De lerarenagenda van de toekomst HBO-raad, VSNU, 19 maart 2013 1. Onderwijs is de belangrijkste grondstof van Nederland. Hoe beter het opleidingsniveau van onze bevolking, des te beter dit is voor de sociaal-culturele en economische ontwikkeling van Nederland. De kwaliteit van het onderwijs wordt grotendeels bepaald door de kwaliteit van de leerkrachten en de schoolleiders. Het opleidingenveld is zeer divers: het begint op vierjarige leeftijd, waarna leerlingen uiteindelijk via allerlei vormen van secundair onderwijs, voor een belangrijk en steeds groter deel terechtkomen in het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs. 2. Nederland kent een aantal knelpunten met betrekking tot de kwaliteit van en het aantal beschikbare leraren in het po, vo en mbo. Deze hebben te maken met: een tekort aan bevoegde docenten in het vo voor talen en bèta- en techniekvakken. daarnaast ook ‘verborgen tekorten’ doordat veel lessen worden verzorgd door onen onderbevoegde docenten. Naar schatting is een kwart van de leraren in het vo (nog) niet bevoegd om les te geven (ResearchNed 2012). een groeiend tekort, doordat een steeds grotere groep leraren binnenkort met pensioen gaat. Daarnaast haken nieuwe, veelal jonge docenten vroegtijdig af (30 procent binnen twee jaar). de vaardigheden van (beginnende) leraren waar het gaat om het differentiëren tussen verschillende leerwegen en leerlingen. Bij zittende leraren springt het ‘opbrengstgericht – evidence based -werken’ eruit als belangrijk verbeterpunt. een achterblijvend professionaliseringsbeleid voor leraren en schoolleiders (HRMbeleid). 3. Voor universiteiten en hogescholen geldt dat: er een te lage instroom in de lerarenopleidingen is, vooral voor techniek, wiskunde, natuurkunde, Duits, Frans en klassieke talen. Daarnaast is de dalende pabo-uitstroom zorgwekkend. de constructie master-na-master in het wo onder druk staat. De lengte van het traject en het starten aan (weer) een nieuwe opleiding schrikt studenten af en maakt integratie met de disciplinaire opleiding vrijwel onmogelijk. uit studentenenquêtes blijkt dat studenten van de universitaire lerarenopleidingen niet erg tevreden zijn over de kwaliteit van hun opleiding; dit betreft met name het gemis aan (academische) diepgang en een goede beroepsvoorbereiding. Uit het vo komen soortgelijke signalen. bij de pabo’s de kwaliteit van de instroom onder druk staat. Zorgwekkend is het uitstel van de invoering van de landelijke slaag-/zakregeling taal en rekenen in het mbo en vo. Zorgwekkend is ook de gebrekkige voorbereiding van de mboopleiding onderwijsassistent voor de Pabo. Deze opleiding heeft nauwelijks tot geen directe uitstroom naar de arbeidsmarkt; vrijwel alle studenten stromen door naar de Pabo. Niet alleen rekenen en taal, maar ook de vakken aardrijkskunde, geschiedenis, natuur en techniek en Engels vormen grote struikelblokken. de ontwikkeling van het praktijkgerichte onderzoek bij de hogescholen en de doorwerking hiervan naar het curriculum nog maar beperkt van de grond heeft kunnen komen.
