deze vermogenscategorieën en de daarmee samenhangende risico’s vragen specifieke aandacht. In de tweede helft van 2007 heeft DNB uitgangspunten voor de beoordeling van het risicobeheer van alternatieve beleggingen gepubliceerd. De uitgangspunten richten zich op de aandachtsgebieden
risico-
en
rendementskarakteristieken,
portefeuillebeleid,
‘due
diligence’,
contractvoorwaarden en monitoring, en communicatie. Deze uitgangspunten passen binnen een principegebaseerde toezichtbenadering. Hierbij is het de verantwoordelijkheid van de financiële instelling om het risicobeheer ten aanzien van alternatieve beleggingen adequaat vorm te geven. Er is dus geen sprake van een voorgeschreven invulling van het risicobeheer. De uitgangspunten bieden financiële 27
instellingen de ruimte om op een passende manier rekening te houden met de verschillen in het brede scala van alternatieve beleggingsmogelijkheden en ook voor hun risicobeheer een maatwerkoplossing toe te passen. In het najaar van 2006 en het voorjaar van 2007 heeft DNB bij een beperkt aantal pensioenfondsen en verzekeraars onderzoek verricht naar de beheersing van integriteit- en marktrisico’s van beleggingen in onroerend goed. Daarnaast heeft DNB ook bij een aantal banken verkennend onderzoek uitgevoerd. Het belang van dit onderzoek is nog eens gebleken uit de onregelmatigheden rond vastgoedtransacties bij enkele instellingen. Het onderzoek had geen opsporingskarakter, maar richtte zich op de maatregelen die moeten voorkomen dat de organisatie bewust of onbewust door derden wordt misbruikt voor onoorbare praktijken als witwassen en fraude. Uit het onderzoek blijkt dat er onvoldoende waarborgen zijn om misstanden te voorkomen rondom beleggingen in onroerend goed. Besturen en directies van financiële instellingen zijn zich bewust van de substantiële integriteitrisico’s bij deze beleggingen. Toch worden deze in onvoldoende mate vertaald in een gestructureerde aanpak om deze risico’s te verkleinen. Zo is niet altijd duidelijk wat financiële instellingen doen om de integriteit van tegenpartijen bij transacties vast te stellen. Dit dient een cruciaal onderdeel te zijn van de beleggingsbeslissing. In 2008 blijft dit een verhoogd aandachtsgebied voor het toezicht. Uit het onderzoek blijkt verder dat de beheersing van het marktrisico moeilijk is vanwege het niet liquide karakter van niet-beursgenoteerde beleggingen in onroerend goed. Een adequate inschatting van het risico op portefeuilleniveau is daarom lastig. Dit versterkt het belang van het zicht op de belangrijkste concentratierisico’s. Op dit punt kunnen de rapportages van vermogensbeheerders aan de pensioenfondsen worden verbeterd. Opvallend is dat indirecte niet-beursgenoteerde beleggingen grote gelijkenis vertonen met beleggingen in private equity op het punt van beleggingsstrategieën, hoge hefboomstructuur en beloningsstructuur van beheerders. De risico’s zijn navenant aanwezig en zullen dan ook aandachtspunt blijven voor het toezicht in 2008.
2.7
Markttoetreding
2.7.1 Inschrijvingen in de registers Een financiële instelling heeft toestemming nodig om activiteiten uit te oefenen die onder de reikwijdte van financiële toezichtwetten vallen. DNB is onder meer verantwoordelijk voor de vergunningverlening aan banken, verzekeringsmaatschappijen en trustkantoren. Daarnaast behandelt zij aanmeldingen van pensioenfondsen en verzoeken tot inschrijving van geldtransactiekantoren. Voor het verlenen van een vergunning gelden criteria waaraan het bedrijfsplan, de solvabiliteit en de interne organisatie moeten voldoen. Ook wordt getoetst op de integriteit en deskundigheid van beleidsbepalers voordat een nieuwe vergunning wordt verstrekt. Tevens voert DNB een prudentiële toetsing uit bij de vergunningverlening door de AFM aan beleggingsondernemingen en beleggingsinstellingen. De uiteindelijke verlening van een 28
vergunning, inschrijving of aanmelding leidt tot inschrijving in een register. De gezamenlijke registers van DNB en de AFM zijn te raadplegen op de websites van DNB (www.dnb.nl) en de AFM (www.afm.nl). De trend van onderlinge fusies van lokale Rabobanken zette door in 2007. In totaal zijn 22 lokale Rabobanken uit het register geschreven. Daartegenover staat wederom een toename van EUkredietinstellingen die actief in Nederland zijn, waarvan het merendeel grensoverschrijdend is. In 2007 verleende ongeveer 57% van de in Nederland actieve kredietinstellingen diensten vanuit het buitenland, tegen bijna 53% in 2006. In het verslagjaar is het aantal pensioenfondsen door de aanhoudende consolidatie onder de actieve ondernemingspensioenfondsen afgenomen tot 713 (zie tabel 2.5). In 2007 is het aantal verzekeringsmaatschappijen afgenomen tot 352. In 2006 was er nog een toename door de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet. Hoewel het aantal instellingen in deze sectoren daalt, neemt tegelijkertijd de omvang toe. Zo is de omvang van de verzekeringssector gemeten aan de totale activa van EUR 671 miljard in 2003 gestegen tot EUR 1.000 miljard in (juni) 2007, en die van de pensioensector van EUR 497 miljard in 2003 tot EUR 725 miljard in 2007. Hierdoor neemt ook de impact van risico’s in de sector toe, wat een blijvende toezichtinspanning van DNB vereist.
Tabel 2.5 Inschrijvingen in de registers
Kredietinstellingen Verzekeringsmaatschappijen Pensioenfondsen Geldtransactiekantoren Trustkantoren
2003
2004
2005
2006
2007
797 379 875 32 -
821 363 839 30 31
781 352 800 28 119
738 368 767 25 138
749 352 713 30 145
2.7.2 Verklaring van geen bezwaar DNB
heeft de taak om voorgenomen gekwalificeerde deelnemingen in of door onder toezicht staande
instellingen te beoordelen. Een gekwalificeerde deelneming is conform de Wft een belang van ten minste 10% van het geplaatste kapitaal of het kunnen uitoefenen van ten minste 10% van de stemrechten of een daarmee vergelijkbare zeggenschap in een onderneming. Voor dergelijke gekwalificeerde deelnemingen, maar ook voor bepaalde andere handelingen door banken zoals fusies en financiële reorganisaties, is een zogenoemde verklaring van geen bezwaar (vvgb) nodig. Bij de beoordeling van een aanvraag van een vvgb wordt onder meer getoetst of de handeling zou kunnen leiden tot een invloed op de desbetreffende financiële onderneming waardoor een gezonde en prudente bedrijfsuitoefening of – bij gekwalificeerde deelnemingen voor banken – de solvabiliteit van die onderneming in gevaar komt. Voorts wordt beoordeeld of de handeling zou kunnen leiden tot een ondoorzichtige zeggenschapsstructuur van de financiële onderneming met andere personen, waardoor een belemmering zou kunnen ontstaan voor
29
adequaat toezicht. Tot slot wordt bij vvgb-aanvragen beoordeeld of de handeling zou kunnen leiden tot een ongewenste ontwikkeling van de financiële sector. De meest in het oog springende vvgb’s in 2007 betroffen die voor Barclays en het consortium van Fortis, RBS
en Santander naar aanleiding van hun bod op ABN AMRO (zie paragraaf 2.2.3). Ook is onder meer een
vvgb verleend aan BinckBank voor de overname van Alex Beleggersbank. Met de inwerkingtreding van de
Wft
in
2007
verleent
DNB
eveneens
vvgb’s
voor
gekwalificeerde
deelnemingen
in
beleggingsondernemingen en beheerders van instellingen voor collectieve beleggingen (icbe). Voorheen berustte deze taak bij de AFM. Ondanks deze nieuwe taak voor DNB is het aantal vvgb’s opnieuw gedaald (zie tabel 2.6). De reden hiervoor is dat in 2007 niet langer (standaard) vvgb’s zijn verleend voor fusies tussen Rabobanken. Naast deze daling van vvgb’s is sprake van een toename van het aantal zogenoemde groeps-vvgb’s, waarbij aan de groep als geheel en niet aan de afzonderlijke groepsmaatschappijen een (veelomvattende) vvgb wordt verleend. Het aantal vvgb’s voor banken steeg, mede als gevolg van de overname van ABN AMRO. Ook het aantal vvgb’s voor verzekeraars was in het voorgaande jaar hoger door de verstrekking van vvgb’s aan nieuwe actieve zorgverzekeraars als resultaat van de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet. Tabel 2.6 Aantal verleende vvgb's 2004
2005
2006
2007
Totaal vvgb's - banken - coöperatieve banken - verzekeraars - beleggingsondernemingen en beheerders icbe
1494 796 418 280 -
1144 210 754 180 -
941 160 549 232 -
523 195 190 138
Totaal groeps-vvgb's - banken - verzekeraars - beleggingsondernemingen en beheerders icbe
-
13 7 6 -
22 4 18 -
110 68 31 11
2.7.3 Toetsing beleidsbepalers Voor de integriteit van het gehele financiële systeem is het belang van een integere bedrijfsvoering van financiële instellingen groot. Dit begint bij integere beleidsbepalers, omdat zij aan het hoofd staan van instellingen aan wie grote bedragen door het publiek zijn toevertrouwd. Een belangrijk onderdeel van het integriteittoezicht is dan ook de betrouwbaarheidstoetsing van (aankomende) beleidsbepalers. In het verslagjaar is het aantal getoetste beleidsbepalers verder gedaald met 203 tot 1.578 (zie tabel 2.7). Deze daling hangt samen met de afname van het aantal pensioenfondsen waardoor minder bestuurders hoeven te worden getoetst en de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet waardoor in 2006 het aantal getoetste beleidsbepalers van verzekeraars tijdelijk hoger uitviel.
