De lichamelijke fitheid van jongeren in een gesloten ‘jeugdinstelling’ De invloed van bewegingsbeperking op jongeren die ‘intern’ verblijven
Naam: Jasja Prins (500629868), 5e jaars Onderzoeksthema: ‘gezondheid’ Opleiding: Academie voor Lichamelijke Opvoeding Domein: Bewegen, Sport en Voeding, Hogeschool van Amsterdam Datum: 16-03-2015 Inlevermoment: eerste gelegenheid Begeleider: Huib v/d Kop
Contents Voorwoord .............................................................................................................................................. 3 Samenvatting ........................................................................................................................................... 4 Inleiding .................................................................................................................................................. 5 Methode ................................................................................................................................................. 10 Beschrijving kenmerken proefpersonen/groep .................................................................................. 10 Beschrijving interventie/werkwijze & procedure .............................................................................. 10 Beschrijving meetinstrumenten/validiteit & betrouwbaarheid .......................................................... 11 Beschrijving dataverzameling/statistische verwerking ..................................................................... 12 Resultaten .............................................................................................................................................. 14 Discussie................................................................................................................................................ 21 Conclusie ............................................................................................................................................... 23 Literatuurlijst ......................................................................................................................................... 24 Bijlage 1: Toestemmingsformulier voor uitvoering onderzoek ............................................................ 27 Bijlage 2: Brief ouders i.v.m. toestemming ........................................................................................... 28 Bijlage 3: Protocollen metingen ............................................................................................................ 30 Bijlage 4: SPSS output .......................................................................................................................... 33 Bijlage 5: Ephorusbewijs....................................................................................................................... 43
Voorwoord Wereldwijd, maar zeker ook in Nederland is er steeds meer sprake van overgewicht. Dit kan verschillende oorzaken hebben met als één van de belangrijkste oorzaken: de mate waarin men beweegt. Alleen al het lopen of fietsen naar school kan een positieve bijdrage leveren aan de lichamelijke activiteit en daarmee de lichamelijke fitheid van de mens. Maar wat nu als je in een gesloten instelling zit en er beperkte mogelijkheden zijn om te bewegen. Tijdens mijn minorstage bij een gesloten jeugdinstelling (‘de Koppeling’) viel het mij op dat de jongeren in mijn ogen te weinig bewogen, steeds minder fit leken te worden en daarbij ook zichtbaar dikker werden tijdens hun verblijf, hier wilde ik iets mee doen. Ik besloot mijn afstudeeronderzoek, van mijn studie aan de ‘Academie voor Lichamelijke Opvoeding’ aan de Hogeschool van Amsterdam, aan dit onderwerp te wijden om te bestuderen of mijn waarnemingen daadwerkelijk klopten. ‘De Koppeling’ was erg blij met mijn onderzoeksvoorstel, aangezien ook zij het gevoel hebben dat er iets moet gebeuren met de lichamelijke fitheid van de jongeren, maar daar nog geen onderzoeken naar hebben uitgevoerd. Voor dit onderzoek wil ik graag het personeel van ‘de Koppeling’ bedanken voor de mogelijkheid om het onderzoek bij deze instelling uit te voeren en de jongeren voor het meewerken aan de metingen. Daarnaast wil ik mijn onderzoeksbegeleider Huib v/d Kop bedanken voor zijn begeleiding en het geven van feedback op mijn onderzoek.
Ik wens u veel leesplezier en hopelijk wordt u net als ik nog meer bewust van het belang van de beschikbare mogelijkheid en ondersteuning voor jongeren om te kunnen bewegen.
Jasja Prins Academie voor Lichamelijke Opvoeding Amsterdam, 2015
Samenvatting In dit onderzoek is gekeken naar de lichamelijke fitheid van jongeren in een gesloten jeugdinstelling, aangezien de bewegingsmogelijkheden hier beperkt zijn. De hoodvraag stelt: ‘Is er een verschil tussen de gemeten lichamelijke fitheid van 14 jarige jongens en/of meisjes in de ‘jeugdinstelling’ bij binnenkomst en na 6 weken verblijf?’. Er zijn twee deelvragen. Bij de eerste is gekeken naar de verandering van de lichamelijke fitheid van week nul naar week zes in vergelijking met de verandering van de ‘landelijke norm’ binnen deze 6 weken tijd. Bij deelvraag twee is gekeken naar het verschil in afname in lichamelijke fitheid tussen jongens en meisjes, na 6 weken besloten verblijf. Bij de hoofdvraag werd een vergelijking gemaakt tussen de voor- en nameting met de ‘paired samples t-test’. Bij deelvraag 1 is er een vergelijking gemaakt met de norm met gebruik van de ‘one sample t-test’. Bij deelvraag 2 is er gekeken naar het verschil tussen jongens en meisjes door gebruik van de ‘Repeated Measures Anova’. De lichamelijke fitheid is gemeten met twee variabelen: BMI-waarden (cm) aan de hand van lengte (meetlint) en gewicht (TANITA) en de SRT-score (20-meter shuttle-run-test). De resultaten van de hoofdvraag waren voor jongens en meisjes respectievelijk BMI: p=0,000 en p=0,000; SRT: p=0,000 en p = 0,000, voor deelvraag 1 respectievelijk BMI: p=0,000 en p=0,000; SRT: p=0,000 en p=0,000. Voor deelvraag 2 geldt BMI: p=0,014 en SRT: p=0,498. Geconcludeerd kan worden dat de lichamelijke fitheid tijdens een intern verblijf van 6 weken significant achteruit gaat bij zowel jongens als meisjes en dat de verandering significant lager ligt t.o.v. de verandering van de landelijke norm, waarbij de lichamelijke fitheid van meisjes meer achteruit gaat t.o.v. die van jongens. De instelling kan aanvullend onderzoek doen naar de lichamelijke fitheid en naar andere mogelijk beïnvloedende factoren, zoals voedingspatroon, alcohol- drugs- en medicijngebruik.
Inleiding In Nederland is er sprake van een toenemende lichamelijk inactieve leefstijl onder jongeren (De Vries et al., 2005). Adolescenten (12-17 jaar) besteden zowel op weekdagen als op vrije dagen veel tijd aan zittende en liggende activiteiten, gemiddeld 3,5 uur per dag na schooltijd (Wendel-Vos, 2014). Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voldeed in 2013 ongeveer de helft (53,4%) van de 12- tot 16-jarigen aan de 'Nederlandse Norm Gezond Bewegen' (NNGB) voor jongeren (Centraal Bureau voor Statistiek, 2014). De norm voor jongeren bedraagt dagelijks ten minste een uur matig intensieve lichamelijke activiteit, waarbij de activiteiten minimaal twee maal per week gericht zijn op het verbeteren of handhaven van lichamelijke fitheid (kracht, lenigheid, snelheid en coördinatie), zoals aerobics of skateboarden (Kemper, Ooijendijk, & Stiggelbout, 2000; Lovecchio, Bussetti, & Eid, 2009). Bijna de helft van de Nederlandse jongeren beweegt onvoldoende. Daarnaast heeft van de jeugd van 2 tot 21 jaar 14% overgewicht (Van den Brink & Blokstra, 2014). Weinig bewegen kan leiden tot een verstoorde energiebalans tussen de mate van lichamelijke activiteit en de inname van voeding, waardoor jongeren aan overgewicht kunnen lijden (De Vries et al., 2005).
Volgens het internationaal afgesproken consensusmodel bestaat er een samenhang tussen de hoeveelheid lichamelijke (in)activiteit, de fitheid en de gezondheid van jongeren. Dit model geeft de relatie weer tussen fysieke activiteit, gezondheidsgerelateerde fitheid, gezondheid en beïnvloedende factoren. Wie lichamelijk actiever is, zal fitter en gezonder zijn dan iemand die lichamelijk inactiever is. Ook zal degene die gezond en fit is meer lichamelijke activiteit uitvoeren. Andersom geldt dat wanneer iemand te weinig beweegt, lichamelijk minder fit is en dat vergroot de kans op chronische ziekten en vroege sterfte. Gezondheid is daarmee onlosmakelijke verbonden met de lichamelijke fitheid van de mens (Vanhees, 2003). Binnen de context van dit onderzoek wordt onder lichamelijke fitheid de lichaamssamenstelling en de verschillende grondeigenschappen van lichamelijke kracht, zoals kracht, snelheid, coördinatie, lenigheid en aeroob uithoudingsvermogen verstaan (Lovecchio et al., 2009).
Er zijn veel gezondheidsrisico’s verbonden aan het ontbreken van voldoende lichamelijke activiteit. Onvoldoende lichamelijke activiteit kan als oorzaak worden toegeschreven aan een substantieel gedeelte van de sterfgevallen als gevolg van onder andere suikerziekte (11-31%),
dikke darmkanker (19-31%) en coronaire hartziekten (23-41%) (Bouchard, Shephard, & Stephens, 1993; Stiggelbout et al., 1998). Daarnaast kan een grote mate van lichamelijke activiteit een grote bijdrage leveren aan het voorkomen en behandelen van onder andere hypertensie, osteoporose, CVA en overgewicht (Stear, 2003). Het uitvoeren van lichamelijke activiteit heeft ook een positieve invloed op de kwaliteit van leven, bijvoorbeeld bij mensen met chronische hartfalen, artrose, epilepsie en bij depressieve klachten (Macera, Hootman, & Sniezek, 2003). Jongeren in Nederland bewegen te weinig en dat leidt tot het ontstaan van chronische ziekten op latere leeftijd.
