De man die zijn oor afsneed.
Ik zat nog in de lagere school toen ik voor het eerst, via reproducties, in de les 'Plastische Opvoeding' - zo heette dat toen – kennis maakte met het werk van de Nederlandse schilder Vincent van Gogh. Meteen was en bleef ik geboeid door zijn werk dat barstte van het coloriet. Ik besef zeer goed dat ik tijdens mijn eigen ‘artistieke zoektocht’ altijd geïnspireerd ben gebleven door deze baanbreker van de moderne kunst.
Vincent van Gogh wordt op 30 maart 1853 geboren in het Noord-Brabantse Zundert, waar zijn vader Theodorus van Gogh als predikant actief was. Vier jaar later wordt zijn broer Theo geboren (1 mei 1957). < Dit is de enige bekende tekening van Van Gogh uit zijn Tilburgse periode. 28.5 x 22.5 cm, gesigneerd en gedateerd ‘V.W.v.Gogh ft. 1867’.
Op 30 juli 1869 treed hij in dienst van kunsthandel Goupil in 'sGravenhage. Vanaf 1872 begint hij aan een regelmatige briefwisseling met zijn broer Theo. In mei 1873 wordt hij overgeplaatst naar het filiaal van Goupil in Londen. Daar wordt hij verliefd op de dochter van zijn hospita. Een liefde die niet wordt beantwoord door het meisje, wat hem steeds meer in zwaarmoedige stemmingen drijft. Hoewel Vincent het in Londen niet slecht naar zijn zin heeft, gaan zijn gedachten nog wel naar thuis uit. Een jaar na zijn vertrek naar Engeland schrijft hij op 30 april 1874 in een brief: (…) toch verlang ik soms zoo naar Holland en vooral naar Helvoirt. (…). Dat verlangen zal binnen enkele maanden na deze brief gestild worden: eind juni verlaat hij Engeland voor een verblijf van een paar weken bij zijn ouders. Overigens is hij waarschijnlijk ook in het voorjaar van 1873 nog enige tijd in Helvoirt geweest. Hij schrijft althans op 9 mei aan Theo: (…) Maandagmorgen vertrek ik vanuit Helvoirt naar Parijs. (…). Feit is dat hij vanuit Londen een aantal malen naar Helvoirt ging. Een getuigenis van de Helvoirtse kleermaker Frederik van de Plas, die meermalen een pak voor Vincent had versteld, bevestigt dit. Van de Plas vertelt hoe hij bij een van Vincents bezoeken vanuit Londen “het kostuum van den schilder, dat stonk van den rook en geheel ontoonbaar was” gereinigd had. “Vincent kwam alleen met vakantie te Helvoirt. Hij was opvallend stil”. < Schets van het kerkje van Helvoirt, 1874.
In oktober 1874 vertrekt hij naar het hoofdkantoor van Goupil in Parijs, maar keert in december terug naar Londen. In mei 1875 is hij opnieuw terug te vinden bij Goupil in Parijs, waar hij meer en meer een degout voor zijn baan krijgt. Hij verdiept zich steeds meer in Bijbelstudie. In maart 1876 ontslaat Goupil hem. Dezelfde maand krijgt hij in Ramsgate (GB) een betrekking als hulponderwijzer in een internaat, daarna als hulponderwijzer en godsdienstleraar in een school van Isleworth, een voorstadje van Londen. A.Rappard, ‘De krabbers (katoenweverij)’, 69.6 x 119.6 cm, 1891.
