KNNV afdeling Nijmegen Goudenregenstraat 5 6573 XN BEEK UBBERGEN
[email protected] www.knnv.nl/nijmegen
De Millingerwaard
Zeggedoorntje, Roodgatje en Blauwtje kondigen de lente aan.
Weer: Prachtige lentedag 14°C Tijd: 10.00-14.00 uur. 3 april 2012
Deelnemers [13]: Martien Verbergen, Toon Verheijen, Marijke Saedt, Jan Cornelissen, Martien van de Berg, Robert de Vos, Diana Rijsdijk, Piet Schoenmakers, Govert Storms, Fred Steenhoff, Jan Stammen, Frido Arnts, Ton Bindels. Excursieleider en verslag: Jan Nillesen. 1
Nederland heeft behoefte aan meer natuur. Slechts 5 % van de oppervlakte van Nederland bestaat uit natuur, terwijl het dubbele nodig is om planten- en diersoorten voldoende leefruimte te bieden. Voor Nederland betekent dit een uitbreiding van de natuur met 2000 km²; dat is een gebied zo groot als de provincie Utrecht. In de Millingerwaard wordt daar aan gewerkt. De Waal neemt daarbij een centrale plaats in als levensaders, van natte natuur.
Langs de rivier ontstaat natuur die op eigen benen staat, die zeer toegankelijk is en die zich leent voor dwalen en verdwalen. We trokken langs de Millingerhof, over de Schutdijk een voormalige grens tussen Pruisen en het koninkrijk der Nederlanden, langs kleiputten uit 2005, het Waalstrand, de Kribben, het Rivierduin en via de Zandafgraving uit 1980 naar het uitgangspunt.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
2
De invloed van de rivier is overal in de Millingerwaard merkbaar. Zo zijn er rivierduinen langs de Waal en ligt er een heel stelsel van oude rivierlopen, waaronder de Oude Waal bij Kekerdom. Planten en dieren in de uiterwaard zijn allemaal aangepast aan de extreme verschillen in waterstand.
De rivier is hier wilder dan op enige andere plaats in Nederland. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
3
Het verschil tussen de hoogste en de laagste waterstand bedraagt bijna tien meter! Tijdens hoogwater verandert de Millingerwaard in een kilometersbrede overstromingsvlakte, waarin de duintoppen en steenfabrieksterreinen als eilandjes zichtbaar zijn. ← Toekomst visie voor de Millingerwaard.
Dankzij het terugdringen van lozingen wordt het water in de Rijn steeds schoner. In de Rijn keren nu planten en dieren terug die soms al tientallen jaren uit de rivier waren verdwenen, zoals de eendagsvlinder en vissoorten als de zeeforel en de rivierprik. Ook de natuur op de oevers van de rivier kan profiteren van de verbeterde waterkwaliteit.
De Rijn De Rijn is een onstuimige rivier. Enorme watermassa’s stromen jaarlijks langs en door de Millingerwaard uit de Alpen en de Duitse gebergtes naar zee. Er treden daarbij verschillen in de waterstand van tien meter op. De rivier heeft de afgelopen 2000 jaar de waard dicht gepleisterd met een dikke laag klei. De onstuimige kanten van de rivier leidden tot overstromingen, stroomgeulverleggingen en rampspoed. De rivier is nu gekneveld en “genormaliseerd”. Wij houden nog van het rivierenlandschap, maar het leven in en langs de rivier is allang doodgeknuffeld. Met het losgooien van een aantal overbodig geworden knellende banden kan het hele rijke leven dat hoort bij de rivier, weer terugkeren. Wij waren vandaag opzoek naar de eerste tekenen.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
4
Verbroken schakels Wat is er mis gegaan? In 1200 stroomde de Waal bij Kekerdom aan de voet van de dijk. In de rivier lag een eiland, het tegenwoordige Colenbranderbos, dat met wilgen en zwarte populieren begroeid raakte. Tussen het eiland en de dijk stroomde een nevengeul. Na een aantal jaren groeide het eiland aan de dijk vast. Daarmee was het begin van de Millingerwaard een feit. In de jaren daarna groeide de Waard steeds verder aan. Aanvankelijk bleef de oude geul zichtbaar aan een reeks poelen in het land, en met hoog water werd een groot deel van het water door de oude geul afgevoerd. In dat vrije landschap van een alleen door de dijken ingeperkte rivier lagen poelen voor amfibieën. Er was stromend water voor riviervis als steur en zeeforel. Er waren ondiepten voor bodembewonende algen.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
5
Op de zandige hoogtes van het eiland groeiden veldsalie en breukkruid. Er stonden bomen op de oevers, waarin arenden en kwakken, ooievaars en schollevaars nestelden. En in de rivier lag dood en levend klinkhout, waarop talloze filterende diertjes zich konden vastzetten die de zwevende algen uit het rivierwater filterden.
Kale waard. In de loop van de achttiende eeuw werden zomerkades aangelegd, om stukken uiterwaard tegen kleine hoogwaters te beschermen. Daarbij werden de oude riviergeulen afgedamd. Als er bij echt hoge waterstanden toch slibrijk water in kwam, fungeerde de Millingerwaard als slibvang. In een razend tempo verdween het hele stelsel van geulen en zandige hoogtes onder een plaatselijk metersdikke laag klei.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
6
De waard werd letterlijk bepleisterd met klei. Het resultaat was een kale waard met als flauwe herinnering aan de oude nevengeul, de Oude Waal van 1740 aan de voet van de dijk . Daarbij verdwenen vele belangrijke onderdelen van het landschap: poeltjes, moerassen, stromende nevengeulen, op den duur verdwenen ook de zandige koppen onder de klei.
De waterstanden liepen op. Daarbij verdwenen dan de stroomdalplanten in de uiterwaarden. Het bos bezweek door de druk van het grazende vee en de behoefte aan brandhout. De marges van het rivierbeheer werden omstreeks 1810 bereikt, en toen werd ook verboden om zonder vergunning nog kades aan te leggen. Er ontstond een heksenjacht op de bomen in de uiterwaarden, die als ongewenste stromingsweerstanden moesten verdwijnen. Het bos verdween volledig uit de Millingerwaard en daarmee alle planten en dieren die bij het ooibos hoorden.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
7
Met het ooibos verdween ook het klinkhout, de takkenwarboel die bij een beboste rivier altijd langs de oevers in het water ligt.
Daarmee brak de essentiële schakel tussen het water in de rivier en dat er boven. Want op dat klinkhout zitten nu net de miljoenen miniscule diertjes vast, die de overdaad aan algen in het vruchtbare rivierwater filteren en opeten. Zonder het klinkhout als aanhechtingsplaats kunnen zij niet leven. Die filteraars worden gegeten door vissen, vogels, amfibieën en zoogdieren. Toen de aanhechtingsplaats voor de filteraars verdween werd de basis van de voedselpyramide van het rivierecosysteem, de algensoep in de rivier, losgekoppeld van de rest van het systeem. Nog een ramp Op het eind van de vorige eeuw volgde een tweede ramp voor het rivierecosysteem: de aanleg van kribben. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
8
Die waren nodig om de rivier zo gelijkmatig diep te maken, dat zich geen ijsdammen, die de voornaamste oorzaak van dijkdoorbraken waren, konden vormen. Later bleken zij uitstekend de scheepvaart te dienen, door te zorgen voor een mooie, diepe vaargeul. Door de verkribbing van de rivier verdwenen de steilranden en de oeverzwaluwen, de eilanden, de zandbanken, en daarmee tal van voortplantingsplaatsen van vis.
De dode Rijn Een volgende ramp verdreef letterlijk alle leven uit de rivier: de vergiftiging van de rivier en de overbelasting met organische stof. Gif en zuurstofloosheid gaven vanaf de jaren dertig al de genadeslag aan de overbeviste populaties van zeeforel, zalm en steur. Visetende vogels als de schollevaar en de kwak stierven bijna uit. Ook dieren die in het schuivend zand op de bodem van de rivier leven, als de larve van de eendagsvlieg, verdwenen geheel. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
9
In de jaren vijftig en zestig was de Rijn dood. Alles wat in, op of langs de rivieren leefde, was verdwenen. Van de rijkdom van het rivierenland resten nog slechts de weidevogels, en de restanten stroomdalflora die op de dijkhellingen een uitwijkplaats gevonden hebben.
Gelukkig is de eerste fase van de zuivering van de rivier een groot succes: er zit weer volop zuurstof in het rivierwater. Als nu nog de lozingen van gif gestopt worden, kan alles weer goed komen. De laatste finale slag voor het ecosysteem van een stromende rivier trof de Rijn slechts gedeeltelijk. De Waal en de IJssel ontkwamen aan kanalisering. De Rijn stroomopwaarts tot aan Grand Canal dÁlsace bij Straatsburg heeft geen stuwen. De rivier stroomt nog steeds vrij af naar zee. Stromend water zonder zwaar scheepvaartverkeer is essentieel voor de terugkeer van het leven in de rivier. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
10
Daarom worden nu in de Millingerwaard, parallel aan de rivier nevengeulen aangelegd waar twee tot acht procent van het rivierwater doorheen gevoerd kan worden. De nevengeulen zijn met de kleinste hoeveelheid water nog altijd zo groot als een kleine beek. Bij hogere waterstanden zwellen zij op tot flinke rivieren.