30
Tabel 2.7 Aantal getoetste beleidsbepalers 2004
2005
2006
2007
Kredietinstellingen Verzekeraars Overige Wft Pensioenfondsen Geldtransactiekantoren Trustkantoren
214 411
277 478
236 533
700 68 690
904 47 173
843 40 129
290 358 18 716 18 178
Totaal Afgekeurde aanvragen Ingetrokken aanvragen
2083 8
1879 6 13
1781 2 53
1578 0 58
2.8
Handhaving en interventie
2.8.1 Formele maatregelen bij onder toezicht staande instellingen DNB
kan in het reguliere toezicht formele maatregelen treffen als een onder toezicht staande instelling niet
voldoet aan toezichteisen. Deze zijn gericht op het voorkomen van een situatie die de continuïteit of de financiële aanspraken van derden in gevaar kan brengen. In de nota ‘Handhavingsbeleid’ van DNB en AFM is vastgelegd wanneer welk handhavingsinstrument wordt ingezet. Uitgangspunt is dat naleving van de regels wordt bevorderd door de normen kenbaar te maken, draagvlak te scheppen, en de normen ook zo uitvoerbaar mogelijk op te zetten. Vervolgens is het meest gebruikte handhavingsinstrument de argumentatie, en zo nodig de overreding. Overtredingen worden niet gedoogd en normconform gedrag wordt zo nodig afgedwongen door middel van formele maatregelen. In het verslagjaar is het aantal formele maatregelen afgenomen met 51 tot 149 (zie tabel 2.8). Deze daling wordt deels verklaard doordat bij de pensioenfondsen en verzekeraars minder tekortkomingen zijn geconstateerd. Zo is in 2007 minder vaak een last onder dwangsom opgelegd vanwege administratieve onvolkomenheden en het niet tijdig indienen van rapportages. Bij zeven verzekeringsinstellingen zijn deze opgelegde lasten onder dwangsom gepubliceerd op grond van de beginselplicht tot publicatie bij sancties in de Wft (zie www.dnb.nl). Ook zijn in 2007 minder aanwijzingen gegeven aan de zorgverzekeraars. In het verslagjaar zijn verder aanwijzingen gegeven aan één pensioenfonds en acht geldtransactiekantoren om gesignaleerde tekortkomingen op te heffen. In één geval, bij de verzekeraar Hullberry Insurance Company Onderlinge Waarborgmaatschappij UA, is de noodregeling van toepassing verklaard. Op 24 oktober 2007 volgde het faillissement van deze verzekeraar.
31
Tabel 2.8 Formele maatregelen bij onder toezicht staande instellingen 2004
Last onder dwangsom
148
2005
2006
117
2007
141
124
8
9
Bestuurlijke boete
Waarvan: Banken
Aanwijzing 6 7 23 11 Financieringsplan 4 1 3 1 Saneringsplan 2 2 2 2 Herstelplan 4 6 2 Stille curatele 3 5 Aanstelling bewindvoerder 1 Doorhaling uit het register 1 4 14 1 Aangifte bij het OM 2 1 Noodregeling 1 1 1 Totaal 166 143 200 149 1 Waarvan 7 verbeurd voor een totaal bedrag van EUR 27.500. Deze 7 lasten onder dwangsom zijn op grond van de Wft openbaar gemaakt. 2 3
Verzekeraars 25
Pensioenfondsen
1
2
95
Geldtransactiekantoren 1
Trustkantoren 3
3
4
5
1
8 1
2 1 2
Beleggings- Beleggingsinstellingen ondernemingen
8
1
0 4
5
Waarvan 33 verbeurd voor een totaal bedrag van EUR 285.500.
1 31 104 10 Voor een totaal bedrag van EUR 669.875.
4
0
0
Voor een totaal bedrag van EUR 2.272,50
Waarvan 2 verbeurd voor een totaal bedrag van EUR 110.000.
2.8.2 Handhaving ten aanzien van illegale instellingen Ter bescherming van de stabiliteit en integriteit van de financiële sector doet DNB onderzoek naar instellingen die zonder vergunning financiële diensten aanbieden. Bij het opsporen van deze illegaal opererende instellingen wordt binnen het Financiële Expertise Centrum (FEC) samengewerkt met de AFM, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst/Economische Controledienst (FIOD-ECD), de politiediensten en het Openbaar Ministerie (OM). In 2007 heeft DNB in totaal 86 signalen beoordeeld, tegen 64 in 2006. Bij 45 instellingen werd een onderzoek ter plaatse uitgevoerd. Via een interne aangifte heeft DNB voorgesteld om aan twintig (rechts)personen een boete op te leggen en aan elf een last onder dwangsom. In 2007 zijn in totaal achttien formele maatregelen getroffen (zie tabel 2.9). De overige zaken zijn nog in behandeling.
Tabel 2.9 Formele maatregelen bij illegale instellingen 2005
2006
Last onder dwangsom Bestuurlijke boete
5
Publicatie Aanwijzing Stille curatele Aangifte bij het OM Noodregeling Faillissement op verzoek DNB
1 4
1
8 3
1 1
Totaal 1
Voor een totaal bedrag van EUR 87.125.
2
Voor een totaal bedrag van EUR 37.225.
21
6 16
25
2007
Waarvan in de sectoren: Banken Verzeke- Pensioen- Geldtransraars fondsen actiekan-
4 7
11
3 1 2
3 1 2
1
1
18
8
Trustkantoren 4 62
0
0
0
10
32
In 2007 stond een groot deel van handhavingsinspanningen van DNB in het thema van overtredingen van de Wet toezicht op trustkantoren (Wtt). In 2007 heeft DNB ruim 40 signalen over vermoedelijk illegale trustkantoren onderzocht. Bij 27 partijen is ter plaatse een onderzoek gedaan naar trustactiviteiten. Van deze partijen was bijna de helft in overtreding. In tien gevallen is een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete opgelegd om de overtreding te eindigen. Voor andere partijen loopt dit handhavingstraject nog. Een aantal partijen wil de trustactiviteiten voortzetten en heeft hiervoor een vergunning aangevraagd. Daarnaast is intensief samengewerkt met de FIOD-ECD en het OM inzake een partij in Nederland die verdacht wordt van het optreden als een illegale bank. Dit grootschalige onderzoek heeft veel toezichtcapaciteit gevraagd. In het najaar van 2007 is eveneens aandacht uitgegaan naar overtreders van de Wet geldtransactiekantoren (Wgt). Hierbij is naast eigen onderzoek naar mogelijk illegale instellingen gebruik gemaakt van signalen van andere opsporingsinstanties en onder toezicht staande geldtransactiekantoren. In totaal zijn 35 mogelijke overtreders geïdentificeerd, bij 20 instellingen is een onderzoek ter plaatse uitgevoerd. Het betrof hier veelal reisbureaus, belhuizen en financieel-adviesbureaus. In de meeste gevallen bleken deze partijen in overtreding te zijn (geweest). Inmiddels zijn nagenoeg alle geconstateerde overtredingen beëindigd.