Te weinig beweging in combinatie met teveel of de verkeerde voeding, is een belangrijke oorzaak voor het ontstaan van overgewicht bij jongeren. Dit komt doordat de mate waarin men lichamelijke activiteit uitvoert ten opzichte van de hoeveelheid energie die men via voeding binnenkrijgt de afgelopen jaren flink is gedaald, waardoor er een verstoorde energiebalans is ontstaan (De Vries et al., 2005). Overgewicht bij jongeren wordt dus onder andere veroorzaakt door het uitvoeren van onvoldoende lichamelijke activiteit.
Er zijn daarnaast meerdere beïnvloedende factoren (gedragsdeterminanten) waardoor jongeren niet aan de bewegingsnorm kunnen voldoen. Dit geldt voor reguliere jongeren, maar zeker ook voor jongeren die via jeudzorg in een besloten instelling zijn geplaatst omdat zij niet meer zelfstandig in de maatschappij kunnen functioneren. Zowel actief beweeggedrag van ouders en leeftijdgenoten, als de sociale veiligheid en de fysieke omgeving zijn van invloed op het beweeggedrag van jongeren. Het ontbreken van basisbehoeften als een veilige huisvesting en ondersteunende sociale netwerken zullen het risico op gezondheidsproblemen vergroten (Anderson, 2003). Daarnaast is een tekort aan speel- en sportmogelijkheden een belangrijke belemmerende factor voor de hoeveelheid beweging en daarmee de lichamelijke fitheid van jongeren (Wendel-Vos, Schuit, & Seidel, 2002). Verder is ook sedentair gedrag zoals televisie kijken, gamen en computergebruik een belangrijke risicofactor voor het ontstaan van overgewicht en een afname van de lichamelijke fitheid (Rennie, Johnson, & Jebb, 2005).
Er zijn determinanten die ervoor zorgen dat het gezondheidsprobleem voor jongeren in een gesloten instelling waarschijnlijk groter is dan voor reguliere Nederlandse jongeren. Deze bevinding wordt bevestigd door de resultaten van onderzoek in de justitiële jeugdinrichting de Hartelborgt dat heeft uitgewezen dat de inspectie twee tekortkomingen erg
zwaar weegt: een tekort aan verblijf in de buitenlucht en onvolledige sportvoorzieningen (Inspectie Veiligheid en Justitie, 2012b). Daarnaast heeft voorgaand onderzoek naar het effect van besloten verblijf op de lichamelijke activiteit naar voren gebracht dat onder Australische gevangenen ruim een vijfde deel van de gerapporteerden minder actief wordt vanaf hun verblijf in de gevangenis. Des te jonger de gevangene, des te meer lichamelijk activiteit men uitvoert. De jongste gevangenen uit het onderzoek (18-24 jaar) zijn het meest actief. Ook zijn mannen (38%) actiever dan de vrouwen (33%) in de gevangenis (Refshauge & Kalisch, 2013). Verder is er in een Amerikaans onderzoek van (Flynn et al., 2006) verondersteld dat het belang van het aanbieden van lichamelijke activiteiten op scholen erg groot is, aangezien 23% van de kinderen van 9-13 jaar niet in hun vrije tijd aan sport of bewegen doet. Uit dit onderzoek is gebleken dat er een lagere hoeveelheid vaste bewegingsprogramma’s wordt aangeboden en een in mindere mate daadwerkelijke betrokkenheid van de fysieke activiteiten op middelbare scholen is ten op zichte van basisscholen. Dit heeft een negatieve invloed op de lichamelijke fitheid van middelbare scholieren. Uit onderzoek van (Elling & Van den Dool, 2010) blijkt dat de Nederlandse jeugd maar in beperkte mate aan de beweegnorm van 7 dagen per week 60 minuten bewegen voldoet. Onder de 4-18 jarigen is dit voor zowel sporters als niet-sporters 23% van de jongeren.
Het onderzoek van de Inspectie Veiligheid en Justitie (2012b) gaat over de bewegingsmogelijkheden van jongeren in Nederland die in een vergelijkbare situatie als in dit onderzoek verblijven. Ook het onderzoek van Refshauge & Kalisch (2013) gaat over de lichamelijke activiteit in een besloten instelling, echter in een Australische gevangenis. Flynn et al. (2006) hebben geconstateerd dat Amerikaanse jongeren die niet in een instelling zitten te weinig in hun vrije tijd bewegen en ook de Nederlandse jeugd beweegt te weinig (Elling & Van den Dool, 2010).
Als jongeren buiten een instelling al te weinig bewegen is het de vraag hoe het gesteld is met de jongeren die in een gesloten instelling verblijven. Doordat er tot op heden in Nederland nog weinig onderzoek is gedaan naar causale verbanden tussen omgevingskenmerken en de lichamelijke (in)activiteit bij jongeren in een gesloten jeugdinstelling, waar jongeren met gedragsproblemen via Jeugdzorg geplaatst worden, zal hierover door dit onderzoek meer bekendheid komen. Volgens internationale regelgeving hebben jongeren die via Jeugdzorg in een gesloten instelling zijn geplaatst, dagelijks minimaal twee uur de gelegenheid tot sport- en
spelactiviteiten (Inspectie Veiligheid en Justitie, 2012a). Jongeren die in een gesloten instelling terechtkomen doordat zij niet meer zelfstandig in de maatschappij kunnen functioneren, hebben dagelijks recht op een uur buiten luchten en minimaal tweemaal per week drie kwartier sportles (Bruning, Liefaard, & Volf, 2014).
In een gesloten instelling kan men zich zowel binnens- als buitenshuis niet vrij bewegen en zal hij of zij elke activiteit vooraf moeten overleggen. Daarnaast hoeven de jongeren niet van huis naar school te lopen of te fietsen, doordat beide zich in hetzelfde gebouw bevinden (de Koppeling, 2014). Het is de vraag hoeveel lichaamsbeweging deze jongeren in Nederland in gesloten jeugdinstellingen daadwerkelijk zullen beoefenen en hoe het is gesteld met hun lichamelijke fitheid.
In dit onderzoek gaat het om jongeren tussen de 13,6 en 14,4 jaar die geen delict hebben gepleegd, maar door hun gedragsproblemen, die dermate ernstig zijn, niet meer zelfstandig in de maatschappij kunnen functioneren. De jongeren uit dit onderzoek verblijven in een gesloten jeugdinstelling ‘de Koppeling’, waarbij ze in hetzelfde gebouw wonen als naar school gaan (de Koppeling, 2014). Tijdens hun verblijf zal het risico op gezondheidsproblemen mogelijk vergroot worden door de verandering van basisbehoeften als een veilige huisvesting en ondersteunende sociale netwerken (Anderson, 2003). Ook een beperking in speel- en sportmogelijkheden (Wendel-Vos et al., 2002) en een toename van sedentair gedrag zoals televisie kijken, gamen en computergebruik kunnen invloed hebben op de lichamelijke fitheid van de jongeren (Rennie et al., 2005). Het is de vraag of deze jongeren een beperking hebben in hun vrijheid en ruimte om te bewegen en of dit gevolgen heeft voor hun lichamelijke fitheid. Door bovenstaande is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: ‘Is er een verschil tussen de gemeten lichamelijke fitheid van 14 jarige jongens en/of meisjes in de gesloten ‘jeugdinstelling’ bij binnenkomst en na 6 weken verblijf?’. Daarnaast worden twee deelvragen onderzocht. Deelvraag 1: ‘Is er een verschil in lichamelijke fitheid van 14 jarige jongens en/of meisjes in de gesloten ‘jeugdinstelling’ tussen de verandering van de lichamelijke fitheid van week nul naar week zes in vergelijking met de verandering van de ‘landelijke norm’ binnen deze 6 weken?’. Deelvraag 2: ‘Is er een verschil in afname in lichamelijke fitheid tussen 14 jarige jongens en meisjes, na 6 weken verblijf in de gesloten ‘jeugdinstelling’?.