Bij heel hoge waterstanden kunnen ze grote hoeveelheden rivierwater afvoeren. Langs de nevengeulen kan wilgenpopulieren struweel groeien. Bomen en takken zullen in het water vallen. Daarmee ontstaat het milieu waarin de filterende waterdiertjes kunnen terugkeren in de rivier, om de belangrijkste verbroken schakel in het ecosysteem te herstellen. Naast zwevende algen krijgen ook bodembewonende algen een plaats. Algen en filteraars worden opgegeten door tal van andere dieren. De voedselpyramide van de rivier vindt weer zijn basis in de algensoep, en zijn top in de zeearend.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
11
Afpellen. Om de nevengeulen aan te leggen wordt op veilige afstand van de dijken het volledige kleipakket van de uiterwaarden voorzichtig van de reliëfrijke ondergrond afgepeld. De historische gegroeide ondergrond komt dan weer aan de oppervlakte. Oude geulen zullen weer water voeren. Oude kolken raken weer open. Oude eilanden zullen er hoog boven uitsteken. Op die basis kan de traditie weer opgepakt en voorgezet worden, een levende toekomst tegemoet. Het heropenen van de nevengeulen en het afpellen van de kleideken leveren een verlaging van het hoogwaterpeil op van 1 à 1,5 meter.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
12
Het rivier ecosysteem komt terug.
Het ecosysteem van de levende rivier kan volledig terugkeren. De nevengeulen vervullen de functie van kraamkamer en refugium voor het leven in de hoofdgeul. De hoofdgeul zelf kan dan ook weer een ecologische rol gaan spelen, en door grootte en uitgestrektheid de zwaarte aan het systeem geven die past bij een grote rivier. De ooibossen en het klinkhout keren terug. De uitgestrekte graslanden blijven, maar nu verrijkt met vele verdreven plantensoorten. In de lage delen van de uiterwaarden komt meer water. De hoge delen worden droger en schraler. Het verband tussen het leven in en dat op en langs de rivier keert terug.
De ontstaansgeschiedenis van de Millingerwaard Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
13
De ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap van de Millingerwaard is in grote mate bepaald door de rivier. Rond 1600 loopt de hoofdstroom van de Waal op de meest oostelijke plek in de uiterwaard. Sinds die periode is de meander naar het westen verschoven tot de huidige locatie.
Rond 1765 is de buitenbocht van de Millingerwaard verschoven richting Erlecom. Een groot deel van de huidige Millingerwaard vormt zich en de eerste bedijkte woonplekken in de uiterwaard ontstaan. Langs de grens tussen Kleef en Gelre, tegenwoordig gelegen tussen Kekerdom en Millingen, is dan een dwarskade (schutdam) opgeworpen ter bescherming van het Kleefse deel tegen het water van de Waal . Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
14
Het gehele westelijke deel van de uiterwaard is in die tijd bebost, waarin de strang onderlangs de dijk vanaf Kekerdom de enige overgebleven herkenbare structuur vormt.
Sindsdien behoren overlaten en dammen, zoals de Millingsedam tot waterstaats historisch erfgoed. Ze zijn ook het resultaat van een nationale crisis, die ontstond door de aanleg van het Pannerdens Kanaal. Door de aanleg van het kanaal veranderde de afvoerverdeling tussen de grote rivieren en dat leidde tot hoge afvoeren in de Neder-Rijn en de Lek. Herhaaldelijk bezweken dijken langs de Lek in Utrecht en Zuid-Holland. De provincies waren gedwongen tot samenwerking bij het zoeken naar waterstaatkundige oplossingen. Een van de oplossingen, om meer water van de bovenrivieren af te voeren via de Waal, was het verlagen van de Millingsedam in 1778.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
15
Rond 1800 is de Waal nog verder westwaarts geschoven en krijgt de Waal ongeveer haar huidige contouren. In de uiterwaard is de Lange strang, als restant van oude riviergeulen herkenbaar (Oude Waal). Bebouwing is aanwezig langs de dijk en aan de oeverwal (steenovens). In de loop van de negentiende eeuw wordt de Waal voor het eerst genormaliseerd.
Het bos verdwijnt uit de uiterwaarden en de Waal verplaatst zich niet verder westwaarts. Door het vastleggen van de vaargeul worden dikkere kleilagen in de uiterwaarden afgezet. Dit wordt versterkt door de aanleg van dwarskades en compartimenten, waarin de kleideeltjes kunnen bezinken Rond 1920 is de uiterwaard vrijwel geheel open en bestaat voornamelijk uit weilanden en tichelgronden.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
16
Er staan drie steenovens in het gebied: Waiboer, Klaverland en Kekerdom (op de huidige locatie van De Beijer). Ter hoogte van het Colenbrandersbos en bij de steenovens bevinden zich enkele restanten bos. Rond 1920 zijn tevens de belangrijkste toegangswegen in het gebied ontstaan: over de Millingsedam naar de Waiboerhoeve en Klaverland en van Kekerdom richting de noordkant van de steenfabriek Kekerdom. De huidige zuidelijke toegang naar het terrein van De Beijer is van latere datum .
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
17
1953
Het werk van de drie steenovens heeft grote invloed op het landschap gehad. De kleilagen zijn vanaf de negentiende eeuw geoogst door tichelen. In de omgeving van de tichelgaten is een ander landschap ontstaan: beboste dammen en moerassige delen afgewisseld met diepere plassen. Na 1970 heeft dit landschap van tichelgaten en ooibossen zich uitgebreid. De ten zuiden van De Beijer gelegen diepe plas, de Kaliwaal, is rond 1950 ontstaan door zandwinning. De zandwinplas middenin de Millingerwaard is door zandwinning ontstaan tussen 1980 en 1990. In 1986 kwam het vernieuwende plan Ooievaar uit met ruimte voor natuurontwikkeling in de uiterwaarden en concentratie van landbouw in het binnendijkse gebied. Dit plan is als eerste uitgevoerd in de Millingerwaard. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
18
Hierdoor is vanaf 1989 landbouwareaal omgezet in natuurgebied. Vanaf 1995 is alleen reliëfvolgend ontkleid om zodoende het zandreliëf van de Waalgeulen onder de kleilagen weer aan het oppervlak te brengen. Het resultaat hiervan is in de hoogte van het huidige maaiveld zichtbaar
Maaiveldhoogte 2005
De Millingsedam was tot 2001 ongeveer 70 centimeter hoger dan in de huidige situatie. Hierdoor was de Millingerwaard nog veel minder vaak meestromend met de rivier dan nu het geval is. De toen uitgevoerde verlaging is een maatregel van Rijkswaterstaat in het kader van de waterverdeling over de twee riviertakken Waal en Pannerdens Kanaal bij piekafvoeren. Doel van Rijkswaterstaat was om bij hoogwater meer water richting de Waal af te voeren.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
19
Rivierkunde en veiligheid De Millingerwaard is de eerste uiterwaard na het splitsingspunt Pannerdensche Kop. Daar verdeelt het water van de Bovenrijn zich over de Waal en het Pannerdens Kanaal.
De Millingerwaard heeft een zwak hydrodynamisch karakter Ondanks de ligging van de uiterwaard in een binnenbocht van de rivier, is de inundatiefrequentie sinds de komst van de Millingsedam en de toegangsweg naar De Beijer (met straatnaam ‘Kekerdomse Ward’) beperkt. Over een langere periode bezien overstroomt de Millingerwaard gemiddeld elke paar jaar een keer. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
20
In werkelijkheid varieert de frequentie sterk: zo kan de Millingerwaard een paar maal per jaar overstromen, maar dit kan ook vele jaren achtereen uitblijven. De Millingerwaard heeft hierdoor een zwak hydrodynamisch karakter.
De Millingerwaard, een kom De Millingerwaard is in de huidige situatie als een kom te beschouwen, met een hoge rand aan de bovenstroomse zijde (Millingsedam op 14,70 m+NAP), een wat minder hoge rand bij Klaverland en Millingerduin en als laagste rand de benedenstrooms gelegen toegangsweg naar De Beijer (Kekerdomse Ward op 13,40 m+NAP). In de huidige situatie stroomt bij hoge waterstanden op de Waal het gebied eerst vanuit het zuiden over de weg Kekerdomse Ward vol. Indien de rivierwaterstanden nog meer stijgen, zal op een bepaald moment ook de Millingsedam gaan overstromen waardoor een meestromende uiterwaard ontstaat. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
21
Natura 2000 De Millingerwaard ligt geheel binnen het Natura 2000-gebied de Gelderse Poort. Dit is het Rijn-Waal traject met de grootste variatie aan natuurlijke omstandigheden én hoogste biodiversiteit. Er komt een breed scala aan rivierecosystemen voor: van een zeer dynamische rivier, via verlaten rivierarmen tot aan kwelgebieden aan de voet van de stuwwallen. De Bever Sinds de succesvolle herintroductie in 1998 heeft zich eens stabiele sleutelpopulatie ontwikkeld in de Gelderse Poort van circa 19 individuen en 15 beverburchten . Op onze tocht stuitten we op talrijke beversporen. Wissels, burchten, afgeknaagde bomen en ook keutels.
Eivormige keutels met houtspaanders.