2.8.3 Meldingen op grond van de Sanctiewet Op grond van de Sanctieregelgeving moet worden voorkomen dat financiële middelen, direct of indirect ter beschikking komen aan (rechts)personen en entiteiten die onder een sanctieregime vallen. Zo geldt bijvoorbeeld een sanctieregime voor personen en entiteiten uit Iran die betrokken zijn bij verboden nucleaire activiteiten of uit Zimbabwe die betrokken zijn bij het dictatoriale regime. Daartoe moeten onder andere de financiële tegoeden worden bevroren, die door deze personen en entiteiten bij financiële instellingen worden aangehouden. Financiële instellingen moeten in staat zijn om de genoemde personen en entiteiten te herkennen, hun eventuele tegoeden te bevriezen en dit onmiddellijk te melden aan DNB als toezichthouder. Een dergelijke melding wordt door DNB doorgegeven aan het Ministerie van Financiën waarna nader onderzoek plaatsvindt om te bepalen of het om een daadwerkelijke aangewezen (rechts)persoon of entiteit gaat. In 2007 zijn 26 meldingen gedaan op grond van de Sanctieregelgeving. Daarvan zijn 17 meldingen na onderzoek als gegrond verklaard.
2.8.4 Bezwaar- en beroepsprocedures In 2007 is het aantal bezwaarzaken fors gedaald van 193 tot 112 (zie tabel 2.10). In 2006 was eenmalig een groot aantal bezwaarschriften ingediend tegen de uitvoering van de CGR naar aanleiding van het faillissement van Van der Hoop. Daarnaast werd in 2007 minder bezwaar gemaakt tegen de doorberekening van de toezichtkosten aan de financiële instellingen, in 2006 betrof dit nog 97 tegen 43 in 2007. Van de 112 bezwaarschriftprocedures zijn 97 zaken in 2007 afgesloten. Van deze 97 zaken zijn 23 bezwaarschriften ingetrokken, negen bezwaarschriften (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard, 38 33
ongegrond en 25 bezwaarschriften (gedeeltelijk) gegrond verklaard. Van deze gegrond verklaarde bezwaarschriften heeft het merendeel betrekking op de doorberekening van toezichtkosten en op de uitvoering van de CGR naar aanleiding van het faillissement van Van der Hoop. In 2007 zijn van de 47 (hoger) beroepsprocedures in totaal 28 afgehandeld. Van deze zaken werd één beroep ingetrokken en eindigden 27 met een uitspraak van de bestuursrechter te Rotterdam of het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in Den Haag. In vijf gevallen is het (hoger) beroep (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard, in 18 zaken ongegrond en in vier zaken is het beroep (gedeeltelijk) gegrond verklaard. Bij de (gedeeltelijk) gegrond verklaarde beroepsprocedures gaat het in één zaak om drie opgelegde bestuurlijke
boetes
aan
een
bedrijfstakpensioenfonds
wegens
een
overtreding
van
de
marktordeningsbepalingen in de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf). Twee boetes zijn in stand gebleven en één is door de rechtbank vernietigd. De rechtbank was in dit geval van oordeel dat er onvoldoende grond bestond voor de toerekening van de plaatsing van een advertentie met machtigingsformulier door een derde. Op dit moment loopt het hoger beroep nog bij het CBb. De tweede zaak betreft een aanwijzing uit hoofde van de Pensioen- en spaarfondsenwet (Psw) aan een eenmansfonds om zijn pensioenverplichtingen over te dragen aan of te herverzekeren bij een verzekeraar. De rechtbank heeft de aanwijzing vernietigd, omdat deze in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De twee laatste zaken hebben betrekking op een bestuurlijke boete en last onder dwangsom wegens de overtreding van het verbod op het aantrekken van opvorderbare gelden van het publiek in de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk). In beide zaken is bevestigd dat er sprake was van een overtreding. Niettemin was in één zaak de rechtbank van mening dat de bestuurlijke boete, ondanks een eerdere verlaging door DNB, verder moest worden verlaagd. In de andere zaak oordeelde het CBb dat DNB de opgelegde last onder dwangsom niet zonder voorafgaande kennisgeving van wijziging van haar beleid had mogen opleggen.
Tabel 2.10 - Bezwaar- en (hoger) beroepsprocedures Bezwaarschriftprocedures 2005 2006 2007 Kredietinstellingen (Wtk, Wft) Verzekeraars (Wtv, Wtn, Wft) Pensioenfondsen (Psw, Wvb, Wet Bpf 2000) Geldtransactiekantoren (Wgt) Trustkantoren (Wtt) Beleggingsinstellingen (Wtb, Wft) Beleggingsondernemingen (Wte, Wft)
8 17 49 9 5 2 53
42 23 60 3 4 0 61
19 21 41 6 4 0 21
(Hoger) beroepsprocedures 2005 2006 2007 9 6 5 10 3 0 0
15 8 8 8 4 0 8
14 5 12 2 5 0 9
Totaal 143 193 112 33 51 47 Toelichting: Dit betreft de in het betreffende jaar afgesloten zaken alsmede de per 31 december van het betreffende jaar nog in behandeling zijnde zaken.
34
2.9
Ontwikkelingen in wet- en regelgeving en toezichtmethodiek
Wet op het financieel toezicht Met het in werking treden van de Wet op het financieel toezicht (Wft) zijn per 1 januari 2007 verschillende toezichtwetten samengevoegd in één nieuwe toezichtwet. De Wft vormt in formele zin het sluitstuk van de overgang van een sectoraal naar een functioneel toezichtmodel. Omdat de Wft in essentie een samenvoeging betreft van bestaande toezichtwetten, verliep de invoering in algemene zin zonder veel problemen. Voor een aantal specifieke punten wordt reparatiewetgeving voorbereid. In enkele gevallen heeft DNB aanvullende beleidsregels opgesteld.
Pensioenwet, Wvb en FTK Sinds 1 januari 2007 zijn de Pensioenwet (Pw) en de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb) van kracht. Deze vervangen de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW). De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de PSW liggen op het terrein van pensioenfondsbestuur, voorlichting aan deelnemers en het Financieel Toetsingskader (FTK) voor pensioenfondsen. DNB heeft het verslagjaar benut om aanvullende toezichthouderregelingen
en
beleidsregels
vast
te
stellen.
De
belangrijkste
betreffen
de
informatieverstrekking door pensioenfondsen; ze zijn van toepassing op de staten en meldingsformulieren voor
op
te richten pensioenfondsen.
toezichthouderregeling
over
DNB
heeft
belangenverstrengeling.
afgezien van het Op
dit
punt
vaststellen
volstaat
de
van
een
door
de
pensioenfondsensector zelf ontwikkelde gedragscode.
Kwaliteitszorg: Bewust Beleid en Quality Assurance In 2007 is DNB een intern project gestart om te bevorderen dat bewust en consistent wordt omgegaan met het opstellen en publiceren van beleidsregels. DNB wenst terughoudend te zijn met het opstellen van beleidsregels. Dit voorkomt administratieve lasten en geeft meer ruimte principegebaseerd maatwerk toe te passen. Waar beleidsregels voor een goede toezichtuitoefening toch nodig zijn, dienen zij adequaat in wet- en regelgeving verankerd te zijn, zo min mogelijk administratieve lasten te veroorzaken en te worden opgesteld in dialoog met de representatieve organisaties van de onder toezicht staande financiële instellingen. Het uitgangspunt is dat dit proces transparant verloopt en de beleidsregels een principegebaseerd karakter hebben. In het licht van de verdere professionalisering van het uitvoerende toezicht heeft DNB in 2007 de inrichting van de ‘Quality Assurance’ opgepakt. In dit kader is veel aandacht uitgegaan naar de inbedding van het risicoanalysemodel FIRM in het toezichtproces. Specifieke aandacht ging daarbij uit naar de borging van een uniforme werkwijze en van de kwaliteit van de invulling van FIRM. In het verlengde hiervan is gewerkt aan een systematische aanpak van het bepalen van de juiste toezichtprioriteiten bij het gebruik van FIRM en het nemen van tijdige en juiste toezichtmaatregelen.
