Bouwkostennota 2001
1. INLEIDING 1.1. Context Jaarlijks brengt het Bouwcollege de zogenoemde Bouwkostennota uit. Het primaire doel van deze nota is een actualisatie van de in de Regeling bouwmaatstaven WZV opgenomen kostennormen die in de beoordelingspraktijk worden gebruikt. Bij inwerkingtreding per 1 januari 2000 van de desbetreffende bepalingen van de Wet uitvoeringsorganen volksgezondheid (WUV) is de bevoegdheid bouwmaatstaven vast te stellen, overgegaan van de Minister van VWS naar het Bouwcollege (art. 15a nieuwe WZV). Op grond van het overgangsrecht zijn de “oude” maatstaven gelijkgesteld aan maatstaven die volgens de nieuwe procedure van artikel 15a WZV tot stand komen: vaststelling door het Bouwcollege en goedkeuring door de Minister. Alle maatstaven zijn dus nog onverkort van kracht, en het doel van de maatstaven is hetzelfde gebleven, namelijk de nadere omschrijving van de zgn. weigeringsgronden (men zou ook kunnen spreken van “instemmingsgronden”) voor een vergunning. In overleg met VWS is besloten de opzet van het oude Besluit bouwmaatstaven WZV in principe te handhaven, zij het met een nieuwe verdeling van bevoegdheden. Hieraan wordt in de Regeling bouwmaatstaven WZV uitvoering gegeven. Nieuwe of gewijzigde maatstavenrapporten worden, na goedkeuring, bij afzonderlijke regeling als bijlage toegevoegd aan de Regeling bouwmaatstaven WZV. In de vergadering van het Bouwcollege van 8 januari 2001 is het Besluit bouwmaatstaven WZV ingetrokken en de Regeling bouwmaatstaven WZV vastgesteld. De Regeling bouwmaatstaven WZV bevat een bundel van ‘bouwmaatstaven’, zowel algemene maatstaven in de Regeling zelf, als maatstaven voor specifieke voorzieningen in een aantal bijlagen. De bouwmaatstaven houden een nadere omschrijving in van de in artikel 15 WZV genoemde criteria, de gronden tot weigering van de vergunning: a. tekortschietende doelmatigheid, b. niet-noodzakelijke bestanddelen bevattend, en c. leidend tot onverantwoorde tarieven. De kostennormen van de Bouwkostennota worden in de vorm van oppervlaktecijfers en bouwkostenkengetallen opgenomen in artikel 2, derde lid onder a, van de Regeling bouwmaatstaven. De Bouwkostennota kan worden beschouwd als een onderbouwing van en toelichting op de vigerende normen. De Bouwkostennota kent naast (de onderbouwing van de) bouwnormen nog andere onderdelen met een normatief karakter, die in de beoordelingspraktijk van bouwplannen óók in aanmerking worden genomen, zoals een explicitering van wat onder ’startkosten’ of ‘directiekosten’ wordt verstaan. Hiermee geeft het Bouwcollege aan welke algemene lijn het aanhoudt bij de goedkeuring van bouwaanvragen. Ten slotte heeft de Bouwkostennota een informatieve functie ten behoeve van de voorbereiding van bouwinitiatieven.
Cbz/nr. bouwkostennota
1
Bouwkostennota 2001
1.2. Opzet van de Bouwkostennota. De vier delen. De Bouwkostennota kent dit jaar een herziene opzet en indeling. Deze nieuwe opzet beoogt de actualiteitswaarde te verhogen en het informatieve karakter van de Bouwkostennota te versterken. Jarenlang kende de Bouwkostennota een standaard opzet waarin werd aangevangen met vooral cijfermatige onderbouwingen van de uiteindelijk te bepalen bouwkostennorm. De in de Bouwkostennota opgenomen onderwerpen werden jaarlijks geactualiseerd en op onderdelen aangepast, waarbij de nieuwe Bouwkostennota de voorgaande nota geheel verving. De nu voorliggende Bouwkostennota bestaat uit de volgende vier delen. Deel 1 Capita selecta. In dit deel wordt ingegaan op enkele actuele en beleidsmatig en/of technisch gezien importante onderwerpen die het afgelopen jaar afzonderlijk in de Commissie Bouw van het Bouwcollege zijn behandeld, of die ten behoeve van de Bouwkostennota nader zijn uitgewerkt en waarvoor bijzondere aandacht wordt gevraagd. Het is de bedoeling dat in dit Deel 1 jaarlijks andere onderwerpen aan de orde worden gesteld. Deel 2 Kostenontwikkeling nieuwbouw. In dit deel wordt overeenkomstig de in de voorgaande Bouwkostennota’s gebruikelijke opzet aan de hand van respectievelijk de ontwikkeling van de indexcijfers, de toetsing van recente en representatieve nieuwbouwplannen aan de per sector vigerende bouwkostennormen en de analyse van de aanbestedingsresultaten over het afgelopen jaar de nieuwe bouwkostenkengetallen bepaald. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de functionele ontwikkelingen en met de gevolgen van de in Deel 1 aan de orde gestelde aspecten. Naast de specifieke bouwkosten wordt in dit deel ook aandacht besteed aan de uitgangspunten en kostenkaders voor de overige onder de investerings- of stichtingskosten ressorterende kostenrubrieken. Nieuw is dat dit jaar ook enkele in opdracht van het Bouwcollege door derden uitgevoerde kostenonderzoeken in de analyses zijn betrokken. Deel 3 Overige kostentechnische aspecten. Dit deel gaat in op onderwerpen die niet onder de opstelling van de voor de nieuwbouw geldende kostenuitgangspunten vallen. Hier worden onder meer de voor renovatieprojecten geldende uitgangspunten beschreven. Ook de huurprojecten komen aan de orde, waarbij op zowel het beleid inzake eigendomsverhoudingen als op de beoordelings-kaders wordt ingegaan. Deel 4 Bijlagen. Dit deel omvat de verzamelde bijlagen, zoals deze in hoofdopzet ook in de voorgaande Bouwkostennota’s waren opgenomen. Bijlage 1 behandelt kwalitatieve vertrekpunten waarmee voor het verkrijgen van de gewenste kwaliteit bij de uitwerking van de initiatieven rekening moet worden gehouden. Bijlage 2 beschrijft de voor de uitvoering van de onder de WZV vallende initiatieven relevante regelgeving. Bijlage 3 gaat in op de achtergronden van de gezondheidszorgindex. In deze bijlage is tevens een overzicht van de indexcijfers over een periode van 15 jaar opgenomen. Bijlage 4 geeft een indicatie van de voor de uitvoering van een bouwproject benodigde bouwtijd. Bijlage 5 en 6 geven de opbouw weer van de maximale bouwkostennorm in respectievelijk guldens en euro’s.
Cbz/nr. bouwkostennota
2
Bouwkostennota 2001
Deel 1 Ontwikkelingen in de zorgbouw
2. CAPITA SELECTA 2.1 Verzorgingshuizen 2.2 Dubo-beleid 2.3 IFD-bouwen 2.4 Energie-efficiency 2.5 Binnenklimaat 2.6 Arbo-aspecten 2.7 Grondproblematiek 2.8 Innovatief aanbesteden 2.9 ICT/Domotica 2.10 Legionella 2.11 De vrije energiemarkt 2.12 Nieuwe aanvraagformulieren goedkeuringsprocedures WZV
Cbz/nr. Bouwkostennota
8 9 10 11 13 14 16 18 20 24 27 28 29
8
Bouwkostennota 2001
2.1. Verzorgingshuizen De circa 1400 verzorgingshuizen vallen sinds 1 januari 2001 onder de WZV. Voor die datum was de Overgangswet verzorgingshuizen op deze sector van toepassing waarbij de bouwinitiatieven door het College voor zorgverzekeringen, hierbij geadviseerd door het Bouwcollege, werden beoordeeld aan de hand van een Referentiekader. De Staatssecretaris van VWS heeft, het Bouwcollege op 17 juli 2000 gevraagd bouwmaatstaven te ontwikkelen. Tevens werd het Bouwcollege verzocht aandacht te besteden aan de zogenaamde zorginfrastructuur in geval van extramuralisering van de verzorgingshuiszorg. Het Bouwcollege heeft voorgesteld om met ingang van 1 januari de beoordeling van de bouwinitiatieven uit te voeren aan de hand van een geactualiseerd referentiekader, het Referentiekader 2001. Hiermee heeft de staatssecretaris ingestemd. De actualisatie is gebaseerd op de adviespraktijk van het Bouwcollege, met in acht name van beleidsvoornemens inzake het scheiden van wonen en zorg. Zo is voor de wooneenheden een oppervlakte gekozen waarbij zowel rekening is gehouden met het “omkeerbaar bouwen” (het opsplitsen van de wooneenheid naar twee verpleeghuis kamers) als de “afzonderbaarheid” van de wooneenheden (het verhuren of verkopen van (delen van) verzorgingshuizen). Daarnaast is het Referentiekader 2001 aangepast terzake van de bedtoegankelijkheid en de mechanische ventilatie. Bij de grondprijzen is uitgegaan van een meer marktconforme prijs Ten behoeve van de extramuralisering van de verzorgingshuiszorg is door het Bouwcollege veel aandacht besteed aan de daarbij benodigde infrastructuur. De WZV biedt goede mogelijkheden om deze ontwikkeling te faciliteren. Daartoe is door het Bouwcollege een Referentiekader vastgesteld dat kan dienen om deze gewenste vernieuwing van de ouderenzorg te bevorderen. Gezien de beleidsvoornemens om de ouderenzorg op basis van een integraal aanbod vorm te geven, ligt het voor de hand dat een actualisatie van de bouwmaatstaven voor verpleeghuizen in samenhang wordt ontwikkeld met de overige categorieën voor intramurale ouderenzorg. Het Referentiekader 2001 voor de verzorgingshuizen kan derhalve als een overbrugging worden beschouwd tot het moment dat voor de gehele sector verpleging en verzorging de basiskwaliteitseisen zijn opgesteld. Alhoewel het Referentiekader 2001 vooralsnog voor de verzorgingshuizen blijft gelden zijn in de nu voorliggende Bouwkostennota de financiële richtlijnen opgenomen voor de maximaal toegestane investeringskosten voor verzorgingshuizen die voor vergoeding in het tarief ex WTG in aanmerking komen. De in bijlage 5 van de Bouwkostennota opgenomen tabel is een geactualiseerde versie van tabel 9 uit het Referentiekader, peildatum 1 januari 2001. Ten aanzien van de investeringen die met grondaankopen gemoeid zijn, wordt de bovengrens gesteld op ƒ 21.000,- per intramurale verzorgingshuisplaats. Voor toelichting zie Hoofdstuk 7.1 van de Bouwkostennota alsmede 3.2.1 in het Referentiekader.
Cbz/nr. Bouwkostennota
9
Bouwkostennota 2001
2.2. Dubo-beleid Duurzaam Bouwen in de gezondheidszorg is enige tijd geleden op de agenda van het Bouwcollege geplaatst. Inmiddels is een onderzoek gestart, waarvan de eerste fase is afgerond. Deze eerste fase is in de vorm van een signaleringsrapport aangeboden aan de Minister. De belangrijkste conclusies hieruit zijn: − Uit het onderzoek blijkt dat het Nationaal Pakket Utiliteitsbouw en het Nationaal Pakket Woningbouw geschikt zijn voor toepassing in de gezondheidszorg. Deze pakketten kenmerken zich in een verzameling van ‘vaste’ en ‘variabele’ maatregelen. De ‘vaste’ maatregelen kunnen altijd worden toegepast. De ‘variabele’ maatregelen zijn niet altijd aan de orde of kunnen aanleiding geven tot hogere kosten. − De Nationale pakketten geven een goede aansluiting met de bouwkundig functionele maatstaven van het bouwcollege. − Er is een aantal randvoorwaarden gegeven om te komen tot een succesvolle implementatie uitgaande van de opgedane kennis bij de invoering van de pakketten bij de woningbouw en de utiliteitsbouw − Met de intentie tot het toepassen van het nationaal pakket wordt nog geen duidelijke ambitie vastgesteld. Het toepassen van alleen de ‘vaste’ maatregelen is in de opvatting van velen nauwelijks als DuBo ambitie aan te duiden. Daartoe is in het rapport een aantal voorstellen gedaan om een zeker ambitieniveau aan te geven welke kostenverhogend zullen kunnen werken. − Om duurzaam bouwen in de gezondheidszorg te bevorderen is een aantal aanbevelingen gedaan, zoals: - het opnemen van Duurzaam bouwen in het Lange Termijn Huisvestings Plan -.het verwijzen naar de Nationale Pakketten vanuit de bouwkundig functionele maatstaven e
In de 2 fase van het onderzoek zal nader worden ingegaan op de diverse kostenconsequenties, de wijze van implementatie, de besluitvormingsprocessen en zullen voorstellen worden gedaan voor een duurzame infrastructuur. e Het resultaat van de 2 fase wordt eind 2001, begin 2002 verwacht.
Cbz/nr. Bouwkostennota
10
Bouwkostennota 2001
2.3. IFD-bouwen Wat is IFD-bouwen? IFD-bouwen staat voor Industrieel, Flexibel en Demontabel bouwen. In de uitgave “Demonstratieprojecten IFD-bouwen (inzendingen)” van de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) is de volgende omschrijving van IFD-bouwen opgenomen: “Steeds meer gebouwen en bouwcomponenten worden industrieel, onder goed beheersbare condities geproduceerd. Hiermee maakt de traditionele uitvoering op de bouwplaats in toenemende mate plaats voor assemblagewerk, met alle arbo- en milieuvoordelen van dien. De mogelijkheden voor flexibel en demontabel bouwen nemen toe. Woningen en gebouwen kunnen steeds vaker worden ontwikkeld en gebouwd volgens de individuele wensen en eisen van gebruikers. De combinatie Industrieel, Flexibel en Demontabel bouwen maakt dat aanpassingen aan gebouwen relatief goedkoop en eenvoudig kunnen worden uitgevoerd. Ten behoeve van onderhoud en vervanging kunnen onderdelen met verschillende levensduren ieder op hun eigen moment uit het gebouw gehaald worden. En mettertijd kan een gebouw geheel of gedeeltelijk uit elkaar worden gehaald, waarna onderdelen opnieuw gebruikt of gerecycled kunnen worden.” Door de SEV zijn binnen het kader IFD-bouwen een aantal aandachtsgebieden gedefinieerd. Eén van deze aandachtsgebieden is het “kort-cyclisch vastgoed”, waarmee voornamelijk wordt geduid op gebouwen voor tijdelijke huisvesting. Aan dit kort-cyclisch vastgoed worden in het algemeen niet de eisen gesteld die voor permanente huisvesting gelden. Voor het realiseren van permanente huisvesting worden onder meer de aandachtsgebieden “veranderbare (woning)bouw” (gebouwen die zowel tijdens de realisatie als tijdens de gebruiksduur veranderbaar zijn) en “functie-flexibel vastgoed” (hoogwaardige gebouwen op een goede locatie, met de mogelijkheid tot aanpassing aan de wisselende eisen van een zelfde of een nieuwe gebruiker) gedefinieerd. Verder wordt in het kader van IFD-bouwen aandacht geschonken aan bouwproces- en productinnovatie, omdat de ontwikkeling van producten tot op heden vaak alleen plaats vindt ten behoeve van een specifiek bouwproject. Langdurige samenwerkingsverbanden tussen verschillende partijen (producenten van bouwmaterialen, aannemers, architecten, opdrachtgevers) komen weinig voor in de bouwwereld. Samenwerkingsstructuren met het doel verder te industrialiseren kunnen tot kwaliteitsverbetering en lagere bouwkosten leiden. De principes van veranderbare (woning)bouw en functie-flexibel vastgoed, in combinatie met bouwproces- en productinnovatie, zouden bij het bouwen van permanente huisvesting in de gezondheidszorg tot voordeel kunnen leiden. Voordelen moeten worden gezocht in een beter beheersbaar bouwproces, verkorting van de ontwikkelings- en bouwtijd, een hogere kwaliteit/functionaliteit tijdens de totale levensduur (grotere interne flexibiliteit) en in lagere investeringskosten en een hogere toekomstwaarde van de gebouwen of gebouwdelen. Activiteiten van het Bouwcollege op het gebied van IFD-bouw Naar aanleiding van de huidige wachtlijstproblematiek heeft overleg plaatsgevonden tussen het College bouw ziekenhuisvoorzieningen en Arcares. Dit heeft geleid tot een onderzoek naar de mogelijkheden om kleinschalige (permanente) uitbreidingsbouw in de sectoren verpleging en verzorging te realiseren
Cbz/nr. Bouwkostennota
11
Bouwkostennota 2001
middels IFD-bouwen. Uitgangspunt hierbij was dat door het toepassen van IFD-bouwen binnen korte tijd extra huisvesting kan worden gebouwd, om zodoende een bijdrage te leveren aan het bekorten van de wachtlijsten. Het Bouwcollege heeft in samenwerking met Arcares, op basis van een standaard module, varianten ontwikkeld voor kleinschalige permanente uitbreiding van verpleeghuizen en verzorgingshuizen. Uitgangspunt bij het ontwikkelen van deze varianten was het mogelijk maken van een behoorlijke mate van prefabricage van bouwdelen en het realiseren van een zo groot mogelijke interne flexibiliteit. De module, op basis waarvan de varianten zijn samengesteld, is geschikt voor een invulling als verpleegkamer of als (onderdeel van) een verzorgingsappartement. Door demontabele scheidingswanden op vaste plaatsen te zetten, kan bovendien relatief eenvoudig van invulling worden gewisseld. Op basis van de ontwikkelde varianten en een bijbehorende technische omschrijving is aan een aantal marktpartijen verzocht een prijsopgave te doen, met de bedoeling uit de zo verkregen prijsopgaven een realistisch kostenkader voor kleinschalige uitbreidingen middels IFD-bouw te destilleren. Er is gekozen voor een selectie van marktpartijen die gebruik maken van verschillende bouwsystemen (onder meer staalskeletbouw, houtskeletbouw en betonskeletbouw). De verkregen gegevens geven aanleiding tot de conclusie dat, als de structuur van de bestaande situatie het toelaat, het zinvol lijkt kleinschalige uitbreidingen voor verpleeghuizen en verzorgingshuizen middels IFD-bouw te realiseren. Door het toepassen van IFD-bouw kan, tegen geringe meerkosten of zelfs tegen gelijke kosten per plaats (ten opzichte van de kostenrichtlijnen), een kwalitatief hoogwaardige, intern flexibele (en daarmee duurzame) kleinschalige uitbreiding worden gerealiseerd. Met als bijkomend voordeel een grotere oppervlakte per plaats en een snellere bouwtijd. Op basis van de verkregen kostengegevens voor kleinschalige uitbreidingen voor verpleeghuizen en verzorgingshuizen verdient het aanbeveling het realiseren van stand-alone voorzieningen voor verpleeghuizen en verzorgingshuizen, en van initiatieven in de andere sectoren, middels IFD-bouw te overwegen. De te verwachten daling van de investeringskosten bij het realiseren van een grotere capaciteit leidt ertoe dat kwalitatief en functioneel hoogwaardige gebouwen, met een hoge flexibiliteit en toekomstwaarde, tegen lagere investeringskosten dan thans in de normen en richtlijnen worden gehanteerd, kunnen worden gerealiseerd.
Cbz/nr. Bouwkostennota
12
Bouwkostennota 2001
2.4. Energie-efficiency Op verzoek van de Minister van VWS heeft het Bouwcollege in januari 2001 een uitvoeringstoets uitgebracht waarin nader wordt ingegaan op de factoren die van belang zijn bij verdere besparing op energie. In deze toets zijn hiervoor de volgende onderwerpen verder uitgewerkt: factoren die een rol spelen bij het bepalen van het energiebudget; factoren die de energiebehoefte (het ‘theoretisch’ gebruik) en het energiegebruik bepalen; de invloed van energiebesparende maatregelen en gedragsinvloeden; de mogelijkheid om te komen tot een normatief systeem van energiegebruik; overzicht van mogelijke institutionele belemmeringen en mogelijke stimulerende maatregelen. In juni 1995 is een MJA ondertekend tussen de NZf, de NZf-verenigingen, instellingen uit de intramurale gezondheidszorg, de Ministers van EZ en VWS en de NOVEM ter verbetering van de energie-efficiëntie in de intramurale gezondheidszorg tot en met het jaar 2000. De intramurale gezondheidszorg i.c. de NZf, de NZf-verenigingen en de zorginstellingen had zich met het sluiten van deze MJA ten doel gesteld tot en met het jaar 2000 een energie-efficiencyverbetering van 30% ten opzichte van 1989 te behalen, rekening houdend met het geconstateerde verdergaande energie-besparingspotentieel. De aanleiding voor deze toets was dat de geprognosticeerde energiebesparing niet gehaald is maar uitkomt op 10 tot 15%. De wijze van monitoring, fusies van instellingen met aangepaste planning voor renovatie en verbouw, onvoldoende inpassing van de energiebesparingsplannen in de bedrijfsprocessen en autonome groei van het elektriciteitsgebruik blijken hier debet aan te zijn. Na een beschouwing over het theoretische en het werkelijke verbruik is in het rapport nader ingegaan op de verschillende berekeningsmodellen. Uit een inventarisatie en analyse van de modellen voor de berekening van het energiegebruik voor gebouwen op verschillende niveaus van nauwkeurigheid en detaillering wordt geconcludeerd dat energie budgettering per instelling of per sector via een normatieve benadering nauwelijks uitvoerbaar lijkt. Een verbetering van de energie-efficiency zou bereikt kunnen worden door plannen hiervoor op te nemen in het Lange Termijn Huisvestingsplan en daarmee te verankeren in de beleidsstructuur van de zorginstellingen. Reeds in het voorontwerp wordt vroegtijdige advisering van het energetisch ontwerp aanbevolen. Een minimum eis ten aanzien van registratie apparatuur in de vigerende bouwmaatstaven maakt verder een geleidelijke invoer van energiezorgsystemen mogelijk. Door de lange terugverdientijden is invoering van duurzame energie in de gezondheidszorg alleen mogelijk door aanpassing van de bouwkostennormen of een flankerend subsidiebeleid. Transparantie over de tijdelijke of blijvende financiële voordelen van energiebesparende maatregelen en de wijze van energiekosten vergoedingen (welke soms per sector herijkt worden op basis van een recenter peiljaar), is noodzakelijk om voor de gezondheidszorg te komen tot een economische onderbouwing van investeringswensen op het gebied van energie-efficiency. Het rapport is ingebracht in het overleg over een mogelijk nieuwe meerjarenafspraak dat in januari 2001 is gestart. Naast de ministeries van VWS en EZ, de koepels, de NVTG en NOVEM nemen ook het College tarieven gezondheidszorg (Ctg) en het Bouwcollege hieraan deel.