1
4. Voor de universiteiten geldt dat er onvoldoende (universitaire) eerstegraads bevoegde (en op master niveau opgeleide) docenten worden opgeleid hetgeen tot gevolg heeft dat leerlingen minder goed voorbereid naar de universiteit komen. Deze sluipende ontwikkeling heeft gevolgen voor de voorbereiding op een universitaire studie. Voor de universiteiten is de kolom po-vwo van het grootste primaire belang. Voor de hogescholen geldt eenzelfde belang van een kwalitatief goede instroom en zijn daarnaast de kolommen po-mbo en po-havo van betekenis voor een goede aansluiting. Verder kunnen we stellen dat er meer leraren op masterniveau in alle onderwijssectoren nodig zijn, mede vanwege steeds complexere onderwijs- en school(management)taken (functiedifferentiatie). 5. Naast knelpunten is er aanzienlijke progressie: Voor de hogescholen geldt dat de lerarenopleidingen de afgelopen jaren in nauwe samenspraak met OCW belangrijke stappen hebben gezet om de kwaliteit te verhogen en extern te borgen. In 2008 is gestart met de beschrijving van een kennisbasis voor de eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen en voor de pabo’s. Eind 2012 is een grote prestatie geleverd: voor alle 61 hbo-bachelor en -masteropleidingen zijn kennisbases ontwikkeld, gelegitimeerd en gepubliceerd. De implementatie van de kennisbases in de curricula is in volle gang. De kennisbases vormen het kader voor de ontwikkeling van kennistoetsen. Er zijn landelijke toetsen ontwikkeld die vanaf het studiejaar 2013-2014 worden afgenomen bij acht tweedegraads lerarenopleidingen alsmede bij de pabo’s voor Nederlandse taal en rekenenwiskunde. In ontwikkeling zijn landelijke toetsen voor acht andere tweedegraads opleidingen die vanaf 2014-2015 kunnen worden afgenomen. De Pabo’s ontwikkelen de komende jaren een landelijke toetssystematiek voor nog eens vier vakken. Daarnaast is een peer review systematiek ontwikkeld voor alle lerarenopleidingen die geen landelijke kennistoets zullen afnemen. De eerstegraads hbo-lerarenopleidingen zijn reeds gestart met de implementatie van peer review. Dit zijn kernelementen uit het project 10voordeleraar. Kenmerkend voor het project is de samenhang tussen het doordenken van een kennisbasis, toetsontwikkeling, deskundigheidsbevordering, curriculumontwikkeling en betrokkenheid van velen. De betrokkenheid van universitaire eerstegraads opleidingen is in 10voordeleraar op diverse manieren vorm gegeven: bij de legitimatie van de kennisbases, bij de toetsontwikkeling in de vorm van het voorzitterschap van de vakcommissies en op diverse onderdelen via ‘kritische’ wetenschappelijke vrienden. Deze grootschalige innovatie is ver gevorderd en vergt de komende jaren zeer veel tijd en energie van de lerarenopleiders en de opleidingen. Voor de komende tijd zetten de hbo-lerarenopleidingen dan ook in op het doorzetten van deze innovatie. De eerste opbrengsten beginnen nu al zichtbaar te worden, waarmee wordt aangegeven hoe belangrijk het is om de focus juist nu te behouden en niet te laten verspringen naar andere initiatieven. Verder zijn er diverse vormen van samenwerking tussen hogescholen en universiteiten. Meest in het oogspringend zijn wellicht de academische pabo’s. Eerder werd al de betrokkenheid bij de legitimering van de kennisbases genoemd. Dit neemt niet weg dat er meer mogelijkheden tot samenwerking zijn dan thans het geval is.