35
Samenwerking Een goede samenwerking tussen toezichthouders is belangrijk om onnodige toezichtoverlap te voorkomen en te leren van elkaars kennis en ervaring. Daarom vindt regelmatig overleg en afstemming plaats tussen DNB en AFM, de gedragstoezichthouder op financiële instellingen in Nederland. In het verslagjaar is een project gestart om de externe uitingen van DNB en AFM over toezicht zo veel mogelijk gezamenlijk te laten verlopen Dit geldt bijvoorbeeld voor persberichten en Open Boek Toezicht. Per 2 juli 2007 is een vernieuwd convenant overeengekomen, waarin zowel de wettelijke samenwerkingsverplichtingen als de tussen de toezichthouders onderling gemaakte afspraken zijn opgenomen. Nieuw terrein van samenwerking is de uitvoering van de Pensioenwet. In het kader van het toezicht op zorgverzekeraars werkt DNB op basis van een convenant samen met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Vanwege de ingrijpende veranderingen in de sector en de impact op verzekeraars, vindt regelmatig op verschillende niveau’s overleg plaats.
2.10 Internationaal toezichthoudersoverleg De belangrijkste doelstelling van het Bazels Comité voor Bankentoezichthouders (BCBS), onder voorzitterschap van DNB-president Nout Wellink, is de samenwerking tussen toezichthouders te vergroten en de kwaliteit van het bancaire toezicht te versterken (www.bis.org/bcbs). In het verslagjaar boog het Comité zich vooral over de oorzaken, gevolgen en lessen van de turbulentie op de financiële markten. Een van de lessen is dat implementatie van het Bazel II-kapitaalraamwerk, dat al in veel landen is ingevoerd of in de nabije toekomst zal worden ingevoerd, van wezenlijk belang is. Andere aandachtspunten die uit de crisis volgen, zijn een versterking van het toezicht op en het beheer van liquiditeitsrisico, verbetering van waarderingspraktijken van complexe en minder liquide producten en het vergroten van de markttransparantie. De International Association of Insurance Supervisors (IAIS), het samenwerkingsorgaan voor verzekeringstoezichthouders, heeft in 2007 verdere voortgang geboekt met de ontwikkeling van een risico- en marktgebaseerd kapitaalraamwerk voor verzekeraars Solvency II (www.iaisweb.org). In oktober 2007 heeft de IAIS onder meer ‘guidance papers’ gepubliceerd over de structuur van kapitaaleisen, risicobeheer ten aanzien van de kapitaaltoereikendheid en solvabiliteitsdoelstellingen, en het gebruik van interne modellen voor het risico- en kapitaalbeheer door verzekeraars. De International Organisation of Pension Supervisors (IOPS) is een forum voor samenwerking tussen pensioentoezichthouders.
In
het
verslagjaar
stelde
IOPS
onder
andere
‘richtlijnen
voor
vergunningverlening en registratie van pensioenfondsen’ en ‘goede gebruiken voor het toezicht op alternatieve investeringen’ vast. Dit laatste project is gebaseerd op de DNB-uitgangspunten voor de beoordeling van het risicobeheer van alternatieve beleggingen. 36
In het Joint Forum werken toezichthouders van het bankwezen, verzekeringswezen en de effectensector samen op het gebied van sectoroverschrijdende ontwikkelingen, zoals solvabiliteits- en liquiditeitspositie en het risicogeoriënteerd toezicht bij financiële conglomeraten (www.bis.org/bcbs). Het Joint Forum stond onder voorzitterschap van wijlen DNB-directeur Dirk Witteveen. Hij is opgevolgd door de Amerikaan John Dugan. In het verslagjaar is gewerkt aan de speerpunten over de klantgeschiktheid bij de verkoop van financiële producten en diensten en de concentratie van risico’s binnen financiële groepen. Het Committee of European Banking Supervisors (CEBS), waarin de bankentoezichthouders en de centrale banken van de EU zijn vertegenwoordigd, richt zich op convergentie in het bankentoezicht binnen de EU en een consistente implementatie van Europese regelgeving (www.cebs.org). In het kader daarvan heeft CEBS in 2007 een commissie samengesteld die zich richt op de voortgang en consistentie van de implementatie van Europese regelgeving door EU-lidstaten. Net als het voorgaande jaar stonden de werkzaamheden van het Committee of European Insurance and Occupational Pension Supervisors (CEIOPS) in 2007 in het teken van de ontwikkeling van een nieuw toezichtkader voor verzekeraars, Solvency II (www.ceiops.org). De basisprincipes van dit nieuwe toezichtkader zijn marktwaardering en risicogeoriënteerd toezicht. Daarnaast stelt het comité zich het versterken van de samenwerking van toezichthouders tot doel. In dit kader heeft CEIOPS in 2007 het Siena protocol, op basis waarvan verzekeringstoezichthouders informatie uitwisselen, bekrachtigd. Het Interim Working Committee on Financial Conglomerates (IWCFC) is een comité waarin toezichthouders op Europese financiële conglomeraten samenwerken, onder voorzitterschap van DNBdirecteur Arnold Schilder. In 2007 heeft het IWCFC twee papers gepubliceerd over de definitie van kapitaal.
Deze
moeten
resulteren
in
aanbevelingen
voor
sectoroverschrijdende
coherente
kapitaalregulering in 2008. Verder is het IWCFC voortvarend bezig met de consistente toepassing van de conglomeratenrichtlijn op het gebied van de identificatie, het toezicht op intra-groepstransacties en risicoconcentratie, en grens- en sectoroverschrijdende samenwerking tussen toezichthouders.
37
2.11 Kosten en financiering De kosten van het toezicht zijn EUR 102,3 miljoen. Dat is EUR 5,5 miljoen meer dan begroot (EUR 96,8 miljoen). In paragraaf 2.11.1 wordt ingegaan op de toezichtkosten. Vervolgens wordt ingegaan op de financiering van het toezicht (paragraaf 2.11.2). Deze is gebaseerd op een door de minister vastgestelde heffingsystematiek.
2.11.1 Toezichtkosten
Tabel 2.11 Werkelijke kosten 2007 per groep financiële instellingen EUR miljoen
1
Banken Pensioenfondsen 2 Verzekeraars Geldtransactiekantoren Trustkantoren Beleggingsinstellingen Beleggingsondernemingen WID MOT Sanctiewet Totaal toezichtkosten Kosten uitvoering CGR
3
Totaal kosten Bijdrage instellingen voor toezichtkosten 4 Gemiddeld aantal fte´s
Realisatie 2007
Begroting 2007
Verschil
Realisatie 2006
Realisatie 2005
45,21 21,38 25,16 2,62 3,73 0,56 2,87 0,72
38,01 21,96 26,76 2,52 3,13 0,88 2,89 0,63
7,20 -0,58 -1,60 0,10 0,60 -0,32 -0,02 0,09
35,82 20,19 24,94 2,42 2,85 0,77 2,76 0,65
37,01 20,20 22,16 1,93 2,63 0,33 2,98 0,66
102,26
96,78
5,48
90,39
87,91
0,28
1,81
102,53
92,21
84,94 657
80,89 667
4,05 -10
75,59 616
65,21 580
1
Banken inclusief Electronische geldinstellingen en overige kredietinstellingen (niet banken). Inclusief kosten zorgverzekeraars ad EUR 4,8 miljoen (begroot EUR 6,9 miljoen) en kosten materieel toezicht ad EUR 0,33 miljoen. 3 De kosten voor de uitvoering van de CGR zijn geen kosten uit hoofde van de toezichttaak van DNB. Deze activiteit is echter met name door de aan het toezicht gerelateerde personele capaciteit uitgevoerd. Daarom worden deze kosten hier gepresenteerd. 4 Direct personeel plus toegerekende ondersteuning. 2
De totale toezichtkosten zijn EUR 5,5 miljoen hoger dan begroot. Dit verschil wordt veroorzaakt door de toezichtspecifieke werkzaamheden voor de overname van ABN AMRO (EUR 6,1 miljoen hogere kosten, zie toelichting onder banken). Verder is een voorziening getroffen voor een reorganisatie van het facilitaire bedrijf van DNB (effect op toezichtkosten EUR 0,9 miljoen). Deze reorganisatie moet leiden tot een verdere verbetering van de effectiviteit en efficiëntie van deze ondersteunende taak, en daarmee op termijn tot lagere kosten. Door een aanpassing van de economische veronderstellingen voor de berekening van de pensioenlasten op grond van RJ271 ontstonden eveneens hogere kosten (effect EUR 0,6 miljoen). 38
Tegenover de hogere kosten staan EUR 2,1 miljoen lagere kosten, met name als gevolg van vacatures bij het toezicht op niet-banken.
