Nr. 11 | Weekblad van 18 maart 2010
DE NATIONALE UITGAVEN IN DE GEZONDHEIDSZORG 7de editie
Inleiding
2
Methodologie
4
Overzicht van de nationale uitgaven voor gezondheidszorg
6
1. De geaggregeerde cijfers
6
2. Uitgaven volgens financieringsbron
8
3. Uitgaven volgens zorgsector
Conclusie
To The Point
16
20
Pagina 2
Assurinfo
Nr. 11 | Weekblad van 18 maart 2010
INLEIDING Uit de gezondheidsindicatoren van de OESO blijkt dat België een “duur” gezondheidsland blijft. Kijkt men naar het percentage van het bruto binnenlands product (BBP) dat naar gezondheidszorg gaat (10,1 % in 2008) dan staat België nog steeds op de vierde plaats in de Europese ranglijst. België scoort daarmee dus hoger dan het gemiddelde van de Europese (9,4 %) en de OESO-landen (8,9 %)1. Kijkt men daarentegen naar het bedrag dat per inwoner aan gezondheidszorg besteed wordt (3.254 euro in 2008), dan staat België op de negende plaats van de Europese ranglijst. De Belgische sociale zekerheid draagt het grootste deel van de gezondheidsuitgaven. Het gedeelte voor rekening van de burger is echter verre van verwaarloosbaar. Uit de resultaten van deze studie blijkt dat 75,9 % van de uitgaven gefinancierd wordt door de overheid en dat 24,1 % van de uitgaven voor rekening van de consument/patiënt komt. Daarmee plaatst België zich, naast Spanje en Zwitserland, in de voorste gelederen van Europa op het vlak van de bijdrage door de consument. De kost van de gezondheidszorg in België kent in 2008 een opvallende groei. Ons land besteedt in 2008 35 miljard euro aan gezondheidszorg tegenover 32,2 miljard euro in 2007, hetzij een stijging met 8,6 %. Deze groei kan verklaard worden door de sterke inflatie (4,5 % in 2008). De overheidsuitgaven kenden een groei van dezelde grootte-orde (+9,0 %) die ook kan worden toegeschreven aan de integratie van de “kleine risico’s voor zelfstandigen” in de algemene regeling van de wettelijke verzekering voor geneeskundige verzorging2. Om vanaf 2008 rekening te houden met de kost van de “kleine risico’s voor zelfstandigen” werd de globale begrotingsdoelstelling 2008 verhoogd met 434,9 miljoen euro. De uitgaven van de “kleine risico’s voor zelfstandigen” zouden volgens het rijksinstituut voor Ziekte en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) nauw aansluiten bij de geraamde kostprijs. Daarbij is niet alleen rekening gehouden met de uitgaven die rechtstreeks verband houden met de kleine risico’s maar ook met de onrechtstreekse weerslag op de uitgaven die behoren tot de grote risico’s. De nationale uitgaven registreerden in 2004 nog een groei die trager was dan die van het BBP (5,0 % tegenover 5,5 %), maar sinds 2005 kennen de gezondheidsuitgaven een jaarljks toenemende groei. In 2008 is de groei bijna het drievoud van de groei van het BBP. In de periode tussen 2001 en 2008 kenden de gezondheidsuitgaven een gemiddelde jaarlijkse groei 3
van 6,1 % . Verschillende factoren hebben de gezondheidsuitgaven opnieuw aangewakkerd. Tot deze factoren horen de verdere vooruitgang van nieuwe technologieën, de vergrijzing van de bevolking en de ontwikkelingen van de behandeling van chronisch zieke patiënten. De betaalbaarheid van gezondheidszorg blijft dus een actueel thema waar de media veelvuldig aandacht aan besteden en waarover regelmatig cijfers worden geciteerd, zoals de uitgaven voor ziektekosten. Zij verwijzen dan naar de begroting van de Sociale Zekerheid, RIZIV-cijfers, OESO-statistieken, nationale rekeningen, vooruitzichten van het Planbureau en dergelijke meer. 1 2
‘ECO-Santé 2009’, OESO, cijfers 2007. Tot eind 2007 ressorteerden de rechthebbenden van de wettelijke verzekering voor geneeskundige verzorging onder twee regelingen: de algemene regeling en de daarmee gelijkgestelden, die o.a. de werknemers en het personeel van de overheidsdiensten omvat, en de regeling voor de zelfstandigen. Wat de verzekering voor geneeskundige verzorging aangaat, is dit onderscheid tussen regelingen vanaf 1 januari 2008 verdwenen: vanaf die datum hebben zelfstandigen dezelfde rechten inzake de verzekering voor geneeskundige verzorging als de andere groepen van de bevolking. Beide groepen behoren vanaf 1 januari 2008 tot één en hetzelfde stelsel van verzekering voor geneeskundige verzorging.
3
Zonder correctie voor inflatie.
Nr. 11 | Weekblad van 18 maart 2010
Assurinfo
Pagina 3
Het internationale maatschappelijke debat over de kostprijs van de vergrijzing en de betaalbaarheid van de gezondheidszorg illustreren bovendien het belang van deze statistische informatie. Met dit dossier wil Assuralia de lezer wegwijs maken in de complexe wereld van de gezondheidszorg in België, wil ze meer duidelijkheid scheppen over de bedragen die aan geneeskundige verzorging worden besteed en geeft ze een antwoord op enkele veel gestelde vragen:
Hoeveel van deze uitgaven neemt de overheid voor haar rekening?
Wat is het aandeel van de patiënt in de totale uitgaven?
Welke sectoren kennen de grootste uitgavengroei? Alex Maselis
[email protected]
Pagina 4
Assurinfo
Nr. 11 | Weekblad van 18 maart 2010
METHODOLOGIE Om een overzicht van de nationale uitgaven voor gezondheidszorg te maken, heeft Assuralia in deze zevende editie dezelfde methodologie gevolgd als in de vorige edities. Het gaat om een klassieke kostenstructuur die alle kostensoorten, financieringsbronnen en zorgsectoren in rekening brengt. In wezen deelt deze methodologie de uitgaven van de gezondheidszorg in volgens verschillende dimensies. Zo hanteert men een indeling van de uitgaven volgens de verschillende financieringsbronnen, waaronder de publieke en de private financiering, en volgens de verschillende zorgverstrekkers (bijv. ziekenhuizen of artsen). De tweede classificatie maakt ook gebruik van bepaalde “zorgfuncties”, om rekening te houden met de specifieke doelstellingen van de zorgverstrekking, bijvoorbeeld preventie en gezondheidspromotie. Om een correcte en volledige kostenstructuur voor de gezondheidszorg te hanteren, worden niet alleen de directe bestedingen van de zorgsectoren en de financiers in rekening gebracht, bijvoorbeeld de kostprijs van de zorgverstrekking zelf, maar ook de kosten voor opleiding en research in de gezondheidszorg, investeringskosten en de kosten voor beheer en administratie van de gezondheidszorg. Verder worden de uitgaven in dit document berekend volgens een strikte definitie van de ziektekosten. Niet-medische uitgaven voor de gehandicaptenzorg, ouderenzorg en uitkeringen die betrekking hebben op bijvoorbeeld langdurige arbeidsongeschiktheid, worden dus niet in rekening gebracht.