2
6. De Commissie Leraren onder voorzitterschap van Rinnooy Kan (september 2007) constateerde kwalitatieve en kwantitatieve knelpunten. De Onderwijsraad constateert in zijn advies Kiezen voor kwalitatief sterke leraren (2012) dat er sinds dit advies al veel maatregelen zijn getroffen om de kwaliteit van leraren te verbeteren. Deze hebben, zo schrijft de Raad, echter vooral betrekking op de lerarenopleidingen (en vooral de Pabo). Waar het om zittende leraren gaat, zijn de maatregelen te vrijblijvend. De aanbevelingen van de Commissie Leraren zijn kortom nog steeds van groot belang: een betere beloning, een sterker beroep en een professionelere school. 7. Ook een recent advies van McKinsey1 benadrukt het belang van goede leraren. Volgens het adviesbureau moeten de uitblinkers van de huidige generatie docenten de volgende generatie opleiden, zodat de kwaliteit van de toekomstige leraren hoger is. Daarnaast is het belangrijk dat de leraren van nu zich open opstellen. Zij moeten professionals worden door voortdurend van elkaar te leren; dit kunnen zij doen door samen lessen voor te bereiden en elkaars lessen bij te wonen. Een belangrijke rol is hierin weggelegd voor schoolleiders. Aan hen de taak om een cultuur te creëren waarin leraren van elkaar kunnen leren. Ook moeten zij de resultaten van leerlingen analyseren (opbrengstgericht werken), 40% van hun tijd samen met leraren besteden aan het verbeteren van de lesmaterialen en ouders betrekken bij het onderwijs. 8. Universiteiten en hogescholen kunnen op drie niveaus een belangrijke bijdrage leveren: a) het opleiden van leraren: investeren in kwaliteit en in educatieve minors, (academische) pabo’s en specialistische masters zoals Special Educational Needs en Leren & Innoveren in het hbo en de Masters Evidence Based Innovation in Teaching en Onderwijskundig Ontwerp en Advisering in het wo; b) het bijscholen van leraren en schoolleiders en het begeleiden van net afgestudeerde leraren; c) het doen van onderzoek, gericht op evidence based verbetering en vernieuwing, en op effectiviteit van beleid. 8A. Opleiden van leraren: De kwaliteit van de lerarenopleidingen in den brede moet omhoog. Bij de hogescholen is het geheel aan activiteiten van het project 10voordeleraar hierop gericht. Er moet tevens serieus gekeken worden naar een grotere en betere instroom. Grotere uitdagingen door zwaardere opleidingen kan een betere instroom aantrekken voor alle lerarenopleidingen. De invoering op korte termijn van de bijzondere nadere vooropleidingseisen voor de Pabo is een eerste stap in de goede richting. Deze zullen met name in de mbo-opleiding in het curriculum vertaald moeten worden. Verder uitstel van de invoering van de slaag-/zak regeling (zie 3) in het VO en MBO is onwenselijk. Van belang is een zo groot mogelijke groep goede tot zeer goede studenten geïnteresseerd te krijgen voor een opleiding(straject) tot leraar. Om de aantrekkelijkheid te vergroten is, naast kwaliteitsverhoging, verdere flexibilisering van de lerarenopleidingen nodig. Studenten die een (inter)disciplinair bachelor- dan wel masterdiploma behaald hebben én de relevante component van de lerarenopleiding hebben afgerond, zouden gemakkelijker een tweede- dan wel eerstegraadsbevoegdheid moeten ontvangen. De opleiding tot leraar kan dan voor 1 Het Nederlandse onderwijs: beter dan we denken, maar niet zo goed als we willen, McKinsey&Company, 2012.
3