Vanaf 1877 vinden we hem terug in Dordrecht, waar hij werkzaam is als bediende in een boekhandel. Op 9 mei 1877, vier maanden later, verhuist hij naar Amsterdam, waar hij zich wil voorbereiden op het toelatingsexamen tot de universiteit, waar hij theologie wil studeren. Intussen woont hij bij zijn oom, Jan van
Gogh, die als scout-bij-nacht bij de marine zit. In juli 1878 houdt hij het in Amsterdam voor bekeken en stopt zijn studies. In Brussel volgt hij een cursus van drie maanden voor evangelist en trekt in november als dusdanig naar de Borinage (B).In 1979 al ontslaat men hem als evangelist, maar hij blijft op eigen kosten in de Borinage. Zijn brieven staan vol levendige beschrijvingen: (…) Overal ziet men hier in het rond de groote schoorstenen en de ontzettende bergen steenkolen aan de ingang der mijnen. De arbeiders aldaar zijn merendeels lieden vermagerd en verbleekt door de koorts en zien er vermoeid en uitgemergeld uit, verweerd en vroegtijdig verouderd, de vrouwen vaal en verlept over ’t algemeen (…). Van Gogh leest de Bijbel letterlijk en geeft alles weg, leeft in een wrakkig hutje in de grauwste ellende en laat het kolengruis op zijn gezicht zitten om niet op te vallen tussen de grauwe mijnwerkers. Waarschijnlijk onder druk van een familieraad gaat zijn broer Theo hem daar opzoeken om hem om te praten. Het gevolg is dat Vincent spoedig daarna onderduikt en gedurende negen maanden krijgt zelfs Theo van hem geen brieven meer. Er zijn geruchten dat hij gedurende deze ‘quarantaine’ een afschuwelijke geestelijke en emotionele crisis heeft door gemaakt. Als hij uiteindelijk een lange brief naar zijn broer stuurt, schrijft hij over zijn onderduiken onder andere het volgende: (…) Wat de ruitijd is voor vogels…is de tijd van wanhoop of ongeluk voor ons, menselijke wezens. Men kan er in blijven steken, men kan er ook als herboren uit tevoorschijn komen, maar in ieder geval is het iets wat men niet in het openbaar doet, het is niet zo plezierig, daarom verbergt men zich. Nu, zo zij het. (…). Als hij dus weer contact zoekt is zijn godsdienstig fanatisme verdwenen. Van dan af ontwikkeld er zich bij hem een grote haat tegen alles wat met de kerk te maken heeft. Het is tijdens deze periode dat Van Gogh echt beslist om schilder te worden. (…) Ondanks alles zal ik er over heen komen. Ik zal het potlood weer opnemen dat ik in mijn wanhoop zo verwaarloosd heb en ik zal weer gaan tekenen. En vanaf dat moment af leek alles te veranderen en nu ben ik weer op weg. (…). Hieronder: A. Rappard, ‘Werkende boer’ houtskool en pastel op papier, 34.2 x 24.7 cm, waarschijnlijk 1884.
Vanaf 1880 begint zijn zwerftocht door België en Nederland en hij wordt zich bewust van zijn roeping als kunstenaar. Hij schets boeren en mijnwerkers en kopieert werken van de Franse schilder Millet. In oktober zien we hem in Brussel, waar hij anatomie studeert. Hij blijft tot april 1881 in Brussel, zijn broer Theo begint hem geldelijk te steunen. Hij raakt er ook bevriend met de Nederlandse schilder Van Rappard, een hartelijke maar onbetekenende kunstenaar. Hij keert terug naar Etten, bij zijn ouders. Daar moedigt de schilder Anton Mauve hem aan en geeft hem ook enkele lessen. Hiernaast rechts: Anton Mauve, ‘Boerin met koeien’, rond 1875. Hij moedigde Van Gogh aan en geeft hem schilderlessen.
In januari 1882 ontmoet Van Gogh een zekere Christine, die bijna twee jaar zijn model en maîtresse zal zijn. In 1884 begint hij een liefdesaffaire met een meisje uit Nuenen, waar zijn vader predikant is geworden en waar ook Vincent is gaan wonen. Daar maakt hij een groot aantal schilderijen en portretten, die hij als voorstudies gebruikt voor 'De aardappeleters'.
Van Gogh, ‘Duinlandschap’, 54 x 37 cm, 1881.
De vriendschap met de schilder Rappard bekoelt, als deze de voorstudie van Van Goghs ‘Aardappeleters’ onder ogen krijgt. “Welk verband is er tussen de koffiepot, de tafel en de hand die op de handgreep rust?” vraagt Rappard aan Van Gogh, die hierdoor diep gekwetst is.
Van Gogh, figuurstudie ‘Knielend’, uit zijn korte academische periode in Antwerpen.
In maart 1885 sterft plots zijn vader. Dat jaar schildert hij ook 'De aardappeleters'. Eind november trekt hij naar Antwerpen en schrijft er zich in de academie. Zijn leraar vindt Van Goghs tekentalent onvoldoende en stuurt hem terug naar de tekenklas voor beginnelingen. Van Gogh bestudeert er de werken van Rubens. Dit leidt bij hem tot een veel lichter kleurenpalet, in tegenstelling tot zijn eerdere veel ‘sombere’ kleurgebruik. De tekeningen van Van Goghs beginjaren evolueren enorm met de jaren. “Maar ik maak steeds wat ik nog niet kan om het te leeren kunnen” schrijft hij in 1885 aan zijn broer Theo.