De ronde of eivormige keutels bevatten een overvloed aan herkenbare houtspaanders. Ze waren 2 tot 4 cm lang en hadden een diameter van ongeveer 2cm. Sommigen waren aan een pool gepunt. Verder zaten er geel- en donkerbruine, zachtere plantenvezels in, waaronder wortelresten. Keutels worden niet gauw gevonden omdat bevers zich gewoonlijk in het water ontlasten.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
22
Caecotrofie
In deze maand bestaat het dieet van de bever uit sappig groen en poep. In de afgelopen winter waren ze nagenoeg geheel aangewezen op bast van bomen, struiken en twijgen. Dit dieet vulden ze aan met worteldelen van verschillende planten, zoals riet, gele plomp, gele lis en brandnetel. In april zijn veel planten al dusdanig uitgelopen dat het aandeel bast dat gegeten wordt snel afneemt. Al dat verse sappige groen laat de bever zich goed smaken: er zijn honderden plantensoorten die de bever als voedsel nuttigt.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
23
Maar dat is niet alles: de bever eet ook zijn eigen poep. Bevers zijn strikte herbivoren, dat wil zeggen dat ze uitsluitend plantaardig voedsel eten, al kan het natuurlijk gebeuren dat er af en toe een bladluis of ander klein grut mee naar binnen gaat. Toch kunnen bevers niet alle planten eten, of niet al te grote hoeveelheden van bepaalde soorten. Dat heeft te maken met bepaalde stoffen in die planten, die niet zozeer voor de bever zelf giftig zijn, maar voor de bacteriën die de bever helpen om het voedsel te verteren. De bever heeft namelijk een grote bacteriekolonie in zijn blinde darm, die daarvoor sterk is vergroot. Deze bacteriën zetten het voedsel om in stoffen die de bever op kan nemen. Nu is er een probleempje, en wel dat de blinde darm zich aan het eind van het verteringskanaal bevindt. Daardoor kan de bever zonder aanpassingen niet alle voedingsstoffen opnemen. Hoe lost de bever dit probleem op? Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
24
Overdag, als de dieren rusten, produceren ze speciale pastaachtige keutels waarin ook de bacteriën zitten, en die eten ze dan op. Het voedsel gaat dan samen met die bacteriën voor een tweede keer door het verteringskanaal en daarbij worden de benodigde voedingsstoffen opgenomen. ’s Avonds, als de bevers actief worden en gaan zwemmen, poepen ze de keutels uit waarin de reststoffen zitten die ze kwijt moeten. Het opeten van uitwerpselen die speciaal gemaakt worden om op te eten wordt caecotrofie genoemd. Ook konijn en haas kennen dit verschijnsel. Antivraatstoffen
Planten hebben in de loop van de evolutie op vraat door herbivoren gereageerd door zogenaamde antivraatstoffen aan te maken. Deze stoffen kunnen giftig zijn voor de bacteriën die het voedsel voor de bever verteren. Als een bever veel eet van een Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
25
soort met veel antivraatstoffen, zoals de meeste esdoornsoorten, dan verhongert hij met een volle maag en darm, omdat de bacteriën het niet kunnen verteren of er zelfs aan dood gaan.
De bever moet daarom een heel uitgebalanceerd dieet samenstellen om de bacteriën het werk te kunnen laten doen en om toch alle benodigde voedingstoffen binnen te krijgen. Deze maand kenmerkt zich door veranderingen in de samenstelling binnen een beverfamilie. Dit is de maand waarin de meeste tweejarige dieren hun familie verlaten om een eigen plek en een partner te zoeken. Er worden daarbij verschillende strategieën gebruikt. De meeste dieren zwermen niet ver uit, hooguit enkele tot enkele tientallen kilometers, en behouden contact met de populatie. Maar een enkeling trekt de stoute schoenen aan en zwemt ver, tot wel honderd kilometer of meer, waarbij geschikte en nog lege gebieden worden overgeslagen. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
26
Zo is er in het voorjaar van 1995 een bever bij Nijmegen vertrokken en die heeft zich in dat najaar langs de Oude Maas onder Rotterdam gevestigd.
Dergelijke tochten zijn niet ongevaarlijk. Vaak moeten ze allerlei territoria van andere bevers doorsteken om een eigen plek te vinden. De bevers die daar wonen tolereren dergelijke passanten niet en proberen ze te verjagen. Allereerst doen ze dat door in hun territorium allerlei zogenaamde geurmerken neer te leggen. Dat doen ze het hele jaar door, maar in het voorjaar, vanwege het vertrek van de tweejarigen, bereikt dat een piek. Daarmee maken ze vreemdelingen duidelijk dat het gebied bezet is en dat ze niet welkom zijn. Bij het maken van een geurmerk schrapen ze op de oever modder en wat vegetatie tot kleine hoopjes. Op die hoopjes deponeren ze vanuit een aantal klieren sterk ruikende stoffen. Komt een territoriumhouder toch een vreemde bever tegen, dan zal hij hem het territorium uitzetten. Daarbij gebruiken ze ook hun scherpe snijtanden. Soms zijn de wonden dusdanig ernstig dat de dieren er aan overlijden. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
27
Bij alle volwassen bevers zijn allerlei oude bijtwonden te vinden op met name schouders en aan staart. Dat wijst erop dat nagenoeg alle wonden gewoon weer genezen.
Lage reproductie in de Millingerwaard
Bij een onderzoek zijn er 18 volwassen bevers in de Millingerwaard waargenomen waarvan de paarvorming compleet is. Van deze negen beverparen hebben er twee in 2009 één jong ter wereld gebracht en één paar twee jongen. Er zijn verder geen jongen van vorige jaren gevonden en ook geen solitair levende bevers. Dit duidt op een laag reproductiesucces over meerdere jaren, want normaal krijgt elk beverpaar jaarlijks gemiddeld twee jongen.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
28
Veel burchten Uit het onderzoek bleek verder dat er in het gehele gebied meer dan vijftig burchten te vinden zijn, waarvan er slechts tien daadwerkelijk bewoond werden. Dit hoge aantal burchten is in het rivierengebied nodig in verband met de fluctuerende waterstanden. Wanneer bij een laag waterpeil een ingang droog komt te liggen, kunnen er ook andere dieren de burcht binnen komen. Om ook bij lage waterstanden optimaal beschermd te zijn, verplaatst een beverfamilie zich naar een burcht waarvan de ingang zich nog wel onder water bevindt. Bij hoge waterstanden komen dergelijke laaggelegen burchten onder water te liggen, waardoor de hoger gelegen burchten juist weer van belang zijn. Hoge dichtheden De bevers waren verdeeld over negen dicht bij elkaar gelegen territoria. Deze territoria zijn bepaald door middel van een inventarisatie van vraatsporen, wissels, merkhopen, de ligging van (actieve) burchten en de locatie van waargenomen bevers. Elk territorium in dit gebied beschikt gemiddeld over iets minder dan één kilometer aan oeverlengte per territorium. In Europa liggen de gemiddelden vaak hoger, soms tot wel tien kilometer per territorium. Dit betekent dat er sprake is van een hoge bevolkingsdichtheid in de Kekerdomseen Millingerwaard.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
29
Inteelt Van de vijf oorspronkelijk (in 1994) uitgezette bevers in de Kekerdomse- en Millingerwaard hebben twee dieren, een moeder en zoon, zich daadwerkelijk weten te vestigen en de eerste jonge bevers grootgebracht. In 1999 zijn nog eens twee bevers uitgezet, broer en zus, die echter wegtrokken voordat ze zich konden reproduceren.
Tijdens de eerste jaren na uitzetting zijn de bevers gemonitord met behulp van zenders en oormerken. Doordat er na uitvoerig literatuuronderzoek geen nieuwe vestigingen in de waard bekend zijn van bevers elders uit de Gelderse Poort die zouden hebben kunnen leiden tot reproductie, is het mogelijk dat alle nu aanwezige bevers afkomstig zijn van de oorspronkelijk uitgezette moeder en haar zoon. Dit betekent dat er een hoge mate van inteelt is opgetreden. In geval er toch een uitwisseling van bevers heeft plaatsgevonden, zou dit resulteren in een lager inteeltpercentage.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
30
Inteelt en de hoge populatiedichtheid kunnen één van de redenen zijn voor het lage aantal gevonden jonge bevers en daarmee voor de langzame verspreiding in de Gelderse Poort, aangezien het bekend is dat inteelt en de populatiedichtheid invloed hebben op het reproductiesucces en de 'fitness' van een dier. Andere oorzaken voor de langzame verspreiding die hier een rol kunnen spelen, zijn de gebiedsinrichting van de uiterwaard wat het migreren van jonge bevers bemoeilijkt en verkeersslachtoffers. De hoge populatiedichtheid op zich zou een gevolg kunnen zijn van de gebiedsinrichting van de uiterwaard.
Klei en Zand in de Millingerwaard. Het grootste deel van de klei bestaat uit gerijpte (bruine) klei.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
31
In dit gebied komt slechts een klein deel ongerijpte (blauwe) klei voor. Het merendeel (>70%) van de aanwezige klei in het gebied is toepasbaar in de grofkeramische industrie. Een gedeelte hiervan ligt echter in de beschermingszone (100 meter) langs de waterkeringen, waar niet gegraven mag worden. Onder de deklaag van klei of direct onder de roofgrond bevindt zich in het gebied een fijnzandige laag van gemiddeld 2,4 meter dikte. Daaronder ligt een grofzandige laag van gemiddeld 12 meter dikte. Nog dieper wordt leemhoudend fijn zand aangetroffen. Met name in het noordelijke en oostelijk deel is relatief veel grof zand aanwezig, waardoor winning (van grofkorrelig industriezand) hier rendabel kan zijn. In het oostelijk deel is een hoeveelheid winbaar grind aanwezig. Met roofgrond wordt de bouwvoor bedoeld. Daaronder liggen de winbare sedimenten.
De bovenste deklaag in de Millingerwaard van maximaal ongeveer 6 meter is gevormd in het Holoceen, het huidige geologische tijdperk dat ongeveer 10.000 jaar geleden begon. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
32
Dit is een tijdperk waarin de rivier betrekkelijk rustig stroomt in tegenstelling tot het glaciale tijdperk daarvoor met enorme smeltwaterafvoeren. Met het smeltwater werden grote hoeveelheden grof zand en grind aangevoerd die worden aangetroffen in de diepere bodemlagen van het rivierengebied. De jongere afzettingen uit het Holoceen kunnen worden onderverdeeld in grovere afzettingen van het stroombed (bestaande uit zand en zavel) en fijnere afzettingen (komafzettingen) van de overstromingsgronden (zware klei soms met veenlagen). De afwisseling van sedimenten geeft een zeer gevarieerde samenstelling van de ondiepe ondergrond zoals te zien is in de zandbanenkaart van het gebied [zie bovenstaande kaart]. Afhankelijk van het type sediment kunnen de formaties worden onderverdeeld in goed doorlatende watervoerende pakketten en slecht doorlatende lagen. Door ontgravingen ten behoeve van de kleiwinning is de slecht doorlatende deklaag in de Millingerwaard plaatselijk dunner of geheel verdwenen. Het DNA van de Waal
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
33
De Waal tussen Millingen en Lent wordt gekenmerkt door grote meanders. In de natuurlijke situatie verlegt de rivier haar stroomdraad sprongsgewijs in westelijke richting (figuur 1). Het patroon van verdwenen en bestaande rivierlopen doet denken aan de structuur van DNA. Daarom wordt dit het DNA van de Bovenwaal genoemd. Dit DNA blijkt zeer bepalend voor de verschijningsvorm van het huidige landschap (figuur 2).