een gedeelte als onderdeel van een initiële bachelor- of masteropleiding gevolgd worden, maar ook later. Bij de hogescholen bestaan al kopopleidingen die sinds 2004 afgestudeerden met een disciplinaire bachelordiploma in korte tijd opscholen tot bevoegd tweedegraads docent. Het is van belang dat het imago van het beroep en de opleiding verbetert. Voorbeelden die hieraan bijdragen zijn ‘Eerst de Klas' en het bevorderen van de doorstroom van university colleges naar lerarenopleidingen. Ook gedacht kan worden aan het behouden van talentvolle internationale studenten in de lerarenopleidingen (voor Engels, Duits, Frans et cetera). ‘Europa’ kan hier uitkomst bieden. De universiteiten en hogescholen zullen de academische pabo’s verder uitbouwen. Doelstellingen van de universiteiten en hogescholen: i. Verhogen kwaliteit lerarenopleidingen (1). De aanpak van de kwaliteitsen doelmatigheidsproblemen bij de universitaire lerarenopleidingen wordt versterkt, zodat deze zo spoedig mogelijk worden opgelost; e.g. verbetering oordeel studenten in de NSE, flexibilisering toelatingsbeleid, meer samenwerking op regionaal of landelijk niveau, meer gebruik van e-learning voor training on-the-job. Voor de universiteiten is de komende visitatie/accreditatie (2013/14) hiervoor het belangrijkste aangrijpingspunt. ii. Verhogen kwaliteit lerarenopleidingen (2). De hbo-lerarenopleidingen dragen zorg voor de vertaling van kennisbases in curricula, de invoering van de gezamenlijke kennistoetsen en het uitbouwen van ‘peer review’ als instrument voor de kwaliteitsborging van de kennisbases voor alle lerarenopleidingen die geen landelijke toetsen zullen afnemen. Dit proces, alsmede de duurzame borging hiervan heeft de allerhoogste prioriteit. Nieuwe, omvattende initiatieven op dit terrein zullen van negatieve invloed zijn op de doorontwikkeling van dit proces en op de motivatie van de vele docenten die bij de uitvoering hiervan zijn betrokken. iii. Flexibilisering. De universiteiten en hogescholen ontwikkelen respectievelijk bouwen uit – naast de reguliere lerarenopleidingen – trajecten voor de tweedeen eerstegraadsbevoegdheid die tijdens, naast (vergelijkbaar met honours programma’s) of na afloop van de vakinhoudelijke bachelor- of masteropleiding gevolgd kunnen worden. Soms kunnen die leiden tot het behalen van een graad (bijvoorbeeld: kopleidingen bij hogescholen), soms behoeft dit aanvullend maatwerk om graad en bevoegdheid te verwerven. Daarbij moet lering getrokken worden uit vroegere maatregelen om een tekort aan leraren op te vangen en waarbij onvoldoende rekening werd gehouden met het uitgangspunt: te allen tijde staat de kwaliteit voorop! iv. Register voor lerarenopleiders. Voor universiteiten en hogescholen zal gaan gelden dat zij een voorbeeldwerking willen hebben wat betreft professionalisering. Het bestaande register voor lerarenopleiders van de VELON (Vereniging Lerarenopleiders Nederland) zal worden uitgebouwd en versterkt. Dit register brengt verplichtingen tot bijscholing met zich mee. Bezien wordt hoe optimale samenhang gecreëerd kan worden met andere registers zoals het register voor h(b)o-docenten. Benodigde stappen van de overheid: v. Passende wetgeving en bekostiging. De overheid faciliteert de bovenstaande doelstellingen door zo spoedig mogelijk te zorgen voor passende wetgeving (experimenteerbepaling deeltijdonderwijs) en een apart 4
vi.
financieringsarrangement voor (modulaire) trajecten, het erkennen van het bekwaamheidsniveau van (module-)certificaten en door stimuleringsmiddelen voor ontwikkeling beschikbaar te stellen. Kwaliteit instroom: Verhoging van de kwaliteit van de instroom van de bachelor bij hogescholen vergt veel van het voorbereidend hoger onderwijs. De overheid draagt er zorg voor de slaag-/zakregeling uiterlijk met ingang van het schooljaar 2016-2017 is ingevoerd. De overheid draagt er verder zorg voor dat het curriculum van de opleiding onderwijsassistent in het mbo op alle onderdelen vanaf het studiejaar 2014-2015 voorbereidt op de toelatingstoetsen die de Pabo’s op dit moment ontwikkelen (bijzondere nadere vooropleidingseisen). Tezamen met het reken- en taalonderwijs in het mbo betekent dit dat de kwaliteit van de bachelor instroom vanuit het mbo uiterlijk in het studiejaar 2016-2017 op orde is.