Cbz/nr. Bouwkostennota
13
Bouwkostennota 2001
2.5. Binnenklimaat
In de vergadering van de Commissie Bouw van 2 februari 2000 is een voortgangsnotitie behandeld waarin nader wordt ingegaan op een uit te voeren vervolgonderzoek op het gebied van het binnenklimaat in verpleeghuizen onder zomeromstandigheden. Hoewel dit onderzoek zich in eerste instantie richt op de verpleeghuizen zullen de resultaten tevens voor ziekenhuizen worden gebruikt. Na overleg is door het College Bouw Ziekenhuisvoorzieningen een opdracht verstrekt voor het uitvoeren van de volgende onderzoeksonderdelen. 1 Criteria en berekeningsgrondslagen Specifiek voor de doelgroep(somatische en psychogeriatrische) patiënten en bewoners die permanent in het huis verblijven zullen op basis van literatuurstudie, criteria gesteld worden alsmede een algemeen geaccepteerde en gevalideerde berekeningsgrondslag/methode worden vastgesteld. 2 Creatieve oplossingen In een aantal sessies worden met een aantal externe experts creatieve oplossingen bedacht onderscheiden naar nieuwbouw en renovatie. 3 Kostenindicaties Op basis van een viertal typologieën worden een aantal kengetallen ontwikkeld in afhankelijkheid van de actuele renovatiegraad om de extra kosten per m² b.v.o. in verband met aan te brengen mechanische koeling(nieuwbouw en renovatie) te kwantificeren. De resultaten van dit onderzoek waren de volgende: Hoewel er vele literatuurverwijzingen gevonden zijn waarin wordt vastgesteld dat periodes van verhoogde buitenluchttemperatuur gepaard gaan met een verhoging van de mortaliteit van ouderen waaronder verpleeghuisbewoners zijn deze onderzoeksresultaten vrijwel niet gekwantificeerd. Alleen in een onderzoek van Borst, e.a.: Toegenomen sterfte van verpleeghuispatiënten bij extreme buitentemperatuur, verschenen in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 1997, is een correlatie gelegd tussen de mortaliteit en de Gemiddelde Maximale Weektemperatuur(GMW), hetgeen het gemiddelde betreft van zeven opeenvolgende dagmaxima. In het onderzoek wordt op basis van de gegevens van deze publicatie een grens aan deze Gemiddelde Maximale Weektemperatuur(GMW) aangegeven waarboven een significante stijging van mortaliteit van de betreffende verpleeghuisbewoner optreedt. Deze grens is 22.5 gr.C. Met het computerprogramma VA114 van de VABI, een internationaal gevalideerd en in de bouwpraktijk breed geaccepteerd pakket voor temperatuuroverschrijdingsberekeningen, zijn nu voor een ‘gemiddeld’ verpleeghuis(een veel voorkomende uitvoeringsvorm in bouwfysisch opzicht) berekeningen uitgevoerd voor verschillende oriëntaties en een dak- en tussenvertrek om te bepalen welke maximale binnentemperaturen hierbij optreden. De gemiddelde stijging blijkt hierbij 5gr.C te bedragen. Deze berekeningen zijn uitgevoerd met als referentie jaar 1994, een jaar met een extreem warme zomer. Ervan uitgaande dat het op ethische gronden niet mogelijk is aan te geven welke oversterfte acceptabel is wordt deze gemiddelde stijging als maximaal toelaatbaar geacht. In het rapport wordt verder gepleit voor het daadwerkelijk implementeren van heetweer protocollen ter verlaging van de optredende binnenluchttemperaturen.
Cbz/nr. Bouwkostennota
14
Bouwkostennota 2001
Ook wordt een overzicht gegeven van mogelijke uitvoeringsvormen van klimaatinstallaties(ventilatie, verwarming, koeling) met kenmerken, voor- en nadelen en geschiktheid voor nieuwbouw en renovatie.
Cbz/nr. Bouwkostennota
15
Bouwkostennota 2001
2.6. ARBO en het effect op de bouw van zorgvoorzieningen Op het gebied van de wet- en regelgeving betreffende de arbeidsomstandigheden neemt de arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) een centrale plaats in. Op 1 november 1999 is een geheel nieuwe Arbo-wet 1998 (AW”98) van kracht geworden. Hiermee heeft de overheid een meer gedereguleerde en autonomie vergrotende wetgeving ingevoerd. De nieuwe Arbo-wet houdt dan ook een verregaande vereenvoudiging in ten opzichte van de tot dan toe bestaande arbeidsomstandighedenwetgeving. De Arbo-wet is een raamwet, die verder is uitgewerkt in het Arbobesluit en de Arbo-regeling. De Arbo-beleidsregels geven gedetailleerde richtlijnen voor de naleving van de Arbo-wet en de regelgeving. Zo fungeren de Arbo-Informatiebladen (AI-bladen) als officiële, praktijkgerichte uitgaven. Algemeen geldt binnen de Arbo-wetgeving dat een oplossing voor voorkomende problemen in eerste instantie gezocht moet worden in aanpassingen van de werkwijze, de organisatie dan wel in de inrichting van de arbeidsplaats. Hieronder vallen ook bouwkundige aanpassingen. Indien deze veranderingen niet leiden tot de gewenste resultaten moet worden gezocht naar oplossingen in de sfeer van persoonlijke beschermingsmiddelen en/of apparatuur. Invloed van Arbo-eisen op ruimte. De Arbo-eisen zijn van invloed op een groot aantal activiteiten. Niet in alle gevallen hoeft dit echter te betekenen dat deze ook effecten hebben op de ruimten waarin deze plaatsvinden. Arbo-regelgeving kan in de volgende gevallen consequenties hebben voor de maatstaven en kostennormen. Het werken met mobiele tilliften en bad/douchebrancards. Een belangrijk aspect in de Arbo-wet vormt de fysieke belasting. In de zorgsector is deze hoog is en manifesteert zich vooral bij het tillen en verplaatsen van patiënten. Om hierin verbetering te brengen zijn tilsystemen ontwikkeld, die in twee hoofdgroepen zijn onder te verdelen. Ten eerste de mobiele tillift; een motorisch of met de hand verrijdbaar apparaat, voorzien van een hefarm, waarmee een patiënt kan worden opgetild of verplaatst. Ten tweede een plafond tilsysteem. Aan een aan het plafond bevestigde rail wordt een, van een elektromotor voorziene, cassette gehangen met behulp waarvan de patiënt kan worden opgetild. Het gebruik van mobiele tilliften en bad/douchebrancards vindt voornamelijk plaats in beddenkamers, woon/slaapkamers, toiletruimten en sanitaire ruimten. Uit het bestuderen van diverse over dit onderwerp uitgebrachte rapporten blijkt dat het toepassen van de vigerende maatstaven voor sanitaire ruimten geen problemen hoeft op te leveren. Voorwaarde is wel dat ze doelmatig zijn ontworpen. De in de praktijk opgedane ervaring leert eveneens dat het opzetten van efficiënte sanitaire ruimten binnen de huidige maatstaven haalbaar is. Het gebruik van mobiele apparatuur voor de woon-/slaapkamer zou tot een aanpassing van de maatstaf kunnen leiden. Bovendien moet voor mobiele tilliften, op loopafstand, de benodigde bergruimte aanwezig zijn. Het toepassen van plafondsystemen zou echter wel binnen de vigerende bouwkundig-functionele maatstaven kunnen plaatsvinden. Constructief moet montage wel mogelijk zijn. Ontspanningsruimten (art. 3.20). Volgens dit artikel dienen doeltreffende maatregelen genomen te worden om niet-rokers te beschermen tegen tabaksrook. Wanneer verzorgenden klachten hebben van dien aard, niet alleen van collega’s maar ook van bewoners, moeten maatregelen getroffen worden. Overigens speelt het instellingsbeleid ten aanzien van roken een grote rol. Over het algemeen lijkt het erop dat instellingen de oudere bewoners het roken niet wil verbieden. In dat geval zou voor rokers een afgescheiden rokers-ruimte moeten worden gecreëerd. In grotere instellingen kan van de
Cbz/nr. Bouwkostennota
16
Bouwkostennota 2001
-
gemeenschapsruimte een deel worden afgescheiden. In meer kleinschalig opgezette instellingen wordt dit problematisch en zal een aparte rokersruimte nodig zijn. Ook bij sommige afdelingen van een GGZ-instelling zal een toename van de ruimtebehoefte het gevolg zijn. Bij welke voorzieningen en van welke omvang zal, vanwege het verschil in beleid ten aanzien van het roken, het aantal rokers, de vraag of de andere bewoners daar hinder van ondervinden en het al dan niet kleinschalig zijn van de voorziening, per geval moeten worden bezien. Beperking gecombineerd gebruik ruimten. De Arbo-eis om het gecombineerd gebruik van ruimten te beperken, zoals separate werk- en eetruimte, zou een aparte eetruimte bij dagbesteding verstandelijk gehandicapten kunnen vereisen. In de maatstaf is echter al voorzien in een pauze ruimte, waardoor aan die eis tegemoet kan worden gekomen.
Discrepantie met andere wetgeving. Eveneens is aandacht besteed aan de vraag of, en zo ja waar, er discrepantie optreedt tussen de Arbowet en andere overheidseisen, die voortvloeien uit wetgeving op het gebied van veiligheid, gezondheid, milieu, het Bouwbesluit en de gemeentelijke bouwverordeningen. Naar het zich thans laat aanzien zal een dergelijke tegenstrijdigheid zich, in het algemeen, nauwelijks voordoen. Hiervoor zijn de volgende twee argumenten aan te voeren: 1. de Arbo baseert zich grotendeels op de reeds bestaande voorschriften (NEN-normen, Brandbeveiligingsconcepten, Bouwbesluit e.d.), die daarin dan ook zijn overgenomen; 2. de Arbo-regelgeving schrijft vrijwel nimmer één dwingende oplossing voor; er is ruimte voor alternatieve oplossingen, mits daarmee hetzelfde effect wordt bereikt. In het nieuwe Bouwbesluit wordt een integrale opname van Arbo-voorschriften voorzien. Dit voorstel is al door de Raad van State aangenomen. De uitvoering ervan laat echter nog op zich wachten. Op lokaal niveau kan verschil van inzicht bestaat over de uitleg van de regelgeving, bijvoorbeeld in het geval van toepassing van de plaatselijke brandweervoorschriften. Enkele concrete voorbeelden daarvan zijn; draairichtingen van deuren, het al dan niet toepassen van deurdrangers en discussie rond de aanvaardbaarheid van vluchtwegen. Invloed op andere voorzieningen De Arbo-wetgeving kan tevens invloed hebben op een aantal voorzieningen, zoals keukens, laboratoria en het binnenklimaat (vooral in verpleeg/verzorgingshuizen). De maatstaven voor keukens zijn voor commentaar aan de Arbeidsinspectie voorgelegd. Van die zijde zijn echter geen opmerkingen gekomen. Voor laboratoria zijn nieuwe maatstaven in ontwikkeling waarbij de Arbo-aspecten zullen worden meegenomen. Bij eerder verschenen notities over het binnenklimaat is de Arbo-regelgeving reeds betrokken en bij de uitvoeringstoets binnenklimaat is de Arbo-wet vervolgens in acht genomen. De eventuele effecten van de Arbo-wetgeving op de ruimtelijke voorzieningen zullen worden meegenomen in de op korte termijn te actualiseren basiskwaliteitseisen voor de Verpleging en Verzorging.
Cbz/nr. Bouwkostennota
17
Bouwkostennota 2001
2.7. Grondproblematiek De verwerving van geschikte bouwgrond vormt een toenemend probleem. De schaarste aan geschikte bouwlocaties heeft de afgelopen jaren geleid tot soms opzienbarende prijsontwikkelingen en beperkte en niet altijd even optimale vestigingsmogelijkheden voor nieuwe ziekenhuisvoorzieningen. Op verzoek van het Ministerie van VWS d.d. 22 november 2000 heeft het Bouwcollege onderzoek gedaan naar de grondproblematiek. Op 11 januari 2001 is gerapporteerd over de mate waarin het verwerven van grond de afgelopen periode van twee jaar problematisch was. Tevens is ingegaan op de aard van de problematiek en de gevolgen hiervan voor de voortgang van het bouwproces en de – maatschappelijke - consequenties voor de zorg en de cliënten. Uit het onderzoek volgt dat tenminste 30% van de nieuwbouwprojecten met ernstige problemen kampt op het gebied van de locatiekeuze en de grondverwerving. Ook instellingen binnen de gezondheidszorg worden geconfronteerd met de winstdoelstelling van gemeenten en van projectontwikkelaars en aannemers die via bouwclaimmodellen naast de grond tevens de uitvoering van de bouw bedingen. In plaats van een kostenneutrale grondprijsbenadering worden in diverse situaties door gemeenten (marktconforme) kosten berekend die meer zouden passen bij kavels voor luxe vrije sector woningen dan bij de ontwikkeling van veelal grote, niet verkavelde terreinen voor de gezondheidszorg. Vanuit gemeenten is er niet altijd sprake van voldoende medewerking en inzet om instellingen binnen de gemeentegrenzen te realiseren. Met name instellingen ten behoeve van de GGZ hebben grote moeite met het vinden van geschikte vestigingsplaatsen. Gemeenten blijken in diverse gevallen beducht te zijn voor bezwaren vanuit de bevolking, zeker als het om bijvoorbeeld voorzieningen voor verslavingszorg gaat. Worden uiteindelijk terreinen beschikbaar gesteld dan voldoen deze niet altijd aan de wensen met betrekking tot de bereikbaarheid, terreingrootte (ten behoeve van een optimale ontwikkeling van de layout, toekomstige uitbreidbaarheid en mogelijkheden voor het realiseren van parkeervoorzieningen) en beschikbaarheid van nabij gelegen wijkvoorzieningen. Instellingen krijgen soms terreinen aangeboden op ongunstig gesitueerde locaties naast spoorlijnen of snelwegen. Bij de bouw dienen dan kostbare voorzieningen te worden getroffen of worden op basis van het bestemmingsplan of op grond van welstandseisen beperkingen gesteld aan de bouwkundig/functionele opzet van het gebouw. In diverse plaatsen (verpleeghuissituatie Amsterdam/Rotterdam) worden nauwelijks of geen locaties voor vervangende nieuwbouw aangeboden, waardoor gebouwen van een functioneel matige of slechte kwaliteit noodgedwongen langer dan verantwoord is in gebruik moeten blijven. Instellingen zijn genoodzaakt om veelal tegen zeer hoge kosten en met het treffen van de nodige kostbare interimvoorzieningen over te gaan tot ingrijpende verbouwingswerkzaamheden. Het resultaat van deze kostenintensieve uitvoering, waarbij de kostenkaders voor vervangende nieuwbouw soms zelfs worden overschreden, is vanuit functioneel-zorginhoudelijk oogpunt veelal beperkt. De consequenties van de problematiek zijn, naast het hoge kostenniveau, aanzienlijk. Zo kan een problematische grondverwerving leiden tot grote vertraging van de noodzakelijk geachte bouwrealisatie. Maatschappelijk en zorginhoudelijk noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit in de zorgsector kan hierdoor niet tijdig worden ingevuld. Ook kan in het geval van vervangende nieuwbouw dringend gewenste verbetering van de patiëntenhuisvesting of behandelmogelijkheden vertraging ondervinden. De door het Bouwcollege beschreven grondproblematiek is ingebracht in het overleg tussen de ministeries van VWS en VROM. Zowel op ambtelijk niveau als door de bewindslieden zelf wordt overleg gevoerd over de problematiek en wordt gezocht naar oplossingen. Hierbij kan het volgende drietal nieuwe nota’s van VROM handvatten bieden:
Cbz/nr. Bouwkostennota
18
Bouwkostennota 2001
1. De Nota Grondbeleid. 2. Het Rijksbeleidskader ex Woonwet (Nota Mensen Wensen Wonen). 3. De Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. Met name de invloed van de door het kabinet vastgestelde Nota Grondbeleid zou van groot belang kunnen zijn. Het kabinet stelt met de nota en de daarin aangekondigde Grondexploitatiewet een actief grondbeleid voor. De nota en de daarin voorgestelde wet- en regelgeving worden nog dit jaar door de Tweede Kamer behandeld. De doelstellingen van de Nota Grondbeleid luiden als volgt: het bevorderen van maatschappelijk gewenst ruimtegebruik; het verhogen van de kwaliteit van het ruimtegebruik; het bevorderen van een rechtvaardige verdeling van kosten en opbrengsten. De gedachten achter de Grondexploitatiewet stemmen overeen met de oude VNG methode inzake de grondexploitatieberekening (het zogenaamde ‘Bruine boekje’). In deze methode, waaraan in de Bouwkostennota wordt gerefereerd, is gesteld dat aan grond voor gezondheidszorgvoorzieningen geen profijt mag worden toegerekend. Op basis van het onderzoek naar de grondproblematiek is gebleken dat ook langs andere wegen een bijdrage is te leveren aan een vermindering van de grondproblematiek. Zo is geconstateerd dat de vraag naar grond veelal op een laat moment door de instellingen bij gemeenten wordt voorgelegd. Bestemmingsplannen zijn veelal al opgesteld, bestemmingen toegekend en grondexploitatieberekeningen afgerond. Gemeenten en provincies dienen vroegtijdig te worden geattendeerd op de noodzaak tot inpassing van zorgvoorzieningen in streek- en bestemmingsplannen. De behoefte aan zorgvoorzieningen is te baseren op de resultaten van de door het Bouwcollege uitgevoerde onderzoeken naar de bouwbehoefte. Omgekeerd kan ook vanuit de gezondheidszorg naar gemeenten en provincies worden aangegeven welke terreinen op den duur weer vrijkomen voor ander bestemmingen. Daarnaast worden ook mogelijkheden gezien voor zowel een effectievere benutting van de vrijkomende locaties binnen de gezondheidszorg als voor een effectiever gebruik van de grond door mogelijke benutting van restruimte (ook grootschalige parkeerruimten) bij reeds bestaande zorginstellingen. Tevens kan worden overwogen meer terughoudendheid te betrachten bij het afstoten van onroerende zaken binnen de gezondheidszorg. Wel zou, voordat de vrijkomende grond wordt afgestoten, moeten worden bezien of deze wellicht binnen de zorgsector een andere bestemming kan krijgen. Binnen het Bouwcollege bestaat het voornemen om voor dit doel een ‘meldpunt’ in te richten.
Cbz/nr. Bouwkostennota
19
Bouwkostennota 2001
2.8. Innovatief aanbesteden Steeds frequenter wordt door initiatiefnemers verzocht om ontheffing van de binnen de gezondheidszorg voorgeschreven aanbestedingsprocedure (aanbesteding met voorafgaande selectie of onderhandse aanbesteding na selectie). Sinds enige tijd wordt er door initiatiefnemers een nieuwe argumentatie gebruikt, waarbij gewezen wordt op de huidige situatie op de bouwmarkt. Om de prijsvorming in de hand te houden stellen initiatiefnemers voor gebruik te maken van alternatieve aanbestedingsvormen. Hierbij is sprake van zowel aanbestedingen onder de noemer van het innovatief aanbesteden als van bouwteamconstructies en enkelvoudige aanbestedingen met afstandverklaring. De aanbesteders zouden hierdoor minder invloed van de martktwerking ondervinden. Op 16 mei 2001 is in de vergadering van de Commissie Bouw van het Bouwcollege het onderwerp ‘Innovatief aanbesteden’ behandeld. In de door het bureau opgestelde notitie is de huidige marktsituatie alsmede de vigerende aanbestedingsprocedure beschreven. Aan alternatieve aanbestedingsvormen is aandacht besteed door beschrijving van de fenomenen innovatief aanbesteden en bouwteamconstructies. Tot besluit zijn aan de hand van leermomenten uit recente casuïstiek aanbevelingen gedaan voor een verbetering van de aanbestedingsprocedure. Dit hoofdstuk is een excerpt van de notitie van 16 mei.
De huidige marktsituatie De huidige marktsituatie blijkt onder meer uit de ook in het kader van deze Bouwkostennota uitgevoerde analyse van de aanbestedingsresultaten (zie hoofdstuk 6). We hebben een periode achter de rug waarbij een deel van de aanbestedingen tegen viel en enkele aanbestedingen zijn mislukt, gezien de grote afwijkingen ten opzichte van het vastgestelde budget. In de huidige markt is het in verband met het grote aanbod van werken van belang feitelijk geïnteresseerde aannemers en installateurs te vinden. Via de huidige selectieprocedures komen aanbesteders van vooral de grote en complexe projecten bij een gering aantal aannemers terecht. De selectiecriteria richten zich veelal op de omzetcijfers en de ervaring (aantal projecten) van de aannemers in de gezondheidszorg. Veel van deze aannemers hebben reeds een volle orderportefeuille. Wordt de aannemer dan alsnog in de gelegenheid gesteld om in te schrijven dan komt er een fors percentage bovenop de prijs. Dit effect zou aldus het Adviescentrum Aanbesteding B&U (opgericht door NVOB en VG-Bouw) kunnen oplopen tot wel 50%. Het vigerende aanbestedingsbeleid is uitvoerig beschreven in Bijlage 2.2 van deze nota. Hierin is gesteld is dat, afhankelijk van de grootte van het initiatief, aanbesteding moet plaatsvinden met tenminste 3 of 5 aannemers voor de verschillende disciplines. Dit op basis van de in de UAR beschreven methode van aanbestedingen met voorafgaande selectie, dan wel ondershandse aanbestedingen na selectie. De procedure is afgestemd op het - op zich nog steeds valide - beleid dat met het oog op doelmatigheid en ter voorkoming van hoge tarieven de prijsvorming in concurrentie door middel van aanbesteding tot stand dient te komen. De toegepaste selectiecriteria blijken soms echter een ongunstige uitwerking te hebben op de aanbesteding. De selectiesystemen houden onvoldoende rekening met de nog beschikbare
Cbz/nr. Bouwkostennota
20
Bouwkostennota 2001
uitvoeringscapaciteiten van de aannemers. Een deel van de (middelgrote en regionaal opererende) aannemerij of daaruit samen te stellen consortia kan daardoor bijvoorbeeld ten onrechte worden uitgesloten vanwege te weinig ervaring in de gezondheidszorg. Teneinde feitelijk geïnteresseerde aannemers te vinden verdient het aanbeveling de vraagstelling aan de markt uit te breiden en over te gaan tot openbare aanbestedingen of aanbestedingen met voorafgaande selectie zoals is omschreven in de UAR 2001 en de UAR-EG 1991. Hiermee wordt bovendien nauwer aangesloten bij het aanbestedingsbeleid van de Rijksoverheid. Innovatief aanbesteden In juni 1999 werd door het Ministerie van Economische Zaken de brochure ‘Kans voor innovatie, innovatief aanbesteden binnen Europese aanbestedingsregels’, uitgegeven. Innovatief aanbesteden wordt daarin als volgt beschreven: "Bij innovatief aanbesteden daagt de publieke aanbesteder de private partijen uit om nieuwe en betere oplossingen uit te werken, waarbij de private partijen binnen consortia komen tot een taakverdeling". In enkele gevallen heeft het Bouwcollege geadviseerd in te stemmen met voorstellen voor aanbestedingsvormen geënt op de uitgangspunten van innovatief aanbesteden. Daarbij was met onder meer sprake van toepassing van de zogenoemde ‘fuikconstructie’, waarbij via een reeks van stappen, waarbij steeds een selectie wordt gedaan uit resterende in competitie zijnde aannemers, tot de keuze van één aannemer wordt gekomen. De voorstellen om innovatief aan te besteden zijn door de instellingen met name gedaan met het oog op de marktsituatie met veel tegenvallende aanbestedingsresultaten. Overigens was dat niet de aanleiding voor het innovatief aanbesteden zoals door het Ministerie van Economische Zaken wordt voorgestaan. De vraag is in hoeverre in de huidige marktsituatie de aannemingsbedrijven op dit moment voldoende interesse, kennis en mankracht hebben om de beoogde competitie, zoals beschreven bij de uitgangspunten van het innovatief aanbesteden, aan te gaan. De specifieke selectie eisen zullen in deze marktsituatie kunnen leiden tot een verdere beperking van het aantal geschikte kandidaten. Tot op heden heeft deze vorm van aanbesteding overigens nog niet tot gunstige aanbestedingsresultaten geleid. Bouwteamconstructie Met regelmaat wordt voorgesteld om tot een bouwteamconstructie te komen. In het algemeen is het Bouwcollege geen voorstander van een bouwteam, omdat geen sprake is van concurrentie en, als blijkt dat men toch niet met de betreffende aannemer verder wil al veel werk is verricht dat veelal gewijzigd moet worden. Uitzonderingen op grond waarvan wel kan worden ingestemd met bouwteamconstructies zijn eveneens beschreven in Bijlage 2.2. Overigens dient ook de bouwteamvorming te zijn gebaseerd op een wel onderbouwde selectie van uitvoerende partijen. In enkele gevallen is ook op basis van het argument van de marktsituatie en het daarbij spelende tijdnoodmotief met de bouwteamconstructie ingestemd. Bij deze gevallen is de voorwaarde gesteld dat men binnen het vergunningsbedrag blijft en latere meerwerken uitsluit, dus ‘budgettair bouwt’. Enkelvoudige aanbesteding In enkele gevallen zijn het afgelopen jaar aanvragen voorgelegd voor een enkelvoudige aanbesteding met afstandsverklaring. Gezien het risico van begunstiging, uitsluiting van andere aannemers en mogelijk nadelige kostengevolgen is het Bouwcollege terughoudend bij de instemming met deze constructie.