‘Vrouw (Sien), zittend aan de kachel, 1882. Van Goghs model, de aartslelijke prostituee Christien (Sien) Hoornik, die verslaafd is aan drank, sigaren rookt en een ruwe taal uitkrijst. Vincent maakte verschillende studies van haar; één van de meest boeiende is een litho, waar in grote letters ‘Sorrow’ staat geschreven.
Boven: ‘Zittende vrouw, 1883.
Boven links: ‘De aardappeleters’, 1885. Boven rechts: Brief van Vincent aan zijn broer Theo, waarin hij zijn ‘aardappeleters’ beschrijft.
Van de ‘Aardappeleters’ maakte Van Gogh verschillende versies.
In 1886 trekt hij naar Parijs en gaat inwonen bij zijn broer. Er gebeurde veel in het Parijs van toen, een stad die overspoeld werd met nieuwe ideeën over wetenschap, literatuur en muziek. En niet in het minst op gebied van schilderkunst. Van Gogh maakt er kennis met de impressionisten en pointillisten, symbolisten en met de Japanse kunst. Hoewel nog steeds verlegen en teruggetrokken van aard sluit hij vriendschap met Pisarro, Toulouse-Lautrec, Signac, Gauguin. De donkere kleuren die zo typisch zijn voor zijn ‘Aardappeleters’ maken plaats voor lichte kleuren. Als schilder ondergaat hij een complete metamorfose. De donkere figuren van werkende arbeiders worden vervangen door portretten van vrienden en hem zelf. Parijs doet als het ware zijn geweldige creatieve kracht ontploffen en is voor Van Gogh een ware bevrijding.
‘Schoenen’, 46 x 55 cm, 1888.
‘ Zelfportret met strooien hoed’, 1887.
‘Bloeiende perenboom’, 1888.
Over ‘Nachtcafé in Arles (1888), hieronder rechts, schrijft van Gogh over zijn kleurgebruik: (…) Ik heb geprobeerd de afschuwelijke driften van de mensheid tot uitdrukking te brengen door middel van rood en groen. De kamer is bloedrood en donkergeel met een groene biljarttafel in het midden; er zijn vier citroengele lampen met een oranje en groen schijnsel. Overal is botsing en contrast tussen de meest uiteenlopende roden en groenen in de figuren van de kleine slapende zwervers in de lege, saaie ruimte… (…). Van Gogh is bezeten van kleur…
‘Oevers van de Seine’, 1887.
‘Nachtcafé in Arles’, 1888.
Op 21 februari 1888 gaat hij naar Arles, waar hij een 'schilders kring' wil oprichten. Hij is nog maar pas vanuit Parijs naar deze Zuid-Franse stad getrokken als hij aan Theo schrijft: (…) Er is hier een Gotische poort die ik langzamerhand mooi begin te vinden, de poort van Saint-Trophime. Maar hij is zo wreed, zo monsterachtig, gelijk een Chinese nachtmerrie, dat zelfs dit mooie voorbeeld van zo’n grootse stijl mij toeschijnt te behoren tot een andere wereld van de Romein Nero, hoe prachtig die ook was. (…). Van Gogh voelde geen behoefte om de oudheid van Arles te schilderen. Wat hem interesseert zijn de bloeiende fruitbomen, de oleanders, olijven en cipressen, de vaalgroene, violette kleuren in de aarde. Daar bereikt zijn kunst zijn hoogtepunt. Door de zon betovert, de zon met “haar hoge, gele toon”, is hij er van overtuigd dat er zich daar in het zuiden van Frankrijk een nieuwe wijze van schilderen zou ontwikkelen, waarin ‘de schilder van de toekomst’ een puur colorist zou worden.
‘Zeezicht bij Les-Saintes-Maries-de-la-Mer’, 1888.
‘Bloeiende perzikbomen’, dat Van Gogh ‘Souvenir de Mauve’ titelt.