Strangen De vorm en de ligging van de strangen in het landschap worden bepaald door het DNA. Doordat de rivier zijn stroomdraad steeds heeft verlegd, worden er oude meanders achtergelaten in het landschap. Een strang is doorgaans opgebouwd uit verschillende oude meanderfragmenten van de Waal en heeft daardoor een grillige vorm. Een mooi voorbeeld is de Lange strang aan de voet van de dijk. Bij het kerkje van Kekerdom wordt het de oude Waal genoemd Rivierduinen
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
34
Rivierduinen zijn het resultaat van sedimentatie en werking van de wind. De meeste zandafzet vindt plaats op de overgang van een binnen-naar een buitenbocht (de plek waar de stroomdraad van de rivier oversteekt), omdat daar de stroomsnelheid lager is. Dit zand wordt vervolgens opgepakt door de (westen) wind en afgezet als rivierduin. Het door ons bezochte duingbied is het enige levende rivierduin in Nederland
Stroombaan In tijden van hoogwater volgt een deel van het water een directe route waarbij de binnenbochten van de Waal worden afgesneden. Deze stroombanen zijn in principe relatief open om de afvoer niet te belemmeren. Grote gedeelten in de Millingerwaard zijn recentelijk open gekapt om het water de vrij loopt geven. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
35
Dijkverloop De bandijken aan weerszijde van de Waal volgen min of meer parallellopende rechte lijnen, waartussen de rivier meandert. Rivierpanorama’s Op diverse plaatsen raakt de buitenbocht van de Waal de dijk (schaardijk). Op deze plekken heeft men vanaf de dijk een weids panorama over de rivier.
Brede uiterwaarden Door de uitgesproken meandering en door de wijze waarop deze de bedijking heeft gestuurd, is er sprake van grote ‘uiterwaarden‘ tussen de dijk en de rivier. Deze vlakten zijn veelal als zomerpolder verkaveld en worden doorgaans benut voor agrarisch gebruik. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
36
Ligging van de nederzettingen De meeste dorpen langs de Waal zijn gesticht aan een (inmiddels voormalige) buitenbocht van de Waal, omdat deze plekken goede aanleg mogelijkheden boden. Een mooi voorbeeld hiervan is Kekerdom Steenfabricage, Klei- en zandwinning De brede uiterwaarden bevatten een grote hoeveelheid klei. De grootste dichtheid aan steenfabrieken in Nederland bevond zich in dit gedeelte van het rivierenlandschap. In de Millingerwaard waren in het verleden drie steenfabrieken: Klaverland, Waiboerhoeve, Kekerdom [locatie De Beijer]. In de Millingerwaard horen van nature grote grazers thuis. Met een oppervlakte van 700 hectare is het gebied groot genoeg om leefruimte te bieden aan grote aantallen van deze dieren. De paarden en runderen kunnen in familieverband zelfstandig leven. Doordat ze snoeien, bemesten en paden maken, ontstaat er een afwisselend landschap met graslanden, struwelen en bosjes. Op de voedselrijke bodem groeien bomen zo snel dat het gebied zonder de aanwezigheid van deze grote grazers, binnen 10 jaar in een ondoordringbaar bos zou veranderen. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
37
Vanuit de ruigte werden we toegezongen door verschillende Blauwborsten. De Blauwborst behoort, samen met de rietgors, tot de heel vroege voorjaarszangers. Blauwborsten houden van dit ruige rietland met hier en daar een struik en profiteren van de verdroging en verruiging van het terrein. Er is een aantal vogelsoorten dat zich gedraagt als het spreekwoordelijke "duveltje uit het doosje" en de Blauwborst is daar een aardig voorbeeld van. Ze leven verstopt tussen het riet waar ze, onzichtbaar voor ons, vaak op de grond naar insecten jagen. Maar gelukkig klimmen de mannetjes in deze tijd van het jaar af en toe in een struik om vanaf de top hun lied te gaan zingen.
Blauwborstzangexplosie Het lied begint wat aarzelend met lange, trillende, bijna knarsende tonen, maar gaat dan over in een versnelling waarna er een explosie volgt van melodieuze en ook weer knarsende tonen. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
38
Het geheel is doorspekt met soms hele goede imitaties van andere rietbewoners. Terwijl de vogel zingt wordt af en toe midden in de kobaltblauwe keelvlek even het witte vlekje zichtbaar. Meneer Blauwborst liet zich goed bekijken. Hij voerde een ware zangshow op door voortdurend zijn staart te spreiden. We zien zijn prachtige rode staartvlekken, die extra opvallen, want de staart wordt niet alleen gespreid maar ook gekanteld en gedraaid, waardoor de blauwborst in "kleur en geluid" zo opvallend mogelijk signalen uitzend.
De rietgors doet geen enkele moeite zijn aanwezigheid voor ons geheim te houden en heeft niet dat rusteloze, dat voor al die andere rietvogels zo kenmerkend is. Omdat hij zo opvalt, heeft de rietgorsman kennelijk minder behoefte om vocaal enige indruk te maken, want het liedje kun je nauwelijks een liedje noemen. Het is meer een stottertoontje en op het moment dat je denkt: "Nou gaat-ie echt zingen", is het al weer afgelopen. De zingende mannetjes klimmen zo hoog mogelijk in een pluim om zo goed mogelijk gehoord te worden. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
39
Als het hard waait doen ze denken aan ware trapezewerkers en zingen ze onverstoorbaar door terwijl de riethalm door de wind diep doorbuigt. Als rietgorzen voedsel zoeken, doen ze dat meestal laag boven de grond of op de grond. Ze behoren tot de gorzenfamilie en een kenmerk daarvan is, dat ze bij voorkeur voedsel op de grond zoeken. Al die andere zangers die in het rietland leven halen acrobatische toeren uit en fladderen van rietstengel naar rietstengel, maar een rietgors staat met beide benen op de grond. De rietgors is in de Millingerwaard vooral te vinden in het moerasgebied. Een klein beetje riet of ruigte is al voldoende om hem te huisvesten. Hoe ruiger het gebied hoe beter, en de struik waar af en toe de blauwborst zit te zingen wordt het volgende moment door de rietgors gebruikt.
De tjiftjaf is een paar weken geleden teruggekeerd vanuit het Middellandse Zee gebied en we hoorden hem overal in de Millingerwaard. Er moet wel enig struikgewas in de buurt zijn, want midden in het weiland zul je ze niet aantreffen. Maar een paar struiken is vaak al voldoende. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
40
De tjiftjaf is klein maar wel makkelijk te zien zolang het blad niet aan de boom is. Ze dwarrelen druk van tak naar tak zonder ook maar een moment stil te zitten en zijn veel beweeglijker en vliegeriger dan de fitissen, waar ze uiterlijk sterk op lijken. Ze zijn ook een fractie kleiner, iets bruingroener en hebben een wat minder opvallende wenkbrauwstreep. En… de tjiftjaf heeft donker gekleurde pootjes. De pootjes van de fitis zijn licht van kleur. In vogelboeken is dat allemaal goed te zien maar buiten heerst de harde werkelijkheid en slaat de vertwijfeling toe!
Vandaag hoorden we de eerste Fitis. Hij kweelt een melancholiek toonladdertje dat hoog begint en laag wegsterft. Het is handig om daar een eigen predicaat op te plakken om de herkenning te bevorderen: “ Het is mooi weer vandaag maar het blijft niet zo”. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
41
De fitissen hebben een wereldreis achter de rug. Vanuit tropisch Afrika zijn ze de Sahara overgestoken en hier neergestreken. Ze zijn iets minder algemeen dan de tjiftjaf maar toch ook op heel veel plekken te horen.
De Krakeend was prominent aanwezig op de plassen van de Millingerhof. Martien vertelde dat de aantallen flink zijn toegenomen. De eisen die hij stelt zijn een rijke onderwatervegetatie. Dit is rijkelijk voorhanden in de Millingerwaard. Oorspronkelijk is het een broedvogel van de meren en moerassen in de steppen van Midden- en West Azië.komt hij uit Azië. De jongen eten de eerste week dierlijk voedsel, daarna eten ze uitsluitend vegetarisch. Het geluid van de krakeend is even onopvallend als zijn uiterlijk. De woerd laat een nasaal knorrend en fluitend geluid horen. Het wijfje kwaakt als een wilde eend.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
42
Krakeend
Meerkoet
Grauwe gans
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
Wilde eend
Waterhoen
Nijlgans
43
De Bergeend broedt hier in de wat hoger gelegen delen van de Millingerwaard, zoals de rivierduintjes en andere zandige terreinen. Het aantal broedparen wordt o.a. bepaald door de aanwezigheid van voldoende nestgelegenheid –met name konijnenholen- en geschikte fourageer gebied
Blauwe reiger
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
Aalscholver
44
De Knobbelzwanen zijn voor het grootste deel nakomelingen van uit gevangenschap ontsnapte of losgelaten exemplaren. Veel boeren in Noord- en West Nederland hielden vroeger namelijk geleewiekte Knobbelzwanen, omdat er veel geld te verdienen viel met de handel in jonge zwanen. Toen in de jaren zestig deze handel niet meer lonend was, werd het leewieken gestopt en konden de zwanen onbelemmerd de vrije natuur invluchten.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
45
Van de weidevogels is de scholekster één van de soorten die het minst te lijden heeft van de toenemende intensivering van de landbouw. De Scholekster kan op vrijwel kale bodems broeden en heeft ook minder last van door ontwatering uitgedroogde bodems. Met zijn stevige snavel kan de Scholekster, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Grutto, ook nog in harde verdroogde bodems doordringen op zoek naar voedsel
In het Bijvoet ooibos kwetterden de Putters. De volop beschikbaarheid van kruiden, vooral composieten maken de Millingerwaard tot een geschikt broedbiotoop.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
46
Het aantal Slobeenden is in de Millingerwaard zeer sterk aan schommelingen onderhevig, hetgeen te maken heeft met de speciale manier waarop deze soort zijn voedsel zoekt. Met hun brede platte snavel slobberen de eenden hun voedsel uit ondiep water en alleen in natte jaren zijn dergelijke drassige plaatsen rijkelijk voorhanden in de vorm van kwelplekken en ondergelopen kleiputten. Boomklever Boomkruiper Buizerd Ekster Gaai Grote bonte specht
Heggenmus Huismus Kokmeeuw Koolmees Merel Pimpelmees
Staartmees Winterkoning Zwarte kraai Zwartkop
Grijze zandbij komt als geroepen.