8B. Lerende leraren en schoolleiders Bij- en nascholing van leraren in het po, vo en mbo is hard nodig en de bijscholing van schoolleiders verdient daarbij een belangrijke plaats. Van schoolleiders wordt gevraagd dat zij in staat zijn van scholen ‘lerende organisaties’ te maken. Dat vergt onder andere: inspirerend leiderschap om beter om te gaan met heterogeniteit, leiding geven aan de organisatieontwikkeling gebaseerd op de principes van een lerende organisatie en resultaatverantwoordelijkheid op alle niveaus, financieel bewustzijn en doelmatigheidsbesef; organisatorisch loskomen van de traditionele inrichting van onderwijs en het ontwikkelen van een adequaat en gevarieerd personeelsbeleid2. De universiteiten en hogescholen kunnen en willen hier een substantiële bijdrage aan leveren. Zij hebben hiervoor de benodigde expertise in huis. Voor het po zijn de ontwikkelde landelijke kennistoetsen Nederlands en rekenenwiskunde geschikte instrumenten om de vakinhoudelijke kennis van zittende leraren te toetsen. Met name voor het vak rekenen-wiskunde, waar het niveau van de kennisbasis een stuk hoger ligt dan vele jaren is onderwezen op de Pabo’s, is bijscholing een urgent vraagstuk in het po. Ook voor leraren is blijvende professionalisering onontbeerlijk. Het beeld van de eenmaal bevoegde altijd bekwame leraar is in deze snel veranderende (kennis)samenleving aan herziening toe. Binnen scholen is er in de krimpregio’s juist behoefte aan breed bekwame leraren met meerdere bevoegdheden, terwijl in grootstedelijke regio’s er meer behoefte is aan specifieke bekwaamheden en specialisaties. Ook zal iedere leraar moeten werken aan de verbetering van zijn of haar (school)vakinhoudelijke/vakdidactische, pedagogische, didactische en organisatorische vaardigheden. Vooral die vaardigheden die gericht zijn op het differentiëren tussen verschillende leerlingen en het ‘opbrengstgericht – evidence based - werken’ verdienen aandacht. Tenslotte gaan leerlingen van nu op een heel andere manier met informatie om dan tien jaar geleden, denk aan de komst van social media. Docenten kunnen in deze ontwikkelingen van de zogenaamde 21st century skills niet achterblijven. Schatting is dat ongeveer 30 procent van de startende leraren binnen twee jaar het onderwijs heeft verlaten3. De begeleiding van beginnende leraren moet worden verbeterd om deze groep zo veel mogelijk voor het onderwijs te behouden. 2
Ruimte voor ieders talent, VO-Investeringsagenda 2011-2015, maart 2010.
3
Redax_NR3.4_startende_leerkracht.
5
Universiteiten en hogescholen kunnen daaraan bijdragen door maatwerktrajecten aan te bieden in de overgang van opleiding naar werk. Net zoals een pas afgestudeerde advocaat het vak leert van een senior advocaat en een jonge arts nog geruime tijd een ervaren arts naast zich heeft die met hem meedenkt, heeft ook de startende leraar behoefte aan begeleiding op de werkvloer, liefst van een topdocent. Extra begeleiding en coaching van net afgestudeerde leraren kan het best georganiseerd worden door regionaal de samenwerking tussen lerarenopleiding en werkveld te versterken. Dit kan bijvoorbeeld door (meer) regionale excellente (academische) opleidingsscholen aan te wijzen, waarbij er extra aandacht dient te zijn voor de ondersteuning vanuit deze opleidingsscholen van de zwakkere scholen in de regio. De universiteiten en hogescholen willen een verantwoordelijkheid op zich