De verdeling van de gerealiseerde toezichtkosten over de doelgroepen is grotendeels gebaseerd op de verantwoording van daadwerkelijk bestede capaciteit (urenverantwoording). Hieronder volgt een nadere toelichting van de kosten voor de verschillende groepen financiële instellingen.
Banken (kredietinstellingen) De overschrijding in 2007 van EUR 7,2 miljoen voor banken wordt grotendeels veroorzaakt door de toezichtspecifieke werkzaamheden voor de overname van ABN AMRO (EUR 6,1 miljoen). De extra kosten hangen samen met externe advisering (EUR 4,1 miljoen, waarvan EUR 2,4 miljoen voor specialisten en EUR 1,7 miljoen voor juridisch advies) en de extra inzet van eigen personeel (EUR 2,0 miljoen). In paragraaf 2.2.3 worden de werkzaamheden in verband met ABN AMRO toegelicht. De resterende overschrijding wordt veroorzaakt door de voorziening voor het facilitair bedrijf en de hogere pensioenlasten. De extra kosten voor ABN AMRO zijn – naast het invullen van vacatures – tevens de belangrijkste oorzaak van de stijging van de kosten ten opzichte van 2006.
Pensioenfondsen De kosten voor het pensioentoezicht zijn EUR 0,6 miljoen (3%) lager dan begroot. Dit wordt veroorzaakt door een lagere personele inzet dan begroot (5%). Naast een lagere bezetting is capaciteit ingezet voor het toezicht op banken.
Verzekeraars De kosten voor het toezicht op verzekeraars is EUR 1,6 miljoen (6%) lager dan begroot. Dit wordt veroorzaakt door een kleinere personele inzet voor zorgverzekeraars dan de inzet die tijdens het opstellen van de begroting 2007 (medio 2006) was voorzien. Voor 2007 was, als uitloop op het introductiejaar 2006 van de Zvw, rekening gehouden met extra capaciteitsinzet voor het toezicht op zorgverzekeraars. De kleinere inzet was het gevolg van vacatures en inzet voor het toezicht op andere financiële instellingen, vooral banken. Dit resulteert voor het toezicht op zorgverzekeraars in lagere kosten (29%) dan begroot. De kosten voor de overige verzekeraars laten een lichte overschrijding zien (2%). Dit wordt met name veroorzaakt door de voorziening voor het facilitair bedrijf en de hogere pensioenlasten.
Geldtransactie- en trustkantoren De hogere dan begrote kosten voor het toezicht op geldtransactiekantoren (4%) in 2007 hangen samen met de aanpak van gesignaleerde tekortkomingen bij geldtransactiekantoren. De kosten voor het toezicht
39
op trustkantoren zijn EUR 0,6 miljoen (19%) hoger dan begroot in verband met de extra werkzaamheden voor de aanpak van illegale trustkantoren in het verslagjaar (zie paragraaf 2.8.2).
Beleggingsinstellingen en –ondernemingen De kosten voor beleggingsondernemingen zijn nagenoeg gelijk aan de begrote kosten. De lagere kosten voor het toezicht op beleggingsinstellingen (36%) is tijdelijk. Dit wordt veroorzaakt door vacatureruimte en de inzet van capaciteit voor de invoering van Bazel II voor beleggingsondernemingen. De verwachting is dat personele inzet voor beleggingsinstellingen in 2008 weer op het niveau van de begroting zal liggen.
Wid/Wet Mot/Sanctiewet De kosten voor toezicht uit hoofde van de Wid/Wet Mot/Sanctiewet zijn 14% hoger dan begroot. Dit hangt samen met de verdere versterking van het integriteitstoezicht, de herziening van de Wid en intensiever (inter)nationaal overleg, onder andere over de EU Witwasrichtlijn en in FEC-verband.
Aansprakelijkstellingen Het kan voorkomen dat uit hoofde van haar toezichttaak DNB aansprakelijkstellingen ontvangt (of aankondigingen van aansprakelijkstellingen). De directie beoordeelt (mede op basis van ingewonnen juridisch advies) of deze (aankondigingen van) aansprakelijkstellingen gezien de strekking, materialiteit en waarschijnlijkheid mogelijk zouden kunnen leiden tot een niet als toezichtkosten verhaalbare claim in welk geval al dan niet besloten wordt een voorziening te treffen. Indien het bedrag waarvoor de verplichting kan worden afgewikkeld niet met voldoende betrouwbaarheid kan worden vastgesteld is volstaan met vermelding in deze toelichting. De directie heeft inzake aansprakelijkstelling geen aanleiding gezien om in het verslagjaar een voorziening te treffen. Vier lopende zaken worden hieronder meer in detail toegelicht.
Van der Hoop bankiers NV In het kader van de afwikkeling van het faillissement van Van der Hoop bankiers N.V. (“Van der Hoop”) is in december 2007 overeenstemming bereikt over een regeling tussen curatoren en betrokkenen bij het faillissement, waaronder betrokken bestuurders, commissarissen en accountants. Stichting Hoop-verlies en DNB zijn als vertegenwoordigers van de grootste schuldeisers bij de regeling betrokken. DNB is bij de regeling betrokken als crediteur van de vordering voor in verband met de Collectieve Garantie Regeling (“CGR”) gedane uitkeringen en behartigt daarmee de belangen van de banken voor wier rekening zij de CGR uitvoert. Een eventueel onbetaald blijvend gedeelte van die vordering is namelijk voor rekening van de banken over wie gedane CGR-uitkeringen worden omgeslagen. In voornoemde hoedanigheid zal DNB een deel van haar aanspraken op uitbetaling van verdere boedeluitdelingen op de voornoemde vordering achterstellen ten opzichte van aanspraken op uitbetaling
40
van verdere boedeluitdelingen op de nog resterende vorderingen van rekeninghouders die tot de regeling zijn toegetreden.
NV Levensverzekering Maatschappij `Vie d´Or´ In de procedure die in 1998 tegen onder meer de PVK en de Staat is aangespannen door de stichting die de belangen van voormalige polishouders van NV Levensverzekering Maatschappij ´Vie d ´Or´ (hierna te noemen Vie d´Or) behartigt en de faillissementscuratoren van Vie d´Or, heeft de Hoge Raad op 13 oktober 2006 uitspraak gedaan in het ingestelde cassatieberoep tegen het arrest van het Hof Den Haag van 27 mei 2004. Eisers hadden de PVK en de Staat aansprakelijk gesteld voor circa EUR 85 miljoen (exclusief rente) wegens beweerdelijk bij het toezicht op Vie d´Or gemaakte fouten. De Hoge Raad heeft onder meer beslist dat het Hof Den Haag een verkeerd criterium heeft gehanteerd om te toetsen of de PVK haar toezichttaak behoorlijk heeft uitgeoefend. De Hoge Raad heeft het arrest van het Hof Den Haag vernietigd en de zaak ter verdere behandeling verwezen naar het Hof Amsterdam. In 2007 is deze zaak aangebracht bij het Hof Amsterdam.