De grijze zandbij (Andrena vaga) vloog op de alom aanwezige Schiet- en Amandelwilg. Het is een bij uit het geslacht van de zandbijen [Andrena]
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
47
Het mannetje, dat duidelijk kleiner is dan het vrouwtje lijkt een wit snorretje te hebben. De bij heeft een vrij korte tong en bezit verzamelharen voor het stuifmeeltransport aan de achterpoten. Als voedsel worden wilgenkatjes gebruikt. De soort leeft in pioniersvegetaties. De nesten die we op het zandpad vonden lopen 25 tot 50 centimeter loodrecht omlaag en vertakken dan in meerdere zijgangen waar aan het einde de verbrede broedcellen zich bevinden. De larven die uit de eitjes komen spinnen zich nog dit voorjaar in, verpoppen in de zomer en overwinteren als volwassen zandbij in hun eigen cocon.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
48
We hebben ook nog uitgekeken naar de roodharige wespbij. Het is een nestparasiet van de Grijze zandbij die gedurende de dag bij de nesten van de Grijze zandbij rondzwerft. In een onbewaakt ogenblik legt ze eitjes in het nest. Omdat deze eitjes iets eerder uitkomen dan die van de zandbij eet deze eerst de larve ervan op en daarna het voedsel
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
49
Martien ontdekte bij het Colenbrandersbos het Vosje. Het is een zandbij en dus een solitaire en kent geen nesten met een koningin. De vrouwtjes maken het nest waarin de eitjes worden afgezet wel in groepen bij elkaar, in zanderige gronden. De nesten lijken op de zandhoopjes die mieren maken; een klein, kegelvormig hoopje aarde met een gaatje in het midden. Er zijn vele andere soorten die uiterlijk nauwelijks van deze soort zijn te onderscheiden, maar vaak ook niet van biologie en levenswijze. Het vosje is een algemene soort die zowel op meer begroeide plaatsen als wat schralere gronden te vinden is. Een echte voorkeur heeft het vosje niet wat betreft bloemen, al vliegt hij graag op Ribes-soorten.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
50
Zandbijen bezig met nestbouw bij de steilranden. Op enkele plaatsen bij de zonnige steilranden bouwden Roodgatjes aan hun nest. De merkwaardige naam ontlenen ze aan de bijna oplichtende, goudglanzende beharing van de achterlijfspunt.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
51
Alle vrouwtjes hebben speciale haren aan de achterpoten. Deze haren vormen als het ware een korfje, waarmee pollen worden verzameld. Zandbijen vormen geen staat, maar meerdere vrouwtjes nestelen vaak wel graag bij elkaar in de buurt en soms wordt hetzelfde nestingangetje door meerdere vrouwtjes gedeeld. Zoals de naam al doet vermoeden worden er nestgangen in de grond gegraven. De steilwand mag ongeschikt lijken, voor zandbijen is het een prima plek: het zand is maar langzaam waterdoorlatend, de grond is flink aangestampt en de plek is blijvend onbegroeid, zodat het gevaar van overwoekering door planten of de groei van plantenwortels nihil is. Net als hommels hebben ook zandbijen last van 'krakers', de zogenaamde koekoeksbijen. Dat zijn soorten die hun eitjes in bestaande nesten leggen en de verdere zorg aan de oorspronkelijke moeder overlaten. Die zorgt dan dat er voedsel in het nestje wordt gebracht en dat dit wordt afgesloten.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
52
De koekoek komt meestal eerder uit, vreet het oorspronkelijke eitje op [en soms ook wel de net uitgekomen larve] en begint daarna aan het proviand dat de gastvrouw heeft verzameld. De Roodgatjes hebben hier het meeste last van de Kortsprietwespbij. Hierbij een foto van het Roodgatje van vorig jaar van Martien. Dikwijls heeft elke zandbijsoort zijn eigen koekoeksbij.
Koekoeksbij belaagt de Roodgatjes. De Kortsprietwespbij, waarvan hier een foto van Martien van vorig jaar is een parasitaire bij. Ze lijkt qua uiterlijk sprekend op een wesp; het beestje heeft een veelal geel-zwarte tekening en vanwege zijn parasitaire leefwijze hoeft de wespbij geen stuifmeelpollen te verzamelen.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
53
De daarvoor benodigde middelen (korfjes aan de achterpoten of extra beharing) ontbreken dan ook. De wespbij is als bij herkenbaar door het verdikte eerste voetlit (metatarsus). Bij bijen is deze dikker dan de overige voetleden. De wespbij is een "koekoeksbij". Zij probeert haar eitjes te leggen in het nest (broedcel) van de Roodgatjes die hier met honderden langs de zonnige, zandige steilranden vliegen. De larve van de wespbij doodt bij uitkomst de larve of het ei van de gastheer en doet zich vervolgens tegoed aan de voedselvoorraad. Wespbijen eten geen vlees, zoals wespen, maar gewoon stuifmeel en nectar, het zijn immers bijen.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
54
Heliothermen op kaal zand.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
55
Bastaardzandloopkevers zijn roofkevers die, hier op de open zandige gebieden het zand afschuimen op zoek naar insekten en spinnen. Ze brengen de nacht door in holten uitgegraven in de grond en komen ’s morgens boven. Als typische heliothermen, wisselen ze ‘s morgens het fourageren af met periodes van zonnen. Een dier dat zont draait zijn lichaam karakteristiek naar de zon toe. Voedsel zoeken gebeurt lopend. Met de onderkant van het lichaam 3-4 mm boven de grond. Later op de dag jagen de dieren bijna continu. Als het té heet wordt verdwijnen de dieren onder het zand.
De Bastaardzandloopkevers vlogen met tientallen voor ons uit op de brede zandige paden. Het diertje rent harder dan zijn prooi, maar kan ook vliegen . Met zijn 2 krachtige kaken grijpt het insecten, zoals spinnen, bijen en wespen. Het kan daarbij erg snel zijn, met name op warme dagen. In het Engels heet de kevern tiger beetle door zijn jacht methode: het ligt in hinderlaag onder een struik , rent en grijpt de prooi met de grote kaken.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
56
In het voorjaar zoeken de kevers elkaar op tijdens warme dagen en in mei worden de eieren gelegd. Het wijfje boort met haar achterlijf een ongeveer vijf mm diep gaatje in de grond, waar ze de eieren afzet. De tijgerlarve leeft in een zelf gegraven, verticale buis in de grond. Bij mooi weer zit ze bovenaan in die buis en sluiten kop en halsschild het gat af, zodat alleen de tangachtige mandibels uitsteken. De prooi wordt met een rukkende kopbeweging met de mandibels gegrepen, gedood, naar de bodem van de buis getrokken en daar uitgezogen. Uitwerpselen en voedselresten worden verwijderd. De larven overwinteren in de afgesloten woonbuis en verpoppen zich in juli van het jaar erop. Ongeveer drie weken later verschijnen de jonge kevers.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
57
Mimicry De Gewone wolzwever lijkt op een hommel of bij, hoewel deze laatsten vliesvleugeligen zijn, dus geen familie. Deze gelijkenis is geen toeval, maar berust op mimicry; het verschijnsel dat ongevaarlijke soorten op minder onschuldige soorten lijken, zoals ook voorkomt bij de verwante zweefvliegen. Wolzwevers hebben namelijk geen angel, maar hommels en bijen wel. Dieren die graag vliegen eten maar hommels of bijen vrezen en ontwijken worden zo misleid. Het verschil tussen de Wolzwever en de Hommel is niet moeilijk te zien, vooral als er gegeten wordt. De gewone Wolzwever eet nectar uit bloemen en blijft dan doodstil 'hangen' in de lucht. De Wolzwever is ook veel behendiger dan hommels en bijen die een beetje zigzaggend vliegen en niet stil kunnen hangen in de lucht. Eigenlijk is van hangen geen sprake; hoewel de vlieg stil lijkt te staan, slaan de vleugels zo'n 300 keer per minuut. Daardoor doet deze soort qua vlieggedrag aan de kolibrie denken. Buiten het vlieggedrag is ook de kleur anders dan die van hommels en bijen, meestal bruin, en de wolzwever heeft geen zwarte, witte of gele kleuren, laat staan patronen. Ook zijn de dunne poten maar juist grote ovale ogen typisch vlieg-achtig, en de vleugels staan altijd zijwaarts terwijl veel hommels en bijen deze op de rug vouwen in rust. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
58
De lange tong van de gewone wolzwever is ongeveer een derde van de lichaamslengte en dient om dieper in de bloem te komen waar de nectar zit. Buiten het vlieggedrag is ook de kleur anders dan die van hommels en bijen, meestal bruin, en de wolzwever heeft geen zwarte, witte of gele kleuren, laat staan patronen. Ook zijn de dunne poten maar juist grote ovale ogen typisch vlieg-achtig, en de vleugels staan altijd zijwaarts terwijl veel hommels en bijen deze op de rug vouwen in rust. De lange tong van de gewone wolzwever is ongeveer een derde van de lichaamslengte en dient om dieper in de bloem te komen waar de nectar zit.