Er wordt verwacht dat er een verschil is tussen de gemeten lichamelijke fitheid van jongens en meisjes in de gesloten ‘jeugdinstelling’ bij binnenkomst en na 6 weken verblijf en dat deze tijdens het gesloten verblijf achteruit gaat. Dit wordt verondersteld doordat uit eerder onderzoek in de justitiële jeugdinrichting de Hartelborgt een tekort aan verblijf in de buitenlucht en onvolledige sportvoorzieningen geconcludeert zijn (Inspectie Veiligheid en Justitie, 2012b). Dit is een belangrijke belemmerende factor voor de hoeveelheid beweging van de jongeren (Wendel-Vos et al., 2002). Wie lichamelijk actiever is, zal fitter en gezonder zijn dan iemand die lichamelijk inactiever is (Vanhees, 2003). Daarnaast verwacht men dat de er een verschil is in lichamelijke fitheid van 14 jarige jongens en meisjes in de ‘jeugdinstelling’ tussen de verandering van de lichamelijke fitheid van week nul naar week zes in vergelijking met de verandering van de ‘landelijke norm’ binnen deze 6 weken. Met de verplaatsing naar de besloten instelling vinden er veranderingen plaats in basisboeften als een veilige huisvesting en ondersteunende sociale netwerk van de jongeren. Doordat er hiermee veranderingen plaatsvinden van belangrijke factoren als het (actief) beweeggedrag van mensen uit de omgeving, de sociale veiligheid en de fysieke omgeving, die van invloed zijn op het beweeggedrag van jongeren (Anderson, 2003) en de lichamelijke fitheid afhankelijk is van de hoeveelheid bewegen, verwacht men dat de lichamelijke fitheid afneemt ten opzichte van de norm (Haskell et al., 2007). Tot slot verwacht men dat er een verschil is in afname in lichamelijke fitheid tussen jongens en meisjes, na 6 weken intern verblijf in de jeugdinstelling. Uit eerder onderzoek blijkt dat mannen actiever zijn in een gesloten instelling dan vrouwen, waardoor er wordt verwacht dat de lichamelijke fitheid van meisjes na 6 weken gesloten verblijf meer achteruit gaat ten opzichte van die van jongens (Refshauge & Kalisch, 2013). Daarnaast zijn er factoren van de inspanningsfysiologie die bepalend kunnen zijn voor verschil in afname van de lichamelijke fitheid tussen jongens en meisjes. Jongens ontwikkelen een relatief grotere spiermassa en vertonen dagelijks meer lichamelijke activiteit dan meisjes. Er ontstaat bij meisjes daarentegen een grotere opstapeling van subcutaan vet waardoor het lichaamsgewicht toeneemt, maar het het maximale zuurstofvermogen afneemt ten opzicht van jongens (Krahenbuhl, Skinner, & Kohrt, 1985). Dit kan medebepalend zijn voor de verschillen tussen jongens en meisjes.
Methode
Beschrijving kenmerken proefpersonen/groep Aan dit onderzoek hebben in totaal 122 proefpersonen deelgenomen. De proefpersonen besloegen 1 onderzoeksgroep. In de onderzoeksgroep zaten 67 (55%) meisjes en 55 (45%) jongens. De leeftijden van de proefpersonen liggen tussen de 13,6 en 14,4 jaar met een gemiddelde leeftijd van 14,0 (σ = 0,245). Het onderzoek is gehouden onder jongeren van ‘De Koppeling’, een gesloten ‘jeugdinstelling’ voor jongeren met gedragsproblemen die op dat moment niet zelfstandig in de maatschappij konden functioneren. De leerlingen zaten besloten, ze woonden in het zelfde gebouw als dat ze naar school gingen. De leerlingen volgden 2 keer per week gedurende een uur het vak lichamelijke opvoeding. Doordat de leerlingen ‘intern’ verbleven, hadden ze weinig lichamelijke activiteiten naast het aanbod vanuit school en de woongroep. De jongeren woonden in een woongroep die uit maximaal 8 personen bestond, waar ze hun tijd buiten de schooluren verbleven. Na 6 weken volledig besloten te hebben gezeten, konden de jongeren verlofstatus opbouwen om ook buiten de deuren van de instelling te komen. De instelling bevindt zich in Amsterdam Zuid-Oost. Er is toestemming gegeven voor het uitvoeren van dit onderzoek door de directie van ‘de Koppeling’ (zie bijlage 1). De directie vindt het een nuttig onderzoek en wil indien nodig, naar aanleiding van de resultaten verder onderzoek doen en een plan van aanpak maken voor de verbetering van de lichamelijk fitheid van de jongeren.
Beschrijving interventie/werkwijze & procedure Dit onderzoek is geen interventie, maar een vergelijkend onderzoek. Gedurende een jaar lang (schooljaar 2013/2014) zijn er metingen onder de proefpersonen uitgevoerd op ‘de Koppeling’. De jongeren werden bij binnenkomst getest en na 6 weken besloten verblijf. De jongeren werden na 6 weken ‘intern’ verblijf getest omdat zij hierna verlofstatus konden opbouwen. Elke 3 weken werd er een groep jongeren getest die op dat moment 6 weken in ‘de Koppeling’ verbleef en nog geen verlofstatus had opgebouwd. De proefpersonen werden
eenmalig getest op hun lichamelijk fitheid aan de hand van de BMI waarde en de shuttle run test score. De resultaten werden vergeleken met de ‘landelijke normwaarden Eurofittest’, waarbij ook een onderscheid werd gemaakt tussen jongens en meisjes. De resultaten werden vergeleken met de ‘Eurofittestnorm’ van bijbehorende leeftijd. Deze normscores zijn per leeftijd voor zowel jongens als meisjes vastgesteld (Van Mechelen, van Lier, Hlobil, Crolla, & Kemper, 1991).
Beschrijving meetinstrumenten/validiteit & betrouwbaarheid De lichamelijke fitheid van de proefpersonen werd gemeten aan de hand van de body mass index (BMI) en de shuttle sun test (SRT), twee onderdelen van de ‘Eurofittest’ (Lovecchio et al., 2009). De 20-meter SRT is een test voor het vaststellen van het aërobe uithoudingsvermogen, die samen met het BMI als maatstaaf voor lichamelijke fitheid is gebruikt voor dit onderzoek. De SRT werd in een zaal afgenomen die was ingericht voor het afnemen van de test. De BMIwaarden werden gemeten in de docentenkamer. Hieronder staan de verschillende instrumenten beschreven die nodig waren voor het meten van bovengenoemde onderdelen: 1. Voor het uitvoeren van de SRT was het noodzakelijk dat de gymzaal een te overbruggen afstand van 20 meter had en er was een muziekbox nodig met de muziek voor de SRT; 2. De lengte werd gemeten met behulp van een meetlint dat bevestigt was aan de muur. De testleider controleerde of de blote voeten plat op de grond stonden en met de hielen tegen de muur. De lichaamssamenstelling werd gemeten met behulp van een TANITA weegschaal. De leeftijd en lengte moesten worden ingevoerd voordat de TANITA de juiste BMI-waarde kon berekenen. Naast de BMI-waarde kwamen er nog meer gegevens uit de TANITA naar voren. Deze konden voor dit onderzoek als onbeschouwd worden gelaten. Om de resultaten van de metingen te kunnen vergelijken met de norm, is er gebruik gemaakt van een controlegroep, in dit geval de ‘landelijke normwaarden Eurofittest’. De 20 meter SRT is een test voor het vaststellen van het aërobe uithoudingsvermogen. De test bestaat uit het heen en weer rennen tussen twee pylonen die op 20 meter van elkaar gelegen zijn. De loopsnelheid bij aanvang van de test bedraagt 8 km/u. Elke minuut neemt de hardloopsnelheid met 0.5 km/u toe. De verhoging van de hardloopsnelheid wordt als trap
aangeduid en werd tevens als testresultaat gebruikt (McVeigh, Payne, & Scott, 1995). De test werd één keer afgelegd bij de voormeting en één keer bij de nameting. De betrouwbaarheid van de SRT varieert van 0,68 tot 0,84, terwijl de validiteit varieert van 0,68 tot 0,76. De betrouwbaarheid is aan de hand van deze correlatiecoëfficiënten als redelijk tot goed te beoordelen. De validiteit is redelijk (Vrijkotte, De Vries, & Jongert, 2007). Daarnaast is de BMI een belangrijke maatstaaf voor lichaamssamenstelling en daarmee bepalend voor de lichamelijke fitheid van de mens (Kelly & Metcalfe, 2012). Voor dit onderzoek werd de lichamelijke fitheid bepaald aan de hand van de SRT (trap) en de BMI, twee onderdelen uit de ‘Eurofittest’ (Van Mechelen et al., 1991). De BMI werd gemeten met behulp van de TANITA weegschaal. Door lengte, leeftijd en geslacht in te voeren, kon de TANITA nauwkeurig de BMI bepalen (McArdle, Katch, & Katch, 2010). De lengte van de proefpersonen werd twee keer gemeten, waarbij het gemiddelde werd genomen. Er werd gecontroleerd of de proefpersonen met blote voeten plat op de grond stonden en met de hielen tegen de muur. De meting met de TANITA weegschaal werd één keer afgenomen doordat de resultaten van de TANITA bij een hermeting slechts een verschil aangeeft van minder dan 1 procent. De betrouwbaarheid van TANITA werd nog eens extra vergroot door de proefpersonen van te voren naar het toilet te laten gaan, waardoor het overtollig vocht uit het lichaam verdwijnt en door de proefpersonen met blote voeten op de weegschaal te laten staan. Hierdoor was er minder extra gewicht en beter contact met de weegschaal (Kelly & Metcalfe, 2012).
De testen werden door eenzelfde persoon afgenomen, waardoor er zo min mogelijk verschil in de uitvoering van het meten zat. De protocollen werden door de testleider ruim van te voren doorgenomen en er werd volgens bijgevoegde protocollen getest (bijlage 2).
Beschrijving dataverzameling/statistische verwerking Het gaat om een kwantitatief onderzoek, waarin de resultaten geduid worden in cijfers. Er is sprake van een vergelijkend onderzoek. Er is gekeken naar het verschil tussen de voor- en nameting van een onafhankelijke groep. Daarnaast is er gekeken of er een verschil is in tussen de verandering van week nul naar week zes in vergelijking met de verandering van de ‘landelijke norm’ binnen deze 6 weken en tot slot is er gekeken naar het verschil tussen jongens en van meisjes.