nemen voor de bijscholing en begeleiding van schoolleiders en (startende) leraren. Daarnaast is het belangrijk dat, in lijn met het advies van de Onderwijsraad ‘Kiezen voor kwalitatief sterke leraren’, wordt geïnvesteerd in een verhoging van de beroepsstandaard voor zittende leraren. Bijscholing behoort een onlosmakelijk onderdeel te zijn van de professie gekoppeld aan het lerarenregister. Daarbij kan worden aangesloten bij de ontwikkeling in de professie: van startbekwaamheid via (eerste) inductieperiode tot doorgroei naar expert. Hierbij kan een vergelijking worden gemaakt met gerenommeerde registers voor medisch specialisten, advocaten, restauratoren, architecten e.d. Via de registratie wordt – net als de Commissie Leraren adviseerde – ook de na- en bijscholing en daarmee de kwaliteit van de docenten bewaakt. Net als bij advocaten, zou bijscholing voor leraren en schoolleiders een verplichting moeten zijn. Dat komt het imago van het beroep ten goede. Veel aandacht zal moeten worden besteed aan het laten ontstaan van een ‘kwaliteitscultuur’ in de teams die verantwoordelijk zijn voor het onderwijs. Veel van de onderwijsverbeteringen worden immers gerealiseerd door ‘peer collaboration’, de samenwerking tussen docenten! Doelstellingen van universiteiten en hogescholen: i. Nieuwe opleidings- en begeleidingstrajecten. In nauwe samenspraak met het veld versterken universiteiten en hogescholen, bij voorkeur in regionale allianties, hun cursorisch bijscholingsaanbod van trainings- en begeleidingstrajecten voor zowel leraren als schoolleiders op vo- en po-scholen en het (v)mbo. Het brede aanbod op universiteiten en hogescholen, zowel initieel als postinitieel, komt hiervoor in aanmerking. Er wordt extra ingezet op het ontwikkelen van nieuwe masteropleidingen voor leraren werkzaam in m.n. het PO en het MBO. Bekeken wordt op welke wijze Open Educational Resources (OER) hierbij een rol kunnen spelen. Het cursorisch bijscholingsaanbod (en waar mogelijk de onderwijsinhoud ervan) wordt landelijk bijeengebracht in één onlinecatalogus (zoals nu gebeurt bij de OU in de Lerarenuniversiteit) met externe kwaliteitsborging. ii. Kwaliteitscultuur. In de opleidingen en in de na- en bijscholing wordt specifiek aandacht besteed aan de samenwerking tussen docenten in teams. Benodigde stappen van de onderwijssector: iii. Begeleiding van net afgestudeerde leraren. Scholen, waaronder de (academische) opleidingsscholen, bieden net afgestudeerde leraren een begeleidingstraject aan of bijvoorbeeld een 80%-baan (met 100% beloning), aangevuld met begeleiding, trainingen en observaties bij ervaren (top)docenten. Deze loopbaanontwikkeling moet een plek krijgen in het functiebouwwerk in het po, vo en mbo, zodat beginnende docenten gestimuleerd worden zich verder te 6
iv.
bekwamen met steeds een bijbehorende beloning. Universiteiten en hogescholen richten een herkenbare voorziening in voor de begeleiding van net afgestudeerde leraren, bij voorkeur in een regionaal samenwerkingsverband. Lerarenregister. De beroepsgroep geeft het lerarenregister verder vorm naar het voorbeeld van andere beroepsgroepen als advocaten, medisch specialisten e.d., waarbij registratie een civiel en kwaliteitsverhogend effect heeft. Deelname aan de professionaliseringstrajecten is geen optie, deze is verplicht. De overheid borgt dit proces door het lerarenregister voor 2017 wettelijk te verankeren.