Definities Financieringsbronnen =
tot de verschillende financieringsbronnen van de gezondheidszorg worden, in het bestek van deze studie gerekend: de wettelijke 4
sociale zekerheidsinstellingen , de federale, regionale en lokale overheden, de werkgevers, de aanvullende ziekteverzekering aangeboden door de private ziekteverzekeraars en de ziekenfondsen, het remgeld en de “out-of-pocket expenses” van de patiënt (=eigen uitgaven van de gezinnen). Sectoren =
4
sectoren uit de gezondheidszorg en zorgverstrekkers waarop beroep wordt gedaan. Deze studie maakt een onderscheid tussen de volgende sectoren en zorgfuncties: ziekenhuiszorg, thuiszorg en ambulante zorg, medisch-technische diagnostische diensten, geestelijke gezondheidszorg, gehandicaptenzorg, ouderenzorg, palliatieve zorg, preventieve zorg en farmaceutische hulp.
Het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering en de Dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid
Nr. 11 | Weekblad van 18 maart 2010
Assurinfo
Pagina 5
In het kader van diverse statistiekverplichtingen ten opzichte van de OESO, Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) en EUROSTAT zamelt ook de FOD Sociale Zekerheid gedetailleerde informatie omtrent de gezondheidszorg en aanverwante sectoren in. De OESO heeft daartoe een methodologie (‘System of Health Accounts’ of kortweg SHA) uitgewerkt, die de internationale standaard is geworden voor de berekening van de nationale rekeningen van de zorgsector. EUROSTAT heeft dit systeem verder uitgebreid tot een systeem van gegevensverzameling met verschillende dimensies zoals de financiering, de structuur van de gezondheidszorgsector en de zorgfuncties. Deze nieuwe reeks van (Belgische) gezondheidsrekeningen wordt vanaf het jaar 2003 berekend. De resultaten en rapporten van de observatiejaren 2003 tot 2007 zijn gepubliceerd door EUROSTAT en de OESO. In opdracht van de FOD Sociale Zekerheid en de FOD Wetenschapsbeleid werd ook aan het Hoger Instituut voor Arbeid (HIVA) gevraagd om de methodologie van de FOD Sociale Zekerheid aan een kritisch onderzoek te onderwerpen en suggesties te doen tot verbetering van hun data5
inzameling . Het HIVA heeft daartoe alternatieve gezondheidsrekeningen gehanteerd en nieuwe berekeningen gemaakt. Naast deze Asssuralia-publicatie bestaan er dus ook andere studies die op regelmatige tijdstippen statistieken over de nationale gezondheidsuitgaven publiceren. Niet al deze rapporten publiceren dezelfde cijfers. Afwijkende bedragen wijzen op een verschil in de gebruikte methodologie. Het is echter de ambitie van al deze partijen om de vergelijkbaarheid tussen de cijfers en de publicaties in de toekomst te verbeteren.
5
Gezondheidszorgrekeningen in België, onderzoeksrapport in opdracht van de FOD Wetenschapsbeleid ten behoeve van de FOD Sociale Zekerheid (Prof. dr. Jozef Pacolet en M. Borghgraef)
Pagina 6
Assurinfo
Nr. 11 | Weekblad van 18 maart 2010
OVERZICHT VAN DE NATIONALE UITGAVEN VOOR GEZONDHEIDSZORG 1. De geaggregeerde cijfers Indien alle kostencomponenten, voor alle bestedingsbronnen en sectoren samen, in rekening gebracht worden, bedragen de totale uitgaven voor de gezondheidszorg in 2008 bijna 35 miljard euro. In 2001 bedroegen deze uitgaven nog 23,2 miljard euro. De nationale uitgaven voor gezondheidszorg zijn tussen 2001 en 2008 gestegen met 50,9 %, wat overeenstemt met een gemiddelde jaarlijkse groei van 6,1 %. De groei kende in deze periode geen constant verloop. Na de forse stijging met 8,3 % in 2003, vertraagde de groei in 2004 en 2005 om vervolgens opnieuw toe te nemen vanaf 2006. In 2008 noteert ze met 8,6% de hoogste waarde in jaren.
Het BBP tegen marktprijzen voor het jaar 2001 bedroeg 259,4 miljard euro. Daarvan werd 23,2 miljard euro besteed aan gezondheidszorg, hetzij 8,9 % van het BBP. Na de aanzienlijke stijging in 2003 blijft het aandeel van het BBP dat aan gezondheidszorg wordt besteed quasi stabiel en schommelt rond de 9,5 % om in 2008 opnieuw fors te stijgen naar 10,1 %. Het percentage van het BBP dat aan gezondheidszorg wordt uitgegeven, stijgt overal in Europa, maar het aandeel van deze uitgaven in België ligt overwegend boven het Europese gemiddelde. Dat stijgt van 8,6 % in 2001 naar 9,4 % in 2006 en 2007.
Nr. 11 | Weekblad van 18 maart 2010
Assurinfo
Pagina 7
De omvang van de groei van de gezondheidsuitgaven wordt duidelijk wanneer men de groei vergelijkt met deze van het BBP. De jaarlijkse toename van het BBP varieert in de periode 20012008 tussen 2,8 % en 5,5 %. In 2003 stijgen de nationale uitgaven voor gezondheidszorg dus beduidend sneller dan het BBP. Tussen 2004 en 2007 kennen het BBP en de uitgaven in de gezondheidszorg vergelijkbare groeicijfers. In 2004 is de groei van de gezondheidsuitgaven zelfs trager dan die van het BBP. In 2008 noteert men opnieuw een kentering. De gezondheidsuitgaven groeien in 2008 met 8,6 % terwijl het BBP met 2,9 % toeneemt. Ondanks het tragere groeiritme van de uitgaven voor gezondheidszorg tussen 2004 en 2006, is de cumulatieve groei van de uitgaven (+50,9 %) tussen 2001 en 2008 groter dan die van het BBP (+32,9 %). Dit stemt overeen met een gemiddelde jaarlijkse groei van 4,1 % voor het BBP tegenover 6,1 % voor de uitgaven voor gezondheidszorg.
Pagina 8
2.
Assurinfo
Nr. 11 | Weekblad van 18 maart 2010
Uitgaven volgens financieringsbron
De nationale uitgaven voor gezondheidszorg kunnen uitgesplitst worden in de volgende “financieringsbronnen”:
overheid: alle rechtstreekse uitgaven voor gezondheidszorg door de sociale zekerheidsinstellingen, de federale overheid, de gewesten en gemeenschappen, en de 6
lokale overheden ;
privaat: de aanvullende ziektekostenverzekeringen aangeboden door de ziekenfondsen en de private ziekteverzekeraars;
patiënt: de netto remgelden en de “out-of-pocket” uitgaven (eigen uitgaven van de gezinnen, exclusief vergoedingen van aanvullende verzekeringen);
werkgever: de bedragen die bedrijven rechtstreeks aan gezondheidszorg besteden, bijv. de uitgaven aan de bedrijfsgeneeskundige dienst, uitgaven aan acties in het kader van gezondheid en preventie en rechtstreeks ten laste genomen medische kosten van het personeel.