De resultaten zijn verwerkt in het programma SPSS 21.0. Een controle heeft plaatsgevonden of de gemeten data normaal zijn verdeeld door een frequentieverdeling, histogram en boxplot te maken. De histogram en boxplot dienen redelijk symmetrisch te zijn. Daarbij is het belangrijk dat het gemiddelde ongeveer de mediaan is en de standaarddeviatie niet te groot is ten opzichte van het gemiddelde. Tot slot is er gecontroleerd op uitschieters. Voor de hoofdvraag is gebruik gemaakt van een parametrische analyse. Het design is een vergelijking tussen de voor- en nameting en er is in SPSS voor de analyse van deze ratio data gebruik gemaakt van de ‘paired samples t-test’. Bij de eerste deelvraag is een vergelijking met de norm gemaakt. De verandering van de lichamelijke fitheid tijdens een 6 weken verblijf is vergeleken met de verandering van de norm binnen deze 6 weken. Om deze verandering (delta) te krijgen moest men de voormeting van de nameting aftrekken en deze waarde vergelijken met de verandering van de norm. Voor deze statistische analyse gebruikte men de ‘one sample t-test’. Voor deelvraag 2 is gebruik gemaakt van de Repeated measures Anova. Hierbij is gekeken of er een verschil is tussen jongens en meisjes in de afname in lichamelijke fitheid, tijdens een intern verblijf van 6 weken. Bij de hoofdvraag en deelvraag 1 is een onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes, bij deelvraag 2 is het verschil tussen jongens en meisjes bekeken.
Indien p<0,05 is de nulhypothese verworpen en de onderzoekshypothese aangenomen, er is dan sprake van een significant verschil.
Resultaten De relevante SPSS outputs in de bijlage zijn toegevoegd op volgorde van de resultatensectie, hierbij is bij de paired samples t-test en de one sample t-test een onderscheid gemaakt in de output van jongens en meisjes (bijlage 5). In de onderzoeksgroep (n=122) is bij 100% (n=122; j:55; m:67) de voormeting gedaan en bij 100% (n=122; j:55; m:67) de nameting. Er zijn nul missende waarden bij de voormeting en nul missende waarden bij de nameting. Hoofdvraag: ‘Is er een verschil tussen de gemeten lichamelijke fitheid van 14 jarige jongens en/of meisjes in de gesloten ‘jeugdinstelling’ bij binnenkomst en na 6 weken verblijf?’
BMI De uitkomst van de paired samples t-test geeft aan dat er een significant verschil in BMI onstaat tussen het moment van de voor- en nameting bij zowel jongens als meisjes, respectievelijk p = 0,000 en p = 0,000. De gemiddelde BMI bij de jongens was bij de voormeting 18,37 (sd: 2,84) kg/m2 en bij de nameting 18,66 (sd: 2,84) kg/m2, bij de meisjes respectievelijk 20,57 (sd: 3,32) kg/m2 en 20,93 (sd: 3,45) kg/m2. Het verschil in BMI van de jongens tussen de voor- en nameting was significant (t= -6,109; df= 54; p= 0,000). Het verschil in BMI van meisjes tussen de voor- en nameting was ook significant (t= -4,449; df= 66; p= 0,000). Er is bij zowel de meisjes als de jongens sprake van een significant verschil, p<0,05.
SRT De uitkomst van de paired samples t-test geeft aan dat er een significant verschil in SRT onstaat tussen het moment van de voor- en nameting bij zowel jongens als meisjes, respectievelijk p = 0,000 en p = 0,000. De gemiddelde SRT-score bij de jongens was bij de voormeting trap 7,35 (sd: 1,89) en bij de nameting trap 7,02 (sd: 1,82), bij de vrouwen respectievelijk trap 5,30 (sd: 1,77) en trap 4,89 (sd: 1,52). Het verschil in SRT-score van de jongens tussen de voor- en nameting was significant (t= 4,809; df= 54; p= 0,000). Het verschil in SRT-score van meisjes tussen de voor- en nameting was ook significant (t= 5,116; df= 66; p= 0,000). Er is bij zowel jongens als meisjes sprake van een significant verschil, p<0,05.
Zowel bij de BMI-waarden als bij de SRT-scores zijn de resultaten significant voor zowel de jongens als de meisjes. De BMI-waarden zijn tijdens een intern verblijf van 6 weken toenemen en de SRT-scores zijn tijdens deze periode afgenomen, waardoor men kan aannemen dat de lichamelijke fitheid van zowel jongens als meisjes is afgenomen na 6 weken intern verblijf.
In tabel 1, figuur 1 en figuur 2 worden deze gegevens grafisch weergegeven.
Tabel 1: De BMI-waarden en SRT-score van jongens en meisjes bij de voor- en nameting Voormeting Nameting
p-waarde
Voormeting Nameting p-
BMI
BMI
voor- en
SRT (trap)
(kg/m2)
(kg/m2)
nameting
SRT
waarde
(trap)
voor- en
(BMI)
nameting (SRT)
Jongens:
18,37
18,66
gemiddelde
(2,84)
(2,84)
Meisjes:
20,57
20,93
gemiddelde
(3,32)
(3,45)
p=0,000
7,35
7,02
(1,89)
(1,82)
5,30
4,89
(1,77)
(1,52)
p=0,000
(sd) p=0,000
p=0,000
(sd) * p<0,05: significant verschil tussen voor- en nameting
Figuur 1: De BMI-waarden van jongens en meisjes bij de voor- en nameting (kg/m2)
BMI (kg/m2)
BMI voor- en nameting 21,5 21 20,5 20 19,5 19 18,5 18 17,5 17
Jongens Meisjes
Voormeting
Nameting Metingen
Figuur 2: De SRT-score van jongens en meisjes bij de voor- en nameting (trap)
SRT voor- en nameting 8 7
SRT (trap)
6 5 4
Jongens
3
Meisjes
2 1 0 voormeting
nameting Metingen
Deelvraag 1: ‘Is er een verschil in lichamelijke fitheid van 14 jarige jongens en/of meisjes in de gesloten ‘jeugdinstelling’ tussen de verandering van de lichamelijke fitheid van week nul naar week zes in vergelijking met de verandering van de ‘landelijke norm’ binnen deze 6 weken?’.
BMI De normwaarden veranderen niet binnen de tijd van 6 weken waardoor de verandering (Δ) van de norm gelijk is aan 0. De BMI van jongens heeft een gemiddelde verandering (Δ) van 0,30. De uitkomst van de one sample t-test geeft aan dat er een significant verschil is tussen de Δ BMI van jongens en de Δ norm, p = 0,000 (t= 6,109; df= 54). De Δ BMI van jongens heeft een significante toename van 0,30 (sd: 0,36) ten opzichte van de Δ norm. De BMI van meisjes heeft een gemiddelde verandering (Δ) van 0,36 (sd: 0,65). Door deze verandering met de Δ norm te vergelijken geeft p = 0,000 (t= 4,449; df= 66). De Δ BMI van meisjes heeft een significante toename van 0,36 ten opzichte van de Δ norm.
SRT Ook de normwaarden van de SRT veranderen niet binnen de tijd van 6 weken waardoor de verandering (Δ) gelijk is aan 0. De Δ SRT van jongens is -0,34 (sd: 0,52). De uitkomst van de one sample t-test geeft aan dat er een significant verschil is tussen de Δ SRT van jongens
en de Δ norm, p = 0,000 (t= -4,809; df= 54). De Δ SRT van jongens heeft een significante afname van 0,34 ten opzichte van de Δ norm. De SRT waarden van meisjes heeft een gemiddelde verandering (Δ) van -0,41 (sd: 0,66). De uitkomst van de one sample t-test geeft aan dat er een significant verschil is tussen de Δ SRT van meisjes en de Δ norm, p = 0,000 (t= -5,116; df= 66). De Δ SRT van meisjes heeft een significante afname van 0,41 ten opzichte van de Δ norm.
Zowel bij jongens als bij meisjes neemt de verandering in BMI-waarde significant toe ten opzichte van de verandering van de norm, p<0,05. Zowel bij jongens als bij meisjes neemt de verandering in SRT-score significant af ten opzichte van de verandering van de norm, p<0,05.
Bij beide vergelijkingen van zowel de verandering van de BMI-waarden als de SRT-scores in vergelijking met de verandering van de norm, zijn de resultaten significant voor zowel de jongens als de meisjes, waardoor men kan aannemen dat de lichamelijke fitheid van de jongeren gedurende 6 weken verblijf significantie afneemt ten opzichte van de Δ norm.
In tabel 2, figuur 3 en figuur 4 worden deze gegevens grafisch weergegeven. Tabel 2: De verandering in BMI en SRT van jongens en meisjes ten opzichte van de Δ norm (Δ) BMI
Jongens:
0,30
gemiddelde (sd)
(0,36)
Meisjes:
0,36
gemiddelde (sd)
(0,65)
p-waarde
(Δ) SRT
p-waarde
vergelijking
(trap)
vergelijking
met norm
met norm
(Δ=0) (BMI)
(Δ=0) (SRT)
p=0,000
-0,34
p=0,000
(0,52) p=0,000
-0,41
p=0,000
(0,66)
* p<0,05: significant verschil tussen de gemeten waarden en de norm
Figuur 3: De verandering in BMI van jongens en meisjes ten opzichte van de Δ norm
(Δ) BMI
(Δ) BMI voor- en nameting en (Δ) norm 0,4 0,35 0,3 0,25 0,2 0,15 0,1 0,05 0
Jongens Meisjes
(Δ) Voor- en nameting
(Δ) Norm
Metingen
Figuur 4: De verandering in BMI van jongens en meisjes ten opzichte van de Δ norm
(Δ) SRT voor- en nameting en (Δ) norm 0
(Δ) SRT
-0,1 -0,2 -0,3
Jongens
-0,4
Meisjes
-0,5 (Δ) Voor- en nameting
(Δ) Norm
Metingen
Deelvraag 2: ‘Is er een verschil in afname in lichamelijke fitheid tussen 14 jarige jongens en meisjes, na 6 weken gesloten verblijf in de ‘jeugdinstelling’?.