Er vlogen flink wat Dwergzandbijtjes. Ze behoren tot de (minutula-groep) . Ze vliegen in twee generaties per jaar en zijn polylectisch, dat wil zeggen: niet kieskeurig wat bloembezoek betreft.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
59
Kleine vos
Oranjetip [vrouwtje]
Het Boomblauwtje heeft als pop overwintert. Het leeft in de Millingerwaard van Kattenstaart en Klimop. Het is een drukke fladderaar die moeilijk te volgen is
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
60
Er zijn drie elkaar overlappende generaties. De vlinders voeden zich nu met honingdauw, sap van bloedende bomen en nectar. Af en toe zien wij ze op de latrines van de Koniks, maar meestal vliegen ze hoog in de toppen van bomen en struiken. De jonge rupsen eten van de bloemknoppen of de vruchten van de waardplant, grotere rupsen eten soms ook van de bladeren. Ze hebben zich hier verpopt in de strooisellaag en schorsspleten van de wilgen. Het Boomblauwtje wat voorbij fladderde zette de eitjes af één voor één op de bovenste gedeelten van de waardplant. Nimfen op open kaal zand
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
61
Op het kale vochtige zand ontdekten we tientallen nimfen van het Zeggedoorntje. Zeggedoorntjes overwinteren als imago en zijn daarom al vroeg in het voorjaar present. De eitjes van de veldsprinkhanen moeten nog uitkomen. Het Zeggedoorntje eet mossen, algen en vergane plantendelen. Ze produceren geen geluid en hebben geen gehoororgaan. Ze zijn makkelijk kenbaar aan hun sterk verlengde halssschild, dat op een doorn lijkt
Een stralend zonnetje doorbreekt de kale en koude grond
Klein hoefblad de heraut van het voorjaar.
Op deze kale zuurstofrijke bodem is Klein hoefblad de pionier bij uitstek. Op de plaatsen waar grond zuurstofarm en gereduceerd is, is Moerasandijvie de pionier.
Voor de vestiging van Klein hoefblad moet minstens de bovenste bodemlaag van zuurstof zijn doordrongen. Het doorluchtings proces wordt weerspiegeld door de uitbreiding van Klein hoefblad. Om zijn geheimzinnige eigenschap, eerst bloemen en dan pas bladeren te laten verschijnen, staat Klein Hoefblad te boek als Filius ante patrem: de zoon vóór de vader Filius ante patrem
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
62
Een kortlevende pioniergemeenschap op kale, vochtige, dichtgeslagen bodem. De vegetatie bestaat grotendeel uit planten die zich jaarlijks opnieuw uit zaad vestigen, wanneer het tijdstip gunstig is. De begroeiing bestaat nu grotendeels uit bladmossen. Het betreft hier de Dwergbiezenklasse [Isoeto-Nanajuncetea]
Gewoon krulmos pioniert op verstoorde plaatsen. Door de overstroming is hier organisch materiaal aangevoerd. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
63
Een voorkeursplek voor Funaria hygrometrica. De kromming van de kapselsteel is afhankelijk van de luchtvochtigheid
Klei smaragdsteeltje is een pionier van kleigrond. De nerf eindigt in een stekelpunt waaraan de soort in het veld te herkennen is. Van grote afstand valt de felgroene kleur op.
Geelkorrelknikmos is ook een pionier op voedselrijke grond. Ze groeien dicht bij elkaar en vormen zoden tussen de andere mossen. In de bladoksels zitten twee tot zeven broedkorrels, die alleen met de loep goed te zien zijn.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
64
Een efemere pioniergemeenschap op kale grond Bryofyten spelen nu de hoofdrol in de efemere pioniergemeenschap. De gemeenschap op de kale, vochtige bodem wordt in deze tijd van het jaar beheerst door de bladmossen. De Dwergbiezen klasse [Isoeto-Nanojuncetea] vertoont een duidelijke periodiciteit, omdat de factoren die het overleven van de overblijvende soorten belemmert, seizoengebonden zijn. Voor de kieming van de planten van de Dwergbiezenklasse is een goede vochtvoorziening noodzakelijk. De zaadrijping vindt vaak plaats onder aanzienlijk drogere condities dan de bloei, waarbij de fotosynthetische activiteit sterk is gereduceerd. De karakteristieke soorten zijn in staat hun levenswijze binnen enkele maanden te voltooien. De gemeenschap is sterk lichtbehoevend, de bodem is matig voedselrijk en neutraal. Naast de mossen treffen we kleine zomertherofyten aan. Er groeien ook indringlingen van de begrenzende plantengemeenschappen. Een groot aandeel wordt gevormd door hemicryptofyten. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
65
Een pionier op de kale, vochtige , kalkhoudende zandgrond.
Heermoes houdt van kale vochtige zandgrond. De vorming van nieuwe planten uit sporen, kan alleen daar plaats vinden. Uit de sporenaar komen sporen voorzien van vier springdraden. In vochtige toestand zijn ze om de spore gewonden, bij droogte rollen ze uit. Door de springdraden blijven de sporen aan elkaar hangen als ze door de wind worden verspreid. Ze bevatten bladgroen en blijven maar kort kiemkrachtig. Als ze tijdig op een geschikte plek op maagdelijke bodem terecht komen, groeien ze uit tot kleine groene prothallia. Hieruit zal uiteindelijk Heermoes ontstaan. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
66
Giftig voor dier en plant Heermoes is giftig voor dier en plant. Het remt en verhindert de kieming van grassen in zijn omgeving. Ze bevatten een grote hoeveelheid kiezelzuur, dat hun weefsel verstevigt. Om dit te kunnen maken hebben ze siliciumdioxide oftewel zand nodig. Hun gehalte aan kiezelzuur maakt ze slecht verteerbaar voor planteneters. Paardenstaarten weten zich te handhaven Paardenstaarten verdragen stoffen die andere planten schaden. Ze zijn voor hun voeding niet van andere organismen [zoals schimmels] afhankelijk, en zij kunnen dankzij hun diepe wortelstokken heel wat veranderingen op het aardoppervlak overleven. Zo kunnen ze zich boven dikke zandlagen uitwerken, als ze hieronder bedolven raken. Waar eenmaal een paardenstaart zich heeft gevestigd, kan hij zich hardnekkig handhaven, ongeacht wat eraan de oppervlakte gebeurt en hoe de vegetatie zich ontwikkelt. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
67
Op plekken waar het natter en veniger is groeit het Speenkruid.
Op grazige plaatsen en vochtig voedselrijke grond vinden we Speenkruid. De naam heeft betrekking op het uiterlijk van een deel van de wortels. Deze zijn knotsvormig opgezwollen en dienen als reserveorganen. De jonge planten zijn rijk aan vitamine C en dienden als middel tegen scheurbuik, wat ook in de officiële Duitse naam van de plant[Scharbockskraut] tot uiting komt. In de loop van de lente neemt het gehalte aan giftige stoffen toe, zodat consumptie dan af te raden is.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
68
Orde: Nitrofiele zomen Glechometalia
Op de grens van struweel en open terrein groeit in humus- en stikstofrijke milieus met een hoge relatieve vochtigheid Hondsdraf. De plant behoort evenals Schijnaarbei tot de levensvorm: Fragariden. Ze bezitten een kruipende, wortelende stengel, waaraan rechtopstaande bloeistengels ontspringen. Het blad van Hondsdraf vormt – net als weegbreeblad – een oud handzaam huismiddel tegen zweren, jeuk en zwelling. Voordat Hop als bierkruid in zwang kwam, werd Hondsdraf ook hiervoor gebruikt. Op zonnige standplaatsen met een wisselvallige waterhuishouding en in samenhang daarmee, een verdichte bodem groeit Zilverschoon. De dichte zilverachtige beharing beperkt de verdamping, en weert zowel zonnestraling als water, zodat de plant sterke wisselingen in temperatuur, vochtigheidstoestand en zout gehalte van het bodemvocht kan doorstaan.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
69
Kleine veldkers
Vroegeling
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
Gewone ereprijs
Veldereprijs
70
Ooibossen. Ooit stroomden de Nederlandse rivieren door gevarieerde ooibossen. Vanaf de Middeleeuwen hebben mensen dit bos gekapt. De Millingerwaard veranderde daardoor in een vrijwel boomloze polder. Door het aanleggen van zomerkades werd de polder een grote bezinkbak, dat leidde tot een bepleistering van de waard met klei. Na eeuwen van intensief landbouwgebruik krijgt het ooibos nu weer de ruimte zich te ontwikkelen. Ooibossen kunnen langdurige overstromingen doorstaan en wijken daarmee af van andere bostypen. Ze horen bij het rivierengebied. Op de natste plekken ontdekken we Schietwilgen, Kraak-, Amandel-, en Katwilg. Hoger op de rivieroevers, zoals in het Colenbrandersbos, dat we door tijdgebrek niet konden bezoeken, floreren eiken, essen, iepen, meidoorns en wilde kers. Het wilgen-ooibos groeit sneller dan enig ander bostype: meer dan een meter per jaar!