Het overzicht van de uitgaven volgens de financieringsbronnen toont aan dat:
de openbare overheden 75,9 % van de uitgaven voor hun rekening nemen;
de aanvullende verzekeringen van de private ziekteverzekeraars en de ziekenfondsen 4,3 % van de uitgaven dragen. Het aantal aanvullend verzekerde Belgen neemt jaarlijks toe. Dit aantal is intussen gestegen tot bijna 8 miljoen (5,3 miljoen verzekerden bij de private ziekteverzekeraars en naar schatting 2,6 miljoen personen die een facultatieve verzekering hebben afgesloten bij een ziekenfonds);
de patiënt 19,5 % van de uitgaven rechtstreeks voor zijn rekening neemt. Het betreft de 7
finale consumptie van de gezinnen na aftrek van alle terugbetalingen of vergoedingen (bijv. remgelden, supplementen en uitgaven voor niet-terugbetaalde medische goederen);
6 De uitgaven van de Federale Overheid omvatten enkel de bedragen die zij rechtstreeks uitbetaalt aan zorgverstrekkers. Subsidies van de Federale Overheid aan lagere overheden worden bij deze lagere overheden aangerekend. 7 Met correctie voor de maximumfactuur
Nr. 11 | Weekblad van 18 maart 2010
Assurinfo
Pagina 9
de werkgever 0,3 % van de uitgaven betaalt. Het gaat hier om vergoedingen voor geneeskundige verzorging die een aantal grote bedrijven en multinationals rechtstreeks als benefit aan hun personeel toekennen.
De resultaten van deze studie leren ons ook dat het overheidsaandeel in de gezondheidszorguitgaven toeneemt in 2008: 75,9 % in 2008 tegenover 75,7 % in 2007. De facto daalt het privé-aandeel gefinancierd door de private verzekeringen, door de werkgevers en door de patiënt (via het systeem van de remgelden of via de out-of-pocket uitgaven) naar 24,1 % van de uitgaven in 2008. Deze wijziging is hoofdzakelijk het resultaat van de schikkingen die werden getroffen, enerzijds, voor de financiering van het RIZIV en, anderzijds, voor de integratie van de kleine risico’s voor zelfstandigen in de verplichte ziekteverzekering. Uit een vergelijking met de andere Europese landen volgt dat het overheidsaandeel in België 8
zeer hoog ligt . In Europa noteren enkel Luxemburg en de Scandinavische landen een nog hoger overheidsaandeel in de uitgaven.
Overzicht van de uitgaven volgens financieringsbron (overheid, patiënt, werkgever, privaat) in miljoenen euro
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Overheid
17.015,80
17.542,70
19.478,70
20.795,29
21.908,07
22.712,61
24.374,54
26.564,73
Sociale Zekerheid
14.818,10
15.248,40
16.592,20
17.971,39
18.446,67
19.210,21
20.475,24
22.321,91
Federale overheid
1.388,70
1.504,80
1.697,80
1.833,50
2.401,40
2.420,70
2.694,80
2.955,55
Gewesten en gemeenschappen
265,50
282,50
311,90
426,10
449,20
450,50
562,40
616,91
Lokale overheden
543,50
507,00
876,80
564,30
610,80
631,20
642,10
670,35
Patiënt
5.000,71
5.362,79
5.300,84
5.244,06
5.230,30
5.876,01
6.040,03
6.818,74
Out-of- pocket
3.686,65
4.053,87
4.040,61
3.924,00
3.880,76
4.510,49
4.609,87
5.305,19
Remgeld
1.363,15
1.390,27
1.465,10
1.550,19
1.602,44
1.654,44
1.716,73
1.790,70
Terugstortingen remgeld
-49,09
-81,35
- 204,86
-230,13
-252,91
-288,92
-286,58
-277,15
Werkgever
100,00
100,42
100,84
101,26
101,69
102,11
102,53
102,95
Privaat
1.058,74
1.160,05
1.300,39
1.357,06
1.520,63
1.598,38
1.692,38
1.494,17
Privé-verzekeringen
453,27
529,25
586,84
641,77
714,30
732,22
804,61
879,07
Ziekenfondsen
605,47
630,80
713,55
715,29
806,33
866,16
887,77
615,10
23.175,25
24.165,97
26.180,78
27.497,68
28.760,68
30.289,10
32.209,47
34.980,59
Totaal Berekening: Assuralia
8
‘ECO-Santé 2008’, OESO, cijfers 2007.
Pagina 10
Assurinfo
Nr. 11 | Weekblad van 18 maart 2010
Overheidsuitgaven De overheid neemt een belangrijke aandeel in de totale uitgaven voor gezondheidszorg, namelijk 75,9% van de nationale uitgaven in 2008. Dat is niet verwonderlijk want de publieke verplichte ziektekostenverzekering, die deel uitmaakt van de ruimere federale sociale zekerheid, geeft een ruime dekking tegen gezondheidskosten aan nagenoeg de hele Belgische bevolking. Naar schatting 99 % van de bevolking geniet van een dekking. Een heel beperkt aantal inwoners van België komt niet in aanmerking. Het gaat bijvoorbeeld om mensen die niet officieel in het land verblijven. Het grootste deel van deze overheidsuitgaven wordt dus toegerekend aan de sociale zekerheidsinstellingen (63,8 % van de totale uitgaven). Het gaat hier hoofdzakelijk om de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging van werknemers en zelfstandigen 9,10
uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering
(RIZIV).
De Dienst voor de Overzeese Sociale Zekerheid (DOSZ) wordt ook gerekend tot de sociale zekerheidsinstellingen maar haar aandeel in de uitgaven is veel kleiner (30 miljoen euro in 2008). De uitbetalingen door de sociale zekerheidsinstellingen vormen niet de enige uitgavenpost van de overheid. De federale uitgaven, die in 2008 oplopen tot 3 miljard euro of 8,4 % van de totale kosten, zijn hoofdzakelijk toe te rekenen aan de FOD Volksgezondheid. Ze omvatten de tussenkomsten in de ligdagprijs voor de opname in een ziekenhuis11. In 2008 bedraagt deze financiering 1,5 miljard euro. Tot 2003 betrof het een toelage ten laste van de Algemene Uitgavenbegroting (FOD Volksgezondheid) die rechtstreeks overgedragen werd aan de ziekenhuizen via de verzekeringsinstellingen. In 2004 werd een nieuw systeem voor de financiering van de ziekenhuizen ingevoerd. Vanaf dan wordt het aandeel van de Staat 12
voorafgenomen op de ontvangsten van de BTW en toegekend aan het RIZIV . De financiële en budgettaire toestand van deze nieuwe regeling wordt weliswaar nog beïnvloed door elementen uit het verleden. Daarbij gaat het vooral om de nog verschuldigde inhaalbedragen waarop de ziekenhuizen recht hebben voor de verstreken dienstjaren. Bij het opstellen van de begroting 2005 heeft de regering een regeling uitgewerkt om extra inhaalbedragen te betalen: er werd een uitzonderlijk bedrag van 350 miljoen euro vastgelegd en verrekend op de begroting van de FOD. Dit verklaart de sterke stijging van het aandeel van de overheid in de totale uitgaven in dat jaar (8,3 % in 2005 tegenover 6,7 % in 2004).