8C. Het doen van onderzoek Het onderwijsonderzoek aan universiteiten en hogescholen dient van hoge kwaliteit en toepasbaar voor de onderwijspraktijk te zijn. Het Nationaal Plan Toekomst Onderwijswetenschappen legt hiervoor de basis. Belangrijk is dat in het Regieorgaan onderwijsonderzoek – dat uit dit Nationaal Plan voortkomt – een goede verbinding komt tussen het fundamentele en het toegepaste onderwijsonderzoek en dat er voldoende middelen beschikbaar zijn en komen. Voor de universiteiten ligt hier ook een link met het sectorplan onderwijswetenschappen. Om de aansluiting met de praktijk te verstevigen zal, voortbouwend op de academische opleidingsscholen en in navolging van de “academische werkplaatsen van ZonMW”, meer gewerkt moeten worden in een regionale (kennis)infrastructuur waarin vanuit praktijk, onderzoek, beleid en opleidingen wordt samengewerkt. Voor de hogescholen ligt er de relatie met de te ontwikkelen Centres of Expertise. Aansluitend bij de kenmerken van het praktijkgericht onderzoek en daarmee het belang van vraaggerichtheid in samenwerking met het scholenveld, biedt dit concept de werkwijze om de afstand tussen onderzoeksresultaten en toepassing op te heffen. Concreet betekent dit dat meerdere scholen structureel samenwerken met een universiteit en/of hogeschool. Scholen gaan meer evidence based werken en universiteiten en hogescholen gaan meer praktijkgericht onderzoek uitvoeren. Er ontstaan zo regionale ‘strategische allianties’ waarin partijen zich organiseren rondom specifieke onderwijs- en onderzoeksthema’s, mede op basis van de programmering van het Regieorgaan. Uiteindelijk draagt dit bij aan kwalitatief betere leraren, beter afgestemd (regionaal) onderwijsbeleid en daarmee ook beter onderwijs aan leerlingen. Doelstellingen van universiteiten en hogescholen: i. Zwaartepuntvorming onderwijsonderzoek. Universiteiten en hogescholen maken het huidige onderwijsonderzoek inzichtelijk en wijzen in het kader van verdere profilering eigen zwaartepunten aan. Voor de universiteiten is het sectorplan onderwijswetenschappen hiervoor het aangrijpingspunt. Deze zwaartepunten krijgen eveneens vorm in de regionale (academische) werkplaatsen. Hogescholen dienen in staat te worden gesteld Centres of Expertise te ontwikkelen als kernen van praktijkgericht onderzoek en als aangrijpingspunt voor profilering. In de praktijk zien we dat universiteiten, hogescholen en het werkveld al op diverse manieren samenwerken, zoals het project Samen Opleiden Onderzoeken en Ontwikkelen van de UU en de HU met zes vo-scholen. Benodigde stappen van de overheid:
7
ii.
iii.
Regionale (academische) werkplaatsen. Er wordt gestart met het opbouwen van een regionale (kennis)infrastructuur waarin praktijk (vo- / mbo-/ poscholen), onderzoek (onderwijsonderzoek op universiteiten en hogescholen), beleid (gemeenten, besturen) en (leraren)opleidingen samenwerken. Deze regionale (kennis)infrastructuur wordt landelijk gekoppeld aan het regieorgaan onderwijsonderzoek van NWO. Op deze wijze ontstaat er binnen vijf tot zeven jaar een dekkend landelijk netwerk van regionale “kennisknooppunten” met eigen specialismen. Investeringen in onderwijsonderzoek. De overheid, maar ook grote steden/gemeenten, scholen en universiteiten en hogescholen (wellicht ook andere sociaal-economische en sociaal-culturele sectoren) dienen substantieel meer te (kunnen) investeren in toegepast onderzoek naar het onderwijs. Deze onderzoeksagenda moet (regionaal/landelijk) in samenspraak tussen de diverse partijen worden opgesteld. Aandachtspunt hierbij is de zeer beperkte eerste geldstroom van hogescholen voor het praktijkgerichte (onderwijs)onderzoek.
9. Ook bij de overheid heeft de kwaliteit van leraren en de lerarenopleidingen hoge prioriteit. In het regeerakkoord staat: De eisen rond lerarenopleidingen worden aangescherpt en een groter deel van dit onderwijs moet in de praktijk plaatsvinden. De eisen van bekwaamheid uit het Lerarenregister en de bijscholingsplicht van docenten worden met ingang van 2017 wettelijk verankerd. Voor verdubbeling intensivering leerkrachten vo en deels po (bèta, jong academisch) wordt 100 miljoen vrijgemaakt (die uitgespreid wordt over vier jaar). De doelstellingen van deze intensiveringsmiddelen sluiten aan bij de genoemde ambities van universiteiten en hogescholen. Ook op de korte termijn moeten concrete resultaten op alle ambities worden geboekt. Om dat te versterken wordt zo veel mogelijk aangesloten bij bestaande goede initiatieven en worden deze steviger ingebed in een middellange- en langetermijnstrategie. 10. Kortom: we moeten onze nek uitsteken en voorbeelden durven geven!
8