Vincents ‘kleurenvulkaan’ is van dan af aanwezig in al zijn onderwerpen: portretten, stillevens en landschappen, die in brand lijken te staan. In 1888 is zijn productiviteit enorm, als men weet dat hij tussen zijn aankomst in februari en zijn opname in Saint-Paul in december meer dan 90 tekeningen en 100 schilderijen penseelt. Als Theo hem vanuit Parijs enkele kritische opmerkingen over de snelheid waarmee hij te werk gaat toestuurt, schrijft Van Gogh hem terug: (…) Snel werk betekent niet minder serieus werk, het hangt af van iemands zelfvertrouwen en ervaring. Op dezelfde manier als Jules Guérard, de leeuwenjager, in zijn boek vertelt dat jonge leeuwen in het begin zeer veel moeite hebben met het doden van een paard of een os, maar dat oude leeuwen doden met één slag van hun poot of een goedgeplaatste beet en dat ze verbazend zeker zijn in dit werk. (…). In een volgende brief schrijft Van Gogh: (…) Ik moet je
er voor waarschuwen dat iedereen zal vinden dat ik te snel werk. Geloof daar geen woord van. Is het niet emotie, de oprechtheid van iemands gevoel voor de natuur, die ons voortdrijft? En als de emoties soms zo sterk zijn dat je werkt zonder te weten dat je werkt, en als de streken soms komen met een aanhoudendheid en samenhang gelijk woorden in een toespraak of een brief, dan moet je beseffen dat het niet altijd zo geweest is en dat er in de tijd die komt moeilijke dagen zullen zijn, leeg aan inspiratie. Daarom moet men het ijzer smeden als het heet is, en de gesmede staven aan één kant zetten. (…).
‘Amandelbloesems’.
‘Irissen’, 1889.
Vincents aantal schilderijen in die periode zijn al opmerkelijk, zonder dan nog van de kwaliteit te spreken, maar als men de omstandigheden waarin hij werkt in ogenschouw neemt, blijkt zijn creatieve uitbarsting nog indrukwekkender. In één van zijn eerste brieven aan Theo uit Arles schrijft hij: (…) Ik heb enige wandelingen in de omgeving hier gemaakt, maar het is absoluut onmogelijk iets te doen met deze wind. De lucht is staalblauw met een grote heldere zon die bijna alle sneeuw heeft gesmolten, maar de wind is zo koud en droog dat je er kippenvel van krijgt. (…) Hij heeft het uiteraard over de harde, angstaanjagende wind die men daar Mistral noemt en die enkele malen per jaar in alle hevigheid richting de Middellandse Zee waait. (…) Wat een schilderij zou ik hiervan kunnen maken, als die verdomde wind er niet was. Dat is iets waarvan je gek wordt hier, waar je je ezel ook neer zet. En vooral daardoor zijn de geschilderde studies meer af dan de tekeningen; het doek gaat steeds heen en weer. (…). Zijn gezondheid is steeds even slecht. Ook als hij in Arles aan komt staat hij aan de rand van een totale ineenstorting. Dan gaat het korte tijd beter. Maar door zijn drang om te schilderen verwaarloost hij zijn voeding: hij leeft drie weken op bijna niets anders dan brood, melk en enkele eieren. Hij schrijft aan Theo: (…) Vandaag heb ik weer van ‘s morgens zeven tot ’s avonds zes uur gewerkt. Zonder onderbrekingen, behalve om ongeveer twee stappen hier vandaan wat te eten… Ik denk niet aan vermoeidheid, ik zal nog deze avond een schilderij maken en dat zal me lukken ook. (…). (…) Ik werk zelfs ’s middags, in het felle zonlicht, zonder enige schaduw, in het korenveld en ik geniet ervan als een krekel. (…). Hij had wel momenten dat hij zelf besefte dat hij de instorting nabij was. Aan Theo, die kort daarvoor ziek is geweest, geeft hij vol onbewuste ironie advies: (…) Ga heel vroeg naar bed, want je hebt slaap nodig. En wat voedsel betreft, veel verse groente en geen slechte wijn of alcohol. En heel weinig vrouwen en zeer veel geduld. (…). In zijn brieven heeft hij het met warmte ook “over de inwoners van Arles”. Zijn uiterlijk en zijn bizarre gewoontes schrikken deze echter af. Als hij op weg gaat om te schilderen, vuil en stoffig en volgeladen als een ezel met verf, penselen, doeken en materiaal, wordt hij door de inwoners met scheve blik bekeken. Hij schijnt bezeten door de sterren en dus zien ze hem ’s nachts – als er geen mistral is – aan het schilderen met brandende kaarsen op zijn hoedenrand bevestigt als lichtbron. Uiteraard vinden ze ‘deze rare gast geen aanwinst voor hun stad.