Cbz/nr. Bouwkostennota
21
Bouwkostennota 2001
Overeenkomstig het gestelde in Bijlage 2.2. kan in enkele gevallen met deze vorm worden ingestemd. In die gevallen dient er sprake te zijn van duidelijke doelmatigheidsmotieven. Deze kunnen betrekking hebben op tijdnood, benodigde bekendheid met de situatie ter plaatse (dit geldt in het bijzonder voor de installatietechnische werken) en het reeds op de bouwplaats aanwezig zijn van de aannemer. Deze laatste ontheffingsmogelijkheid van de reguliere aanbestedingsprocedure kan alleen van toepassing zijn indien de aannemer op dezelfde bouwplaats gelijktijdig met de uitvoering van een ander project van substantiële omvang bezig is en er wezenlijke kostenvoordelen van de enkelvoudige aanbesteding mogen worden verwacht als gevolg van een beperking van de bouwplaatskosten en de gestanddoening van eerder onder concurrentie ontstane eenheidsprijzen. Ook bij deze vorm van aanbesteding wordt in de regel de voorwaarde gesteld dat men binnen het vergunningsbedrag blijft en latere meerwerken uitsluit.
Aanbevelingen Op basis van de beschouwing van de marktsituatie en de aanbestedingsvormen kunnen mede op basis van ervaringen van het Bouwcollege uit de analyses van de aanbestedingstrajecten de volgende aanbevelingen worden gedaan voor een verbetering van de aanbestedingsprocedure. 1.
2.
3.
4.
5.
6.
Een systeem van vrije mededinging en openbaarheid van handelen heeft verreweg de voorkeur. In principe zou dan ook niet behoeven te worden afgeweken van het vigerende aanbestedingsbeleid, waarbij aanbesteding onder meer aannemers wordt voorgestaan. Daar het zaak is beschikbare uitvoeringscapaciteit te vinden is het raadzaam om de vraagstelling aan de markt zelfs uit te breiden en in deze marktsituatie over te gaan tot openbare aanbestedingen of aanbestedingen met voorafgaande selectie. Aan de geschiktheidseisen voor de selectie van de aannemers zouden mede de volgende minimumeisen moeten worden toegevoegd: bedrijfsgebonden gegevens en informatie over uurlonen, materiaalkosten, bouwplaatskosten, algemene kosten (A.K.) en het percentage winst en risico (W+R). De vraagstelling aan aannemers en installateurs wordt aanmerkelijk vereenvoudigd en verbeterd door toevoeging van nauwgezet opgestelde hoeveelhedenstaten. Teneinde een systeem van quantity-surveying tijdens de uitvoering te vermijden dient de aannemer zich voor gunning te verbinden aan de benoemde hoeveelheden. Bij aanbestedingen kan het beschikbare budget voor het betreffende perceel worden aangegeven. Aannemers dienen aan te geven of zij in staat zijn, mogelijk met alternatieve uitvoeringen, het project binnen dit budget uit te voeren. De aanbesteder blijft daarbij het criterium hanteren van de economisch meest voordelige aanbieding. Bij diverse bouwplannen blijken geen directiebegrotingen te zijn opgesteld. Gedetailleerde bestekvolgende begrotingen zijn noodzakelijk om een goede vergelijking te maken met de inschrijfbegrotingen. Ook indien een aanbesteding niet passend wordt verklaard, dient dit wel onderbouwd te worden aangetoond. Het is evident dat de begroting reëel en op basis van actuele kosteninformatie is opgesteld. Mits goed onderbouwd kan gelet op de huidige marktsituatie ook ruimte worden geboden aan bouwteamvorming en enkelvoudige aanbesteding. Voorwaarde is echter wel dat de uitvoering van het plan past binnen het afgegeven vergunningbedrag. Extra kosten voor programma- en bestekwijzigingen als gevolg van onvolkomenheden in de voorbereiding worden bij toepassing van deze constructie in principe niet toegekend.
Cbz/nr. Bouwkostennota
22
Bouwkostennota 2001
7.
8.
Indien ontheffing wordt gevraagd op grond van de ontheffingsvoorwaarden uit de circulaire van 1988 worden deze aanvragen op eigen merites beoordeeld. Het feit dat een aannemer al op het werk is voor een kleine klus is op zich geen grond voor ontheffing. Indien het verzoek om ontheffing aanbesteding is toegestaan, met de voorwaarde van budgettair bouwen, zou aan de initiatiefnemer in overweging kunnen worden gegeven een vorm van innovatieve aanbesteding (de fuikconstructie) te gebruiken.
Cbz/nr. Bouwkostennota
23
Bouwkostennota 2001
2.9. ICT in de gezondheidszorg ICT in de ziekenhuisbouw Informatie- en communicatietechnologie (ICT) is niet meer weg te denken uit de moderne samenleving. Ook zorginstellingen kunnen, door effectief gebruik te maken van ICT, de kwaliteit en doelmatigheid van hun bedrijfsprocessen in belangrijke mate verbeteren. Dit geldt voor de administratie en kantoorautomatisering en deze technologie biedt ondersteuning bij facturering en declaratie verwerking. Het totaal aan programmatuur wordt meestal benoemd onder het overkoepelende begrip “ Ziekenhuis Informatie Systeem(ZIS)” Voortschrijdende software ontwikkeling en verdere automatisering zal mogelijk in de toekomst leiden tot vermindering van het administratieve personeel en hiervoor benodigde m². Het beheer van dergelijke systemen wordt in veel gevallen binnen de organisatie uitgevoerd maar “outsourcing” van deze werkzaamheden komt ook in de gezondheidszorg voor. Ook kan ICT direct worden toegepast bij diagnostiek en behandeling. Voor deze medische toepassingen is de technologie in veel gevallen zeer specifiek. Digitalisering van röntgen en cardiologie produceren grote data bestanden die snel moeten worden getransporteerd. De kwaliteit die bijvoorbeeld aan digitale röntgenfoto’s wordt gesteld voor diagnose is zeer hoog. Dit betekent zeer snelle netwerken, servers en snelle netwerkaansluitingen op alle vereiste plaatsen in het ziekenhuis waar toegang kan worden verkregen tot deze digitale (bewegende)beelden. De invoering van dergelijke systemen kan invloed hebben op de werkplek. Verder kunnen ICT ontwikkelingen en toepassingen genoemd worden als:Local Operating Networks(LON’S), draadloze telefonie en audio- en video conferencing. In een discussie middag op 7 mei 2001 met vertegenwoordigers van gezondheidszorginstellingen en adviseurs, installateurs, producenten en consultants van installatie-, informatie- en communicatie technologie is nader ingegaan op de gevolgen van ICT op de bouw en de bouwplanbeoordeling. Belangrijke conclusies uit de discussie waren: − Het benodigde bruto vloeroppervlak kan wellicht licht dalen maar de lay-out en het gebruik van het gebouw zullen veranderen. De installatietechniek zal meer flexibel moeten worden toegepast. − De kwaliteit van de werkplek zal toenemen en hiermee ook de kosten/M2 vloeroppervlak. − De levensduur van de ICT wordt steeds korter .Voor de netwerken wordt door de toenemende data transportsnelheden en data omvang gedacht aan een levensduur van 5 jaar. − Er werd gedacht dat in de toekomst steeds minder ziekenhuizen zullen beschikken over eigen computerruimten en dat ‘outsourcing’ duidelijk aan terrein gaat winnen. − Communicatie systemen zullen voor een deel draadloos uitgevoerd worden. De hoeveelheid te versturen informatie en de snelheid van transport vormen hierbij het criterium. − Voor de nieuw te bouwen ziekenhuizen wordt aan een productiviteitsverbetering gedacht van zeker 20% door andere en efficiëntere bedrijfsvoering. Een dergelijke prestatie verbetering zal echter moeilijk aantoonbaar gemaakt kunnen worden doordat allerlei medische behandelmethoden en processen in de loop van de tijd zullen wijzigen
ICT in de zorgregio ICT kan verder dienen voor de communicatie tussen hulpverleners in en buiten de zorginstelling. Het Electronisch Patiënten Dossier(EPD), een belangrijk onderdeel van het in september 2000 opgerichte ICT Platform zorg, moet de mogelijkheid creëren om op meerdere plaatsen in de regio
Cbz/nr. Bouwkostennota
24
Bouwkostennota 2001
zorginformatie beschikbaar te stellen. Informatie uitwisseling via internettoepassing ligt hierbij voor de hand. Het ontwikkelen van identificatie, authenticatie en autorisatie protocollen en het realiseren van de benodigde technische infra- en infostructuur zijn daarbij noodzakelijke randvoorwaarden. Binnen ziekenhuizen wordt er reeds mee geëxperimenteerd. Voor de bouw en de bouwplanbeoordeling lijken de gevolgen gering. ICT in de zorg ICT wordt tevens een steeds belangrijker hulpmiddel voor bewoners in projecten voor scheiden van wonen en zorg, de geestelijke gezondheidszorg en de gehandicaptenzorg: de zogenaamde domotica. Domotica is de samentrekking van domus(huis) en informatica en betekent zoveel als woontechnologie of woon-ICT. Hieronder wordt verstaan: De integratie van producten en systemen die draadloos, of gekoppeld aan het elektriciteits-, telefoon-, of CAI-net, bijdragen aan het verhogen van het comfort en het verbeteren van veiligheid, efficiency en communicatiemogelijkheden in en rond het huis. De huidige producten kenmerken zich nog door een eilandkarakter d.w.z.: ze blijven beperkt tot een klein segment van de huishoudelijke diensten en gebruiken eigen communicatiemethodieken (infrarood, radiografisch, eigen bekabeling of via een intern net) en eigen communicatieprotocollen( de taal waarmee ze met elkaar kunnen communiceren en waarmee ze op afstand kunnen worden bediend) In de toekomst zal er meer sprake zijn van een netwerk van domotica toepassingen, die op onderdelen infrastructuur met elkaar delen, gebruik zullen maken van dezelfde communicatieprotocollen en product onafhankelijke uitwisseling mogelijk maken van producten en componenten. De innovatie is gelegen in de informatie overdracht tussen apparaten, communicatiesystemen en gebruikers. Deze ontwikkeling in woontechnologie is een logische voortzetting van de digitalisering van het huishouden. Domotica producten en systemen zijn voor iedereen bedoeld, maar in het bijzonder ook geschikt voor doelgroepen zoals zorgbehoevenden en ouderen. In het programma Technologie en samenleving(T&S) van het Ministerie van Economische zaken is een van de onderdelen “transmurale zorg” en heeft tot doel op interdepartementaal niveau projecten te stimuleren, die leiden tot een betere benutting van technologische mogelijkheden bij het aanpakken van maatschappelijke vraagstukken. In het programma is getracht de verlening van zorg vanuit de instellingen( Ziekenhuis, Verpleeghuis, Verzorgingshuis) bij de mensen thuis in hun eigen woning te bevorderen. In analyses zijn de wensen, mogelijkheden en beperkingen onderzocht en vertaald naar oplossingen die gelegen zijn in de toepassing van hulpmiddelen, de inzet van zorg en/of het bouwen van nieuwe huisvesting. Wat hieruit resulteert kan betiteld worden als de “transmurale” woning. Uitgangspunt vormt de eigen woning van de zorgvrager. Hierbij is de transmurale woning als volgt te definiëren: een woning die ten behoeve van de ( korter of langer bestaande ) belemmeringen in het functioneren van de bewoner, zodanig is aan te passen(dan wel zodanig is aangepast) dat zelfstandig uitvoeren van de belangrijkste algemene dagelijkse levensverrichting(ADL), dagelijkse huishoudelijke handelingen(HDL) en vrije tijd activiteiten mogelijk blijft. Dit geheel resulteert in een nieuw programma van eisen voortkomend uit een algemeen overzicht van noodzakelijke randvoorwaarden: bouwtechnisch en ten aanzien van de inzet van hulpmiddelen en inzet van communicatietechnologie. In bovengenoemd programma van eisen vormen tal van domotica toepassingen hier een onderdeel van. Duidelijk is dat dergelijke ICT toepassingen gevolgen hebben voor de bouw van de woning zowel elektrotechnisch: de verschillende leidingnetten voor sterkstroom en communicatie) en systeemstandaardisatie
Cbz/nr. Bouwkostennota
25
Bouwkostennota 2001
als bouwkundig: aangepaste afmetingen van vertrekken, in hoogte instelbaarheid van sanitair en keukenvoorzieningen e.d. De verpleeg- en verzorgkosten zouden kunnen dalen c.q. minder sterk omhoog gaan. De investeringskosten zullen stijgen doordat er aanpassingen in de woning nodig zijn. Ook voor déze ontwikkelingen van ICT in de zorg en de domotica zal in de tweede helft van 2001 met experts en vertegenwoordigers uit gezondheidszorginstellingen gediscussiëerd worden om de gevolgen voor de bouw in kaart te brengen. Overheidsbeleid ten aanzien van ICT in de zorg Het kabinet heeft voor de jaren 2000 en 2001 220 miljoen gulden beschikbaar gesteld voor het stimuleren van de toepassing van ICT in de zorg. Een deel hiervan zal worden gebruikt om het onderzoek te financieren naar de aanpak op de randvoorwaarden betreffende de infrastructuur, de identificatie en authenticatie van patiënten en zorgverleners, een autorisatiestructuur voor de toegang tot vastgelegde gegevens, de definitie van het berichtenverkeer en de interoperabiliteit van systemen en de opbouw van het patiëntendossier. Een belangrijk deel wordt verder gebruikt voor de ontwikkeling en toepassen van de Diagnose Behandel Combinaties(DBC) en ter ondersteuning van de Regionale Indicatie Organen en de Zorgkantoren. Volgens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Schriftelijke behandeling van de beleidsbrief: ICT in de zorg, door de Tweede kamer, Kamerstuk 27529, nr.2) zullen nieuwe projecten primair geselecteerd worden op hun betekenis voor de beoogde landelijke uitrol en zullen zodanig gekozen worden dat zij de zorg breed bestrijken. In de loop van 2001 zal een meer definitieve selectie van projecten plaatsvinden. Aan het eind van 2001 zal op basis van de verkregen informatie een signaleringstoets over de gevolgen van ICT voor de bouw en de bouwplanbeoordeling aan de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Sport worden uitgebracht.
Cbz/nr. Bouwkostennota
26
Bouwkostennota 2001
2.10. Legionella Op 13 oktober 2000 is de tijdelijke regeling Legionella-preventie in leidingwater van de Minister van VROM in de Staatscourant gepubliceerd. Deze regeling vervangt de richtlijnen voor een beheersplan ter preventie van legionella in waterleidingsystemen voor de gezondheidszorg en het interim beheersprotocol: legionella preventie in leidingwater, van augustus 1999. De belangrijkste wijziging ten opzichte van de richtlijnen is dat de verantwoordelijkheid voor het waterleidingnet bij de eigenaar wordt gelegd. De eigenaren van gezondheidszorggebouwen zijn in beginsel verplicht hun systeem binnen een halfjaar (uiterlijk per 1 april 2001) te laten doorlichten op omstandigheden waarin de legionella bacterie zich kan ontwikkelen. De resultaten moeten in een risicoanalyse worden gepubliceerd. Deze analyse vormt de basis voor het beheersplan, waarin wordt aangegeven hoe de gesignaleerde risico’s worden weggenomen. Elk beheersplan dient te voorzien in regelmatige controles en vastlegging van bevindingen in een logboek. Door de grote behoefte aan informatie over de maatregelen die kunnen worden genomen om de risico’s op groei van legionellabacteriën in leidingwatersystemen zo goed mogelijk te beheersen is in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport door de Stichting Instituut voor Studie en Stimulering van Onderzoek op het gebied van gebouwinstallaties ISSO de publicatie 55.1: ‘Handleiding legionella preventie in leidingwater’ uitgebracht. Hierin wordt meer in detail ingegaan op het uitvoeren van risicoanalyses en het opstellen van een beheerplan. In het algemeen kan gesteld worden dat bij een correcte toepassing van de ISSO publicatie tevens wordt voldaan aan de eisen die de tijdelijke regeling stelt. Uit een door het Bouwcollege tussen april en oktober 2000 uitgevoerd onderzoek, waarin 1200 verzorgingshuizen zijn geanalyseerd, bleek dat 40% van de gebouwen beschikte over een legionella beheersplan. In een enquête in oktober 2000 onder 600 leden van de Nederlandse Vereniging voor Facilitair Management NVTG (respons 20%, gelijkelijk verdeeld over ziekenhuizen en verpleeghuizen), bleek dat 65% gereed was met de risico-inventarisatie en dat 47% beschikte over een legionella beheersplan. In beide onderzoeken bleek verder dat 50-70% van alle instellingen knelpunten heeft en aanpassingen van het systeem noodzakelijk acht. Voor het ontwerp van nieuw te bouwen gezondheidsinstellingen lijken de financiële gevolgen van de invoering van de tijdelijke regeling Legionella preventie gering. Reeds bij het ontwerp kan rekening gehouden worden met de eisen die aan het leidingstelsel worden gesteld. Het blijkt dat voor bestaande gezondheidsinstellingen de invoering van de tijdelijke regeling een niet onaanzienlijke inspanning met zich meebrengt. Naast de eenmalige risico inventarisatie en de daarmee gepaard gaande aanpassingen in de installatie betekent het uitvoeren van het beheersplan regelmatig terugkerende activiteiten. In een werkgroep van de Nederlandse Technische Vereniging voor Installaties in Gebouwen TVVL wordt onderzocht welke onderdelen van het beheersplan geautomatiseerd kunnen worden met behulp van het gebouwbeheersysteem. Wanneer de resultaten hiervan bekend zijn zal worden nagegaan of de daarmee gepaard gaande investeringen noodzaken tot bijstelling van de bouwkostennormen.
Cbz/nr. Bouwkostennota
27
Bouwkostennota 2001
2.11. De vrije energiemarkt
In de in 1998 van kracht geworden elektriciteitswet is vastgelegd, dat iedereen op termijn zelf mag kiezen bij welke leverancier energie wordt ingekocht. Voor de categorie bijzondere grootverbruikers (gecontracteerd transportvermogen >2MW) is dit per 1 augustus 1998 ingegaan. De grootverbruikers (aansluitwaarde ca. 50 kW) volgen per 1 januari 2002 en voor de kleinverbruikers gaat het per 1 januari 2004 in. Om dit mogelijk te maken zijn de netwerkdiensten losgekoppeld van de leveringsdiensten. De Dienst Toezicht en uitvoering Energie (DTe) en een kamer van de Nederlandse Mededingings autoriteit bepalen de tarieven van de netwerkdiensten, welke gelden voor alle afnemers. De netwerkbeheerder blijft verantwoordelijk voor de continuïteit van de levering van elektriciteit. De afnemer kan door het opvragen van offertes bij elektriciteitsbedrijven (die de leveringsdiensten aanbieden) een voor hem zo gunstig mogelijk contract afsluiten voor de levering van elektriciteit (commodity). In het verleden leverde het elektriciteitsbedrijf het inkoopstation met transformatoren, hoogspanningsschakelinstallatie en bemetering en werden de kosten doorberekend in de tarieven naar de klant. Thans dient de klant en dus ook de gezondheidsinstelling deze installaties zelf aan te schaffen en te onderhouden dan wel dit uit te besteden aan commerciële bedrijven. Daar staat tegenover dat de kosten per kilowattuur omlaag gaan. De gedachte is dat door concurrentie de elektriciteitstarieven dalen waardoor de meerinvestering ten bedrage van circa ƒ10,- per m² b.v.o. wordt terugverdiend. Hoewel het de vraag is of dit bedrag past binnen de kostennormen, wordt voorgesteld het richtbedrag voor de Bijkomende kosten (2,3% van de bouwkosten) thans ongewijzigd te laten en eventueel aan de hand van de ontwikkeling het richtbedrag te herzien. Bij afgegeven vergunningen zal per aanvraag beoordeeld worden of honorering van meerinvestering voor deze voorzieningen in de rede ligt. Naast de vraagstelling omtrent de aanschaf is het ook de vraag of een instelling er gelukkig mee moet zijn om een hoogspanningsinstallatie in eigen beheer te hebben. Vanwege het veelal ontbreken van specifieke deskundigheid op het gebied van hoogspanningsinstallaties binnen de instellingen lijkt uitbesteding dan ook de voorkeur te verdienen.
Cbz/nr. Bouwkostennota
28
Bouwkostennota 2001
2.12. Nieuwe aanvraagformulieren goedkeuringsprocedures WZV Op 2 mei 2001 is door VWS goedkeuring verleend aan de door het Bouwcollege ontwikkelde nieuwe set formulieren voor aanvragen in het kader van de onderscheiden WZV-goedkeuringsprocedures. Met deze nieuwe aanvraagformulieren wordt een bijdrage geleverd aan een verdere vereenvoudiging van de WZV-procedures. De toestemmingsprocedure is in de praktijk inmiddels reeds sterk vereenvoudigd. Zo komt de programma van eisen (p.v.e.) fase nog slechts bij uitzondering voor en is voor vergunningplichtige projecten het doorlopen van de besteksplanfase inmiddels meer uitzondering dan regel. De vergunning voor een bouwinitiatief wordt in veel gevallen verleend op basis van het goedgekeurde schetsontwerp. De nieuwe set aanvraagformulieren WZV sluit aan op de hierboven beschreven praktijk. Zo zijn in de set geen aanvraagformulieren meer opgenomen voor de facultatieve fasen (p.v.e.- en bestekplanfase). De nieuwe set aanvraagformulieren is minder omvangrijk dan de oude set en heeft betrekking op vijf sectoren: ziekenhuizen, geestelijke gezondheidszorg, gehandicaptenzorg, verpleeghuizen en verzorgingshuizen. Niet relevante of doublerende vraagstellingen zijn bij de actualisatie van de formulieren vervallen. In de nieuwe set zijn ook formulieren opgenomen voor de fase bouwbegeleiding, voor de kennisgeving van een melding en een verkorte procedure voor verzorgingshuizen. De aanvraagformulieren voor een verklaring en die voor een schetsontwerp zijn ontwikkeld voor nieuwbouwinitiatieven en voor grote renovatieprojecten. Dikwijls komen de gegevens die in de schetsontwerpfase moeten worden ingediend voor een deel overeen met de gegevens die al in de verklaringsfase zijn verstrekt. Als dit het geval is, is het uiteraard niet nodig die gegevens in de schetsontwerpfase opnieuw in te dienen. Voor aanvragen voor de afgifte van een verklaring en/of voor de goedkeuring van een schetsontwerp voor kleine bouwinitiatieven is het niet nodig (en daarom ook ongewenst) om alle in de formulieren en in de bijlage bij het aanvraagformulier genoemde gegevens in te dienen. Met kleine bouwinitiatieven worden initiatieven bedoeld, waarvan de investeringskosten minder dan 1,5 mln. euro bedragen. Om instellingen op dit punt enig houvast te bieden is besloten vast te leggen welke gegevens bij aanvragen voor kleine initiatieven ten minste moeten worden versterkt. Exemplaren van de aanvraagformulieren kunnen worden opgevraagd bij het College bouw ziekenhuisvoorzieningen (tel. 030 – 2983100) of het Ministerie van VWS (tel. 070 – 3407911). De aanvraagformulieren zijn ook te downloaden van de website van het College bouw ziekenhuisvoorzieningen: www.bouwcollege.nl
Cbz/nr. Bouwkostennota
29
Bouwkostennota 2001
Deel 2 Kostenontwikkeling nieuwbouw
3. KOSTENINDEXERING 4. GEGEVENS VAN BOUWINITIATIEVEN 4.1 Ziekenhuizen 4.2 Verpleeghuizen 4.3 Geestelijke gezondheidszorg 4.4 Gehandicaptenzorg 5. AANVULLENDE KOSTENONDERZOEKEN 5.1 Gevolgen privacy-verbetering verpleeghuizen 5.2 Extern onderzoek ‘Relatie prijsniveau verpleeghuisbouwen aanpalende sectoren’ 5.3 Extern onderzoek ‘Onafhankelijke kostencalculatie nieuwbouw verpleeghuis’ 6. AANBESTEDINGSRESULTATEN 7. UITGANGSPUNTEN EN KOSTENNORMEN PER 1 JANUARI 2001 7.1 Grondkosten 7.2 Bouwkosten 7.3 Bijkomende kosten 7.4 Inventariskosten 7.5 Directiekosten 7.6 Rente tijdens de bouw 7.7 Onvoorzien totale werk 7.8 Startkosten
32 34 35 37 40 42 46 46 50 52 54 56 56 59 62 63 64 67 68 69
Cbz/nr. bouwkostennota
31
Bouwkostennota 2001
3. KOSTENINDEXERING 3.1. De gezondheidszorgindex Bij de actualisatie van de in de Bouwkostennota vermelde kostennormen wordt uitgegaan van de gezondheidszorgindex. De gezondheidszorgindex wordt bepaald door het gewogen gemiddelde van de volgende indexcijfers: de CBS-index van het Centraal Bureau voor de Statistiek (factor 1); de BDB-index woningbouw van het Bureau Documentatie Bouwwezen (factor 2); de MBK-woningbouwindex van Elsevier Bouwkosten (MBK/w) (factor 2); het gewogen gemiddelde van de MBK/b en MBK/k (wegingsfactor 1:1) (factor 5). De CBS-index, de BDB-index en MBK/w-index geven de kostenontwikkeling in de woningbouw weer. De MBK/b en k-indexen volgen de kostenontwikkeling de van bedrijfs- en de kantoorgebouwen. Een toelichting op deze aan de gezondheidszorgindex ten grondslag liggende in 2000 gewijzigde indexcijfers treft u aan in bijlage 3. Tussen 1 januari 2000 en 1 januari 2001 hebben de voornoemde indexreeksen zich als volgt ontwikkeld: de CBS-index (op basis van voorlopige geëxtrapoleerde cijfers) : +4,1% (incl. BTW) de BDB-index : +5,8% (incl. BTW) de MBK-woningbouwindex : +2,3% (excl. BTW) de MBK-(bedrijf/kantoor)-index : +2,2% (excl. BTW) Rekening houdend met de eerder genoemde wegingsfactoren bedraagt de stijging van de gezondheidszorgindex 4,1% inclusief BTW. Over een periode van drie jaar, van 1 januari 1998 tot en met 1 januari 2001, bedraagt de toename van de gezondheidszorgindex 9,9%, ofwel een gemiddelde stijging van 3,3% per jaar. De relatieve hoge stijging in het afgelopen jaar is mede veroorzaakt door de verhoging van het BTW-percentage van 17,5% naar 19% per 1 januari 2001. Grafiek: Ontwikkeling gezondheidszorgindex en bouwkostennorm ziekenhuizen 1 9 84 = 1 0 0
i n c l u s ie f B T W
160 150 140 130 120 110 100 90 8 4 8 5 8 6 8 7 8 8 8 9 9 0 9 1 9 2 9 3 9 4 9 5 9 6 9 7 9 8 9 9 '0 0 '0 1 In d e x
K o ste n
De gezondheidszorgindex wordt naast het gebruik voor de actualisatie van de bouwkostennorm vooral ook toegepast voor de eenduidige bepaling van de kostenconsequenties als gevolg van ontstane tijdsverschillen (prijspeilcorrectie).