9
De verzekeringsinstellingen zijn verantwoordelijk voor de uitbetaling van de tegemoetkomingen. Het gaat om vijf erkende landsbonden van ziekenfondsen: de Landsbond der Christelijke Mutualiteiten (LCM), de Landsbond van de Neutrale Ziekenfondsen (LNM), het Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten (NVSM), de Landsbond van Liberale Mutualiteiten (LLM) en de Landsbond van Beroeps- en Onafhankelijke Ziekenfondsen (LOZ). Daarnaast spelen ook de Kas Der Geneeskundige Verzorging van de NMBS en de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering een rol als verzekeringsinstelling. 10 Tot 1 januari.2008 wordt een onderscheid gemaakt tussen de grote en kleine risico’s waarbij de zelfstandigen niet automatisch verzekerd waren voor de kleine risico’s. Sinds 1 januari 2008 is de dekking voor zowel de grote als de kleine risico’s voor 99% van de bevolking gewaarborgd. 11 De lasten voor de ligdagprijs worden verdeeld tussen het Rijksbudget en het RIZIV. De verdeling van deze lasten kan bij KB worden gewijzigd. De regelgever heeft al meerdere keren van deze mogelijkheid gebruik gemaakt: vanaf 1 juli 2003 bedraagt de tussenkomst van de staat 22,77% en is het aandeel van het RIZIV 77,23%. 12 Daarom wordt deze financiering in sommige andere bronnen, die deze cijfers publiceren, niet meer als een uitgave van de federale overheid geboekt maar wel als een uitgave van de Sociale Zekerheid. Omdat deze perimeterwijziging de continuïteit van de cijferreeksen beïnvloedt, opteert Assuralia ervoor om in deze publicatie de financiering van de ligdagprijs nog steeds op rekening van de federale overheid te schrijven.
Nr. 11 | Weekblad van 18 maart 2010
Assurinfo
Pagina 11
Tot de lagere overheid behoren onder andere de provincies en de gemeenten. Ook zij hebben een aandeel in de overheidsuitgaven voor gezondheidszorg, met name voor schoolgezondheidszorg door Centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s), de preventieve zorg, de thuiszorg en de gezondheidspromotie. In de rekening van de lokale overheden werden ook de uitgaven van gemeenten en provincies aan verpleeg- en verzorgingsinstellingen opgenomen, alsook de financiering van de gemeenten voor de tekorten van OCMW-ziekenhuizen. In 2008 vertegenwoordigen de gezamenlijke uitgaven van de gewesten, de gemeenschappen en de lokale overheden 3,7 % van de totale uitgaven.
Aandeel van de patiënt De eigen bijdrage van de patiënt omvat de uitgaven die niet door de overheid worden gefinancierd en die niet worden terugbetaald door de private verzekeraar of door het ziekenfonds in het kader van een aanvullende verzekering. We stellen vast dat het aandeel van de patiënt blijft groeien (19,5 % in 2008 tegenover 18,8 % in 2007). Het gaat om:
de officiële remgelden: het gedeelte van het Riziv-tarief dat ten laste van de patiënt 13
blijft ;
13
de out-of-pocket uitgaven: dit zijn de medische kosten die ofwel de officiële Rizivtarieven overschrijden (bv. ereloonsupplementen) ofwel niet in aanmerking komen voor een wettelijke vergoeding (bv. niet-terugbetaalbare geneesmiddelen).
Tegemoetkomingen in het kader van de maximumfactuur werden afgetrokken van de remgelden en verhogen bijgevolg het publieke aandeel in de uitgaven.
Pagina 12
Assurinfo
Nr. 11 | Weekblad van 18 maart 2010
Remgelden Het remgeld moet, zoals het woord zelf aangeeft, medische consumptie afremmen en de patiënten in zekere mate financieel responsabiliseren. Om de overheidsuitgaven onder controle te houden werden sinds 1993 selectieve bezuinigingsmaatregelen genomen die geleid hebben tot een aanzienlijke verhoging van het remgeld (bv. bij raadpleging van huisarts of specialist, bij ziekenhuisopname, bij klinische biologie en radiologie). De laatste jaren werd ook getracht om via een reeks algemene maatregelen en maatregelen voor specifieke doelgroepen de toegankelijkheid van de gezondheidszorg te verbeteren. De klemtoon lag hierbij op maatregelen die kwetsbare categoriën in de samenleving vrijwaren van hoge medische kosten. Om de financiële last van bepaalde socio-economische categorieën van de bevolking te verlichten, werden correctiemaatregelen getroffen (sociale en fiscale franchise). Volgens deze maatregelen worden de remgelden terugbetaald vanaf het ogenblik dat een remgeldplafond (maximum factuur) is overschreden, maar niet alle terugbetaalbare medische verstrekkingen komen daarvoor in aanmerking. De maximumfactuur of MAF werd ingevoerd in 2002 en voorziet in de terugbetaling van een beperkt deel van de remgelden: zodra de remgelden van sommige aan een gezin verleende geneeskundige verstrekkingen tijdens een kalenderjaar een bepaald grensbedrag overschrijden, wordt het persoonlijke aandeel (remgeld) van de leden van het gezin voor de geneeskundige verstrekkingen die ze gedurende de rest van dat kalenderjaar genieten volledig vergoed. De maximumfactuur wordt afgetrokken van de remgelden en verhoogt dus de overheidsfinanciering. In 2002 werd nog 81 miljoen euro aan remgelden teruggestort. Door de invoering van de maximumfactuur kende de terugbetaling van het remgeld een explosieve groei in 2003. De terugstorting van het remgeld is in 2007 opgelopen tot 287 miljoen euro om vervolgens te dalen tot 277 miljoen euro in 2008. Uit de cijfers van de remgelden en van de maximumfactuur blijkt dat de besparingen, door het verhogen van de remgelden, grotendeels worden teruggeschroefd voor bepaalde groepen via het systeem van de maximumfactuur.