Vorderingen van voormalige directeuren van twee kredietinstellingen In een tweetal verschillende procedures hebben drie voormalige directeuren van twee kredietinstellingen DNB aansprakelijk gesteld voor de door hen beweerdelijk door toedoen van DNB geleden schade. In de eerste procedure, waarin één voormalig directeur van een kredietinstelling DNB aansprakelijk heeft gesteld, heeft de Hoge Raad op 23 februari 2007 een voor DNB gunstig arrest van het Hof Amsterdam van 10 februari 2005 vernietigd en de zaak ter verdere behandeling verwezen naar het Hof Den Haag. De zaak is nog niet aangebracht bij het Hof Den Haag. De tweede procedure werd tegen DNB gestart nadat het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) op 12 september 2006 de door DNB ten aanzien van twee voormalige directeuren van een andere kredietinstelling in 2003 genomen toezichtmaatregelen heeft herroepen. Nadat de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam en nadien ook het Hof Amsterdam in hoger beroep de gevraagde voorzieningen, onder meer tot betaling door DNB van een voorschot, heeft afgewezen hebben de twee voormalige directeuren op 13 februari 2008 DNB in een bodemprocedure voor de rechtbank Amsterdam gedagvaard.
41
2.11.2 Financiering toezichtkosten De financiering vindt plaats op basis van een door de minister vastgestelde heffingsystematiek (zie bijlage 2). Eens per jaar wordt een rekening verzonden aan de instellingen. In die rekening wordt het exploitatiesaldo van de verschillende groepen financiële instellingen over het voorgaande jaar verrekend met de heffing (op basis van de begroting) voor het lopende jaar. Het exploitatiesaldo is het bedrag dat in 2008 met de overheid en instellingen moet worden verrekend. De verrekening gebeurt op basis van de instemming van de minister met een daartoe strekkend voorstel in de verantwoording. Het exploitatiesaldo wordt per groep financiële instellingen in twee stappen vastgesteld. Eerst wordt de definitieve heffing berekend op basis van de werkelijke kosten (zie tabel 2.12, Nacalculatie overheidsbijdrage en bijdrage instellingen). Vervolgens wordt het exploitatiesaldo berekend. Dit gebeurt door het verschil tussen het definitief te heffen bedrag en de gerealiseerde opbrengst1 (het voorschot) te nemen (zie tabel 2.13, Te verrekenen met overheid en instellingen).
Tabel 2.12 Nacalculatie overheidsbijdrage en bijdrage instellingen over 2007 EUR miljoen
Banken1 Pensioenfondsen Verzekeraars Verzekeraars (exclusief Zorg) Zorgverzekeraars Geldtransactiekantoren Trustkantoren Beleggingsinstellingen Beleggingsondernemingen WID MOT Sanctiewet Totaal 1 2
Werkelijke kosten 2007
Nacalculatie overheidsbijdrage Regulier
45,21 21,38 25,16 20,31 4,85 2,62 3,73 0,56 2,87 0,72
5,82 2,35 2,77 2,23 0,53 1,73 2,99 0,07 0,37 0,72
102,26
16,82
Specifiek
2
0,49
Totaal
Nacalculatie bijdrage instellingen
5,82 2,35 2,77 2,23 0,53 2,22 2,99 0,07 0,37 0,72
39,39 19,03 22,39 18,08 4,32 0,40 0,75 0,49 2,50 0,00
17,31
84,94
Banken inclusief Electronische geldinstellingen en overige kredietinstellingen (niet banken). Aanvullende bijdrage voor Wgt op basis van afspraken met Financiën in december 2003.
1
De gerealiseerde opbrengst bestaat uit de heffing op basis van de begroting en de opbrengsten uit boetes, dwangsommen en leges. Als gevolg van tarifering en bijbehorende afrondingsverschillen, kan de heffing op basis van de begroting enigszins afwijken van de begrote kosten.
42
Tabel 2.13 Te verrekenen met overheid en instellingen in 2007 (exploitatiesaldo 2007 per groep) EUR miljoen Overheidsbijdrage Nacalculatie 1
Banken Pensioenfondsen Verzekeraars Verzekeraars (exclusief Zorg) Zorgverzekeraars Geldtransactiekantoren Trustkantoren Beleggingsinstellingen Beleggingsondernemingen WID MOT Sanctiewet Totaal 1 2
Voorschot
Te verrekenen
Bijdrage instellingen 2 Voorschot Nacalculatie totaal Te verrekenen
5,82 2,35 2,77 2,23 0,53 2,22 2,99 0,07 0,37 0,72
4,82 2,42 2,94 2,18 0,76 2,10 2,51 0,11 0,37 0,63
1,00 -0,07 -0,17 0,05 -0,23 0,12 0,48 -0,04 0,00 0,09
39,39 19,03 22,39 18,08 4,32 0,40 0,75 0,49 2,50
33,31 19,37 24,14 18,04 6,09 0,44 0,74 1,18 2,79
6,08 -0,34 -1,75 0,03 -1,78 -0,05 0,01 -0,69 -0,29
17,31
15,90
1,41
84,94
81,97
2,98
Banken inclusief Electronische geldinstellingen en overige kredietinstellingen (niet banken). Voorschot inclusief opbrengsten uit leges voor individuele handelingen ad EUR 0,68 miljoen en ontvangsten uit boetes en dwangsommen ad EUR 0,53 miljoen.
DNB stelt voor om voor alle doelgroepen het exploitatiesaldo over 2007 met de instellingen en de overheid te verrekenen in 20082. Als de Minister dit voorstel volgt, dan betekent dit dat de afrekening van 2007 wordt gecombineerd met de heffing op basis van de begroting 2008. De extra overheidsbijdrage ad EUR 1,4 miljoen wordt verrekend met de uitkering van het slotdividend over 2007 van DNB aan de Staat.
2
Aangezien de kosten in verband met de uitvoering van de Collectieve Garantie Regeling (CGR) voor Van der Hoop geen kosten zijn uit hoofde van de toezichttaak van DNB, worden deze kosten apart met de banken verrekend.
43
3
EXPORTKREDIET- EN INVESTERINGSVERZEKERING
De afgelopen 85 jaar heeft DNB een bijdrage geleverd aan het Nederlandse beleid op het gebied van de exportkrediet- en investeringsverzekeringsfaciliteiten (Ekv) van de Staat. In mei 2007 besloot het ministerie van Financiën de organisatie rondom Ekv te stroomlijnen. In de nieuwe opzet zal DNB geen rol meer vervullen. Haar riskmanagementtaken worden overgenomen door Financiën en gedeeltelijk door Atradius. Het besluit van Financiën leidde tot het bijstellen van de plannen voor 2007. In augustus hebben Financiën en DNB de beëindiging van de Ekv-taken van DNB formeel bekrachtigd. Sindsdien wordt er projectmatig gewerkt aan de overdracht van kennis en taken. De afronding van de overdracht en de beëindiging van de Ekv-werkzaamheden van de Bank is voor eind juni 2008 voorzien.
3.1
Resultaten
Met het oog op het terugtreden van DNB in 2008 zijn de doelstellingen voor 2007 bijgesteld. Niettemin is in het verslagjaar met volle kracht uitvoering gegeven aan de modernisering van de Ekv-faciliteit. De acceptatie-, schade- en incassotaak zijn ingevuld conform de ZBO-normen.
Tabel 2.14 Belangrijkste resultaten Ekv Doelstelling
Indicator
Streefwaarde
Uitkomst
Vergroten effectiviteit en efficiëntie van de Ekv-faciliteit
ZBO-indicatoren voor tijdsplanning en efficiëntie.
Indicatoren tijdsplanning en efficiëntie tijdig gerealiseerd
Gerealiseerd
Voortgang modernisering Ekvfaciliteit.
1. Invoering bedrijfsplancyclus voor Ekv. 2. Ontwikkeling portfoliomodel en actief portfoliobeheer. 3. Onderwerpen ingebracht in internationaal overleg.
1. Doelstelling geschrapt 2. Gerealiseerd cf aangepast plan 3. Gerealiseerd cf aangepast plan.
De afgesproken tijdlijnen en doorlooptijden voor acceptatie, schade & incasso zijn gerealiseerd De acceptatie- schade & incassotaken zijn volgens de normen verricht in 2007. De kennisoverdrachtsessies over de acceptatie- schade & incassotaken bij Financiën zijn goed ontvangen.