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
71
Het Lissen-ooibos. [Irido-salicetum albae]
In de periodiek overstroomde voedselrijke, laaggelegen standplaatsen en in de natte terreingedeelten die door aftichelen zijn ontstaan trekken we door het Lissen-ooibos. Het is hier spontaan ontstaan. De bodem is van oorsprong sterk kleiig, hetgeen samenhangt met de geringe stroomsnelheid van het inunderende water. De gemeenschap ligt hier betrekkelijk ver van de stroombedding van de Waal. Ze wordt tegen frequente overstroming beschermd door lage kaden. Bij het hoogwater van afgelopen winter was, voordat het rivierwater de laagten over de kaden bereikte, door kwel al een aanzienlijke hoeveelheid water ingestroomd.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
72
De bodem kenmerkt zich behalve door een fijne textuur ook door kalkrijkdom, gley verschijnselen [roestvlekken, grijze reductiehorizonten] en accumulatie van organische stof in de bovengrond. De trage omzetting van organisch materiaal; houdt in dit voedselrijke milieu verband met de geringe beschikbaarheid van zuurstof door langdurige verzadiging met water. Aan de randen herkennen we struikvormige wilgen, zoals Amandel-, Kat- en Kraakwilg. In het centrum wordt het beeld bepaald door de Schietwilg. Het Lissen-ooibos is hier het eindpunt van de successie, omdat de standplaats niet verandert. De Schietwilg slaat steeds weer opnieuw op uit omgevallen en scheefgezakte stammen [reïteratie]. Wanneer de bodemophoging voortschrijdt kan het misschien in de verre toekomst veranderen in een Alno-Padion. Opvallend is de geringe aanwezigheid van Grote brandnetel in de associatie. Dit is te danken aan de overstroming van deze winter. Overal groeit de Gele lis, Watermunt, Moeraswalstro en Gewone wederik. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
73
Marijke rook de Watermunt, een kenmerkende plant van Lissenooibos. Het aandeel van de Grote brandnetel kan sterk variëren. Er is sprake van een cyclisch successie; in perioden met weinig overstromingen neemt de bedekking met Grote brandnetel geleidelijk toe, leidend tot het Lissen-ooibos met Brandnetel. Na een jaar met veel hoge waterstanden in het groeiseizoen neemt het brandnetel aandeel in één klap sterk af en nemen de meer karakteristieke soorten van het Lissenooibos met Watermunt weer in bedekking toe. Begrazing dringt de Grote brandnetel ook terug. In de winter graven de Koniks zelfs de wortels op om ze te consumeren.
Ooibos wilgen overleven een onderdompeling van ten minste drie maanden.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
74
De vegetatiezonering die we bij de wilgen aantroffen wordt niet bepaald door de overstromingsduur, maar door de resistentie van de afzonderlijke wilgen tegen uitdroging. De Schietwilg die de ooibossen domineerde, is het meest warmteminnend en verdraagt uitdroging het best. De Katwilg is door de relatief hoge transpiratie gevoeliger voor uitdroging. Op plaatsen waar het water langdurig blijft staan, wordt de plaats van de Katwilg ingenomen door de Amandelwilg. Aanvankelijk groeien de struikvormige wilgen [Katwilg en Amandelwilg] gelijk op met de boomvormige Schietwilg. Maar op den duur heeft de Schietwilg de overhand gekregen.
De Schietwilg is zowel de pionier als beheerser van het Wilgenooibos. Hij verdraagt langduriger overstroming dan de Katwilg en de Amandelwilg, maar groeit ook goed op minder natte grond.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
75
Kenmerkend voor het milieu van het zachthout-ooibos waar Schietwilg domineert is de hoge dynamiek en een ruime beschikbaarheid van levensnoodzakelijke stoffen als water, kalk en voedingselementen.
Sedimentatie en een periodieke opeenvolging van overstroming en droogvallen maken dat de bodemvorming in een pionierfase blijft steken. Niet alleen veenvorming is uitgesloten – een wezenlijk verschil met broekbossen – maar ook de ontwikkeling van een humuslaag vindt slechts in beperkte mate plaats. Tevens brengen de overstromingen met zich mee dat vestiging van houtgewassen alleen mogelijk is als kieming en ontwikkeling van de jonge planten zich snel voltrekken, of als deze kwetsbare jeugdfase door vegetatieve vermeerdering wordt omzeild. Vaak vindt door het water beschadiging van de bomen plaats, wat een groot regeneratievermogen vergt. De Schietwilg heeft smalle bladeren, een aanpassing aan tijdelijke onderdompeling in stromend water. De zeer lichte zaden van de Schietwilg bevatten nauwelijks reservevoedsel en zijn voorzien van pluis, zodat ze gemakkelijk door de wind worden verspreid. Ze verliezen hun kiemkracht binnen enkele dagen. Door de natte standplaats komen vele wilgenzaden op het wateroppervlak terecht en worden langs de hoogwaterlijn afgezet. Op vele plaatsen in de tichelgaten troffen we dan ook massaal gekiemde wilgen aan. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
76
In het Lissen-ooibos vonden we in de ondergroei massaal de kiemlingen van de neofyt Reuzenbalsemien. Amandelwilg Salix triandra Driehelmige wilg Aan de randen van het Lissen-ooibos groeide de Amandelwilg, De Amandelwilg is een hoge struik. De stam heeft een gladde bast, die om de drie jaar vervelt door in platen los te laten. Deze bastplaten krullen aan de rand naar binnen om en werken zich aldus los. De verse bast die dan te voorschijn komt is kaneelkleurig. De mild smakende bast valt in de smaak bij herkauwers, die hem boven de andere wilgen verkiezen. Ook vegen Reeën hun gewei bij voorkeur aan de Amandelwilg.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
77
Hoewel de veelvuldig vervellende stammen zich van lichte vraat kunnen herstellen, kan de Amandelwilg als gevolg van beweiding of een dichte wildstand gemakkelijk van een groeiplaats verdwijnen. In vergelijking met andere wilgen verdraagt de Amandelwilg meer beschaduwing, zodat hij hier aan de rand van het Lissen-ooibos kan groeien.
In de Millingerwaard troffen we de Elzen enkel en alleen aan op de dammen en niet in het Lissen ooibos. Hierover ontstond een discussie, van daar deze uitwijding over de Zwarte els. Het Lissenooibos treffen we aan in de vloedzone van de rivieren, waar langdurige inundatie en droogstand elkaar afwisselen. De Zwarte els is bij uitstek de beheerser van de bossen op moerasgronden [broekbossen]. Voor een goede groei heeft hij een voedsel- en mineraalrijk, permanent vochtig substraat nodig. De wortels hebben een zeer geringe zuurstofbehoefte. Ze groeien door tot in het grondwater; in verband hiermee wordt nogal eens Els door de bliksem getroffen. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
78
Beter dan alle andere inheemse bomen groeit de Zwarte els in drassige bodem met stagnerend water en doorwortelt hij ongerijpte grond [waar zich nog geen bodemprofiel heeft ontwikkeld]. Sterke waterschommelingen in de zomer verdraagt hij niet., dit in tegenstelling tot wilgen.
Floating Algal Beds in de Tichelgaten.
Elk voorjaar tiert flab hier welig. Het is een tijdelijk verschijnsel. Als de hogere waterplanten in mei het gezicht van de waterpartij gaan bepalen, concurreren zij de complexen van draad- en darmwieren weg . De Spirogyra zakken dan naar de bodem. Maar nu het water al zo vroeg in het jaar is opgewarmd grijpt flab zijn kans. Ze profiteren van de voedselrijkdom. Aan de oppervlakte dreef het kikkerdril van de Bruine kikker. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
79
Opvallend was de helderheid van het water in de kleiputten. De gehele verticale waterkolom was met planten begroeid.
Hoge ph gehaltes in de Tichelputten.
In de eerste kleiput uit 1997 werd bij een vorige excursie een pH van 9 gemeten. Een volgende plas had een pH van 7.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
80
De plassen zijn begroeid met volledig ondergedoken waterplanten. Zij moeten anorganische koolstof uit het water of eventueel uit de bodem opnemen. Zij kunnen vooral in hun directe omgeving flinke schommelingen in de anorganische Cconcentratie veroorzaken. Overdag overheerst de fotosynthese [en dus de C-opname] en neemt de concentratie af. ’s Nachts is er geen fotosynthese; de C-concentratie neemt dan weer toe; doordat planten CO2 die bij ademhaling vrijkomt, aan het water afgeven. Het koolstofmetabolisme veroorzaakt grote schommelingen in de pH, die echter tegengesteld zijn aan die van de anorganische Cconcentratie: de pH stijgt overdag en daalt ’s nachts. Doordat hier een grote dichtheid is van onderwaterplanten, veroorzaakt de dagelijkse pH en C fluctuaties omstandigheden waardoor vele andere organismen hier niet kunnen leven. Zo remt het de groei van fytoplankton, hetgeen de helderheid van het water ten goede komt. Glanzig fonteinkruid en Waterpest, Gewoon kranswier komen veel voor in het door bicarbonaat gedomineerd water
Lidsteng associatie Eleocharito palustris hippuridetum.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
81
Het water in het Tichelgat staat stil is helder en rijk aan calcium, magnesium, carbonaat en fosfaat. Lidsteng staat hier in een contactzone. De op verschillende plaatsen zichtbare ijzerrijke kwel van rivierwater heeft als effect dat fosfaat wordt gebonden. In kwelmilieus kunnen planten daarom bijna geen fosfaat opnemen, zelfs al is de feitelijke hoeveelheid fosfaat in het systeem groot. Het kwelwater is bovendien rijk aan gemakkelijk opneembare koolstof in de vorm van bicarbonaat.