Evolutie van de remgelden (in miljoenen euro)
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
1.654,4
1.716,7
1.790,7
Jaarlijks remgeld ten laste van de patiënt Totaal
1.390,3
1.465,1
1.550,2
1.602,4
Terugstorting van het remgeld in het kader van de sociale en fiscale franchise / Maximumfactuur Sociale franchise/ Sociale MAF
55,1
150,4
179,3
198,4
232,1
288,2
Fiscale franchise / Fiscale MAF
26,3
54,5
50,8
54,5
56,8
-1,6
278,4 -1,2
Totaal franchise / MAF
81,4
204,9
230,1
252,9
288,9
286,6
277,2
1.365,5
1.430,2
1.513,5
Werkelijk door de rechthebbenden betaald remgeld Totaal Bron : RIZIV 2008 = raming
1.308,9
1.260,2
1.320,1
1.349,5
Nr. 11 | Weekblad van 18 maart 2010
Assurinfo
Pagina 13
Voor de invoering van de MAF, bestond er reeds een systeem van verhoogde tegemoetkoming voor bepaalde categorieën van mensen. Gerechtigden die in aanmerking komen voor deze ‘voorkeurregeling’ ontvangen een hogere tegemoetkoming voor bepaalde verstrekkingen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging (en betalen dus een lager remgeld). Dit mechanisme werd oorspronkelijk toegepast op weduwnaars en weduwen, invaliden, gepensioneerden en wezen (cfr. letterwoord WIGW). Op 1 april 2007 is het systeem van de verhoogde tegemoetkoming grondig hervormd via de invoering van het Omnio-statuut. Via dat nieuwe statuut kunnen bepaalde gezinnen, die voordien niet in aanmerking kwamen voor de verhoogde tegemoetkoming voor medische kosten, er toch een beroep op doen. Bij de toekenning van het Omnio-statuut baseert men zich enkel op de gezinsinkomens.
Out-of-pocket uitgaven De out-of-pocket uitgaven zijn de bijdragen van de gezinnen en omvatten de directe kosten na aftrek van alle terugbetalingen door de wettelijke of de aanvullende verzekering. Voor bepaalde geneeskundige verstrekkingen blijft de factuur ten laste van de patiënt vrij hoog:
materiaalsupplementen: vooral de uitgaven voor de nieuwe en dure medische technieken en materialen zijn omvangrijk;
de geneesmiddelen: bijvoorbeeld categorie D die beschouwd levensnoodzakelijk;
kamersupplementen: patiënten die bij een verblijf in een ziekenhuis de voorkeur geven aan een één- of een tweepersoonskamer betalen hiervoor een supplementaire vergoeding;
ereloonsupplementen: het overschrijdt.
deel
de niet-terugbetaalbare geneesmiddelen uit de worden als welzijnsbevorderend eerder dan
van
de
erelonen
dat
de
officiële
Riziv-tarieven
Indien men de cijfers uit deze publicatie vergelijkt met die van de vorige edities dan kan men grote verschillen vaststellen in de bedragen van de out-of-pocket uitgaven. De verklaring van deze verschillen ligt in de herziening van de berekeningswijze. De out-of-pocket uitgaven voor gezondheidszorgen worden berekend aan de hand van de “consumptieve bestedingen van de huishoudens” die jaarlijks door het Instituut voor Nationale Rekeningen (INR) worden opgesteld. Sinds meerdere jaren doen verschillende elementen het INR vermoeden dat bepaalde rubrieken van de consumptieve bestedingen van de huishoudens niet juist worden geraamd. Daarom werden de methoden voor de raming van de consumptieve bestedingen grondig onderzocht en werden bepaalde rubrieken van de consumptieve uitgaven volledig herschat. Dit heeft geleid tot een aantal herzieningen, onder meer uitgaande van de gedetailleerde informatie die door het RIZIV en de FOD Volksgezondheid werden aangeleverd. Daarnaast vond er een herziening plaats voor de totale bestedingen voor gezondheidsdiensten, alsook voor de opsplitsing tussen medische diensten, tandartsdiensten, paramedische diensten, ziekenhuisdiensten en maatschappelijke dienstverlening. Tussen 2001 en 2008 groeiden de out-of-pocket uitgaven trager dan de overheidsuitgaven. De out-of-pocket uitgaven namen toe met 43,9 % tegenover 56,1 % voor de publieke uitgaven. De overschrijdingen van het RIZIV-budget in de jaren 2002 en 2003 en de integratie van de kleine risico’s voor zelfstandigen in de wettelijke ziektekostenverzekering in 2008 verklaren de snellere groei van de overheidsuitgaven. De snellere groei van de overheidsuitgaven heeft echter niet tot
Pagina 14
Assurinfo
Nr. 11 | Weekblad van 18 maart 2010
gevolg dat het aandeel van de patiënt (inclusief de vrije aanvullende diensten van de ziekenfondsen en de private ziektekostenverzekering) afneemt.
Aandeel van de aanvullende ziektekostenverzekering De vrije aanvullende diensten van de ziekenfondsen en de private ziektekostenverzekering zijn niet verplicht en worden op eigen initiatief door de consument gesloten. Deze aanvullende ziekteverzekeringen vertegenwoordigen slechts enkele procenten en kenden in 2008 een belangrijke terugval van 1 procentpunt (4,3 % van de nationale uitgaven in 2008 tegenover 5,3 % in 2007). Met ingang van 1 januari 2008 is de vrijwillige verzekering voor kleine risico´s van de zelfstandigen afgeschaft. Deze verzekering is vanaf die datum verplicht en de bijdragen hiervoor zijn geïntegreerd in de sociale bijdragen van de verplichte verzekering. De terugbetalingsmodaliteiten zijn thans identiek aan die voor de werknemers. De uitkeringen van de vrijwillige verzekering vallen dus weg, terwijl de uitkeringen van de verplichte verzekering stijgen. Vanaf 1 juli 2006 werden de kleine risico´s al gratis toegekend aan gepensioneerde zelfstandigen die de inkomensgarantie voor ouderen genieten en aan ondernemers die voor de eerste keer een zelfstandige activiteit in hoofdberoep opstarten. In 2007 waren de uitgaven van de ziekenfondsen voor de dienst kleine risico’s voor zelfstandigen nog goed voor 320 miljoen euro. Tot 2007 heeft de aanvullende ziektekostenverzekering wel de sterkste groei gekend: tussen 2001 en 2007 zijn deze uitgaven toegenomen met 61,9 %, of een jaarlijkse stijging van gemiddeld 8,4 %. Het pakket van aanvullende diensten, aangeboden door de ziekenfondsen, bestaat uit:
de dienst hospitalisatie, die ofwel in een forfaitaire daguitkering voorziet, ofwel het verschil vergoedt tussen de werkelijke kosten verbonden aan een ziekenhuisopname en de terugbetalingtarieven van de wettelijke ziekteverzekering;
Nr. 11 | Weekblad van 18 maart 2010
Assurinfo
Pagina 15
de dienst ziekenvervoer, die een tegemoetkoming voorziet in de vervoerskosten van zieken en gewonden;
de dienst verzorging in het buitenland, die tussenkomt in de kosten voor bijstand en dringende medische hulp in het buitenland;
de specifieke diensten die een terugbetaling verlenen voor medische kosten waarvoor de verplichte verzekering in geen of slechts een geringe vergoeding voorziet (brillen, lenzen, orthodontie, …);
de dienst kleine risico’s voor zelfstandigen, die tot 2007 in een terugbetaling voorzag voor de ambulante geneeskundige verstrekkingen, waarvoor het RIZIV geen dekking bood.