De doelstellingen tbv de modernisering van de faciliteit zijn in bijgestelde vorm gerealiseerd Met het oog op haar terugtreden in 2008 heeft DNB haar moderniseringsactiviteiten voor de faciliteit aangepast. In overleg met Financiën zijn nieuwe prioriteiten gesteld. De doelstelling Invoering bedrijfsplancyclus voor Ekv is geschrapt. DNB zal de ontwikkeling van het Portfoliomodel, een kernproject voor de Ekv-faciliteit, niet voltooien. De verantwoordelijkheid voor de modelbouw is per ultimo december 2007 overgedragen. De modelbouw is conform het Plan van Aanpak gerealiseerd: fase 1 44
en 2 (model voor risico’s op landenklasses, uitgebreid met model voor risico’s op landen) zijn in december 2007 opgeleverd. Ook is onderzocht hoe debiteurenrisico’s zijn op te nemen in het model. Er is veel aandacht besteed aan de kennisoverdracht. Het overdragen van het model aan Financiën zal volgens plan kunnen plaatsvinden. DNB blijft nog enige tijd als achtervang een rol vervullen. Op het gebied van Actief Portefeuillebeheer heeft Financiën besloten onder eigen regie een pilot credit default swaps uit te voeren. Dit was mogelijk mede op grond van kennis die door DNB is ingebracht. In het verslagjaar heeft DNB naar vermogen de ontwikkeling van Actief Portefeuillebeheer bevorderd. Financiën heeft dit jaar de pilot met succes afgerond. Voor internationaal overleg hebben DNB en Atradius een paper ingebracht over marktconforme prijsstelling voor kredieterisico’s in de beste landen. De discussie daarover staat thans op de internationale agenda.
3.2
Inspanningen
Deze resultaten zijn bereikt met een personele capaciteit van 11,0 fte (directe medewerkers). Dit is 1,0 fte minder dan begroot. De kleinere bezetting betreft vacatureruimte die niet meer is opgevuld in verband met de beëindiging van de Ekv-taken van DNB. In 2007 is 7,6 fte ingezet voor de overdracht van kennis aan Financiën en de advisering van Financiën over risicomanagement, de participatie in nationaal en internationaal overleg, onderzoek en het secretariaat van de Commissie Advisering Risicobeheer. Voor het adviseren over de risico´s van acceptaties en het afhandelen van schadegevallen is 3,4 fte ingezet.
3.3
Kosten
Tabel 2.15 Werkelijke kosten 2007 Exportkrediet- en investeringsverzekering EUR miljoen Realisatie 2007
Begroting 2007
Verschil
Realisatie 2006
Realisatie 2005
Primaire activiteiten Ondersteunende activiteiten
1,47 1,03
1,57 1,07
-0,09 -0,04
1,41 1,14
1,57 0,83
Totaal kosten
2,51
2,64
-0,13
2,55
2,39
De onderschrijding ten opzichte van de begroting 2007 hangt samen met de in paragraaf 3.2 genoemde kleinere personele bezetting.
45
ACCOUNTANTSVERKLARING Deze accountantsverklaring is afgegeven ten behoeve van het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Opdracht Ingevolge uw opdracht heb ik de bijgevoegde ZBO-verantwoording 2007 van De Nederlandsche Bank N.V. te Amsterdam over het boekjaar 2007 gecontroleerd. De verantwoording is gedateerd 13 maart 2008. Deze verklaring heeft uitsluitend betrekking op: -
Tabel “Kosten en financiering toezicht” op blz 5;
-
Tabel 2.11 op blz 38 “Werkelijke kosten 2007 per groep financiële instellingen”;
-
Tabel 2.12 op blz 42 “Nacalculatie overheidsbijdrage en bijdrage instellingen over 2007”;
-
Tabel 2.13 op blz 43 “Te verrekenen met overheid en instellingen in 2007 (exploitatiesaldo 2007 per groep)”;
-
Tabel 2.15 op blz 45 “Werkelijke kosten 2007 Exportkrediet- en investeringsverzekering”;
-
Bijlage 3 “Kosten toezichtactiviteiten” op blz 52.
De verantwoording is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de directie van de vennootschap. Het is mijn verantwoordelijkheid een accountantsverklaring inzake deze opgave te verstrekken. Werkzaamheden Ik heb mijn controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht. Volgens deze richtlijnen dient mijn controle zodanig te worden gepland en uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de verantwoording geen onjuistheden van materieel belang bevat. Een controle omvat onder meer een onderzoek door middel van deelwaarnemingen van informatie ter onderbouwing van de bedragen en toelichtingen in de verantwoording. Tevens omvat een controle een beoordeling van de grondslagen kostentoerekening, zoals uiteengezet in Bijlage 2 op de pagina’s 49 tot en met 51, die bij het opstellen van de verantwoording zijn toegepast en van belangrijke schattingen die de directie van de vennootschap daarbij heeft gemaakt, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de verantwoording. Ik ben van mening dat mijn controle een deugdelijke grondslag vormt voor mijn oordeel.
46
Oordeel Ik ben van oordeel dat de verantwoording een getrouw beeld geeft van: -
De kosten, opbrengsten en voorschotten van het toezicht over het jaar 2007. Deze voldoen aan aanvaarbare bedrijfseconomische grondslagen;
-
Het budget en realisatie van Ekv. Deze voldoen aan aanvaardbare bedrijfseconomische grondslagen.
Amsterdam, 13 maart 2008 PricewaterhouseCoopers Accountants N.V.
J.A. Nijhuis RA
47
BIJLAGE 1
BEDRIJFSVOERING
Het behalen van de doelstellingen van de primaire taken van DNB is mede afhankelijk van een goede dienstverlening door de ondersteunende bedrijfsonderdelen. Het uitgangspunt hiervoor is een marktconform prijs- en prestatieniveau. In 2007 is een nieuw kostentoerekeningsmodel ontwikkeld. Dit nieuwe model moet het inzicht in de (ondersteunende) kosten vergroten. In het verslagjaar is het risicobeheersing- en controlesysteem van DNB verder versterkt, waaronder Business Continuity Management en het integriteitbeleid van DNB (zie paragraaf 8.3.3 van het Jaarverslag 2007 van DNB). Ook ten aanzien van de ICT-besturing zijn in 2007 belangrijke stappen gezet. De rollen en verantwoordelijkheden van de gebruikersorganisatie zijn aangescherpt, zodat gebruikers zich nadrukkelijker met hun eigen informatiearchitectuur zullen bezighouden. Door de invoering van de in 2006 ontwikkelde visie op de ICT-besturing wordt tevens een meer coherente informatievoorziening bereikt. De eerste resultaten zijn inmiddels zichtbaar. Ter vereenvoudiging van de ICT-infrastructuur is het aantal applicaties met een derde verminderd. Ook is het project voor het uitfaseren van het mainframe nagenoeg afgerond. DNB investeert veel in het aantrekken en ontwikkelen van talentvol personeel. In 2007 is DNB wederom op een tweede plaats terechtgekomen in het Intermediair-onderzoek naar arbeidsvoorwaarden. Deze en andere ontwikkelingen op personeelsgebied worden belicht in het Sociaal Jaarverslag. Om de kwaliteit en efficiëntie van de organisatie te vergroten, concentreert DNB haar werkzaamheden op de hoofdvestiging in Amsterdam. Medio 2007 zijn de agentschappen gesloten. Ook is besloten om het kantoor in Apeldoorn in 2010 te sluiten. Om dit mogelijk te maken is in 2007 gestart met de verbouwing van het kantoor in Amsterdam. Een belangrijke stap is de inrichting van een nieuw computercentrum in de hoofdvestiging. Het voormalige agentschap in Wassenaar zal worden ingericht als uitwijkcentrum. Sinds de reorganisatie in 2004 werkt DNB continu aan de verbetering van haar bedrijfsprocessen. In 2007 is in dit verband onder andere gestart met het optimaliseren van het documentmanagement- en archiveringssysteem.
48
BIJLAGE 2
GRONDSLAGEN KOSTENTOEREKENING
Deze bijlage geeft een overzicht van de grondslagen die in deze ZBO-verantwoording zijn gehanteerd bij de toerekening van de kosten aan de ZBO-taken van DNB.
Gehanteerde sleutels De toerekening van de kosten naar de hoofdtaken en toezichtwetten gebeurt voor de primaire divisies aan de hand van de capaciteitsverdeling (in fte´s). Voor de toerekening van de interne ondersteuning zijn de sleutels in de onderstaande tabellen gehanteerd.