Portret van Milliet, luitenant bij de Zoeaven, 60.0 x 49.0 cm, eind september 1888.
In het begin wordt hij wel getolereerd en hij slaagt erin om verschillende boeren en bewoners van Arles over te halen om voor hem te poseren. Onder hen de plaatselijke postbode Joseph Roulin en deze poseerde niet minder dan zes maal voor Van Gogh. Ook de leden van zijn gezin poseren voor hem. Een ander ‘model’ is de Zoeaaf, luitenant P.Milliet, waarvan van Gogh vindt dat hij onbetrouwbaar is als model. (…) Hij poseert slecht, of misschien ligt de fout bij mij, wat ik echter niet geloof, want ik wil graag enige studies van hem, daar hij een knappe jongen is die zich gemakkelijk beweegt en zich onverschillig gedraagt, en hij zou verdraaid geschikt zijn voor een afbeelding als minnaar… Hij heeft bijna geen tijd over, omdat hij, zoals hij zegt, teder afscheid moet nemen van alle hoeren en alle sletten van Arles, nu hij naar zijn garnizoen terug moet. Ik heb er niets tegen, maar ik betreur het dat hij een nerveuze beweging met zijn benen maakt als hij poseert. Het is een goeie kerel, maar hij is pas vijfentwintig, godverdomme. (…). Luitenant Milliet, die in Arles op verlof is uit Indochina, krijgt ook enkele tekenlessen van Vincent en zegt later over hem dat deze: “…een vreemde kerel was, impulsief als iemand die te lang onder de woestijnzon heeft geleefd… Een aangenaam gezelschap als hij wist wat hij wilde, wat niet iedere dag gebeurde. We maakten dikwijls prachtige wandelingen in de omgeving van Arles en daar hebben we beiden een groot aantal tekeningen gemaakt. Soms zette hij zijn ezel op en begon in het wilde weg met verf te smeren. En dat, nou ja, daar deugde niets van. Deze kerel, die een groot gevoel en talent had voor tekenen, werd abnormaal zodra hij een penseel aanraakte… Hij schilderde te grof, schonk geen aandacht aan details, maakte niet eens eerst een schets… Hij verving tekenen door kleuren”.
Postbode Joseph Roulin, zijn vrouw Augustine en zijn 17-jarige zoon Armand, in Arles geschilderd in 1888. Portret van Vincent, geschilderd door Paul Gauguin in 1888 in Arles.
In mei verhuist hij uit het hotel, waar hij tot nu toe verblijft, en neemt zijn intrek in 'het gele huis' dat hij voor vijftien francs per maand huurt. (…) Mijn huis hier heeft van buiten de gele kleur van verse boter met hel groene luiken; het staat in het volle zonlicht op een plein met een groen grasveld en platanen, oleanders en acacia’s. Van binnen is het geheel wit gekalkt en de vloer is gemaakt van rode tegels. En daar boven is een diep-blauwe hemel. Hierin kan ik wonen en ademhalen, nadenken en schilderen. (…). Zoals gewoonlijk is van Gogh zeer ‘plastisch’ in zijn schrifturen, wat het voor ons iets gemakkelijker maakt om binnen te dringen in zijn complexe wereld. In ‘het huis van het licht’ wil hij zijn kunstenaarscommune stichten, zijn ‘school van het zuiden’. Vincent denkt in de eerste plaats aan Paul Gauguin, Georges Seurat en Emile Bernard. Meer en meer richt Van Gogh zich op de komst van Gau-
guin. Deze laatste twijfelt echter: hij beweert dat hij te ziek en te veel schulden heeft om naar het verre zuiden te kunnen trekken. In oktober 1888 koopt Theo van Gogh voor 300 francs aardewerk aan Gauguin en zegt hem, ingaande op een eerdere vraag van Vincent, ook een maandelijkse bijdrage toe als voorschot op nieuwe schilderijen. Nog dezelfde maand komt Gauguin in Arles bij Van Gogh wonen. Ondanks de grote verschillen qua karakter en opvattingen over kunst tussen de twee kunstenaars, verloopt alles de eerste weken relatief vlot. Gauguin deelt ook Vincent zijn mening niet wat de stichting van ‘een school van het zuiden’ betreft. Hij maakt al plannen om over een
‘Nachtcafé’, 1888.