De ondergedoken scheuten van lidsteng blijven ’s winters groen en vormen zo een belangrijk voedsel voor vele dieren. Eenden eten deze plant graag. Lidsteng is bijzonder rijk aan kiezelzuur. Tijdens de eerste week van hun groei bevatten jonge scheuten er echter nog niet veel van. Men kan ze dan bereiden als asperges. De Eskimo’s weten dat al lang en maken er dankbaar gebruik van om hun monotone menu wat uit te breiden. Hitsige bruine kikkers In het tichelgat lagen een aantal eiklompen van de Bruine kikker op slechts enkele vierkante meters. De mannetjes van de bruine kikkers maken bij de afzetting een zacht, brommend geluid. Na de voortplanting gaan de volwassen dieren al weer snel het land op.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
82
Bruine kikkers overwinteren zowel op het land als in het water De zonbeschenen, ondiepe oeverzones in de millingerwaard zijn ideaal voor de Bruine kikker Ook het landbiotoop is door de aanwezigheid van bosjes, ruigten en kleinschaligheid ideaal.
Het Bijvoet ooibos. [Artemisio-Salicetum albae]
In het meest dynamische milieu waar nog struweel of bos wil groeien op een rivierstrand aan de Waal ontmoeten we het Bijvoet-ooibos. ’s Winters staat het bloot aan de schurende werking van het rivierwater en af en toe aan ijsgang. Het substraat bestaat uit kalkrijk zand van sterk variabele korrelgrootte, soms onderbroken door een sliblaagje Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
83
De nutriëntenvoorziening van het Bijvoet-ooibos is hoog en wordt vooral bepaald door de voedselrijkdom van het overstromende rivierwater. De standplaats wordt weliswaar regelmatig overstroomd maar droogt ook snel weeruit, hetgeen correspondeert met een naar verhouding groot aandeel van afreatofyten. In de zomer kan het grondwater tot meer dan 50 cm onder het maaiveld dalen. De bodemactiviteit is hoog en het strooisel wordt snel afgebroken, humusophoping vindt vrijwel niet plaats De boomlaag wordt gevormd door de Zwarte populier. Het is een typische rivierbegeleidende boomsoort, waarvoor Nederland aan de noordgrens ligt. Het is een lichtboomsoort die groeit op voedselrijk zand- en kleigronden met frequente overstromingen, maar zonder waterstagnatie. De natuurlijke groeiplaats is op lage oeverwallen en strandjes langs de zomerbedding van de rivier.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
84
Deze bomen zijn moederbomen. Van hieruit verspreidt de Zwarte populier zich op een toenemend aantal plaatsen langs de rivier. De Zwarte populier verjongt zich gemakkelijk op natuurlijke wijze. De veelal aangeplante populierenplantages zijn hybride populieren. De Canadese populier is het belangrijkste. Dat is een bastaard van Zwarte populier en een Amerikaanse populier. De Waal [Vahalis] een pas geploeg de akker
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
85
Het water van de Waal had onze speciale belangstelling. Het is de laatste eeuw sterk veranderd. Door de kalimijnen in de Elzas is het licht brak en door global warming en koelwaterlozingen maar liefst 5 graden warmer dan een eeuw geleden. Hoewel een stuk schoner, is de Rijn nog altijd behoorlijk vervuild met fosfaten en nitraten, waar dan weer algen van groeien. Deze algen vallen op hun beurt ten prooi aan de Kaspische slijkgarnaal, die ze uit het water filtert. In 1986 vond een berucht ongeval plaats bij de chemische fabriek Sandoz in Basel. De Rijn lag er daarna bij als een pas geploegde, gewiede en bemeste akker, klaar voor het organisme dat zich het snelst kon vermenigvuldigen.
Die snelle rakker was de Kaspische slijkgarnaal. Een vrouwtje legt gemiddeld 12 eieren en als ze dan aan het begin van het seizoen doet, komen zelfs haar kleinkinderen nog aan voortplanting toe. Als er geen belemmeringen zijn kan in één jaar het aantal slijkgarnalen 12x12x12=1728 keer zo groot worden, en in twee jaar 1728x1728=bijna 3.000.000. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
86
Dat schiet lekker op. En belemmeringen waren er niet, want geen vis of vogel in onze contreien kende de slijkgarnaal. Ze moeten hem eerst leren eten. De Waal een ecologisch gekkenhuis. De Rijn is een ecologisch gekkenhuis geworden De exoten beslaan 20% van de soorten ongewervelde dieren in de Rijn, maar omgerekend in massa –omdat dergelijke dieren moeilijk te wegen zijn is “ruimte”een betere omschrijving – nemen zij ruim 90% van alle dieren in de Rijn voor hun rekening. Er leeft nu tenminste iets in de Rijn. In de jaren 70 was alles vrijwel dood. Aan de andere kant als je de oorspronkelijke fauna terug wilt hebben is dit een probleem. De nieuwe soorten krijg je niet zomaar weg. Een verloederd milieu speelt exoten in de kaart, een verschonend milieu helpt de inheemse fauna en flora [terug] op weg.
³
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
87
Een “vlo” verdrijft een garnaal. Na de Kaspische slijkgarnaal was het schrikken geblazen toen ecologen stuitten op de Kaspische vlokreeft. Dit is een echte agressieveling die nu al zijn voorganger, de Noord Amerikaanse tijgervlokreeft, heeft verdrongen. Op het strand van de Waal vonden we tientallen vervellingshuidjes. Ondanks zijn kleine omvang van 1 cm is hij een belangrijke voedselconcurrent van onze inheemse vissen. Hij reduceert alle ongewervelde dieren inclusief de Kaspische slijkgarnaal. Waarvan de aantallen sinds de invasie van de vlokreeft sterk zijn teruggelopen. Er is meer, in groepen vallen ze gewonde vissen aan om ze daarna op te peuzelen. In de Waal zitten inmiddels duizenden uitheemse vlokreeften per m²
Een exoot, in een nieuwe omgeving bevrijd van lokale ziektes en parasieten, gebruikt alle aanwezige mogelijkheden om razendsnel een populatie op te bouwen. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
88
Dit mechanisme zien we wel vaker bij exoten, maar gelukkig ook het volgende: Omdat de oorspronkelijke populatie uit weinig individuen bestaat, is deze genetisch arm. Door inteelt kan hun aantal weer achteruitgaan. Voor eerst de Kaspische slijkgarnaal en vervolgens de Kaspische vlokreeft werd de poort naar West Europa ruim opengezet door het Main-Donaukanaal, voltooid in 1992. Via dit kanaal, dat de stroomgebieden van de Donau en de Rijn met elkaar verbindt, zullen naar verwachting nog heel wat meer bewoners van Zuidoost Europa hun weg naar het westen vinden.
De aquatische fauna van de Waal De Waal, steeds schoner. De rivier wordt steeds schoner en zit weer vol leven, wat goed nieuws is. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
89
Dertig jaar geleden zat ze nog vol gif en was ze biologisch praktisch dood. Tot dat nieuwe leven behoren veel “verkeerde “soorten. De aquatische fauna komt inmiddels voor een groot deel uit andere werelddelen en hoort van origine dus hier niet thuis. Op de Krib groeide Gewoon kribbenmos. Van de drie in Nederland voorkomende soorten Kribbenmos groeit het, het hoogst in de zonatie, net boven of rond gemiddeld waterpeil van de Waal. De soort kan een groot deel van het jaar droog staan. Cinclidotus fontinaloides is, zoals de Nederlandse naam ook al suggereert, de meest algemene soort Cinclidotus. De soort is, evenals de andere twee soorten Cinclidotus, na 1980 vaker gevonden dan voordien. Werd er vroeger maar zelden in deze specifieke milieus naar mossen gezocht of is er inderdaad sprake van een toename? Waarom is de soort zo weinig langs de Maas gevonden? Kenmerkend voor Gewoon kribbenmos is dat de bladen droog vaak schroefvormig om hun as gedraaid zijn.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
90
Uiterwaardmos vonden we in de Wilgenvloedbossen, en op Vlierstruwelen. Leskea is op bomen een klein, pleurocarp mosje met vrij stompe, korte en gekromde blaadjes en dikwijls met kapsels. Onder de microscoop vallen de korte cellen op. Op stenen langs de Waal vormt Leskea grote opvallende matten. Ze vormt zeer dikwijls kapsels.
Het RhamnoPrunetea Doornstruwelen
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
91
De eertijds uitgestrekt maisakkers zijn veranderd in doornstruwelen. Vlier en Eenstijlige meidoorn bepalen het beeld. De Rozenfamilie is hoofdleverancier in deze begroeiing. De struiksoorten tonen hoe uiteenlopend vegetatieve delen een afweerfunctie kunnen vervullen tegen grote zoogdieren, en hoe allerlei bloemdelen kunnen worden omgevormd om een sappige, voor vogels aantrekkelijke vrucht te vormen. Vlier vormt een groot aandeel in de begroeiing. Paarden eten geen vlier vanwege de cyaanverbibdingen in het blad. Runderen kunnen echter vliergroei onderdrukken. De bosmuis leeft hier van zaden, bessen , zwammen, insecten, regenwormen en slakken.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
92
Ze loopt en springt vooral ’s nachts rond en kan goed klimmen. In tegenstelling tot de huismuis, zijn neefje, woont hij liever buiten dan in huis [hoewel ze er ’s winters vaak gaan schuilen]. De Galloways hadden gezorgd voor een groot aantal vlaaien, die bezocht werden door Strontvliegen. Ze leven niet van mest maar van nectar (en een occasioneel ander insect dat ze leegzuigen). Mest hebben ze enkel nodig voor hun voortplanting. Vandaar dat we ze aantreffen op de vlaaien van de Galloways.
De mannetjes kwamen op de wijfjes af die na de paring eitjes afzettten op de mest. Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
93
Die eitjes beschikken over vleugelachtige uitsteeksels om niet weg te zakken in al te verse mest. Ook de larve leeft niet van mest, maar van andere insectenlarven die wel van mest leven, vooral vliegenlarven.
Op wilgen groeiend in natte voedselrijke klei, treffen we de saprofiet Tijgertaaiplaat aan.
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
94
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
95
Millingerwaard, 3 april 2012; KNNV afd. Nijmegen
96