BMI De uitkomst van de Repeated Measures Anova geeft aan dat er een significant verschil is in BMI tussen jongens en meisjes, p= 0,014 (F= 6,238; df= 1). Het gemiddelde BMI van de jongens was bij de voormeting 18,37 (sd: 2,84) kg/m2 en bij de nameting 18,66 (sd: 2,84) kg/m2, de verandering is gelijk aan 0,30 (sd: 0,36). Bij de meisjes was het gemiddelde bij de
voormeting 20,57 (sd: 3,32) kg/m2 en bij de nameting 21,25 (3,65) kg/m2, de verandering is gelijk aan 0,36 (sd: 0,65). Het verschil in BMI van de jongens tussen de voor- en nameting was wel significant (t= 6,109; df= 54; p= 0,000). Het verschil in BMI van de meisjes tussen de voor- en nameting was wel significant (t= 4,449; df= 66; p= 0,000)
Er is een sprake van een significant verschil in toename van het BMI binnen 6 weken, p<0,05. Zowel bij jongens als bij meisjes is er sprake van een significante toename in BMI, bij meisjes is deze echter significant groter.
SRT De uitkomst van de repeated measures anova geeft aan dat er geen significant verschil is in SRT tussen jongens en meisjes, p= 0,498 (F= 0,463; df= 1). Het gemiddelde van de jongens bij de voormeting was trap 7,36 (sd: 1,89) en bij de nameting trap 7,02 (sd: 1,82), de verandering is gelijk aan -0,34 (sd: 0,52). Bij de meisjes was het gemiddelde bij de voormeting trap 5,30 (sd: 1,77) en bij de nameting trap 4,89 (1,52), de verandering is gelijk aan -0,41 (sd: 0,66). Het verschil in SRT van de jongens tussen de voor- en nameting was wel significant (t= 4,809; df= 54; p= 0,000). Het verschil in SRT van de meisjes tussen de voor- en nameting was wel significant (t= 5,116; df= 66; p= 0,000).
Bij zowel de meisjes als bij de jongens is er sprake van een significante afname in SRT binnen 6 weken, maar er is geen sprake van een significant verschil tussen jongens en meisjes, p>0,05. Bij meisjes is de afname in SRT groter dan bij jongens, deze afname is echter niet significant. Men kan aannemen dat de lichamelijke fitheid van meisjes significant verschilt ten opzichte van die van jongens, doordat de BMI significant verschilt en er bij de SRT ook een verschil is waar te nemen.
In tabel 3, figuur 5 en figuur 6 worden deze gegevens grafisch weergegeven.
Tabel 3: De BMI-waarden en SRT-score van jongens en meisjes bij de voor- en nameting Voormetin
Nameting
p-waarde
Voormeting Nameting p-waarde
g
BMI (cm)
verschil
SRT (trap)
BMI (cm)
SRT
verschil
(trap)
j/m (SRT)
7,35
7,02
p=0,498
j/m (BMI)
Jongens:
18,37
18,66
p=0,014
gemiddelde (sd)
(2,84)
(2,84)
(1,89)
(1,82)
Meisjes:
20,57
20,93
5,30
4,89
gemiddelde (sd)
(3,32)
(3,45)
(1,77)
(1,52)
* p<0,05: significant verschil in toename BMI en afname SRT tussen jongens en meisjes
Figuur 5: Het verschil in toename BMI tussen jongens en meisjes
Het verschil in toename BMI tussen jongens en meisjes 22
BMI (kg/m2)
21 20 Jongens
19
Meisjes
18 17 Voormeting
Nameting Metingen
Figuur 6: Het verschil in afname SRT tussen jongens en meisjes
SRT (trap)
Het verschil in afname SRT tussen jongens en meisjes 8 7 6 5 4 3 2 1 0
Jongens Meisjes
voormeting
nameting Metingen
Discussie Het doel van het onderzoek was om aan te tonen hoe het is gesteld met de lichamelijke fitheid van jongeren in een gesloten jeugdinstelling. Uit de resultaten is gebleken dat de lichamelijke fitheid tijdens een intern verblijf van 6 weken significant achteruit gaat bij zowel jongens als meisjes en dat de verandering significant lager ligt ten opzichte van de verandering van de landelijke norm, waarbij de lichamelijke fitheid van meisjes meer achteruit gaat ten opzichte van die van jongens. Ondanks dat de resultaten toch redelijk binnen een redelijk ‘normale’ waarde voor gewicht en uithoudingsvermogen vallen (Van Mechelen et al., 1991), zijn de gemeten resultaten en veranderingen significant, waardoor de nulhypothesen worden verworpen en de onderzoekshypothesen worden aangenomen. Doordat er nog weinig onderzoek is gedaan naar de lichamelijke fitheid bij deze doelgroep is er beperkt vergelijkingsmateriaal van jongeren in een gesloten instelling aanwezig. Wel is er in eerder onderzoek aangetoont dat het verblijf in een gesloten instelling een negatieve invloed heeft op de mogelijkheden tot lichamelijke activiteit (Inspectie Veiligheid en Justitie, 2012b). Ook blijkt uit onderzoek van (Refshauge & Kalisch, 2013) dat een deel van de onderzoeksgroep daadwerkelijk minder actief werd tijdens hun besloten verblijf. Hoe jonger de verblijvenden waren, hoe actiever ze bleken te zijn, waarbij de mannen actiever bleken dan de vrouwen. Dit is overeenstemmend met de resultaten van dit onderzoek. De normwaarden voor BMI en SRT zijn uit 1991, dat is 24 jaar geleden waarin er veel veranderd is. Kinderen waren toentertijd fitter dan nu. De resultaten na 6 weken komen meer overeen met waarden die tegenwoordig gangbaar zijn (Runhaar et al., 2010). Dat neemt niet weg dat er al na 6 weken een verschil waar te nemen is. De vraag is echter of deze tendens bij een langer verblijf wordt voortgezet doordat de jongeren na 6 weken tijd verlof kunnen opbouwen (de Koppeling, 2014). Doordat de SRT geen laboratoriumtest is die onder strikt gestandaardiseerde omstandigheden wordt uitgevoerd, is het belangrijk om rekening te houden met de betrouwbaarheid en validiteit van de test. De betrouwbaarheid is als goed tot redelijk te beoordelen (0,68 tot 0,84) en de validiteit redelijk (0,68 tot 0,76). Toch is het belangrijk om in een vervolg onderzoek te testen of de motivatie van leerlingen een rol speelt bij het lopen van de SRT. Dit kan de resultaten behoorlijk beïnvloeden en is bij jongeren die niet uit vrije wil in een instelling zitten een belangrijk aspect om mee te nemen. Door de hartfrequentie van de leerlingen te meten
kan men aan de hand van de VO2 maximaal-test checken of men daadwerkelijk tot het uiterste is gegaan (Takken, Van Brussel, & Hulzebos, 2008). Ondanks dat het BMI, een belangrijke maatstaaf voor lichaamsamenstelling (Kelly & Metcalfe, 2012) en de SRT, een test voor het aërobe uithoudingsvermogen (McVeigh et al., 1995), twee belangrijke onderdelen zijn als maatstaaf voor lichamelijke fitheid, kan deze nog uitgebreider worden getest. Om het onderzoek vollediger en betrouwbaarder te maken kan men de lichamelijke fitheid meten aan de hand van meer dan twee onderdelen van de ‘Eurofittest’ (Lovecchio et al., 2009). Hierdoor krijgt men een gevarieerder en algemener beeld van de lichamelijke fitheid dan bij dit onderzoek het geval is. Aan de hand van de resultaten van dit onderzoek kan het nuttig zijn, indien de instelling dit wil, om verder onderzoek te verrichten. Om een beter beeld van de situatie te kunnen schetsen, kan men het huidige aanbod aan bewegingsactiviteiten en de mate van deelname hieraan onderzoeken en hier indien nodig extra mogelijkheden voor aanbieden. Ook de hoeveelheid en kwaliteit van de begeleiding en motivatie door docenten en groepsmedewerkers in het bewegingsaanbod kan bekeken en indien nodig bijgesteld worden. Daarnaast kan er verder onderzoek verricht worden naar het eetpatroon van de jongeren, ook hier kan mogelijk winst in worden behaald met betrekking tot de lichamelijke fitheid van de jongeren (De Vries et al., 2005). Er kunnen enquêtes worden afgenomen over het algemene leefpatroon van de jongeren, te denken valt aan rookgedrag, drugs-, alcohol- en medicijngebruik en de mate van actief en inactief gedrag. Als inderdaad blijkt dat er oorzaken binnen de instelling te vinden zijn voor de achteruitgang van de lichamelijke fitheid tijdens een gesloten verblijf, dan kan er verder gekeken worden naar een passend programma waarin men rekening houdt met voldoende beweging en het juiste eet-, leef- en beweegpatroon van de jongeren.