Cbz/nr. bouwkostennota
32
Bouwkostennota 2001
3.2. Wijziging van de gezondheidszorgindex Het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) heeft de index voor nieuwbouwwoningen vanaf medio 1999 stopgezet. Naar het zich laat aanzien valt op korte termijn geen introductie van een nieuwe CBS index woningbouw te verwachten. Derhalve is besloten om vanaf januari 2001 de gezondheidszorgindex te berekenen op basis van het gewogen gemiddelde van de volgende indexcijfers : de BDB-index woningbouw van het Bureau Documentatie Bouwwezen (factor 2); de MBK-index woningbouw van Elsevier Bouwkosten (MBK/w) (factor 2); het gemiddelde van de MBK-index bedrijfsgebouwen en MBK-index kantoorgebouwen (MBK/b en MBK/k) (factor 5). Tevens is besloten tot het verleggen van het basisjaar van de gezondheidszorgindex van januari 1984=100 naar januari 2001= 100 Een nadere toelichting op deze aan de gezondheidszorgindex ten grondslag liggende gewijzigde indexcijfers treft u aan in bijlage 3. In verband met deze overgang zijn in deze bouwkostennota de gezondheidszorgindex met basis 1984=100 en 2001=100 opgenomen. 3.3. Indexering van de totale investeringskosten De gezondheidszorgindex is in principe alleen geschikt om de bouwkosten te indexeren, daar in de index geen rekening is gehouden met ontwikkelingen op het gebied van de bouwtijd, de rentestand en de verwachte loon- en prijsstijgingen. Met uitzondering van die gevallen waarin geen wijzigingen zijn ontstaan in de geraamde bouwtijd, de rentestand en de loon- en prijsstijging, zullen de effecten hiervan afzonderlijk over de geïndexeerde bouwkosten moeten worden doorberekend.
Cbz/nr. bouwkostennota
33
Bouwkostennota 2001
4. GEGEVENS VAN BOUWINITIATIEVEN In de Bouwkostennota 2000 zijn de vigerende bouwmaatstaven voor vloeroppervlakte en bouwkosten vastgesteld. De bouwmaatstaven zijn ingevolge artikel 15a, vijfde lid, van de Wet ziekenhuisvoorzieningen door de Minister van VWS goedgekeurd. De norm van 95 m² bruto voor de vloeroppervlakte per ziekenhuisbed is goedgekeurd bij besluit d.d. 31 juli 2000. Op 9 oktober 2000 is de Regeling vaststelling bouwmaatstaven voor vloeroppervlakte en bouwkosten, naar categorieën van ziekenhuisvoorzieningen t.b.v. nieuwbouwplannen gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant. De vigerende bouwmaatstaven voor vloeroppervlakte en bouwkosten luiden als volgt: Categorie
Ziekenhuizen op een beddennorm van 2,8 ‰ Verpleeghuizen 150 bedden Dependances verpleeghuizen Instellingen voor geestelijke gezondheidszorg Instellingen voor verstandelijk gehandicapten Woningen GGZ (beschermde woonvormen) Woningen VG (sociowoning)
Vloeroppervlakte in bruto m² per bed / plaats 95 65 56 60 63 35 36
Bouwkosten per bruto m² ƒ 3.473,-ƒ 2.618,-ƒ 2.581,-ƒ 2.797,-ƒ 2.657,-ƒ 1.784,-ƒ 1.733,--
(€ 1.576,--) (€ 1.188,--) (€ 1.171,--) (€ 1.269,--) (€ 1.206,--) (€ 810,--) (€ 786,--)
Bovengenoemde bedragen zijn inclusief 17,5% BTW en op basis van prijspeil 1 januari 2000. De vermelde bruto vloeroppervlakten per bed/plaats hebben betrekking op nieuwbouwsituaties met een standaard voorzieningenpakket. Om te bezien of de kostennormen overeenkomen met de praktijk van indiening, advisering en vergunningverlening, wordt hierna informatie gegeven over de diverse categorieën van voorzieningen. Eerst na de analyse van de aanbestedingsresultaten over het jaar 2000 (zie hoofdstuk 5) en het betrekken van de kostengevolgen van actuele technische ontwikkelingen, zullen de normbedragen op prijspeil 1 januari 2001 worden bepaald (zie hoofdstuk 7 en Bijlage 5).
Cbz/nr. bouwkostennota
34
Bouwkostennota 2001
4.1. Ziekenhuizen Het onderzoek voor de categorie ziekenhuizen heeft betrekking op zeven bouwinitiatieven. Bij vier initiatieven gaat het om complete nieuwbouw van een ziekenhuis. Bij de drie andere initiatieven gaat het om omvangrijke plannen voor gedeeltelijke vervangende nieuwbouw of uitbreiding van bestaande ziekenhuizen. Deze drie initiatieven vertegenwoordigen tezamen een functiepakket dat, relatief gezien, nagenoeg overeenkomt met een compleet ziekenhuis. De ingediende bouw- en investeringskosten van de onderzochte bestekplannen bedragen in totaal ƒ 744 mln., respectievelijk ƒ 1.048 mln. inclusief BTW, op ingediend prijspeil. De onderstaande tabel geeft op basis van voornoemde uitgangspunten een representatief beeld van de bouwproductie binnen deze sector. Tabel 1
ZIEKENHUIZEN Gewogen gemiddelde per m² bruto vloeroppervlakte
Kosten per m² Geïndexeerd naar 01-01-2000 Gem. aantal bedden Gem. opp. per bed Gem. verd. Hoogte Gem. bouwtijd Perc. Directiekosten 0.0. GRONDKOSTEN
Ingediend 7 plannen
geadviseerd 7 plannen
Vergunning 6 plannen
402 94 m² 3,8 m 30 mnd. 14,0%
402 94 m² 3,8 m 29 mnd 14,0%
385 92,2 m² 3,8 m 30 mnd. 14,0%
Maximale norm op 01-01-1999 bij nieuwbouw 340 95 m² 3,75 m 30 mnd. 14,0% p.m. %
-
%
-
%
-
%
1.1. Bouwk. voorz. 1.2. Werkt. voorz. 1.3. Elektr. voorz. 1.4. Vaste inr. 1.5. Terreinvoorz.
1.861 725 535 236 114
53,6 20,9 15,4 6,8 3,3
1.871 722 528 246 106
53,8 20,8 15,2 7,1 3,1
1.867 716 535 247 114
53,6 20,6 15,4 7,1 3,3
1.927 676 526 240 104
55,5 19,5 15,1 6,9 3,0
1.0. BOUWKOSTEN
3.471
100
3.473
100
3.479
100
3.473
100
2.0. BIJK. KOSTEN 3.0. INVENTARIS 4.0. DIRECTIEKOSTEN 5.0. RENTE td BOUW 6.1. prg. + best.wijz. 6.2. loon & prijsst. 7.0. STARTKOSTEN
82 488 349 82 129 -
82 487 346 82 125 -
83 487 343 82 126 -
80 p.m. 486 328 81 126 p.m.
TOT. INVEST. KOSTEN
4.601
4.595
4.600
4.574
Uit de bovenstaande tabel volgt dat de gemiddelde bouwkosten van de in het onderzoek betrokken ziekenhuizen overeenkomen met de in de Bouwkostennota 2000 gestelde maximale bouwkostennorm. Dat de bouwkosten zo nauw aansluiten op de kostennorm vindt zijn oorzaak in het feit dat de kostennorm vorig jaar is bijgesteld. Op basis van de thans voorliggende onderzoeksresultaten kan worden geconstateerd dat de bouwkostennorm voldoet. Anders ligt dit voor de onderverdeling van de bouwkostennorm naar de verschillende disciplines. Tegenover een onderschrijding van de kosten voor de bouwkundige voorzieningen staan met name overschrijdingen van de kosten voor de technische installaties en de terreinvoorzieningen. Een herverdeling van de bouwkostennorm ligt op deze onderdelen dan ook in de rede, waarbij de kosten voor de rubriek 1.1 met ƒ 60,- per m² worden gereduceerd. De kosten voor de rubriek 1.2, 1.3 en 1.4 kunnen vervolgens met respectievelijk ƒ 40,- en tweemaal ƒ 10,- per m² worden verhoogd. Overigens dient ook hier te worden vermeld dat de verdeling
Cbz/nr. bouwkostennota
35
Bouwkostennota 2001
naar de deelnormen of (sub)rubrieken 1.1. t/m 1.5. niet absoluut is. Binnen het totaal van het bouwkosten is substitutie toegestaan, er van uitgaande dat er via een proces van integraal ontwerpen een optimaal resultaat wordt bereikt. De vermelde oppervlakte per bed betreft het quotiënt van de gemiddelde vloeroppervlakte en de capaciteit van de geanalyseerde ziekenhuizen. Daar een aantal projecten slechts betrekking heeft op onderdelen van een totaal ziekenhuiscomplex geeft de gemiddelde oppervlakte per bed geen beeld van de feitelijk beschikbare vloeroppervlakte per bed. Met schrijven van 16 februari 1998 heeft het College voor ziekenhuisvoorzieningen het rapport Evaluatie en actualisatie oppervlaktenorm algemene ziekenhuizen uitgebracht. Op grond van de uitkomst van technisch onderzoek is het College tot de conclusie gekomen dat het vigerende oppervlakte-kencijfer voor de algemene ziekenhuizen (93 m² bruto vloeroppervlakte per bed) in diverse functiegroepen in de praktijk knelpunten oplevert. In het rapport wordt in overweging gegeven het oppervlakte-kencijfer te verhogen tot 95 m² bruto vloeroppervlakte per bed. Met besluit van 31 juli 2000 heeft de Minister van VWS de verhoging van het oppervlakte-kencijfer van 93 m² per bed naar 95 m² per bed, met ingang van 1 juli 2000, goedgekeurd. 4.1.1. Academische ziekenhuizen Op 16 november 1992 heeft het College advies uitgebracht over de maatstaven voor de bouw van academische ziekenhuizen. In dat advies zijn de verschillen en overeenkomsten beschreven tussen de algemene en academische ziekenhuizen. Dit voor wat betreft de nuttige en bruto m²’s per functiegroep per bed, de kwaliteit van afbouw en technische installaties op het niveau van hoofdfunctiegroepen. Voorts is afzonderlijk aandacht besteed aan de investeringskosten voor nieuwbouw van academische ziekenhuizen. In het advies is geconcludeerd dat de relatieve verdeling van de totale bruto vloeroppervlakte in goedkope en dure m²’s in een academisch ziekenhuis overeenkomt met de verdeling in een algemeen ziekenhuis. Derhalve wordt voor de beoordeling van investeringskosten voor bouwplannen van academische ziekenhuizen uitgegaan van de richtbedragen voor nieuwbouw van algemene ziekenhuizen. In het advies is benadrukt dat bij de beoordeling van de kosten de aard van het initiatief, eventuele bijzondere omstandigheden en/of extra tarra oppervlakte mede in de beoordeling van de te ramen investeringskosten moeten worden betrokken. In dat verband is opgemerkt dat als de noodzaak van een hoger afwerkingsniveau van de installaties voor een bouwplan van een academisch ziekenhuis kan worden aangetoond, dit tot een afwijking van de normkosten per m² bruto vloeroppervlakte zou kunnen leiden. Op 1 april 1996 heeft het College een advies uitgebracht over de actualisering van de bouwmaatstaven academische ziekenhuizen, in verband met de verlaging van de planningsnorm voor algemene ziekenhuizen van 3,4 promille tot 2,8 promille. In het adviesrapport is vermeld dat de nuttige vloeroppervlakte kan worden verhoogd van 86 m² per bed tot circa 96 m² per bed (exclusief X- en Yfactoren en de 3e en 4e geldstroomactiviteiten).
Cbz/nr. bouwkostennota
36
Bouwkostennota 2001
4.2. Verpleeghuizen Het onderzoek voor de categorie verpleeghuizen heeft betrekking op zes bouwinitiatieven. De omvang van de projecten in de geactualiseerde studie varieert van 75 tot 120 bedden. Alle in het onderzoek betrokken projecten zijn gebaseerd op de in 1997 geactualiseerde maatstaven. De ingediende bouw- en investeringskosten van de onderzochte bestekplannen bedragen in totaal ƒ 105 mln. respectievelijk ƒ 144 mln. inclusief BTW op ingediend prijspeil. De onderstaande tabel geeft de onderzoeksresultaten weer. Tabel 2
VERPLEEGHUIZEN Gewogen gemiddelde per m² bruto vloeroppervlakte
Kosten per m² Geïndexeerd naar 01-01-2000
Ingediend 6 plannen
Geadviseerd 6 plannen
Vergunning 6 plannen
Maximale norm op 01-01-2000
103 67,6 m² 3,4 m 17 mnd. 13,9%
103 66,8 m² 3,3 m 17 mnd. 13,9%
103 66,8 m² 3,3 m 17 mnd. 13,9%
Gem. aantal bedden Gem. opp. per bed Gem. verd. Hoogte Gem. bouwtijd Perc. Directiekosten 0.0. GRONDKOSTEN 1.1. Bouwk. voorz. 1.2. Werkt. voorz. 1.3. Elektr. voorz. 1.4. Vaste inr. 1.5. Terreinvoorz.
1.637 348 278 222 91
% 63,5 13,5 10,8 8,6 3,5
1.616 343 287 210 89
% 63,5 13,5 11,3 8,3 3,5
1.616 343 287 210 89
% 63,5 13,5 11,3 8,3 3,5
150 65 m² 3,4 m 19 mnd. 14,0% p.m. % 62,4 1.632 14,0 367 12,4 325 8,0 210 3,2 84
1.0. BOUWKOSTEN
2.576
100
2.545
100
2.545
100
2.618
2.0. BIJK. KOSTEN 3.0. INVENTARIS 4.0. DIRECTIEKOSTEN 5.0. RENTE td BOUW 6.1. prg. + best.wijz. 6.2. loon & prijsst. 7.0. STARTKOSTEN
68 357 140 61 53 -
66 353 136 60 52 -
66 353 136 60 52 -
60 p.m. 367 157 61 60 p.m.
TOT. INVEST. KOSTEN
3.255
3.212
3.212
3.323
100
Uit de toetsing van de gemiddelde geadviseerde bouwkosten aan de in de Bouwkostennota 2000 gestelde maximale bouwkostennorm, blijkt een geringe onderschrijding van de bouwkostennorm. De onderschrijding varieert van 1,6% voor de ingediende, tot 2,8% voor de geadviseerde en in de vergunningen opgenomen kosten. De kostenverhogende effecten ten gevolge van de toepassing van louter eenbedskamers en kamergebonden sanitair, zijn opgenomen in de bouwkosten van deze projecten. In de Bouwkostennota 2000 is vermeld dat daar waar sprake is van meerkosten als gevolg van de privacyverbetering in de praktijk wordt ingestemd met afrondingsbedragen van maximaal ƒ 3.000,-- per bed (bij louter eenbedskamers en kamergebonden sanitair per twee bedden). Het effect van deze afronding is wel verwerkt in de geadviseerde kosten van de geanalyseerde plannen echter niet in de vermelde normbedragen per m². De omvang van de geanalyseerde nieuwbouwprojecten is, met een gemiddelde capaciteit van 109 bedden, kleiner dan de capaciteit die in het normoverzicht is aangegeven. Rekening houdende met deze kleinere capaciteit kan worden gesteld dat de bruto vloeroppervlakte per bed van de geanalyseerde verpleeghuizen per saldo overeenkomt met de geactualiseerde maatstaven.
Cbz/nr. bouwkostennota
37
Bouwkostennota 2001
Daarmee lijkt de verruiming van de oppervlaktenorm binnen gelijkblijvend (investerings)budget per saldo een hanteerbaar toetsingskader te hebben opgeleverd. Aanvullende onderzoeken In het kader van de door de Minister gevraagde uitvoeringstoets naar de hanteerbaarheid van de bij wijziging van het Besluit bouwmaatstaven d.d. 1 oktober 1997 vastgestelde oppervlakteverruiming op basis van ‘budgettaire neutraliteit’ zijn dit jaar diverse onderzoeken uitgevoerd naar de kosteneffecten in de praktijk. Hierbij zijn de volgende drie trajecten gevolgd. Bouwcollege: Eigen ontwerp- en kostenanalyses op basis van berekende vormfactoren en diverse clusteringen van kostenelementen van 7 bouwplannen volgens de nieuwe maatstaf en 11 ‘oude’ bouwplannen. Opdracht Bouwcollege aan extern kostendeskundige: Relatie gelegd naar het in andere bouwsectoren gehanteerde prijsniveau. Voorts is een afsprakenstelsel ontwikkeld voor gedifferentieerde kostenkaders. Opdracht Bouwcollege voor onafhankelijke kostencalculatie van een nieuw te bouwen verpleeghuis De resultaten van deze opdracht zijn gekoppeld aan zowel de bij de aanvraag ingediende directiebegroting als aan de inmiddels bekende aanbestedingsresultaten. In hoofdstuk 5 wordt nader op de aanvullende onderzoeken ingegaan. De onderzoeken bevestigen het beeld dat het bestaande investeringsbudget voldoet. Hierbij dienen wel beperkingen aan de bouwkundige opzet in acht te worden genomen. Zo wordt het geheel of grotendeels in één bouwlaag bouwen van een verpleeghuis niet langer haalbaar geacht. Kostendifferentiatie In de voorgaande Bouwkostennota werd een onderscheid gemaakt tussen de bouwkosten voor algemene voorzieningen (ƒ 2.785,- per m²) en de bouwkosten voor de verpleegafdelingen (ƒ 2.528,- per m²). Deze differentiatie is ontstaan door de stelregel van de ‘budgettaire neutraliteit’ voor de bouw van verpleegafdelingen. Daar vindt immers de oppervlakteverruiming plaats. Het onderzoek van de extern kostendeskundige wijst uit dat de bouwkosten voor de beide functiegroepen per saldo overeenkomen. Op grond van deze uitkomst is deze kostendifferentiatie in de nu voorliggende Bouwkostennota vervallen. 4.2.1. Dependances van verpleeghuizen In de voorgaande Bouwkostennota’s was een afzonderlijke paragraaf gewijd aan de dependances van verpleeghuizen. Daar dependances nog slechts bij uitzondering worden gebouwd is dit hoofdstuk in deze nota achterwege gelaten. In het overzicht van de kostennormen (Bijlage 5) is deze voorziening echter nog wel vermeld. Het huidige onderscheid tussen een (nieuwbouw)unit, die volgens de Richtlijnen alleen voor bepaalde categorieën geschikt is, en de verpleeghuisdependance zal op den duur verdwijnen. Een dergelijk onderscheid is achterhaald door de feitelijke ontwikkeling, omdat dit in hoge mate samenhing met het uitgangspunt van aanwending van bestaande ruimten. Hoewel het de vraag is of de huidige kostennorm voor dependances toegesneden is op deze ontwikkeling, wordt in verband met de herziening van de maatstaf voorgesteld het normbedrag thans ongewijzigd te laten en eventueel aan de hand van de basiskwaliteitseisen voor Verpleging en Verzorging te herzien.
Cbz/nr. bouwkostennota
38
Bouwkostennota 2001
4.2.2. Verpleegunits Het is mogelijk om (delen van) een verzorgingshuis om te bouwen tot verpleegunit. Op de totstandkoming van die units is het referentiekader verpleeghuiszorg in verzorgingshuizen van toepassing. In hoofdstuk 8.3 wordt nader op het fenomeen verpleegunits ingegaan.
Cbz/nr. bouwkostennota
39
Bouwkostennota 2001
4.3. Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) Het onderzoek voor de categorie geestelijke gezondheidszorg heeft betrekking op acht bouwinitiatieven. De initiatieven hebben betrekking op omvangrijke plannen (investeringskosten hoger dan ƒ 5 mln.) voor gedeeltelijke vervangende nieuwbouw of uitbreiding van bestaande instellingen. De ingediende bouwen investeringskosten van de onderzochte schetsplan/vergunning- en bestekplannen bedragen in totaal ƒ 98 mln. respectievelijk ƒ 131 mln. inclusief BTW, op ingediend prijspeil. Onderstaande tabel geeft een representatief beeld van de bouwproductie binnen deze sector. Dit gelet op zowel de landelijke spreiding van de in het onderzoek betrokken voorzieningen als op de variatie in aard en omvang van deze instellingen. Categorie gewogen gemiddelde per m² bruto vloeroppervlakte Kosten per m² Geïndexeerd naar 01-01-2000 Gem. aantal plaatsen Gem. opp. per plaats Gem. verd. Hoogte Gem. bouwtijd Perc. Directiekosten
Ingediend 8 plannen
Geadviseerd 8 plannen
Vergunning 7 plannen
maximale norm op 01-01-2000
62 60 m² 3,55 m 14 mnd. 14,0%
66 60 m² 3,55 m 14 mnd. 14,0 %
61 60 m² 3,47 m 14 mnd. 14,0 %
90 60 m² 3,40 m 16 mnd. 14,0 %
0.0. GRONDKOSTEN 1.1. Bouwk. voorz. 1.2. Werkt. voorz. 1.3. Elektr. voorz. 1.4. Vaste inr. 1.5. Terreinvoorz.
1.764 330 323 158 149
% 64,8 12,1 11,9 5,8 5,4
1.746 326 318 153 149
% 64,9 12,1 11,8 5,7 5,5
1.713 332 319 164 159
% 63,8 12,3 11,9 6,1 5,9
p.m. 1.778 365 312 186 156
% 63,6 13,1 11,1 6,6 5,6
1.0. BOUWKOSTEN
2.724
100
2.692
100
2.687
100
2.797
100
2.0. BIJK. KOSTEN 3.0. INVENTARIS 4.0. DIRECTIEKOSTEN 5.0. RENTE td BOUW 6.1. prg. + best.wijz. 6.2. loon & prijsst. 7.0. STARTKOSTEN
68 381 126 63 47 -
69 376 121 63 47 -
72 374 120 63 46 -
64 p.m 392 141 65 54 p.m.