Naast de ziekenfondsen bieden ook de private verzekeringsondernemingen ziektekostenverzekeringen aan. De private ziektekostenverzekeraar dekt vooral het risico van een hospitalisatie. Enkele private verzekeraars bieden ook producten aan die ambulante verzorgingskosten terugbetalen maar de vraag ernaar blijft voorlopig beperkt. Tussen 2001 en 2008 zijn de uitgaven van de private ziektekostenverzekering quasi verdubbeld. Met een groei van 93,9 % vormen ze de sterkst groeiende markt. Deze toename is in de eerste plaats toe te schrijven aan het toenemende aantal personen die een aanvullende ziektekostenverzekering afsluiten, hetzij via een individueel contract, hetzij via een collectief contract aangeboden door de werkgever. In 2008 waren meer dan 5,3 miljoen personen verzekerd bij een private ziektekostenverzekeraar, tegenover 3,9 miljoen in 2001. De immer stijgende kosten voor de ziekenhuisopnames vormen een tweede verklarende factor voor de groeiende uitgaven van de private verzekeraars.
Evolutie van de gemiddelde uitgaven per persoon In 2008 besteedde de consument gemiddeld 3.254 euro aan gezondheidszorgen, tegenover 2.247,9 euro in 2001. Tussen 2001 en 2008 zijn deze gemiddelde uitgaven toegenomen met 44,8 %, wat overeenkomt met een gemiddelde jaarlijkse groei van 5,4 %. De gemiddelde uitgaven van de private verzekeraars, per verzekerde persoon, kenden in die periode een iets tragere groei van 41,8 %, hetzij een gemiddelde van 5,1 % per jaar. Evolutie van de gemiddelde uitgaven per persoon (vergelijking totale uitgaven vs uitgaven door private verzekeraar)
200 1 Totale ui tgaven (i n mil joenen euro) Totale bevolking Gemiddelde uitgaven per pers oon (in euro)
Totale verz ekerde populati e
Gemiddelde uitgaven door de private verzekeraar per verzekerde persoon (i n euro) Groei van de gemi ddelde uitgaven
2003
20 04
2005
2006
2 007
20 08
2008/2001
23.175,25
2 4.165,97
26.18 0,78
27.497 ,6 8
28.760,68
30 .2 89,10
32.20 9,47
34.980,59
+50,9%
1 0.309.725
10 .3 55.844
10.396 .4 21
10.445.85 2
1 0.511.382
10.58 4.534
10.666 .8 66
10.750.000
+4,3%
2.247,9
2.333,6
2 .5 18,2
2.63 2,4
2.736,1
2.861,6
3 .0 19,6
3.254 ,0
+44,8%
3 ,8 %
7,9%
4,5%
3,9%
4,6 %
5,5%
7,8%
453
529
5 87
64 2
714
732
8 05
879
+93,9%
3.899.000
4 .2 07.051
4.443 .2 95
4.595.21 1
4.876.779
4.91 2.586
5.233 .5 27
5.334.342
+36,8%
116,3
125,8
1 32,1
13 9,7
146,5
149,0
1 53,7
164 ,8
+41,8%
8 ,2 %
5,0%
5,7%
4,9%
1,8 %
3,1%
7,2%
Groei van de gemi ddelde uitgaven
Totale ui tgaven door de private verzekeraar (i n mil joenen euro)
2002
Pagina 16
Assurinfo
Nr. 11 | Weekblad van 18 maart 2010
3. Uitgaven volgens zorgsector Opsplitsing van de overheidsuitgaven, remgelden en ziekenfondsuitgaven per zorgsector in miljoenen euro
200 1 I. Zorgsectoren :
2002
200 3
2004
22.28 2,69
2006 22.943,65
20 07
18.098,08
19.87 6,82
1. Ziekenhuiszorg
5.90 4,55
6.144,19
6.55 3,49
6.876,97
7.31 2,74
7.262,47
7 .6 54,74
2. Thuiszorg en ambulante zorg
4.63 6,09
4.789,85
5.30 6,48
5.636,22
5.93 3,49
6.296,34
6 .7 17,64
3. Medisch-technische diagnostis che diensten
1.66 1,17
1.719,33
1.76 7,01
1.934,90
2.06 5,19
2.025,61
2 .1 69,15
4. Farmaceuti sche hulp
3.05 0,31
3.159,59
3.60 4,90
3.860,67
4.00 4,64
4.255,15
4 .5 71,37
5. Geestelijke gezondheidszorg
38 9,69
441,03
48 8,35
511,06
52 6,71
548,21
6 13,53
6. Ouderenzorg
91 9,80
1.034,79
1.25 7,98
1.348,71
1.41 4,09
1.493,80
1 .6 89,52
7. Palliatieve zorg
21.144,63
200 5
17.32 2,85
24 .6 08,22
6,50
15,06
1 8,59
19,47
2 0,44
21,09
23,74
8. Overige gezondheidszorg
33 9,76
366,95
34 8,68
371,11
39 4,32
404,94
4 34,37
9. Andere kosten gerelateerd aan ziekte
32 6,07
358,76
45 1,30
499,33
52 5,73
539,75
5 90,18
8 8,92
68,52
8 0,05
86,20
8 5,33
96,28
1 43,99
II. Zorg ondersteunende componenten
1.66 1,57
1.465,69
1.78 0,53
1.916,14
2.03 4,15
2.289,55
2 .3 70,82
A. Beheer en administratie
1.34 9,52
1.181,54
1.60 8,84
1.706,39
1.76 7,66
2.008,72
2 .0 32,90
B. Op leiding en onderzoek in de gezondheidsz org
6 8,37
75,69
5 8,84
58,81
6 2,17
68,79
68,27
24 3,69
208,46
11 2,85
150,94
20 4,31
212,04
2 69,65
18.98 4,42
19.563,77
21.65 7,35
23.060,77
24.31 6,83
25.233,20
26 .9 79,04
10. Preventieve zorg
C. Toelagen voor investeringen in de gezondheidzorg
TOTALE UITGAVEN berekening: Assuralia
Voor deze tabel werd de volgende berekeningswijze gevolgd: de overheidsuitgaven per zorgsector zijn berekend op basis van de begrotingscijfers. Het resultaat van deze berekening, uitgedrukt in procenten, werd dan toegepast op de cijfers van de totale overheidsuitgaven die in de nationale rekeningen verschijnen, omdat deze betrouwbaarder zijn dan de begrotingscijfers. In dit hoofdstuk worden de uitgaven verder uitgesplitst volgens zorgsector. Wegens het ontbreken van gedetailleerd cijfermateriaal werd deze oefening enkel gemaakt voor de uitgaven van de overheid, voor de remgelden ten laste van de patiënt en voor de uitgaven van de ziekenfondsen. De opsplitsing van de andere uitgaven volgens zorgsector worden op een andere, summiere manier in kaart gebracht. Meer dan 90 % van de totale overheidsuitgaven en ziekenfondsuitgaven wordt besteed aan directe medische zorgverlening. Dit wordt uiteraard verklaard door het feit dat de verplichte ziekteverzekering het grootste deel van deze uitgaven voor haar rekening neemt. Zowat 8 % van de uitgaven wordt besteed aan beheer en administratie, opleiding en onderzoek, alsook aan toelagen voor investeringen. De ziekenhuiszorg, de ambulante zorg en de farmaceutische hulp vormen de belangrijkste zorgsectoren. De belangrijkste uitgavenpost is die voor de ziekenhuiszorg (28,4 %), gevolgd door thuiszorg en ambulante zorg (24,9 %) en de geneesmiddelen (16,9 %).