Conclusie Geconcludeerd kan worden dat de lichamelijke fitheid tijdens een intern verblijf van 6 weken significant achteruit gaat bij zowel jongens als meisjes en dat de verandering significant lager ligt ten opzichte van de verandering van de landelijke norm, waarbij de lichamelijke fitheid van meisjes meer achteruit gaat ten opzichte van die van jongens. Ondanks dat de resultaten toch redelijk binnen redelijk ‘normale’ waarden voor gewicht en uithoudingsvermogen vallen, zijn de gemeten resultaten en veranderingen significant, waardoor de nulhypothesen worden verworpen en de onderzoekshypothesen worden aangenomen. Met dit resultaat kan de instelling dan ook gaan nadenken of en op welke manier de instelling hier verder aandacht aan wil besteden. Om te beginnen is het verstandig om aanvullend onderzoek te verrichten. Hebben de jongeren daadwerkelijk te weinig beweging per week of is het voedselpatroon de belangrijkste oorzaak van een dalende lichamelijke fitheid? Ook aspecten als rookgedrag, sedentair gedrag en de inname van alcohol, drugs en medicijnen zullen moeten worden meegenomen in de resultaten. Op deze manier kan men uiteindelijk het juiste programma op zetten voor een gezonde leefstijl waardoor de jongeren in de instelling lichamelijk gezond zullen zijn en zullen blijven. Er kunnen extra praktijk metingen gedaan worden aan de hand van de ‘Eurofittest’. Daarnaast kunnen enquêtes worden afgenomen en men kan per dag per leerling een lijst bijhouden met de dagelijks tot zich genomen hoeveelheden eten en drinken. Als uit verder onderzoek daadwerkelijk blijkt dat het belangrijk is dat er voldoende bewegingsmogelijkheden ter beschikking zijn voor de lichamelijke fitheid van de jongeren in de gesloten jeugdinstelling, dan zal het van belang zijn dat er naast de beschikbaarheid ook voldoende begeleiding en stimulans van docenten, groepsleiding en therapeuten aanwezig zal zijn.
Literatuurlijst Anderson, L. M. (2003). Recommendations to promote healthy social environments. Recommendations to Promote Healthy Social Environments Task Force on Community Preventive Services, 21(American Journal of Preventive Medicine)
Bouchard, C., Shephard, R. J., & Stephens, T. E. (1993). Physical activity fitness, an health: Second international consensus symposium. Champaign III: Human Kinetics Publishers, 3
Bruning, M. R., Liefaard, T., & Volf, M. L. Z. (2014). Rechten in justitiële jeugdinrichtingen evaluatie beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam Amsterdams centrum voor kinderstudies.
Centraal Bureau voor Statistiek. (2014). Leefstijl, preventief onderzoek; persoonskenmerken. Retrieved from http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=81177ned&D1=63&D2=0-12,2638&D3=0&D4=l&VW=T
de Koppeling. (2014). Besloten behandelcentrum voor jongeren. Retrieved from http://www.dekoppeling.com/
De Vries, S., Bakker, I., Van Overbeek, K., Boer, N., Hopman-Rock, M., & & Jeugd, P. W. (2005). Kinderen in prioriteitswijken: Lichamelijke (in) activiteit en overgewicht. ( No. ISBN 90-5986-165-5). Leiden: TNO Kwaliteit van Leven.
Elling, A., & Van den Dool, R. (2010). Niet sporters: Achtergronden en opvattingen - aanvullende rapportages SportersMonitor 2008. 's-Hertogenbosch: W.J.H. Mulier Instituut. doi:NISB
Flynn, M. A., McNeil, D. A., Maloff, B., Mutasingwa, D., Wu, M., Ford, C., & Tough, S. C. (2006). Reducing obesity and related chronic disease risk in children and youth: A synthesis of evidence with ‘best practice’ recommendations. Obesity Reviews, 7, 7-66.
Groot, J., & Van Ruitenbeek, L. (2012). Testprotocol. Paramedisch Centrum Obdam; Hogeschool Van Amsterdam.
Haskell, W. L., Lee, I., Pate, R. R., Powell, K. E., Blair, S. N., Franklin, B. A., . . . Bauman, A. (2007). Physical activity and public health: Updated recommendation for adults from the american college of sports medicine and the american heart Association.. Circulation, 116(9), 1081-1082-1093.
Inspectie Veiligheid en Justitie. (2012a). (Inspectierapport Doorlichting No. J-15273). Den Haag: Rijksoverheid.
Inspectie Veiligheid en Justitie. (2012b). Justitiële jeugdinrichting de hartelborgt. ( No. J-12573). Den Haag: Rijksoverheid.
Kelly, J., & Metcalfe, J. (2012). Validity and reliability of body composition analysis using the Tanita BC418-MA. . Journal of Exercise Physiology Online, 15(6)
Kemper, H. G. C., Ooijendijk, W. T. M., & Stiggelbout, M. (2000). Consensus over de nederlandse norm gezond bewegen. TSG, 78(180-3)
Krahenbuhl, G. S., Skinner, J. S., & Kohrt, W. M. (1985). Developmental aspects of maximum aerobic power in children. Exerc Sports Sci Rev., 13, 503-502-538.
Lovecchio, N., Bussetti, M., & Eid, L. (2009). Flexibilty and abdominal strength among young student: Eurofit protocol. European Journal of Physical & Health Education, 1, 19-23.
Macera, C. A., Hootman, J. M., & Sniezek, J. E. (2003). Major public health benefits of physical activity. Arthritis Rheum, 49, 122-128.
McArdle, W. D., Katch, F. I., & Katch, V. L. (Eds.). (2010). Exercise physiology: Nutrition, energy, and human performance (Seventh ed.). North American: Lippincott Williams & Wilkins.
McVeigh, S. K., Payne, A. C., & Scott, S. (1995). The reliability and validity of the 20-meter shuttle test as a predictor of peak oxygen uptake in edinburgh school children, age 13 to14 years. PES, 7 Refshauge, A., & Kalisch, D. (2013). The health of australia’s prisoners 2012. ( No. PHE 170). Canberra: Australian Institute of Health and Welfare.
Rennie, K. L., Johnson, L., & Jebb, S. A. (2005). Behavioural determinants of obesity . Best Pract Res Clin Endocrinol Metab, 19(3)
Runhaar, J., Collard, D. C., Singh, A. S., Kemper, H. C., van Mechelen, W., & Chinapaw, M. (2010). Motor fitness in dutch youth: Differences over a 26-year period (1980-2006). Journal of Science and Medicine in Sport, 13, 323-324-328.
Stear, S. (2003). Health and fitness series 1. the importance for physical activity for health. J Fam Healthcare, 13
Stiggelbout, M., Westhoff, M. H., Mulder, Y. M., Ooijendijk, W. T. M., Hildebrandt, V. H., & Baken, W. (1998). De gezondheidswaarde van lichamelijke activiteit; een literatuurstudie. Leiden: TNO Preventie En Gezondheid
Takken, T., Van Brussel, M., & Hulzebos, H. J. (Eds.). (2008). Inspanningsfysiologie bij kinderen (1st ed.). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Van den Brink, C. L., & Blokstra, A. (2014). Hoeveel mensen hebben overgewicht? Retrieved from http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/persoonsgebonden/overgewicht/hoeveelmensen-hebben-overgewicht/#Kinderenenjongeren
Van Mechelen, W., van Lier, W., Hlobil, H., Crolla, I., & Kemper, H. (1991). Eurofit: handleiding met referentieschalen voor 12- tot en met 16-jarige jongens en meisjes in nederland. (). Haarlem: Uitgeverij de Vriescheborch.
Vanhees, L. (2003). Door leefstijl naar gezondheid; de mythe van het bewegen. (). Utrecht: Hogeschool van Utrecht.
Vrijkotte, S., De Vries, S. I., & Jongert, M. W. A. (2007). Fitheidstesten voor de jeugd. (rapport No. 9789059862272). Leiden: TNO Kwaliteit van Leven.
Wendel-Vos, G. C. W., Schuit, A. J., & Seidel, J. C. (2002). De gevolgen van beleidsmaatregelen uit de nota wonen op bewegingsarmoede in nederland. ( No. 269960001). Bilthoven: RIVM.
Wendel-Vos, G. C. W. (2014). Hoeveel mensen zijn voldoende lichamelijk actief? Retrieved from http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/lichamelijke-activiteit/hoeveelmensen-zijn-voldoende-lichamelijk-actief/
Bijlage 1: Toestemmingsformulier voor uitvoering onderzoek Beste Jasja Prins,
Namens de Koppeling zijn we enthousiast over uw voorstel om een onderzoek te verrichten naar de lichamelijke fitheid van de jongeren bij ons in de instelling. Wij willen graag op de hoogte gehouden worden van de vorderingen van het onderzoek en met name over de resultaten. Graag ontvangen wij het volledige onderzoek wanneer deze klaar is, zodat wij mogelijk ook met de uitslag aan de gang kunnen gaan.
Veel succes met het onderzoek,
Namens de Koppeling, Jamel Hanachi
Bijlage 2: Brief ouders i.v.m. toestemming Onderwerp: Onderzoek gezondheid: Eurofittest
Beste ouder(s)/verzorger(s)/groepsleiding,
Met deze brief informeer ik u graag over het onderzoek wat plaats zal vinden onder de jongeren van ‘de Koppeling’. Er zal komend jaar onderzocht worden of er extra aandacht zal moeten komen voor het verbeteren van de actieve leefstijl van de jongeren. Indien blijkt dat dit nodig is, zullen er vele nieuwe initiatieven genomen worden, zoals het aanbieden van extra mogelijkheden om te bewegen. Om te bepalen of er maatregelen nodig zijn, wordt er door mij vanuit de Hogeschool van Amsterdam onderzoek gedaan.