TOT. INVEST. KOSTEN
3.409
3.368
3.362
3.513
Voor de gemiddelde bruto vloeroppervlakte per plaats is uitgegaan van 60 m² (instellingsnorm). Deze oppervlakte is gebaseerd op de in 1996 door het College uitgebrachte maatstaven voor een algemene instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Voor de goede orde zij opgemerkt dat de bruto vloeroppervlakte van 60 m² per plaats (voor instellingen van 150 plaatsen of meer) niet afwijkt van de bruto vloeroppervlakte per plaats volgens de thans vigerende maatstaven. Het totaal van de ingediende bouwkosten geeft een kleine onderschrijding (circa 2,6%) te zien van de geldende bouwkostennorm. Binnen de ingediende bouwkosten vindt een kleine verschuiving van kosten plaats van de rubrieken bouwkundige voorzieningen, terreinvoorzieningen en vaste inrichtingen naar de rubrieken werktuigbouwkundige voorzieningen en, met name, elektrotechnische voorzieningen. Na advisering bedraagt de onderschrijding van de bouwkostennorm circa 3,8%. De onderschrijding van de
Cbz/nr. bouwkostennota
40
Bouwkostennota 2001
bouwkostennorm is relatief het grootst op de onderdelen werktuigbouwkundige voorzieningen en vaste inrichtingen. Alleen het kostenniveau voor de elektrotechnische voorzieningen wordt overschreden. De verlaging van bouwkosten in de adviespraktijk wordt veroorzaakt door het ontbreken van elementen die wel in de bouwkostennorm zijn opgenomen. Als voorbeeld van een dergelijk element kan de centrale keuken worden genoemd. In geen van de onderzochte bouwinitiatieven was een centrale keuken opgenomen, hetgeen een belangrijk deel van de onderschrijding van de bouwkosten verklaart. Sinds 1999 wordt in de adviespraktijk voor de beoordeling van nieuwbouwplannen voor onderdelen van een instelling de norm voor de instellingswoonvoorzieningen gehanteerd (zie Bijlage 5). Deze norm bedroeg op prijspeil 1 januari 2000 ƒ 2.491,- per m². Bij de bepaling van de te accorderen bouwkosten wordt rekening gehouden met in het plan opgenomen kostenverhogende factoren. Deze betreffen met name separeervoorzieningen, liften en centrale infrastructurele voorzieningen. Voor eenvoudiger initiatieven, zoals bijvoorbeeld kantoorvoorzieningen of voorzieningen voor dagactiviteiten, wordt rekening gehouden met kostenverlagende factoren.
4.3.1. Regionaal GGZ-Centrum (RGC) Deze projecten omvatten naast voorzieningen voor klinische plaatsen tevens ruimten voor deeltijdbehandeling, poliklinische functies, centrale voorzieningen en ruimten voor de huisvesting van ambulante RIAGG-functies. Bij de beoordeling van de investeringskosten wordt ook hier uitgegaan van de m²-prijs van een instellings-woonvoorziening. De m²-prijs wordt verhoogd met ‘plussen’ voor relevante kostenverhogende onderdelen in het bouwplan. Hierbij kan worden gedacht aan extra kosten voor de realisatie van separeervoorzieningen, liften en mogelijk bijzondere eisen in verband met het realiseren van het RGC annex een bestaand ziekenhuis. Na het vaststellen van de nieuwe maatstaf e RGC (naar verwachting 3 kwartaal 2001), zal een kostennorm voor RGC’s worden ontwikkeld.
4.3.2. Kantoren De afgelopen periode is gebleken dat binnen de sector geestelijke gezondheidszorg een groeiende behoefte bestaat aan het realiseren van separate kantoorvoorzieningen, in verband met de verdergaande ambulantisering van de zorg. Deze kantoorvoorzieningen werden tot op heden beoordeeld aan de hand van de kostennorm voor een instellingswoonvoorziening (bouwkosten ƒ 2.491,- op prijspeil januari 2000). Uit een kostenonderzoek, waarin elf nieuwbouw kantoorvoorzieningen zijn betrokken, blijkt dat de bouwkosten voor een kantoorvoorziening ƒ 2.390,-- op prijspeil januari 2000 bedroegen. Tevens blijkt dat de verdeling van de bouwkosten afwijkt van de verdeling van de bouwkosten van een instellingswoonvoorziening. Derhalve is in Bijlage 5 een norm voor het realiseren van separaat nieuw te bouwen kantoorvoorzieningen opgenomen.
Cbz/nr. bouwkostennota
41
Bouwkostennota 2001
4.4. Gehandicaptenzorg Bij de wijziging van het Besluit bouwmaatstaven op 1 oktober 1997 is voor de gehandicaptenzorg een verruiming van de oppervlakte toegestaan, mits de ‘budget neutraliteit’ werd gewaarborgd. Het uitgangspunt van ‘budget neutraliteit’ is expliciet in de oppervlaktecijfers en bouwkostennormen opgenomen. Met deze wijziging is de oppervlaktenorm voor instellingen voor verstandelijk gehandicapten met 5 m² verruimd. De toename komt voor 2 tot 3 m² ten goede aan de woonvoorzieningen en 2 tot 2,5 m² voor de dagbesteding. Deze toename is gebaseerd op het op 20 mei 1996 door het College voor ziekenhuisvoorzieningen uitgebrachte advies inzake bouwkundig-functionele maatstaven ten behoeve van nieuwbouwplannen voor woonvoorzieningen en voorzieningen voor dagbesteding. De toename van de bruto vloeroppervlakte heeft bij de vaststelling van het voornoemde gewijzigde Besluit bouwmaatstaven door de Minister van VWS geleid tot een evenredige verlaging van de bouwkostennorm per m² bruto vloeroppervlakte. In hoeverre deze verruiming van de oppervlaktenorm binnen gelijkblijvend (investerings)budget een hanteerbaar toetsingskader oplevert, moest blijken uit een uitvoeringstoets die overeenkomstig het verzoek van de Minister, drie jaar na de publicatie van het gewijzigde Besluit bouwmaatstaven zal worden uitgevoerd. In de Bouwkostennota 2000 is aangekondigd dat deze evaluatie in de nu voorliggende nota zou worden opgenomen. Bij de gepresenteerde kostenevaluatie wordt de kanttekening geplaatst dat het gaat om plannen die tot stand zijn gekomen op grond van de vigerende maatstaven. Het voornemen bestaat om in het najaar van 2001 nieuwe maatstaven voor de instellingen voor verstandelijk gehandicapten uit te brengen. Evenals de geestelijke gezondheidszorg wordt de gehandicaptenzorg steeds meer in de maatschappij geïntegreerd. Grootschalige voorzieningen worden verkleind en gehandicapten gaan wonen in kleinschalige voorzieningen op het terrein zelf of bij voorkeur in de wijk. In 1996 verscheen het Beleidstoetsingskader gehandicaptenzorg van het ministerie van VWS dat mede het uitgangspunt vormt van de huidige adviespraktijk. Het beleid van het ministerie van VWS is gericht op een verdere vermaatschappelijking van de gehandicaptenzorg. Het ministerie wil de totstandkoming van kleinschalige, bij voorkeur zelfstandige huisvesting stimuleren. Bij voorkeur moet de groepsgrootte maximaal zes personen zijn. De dagbesteding moet uitgebreid worden en het streven is alle gehandicapten volwaardige dagbesteding te bieden. Doorstroming naar een vorm van betaalde arbeid wordt zoveel mogelijk nagestreefd. De locatie voor de dagbesteding en de woonplaats behoren in principe gescheiden te zijn. De wensen van de cliënt ten aanzien van wonen en werken vormen het uitgangspunt. Er wordt uitgegaan van wonen in de wijk, tenzij de cliënt zelf aangeeft dit niet te willen of andere oorzaken (gedragsproblemen of zeer intensieve zorg) het noodzakelijk maken dat de cliënt op de hoofdlocatie woont. Eveneens wordt een betere spreiding van de voorzieningen voor gehandicapten in het land nagestreefd. De wijziging van het beleid heeft geleid tot veranderingen in de zorginfrastructuur voor mensen met een handicap. Daardoor is de realisatie van een volledige nieuwe instelling voor verstandelijk gehandicapten het afgelopen jaar niet meer voorgekomen. De kostennorm voor instelling voor verstandelijk gehandicapten wordt gefixeerd opgenomen in Bijlage 5.
Cbz/nr. bouwkostennota
42
Bouwkostennota 2001
De oppervlakte van een volledige instelling bedraagt volgens de bestaande Bouwmaatstaven 63 m² per plaats. Hiervan heeft 40 m² betrekking op woonvoorzieningen en 14 m² op dagbesteding. De overige 9 m² heeft betrekking op medische zorg, beheer, civiele en technische dienst en personeelsvoorzieningen. Naast de bouwkostennorm voor de instellingsnieuwbouw vermeldt de Bouwkostennota 2000 ook een deelnorm voor de functiegroep woonvoorzieningen en een kostenrichtlijn voor dagactiviteiten. Deze functiegroepen vertegenwoordigen 85% van de vloeroppervlakte van de totale instelling. De bouwkostennorm, c.q. richtlijn van deze beide functiegroepen liggen met respectievelijk ƒ 2.491,-per m² en ƒ 2.067,- per m² lager dan de uit het verleden geïndexeerde instellingsnorm van ƒ 2.657,- per m² (bedragen op prijspeil 1 januari 2000). Om een actueel beeld van de bouwproductie binnen de gehandicaptenzorg te geven is onderzoek verricht naar de voorzieningen voor wonen en dagbesteding. Het onderzoek voor woonvoorzieningen in de gehandicaptenzorg heeft betrekking op 8 bouwinitiatieven waarvoor de vergunningsaanvragen in 1999 en 2000 zijn ingediend. Het betreffen woonvoorzieningen voor bewoners zonder behoefte aan intensieve begeleiding en verzorging. De onderstaande tabel geeft de onderzoeksresultaten weer. WOONVOORZIENING VOOR VERSTANDELIJK GEHANDICAPTEN
Categorie
Gewogen gemiddelde per m² bruto vloeroppervlakte Kosten per m² Geïndexeerd naar 01-01-2000
Ingediend 8 plannen
Geadviseerd 8 plannen
Vergunning 8 plannen
Maximale norm op 01-01-2000
Gem. aantal plaatsen Gem. opp. per plaats Gem. verd. Hoogte Gem. bouwtijd Perc. Directiekosten 0.0. GRONDKOSTEN
14 42,6 m² 3,25 9,2 mnd. 11,8%
14 42,4 m² 3,15 m 9,2 mnd. 11,8%
14 42,4 m² 3,15 m 9,2 mnd. 11,8%
32 40,0 m² 3,20 m 12 mnd. 14,0% p.m. %
-
%
-
%
-
%
1.1. Bouwk. voorz. 1.2. Werkt. voorz. 1.3. Elektr. voorz. 1.4. Vaste inr. 1.5. Terreinvoorz.
1.658 205 215 175 123
69,8 8,6 9,0 7,4 5,2
1.659 213 203 177 113
70,2 9,0 8,6 7,4 4,8
1.659 213 203 177 113
70,2 9,0 8,6 7,4 4,8
1.667 319 243 186 76
63,5 13,3 10,5 6,8 5,9
1.0. BOUWKOSTEN
2.376
100
2.365
100
2.365
100
2.491
100
2.0. BIJK. KOSTEN 3.0. INVENTARIS 4.0. DIRECTIEKOSTEN 5.0. RENTE td BOUW 6.1. prg. + best.wijz. 6.2. loon & prijsst. 7.0. STARTKOSTEN
55 281 69 54 27 2.862
TOT. INVEST. KOSTEN
55 279 69 54 26 2.849
55 279 69 54 26 2.849
57 p.m. 349 94 58 36 p.m. 3.085
De totale bouw- en investeringskosten van de onderzochte bouwplannen bedragen respectievelijk ƒ 12,2 mln. en ƒ 14,7 mln., inclusief BTW en exclusief grond-, inventaris en startkosten op ingediend prijspeil. Uit de toetsing van de gemiddelde bouwkostennorm per m² van de in het onderzoek betrokken projecten aan de in de Bouwkostennota 2000 gestelde maximale bouwkostennorm per m² blijkt dat de geadviseerde kosten de kostennorm met 5,1% onderschrijden. De ingediende kosten onderschrijden de norm met 4,6%. Tegenover deze onderschrijding van de kosten per m² staat echter wel een ruimere vloeroppervlakte per plaats.
Cbz/nr. bouwkostennota
43
Bouwkostennota 2001
De omvang van de onderzochte nieuwbouwprojecten is met een gemiddelde capaciteit van 14 plaatsen, kleiner dan de gemiddelde capaciteit die in het normoverzicht is aangegeven. De kleinere omvang van de instellingen resulteert in een kortere (gewogen gemiddelde) bouwtijd. Ook de directiekosten zijn lager. Hoewel bij de onderzochte projecten de kostennorm toereikend zijn er wel verschillen in de onderverdeling van de bouwkostennorm naar de verschillende disciplines. Binnen de verdeling van de bouwkosten over de subrubrieken zijn de in de Bouwkostennota genoemde bedragen voor de werktuigbouwkundige, elektrotechnische voorzieningen en vaste inrichtingen onderschreden. Bij de rubriek terreinvoorzieningen is een overschrijding van de kostennorm te zien. De grote verschillen in de werktuigbouwkundige voorzieningen zijn te verklaren doordat in de projecten geen luchtbehandelingsinstallaties zijn opgenomen. Bij de terreinvoorzieningen is het verschil gelegen in het feit dat de kostennorm uitgaat van de bouw van de woonvoorzieningen op het instellingsterrein. De in de norm opgenomen terreinvoorzieningen zijn in principe specifiek gebouwgebonden. Op basis van het voorgaande ligt een herverdeling van de bouwkostennorm op deze onderdelen in de rede, waarbij de kosten voor de werktuigbouwkundige voorzieningen met ƒ 50,- per m² worden gereduceerd en de kosten voor de terreinvoorzieningen met ƒ 50,- per m² worden verhoogd. Overigens dient ook hier te worden vermeld dat de verdeling naar de deelnormen of (sub)rubrieken 1.1. t/m 1.5. niet absoluut is. Binnen het totaal van de bouwkosten is substitutie toegestaan, ervan uitgaande dat via een proces van integraal ontwerpen een optimaal resultaat wordt bereikt. Kostenverhogende voorzieningen zoals een (plafond) tillift of liftinstallatie zijn niet in de bovenstaande plannen meegenomen. Verder wordt opgemerkt dat geen plannen zijn onderzocht voor bewoners die intensieve begeleiding nodig hebben. De kosten hiervoor alsmede de benodigde oppervlakte vallen in de regel hoger uit. Het onderzoek voor dagbesteding in de gehandicaptenzorg heeft betrekking op 6 bouwinitiatieven die zijn ingediend voor 2001. De totale bouw- en investeringskosten van de onderzochte bestekplannen bedragen respectievelijk ƒ 8,4 mln. en ƒ 10,3 mln., inclusief BTW en exclusief grond-, inventaris en startkosten op ingediend prijspeil. De tabel op de volgende pagina geeft de onderzoeksresultaten weer. Uit de toetsing van de gemiddelde bouwkosten per m² van de in het onderzoek betrokken projecten aan de in de Bouwkostennota 2000 gestelde kostenrichtlijn per m² blijkt dat de geadviseerde kosten de richtlijn met 6% onderschrijden. De ingediende kosten onderschrijden de richtlijn met 5,7%. Tegenover deze onderschrijding van de kosten per m² staat echter wel een ruimere vloeroppervlakte per plaats. Geconcludeerd kan worden dat voor de onderzochte projecten de kostenrichtlijn voldoet. DAGBESTEDING VOOR VERSTANDELIJK GEHANDICAPTEN
Categorie
Gewogen gemiddelde per m² bruto vloeroppervlakte Kosten per m² Geïndexeerd naar 01-01-2000
Ingediend 6 plannen
Geadviseerd 6 plannen
Vergunning 6 plannen
Maximale norm op 01-01-2000
Gem. aantal plaatsen Gem. opp. per plaats Gem. verd. Hoogte Gem. bouwtijd Perc. Directiekosten
50 14,6 m² 4,35 11,7 mnd. 12,6%
50 14,6 m² 4,35 m 11,7 mnd. 12,6%
50 14,6 m² 4,35 m 11,7 mnd. 12,6%
14,0 m² 3,20 m 12 mnd. 14,0%
0.0. GRONDKOSTEN
-
Cbz/nr. bouwkostennota
%
-
%
-
%
p.m.
%
44
Bouwkostennota 2001
1.1. Bouwk. voorz. 1.2. Werkt. voorz. 1.3. Elektr. voorz. 1.4. Vaste inr. 1.5. Terreinvoorz.
1.439 183 148 86 93
73,8 9,4 7,6 4,4 4,8
1.367 197 173 111 93
70,5 10,1 8,9 5,7 4,8
1.367 197 173 111 93
70,5 10,1 8,9 5,7 4,8
1.0. BOUWKOSTEN
1.950
100
1.942
100
1.942
100
2.0. BIJK. KOSTEN 3.0. INVENTARIS 4.0. DIRECTIEKOSTEN 5.0. RENTE td BOUW 6.1. prg. + best.wijz. 6.2. loon & prijsst. 7.0. STARTKOSTEN
45 245 73 45 28 2.386
TOT. INVEST. KOSTEN
45 244 72 45 28 2.376
45 244 72 45 28 2.376
2.067
100
2.560
Op basis van de vigerende bouwkostennorm en richtlijn voor wonen en dagbesteding komen de gemiddelde bouwkosten voor beide functies neer op ƒ 2.381,- per m². Het verschil met de instellingsnorm ad ƒ 2.657,- per m², is ondermeer gelegen in het feit dat in het onderzoek geen kostbare voorzieningen als zwembaden en grootkeukeninstallaties zijn betrokken. Ook de bij instellingsnieuwbouw gebruikelijke kosten voor infrastructurele voorzieningen zijn buiten beschouwing gelaten. Voor deze bijzondere voorzieningen is voor de nieuwbouw van een instelling met 200 plaatsen een additioneel bedrag aan bouwkosten van ƒ 3,5 mln. beschikbaar. Hoewel de vraag is of dit bedrag toereikend is, wordt in verband met de herziening van de maatstaf voorgesteld de instellingsnorm van 63 m² per plaats en het daaraan gekoppelde kostenkader thans ongewijzigd te laten en eventueel aan de hand van de maatstaf te herzien. Op grond van de voorgaande analyses kan voorzichtig worden geconcludeerd dat de verruiming van de oppervlaktenorm binnen gelijkblijvend (investerings)budget op instellingsniveau een hanteerbaar toetsingskader heeft opgeleverd.
Cbz/nr. bouwkostennota
45
Bouwkostennota 2001
5. AANVULLENDE KOSTENONDERZOEKEN In hoofdstuk 4.2 is gerefereerd aan een drietal aanvullende kostenonderzoeken. Deze onderzoeken hebben zich, gelet op de uitvoeringstoets inzake de toepasbaarheid van de toetsingskaders, met name gericht op de sector verpleeghuizen. De volgende aanvullende kostenonderzoeken zijn te onderscheiden in: 1. Gevolgen privacy-aspecten. Ontwerp- en kostenanalyses op basis van berekende vormfactoren en diverse clusteringen van kostenelementen. 2. Relatie naar het in andere bouwsectoren gehanteerde prijsniveau alsmede ontwikkeling afsprakenstelsel voor gedifferentieerde kostenkaders. 3. Onafhankelijke kostencalculatie van een nieuw te bouwen verpleeghuis De resultaten van deze opdracht zijn gekoppeld aan zowel de bij de aanvraag ingediende directiebegroting als aan de inmiddels bekende aanbestedingsresultaten. 5.1. Gevolgen privacy-verbetering verpleeghuizen Bij de wijziging van het Besluit bouwmaatstaven op 1 oktober 1997 is voor verpleeghuizen een verruiming van de oppervlakte toegestaan, mits dit op grond van ‘budgettaire neutraliteit’ volledig door lagere investeringskosten per m² kan worden gecompenseerd. Voornoemde verruiming van de vloeroppervlakte is gebaseerd op de in mei 1997 door het College voor ziekenhuisvoorzieningen uitgebrachte bouwkundig-functionele maatstaven ten behoeve van nieuwbouwplannen voor een verpleeghuis. De bruto vloeroppervlakte is hierin met gemiddeld circa 6 m² per bed verhoogd. Deze toename komt geheel ten goede aan de verpleegafdelingen. De belangrijkste oorzaak van deze toename is gelegen in de keuze voor in beginsel (uitsluitend) eenbedskamers met (per twee kamers) kamergebonden sanitair. In hoofdstuk 4.2 is geconstateerd dat de gemiddelde bouwkosten per m² de vigerende kostennorm onderschrijden en dat de bruto vloeroppervlakte per bed per saldo overeenkomt met de maatstaven. Hiermee lijkt de verruiming van de oppervlaktenorm binnen gelijkblijvend (investerings)budget een hanteerbaar toetsingskader te hebben opgeleverd. Nader onderzoek Door het Bouwcollege is een alternatieve methode ontwikkeld voor het samenstellen, toetsen en bepalen van de bouwkostennorm. Vooralsnog is deze methode, als gevolg van de vraagstelling van de Minister, alleen uitgewerkt voor de categorie verpleeghuizen. In het kader van het onderzoek naar de hanteerbaarheid van het toetsingskader zijn alle voor de ontwerp- en kostenanalyses relevante ontwerp- en kostenaspecten van in totaal 18 bouwplannen ingevoerd. Op basis van vervolgens berekende vormfactoren en clusteringen van kostenelementen zijn diverse ontwerp- en kostenanalyses uitgevoerd. Mede op grond van de bij dit onderzoek opgedane ervaringen is de vraagstelling in de formulieren voor aanvragen in het kader van de onderscheiden WZV-procedures aangepast. Niet relevante of doublerende vraagstellingen zijn bij de actualisatie van de formulieren vervallen. In het onderzoek is een onderscheid gemaakt tussen 7 ‘nieuwe’ bouwplannen die geheel zijn gebaseerd op de maatstaven van mei 1997 en 11 ‘oude’ bouwplannen waarin de in deze maatstaven beschreven privacy maatregelen niet zijn betrokken. Naast de zes in hoofdstuk 4.2 betrokken volledige verpleeghuizen is ook een dependance in het onderzoek betrokken.