Nr. 11 | Weekblad van 18 maart 2010
Assurinfo
Pagina 17
Cumulatieve stijgingspercentag es van de overheidsuitgaven, remgelden en ziekenfondsuitgaven per zorgsector in %
200 1
2002
2003
2004
2 005
2006
2007
104,5%
114,7%
1 22,1%
12 8,6%
132,4%
142,1%
I. Zorgsectoren :
100 %
1. Ziekenhuiszorg
100 %
104,1%
111,0%
1 16,5%
12 3,8%
123,0%
129,6%
2. Thuiszorg en ambulante zorg
100 %
103,3%
114,5%
1 21,6%
12 8,0%
135,8%
144,9%
3. Medis ch-tec hnische diagnostis che diensten
100 %
103,5%
106,4%
1 16,5%
12 4,3%
121,9%
130,6%
4. Farmaceuti sche hulp
100 %
103,6%
118,2%
1 26,6%
13 1,3%
139,5%
149,9%
5. Geestelijke gezondheids zorg
100 %
113,2%
125,3%
1 31,1%
13 5,2%
140,7%
157,4%
6. Ouderenzorg
100 %
112,5%
136,8%
1 46,6%
15 3,7%
162,4%
183,7%
7. Palliatieve zorg
100 %
231,8%
286,1%
2 99,6%
31 4,6%
324,7%
365,4%
8. Overige gezondheidszorg
100 %
108,0%
102,6%
1 09,2%
11 6,1%
119,2%
127,8%
9. Andere kosten gerelateerd aan ziekte
100 %
110,0%
138,4%
1 53,1%
16 1,2%
165,5%
181,0%
10. Preventieve zorg
100 %
77,1%
90,0%
96,9%
9 6,0%
108,3%
161,9%
II. Zorg ondersteunende componenten
100 %
88,2%
107,2%
1 15,3%
12 2,4%
137,8%
142,7%
A. Beheer en administratie
100 %
87,6%
119,2%
1 26,4%
13 1,0%
148,8%
150,6%
B. Op lei ding en onderzoek i n de gezondheidszorg
100 %
110,7%
86,1%
86,0%
9 0,9%
100,6%
99,9%
C. Toelagen voor inves teringen i n de gezondheidzorg
100 %
85,5%
46,3%
61,9%
8 3,8%
87,0%
110,7%
TOTALE UITGAVEN
100 %
103,1%
114,1%
1 21,5%
12 8,1%
132,9%
142,1%
Berekeni ng: Assurali a
Van de drie belangrijkste zorgsectoren is de farmaceutische het sterkst gegroeid: tussen 2001 en 2007 kenden deze uitgaven een gemiddelde jaarlijkse stijging van 7,0 %. De uitgaven van de ziekenhuiszorg en de ambulante zorg kennen respectievelijk een gemiddelde jaarlijkse groei van 4,4 % en 6,4 %. De uitgaven in de ziekenhuiszorg zijn tussen 2001 en 2007 weliswaar gegroeid, maar hun relatieve aandeel in het totaal van de nationale uitgaven daalt van 30,1% in 2005 naar 28,4% in 2007. De ouderenzorg en de ambulante zorg noteren daarentegen een stijging van de kosten: het relatieve aandeel van de ambulante zorg stijgt van 24,4 % in 2005 naar 24,9 % in 2007, terwijl het aandeel van de ouderenzorg stijgt van 5,8 % naar 6,3 %. De palliatieve zorg heeft maar een zeer klein aandeel in de totale uitgaven, maar de bestedingen voor de palliatieve zorg zijn tussen 2001 en 2007 bijna verviervoudigd.
De overheden: verschillende bevoegdheden, verschillende accenten De overheid draagt de belangrijkste uitgave van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, als tak van de sociale zekerheid. Daarnaast wordt ook een aanzienlijk bedrag aangewend voor de financiering (via het RIZIV) van de verpleegdagprijs voor het verblijf in een ziekenhuis (overeenkomstig de ziekenhuiswet bedraagt de tegemoetkoming van de Staat sinds 1 juli 2003 22,77 % van de totale ligdagprijs en is het aandeel van het RIZIV 77,23 %). Ook de regionale Gewest- en Gemeenschapsregeringen zijn bevoegd voor bijzondere domeinen van de gezondheidszorg. Zij zijn actief op het gebied van investeringen in de gezondheidszorg (29,4 % van de uitgaven), de geestelijke gezondheidszorg (8,4 %), de preventieve geneeskunde (5,9 % bijvoorbeeld kankerbestrijding, vaccinatieprogramma’s en schoolgeneeskunde). In de
Pagina 18
Assurinfo
Nr. 11 | Weekblad van 18 maart 2010
eerste plaats gaan hun uitgaven echter naar de medische gezinshulp, in het bijzonder ten behoeve van Kind en Gezin (50,5 %).
De vrije aanvullende diensten van de ziekenfondsen De ziekenfondsen organiseren, naast de verplichte ziekteverzekering, een grote verscheidenheid aan vrije aanvullende diensten. De meeste van deze diensten zijn verzekeringen tegen specifieke risico’s, zoals het risico op hospitalisatie, op geneeskundige verzorging in het buitenland en dergelijke. Deze diensten spelen ook veelal in op plaatselijke of regionale noden en behoeften. De uitgaven van de ziekenfondsen in deze domeinen bestaan voornamelijk uit de terugbetaling van ambulante zorgen, in het kader van de aanvullende diensten “kleine risico’s van zelfstandigen” (tot en met 2007) en “diverse medische en paramedische diensten”, (49,9 % van de uitgaven), alsook de vergoedingen voor een ziekenhuisopname (25,4 %). De remgelden ten laste van de patiënt worden hoofdzakelijk betaald in de thuiszorg en ambulante zorg (44,5 %) en in de farmaceutische hulp (32,8 %).