De Eurofittest: Alle jongeren zullen bij binnenkomst en na een ‘intern’ verblijf van 6 weken worden gemeten gedurende het schooljaar 2013-2014. De jongeren zullen door mij op een voor hun gelegenmoment apart genomen worden om de Eurofittest af te nemen. Tijdens dit moment wordt door de jongere een aantal gymnastiek opdrachten uitgevoerd, waarbij de prestatie nauwkeurig wordt gemeten.
De test bestaat uit: Lenigheid: Hoe ver kom je als je met je handen naar je tenen reikt (met gestrekte knieën)? Snelheid: Hoe snel kun je 50 meter sprinten (5 keer heen en weer)? Hoe snel kun je met je hand 25 keer heen en weer tikken op twee schijfjes? Spieruithoudingsvermogen: Hoe lang kun je met gebogen armen aan een rekstok blijven hangen? Hoe vaak kun je in een halve minuut een buikspieroefening doen? Kracht: Hoe hard kun je in een knijpkrachtmeter knijpen? Hoe ver kun je vanuit stand springen? Uithoudingsvermogen (lopen): heen en weer lopen in de gymzaal. Iedere minuut iets sneller. Hoe lang houd je dit vol? Lichaamsmaten: lengte, gewicht en lichaamsvet
Naast dat ik verwacht dat de jongeren tijdens de opdrachten hun best doen, is het beslist NIET de bedoeling dat er voor de testafname geoefend gaat worden om een betere prestatie te leveren. Dit kan de testresultaten namelijk beïnvloeden. De resultaten van alle jongeren worden gebruikt voor het onderzoek.
Mocht u als ouder/verzorger/groepsleiding het beter vinden dat de betrefte jongere aan één of meerdere tests niet meedoet, dan wil ik graag dat u dit schriftelijk aan de mij doorgeeft.
Voor zover er gegevens gebruikt worden voor publicaties geldt de afspraak dat in die publicatie niet terug te vinden is van welke jongere deze afkomstig is. De gegevens zijn namelijk strikt vertrouwelijk. Ik hoop u middels deze brief voldoende te hebben geïnformeerd.
Met vriendelijke groeten
Jasja Prins Hogeschool van Amsterdam
Bijlage 3: Protocollen metingen TANITA METING INLEIDING Bioelectrical impedance analysis (BIA) is afhankelijk van de hydratatie van het lichaam (water) niveau, die samen met het gewicht zal schommelen gedurende de dag. Je zult verschillende uitkomsten hebben met de Tanita Monitor als er op verschillende tijdstippen van de dag gemeten wordt. Consistentie is de sleutel bij het nemen van de metingen. De beste tijd is in de vroege avond, vóór de maaltijd. Dit is het moment waarop het hydratatie niveau stabieler wordt. Voor stabiele metingen raad de projectgroep aan om de metingen onder de volgende omstandigheden uit te voeren. 1. Drie uur na het opstaan en na activiteiten die normaal zijn voor de levenstijl tijdens deze periode (de impedantie overgangen blijven op een hoog niveau als de testpersoon blijft zitten na het opstaan of na het autorijden etc.). 2. Drie uur of langer na maaltijden (gedurende 2-3 uur na het eten begint de impedantie lager te worden). 3. Twaalf uur of langer na intensieve lichamelijke activiteiten (de tendens tot verandering in impedantie is niet stabiel afhankelijk van het type en de mate van lichamelijke oefening) 4. Indien mogelijk voor het uitvoeren van metingen urineren. 5. Voor herhaalde metingen, moeten de metingen waar mogelijk op dezelfde tijd worden uitgevoerd (voor het meten van het gewicht, kunnen de metingen beter worden uitgevoerd als deze op dezelfde tijd van de dag worden gedaan). Uiterst stabiel gemeten waarden kunnen verkregen worden door het uitvoeren van metingen onder deze omstandigheden. Tijdens de ontwikkeling van het apparaat werden de volgende 6 punten ingesteld als voorwaarden voor de regressievergelijking. 1. Geen alcoholgebruik gedurende twaalf uur voor het uitvoeren van de metingen. 2. Geen zware lichamelijke oefeningen gedurende twaalf uur voor het uitvoeren van de metingen. 3. Geen buitensporige maaltijden of drank de dag voor het uitvoeren van de metingen. 4. Gedurende drie uur voor het uitvoeren van de metingen niet eten of drinken. 5. Geen metingen tijdens de menstruatieperiode (vrouwen) uitvoeren. Andere factoren die het hydratatie niveau en de nauwkeurigheid van de metingen kunnen beïnvloeden zijn onder meer:
Atletische modus: De projectgroep adviseert alle personen van achttien jaar en ouder die aan de volgende voorwaarden voldoen, om de Atletische modus te selecteren en als richtwaarden bij het meten te gebruiken. doen.
te nemen aan wedstrijden, etc.
TESTUITVOERING 1. Druk op de AAN/UIT knop om de stroom in te schakelen. 2. Controleer of lichaamsvet ― meter is geselecteerd en voer het kledinggewicht in. Gebruik hier standaard 1.0 kg voor. 3. Druk op enter / het lampje voor opstappen knippert. 4. Selecteer het lichaamstype (standaard / atletisch). 5. Selecteer het geslacht (man / vrouw). 6. Voer de leeftijd in, druk vervolgens op enter. 7. Voer de lengte in, druk vervolgens op enter. 8. Stap met blote voeten op de elektroden. 9. De metingen worden verricht, het meetresultaat en het lichaamsvetpercentage worden weergegeven. De resultaten worden automatisch afgedrukt (Groot & Van Ruitenbeek, 2012).
Bijlage 4: SPSS output Jongens COMPUTE BMI3=BMI2 - BMI1. EXECUTE. COMPUTE SRT3=SRT2 - SRT1. EXECUTE. T-TEST PAIRS=BMI1 SRT1 WITH BMI2 SRT2 (PAIRED) /CRITERIA=CI(.9500) /MISSING=ANALYSIS.
T-Test Paired Samples Statistics Mean
N
Std. Deviation
Std. Error Mean
BMI1
18,3678
55
2,84149
,38315
BMI2
18,6645
55
2,83633
,38245
SRT1
7,3545
55
1,88727
,25448
SRT2
7,0182
55
1,82057
,24549
Pair 1
Pair 2
Paired Samples Correlations N
Correlation
Sig.
Pair 1
BMI1 & BMI2
55
,992
,000
Pair 2
SRT1 & SRT2
55
,961
,000
Paired Samples Test Paired Differences Mean
t
Std.
Std. Error
95% Confidence Interval of
Deviation
Mean
the Difference Lower
df
Sig. (2tailed)
Upper
BMI1 Pair 1
-
-,29673
,36022
,04857
-,39411
-,19935
-6,109
54
,000
,33636
,51867
,06994
,19615
,47658
4,809
54
,000
BMI2 SRT1 Pair 2
SRT2
T-TEST /TESTVAL=0 /MISSING=ANALYSIS /VARIABLES=BMI3 /CRITERIA=CI(.95).
T-Test One-Sample Statistics N BMI3
Mean 55
Std. Deviation
,2967
Std. Error Mean
,36022
,04857
One-Sample Test Test Value = 0 t
df
Sig. (2-tailed)
Mean Difference
95% Confidence Interval of the Difference Lower
BMI3
6,109
54
,000
Upper
,29673
,1993
,3941
T-TEST /TESTVAL=0 /MISSING=ANALYSIS /VARIABLES=SRT3 /CRITERIA=CI(.95).
T-Test One-Sample Statistics N SRT3
Mean 55
Std. Deviation
-,3364
Std. Error Mean
,51867
,06994
One-Sample Test Test Value = 0 t
df
Sig. (2-tailed)
Mean Difference
95% Confidence Interval of the Difference Lower
SRT3
-4,809
T-TEST /TESTVAL=18.955 /MISSING=ANALYSIS /VARIABLES=BMI2 /CRITERIA=CI(.95).
54
,000
-,33636
-,4766
Upper -,1961
Meisjes COMPUTE BMI3=BMI2 - BMI1. EXECUTE. COMPUTE SRT3=SRT2 - SRT1. EXECUTE. T-TEST PAIRS=BMI1 SRT1 WITH BMI2 SRT2 (PAIRED) /CRITERIA=CI(.9500) /MISSING=ANALYSIS.
T-Test Paired Samples Statistics Mean
N
Std. Deviation
Std. Error Mean
BMI1
20,5733
67
3,31933
,40552
BMI2
20,9293
67
3,43503
,41966
SRT1
5,2985
67
1,77324
,21664
SRT2
4,8881
67
1,52211
,18596
Pair 1
Pair 2
Paired Samples Correlations N
Correlation
Sig.
Pair 1
BMI1 & BMI2
67
,982
,000
Pair 2
SRT1 & SRT2
67
,932
,000
Paired Samples Test Paired Differences Mean
t
Std.
Std.