Cbz/nr. bouwkostennota
46
Bouwkostennota 2001
De verschijningsvorm van de verpleeghuizen is zeer verschillend. Zowel in de ‘oude’ plannen als in de ‘nieuwe’ plannen komen bouwtechnisch minder efficiënte gebouwen voor. Bouwtechnisch gezien kan, gezien de beperking van fundering en dak en de uitleg van de installatietechnische voorzieningen, een gebouw met drie of vier nagenoeg identieke bouwlagen als efficiënt worden betiteld. Het verschil (in extremen) in aangetroffen ‘efficiency’ is als volgt te illustreren. Eén verpleeghuis is gebouwd in de vorm van vier paviljoenachtige afdelingen (alle op begane grondniveau). Een ander verpleeghuis met een gelijke capaciteit is ontwikkeld in gestapelde vorm (vier bouwlagen hoog). De gestapelde vorm leidt tot een beperking van de funderings- en dakoppervlakte met 75%. Voor de luchtbehandelinginstallatie kan worden volstaan met één installatieruimte met één luchtbehandelingskast in plaats van vier. Voorts leidt de gestapelde vorm tot een reductie van het bebouwde oppervlak met als gevolg een beperking van de noodzakelijke terreingrootte en een vermindering van de kosten voor de terreininrichting. De verschillen tussen 7 ‘nieuwe’ bouwplannen en 11 ‘oude’ bouwplannen zijn door middel van de zogenaamde ontwerp- of vormfactoren in de volgende tabel inzichtelijk gemaakt. Hierbij worden de oppervlakte van de elementen (bijvoorbeeld daken, gevels, binnenwanden etc.) gerelateerd aan de bruto vloeroppervlakte. Het aantal bouwlagen van de ‘nieuwe’ bouwplannen varieert van één bouwlaag (nagenoeg alle voorzieningen op begane grond) tot vier bouwlagen. Ter illustratie dat ook in de 7 nieuwe bouwplannen nog een project in laagbouw is betrokken, is ook kolom toegevoegd waarin dit ‘minder efficiënte’ project buiten beschouwing is gelaten. E.e.a. blijkt een duidelijke uitwerking op de gemiddelde waarden te hebben. Tabel: Vergelijking vormfactoren
Bruto/Nuttig verhouding Bruto oppervlakte per bed / plaats Gemiddelde verdiepingshoogte Funderingsfactor Dakfactor Gevelfactor Binnenwandfactor
6 plannen 7 plannen volgens nieuwe volgens nieuwe maatstaven maatstaven 1,58 1,55 66,8 66,8 3,39 3,35 0,50 0,43 0,51 0,43 0,58 0,54 1,01 1,01
referentie 11 ‘oude plannen’ 1,62 60,6 3,54 0,59 0,65 0,61 1,13
% verschil 6 ‘nieuwe’ t.o.v. ‘oude plannen’ -4,3% 10,2% -5,4% -27,1% -33,8% -11,5% -10,6%
Uit de voorgaande cijfermatige beschouwing blijkt dat de verruiming van de bruto vloeroppervlakte gemiddeld bezien met name wordt gecompenseerd door een efficiëntere bouwwijze. In bovenstaande beschouwing valt met name de reductie van de binnenwandfactor op. In tegenstelling tot de veronderstelling dat de binnenwandfactor zou moeten toenemen door de toepassing van louter eenbedskamers en de uitbreiding van het aantal sanitaire ruimten is de binnenwandfactor juist gedaald. Dit vindt zijn oorzaak in de vergroting van de oppervlakte van de eenbedskamers, de vergroting van de vloeroppervlakte van de sanitaire ruimten en de efficiëntere bouw, waardoor afdelingen met dubbele corridors niet meer worden toegepast. De vormfactoren worden mede gebruikt om een vergelijking te kunnen maken met andere kostengegevens dan die welke door het Bouwcollege zijn opgesteld. De vormfactoren en de op basis daarvan
Cbz/nr. bouwkostennota
47
Bouwkostennota 2001
bepaalde eenheidsprijzen per element worden verder gebruikt om op elementenbasis een begroting op te stellen en om op basis van referentiemateriaal bouwplannen te beoordelen. In de volgende tabel zijn de kostengevolgen van de verschillende vormfactoren belicht (bedragen incl. BTW, prijspeil januari 2000). elementclustering (11 = elementnummer)
Fundering (11+13+16+17) Gevels (21+32+41) Binnenwanden (22+32+42) Daken (27+37+47) Totaal bovenstaande elementen
6 verpleeghuizen volgens nieuwe maatstaven per m² b.v.o. per m² element ƒ103,ƒ 240,ƒ 432,ƒ 800,ƒ 359,ƒ 355,ƒ 151,ƒ 351,ƒ 1.045,ƒ 1.746,-
referentie 11 ‘oude plannen’ per m² b.v.o. ƒ 147,ƒ 428,ƒ 420,ƒ 205,ƒ 1.200,-
per m² element ƒ 249,ƒ 702,ƒ 375,ƒ 315,ƒ 1.641
Uit bovenstaande tabel volgt dat de kosten per m² b.v.o. van de beschouwde elementen als gevolg van de efficiëntere bouwwijze zijn gedaald. De kosten van de elementen op zich zijn in totaliteit echter toegenomen. Uit de analyse kan dan ook worden geconcludeerd dat er als gevolg van de verruiming van de vloeroppervlakte per saldo niet op de kwaliteit van de bouwkundige elementen is bezuinigd. In de volgende tabel zijn de opbouw van de bouwkostennorm en de gemiddelde bouwkosten van de ’nieuwe’ en de ‘oude’ bouwplannen ter vergelijking naast elkaar geplaatst. opbouw van de bouwkosten
1.1. Bouwkundige voorzieningen 1.2. Werktuigbouwkundige voorz. 1.3. Elektrotechnische voorz. 1.4. Vaste inrichting 1.5. Terreinvoorzieningen 1.0. BOUWKOSTEN
maximale norm op 01-01-2000 ƒ per m² b.v.o. ƒ 1.632,ƒ 367,ƒ 325,ƒ 210,ƒ 84,ƒ 2.618,-
6 verpleeghuizen volgens nieuwe maatstaven ƒ per m² b.v.o. ƒ 1.616,ƒ 343,ƒ 287,ƒ 210,ƒ 89,ƒ 2.545,-
referentie 11 ‘oude plannen’ ƒ per m² b.v.o. ƒ 1.715,ƒ 381,ƒ 331,ƒ 220,ƒ 97,ƒ 2.745,-
De voorgaande tabel geeft aanleiding tot de volgende beschouwing: De totale gemiddelde kosten voor de bouwkundige voorzieningen van de ‘nieuwe’ bouwplannen zijn hoger dan op basis van de voorgaande vergelijking van enkele elementen was te verwachten. In de ‘nieuwe’ plannen zijn enkele projecten opgenomen met hoge kosten voor de hoofddraagstructuur (gemiddeld ƒ 60,- per m² meer). Bij de beoordeling van deze bouwplannen zijn door het Bouwcollege op dit onderdeel aanmerkelijke vereenvoudigingen mogelijk geacht, waardoor de kosten per m² lager kunnen uitvallen. De gemiddelde kosten voor de technische installaties van de ‘nieuwe’ plannen liggen lager dan de uitgangspunten in de kostennorm en de gemiddelde kosten van de ‘oude’ plannen. De indruk bestaat dat bij de planvoorbereiding op de installatietechnische voorzieningen is bezuinigd. Anderzijds heeft ook een efficiëntere bouwkundige opzet tot lagere kosten geleid.
Cbz/nr. bouwkostennota
48
Bouwkostennota 2001
-
-
De gemiddelde kosten voor de vaste inrichting komen per saldo overeen met de uitgangspunten. In twee van de zes instellingen is sprake van een centrale keuken, waarbij deze keukens overigens ook voor derden functioneren. In de andere huizen zijn satellietkeukens of alleen regenereervoorzieningen opgenomen. De kosten voor de keukeninstallatie worden in de praktijk op merites getoetst. De kosten voor terreinvoorzieningen sluiten in de regel goed aan op de daarvoor gestelde uitgangspunten. In enkele projecten is echter sprake van hogere kosten. Dit is het gevolg van bijzondere omstandigheden ter plaatse en/of relatief grote terreinen.
Het door het Bouwcollege uitgevoerde onderzoek leidt tot de conclusie dat binnen de sector in een grote verscheidenheid nieuwbouwplannen worden uitgevoerd. Per saldo voldoen de bouwkosten, zowel per bed als per m² b.v.o., aan de voor de nieuwbouw vigerende kostennorm. Uit het uitgevoerde onderzoek volgt dat indien sprake is van een in bouwkundig opzicht efficiënt ontwerp er ruimte is voor bovennormatieve m²’s en/of aanvullende technische voorzieningen.
Cbz/nr. bouwkostennota
49
Bouwkostennota 2001
5.2. Extern onderzoek ‘Relatie tussen prijsniveau verpleeghuisbouw en aanpalende sectoren’ In opdracht van het Bouwcollege zijn door een extern kostendeskundige1) de bouwkosten en de in de verpleeghuisbouw gebruikelijke kwaliteitsuitgangspunten vergeleken met de buiten de gezondheidszorg gehanteerde kostenuitgangspunten. Het onderzoek heeft betrekking op de bouwkosten van een tweetal verpleeghuizen. Daar de functie ‘wonen’ in het verpleeghuis wat betreft ruimtegebruik en bouwkosten de nodige overeenkomsten vertoont met woningbouw is in deze studie de vergelijking toegespitst op woningbouw. Daarnaast is, gelet op de behoefte om de bouwkosten te kunnen toedelen naar gebruiksfunctie (wonen, creatie en welzijn, medische en paramedische zorg, etc), in deze studie gezocht naar een afsprakenstelsel voor gedifferentieerde kostenkaders. Onderzochte projecten: Project 1 is een verpleeghuis dat gebouwd wordt in de zogenaamde paviljoenstructuur met een capaciteit van 90 bedden. Alle woonfuncties zijn gelegen op begane grondniveau en verdeeld over vier paviljoens. In een vijfde paviljoen zijn de functies, recreatie en zorg, beheer, civiele diensten en personeelsvoorzieningen ondergebracht. Dit bouwdeel is gedeeltelijk in twee verdiepingen opgetrokken. Het verpleeghuis wordt gebouwd op het terrein van een groot ziekenhuis. Een centrale keuken en afdeling dagbehandeling zijn niet aanwezig. Voor het overige is sprake van een compleet verpleeghuis. Project 2 is een verpleeghuis dat bestaat uit twee bouwlagen rond een binnenhof met een capaciteit van 135 bedden. De afdelingen zijn gegroepeerd rond een centraal middengebied waarin voorzieningen als hoofdentree, de liften met hoofdtrap, de receptie, winkel en recreatieruimten zijn gelegen. Dit gebied is voorzien van een ovale vide met lichtkap. Ook in dit plan is geen centrale keuken opgenomen. In de eerste fase van het onderzoek is aandacht besteed aan de ontwikkeling van een methodiek waarmee de bouwkosten verdeeld zijn naar zowel functiegroepen, conform de maatstaven, als naar elementen. In Bijlage 1.4 ‘Kostenverdeelsleutel’ wordt nader op deze methodiek ingegaan. Resultaten: De uitgevoerde analyses wijzen uit dat er bij een evenredige toerekening van de kosten voor installatietechnische voorzieningen per saldo nauwelijks verschillen zijn tussen de bouwkosten voor respectievelijk de functie wonen en de overige functies. De bouwkosten voor de overige functies liggen circa 2% hoger dan de kosten voor het woonareaal. Op grond hiervan is in het rapport geconcludeerd dat het voor de verpleeghuissector niet nodig is de bouwkosten onder te verdelen naar gebruiksfuncties. Het aangebrachte onderscheid in de kostennorm voor verpleegafdelingen en algemene voorzieningen zou op die basis kunnen komen te vervallen. De uitgevoerde studie wijst uit dat de bouwkosten van verpleeghuizen per m² hoger zijn dan de bouwkosten van de referentieprojecten woningbouw. De belangrijkste verschillen worden veroorzaakt door functionele, kwalitatieve of formele afwijkingen ten opzichte van de referentieprojecten. De kosten voor het skelet zijn in de verpleeghuizen duidelijk hoger dan in de woningbouwprojecten. 1) Bureau Winket voor de bouw / ir. Tim de Jonge
Cbz/nr. bouwkostennota
50
Bouwkostennota 2001
Ten aanzien van installaties is te zien dat het pakket werktuigbouwkundige en elektrotechnische installaties in verpleeghuizen veel uitgebreider is dan in de referentieprojecten woningbouw. Een deel van de verschillen wordt in het rapport toegeschreven aan ‘cultuurverschillen’ met betrekking tot het toerekenen van bepaalde kostenposten. Zo worden in de woningbouw bijvoorbeeld de kosten van zonwering, vloerbedekking, verlichting, communicatievoorzieningen en tuinaanleg vrijwel nooit als bouwkosten aangemerkt. In het rapport is gesteld dat van het totale verschil aan bouwkosten tussen verpleeghuizen en woningbouwprojecten: 25% is toe te schrijven aan verschillen in de wijze van toerekening van kosten; 45% is toe te schrijven aan het verschil in eisen. Vooral de eisen aan technische installaties op het gebied van luchtbehandeling, klimaatregeling, verlichting, communicatie en beveiliging alsmede de eisen aan binnenwandopeningen (zoals automatische deuren, brede binnendeuren in verband met beddentransport e.d.), duurzaamheid, geluidswering en brandbeveiliging, spelen daarbij een belangrijke rol; 20% is toe te schrijven aan de bouwvorm van de verpleeghuizen. Wat betreft fundering, skelet, en daken zijn de kostenverschillen gelijkelijk verdeeld over functionele eisen en bouwvorm. De onderlinge kostenverschillen die de verpleeghuizen laten zien, zijn in belangrijke mate ook het gevolg van variatie in de vorm; 10% is toe te schrijven aan het materiaalgebruik, hetgeen met name wordt veroorzaakt door het materiaalgebruik van de gevel- en binnenkozijnen. Ten aanzien van de in de inschrijfbegrotingen vermelde eenheidsprijzen en normen voor materialen, arbeid en onderaanneming is in het rapport geconcludeerd dat deze niet structureel hoger of lager zijn dan in andere bouwsectoren. Ook het niveau van de algemene bouwkosten, winst en risico wijkt niet af van wat momenteel algemeen gangbaar is. Zowel op het bouwkundige als installatietechnische deel is deze conclusie van toepassing. Dit betekent dat de hogere bouwkosten van de verpleeghuizen verklaard moeten worden door functionele, kwalitatieve en /of formele afwijkingen ten opzichte van de referentieprojecten.
Cbz/nr. bouwkostennota
51
Bouwkostennota 2001
5.3. Extern onderzoek ‘Onafhankelijke kostencalculatie nieuwbouw verpleeghuis’ In opdracht van het Bouwcollege zijn door een extern bouwkostenadviesbureau1) de bouwkosten begroot van een eerder door het Bouwcollege goedgekeurd bestekplan voor de vervangende nieuwbouw van een verpleeghuis. Dit op basis van de bij het Bouwcollege aanwezige bestedingsgerede stukken. De kostencalculatie is door het bouwkostenadviesbureau voorzien van een uitgebreide rapportage en is technisch-inhoudelijk met het bureau van het Bouwcollege besproken. De begroting is door het Bouwcollege geplaatst naast de bij de indiening van de bestedingsgerede stukken ingediende directiebegroting alsmede naast het inmiddels bekende aanbestedingsresultaat. Het voorop gestelde doel van dit onderzoek is een toets inzake de bruikbaarheid van de toetsingskaders. Daartoe is een nieuwbouwplan geselecteerd met een volledig functiepakket (dus inclusief centrale keuken). Het geanalyseerde bouwplan is relatief efficiënt van opzet. Wel zijn bij de beoordeling door het Bouwcollege kanttekeningen geplaatst bij de toepassing van de kostbare staalconstructies en de zeer vele hoeken en aansluitingen van de sanitaire units. Het plan telt vier bouwlagen en voldoet geheel aan de in de bouwmaatstaven opgenomen privacyrichtlijnen. Door de inpassing van diverse grote centrale ruimten en grote verkeersgebieden kent het plan echter wel een overmaat in de bruto vloeroppervlakte. De totale bruto vloeroppervlakte bedraagt 7% meer dan de normatieve bruto vloeroppervlakte. Het resultaat van de in opdracht van het College opgestelde begroting ligt per saldo 1,7% boven de in het kader van de goedkeuring van de bestedingsgerede stukken vastgestelde kosten. De goedgekeurde bouwkosten stemmen overeen met de maximale, normatieve kosten per bed. De vigerende bouwkostennorm is daarbij vermenigvuldigd met de normatieve bruto vloeroppervlakte. In beide kostenuitgangspunten is rekening gehouden met een eventuele vereenvoudiging van de draagconstructie en de met de initiatiefnemer overeengekomen aanpassingen van de sanitaire units. Inmiddels zijn wij ook geïnformeerd over de aanbestedingsresultaten van het geanalyseerde project. Deze aanbestedingsresultaten blijken licht meevallend ten opzichte van het goedgekeurde budget. Dit onderzoek geeft een aanwijzing dat ook in de huidige marktsituatie het vigerende financiële toetsingskader toepasbaar is. Door een relatief efficiënte bouwkundige opzet zijn binnen het toetsingskader ook bovennormatieve m²’s gerealiseerd. Het ‘diepte onderzoek’ leverde echter nog meer bruikbare informatie op. Zo volgen uit de vergelijking van de drie begrotingen relatief grote verschillen in met name de uitgetrokken hoeveelheden. Ondanks de – naar mag worden aangenomen - goede bedoelingen van de calculatoren kan blijkbaar slechts een beperkte nauwkeurigheid aan de begroting worden toegekend. De door het bouwkostenadviesbureau opgestelde begroting is bestekvolgend en sluit aan op de STABU-systematiek. In de opdracht was tevens een omzetting van de begroting naar elementenniveau opgenomen. Ondanks de regelgewijze toeschrijving naar elementen blijken de aldus gegenereerde kosten op elementenniveau op onderdelen af te wijken van de gedetailleerde elementenbegroting zoals deze door de architect bij de bestedingsgerede stukken was opgesteld. Ook bij de uitgevoerde verschilanalyse tussen de beide (gedetailleerde) begrotingsvormen blijkt het moeizaam beide begrotingen te vergelijken en de verschillen helder in beeld te brengen.
Cbz/nr. bouwkostennota
52
Bouwkostennota 2001
Het is van belang dat voor een goede beoordeling van het aanbestedingsresultaat de directiebegroting qua opzet en systematiek overeenkomt met de inschrijvingsbegroting van de aannemer. Hier ligt ook een verband met het niet-passend verklaren van aanbestedingen. Daarbij speelt een goede vergelijkbaarheid van de begrotingen van de aanbesteder en de inschrijver een belangrijke rol. Vandaar dat in het concept UAR 2001 (artikel 20 lid 4) is bepaald dat de begroting die de aanbesteder desgevraagd aan de inschrijver dient te overleggen, moet aansluiten bij de door de aanbesteder verlangde specificatie van de inschrijfsom. Uit onze opdracht aan het bouwkostenadviesbureau en het daarmee gevoerde overleg volgt dat de calculatie en de daarvoor benodigde verzameling van hoeveelheden een tijdrovende en daarmee kostbare aangelegenheid is. Veel aannemers blijken bij aanbesteding dan ook gebruik te maken van dezelfde hoeveelheden staten (het zogenaamde poolen). Gelet op deze praktijk verdient het verstrekken van zorgvuldig opgestelde hoeveelhedenstaten bij aanbesteding aanbeveling, zodat deze alleen behoeven te worden afgeprijsd. Dit ter vereenvoudiging van het aanbestedingstraject, een verbetering van de prijsvorming en het vergroten van het aantal serieuze inschrijvers bij (openbare) aanbesteding. Voorafgaande aan de gunning dient de laagste inschrijver zich te conformeren aan de benoemde hoeveelheden.
1) Brink Groep
Cbz/nr. bouwkostennota
53
Bouwkostennota 2001
6. AANBESTEDINGSRESULTATEN Vergelijkingen van de aanbestedingsresultaten met de gegevens uit de door de initiatiefnemer ingediende aanvragen, de afgegeven beschikkingen van het Bouwcollege en de gegevens uit de vergunning dragen in belangrijke mate bij in het verschaffen van inzicht in de ontwikkeling van de bouwkosten. In het onderzoek naar de aanbestedingsresultaten dat in het kader van de voorbereiding van onderhavige Bouwkostennota 2001 is uitgevoerd zijn 66 in het jaar 2000 aanbestede bouwplannen betrokken. Het totale bedrag dat met deze aanbestedingsresultaten is gemoeid bedraagt ƒ 698 mln. inclusief BTW. De totale investeringskosten bedragen volgens de daarvoor afgegeven vergunningen ƒ 942 mln., inclusief BTW. In de onderstaande tabel is een overzicht gegeven van het aantal aanbestedingsresultaten per categorie alsmede de hoogte van de daarmee per discipline gemoeide bedragen dat als basis heeft gediend voor het onderzoek naar de aanbestedingsresultaten.
Categorie Ziekenhuizen Verpleeghuizen Geest.gez.zorg Verst.gehandicapten Totaal
Aantal projecten 8 21 24 13 66
Aanbesteed bedrag * ƒ 1 mln.,Bouwkundig WerktuigElektrobouwkundig technisch 176 58 46 173 106 21 476
42 22 3 125
31 18 2 97
Totaal 280 246 146 26 698
In de tabel op de volgende pagina zijn de uiteindelijke resultaten (na bezuinigingen) van de aanbestedingen weergegeven. Hierbij zijn per categorie de representatieve, procentuele afwijkingen weergegeven van de aanbestedingsresultaten ten opzichte van de vergunningbedragen. Uit deze tabel blijkt dat de goedgekeurde aanbestedingsresultaten over het gehele jaar gemiddeld 4,2% zijn tegengevallen ten opzichte van de vergunningbedragen. Categorie
Ziekenhuizen Verpleeghuizen Geest.gez.zorg Verst.gehandicapten Totaal 1)
Analyse van de aanbestedingsresultaten 1) Percentage t.o.v. het vergelijkbare budget uit de vergunning BouwWerktuigElektrotechGemiddeld kundig bouwkundig nisch 6,5 2,3 1,3 4,8 6,6 -3,6 1,8 4,1 5,9 -7,9 2,1 3,1 6,1 -11,6 15,8 3,7 6,4 -2,1 1,7 4,2
Positieve bedragen houden overschrijdingen ten opzichte van de geïndexeerde budgetten in
Opvallend daarbij is dat de werktuigbouwkundige installaties per saldo een onderschrijding laten zien van 2,1%. Naast de tegenvallende cijfers in de ziekenhuisbouw waren de resultaten voor het merendeel van de aanbestede projecten in de overige sectoren meevallend.
Cbz/nr. bouwkostennota
54
Bouwkostennota 2001
De grote procentuele verschillen bij de aanbestedingsresultaten van de installatietechnische voorzieningen bij de voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten zijn toe te schrijven aan het grote aandeel woonvoorzieningen. De uitwerking van de installatietechnische voorzieningen is bij vergunningverlening op basis van schetsontwerpen veelal beperkt. Ook lijkt er een oorzakelijk verband te bestaan tussen de relatief hoge kostenrichtlijn voor de werktuigbouwkundige voorzieningen zoals is benoemd in hoofdstuk 4.4 en de meevallende aanbestedingsresultaten. In de Bouwkostennota 2000 zijn alle bouwkostennormen met 1,7% verhoogd als gevolg van het destijds geconstateerde gemiddelde tegenvallende resultaat. Indien bij de vergunningverlening of bij de bepaling van het aanbestedingsbudget van de bij de nu uitgevoerde analyse betrokken aanbestedingen is gerekend met de verhoogde nieuwe kostennorm is het aanbestedingsbudget met 1,7% verlaagd. Dit ten behoeve van een eenduidige toetsing. Daar van het gemiddelde tegenvallende aanbestedingsresultaat vorig jaar al 1,7% als generieke verhoging in de normen is betrokken resteert ten opzichte van de huidige normstelling nog een tegenvallend resultaat van 2,5%. Grafiek: aanbestedingsresultaten 6 4 ,2
4 2 0
1 ,7 0 ,2 - 0, 4
- 0, 5 - 1, 3
-1
- 1, 3
- 0, 6
- 0, 9
- 2, 1
-2
- 2, 8
-4 -6
- 6, 5
-8 88
89
90
91
92
93
94 95 Ja a r
96
97
98
9 9 '0 0
In bovenstaande grafiek zijn de gemiddelde aanbestedingsresultaten over de jaren 1988 tot en met 2000 als mee- (-) of tegenvallend (+) percentage ten opzichte van de vergunningverlening weergegeven. De uit de grafiek af te leiden overschrijding in het jaar 2000 is een voorzetting van de gemiddelde overschrijding in het daaraan voorafgaande jaar.