De slaapkamer van Van Gogh in het ‘gele huis’.
jaar naar de tropen te trekken. Meer en meer groeien echter de meningsverschillen. Paul Gauguin beschrijft zijn meningsverschillen met Vincent van Gogh in een brief aan Emile Schuffenecker: (…) Ik voel me in Arles een vreemde. Alles is zo klein en armzalig, de streek en ook de mensen. Vincent en ik zijn het bijna nergens over eens, vooral niet over het schilderen. Hij houdt van Daudet, Daubigny, Ziem en de grote Rousseau, allemaal mensen die ik niet kan uitstaan. En hij verfoeit Ingres, Rafaël en Degas, allemaal mensen die ik bewonder. Ik zeg tegen hem: “Chef, je hebt gelijk”, om ervan af te zijn. Hij houdt van mijn schilderijen, maar als ik ermee bezig ben, vindt hij steeds dat het hier of daar anders moet. Hij is romantisch en ik neig meer naar het primitieve. (…). Begin december wordt de verhouding tussen beiden ondraaglijk. Gauguin wil weg uit Arles en Van Gogh beseft dit maar al te goed en begint zich vreemd te gedragen. Voortgaande op het verslag hierover, van de hand van Gauguin – wat niet altijd strookt met de waarheid – vertelt deze laatste hierover: “Tijdens de laatste dagen van mijn verblijf gebeurde het vaak dat Vincent eerst uiterst ruw en luidruchtig werd, en daarna stil. Verscheidene nachten betrapte ik hem dat hij opstond en zich naar mijn bed begaf. Waar moet ik het aan toeschrijven dat ik juist op dat moment wakker werd”? Gauguin heeft het ook over een schilderij die hij van Vincent schildert en waarover deze laatste zegt: “Dat ben ik ongetwijfeld, maar ik ben er gek geworden”. Vincent vertelt hierover enige maanden later aan Theo in andere bewoordingen: “Heb je het portret gezien dat hij van mij gemaakt heeft terwijl ik enige zonnebloemen zit te schilderen? Later kreeg mijn gezicht een wat levendiger uitdrukking, maar ik was het werkelijk, doodmoe en geladen met elektriciteit als ik toen was”. Op 23 december schrijft Vincent aan zijn broer: (…) Ik geloof dat Gauguin het niet zo goed meer kon vinden met de goede stad Arles, met het ‘gele huisje’ waar we werken en vooral niet meer met mij. (…). Gauguin schrijft later aan een vriend: (…) Sinds er sprake was van mijn vertrek uit Arles, deed hij zo zonderling, dat ik maar nauwelijks kon ademhalen.(…). Volgens Gauguin scheurde Vincent, toen deze laatste hem vroeg: “Je gaat weg” en toen hij hierop bevestigend antwoordde een zin uit een krantenartikel en gaf dit aan hem. Daarop stond: “De moordenaar is gevlucht”. Volgens Gauguin schept hij op kerstnacht buiten een luchtje, als hij achter zich de korte, vlugge stap van Van Gogh hoort. Hij draait zich om en ziet hoe Vincent naar hem toe komt gelopen met een open scheermes in de hand. Als Gauguin hem recht in het gezicht kijkt, buigt Vincent zich het hoofd en rent in de richting van zijn huis toe. Daar snijdt hij zich zijn oor af, volgens de weduwe van Theo Van Gogh heeft hij alleen het oorlelletje afgesneden. Feit is dat Vincent dit in een krant verpakt en afgeeft in een nabij gelegen bordeel waar hij, samen met Gauguin vaak op bezoek gingen. Na dit voorval vertrekt Gauguin. Vincent wordt in het ziekenhuis opgenomen, heeft veel bloed verloren en heeft last van psychische terugval. Begin januari is Vincent echter bijna volledig hersteld en wordt uit het ziekenhuis ontslagen. De maanden januari en februari die daarop volgen is Vincent zeer productief. Het is de periode dat hij de werken als ‘La Berceuse’ en de ‘Zonnebloemen’ schildert. Op 7 februari krijgt hij echter weer een inzinking, waarbij hij zich
‘Zonnebloemen’, 1889.