Tabel Belangrijkste toerekeningssleutels ondersteuning* Aspect Besturing Directie Sp&c Accounting Iad Ict
Belangrijkste elementen
Toegerekend naar/ op basis van
Directie Strategie, planning en control Risicobeheersing Bedrijfsadministratie Accountantsonderzoeken
Personeel directe afdelingen Personeel directe afdelingen Gerealiseerde uren Aantal boekingsstukken per afdeling Capaciteitsbeslag Iad en restant personeel directe afdelingen
Ict werkplekken
Personeel directe afdelingen (gewogen) en laptops.
Exploitatie
Capaciteitsbeslag op servers en data-opslag Overig: personeel directe afdelingen Gerealiseerde uren
Ict advies en projecten P&O
Arbo, opleidingen en overige P&O producten
Personeel directe afdelingen
Informatie / communicatie
Bibliotheek
Personeel directe afdelingen
Communicatiebeleid Documentaire informatie
Capaciteitsbeslag Per cluster toegedeeld aan betrokken afdelingen
Nieuwsvoorziening Directie-ondersteuning
Personeel directe afdelingen (gewogen) Directie
Facilitair
Huisvesting Fd werkplekken Inkoop Diensten en middelen Repro
Aantal vierkante meters Werkplekken (gewogen) Uren en restant personeel directe afdelingen Personeel directe afdelingen (gewogen) Capaciteitsbeslag en restant personeel directe afdelingen
Beveiliging en transport
Veiligheid, bewaken binnen en buitenring Bewaking direct, transporteren waarden, onderzoeken en falsificatie
Personeel directe afdelingen excl. locatie Apeldoorn Betalingsverkeer
* Voor de overzichtelijkheid zijn hier niet alle producten met hun kostenverdeelsleutel weergegeven.
49
De verdeling van de gerealiseerde toezichtkosten over de doelgroepen is grotendeels gebaseerd op de verantwoording van bestede capaciteit (urenverantwoording).
Heffingsystematiek De financiering van het toezicht is met ingang van 2004 herzien door de Minister van Financiën, in overleg met de toezichthouders en vertegenwoordigers van de instellingen. Uitgangspunt is een bijna volledige doorberekening van de toezichtkosten aan de onder toezicht staande instellingen. Een uitzondering hierop vormen het repressieve toezicht en het toezicht uit hoofde van de Wet Mot/Wid/sanctiewet: beide worden volledig door de overheid gefinancierd. Per toezichthouder (DNB en de AFM) is een overheidsbijdrage berekend. Deze bijdrage is vastgesteld op basis van een vast percentage van de toezichtkosten. Voor het pensioen- en verzekeringstoezicht 11% en voor het toezicht op de overige instellingen is dit gezamenlijk 21 %. Deze bijdrage van 21% geldt als gemiddelde voor de betreffende sectoren. De daadwerkelijke bijdrage is mede afhankelijk van de omvang van het repressieve en Mot/Wid/sanctiewet toezicht voor de betreffende sector. Naast de reguliere overheidsbijdrage zijn voor de Wgt aanvullende afspraken gemaakt. In 2007 is de overheidsbijdrage geëvalueerd. Deze evaluatie resulteert met ingang van 2008 in nieuwe percentages. De verantwoording 2007 is nog gebaseerd op de ´oude´ afspraken. Zie onderstaande tabel voor een toelichting per sector.
De heffingsystematiek per categorie instellingen is voor 2007 als volgt. Tabel Heffingsystematiek Sector
Kernelementen
Banken
•
reguliere overheidsbijdrage 13%
•
vast tarief per rapporterende instelling (afdeling I, II en III instellingen)
•
variabel tarief (van toepassing op afdeling I en II instellingen) op basis van Risk Weighted Assets (RWA) volgens degressief stelsel
Verzekeraars
•
reguliere overheidsbijdrage 11%
•
op basis van bruto premie inkomen
•
reguliere overheidsbijdrage 11%
•
op basis van premie-inkomen en directe beleggingsopbrengsten.
Geldtransactie-
•
reguliere overheidsbijdrage 66%
kantoren
•
plus overeengekomen aanvullende bijdrage van EUR 0,49 miljoen
•
vast tarief per rapporterende instelling
•
variabel tarief gebaseerd op geldstromen
•
reguliere overheidsbijdrage 80%
•
tarief op basis van omzet
Pensioenfondsen
Trustkantoren
50
Beleggings-
•
reguliere overheidsbijdrage 13%
ondernemingen
•
op
basis
van
de
voor
het
gedragstoezicht
(AFM)
geldende
heffingsystematiek Beleggings-
•
reguliere overheidsbijdrage 13%
instellingen
•
op basis van het balanstotaal
Boetes en dwangsommen Door de opgelegde boetes en dwangsommen betalen overtreders (een deel van) de eigen extra toezichtkosten. Ook worden de kosten van bijvoorbeeld de stille curator in rekening gebracht bij de desbetreffende instellingen. Met de voor het toezicht verantwoordelijke ministeries is afgesproken dat de inkomsten uit boetes en dwangsommen, per sector, aan de instellingen ten goede komen. In de nacalculatie is rekening gehouden met deze inkomsten.
51
BIJLAGE 3
KOSTEN TOEZICHTACTIVITEITEN
In onderstaande tabel volgt een overzicht van de realisatie van de toezichtkosten op activiteitenniveau.
Totale toezichtkosten per activiteit EUR miljoen
Banken
Pensioen fondsen
Zorgverzekeraars
Verzekeraars (overig)
Geldtransactiekantoren
Trust kantoren
Beleggings instellingen
Beleggings ondernemingen
WID MOT Sanctie wet
Realisatie 2007
Kennisopbouw
0,44
0,15
0,00
0,21
0,00
0,00
0,00
0,04
0,00
0,84
1,16
-0,32
0,76
0,74
Beleid en regelgeving
4,00
2,26
0,55
2,14
0,02
0,06
0,07
0,35
0,36
9,82
10,07
-0,25
7,97
8,55
21,28
9,88
2,34
9,41
1,02
2,25
0,24
1,26
0,11
47,80
44,80
3,00
39,57
38,74
1,76
0,82
0,26
0,76
0,33
0,00
0,00
0,11
0,00
4,06
3,94
0,13
2,93
6,50
0,00
4,12
2,41
Begroting 2007
Verschil
Realisatie Realisatie 2006 2005
Primaire activiteiten
Uitvoering Statistiek Grote projecten Externe communicatie Totaal primair
0,00 0,28
0,18
0,00
0,22
0,00
0,00
0,00
0,04
0,00
0,72
0,67
0,04
0,55
0,74
27,76
13,30
3,15
12,74
1,37
2,32
0,32
1,80
0,47
63,23
60,64
2,60
55,91
57,68
Ondersteunende activiteiten
0,00
Besturing
2,65
1,41
0,33
1,33
0,15
0,24
0,03
0,18
0,05
6,37
6,48
-0,11
6,01
6,08
Juridische activiteiten
3,57
0,61
0,00
0,84
0,42
0,29
0,08
0,09
0,00
5,91
4,72
1,19
5,73
3,95
ICT ondersteuning
4,04
2,05
0,50
1,92
0,31
0,31
0,04
0,27
0,06
9,49
8,78
0,71
9,53
6,60
P&O ondersteuning
1,06
0,61
0,14
0,56
0,06
0,10
0,01
0,08
0,02
2,65
2,62
0,03
2,04
2,05
Informatie / communicatie
3,33
2,05
0,41
1,68
0,16
0,29
0,05
0,27
0,06
8,30
8,45
-0,15
7,91
7,21
Facilitaire diensten
2,21
1,01
0,23
0,93
0,11
0,15
0,02
0,13
0,04
4,83
3,53
1,30
3,69
3,09
0,87
0,34
0,08
0,32
0,03
0,04
0,01
0,04
0,02
1,74
1,56
0,18
1,39
1,25
Totaal ondersteuning
Beveiliging en transport
17,72
8,08
1,70
7,57
1,25
1,41
0,25
1,07
0,25
39,30
36,14
3,16
36,30
30,23
Totaal toezichtkosten
45,48
21,38
4,85
20,31
2,62
3,73
0,56
2,87
0,72
102,53
96,78
87,91
Kosten uitvoering CGR
-0,28
-0,28
5,75
92,21
-0,28
-1,81
5,48
90,39
Onvoorzien Totaal toezichtkosten
45,21
21,38
4,85
20,31
2,62
3,73
0,56
2,87
0,72
102,26
96,78
52
87,91