Cbz/nr. bouwkostennota
55
Bouwkostennota 2001
7. UITGANGSPUNTEN EN KOSTENNORMEN PER 1 JANUARI 2001 In dit hoofdstuk worden rubrieksgewijs de kostenuitgangspunten en kostennormen per 1 januari 2001 vastgesteld en nader toegelicht. Volgens de nieuwe procedure worden de nu in de Bouwkostennota geactualiseerde bouwkostennormen, na goedkeuring door de Minister van VWS, bij Regeling opgenomen in het Besluit bouwmaatstaven. Deze regeling wordt in de Staatscourant gepubliceerd. 7.1. Grondkosten Voor de verwerving van grond gelden voor de diverse sectoren financiële bovengrenzen. De grondkosten worden daarbij uitgedrukt in maximaal te besteden kosten per bed of per plaats. In hoofdstuk 2.7 is uitgebreid aandacht besteed aan de problematiek van de grondverwerving als gevolg van de schaarste en de marktwerking. Gedurende een reeks van jaren is ook in voorgaande Bouwkostennota’s gewezen op het feit dat de kostenkaders onder toenemende druk zijn komen te staan. Als gevolg van de stijging van de grondprijzen is geconstateerd dat het steeds moeilijker wordt geschikte bouwgrond te verwerven. In de Bouwkostennota 2000 zijn de maximale grondkosten, nadat hiervoor gedurende enkele jaren vaste bedragen zijn gehanteerd, met respectievelijk 17% en 20% verhoogd. Hoewel deze verhoging ruim voorkomt is bij de bepaling alleen rekening gehouden met de relatief geringe ontwikkeling van de gezondheidszorgindex en effecten van de verruiming van de bruto vloeroppervlakte per bed of per plaats. De vermelde stijging van de grondkosten is dan ook niet gerelateerd aan de ontwikkeling van de grondprijzen voor de vrije sector woningbouw of andere commerciële bestemmingen. Met de bijstelling van het kostenkader is de grondverwerving op het kostenvlak minder problematisch geworden. Met het oog op de voortdurende schaarste aan bouwgrond en toenemende kosten voor productie daarvan zijn ook dit jaar de bovengrenzen met de gezondheidszorgindex verhoogd. De ontwikkeling van de grondprijzen per bed of plaats biedt het volgende beeld: Categorie Ziekenhuizen Verpleeghuizen Verzorgingshuizen Instellingen voor geest. gezondheidszorg Instellingen voor verst. gehandicapten Woningen (GGZ en VG)
Bouwkostennota 1999
Bouwkostennota 2000
ƒ 30.000,-ƒ 23.000,--
ƒ 35.000,-ƒ 27.500,--
ƒ 30.000,-ƒ 30.000,-ƒ 15.000,--
ƒ 35.000,-ƒ 35.000,-ƒ 17.500,--
Bouwkostennota 2001 ƒ 36.500,-- (€ 16.563,--) ƒ 28.650,-- (€ 13.001,--) ƒ 21.000,-- (€ 9.529,--) ƒ 36.500,-- (€ 16.563,--) ƒ 36.500,-- (€ 16.563,--) ƒ 18.250,-- (€ 8.281,--)
De weergegeven bedragen zijn inclusief BTW, verwervingskosten, rentekosten tot aanvang bouw, overdrachtskosten, sloopkosten van opstallen, bouwrijpmaken, ontsluitingskosten en eventuele saneringskosten, voorzover deze voor rekening van de koper komen. De bedragen gelden verder voor een instelling in totaliteit. Het kostenkader voor de verwerving van grond voor realisering van een gedeelte van de instelling kan worden bepaald door de voor dat deel
Cbz/nr. bouwkostennota
56
Bouwkostennota 2001
geldende normatieve bruto vloeroppervlakte te delen door de normatieve vloeroppervlakte van de instelling. Zo zijn bijvoorbeeld de maximale grondkosten voor het realiseren van een dagactiviteitencentrum voor verstandelijk gehandicapten te stellen op ƒ 8.100- per plaats (14 m² / 63 m² * ƒ 36.500,--). Ter beperking van de grondkosten dient zo spoedig mogelijk na overdracht van de grond tot activering van de grondkosten te worden overgegaan, zodat de rentekosten (zowel tot start bouw, als tijdens de bouw) worden uitgesloten, dan wel tot een minimum worden beperkt. Uit zowel recente als in het verleden uitgevoerde studies is gebleken dat het stellen van bindende normen voor de grondkosten, uitgedrukt in kosten per m² grondoppervlakte, gezien het in ons land zeer sterk variërende kostenbeeld, niet haalbaar is. Ook zijn gelet op de vele project- en locatie-afhankelijke aspecten geen reële mogelijkheden gevonden om de kostenkaders te verfijnen. De grondkosten per plaats worden bepaald door de grondkosten per m² en de terreingrootte per plaats. De grondkosten per m² worden in hoge mate bepaald door het gemeentelijke beleid inzake de grondexploitatie. Hierbij speelt de liberalisering van het grondprijsbeleid een rol. Geconstateerd wordt dat bij de indiening van aanvragen voor grondverwerving de grondkosten veelal worden bepaald door de marktwaarde en niet door de feitelijke grondprijs. Overeenkomstig de eerdere uitgangspunten van de gemeentelijke grondexploitatie alsmede de strekking van de Nota Grondbeleid zouden de verwervingskosten ten behoeve van de gezondheidszorg in principe niet meer behoren te bedragen dan de werkelijke kosten van het bestemmingsplan, gecorrigeerd voor bovenwijkse en infrastructurele voorzieningen. De instellingen dragen immers vaak zelf zorg voor de infrastructurele voorzieningen op de soms grote terreinen en benutten slechts in beperkte mate gemeentelijke voorzieningen. De waarde van terreinen bestemd voor bijzondere gebouwen kan zodoende gesteld worden op 80% tot 100% van de gemiddelde kostprijs per m². Voor een optimale advisering wordt inzicht in de door de betrokken gemeente opgestelde grondexploitatieberekening wenselijk geacht. Bij een hoge grondprijs per m² ligt het in de rede dat het bouwplan hierop wordt afgestemd. Hoge grondkosten dwingen daarmee een efficiënt grondgebruik af. Ook zal de initiatiefnemer bij zijn selectie van vestigingsmogelijkheden af moeten zien van te grote, te exclusieve en zeer gewilde locaties. In overleg met de gemeentelijke grondbedrijven zal soms gezocht moeten worden naar locaties welke een compromis inhouden tussen locatie- en kostenaspecten. Er zal zoveel mogelijk gebruik gemaakt moeten worden van locaties waaraan de gemeente in het bestemmingsplan reeds de bestemming Bijzondere Bebouwing heeft toegekend. Uiteraard zullen bij de locatiekeuze randvoorwaarden moeten worden gehanteerd. Zo dient rekening te worden gehouden met de bereikbaarheid per openbaar vervoer, de bereikbaarheid per eigen vervoer, de realisering van parkeerruimte (al dan niet op eigen terrein, parkeergarage of gecombineerd grondgebruik), uitbreidbaarheid, de nabijheid van winkels en openbare voorzieningen, beperkende bepalingen enz. Indien de grondkosten per plaats, ondanks de beperking van de grondoppervlakte tot het uit zorgoverwegingen hoogst noodzakelijke, de gestelde kostennormen ruim blijven overschrijden, verdient het aanbeveling alternatieve vestigingsplaatsen te overwegen. Enkele gemeenten passen de zogenaamde bruto-vloeroppervlaktemethode (b.v.o.-methode) toe. Bij deze methode wordt de grondwaarde door de gemeente bepaald door de toekenning van een
Cbz/nr. bouwkostennota
57
Bouwkostennota 2001
gebruikswaarde per m² bruto vloeroppervlakte en per m² onbebouwd terrein. Deze methode wordt door het Bouwcollege van de hand gewezen. Zij vormt immers geen weergave van de feitelijke grondkosten. Erfpacht Naast de verwerving door middel van koop kan grond ook middels erfpacht worden verkregen. Erfpacht is in principe aanvaardbaar indien de kosten vooraf bekend zijn. Dit is het geval indien vooraf afkoop plaatsvindt voor tenminste de gebruiksduur of wanneer in het erfpachtscontract een indexering voor de jaarlijks canon is vastgelegd. Bij de berekening van het genormeerde afkoopbedrag per plaats wordt uitgegaan van het normbedrag per plaats bij vol eigendom. Omdat de afkoop een beperkte periode betreft moet hierop, in tegenstelling tot grond in eigendom, worden afgeschreven. Het afkoopbedrag wordt berekend door het normbedrag voor eigendom te verminderen met de contante waarde van de afschrijvingen gedurende 50 jaar. In de volgende tabel zijn de op deze wijze berekende normbedragen opgenomen. Voorziening Verpleeghuis Woningen Overig
Maximale grondkosten per plaats ƒ 28.650,-ƒ 18.250,-ƒ 36.500,--
Netto contante waarde afschrijvingen ƒ 8.437,-ƒ 5.375,-ƒ 10.749,--
Maximaal bedrag voor afkoop ƒ 20.213,-- (€ 9.172,--) ƒ 12.875,-- (€ 5.842,--) ƒ 25.752,-- (€ 11.686,--)
Het niet afkopen van de erfpachtscanon is alleen aanvaardbaar als kan worden aangetoond dat de erfpachtscanon uitsluitend bestaat uit een marktconforme rentevergoeding over de oorspronkelijke grondwaarde. In Bijlage 2.3 wordt ingegaan op enkele aspecten met betrekking tot afstoting van grond en overig onroerend goed.
Cbz/nr. bouwkostennota
58
Bouwkostennota 2001
7.2. Bouwkosten Het voorstel voor de vaststelling van de bouwkostennormen op prijspeil 1 januari 2001 is gebaseerd op de bevindingen als omschreven in de hoofdstukken 2, 3 , 4 en 5 van dit rapport. Deze kunnen als volgt worden samengevat: -
-
-
-
de gezondheidszorgindex laat over de periode 1 januari 2000 tot 1 januari 2001 een stijging zien van 4,1%; het onderzoek naar de gemiddelde kosten van de ingediende en beadviseerde bouwplannen geeft voor de categorieën ziekenhuizen, verpleeghuizen en verstandelijk gehandicapten geen aanleiding voor aanpassing van de kostennorm. Wel ligt het in de rede dat binnen de bouwkostennormen enkele verschuivingen in de deelnormen worden aangebracht. Uit de analyse blijkt dat de bouwkostennorm voor sociowoningen niet voldoet. De in het op 1 oktober 1997 gewijzigde Besluit bouwmaatstaven vastgestelde verruiming van de m²-norm voor de sociowoningen met 1 m², mits volledig gecompenseerd door lagere investeringskosten per m², is geen hanteerbaar toetsingskader gebleken; aanvullende kostenonderzoeken gericht op de sector verpleeghuizen bevestigen de toepasbaarheid van het vigerende toetsingskader. Het tot op heden in de praktijk als gevolg van de privacyverbetering gehanteerde afrondingsbedrag van ƒ 3.000,- per bed, ofwel circa ƒ 36,- per m² aan bouwkosten, wordt opgenomen in de bouwkostennorm. Onderzoek van het Bouwcollege wijst uit dat nieuwe verpleeghuisplannen gemiddeld bezien per saldo een efficiëntere bouwkundige opzet kennen, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan het gangbare kwaliteitsniveau. In opdracht van het Bouwcollege door externen uitgevoerde onderzoeken hebben aangetoond dat: - de prijsvorming voor de bouw van verpleeghuizen overeenkomt met die in andere bouwsectoren; - er per saldo nauwelijks verschillen zijn tussen de bouwkosten voor respectievelijk de functie woonareaal en de overige functies. Het aangebrachte onderscheid in de kostennorm voor verpleegafdelingen en algemene voorzieningen in verpleeghuizen kan op die basis komen te vervallen. - Ook is gebleken dat bij een efficiënte bouwkundige opzet een enigszins overbemeten verpleeghuisplan (7% meer m²) binnen de bouwkostennorm per bed kan worden uitgevoerd; gezien de problematiek van het binnenklimaat in de zomer is het voor de sector verpleeghuizen geraden om preventief al enige maatregelen te nemen. Om niet alleen de voorzieningen voor topkoeling, maar ook de koelinstallatie zelf aan te brengen zou de bouwkostennorm met circa ƒ 50,per m² moeten worden verhoogd; de aanbestedingsresultaten in het jaar 2000 zijn ten opzichte van de geadviseerde kosten met gemiddeld 4,2% tegengevallen. Hierbij is evenwel geen rekening gehouden met de in de Bouwkostennota 2000 bepaalde normbijstelling met 1,7% als gevolg van de tegenvallende aanbestedingen. Rekening houdende met de eerdere correctie is per saldo sprake van een tegenvallend resultaat van 2,5%.
Gelet op de bevindingen uit de kostenanalyses en aanbestedingsresultaten ligt voor alle categorieën van voorzieningen een indexering van de bouwkostennormen overeenkomstig de ontwikkeling van de gezondheidszorgindex in de rede. De indexering van de bouwkostenkengetallen t.o.v. de Bouwkostennota 2000 van prijspeil 1 januari 2000 naar 1 januari 2001 leidt tot een verhoging met 4,1%. Uit de analyse van de aanbestedingsresultaten vloeit verder voort dat de goedgekeurde aanbestedingsresultaten ten opzichte van de vastgestelde budgetten, na correctie, gemiddeld met 2,5%
Cbz/nr. bouwkostennota
59
Bouwkostennota 2001
tegenvallen. Als gevolg van deze marktontwikkeling ligt een additionele verhoging met 2,5% in de rede, met dien verstande dat volgend jaar wordt bezien of hier van een structurele ontwikkeling sprake is op grond waarvan blijvende verhoging met dit percentage geboden is. Op basis hiervan zijn de bouwkostennormen generiek verhoogd met 6,6%. Uitzonderingen op de generieke verhoging betreffen de bouwkostennormen voor de verpleeghuizen, de instellingsnorm voor geestelijke gezondheidszorg, de norm voor de woningen VG (sociowoningen) en de kostenrichtlijn voor de verzorgingshuizen. De bouwkostennorm voor de verpleeghuizen is aanvullend met ƒ 86,- per m² verhoogd. Hiervan vloeit ƒ 36,- voort uit de verdiscontering van het tot op heden gehanteerde afrondingsbedrag; ƒ 50,- is bestemd voor de installatie van koelinstallaties. Dit aan de werktuigbouwkundige voorzieningen toegerekende bedrag wordt speciaal geoormerkt voor het daadwerkelijk aanbrengen van koeling. De kostennorm voor een instelling voor geestelijke gezondheidszorg die aansluit bij de Bouwmaatstaven algemene instelling voor geestelijke gezondheidszorg (1996) wordt in de praktijk niet meer gebruikt. Deze norm zal in de tweede helft van 2001 vervangen worden door nieuwe Bouwmaatstaven (de maatstaf voor regionaal GGZ-centrum (RGC) en de maatstaf voor langdurige zorg). Voor de bouwkostennorm van voor een instelling voor Geestelijke Gezondheidszorg is volstaan met indexering. De kostennorm voor nieuwbouw van woningen VG (sociowoningen) per m² b.v.o. is gelijk getrokken met de kostennorm zoals deze ook voor woningen binnen de GGZ wordt gehanteerd. Van de verzorgingshuizen is (nog) geen cijfermateriaal ingediend voor analyse van aanbestedingsresultaten. Voor de kostenrichtlijn is volstaan met de indexering. De bouwkostennormen per m² bruto vloeroppervlakte op prijspeil 1 januari 2001 zijn hieronder per categorie aangegeven. Categorie Ziekenhuizen Verpleeghuizen Instellingen voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ) Instellingen voor verstandelijk gehandicapten (VG) Woningen GGZ en VG Verzorgingshuizen
Prijspeil 1 januari 2001 ƒ 3.700,-- (€ 1.679,--) ƒ 2.876,-- (€ 1.305,--) ƒ 2.911,-- (€ 1.321,--) ƒ 2.831,-- (€ 1.285,--) ƒ 1.900,-- (€ 862,--) ƒ 2.088,-- (€ 947,--)
De opbouw van de bouwkostennormen is weergegeven in Bijlage 5 van deze nota. De bouwkostennormen gelden als een maximale norm. De verdeling naar de deelnormen of (sub)rubrieken 1.1. t/m 1.5. is echter niet absoluut. Binnen het totaal van de bouwkosten is substitutie toegestaan, er van uitgaande dat er via het proces van integraal ontwerpen een optimaal resultaat wordt bereikt. Zo kunnen installatietechnische meerkosten, bijvoorbeeld ten behoeve van de toepassing van liftten, worden gecompenseerd door lagere kosten voor de bouwkundige voorzieningen als gevolg van een efficiëntere of meer rationele bouwkundige uitwerking. De vermelding van de kostenrubrieken stemt overeen met de rubricering zoals deze is gehanteerd in het Formulier IIA behorende bij het Besluit toestemmingsprocedures Wet ziekenhuisvoorzieningen. Een onderbouwing van de rubrieken uit Formulier IIA is gegeven in Formulier IIB. Ook dit formulier behoort bij het eerdergenoemde besluit. De indeling en codering van de goedkeuringsformulieren zijn
Cbz/nr. bouwkostennota
60
Bouwkostennota 2001
gebaseerd op de ‘Elementenmethode 1991’. Dit rapport is een uitgave van de Stichting Bouwkwaliteit te Rijswijk. Hieronder is aangegeven op welke wijze de in de voornoemde goedkeuringsformulieren benoemde (sub)rubrieken aansluiten op de elementenmethode. rubriek 1.1. Bouwkundige voorzieningen elementen 11 t/m 48 rubriek 1.2. Werktuigbouwkundige voorzieningen elementen 51 t/m 58 rubriek 1.3. Elektrotechnische voorzieningen elementen 61 t/m 67 rubriek 1.4. Vaste inrichtingen elementen 71 t/m 76 rubriek 1.5. Terreinvoorzieningen element 90 rubriek 3.0. Inventariskosten elementen 81 t/m 86 Een uitzondering op de voorgaande verdeling van de elementen betreft de toerekening van het element vaste medische inrichtingen aan de rubriek 3.0 Inventariskosten. De investeringen voor deze voorzieningen vallen onder de Beleidsregels voor investeringen in medische en overige inventarissen. In de inleiding van dit hoofdstuk is beschreven dat binnen de bouwkostennormen enkele verschuivingen in de deelnormen wenselijk zijn. Deze verschuivingen hebben betrekking op de opbouw van de kostennormen voor de sectoren: ziekenhuizen: de kosten voor de bouwkundige voorzieningen zijn met ƒ 60,- per m² gereduceerd en de kosten voor de werktuigbouwkundige voorzieningen, elektrotechnische voorzieningen en vaste inrichtingen zijn met respectievelijk ƒ 40,- en tweemaal ƒ 10,- per m² verhoogd; woonvoorzieningen voor de GGZ en VG: de kosten voor de werktuigbouwkundige voorzieningen zijn met ƒ 50,- per m² gereduceerd en de kosten voor de elektrotechnische voorzieningen en terreinvoorzieningen zijn met respectievelijk ƒ 20,- en ƒ 30,- per m² verhoogd. Tot besluit zijn ook de in het Referentiekader Verzorgingshuizen 2001 benoemende kostenrichtlijnen in de Bouwkostennota opgenomen. Ook hierin is een tweetal deelnormen aangepast: verzorgingshuizen: ten opzichte van het referentiekader zijn de kosten voor elektrotechnische voorzieningen met ƒ 35,- per m² gereduceerd en zijn de kosten voor werktuigbouwkundige voorzieningen met ƒ 35,- per m² verhoogd.
Cbz/nr. bouwkostennota
61
Bouwkostennota 2001
7.3. Bijkomende kosten Onder de rubriek Bijkomende kosten valt een reeks indirecte kostenposten, waarvan de voornaamste de overheidsheffingen zijn, zoals leges en precario, en de aansluitkosten van de nutsbedrijven. Voorts biedt de rubriek ruimte voor onder meer de kosten van verzekeringen, waaronder de CAR, de kosten van bodemonderzoek en kunsttoepassing. Het richtbedrag voor de bijkomende kosten komt overeen met 2,3% van de bouwkosten. In 1997 is door het College een onderzoek uitgevoerd naar de hoogte van de legeskosten, zoals deze door gemeenten worden berekend ten behoeve van de aanvraag van een bouwvergunning. Uit dit onderzoek volgt dat de door gemeenten gehanteerde tarieven in hoge mate verschillen. Initiatiefnemers dienen zich derhalve in een zo vroeg mogelijke fase op de hoogte te stellen van de door de gemeente gehanteerde tarieven. Met de circulaire van 12 maart 2001 heeft de minister van VWS aangekondigd haar uitvoeringstaken wat betreft de toekenning van de kunstbijdrage met de overdracht van de vergunningverlening naar het Bouwcollege te zullen overhevelen. De inhoudelijke uitvoeringstaken zijn inmiddels overgegaan van de Mondriaanstichting naar de Stichting Kunst en Openbare Ruimte (SKOR). In bijlage 2.4 wordt nader op de circulaire Mogelijkheden van een financiële bijdrage voor kunstprojecten in de zorg ingegaan.
Cbz/nr. bouwkostennota
62
Bouwkostennota 2001
7.4. Inventariskosten Voor de sector GGZ, GHZ en Verpleging en Verzorging heeft het Ctg een beleidsregel voor inventarissen vastgesteld. Sinds het van kracht worden van deze beleidsregel is een beoordeling van inventarissen binnen de WZV niet langer noodzakelijk. Voor wat betreft de ziekenhuizen is in één bedrag van ƒ 131.600,-- (€ 59.717,--), per bed op peildatum mei 2001) voorzien ten behoeve van ramingen behorende bij de indiening van bouwinitiatieven. In dit bedrag is de differentiatie uit de betreffende CTG-beleidsregel terzake verwerkt. Opgemerkt wordt dat in de hiervoor vermelde bedragen geen kosten zijn begrepen voor initiatieven waarvoor goedkeuring is vereist in het kader van de Wet op bijzondere medische verrichtingen. Voor tariefsstelling binnen de WTG kent het CTG beleidsregels op het gebied van ‘investeringen in medische en overige inventarissen’ voor de verschillende categorieën van instellingen. In een aantal gevallen is het evenwel mogelijk dat aanvullend onder de WZV inventariskosten worden goedgekeurd. Hierbij valt met name in de ziekenhuissector te denken aan noodzakelijke extra inrichtingen bij vervangende nieuwbouw in verband met de ‘going-concern'-gedachte. Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen bij vervangende nieuwbouw van o.k.'s en röntgenafdelingen.
Cbz/nr. bouwkostennota
63
Bouwkostennota 2001
7.5. Directiekosten De directiekosten blijven gehandhaafd op maximaal 14% van de bouwkosten. Voor de verzorgingshuizen en woningen wordt uitgegaan van maximaal 10%. Bij de onderhandelingen over de opzet en samenstelling van de projectorganisatie dient het genoemde percentage voor de directiekosten nadrukkelijk als een bovengrens te worden beschouwd. De in de standaardregelingen opgenomen tarieven zijn als richtinggevend te beschouwen. De onderhandelingen tussen de opdrachtgever en de adviseurs zijn bepalend voor de hoogte van de definitief overeen te komen honoraria. Tot de rubriek directiekosten worden gerekend alle met de bouwvoorbereiding en bouwbegeleiding verband houdende kosten, waaronder ook de kosten voor managementondersteuning en planontwikkeling door externe adviseurs. In dit verband is ook te verwijzen naar de circulaire van het Ministerie van VWS, d.d. 16 juni 1995, gericht aan alle besturen van instellingen in de intramurale gezondheidszorg, over de bekendmaking van het beleid inzake de verrekening van de planontwikkelingskosten (zie ook Bijlage 2.3). De werkingsduur van de circulaire was gesteld op vier jaar, d.w.z. tot juni 1999. In de onderhavige tekst wordt uitgegaan van voortzetting van het daarin weergegeven beleid. Onder de directiekosten worden geacht te zijn begrepen de kosten voor: - het opstellen van een programma van eisen; - de bouwkundig architect; - de adviseurs voor werktuigbouwkundige en elektrotechnische installaties, vaste inrichtingen en terreinvoorzieningen; - de constructeur; - planning- en coördinatie (door externen); - bouwbegeleiding en projectadministratie (door externen); - toezicht tijdens de bouw (door externen); - ondersteuning van het management bij de planontwikkeling; - bijzondere adviseurs zoals onder andere de tuin- en interieurarchitect, de kostendeskundige, de bouwfysicus en TNO. Bovenstaand overzicht geeft geen strikte taakafbakening aan van de afzonderlijk bij een project in te schakelen adviseurs. De keuze van de adviseurs kan niet los worden gezien van de aard en de omvang van het project en de organisatie van een instelling. Bij de managementondersteuning kan het gaan om allerlei vormen van onderzoek, zoals bijvoorbeeld haalbaarheidsonderzoeken, onderzoeken naar mogelijkheden voor verwerving van grond en/of gebouwen en onderzoeken gericht op de gevolgen van een initiatief voor de bestaande organisatie. Het management kan zich laten ondersteunen door externe adviseurs dan wel door een speciaal daarvoor aangenomen bouwdirecteur en/of bouwcoördinator of door binnen de organisatie werkzame personen die tijdelijk beschikbaar worden gesteld voor de ontwikkeling en realisatie van een project (secretariële en technische ondersteuning). Uitgangspunt is dat gebouwen en installaties in principe door onafhankelijke adviseurs en niet door aannemers of ontwerpende installateurs worden ontworpen. Ook de noodzakelijke werktekeningen worden in principe door de ontwerper opgesteld.