Opsplitsing van de overheidsuitgaven, remgelden en ziekenfondsuitgaven per zorgsector in % Federal e overhei d
Soc iale zekerheid
Regionale overheid
Remgelden
Ziekenfonds en
I. Zorgsectoren :
9 2,9%
91,7%
65,3%
100,0%
83,9%
1. Ziekenhuiszorg
8 2,3%
26,6%
0,0%
11,3%
25,4%
2. Thuiszorg en ambulante zorg
0,0%
23,3%
50,5%
44,5%
49,9%
3. Medisch-t echnische diagnostische diensten
0,0%
9,3%
0,0%
8,7%
0,0%
4. Farmaceuti sche hulp
0,0%
18,4%
0,0%
32,8%
0,0%
5. Geestelijke gezondheids zorg
0,0%
2,4%
8,4%
0,5%
0,0%
6. Ouderenzorg
0,0%
7,8%
0,0%
0,0%
0,0%
7. Palliatieve zorg
0,1%
0,1%
0,1%
0,0%
0,0%
8. Overige gezondheidsz org
6,1%
1,2%
0,4%
0,0%
8,4%
9. Andere kosten gerelateerd aan ziekte
0,0%
2,5%
0,0%
2,1%
0,2%
10. Preventieve zorg
4,3%
0,1%
5,9%
0,0%
0,0%
II. Zorg ondersteunende componenten
7,1%
8,3%
34,7%
0,0%
16,1%
A. Beheer en administratie
5,1%
8,3%
1,1%
0,0%
16,1%
B. Op leiding en onderzoek in de gezondheidsz org
1,7%
0,0%
4,2%
0,0%
0,0%
C. Toelagen voor inves teringen in de gezondheidzorg
0,3%
0,0%
29,4%
0,0%
0,0%
10 0%
1 00%
100%
100%
100%
TOTALE UITGAVEN Berekeni ng: Assurali a
De out-of-pocket uitgaven Deze rubriek gedetailleerd in kaart brengen is niet eenvoudig. De cijfers van het Instituut voor Nationale Rekeningen (INR) zijn de meest betrouwbare bron. De nationale rekeningen bieden het voordeel dat zij rekening houden met private uitgaven die ‘in het zwart’ betaald worden. Het INR verhoogt haar ramingen van de eigen bijdragen met een sectorspecifieke, procentuele inschatting van het ‘zwartwerk’. De beperking van de INR-cijfers bestaat erin dat het cijfermateriaal slechts op geaggregeerd niveau beschikbaar is.
Nr. 11 | Weekblad van 18 maart 2010
Assurinfo
Pagina 19
Als gevolg van de herziening die het INR heeft doorgevoerd met betrekking tot de opsplitsing tussen medische diensten, tandartsdiensten, paramedische diensten en ziekenhuisdiensten, verschillen de resultaten uit deze publicatie sterk met die van de vorige edities. Uit de cijfers van het INR blijkt dat de ziekenhuiskosten in 2007 30,9 % van de totale out-ofpocket uitgaven bedragen. Ze worden hoe langer hoe meer vergoed door de wettelijke ziekteverzekering en de aanvullende ziekteverzekeraars. Ze vormen bijgevolg de traagst groeiende uitgavenpost van de “out-of-pocket” uitgaven (+11,7 % tussen 2001 en 2007). Het aandeel van de geneeskundige, tandheelkundige en paramedische verzorging (buiten het ziekenhuis) in de totale “out-of-pocket” uitgaven bedraagt in 2007 36,6 %. Deze uitgaven hebben tussen 2001 en 2007 de snelste groei gekend en zijn quasi verdubbeld (+92,3%). De uitgaven voor geneesmiddelen zijn in diezelfde periode gestegen met 20,5 %, hetzij een gemiddelde groei van 2,4 % per jaar. De kostenbesparende maatregelen van de regering (bijv. de promotie van generieke geneesmiddelen) verklaren waarom deze uitgaven niet sterker zijn gestegen.
De private aanvullende ziekteverzekeringen Ook voor de uitgaven van de private ziekteverzekeraars beschikt men niet over voldoende statistieken voor een gedetailleerde opsplitsing per zorgsector. Het cijfermateriaal waarover Assuralia beschikt, maakt het wel mogelijk om de uitgaven (vergoedingen) van de ziektekostenverzekeringen uit te splitsen volgens zorgvorm. Uiteraard vormen de vergoedingen van de kosten tijdens de ziekenhuisopname het grootste deel van deze uitgaven (80 % van de totale vergoedingen in 2006), aangezien het gros van de verzekeringen die bij de private ziekteverzekeraars worden afgesloten, hospitalisatieverzekeringen zijn.
Pagina 20
Assurinfo
Nr. 11 | Weekblad van 18 maart 2010
Conclusie De uitgaven aan de gezondheidszorg zijn nog nooit zo hoog geweest en vragen een steeds groter deel van het nationaal inkomen: de totale uitgaven zijn in 2008 gestegen tot 10,1 % van het BBP. De Studiecommissie voor de Vergrijzing (SCvV) publiceert jaarlijks een verslag waarin de vooruitzichten van de overheidsuitgaven en de budgettaire kosten van de vergrijzing op middellange en lange termijn worden berekend. In haar verslag van juni 2009 zijn deze vooruitzichten uiteraard getekend door de economische en financiële crisis. De verwachte lagere economische groei tussen 2008 en 2014 zal tot een zwakker BBP leiden terwijl er tegelijkertijd ook een stijging van de kost van de gezondheidszorg zal optreden. Het SCvV heeft berekend dat de overheidsuitgaven voor gezondheidszorg in functie van het BBP tussen 2008 en 2014 verder zullen stijgen met 1,1 procentpunten. Het aandeel van de patiënt in deze totale uitgaven blijft omvangrijk ondanks forse financiële inspanningen van de overheid, denk aan de Maximumfactuurregeling, de invoering van het OMNIO-statuut en de integratie van de kleine risico’s voor zelfstandigen in de wettelijke ziektekostenverzekering. Een belangrijk deel van de stijging van het eigen aandeel van de patiënt wordt opgevangen door de steeds breder verspreide hospitalisatieverzekering, met ondertussen bijna 8 miljoen verzekerden. Deze vaststelling benadrukt het nut van de hospitalisatieverzekering en de behoefte aan een stabiel en werkbaar wettelijk kader, die steeds het evenwicht houdt tussen de bescherming van de patiënt, enerzijds, en de economische realiteit van de stijgende uitgaven, anderzijds. Naast de hospitalisatiekosten, laat de stijging van het eigen aandeel van de patiënt zich ook wel voelen op het vlak van de verzorgingen buiten het ziekenhuis, maar vooral van de geneesmiddelenconsumptie en de therapeutische uitrustingen, die samen bijna driekwart van de eigen uitgaven uitmaken. Voor de verzekeraars betekent dit dat er een nieuwe vraag komt tot medefinanciering van de uitgaven voor ambulante zorgen en farmaceutische producten. Alhoewel op dit vlak uiterste voorzichtigheid geboden is, kan dit groeiperspectieven bieden.