‘Irissen’, 1889.
inbeeldt dat hij vergiftigd is. Opnieuw wordt hij in het ziekenhuis opgenomen voor observatie. Na een tiendaags verblijf daar, keert hij voorlopig weer terug naar het ‘gele huis’. Hij zegt: “Ik hoop voorgoed”. Juist op dit moment hebben een aantal inwoners van Arles een petitie aangeboden aan de burgemeester en de hoofdagent waarin ze hun bezwaren kenbaar maken over het gedrag van Vincent. Dit leidt tot een gedwongen opname in het ziekenhuis van zes weken. Het is hem toegestaan om onder begeleiding het ziekenhuis te verlaten om te schilderen en zijn bezittingen op te bergen. Van Gogh schrijft hierover aan Theo: (…) Wat was dat een ontstellende slag tussen de ogen, te bemerken dat zoveel mensen hier laf genoeg zijn om samen te spannen tegen één man en die éne man is een zieke. (…). Ondanks alles wordt het een productieve, maar ook een zeer ontmoedigende periode voor hem. Net als het jaar daarvoor schildert hij de bloeiende boomgaarden in de omgeving van Arles. Afgezien van het feit dat hij een aantal van zijn beste werken schildert, realiseert hij zich dat zijn positie zeer onzeker is. Na overleg met Theo besluit hij tot een vrijwillige opname in de inrichting Saint-Paul-de-Mausole in Saint-Rémy-de-Provence. Op 8 mei 1889 verlaat Van Gogh Arles. In de inrichting staat Van Gogh onder behandeling van Dr. Théophile Zacharie Auguste Peyron. Na Vincent onderzocht te hebben en de dossiers nog eens bekeken te hebben, is Dr. Peyron ervan overtuigd dat zijn patiënt aan een vorm van epilepsie lijdt – wat tot op de dag van vandaag de meest aannemelijke diagnose lijkt. Ondanks de redelijke verzorging in de inrichting is Van Gogh toch ontmoedigd door het geschreeuw van sommige andere patiënten en het slechte eten. ‘De sterrennacht’, 1889, olie op doek, 73.0 x 92.0 cm.
Na enkele weken blijft de toestand van Vincent stabiel en krijgt hij toestemming om terug te schilderen. Half juni schildert Vincent zijn tegenwoordig meest bekende werk: ‘De sterrennacht’. Van Goghs relatieve rust duurt echter niet lang en half juli krijgt hij terug een nieuwe inzinking, waarbij hij probeert om zijn eigen verf in te slikken. Hij wordt terug opgesloten. Na een week staat Dr. Peyron hem toe om terug te schilderen. Dit lijkt hem goed te doen en zijn gezondheid verbetert. Twee maanden lang durft Vincent zijn kamer niet verlaten. Hij schrijft hierover aan zijn zus: (…) …omdat ik sinds mijn ziekte, in de velden zo vreselijk bevangen word door een gevoel van eenzaamheid, schuw ik het om naar buiten te gaan…(…). Een paar weken later overwint hij zijn angst en hervat het schilderen en maakt hij plannen voor zijn mogelijke vertrek uit de inrichting in Saint-Rémy. Hij spreekt hierover met Theo, die belooft dat hij naar een oplossing zal zoeken voor de medische verzorging van Vincent, maar nu dichter bij huis, nabij Parijs.
Enkele van de vele zelfportretten (1889) van Van Gogh.
Tot het einde van 1889 blijft de gezondheidstoestand van Vincent redelijk stabiel. Intussen komt Theo in contact met Octave Maus, de secretaris van de kunstenaarsvereniging ‘Les XX’ in Brussel. Na bij Theo thuis Vincents werken te hebben gezien stelt hij voor om enkele werken op de komende tentoonstelling van ‘Les XX’ op te nemen. Er worden daar uiteindelijk zes werken van Van Gogh in de expositie opgenomen. Hieronder: Portret van Tabruc, de hoofdopzichter in Saint-Paul, 1889.
Op 23 december 1889, precies een jaar na het incident met het oor, krijgt Van Gogh opnieuw te kampen met een zware inzinking die meer dan een week duurt. Hij herstelt vrij snel en hervat het schilderen. De eerste maanden van 1890 volgen er nog meerdere inzinkingen, dat leidt tot een steeds geïsoleerder bestaan. Ironisch genoeg, juist in de periode dat zijn gezondheidstoestand steeds slechter wordt, krijgt hij eindelijk de eerste positieve kritieken. Dit maakt hem echter nog depressiever en versterkt zijn verlangen om de inrichting te verlaten en terug naar het noorden te trekken. Theo vindt uiteindelijk dat het beter is dat Vincent naar Parijs terugkeert en zich onder behandeling stelt van Dr. Paul Gachet, een homeopathisch therapeut in Auvers-sur-Oise, nabij Parijs. Vincent stemt met de plannen van Theo in en verlaat de inrichting in Saint-Rémy om op 16 mei 1890 met de nachttrein naar Parijs te vertrekken. < Portret van dokter Gachet, 1890, olie op doek, 66.0 x 57.0 cm.