95% Confidence
Deviation
Error
Interval of the
Mean
Difference Lower
Pair 1
Pair 2
BMI1 BMI2 SRT1 SRT2
df
Sig. (2-tailed)
Upper
-,35597
,65498
,08002
-,51573
-,19621
-4,449
66
,000
,41045
,65670
,08023
,25027
,57063
5,116
66
,000
T-TEST /TESTVAL=0 /MISSING=ANALYSIS /VARIABLES=BMI3 /CRITERIA=CI(.95).
T-Test One-Sample Statistics N BMI3
Mean 67
Std. Deviation
,3560
Std. Error Mean
,65498
,08002
One-Sample Test Test Value = 0 t
df
Sig. (2-tailed)
Mean Difference
95% Confidence Interval of the Difference Lower
BMI3
4,449
66
,000
Upper
,35597
,1962
,5157
T-TEST /TESTVAL=0 /MISSING=ANALYSIS /VARIABLES=SRT3 /CRITERIA=CI(.95).
T-Test One-Sample Statistics N SRT3
Mean 67
Std. Deviation
-,4104
Std. Error Mean
,65670
,08023
One-Sample Test Test Value = 0 t
df
Sig. (2-tailed)
Mean Difference
95% Confidence Interval of the Difference Lower
SRT3
-5,116
T-TEST /TESTVAL=19.465 /MISSING=ANALYSIS /VARIABLES=BMI2 /CRITERIA=CI(.95).
66
,000
-,41045
-,5706
Upper -,2503
Output Repeated Measures Anova
General Linear Model Within-Subjects Factors Measure: MEASURE_1 bodymassindex
Dependent Variable
1
BMI1
2
BMI2
Between-Subjects Factors Value Label
N
0
man
55
1
vrouw
67
Geslacht
Descriptive Statistics Geslacht
Body Mass Index
Body Mass Index
Mean
Std. Deviation
N
man
18,3678
2,84149
55
vrouw
20,5733
3,31933
67
Total
19,5790
3,29049
122
man
18,6645
2,83633
55
vrouw
21,2457
3,65312
67
Total
20,0820
3,54013
122
Multivariate Testsa Effect
Value
Hypothesis df
Error df
Sig.
Pillai's Trace
,257
41,514b
1,000
120,000
,000
Wilks' Lambda
,743
41,514b
1,000
120,000
,000
Hotelling's Trace
,346
41,514b
1,000
120,000
,000
Roy's Largest Root
,346
41,514b
1,000
120,000
,000
Pillai's Trace
,049
6,238b
1,000
120,000
,014
Wilks' Lambda
,951
6,238b
1,000
120,000
,014
Hotelling's Trace
,052
6,238b
1,000
120,000
,014
Roy's Largest Root
,052
6,238b
1,000
120,000
,014
bodymassindex
bodymassindex * Geslacht
a. Design: Intercept + Geslacht Within Subjects Design: bodymassindex b. Exact statistic
F
Mauchly's Test of Sphericitya Measure: MEASURE_1 Within Subjects
Mauchly's W
Approx. Chi-
Effect bodymassindex
df
Epsilonb
Sig.
Square 1,000
Greenhouse-Geisser ,000
0
.
Huynh-Feldt
1,000
Lower-bound
1,000
1,000
Tests the null hypothesis that the error covariance matrix of the orthonormalized transformed dependent variables is proportional to an identity matrix. a. Design: Intercept + Geslacht Within Subjects Design: bodymassindex b. May be used to adjust the degrees of freedom for the averaged tests of significance. Corrected tests are displayed in the Tests of WithinSubjects Effects table.
Tests of Within-Subjects Effects Measure: MEASURE_1 Source
Type III Sum of
df
Mean Square
F
Sig.
Squares Sphericity Assumed
14,184
1
14,184
41,514
,000
Greenhouse-Geisser
14,184
1,000
14,184
41,514
,000
Huynh-Feldt
14,184
1,000
14,184
41,514
,000
Lower-bound
14,184
1,000
14,184
41,514
,000
Sphericity Assumed
2,131
1
2,131
6,238
,014
Greenhouse-Geisser
2,131
1,000
2,131
6,238
,014
Huynh-Feldt
2,131
1,000
2,131
6,238
,014
Lower-bound
2,131
1,000
2,131
6,238
,014
Sphericity Assumed
41,000
120
,342
Greenhouse-Geisser
41,000
120,000
,342
Huynh-Feldt
41,000
120,000
,342
Lower-bound
41,000
120,000
,342
bodymassindex
bodymassindex * Geslacht
Error(bodymassindex)
Tests of Within-Subjects Contrasts Measure: MEASURE_1 Source
bodymassindex
Type III Sum of
df
Mean Square
F
Sig.
Squares bodymassindex
Linear
14,184
1
14,184
41,514
,000
bodymassindex * Geslacht
Linear
2,131
1
2,131
6,238
,014
Error(bodymassindex)
Linear
41,000
120
,342
Tests of Between-Subjects Effects Measure: MEASURE_1 Transformed Variable: Average Source
Type III Sum of
df
Mean Square
F
Sig.
Squares Intercept
93899,999
1
93899,999
4622,974
,000
Geslacht
346,019
1
346,019
17,036
,000
2437,392
120
20,312
Error
Profile Plots
General Linear Model Within-Subjects Factors Measure: MEASURE_1 shuttleruntest
Dependent Variable
1
SRT1
2
SRT2
Between-Subjects Factors Value Label
N
0
man
55
1
vrouw
67
Geslacht
Descriptive Statistics Geslacht
Shuttle run score
Shuttle run score
Mean
Std. Deviation
N
man
7,355
1,8873
55
vrouw
5,299
1,7732
67
Total
6,225
2,0880
122
man
7,018
1,8206
55
vrouw
4,888
1,5221
67
Total
5,848
1,9686
122
Multivariate Testsa Effect
Value
Hypothesis df
Error df
Sig.
Pillai's Trace
,282
47,023b
1,000
120,000
,000
Wilks' Lambda
,718
47,023b
1,000
120,000
,000
Hotelling's Trace
,392
47,023b
1,000
120,000
,000
Roy's Largest Root
,392
47,023b
1,000
120,000
,000
Pillai's Trace
,004
,463b
1,000
120,000
,498
Wilks' Lambda
,996
,463b
1,000
120,000
,498
Hotelling's Trace
,004
,463b
1,000
120,000
,498
Roy's Largest Root
,004
,463b
1,000
120,000
,498
shuttleruntest
shuttleruntest * Geslacht
a. Design: Intercept + Geslacht Within Subjects Design: shuttleruntest b. Exact statistic
F
Mauchly's Test of Sphericitya Measure: MEASURE_1 Within Subjects Effect
Mauchly's W
Approx. Chi-
df
Epsilonb
Sig.
Square
Greenhouse-
Huynh-Feldt
Lower-bound
Geisser shuttleruntest
1,000
,000
0
.
1,000
1,000
1,000
Tests the null hypothesis that the error covariance matrix of the orthonormalized transformed dependent variables is proportional to an identity matrix. a. Design: Intercept + Geslacht Within Subjects Design: shuttleruntest b. May be used to adjust the degrees of freedom for the averaged tests of significance. Corrected tests are displayed in the Tests of WithinSubjects Effects table.
Tests of Within-Subjects Effects Measure: MEASURE_1 Source
Type III Sum of
df
Mean Square
F
Sig.
Squares Sphericity Assumed
8,423
1
8,423
47,023
,000
Greenhouse-Geisser
8,423
1,000
8,423
47,023
,000
Huynh-Feldt
8,423
1,000
8,423
47,023
,000
Lower-bound
8,423
1,000
8,423
47,023
,000
Sphericity Assumed
,083
1
,083
,463
,498
Greenhouse-Geisser
,083
1,000
,083
,463
,498
Huynh-Feldt
,083
1,000
,083
,463
,498
Lower-bound
,083
1,000
,083
,463
,498
Sphericity Assumed
21,495
120
,179
Greenhouse-Geisser
21,495
120,000
,179
Huynh-Feldt
21,495
120,000
,179
Lower-bound
21,495
120,000
,179
shuttleruntest
shuttleruntest * Geslacht
Error(shuttleruntest)
Tests of Within-Subjects Contrasts Measure: MEASURE_1 Source
shuttleruntest
Type III Sum of
df
Mean Square
F
Sig.
Squares shuttleruntest
Linear
8,423
1
8,423
47,023
,000
shuttleruntest * Geslacht
Linear
,083
1
,083
,463
,498
Error(shuttleruntest)
Linear
21,495
120
,179
Tests of Between-Subjects Effects Measure: MEASURE_1 Transformed Variable: Average Source
Type III Sum of
df
Mean Square
F
Sig.
Squares Intercept
9109,183
1
9109,183
1539,009
,000
Geslacht
264,655
1
264,655
44,714
,000
Error
710,264
120
5,919
Profile Plots
Bijlage 5: Ephorusbewijs Beste Jasja Prins,
Je document is ingeleverd bij Ephorus en je docent Ramon Stuart (
[email protected]) is hiervan op de hoogte gesteld.
Dit is de bevestiging; we raden je aan om deze e-mail op te slaan of uit te printen.
Bevestiging: Unieke code: 30c72946-618a-45f4-9e85-1cd65d48dbbc Inlevercode: 40130AOSPA Datum: maandag 16 maart 2015 10:05:45 uur CET
Docent: Naam: Ramon Stuart E-mail adres:
[email protected]
Jouw gegevens: Naam: Jasja Prins Studentnummer: 500629868 E-mail adres:
[email protected] Commentaar: 40130AOSPA, Prins, 500629868, Huib van de Kop