In Parijs aangekomen bezoekt hij Theo, zijn vrouw en hun pasgeboren zoon. Dan vestigt hij zich in Auvers-sur-Oise, een stadje ongeveer 32 kilometer ten noordwesten van Parijs. Kort na zijn aankomst in Auvers ontmoet hij Dr. Gachet. Hoewel hij in het begin onder de indruk is van Gachet, zal hij later zijn twijfels over de bekwaamheid van de man uitspreken. Hij vond toen “dat Gachet zieker was dan hij of, laten we zeggen, net zo ziek…”. Vincents mening over Dr. Gachet wordt positiever in de loop van de weken en hij wordt volledig ingenomen door zijn schilderwerk. Hij voelt zich op zijn gemak in Auvers-sur-Oise, waar hij eindelijk de vrijheid heeft die hem in Saint-Rémy was ontnomen. Daarnaast brengt Auvers en zijn omgeving genoeg nieuwe onderwerpen om te schilderen en te tekenen. De eerste weken in Auvers zijn voor Vincent aangenaam en rustig. Theo, Jo en de baby komen hem en Dr. Gachet op 8 juni in Auvers opzoeken. Ze genieten samen van een aangename dag. Het heeft er de schijn van dat Van Gogh zowel mentaal als fysiek in een goede gezondheid verkeerd. Het is daar dat hij in volle scheppingsdrang losbarst en hij maakt in twee maanden tijd 60 schilderijen.
Gedurende de volgende weken blijft Vincent schilderen en, afgaande op zijn brieven moet hij redelijk gelukkig zijn. Hij schrijft aan zijn moeder en zus: (…) Tegenwoordig voel ik mij kalmer dan verleden jaar en werkelijk, de onrust in mijn hoofd is zoveel bedaard. (…). Vincent wordt geheel in beslag genomen door de korenvelden en vlakten rond Auvers en hij schildert tot eind juli prachtige landschappen. Hieronder een staalkaart van zijn bruisende scheppingsdrang uit 1890.
< Het graf van Vincent en Theo Van Gogh in Auvers-sur-Oise.
Op 27 juli 1890 begint Van Gogh aan een brief aan Theo. Een brief die hij niet afmaakt, maar in zijn zak steekt. Hij wandelt richting korenvelden, met een revolver op zak; maar ook met zijn schildersezel. Staat zijn dramatische daad nog niet vast? Feit is dat hij een boerenerf oploopt en zich achter een mesthoop in de buik schiet. Hij strompelt terug naar zijn kamer en vlijt zich neer op het bed. De waard vindt hem daar, met het gezicht naar de muur gekeerd en gaat hulp halen. Dr. Gachet vindt het zinloos om te proberen de kogel er uit te halen. Pas de volgende morgen kan men zijn broer Theo bereiken in Parijs. Dinsdagmorgen om één uur sterft Vincent in de armen van zijn broer. Hij is 37 jaar en vier maanden oud… Op 25 januari overlijdt ook Theo, gebroken door verdriet. Hij wordt eerst in Nederland begraven, maar 23 jaar later laat zijn vrouw zijn stoffelijk overschot overbrengen naar Auvers. Beide broers rusten er nu samen, naast elkaar… De impact van Vincents dood op zijn broer Theo wordt geïllustreerd door het fragment uit de brief die deze laatste aan zijn moeder schreef. (…) Men kan niet schrijven hoe bedroefd men is, noch troost vinden… Het is een smart, die mij lang zal wegen en die mij mijn heele leven zeker niet uit gedachte zal gaan, maar als men iets zou willen zeggen is het, dat hijzelf rust heeft, waar hij naar verlangde… het leven woog hem zo zwaar; maar zoals het meer gaat is ‘nu’ ieder vol lof over zijn talent… O moeder, hij was zoo mijn eigen broer.(…).
© Eddy Hoedt 2012