Cbz/nr. bouwkostennota
64
Bouwkostennota 2001
Hiermee wordt bereikt dat concurrerende inschrijvingen kunnen plaatsvinden en dat het toezicht op de geleverde kwaliteit door de ontwerpers op een adequate wijze kan geschieden. In uitzonderingsgevallen, zoals bij woningbouw, systeem- of unitbouw en de inrichting van grootkeukens, zullen ook door aannemers of installateurs ontwerpkosten worden gemaakt. Deze kosten dienen opgevoerd te worden onder de rubriek Directiekosten. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer te bepalen in welke mate deze gebruik wenst te maken van de diensten van extern adviseurs dan wel van binnen de organisatie daarvoor aangestelde of reeds werkzame personen. Naast de gebruikelijke methoden bij de selectie van adviseurs, zoals bijvoorbeeld het gebruik maken van referentieprojecten, het uitvoeren van een onderzoek naar adviseurs die het beste een invulling kunnen geven aan het programma van eisen etc., hebben de verschillende belangenverenigingen procedures ontwikkeld om de opdrachtgever hierin te begeleiden (RGD, BNA, ONRI, BNI e.a.). Bij het opstellen van overeenkomsten tussen opdrachtgevers en adviseurs bestaan standaardregelingen die als leidraad dienen. Hierin worden naast het honorarium ook de verhouding tussen de partijen, de aansprakelijkheid van de adviseur, beëindiging van de overeenkomst, geschillenbeslechting en de omvang van de werkzaamheden in de verschillende fasen vastgelegd. Over deze aspecten kan door de initiatiefnemer met de verschillende adviseurs onderhandeld worden. Voorbeelden van standaardregelingen regelingen zijn: - SR 1997 2) Standaardvoorwaarden 1997 Rechtsverhouding opdrachtgever - architect; - RVOI 1998 Regeling van de Verhouding tussen Opdrachtgever en adviserend Ingenieursbureau; - SR BNI 1995 Standaardvoorwaarden Interieurarchitecten BNI; - ARTA Algemene Regelen voor de honorering van de Tuin-en Landschapsarchitect en de rechtsverhouding tussen de opdrachtgever en de tuin- en landschapsarchitect. Met schrijven van 18 mei 1998 heeft het College voor ziekenhuisvoorzieningen de Minister Voorbeeldovereenkomsten in de bouw voorgelegd. Hiermee is door het College, daarbij ondersteund door externe deskundigen, uitwerking gegeven aan het verzoek van de Minister om standaardcontracten/toetsingskaders op te stellen, waarin de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de verschillende (opdracht)partijen in de bouw adequaat wordt geregeld. In de uitgewerkte overeenkomsten houdt het College rekening met de specifieke inhoud van de WZV en de daarop gebaseerde regelgeving met inbegrip van het onderscheid tussen vergunningplichtige en niet vergunningplichtige bouw. Tevens is aandacht gegeven aan de vigerende bepalingen met betrekking tot budgettair bouwen. Uitgangspunt is de gebruikelijke organisatievorm bij de grotere projecten in de gezondheidszorg, te weten: de combinatie van projectmanagement en een team van adviseurs die verantwoordelijk zijn voor de bouwvoorbereiding en die vervolgens de uitvoerende aannemerspartijen voor de bouw van een project aanzoeken. De door het College uitgewerkte voorbeeldovereenkomsten hebben betrekking op de partijen in de voorbereidende fase. De voorbeeldovereenkomsten, die primair
1) Met betrekking tot de SR 1997 is door het College voor ziekenhuisvoorzieningen overleg gevoerd met de BNA. Hierbij is overeenkomstig de gedragslijn van de Rijksgebouwendienst (RGD) ingestemd met de in de SR 1997 opgenomen uitgangspunten. Ten aanzien van de in de SR 1997 voorgehouden berekeningswijze van het honorarium is evenwel opgemerkt dat deze tot een te grote en daarmee onaanvaardbare kostenverhoging zal leiden.
Cbz/nr. bouwkostennota
65
Bouwkostennota 2001
zijn bedoeld voor de opdrachtgevers in de gezondheidszorg, en het bijbehorende rapport zijn verkrijgbaar bij het Bouwcollege (rapportnummer 456). Bij de contractvorming dient verder rekening te worden gehouden met de besluitvormingsprocedure ex WZV en met het feit dat voor de planontwikkeling referentiekaders beschikbaar zijn in de vorm van richtlijnen, maatstaven en kostennormen. De adviseurs dienen zich hierop bij de planontwikkeling te baseren. De honoraria per opdrachtfase (voorlopig ontwerp, definitief ontwerp bouwvoorbereiding etc.) dienen te worden gebaseerd op de goedgekeurde bedragen per goedkeuringsfase (verklaring, schetsontwerp en bestedingsgerede stukken). De aanbestedingsresultaten mogen niet als grondslagberekening voor het bepalen van honorarium worden gehanteerd.
Cbz/nr. bouwkostennota
66
Bouwkostennota 2001
7.6. Rente tijdens de bouw Voor de bouwprocedures wordt gerekend met een voortschrijdend rentegemiddelde berekend op basis van vijf jaar. Om te voorkomen dat het rentepercentage bij een geringe verandering van de marktrente moet worden aangepast vindt een afronding van het percentage plaats op halve procenten. Tevens is vanwege de langere looptijd van de leningen in de gezondheidszorg en vanwege het specifieke risicoprofiel van zorginstellingen, zoals een relatief geringe solvabiliteit, conform de EVI-regeling een opslagpercentage toegepast van 0,9%. Op basis hiervan is in de Bouwkostennota 2000 een rekenrente vastgesteld van 6,5%. Deze rekenrente wordt tevens gehanteerd als uniform uitgangspunt bij de raming van de exploitatie gevolgen. Omdat de minister het Bouwcollege om een uitvoeringstoets heeft verzocht over dit onderwerp is de rekenrente niet aangepast en vooralsnog gehandhaafd op 6,5%. Het percentage van 6,5% heeft betrekking op het ex ante vaststellen van de rente tijdens de bouw, de nacalculatie vindt ex post plaats. In de situatie dat borging is afgegeven door het waarborgfonds wordt de werkelijke betaalde rente moet 0,5% punt verhoogd. De kosten voor rente tijdens de bouw worden geraamd door het rentepercentage te berekenen over de halve bouwtijd van het bouwinitiatief en het totaal van de rubrieken 1.0., 2.0 en 4.0. In de op deze wijze geraamde kosten worden tevens alle met de financiering samenhangende kosten geacht te zijn opgenomen. Bij de planbeoordeling wordt nagegaan in hoeverre mogelijkheden bestaan om tot een gefaseerde ingebruikneming te komen. De renteverliezen over de grondaankoop tot de start van de bouw worden apart berekend en ondergebracht bij de rubriek Grondkosten. Zoals ook bij de beschrijving van de rubriek Grondkosten is vermeld dient, ter beperking van de grondkosten, evenwel zo spoedig mogelijk na overdracht van de grond tot activering van de grondkosten te worden overgegaan, zodat de rentekosten (zowel tot start bouw, als tijdens de bouw) worden uitgesloten, dan wel tot een minimum worden beperkt. Teneinde inzicht te krijgen in de feitelijke rentekosten wordt het noodzakelijk geacht dat voor ieder bouwinitiatief een afzonderlijke bouwrekening wordt geopend. De cumulatieve rentekosten op deze rekening, waarvan de opbouw loopt tot het moment van de ingebruikneming van het bouwinitiatief, dienen te worden vermeld in de in het kader van het Besluit toezicht Wet ziekenhuisvoorzieningen in te dienen eindafrekening. Het College heeft op 26 maart 1996 een advies uitgebracht over een door het Ministerie van VWS voorgestane budgettering van zowel de Rente tijdens de bouw als de onderstaande (sub)rubriek Loon- en prijsstijging.
Cbz/nr. bouwkostennota
67
Bouwkostennota 2001
7.7. Onvoorzien totale werk In deze rubriek zijn twee subrubrieken opgenomen, namelijk: 6.1. programma- en bestekswijzigingen; 6.2. loon- en prijsstijgingen. Voor de bepaling van de kosten voor programma- en bestekswijzigingen wordt een percentage van 2% gehanteerd over het totaal van de rubrieken 1.0. t/m 4.0. Voor de bepaling van de kosten voor loon- en prijsstijgingen wordt voorshands uitgegaan van een percentage van 2,5%, berekend over de halve bouwtijd van het bouwinitiatief en het totaal van de rubrieken 1.0. t/m 4.0. Het percentage voor de verwachte loon- en prijsstijging gedurende de uitvoering van bouwproject volgt zoveel mogelijk de ontwikkeling van de bouwkosten. Dit houdt in dat bij gefaseerde bouw zal moeten worden gerekend met de effecten van de wachttijd, de feitelijke uitvoeringsduur van de bouwfasen alsmede de bouwkosten per fase. Over de wachttijd dient het effect van de stijging van de loon- en prijsstijging immers over de volle wachttijd (tijd vanaf aanvang project tot start van de betreffende fase) te worden berekend.
Cbz/nr. bouwkostennota
68
Bouwkostennota 2001
7.8. Startkosten Besluitvorming over de startkosten dient in elke fase van de toestemmingsprocedure plaats te (kunnen) vinden. Dit betekent dat ook in een aanvraag om afgifte van een verklaring reeds een raming en onderbouwing van de startkosten moet zijn opgenomen, opdat in de af te geven verklaring de investeringskosten kunnen worden vastgesteld. Een en ander laat onverlet dat in de verklaring de kosten van de rubriek startkosten minder definitief worden bepaald dan de kosten van de overige rubrieken. De opmerkingen die in de afgegeven verklaring over de startkosten zijn gemaakt, vormen echter het uitgangspunt bij de beoordeling van de startkosten in latere goedkeuringsfasen. In de goedkeuringsformulieren zijn de startkosten maar beperkt gespecificeerd. Dit is aanleiding geweest om het beoordelingskader voor de startkosten in nauw overleg met VWS nader te preciseren en meer expliciet aan te geven welke kosten wel en niet tot de startkosten kunnen worden gerekend. Een en ander is geschied in aansluiting op de beleidspraktijk zoals die in de afgelopen jaren vanuit het College en VWS invulling heeft gekregen. Overigens kan hierbij nog worden opgemerkt dat niet op voorhand een uitputtende opsomming van het begrip startkosten is te geven, omdat de te onderscheiden categorieën startkosten moeilijk zodanig af te bakenen zijn dat in alle mogelijke gevallen wordt voorzien. In bijzondere gevallen zullen de regels naar analogie en naar redelijkheid, en toegesneden op de individuele situatie, worden toegepast. Onder startkosten kunnen in beginsel worden verstaan de kosten: - voor interimvoorzieningen, mits deze verband houden met bouwkundige aanpassingen. Het gaat hierbij om tijdelijke huisvesting vooruitlopend op nieuwbouw dan wel renovatie; - voor verhuizing van patiënten/bewoners, personeel en inboedel; - voor energie ná oplevering (droogstoken), bewaking (in de periode tussen oplevering en ingebruikname) en schoonmaak; - voor public relations-activiteiten: eerste paal, hoogste punt, opening en voorlichting; - voor onderbezettingsverliezen uitsluitend voor een instelling waarvoor nog geen budgetsystematiek op basis van de WTG geldt; - voor managementondersteuning wanneer sprake is van het opzetten van een totaal nieuwe organisatie (bijvoorbeeld een instelling in oprichting). De maximale vergoeding is het bedrag dat overeenkomt met het vervroegd aantrekken van een directeur (voor een periode van maximaal één jaar) of het in beperkte mate aantrekken van twee personeelsleden op stafniveau (voor een periode van maximaal 6 maanden). Kosten voor het vervroegd in dienst nemen van overig personeel kunnen niet als startkosten worden aangemerkt; - voor oude plankosten. Bij verrekening van planontwikkelingskosten dient volgens de circulaire van VWS d.d. 16 juni 1995, sprake te zijn van een bijzondere, niet voorzienbare, situatie: a. de initiatiefnemer heeft op verzoek van de Minister andere of meer dan gebruikelijke onderzoeken moeten verrichten waarvoor extra advisering noodzakelijk is; b. de overheid wijzigt één of meer op het bouwinitiatief betrekking hebbende voorschriften, zonder dat de initiatiefnemer dit heeft kunnen voorzien. Dit kan leiden tot aanpassing of zelfs stopzetting van het bouwinitiatief; c. de initiatiefnemer besluit, na schriftelijke instemming van de Minister, tot stopzetting van de werkzaamheden voor het bouwinitiatief.
Cbz/nr. bouwkostennota
69
Bouwkostennota 2001
Een voorwaarde is tevens dat de kosten niet op een andere manier kunnen worden verrekend. Onder startkosten voor een bouwinitiatief worden niet verstaan: - onderbezettingsverliezen (deze kosten vallen binnen het budget "aanvaardbare kosten"); - bedrijfskapitaal (idem); - personeelskosten, afvloeiingskosten, kosten wachtgeldregeling, kosten sociaal plan, wervingskosten ten behoeve van het aannemen van nieuw personeel, opleidingskosten, organisatie-advieskosten en dergelijke (idem); - kosten voor planontwikkeling, bouwbureau, personeel TD, voorbereiding programma van eisen, ruimteboeken voor inventaris, opzet onderhoudsplan of het opstellen van een langetermijn huisvestingsplan, secretariële ondersteuning, diverse werkgroepen binnen de organisatie. Deze kosten worden geacht te zijn begrepen binnen het onder de rubriek Directiekosten aangegeven procentueel kader; - kosten voor overbruggingsvoorzieningen, die gemaakt moeten worden om bestaande gebouwen (voorzieningen) te laten functioneren totdat de nieuwbouw in gebruik wordt genomen. Deze voorzieningen dienen afzonderlijk in het kader van de WZV te worden aangevraagd. - kosten voor tijdelijke huisvesting, vooruitlopend op het gereedkomen van nieuwbouw, waarbij alvast met een deel van de capaciteit wordt gestart, noch extra exploitatiekosten in verband met tijdelijke huisvesting. Voor tijdelijke dubbele huisvestingskosten kan in uitzonderlijke gevallen een tegemoetkoming worden verleend. Aan deze toekenning zijn een aantal voorwaarden verbonden. In de eerste plaats moet het gaan om een situatie waarbij huisvesting van een interimvoorziening op een andere locatie onvermijdelijk is. Daarnaast moet worden aangetoond dat de noodzakelijke extra kosten in verband met de tijdelijke dubbele huisvestingssituatie niet zoals gebruikelijk via het reguliere WTG budget kunnen worden opgevangen. Uitsluitend extra kosten voor personeel (b.v. in verband met een dubbele receptie), energie en transport komen voor vergoeding in aanmerking. Voor de genoemde kostensoorten gelden maximum bedragen welke voor vergoeding in aanmerking komen voor de periode waarover de dubbele huisvesting in gebruik is, van respectievelijk ƒ 15.000,(€ 6.807,--), ƒ 5.000,-- (€ 2.269,--) en ƒ 5.000,-- (€ 2.269,--) per maand; - kosten voor tijdelijke huisvesting die gemaakt worden bij het realiseren van verpleegunits. Voor de volledigheid verwijzen wij ook voor de rubriek startkosten naar de circulaire van het Ministerie van VWS, d.d. 16 juni 1995, gericht aan alle besturen van instellingen in de intramurale gezondheidszorg, over de bekendmaking van het beleid inzake de verrekening van de planontwikkelingskosten.
Cbz/nr. bouwkostennota
70
Bouwkostennota 2001
Deel 3 Overige kostentechnische aspecten
8. ANDERE KOSTENTECHNISCHE ASPECTEN 8.1 De Bouwtijd 8.2 Renovatie 8.3 Verpleegunits 8.4 Huurprojecten 8.5 Interimvoorzieningen 8.6 Macro-kengetallen
Cbz/nr. bouwkostennota
72 72 73 74 75 79 81
Bouwkostennota 2001
8. ANDERE KOSTENTECHNISCHE ASPECTEN 8.1. De bouwtijd Onder de bouwtijd wordt in dit kader verstaan de termijn in kalendermaanden, waar binnen het werk moet worden opgeleverd. Voor een nadere definitie wordt aangesloten bij de bepalingen uit hoofdstuk IV van de UAV, waarin de begrippen aanvang, uitvoeringsduur en oplevering zijn omschreven. Sinds 1983 houdt het College zich bezig met onderzoek naar de uitvoeringstijden van gebouwen in de gezondheidszorg. In 1999 is een studie verricht waarbij van 176 plannen de bouwkosten zijn gerelateerd aan de bouwtijd. De gegevens zijn verwerkt in een grafiek, welke als Bijlage 4 in deze nota is opgenomen. Deze grafiek kan worden gehanteerd voor toetsing van de bouwtijd van bouwinitiatieven in de gezondheidszorg. Uiteraard zal de bouwtijd van intensieve renovaties, gefaseerde bouwplannen of geavanceerde systeembouw buiten deze lijn vallen. Een beperking van de bouwtijd werkt kostenverlagend op de tijdgebonden kosten maar vergt in het algemeen echter meer inspanning van de organisatie op de bouwplaats. Het is derhalve van belang een evenwicht te bereiken tussen de tijdgebonden kosten en de organisatiekosten op de bouwplaats. Beperking van de bouwtijd leidt tot een verlaging van de algemene en de bouwplaatskosten welke zijn opgenomen in de begrotingen van uitvoerende bouw- en installatiebedrijven. Deze kosten vormen een niet gering percentage van de aanneemsom. Ook zijn door een kortere bouwtijd minder kosten gemoeid met de uitoefening van toezicht op de bouw en het bouwmanagement. Bij renovatiewerkzaamheden is de bouwtijd bepalend voor de huurkosten van interimvoorzieningen. Een kortere bouwtijd werkt voorts kostenverlagend voor de tijdgebonden kostenrubrieken 5.0. Rente tijdens de bouw en 6.0. Onvoorzien totale werk. Bovendien zal een beperking van de bouwtijd bij renovatieprojecten, bijvoorbeeld door een optimale fasegewijze uitvoering, leiden tot een verkorting van de periode van vaak grote overlast, ingeval de ziekenhuisvoorziening blijft functioneren.
Cbz/nr. bouwkostennota
Bouwkostennota 2001
8.2. Renovatie Veel ingediende bouwprojecten hebben geheel of gedeeltelijk betrekking op renovatie. De in deze Bouwkostennota vermelde bouwkostenkengetallen hebben echter alleen betrekking op nieuwbouw. Bij renovatieprojecten geldt als uitgangspunt dat de investeringskosten maximaal 50% van de kosten voor nieuwbouw bedragen. Indien mede sprake is van aanpassingen van de daken en gevels (de zogenaamde schil van het gebouw) geldt als uitgangspunt dat de investeringskosten maximaal 65% van de kosten voor nieuwbouw bedragen. Hierbij wordt aangenomen dat normaal gesproken een dergelijke grondige renovatie niet eerder dan 20 jaar na de ingebruikneming van een gebouw aan de orde zal zijn. Vanzelfsprekend bestaat er een relatie tussen het niveau van een renovatie, de ouderdom en de nog te verwachte levensduur van een gebouw. De prijs/kwaliteitverhouding van het eindresultaat van de renovatie moet steeds worden afgewogen ten opzichte van een nieuwbouw. Concrete ramingen zijn daarom in een vroeg planstadium van groot belang om een correcte afweging te kunnen maken. Bij een hoge kostprijs in vergelijking met nieuwbouw zal veelal vervangende nieuwbouw moeten worden overwogen. In ieder geval als de investeringskosten meer bedragen dan 65% van de kosten voor nieuwbouw. Overigens zal bij de afweging tussen nieuwbouw en verbouw ook aspecten als de boekwaarde van het huidige complex en de grond en eventuele opbrengsten van grondverkoop moeten worden betrokken. Daarbij kan een kostentechnische afweging tussen nieuwbouw en renovatie resulteren in tijdelijke instandhouding, het benutten van de resterende functionele mogelijkheden zonder hoge instandhoudingsinvesteringen. Op een later tijdstip zal dan alsnog sloop/afstoten volgen. In de adviespraktijk van renovatieprojecten blijkt dat de kosten in een eerste fase nogal eens te optimistisch worden geraamd. In een volgende fase blijkt een raming dan veel hoger te moeten uitvallen. Onderstaand volgt een opsomming van regelmatig aangetroffen planonderdelen die in eerdere fasen onvoldoende op hun kostenconsequenties zijn onderzocht: - de technische kwaliteit; - de mogelijkheden voor functionele aanpassingen; - het aanpassen van draagconstructies aan de nieuwe lay-out; - het bouwfysisch op peil brengen van de omhullende constructies; - het aanpassen van installaties buiten het te renoveren gebouw(deel); - het integreren van de luchttechnische installatie in het bestaande gebouw; - nadere eisen door brandweer en nutsbedrijven voor zowel binnen als buiten het te renoveren gebouw(deel) (hoofdverdeelinrichtingen, noodstroomvoorziening e.d.); - noodzakelijke asbestverwijdering; - interimvoorzieningen en voorzieningen ter beperking van overlast en onderbezetting. In kostenramingen moeten ook bovengenoemde kostenfactoren begrepen zijn om een vergelijking met de kosten voor nieuwbouw te kunnen maken.
Cbz/nr. bouwkostennota
Bouwkostennota 2001
8.3. Verpleegunits In het in 1996 vastgestelde Landelijk Beleidstoetsingskader voor de sector verpleeghuizen (BTK) zijn verpleegunits voor het eerst opgenomen als een zorgvoorziening voor ouderen. Een verpleegunit is een voormalig (gedeelte van een) verzorgingshuis dat tot verpleegvoorziening is getransformeerd. Dit impliceert dat een verpleegunit een intramurale verpleeghuisvoorziening is. In het BTK is bepaald dat een verpleegunit vooralsnog onder de verantwoordelijkheid van het verpleeghuis valt. In het Algemeen Overleg met de vaste kamercommissie voor Volksgezondheid, Welzijn, en Sport over het BTK heeft de Staatssecretaris ook mogelijkheden geboden aan verzorgingshuizen om onder eigen beheer een verpleegunit te beheren, mits zij in staat zijn kwalitatief goede (volwaardige) verpleeghuiszorg te bieden binnen het maximaal toegestane exploitatiebudget. Tevens dient de instelling bij de opname van psycho-geriatrische patiënten te voldoen aan de eisen die in het kader van de BOPZ aan een instelling worden gesteld. Voor de oprichting van een verpleegunit dienen de procedures ex WZV te worden doorlopen en dienen de in het kader van de WZV opgestelde bouwmaatstaven te worden gehanteerd. In het BTK is hiertoe een voorlopig referentiekader opgenomen. Voorts is door het College op 1 juli 1996 advies uitgebracht over een definitief te hanteren referentiekader, hetgeen bij beoordeling van aanvragen werd gehanteerd. De toegestane investeringskosten mochten na aftrek van de boekwaarde maximaal ƒ 50.000,-- per plaats (prijspeil 1 januari 1996) mogen bedragen. De totale kosten, zijnde de investeringskosten en de boekwaarde tezamen, mochten nooit meer dan ƒ 100.000,-- (prijspeil 1 januari 1996) per plaats bedragen. Hogere investeringskosten zouden eventueel door middel van externe financiering moeten worden teruggebracht. In zeer veel gevallen bleek dat voor de realisering van verpleegunits door initiatiefnemers aan de provincies om dergelijke bijdragen werd verzocht om hun plannen financieel haalbaar te maken. Gelet op het feit dat de verzorgingshuizen per 1 januari 2001 als aanspraak onder de AWBZ zijn gebracht en er geen provinciale budgetten meer zijn kan niet meer van provincies worden verwacht dat zij na 1 januari nog verzoeken voor bijdragen zullen honoreren. Op grond van voornoemde ontwikkelingen heeft de Staatssecretaris van VWS met brief van 13 april 2001 aan het Bouwcollege kenbaar gemaakt de maximale kosten voorlopig te bepalen op ƒ 142.000,-(€ 64.437,--) per bed (prijspeil 1 januari 2001). Dit betreft de kosten van boekwaarde en investering te zamen. Het onderscheid in kostengrenzen van boekwaarde en investering is daarbij komen te vervallen. Overschrijding van de maximale kosten leidt tot ondoelmatige besteding van middelen. Overigens wordt de mogelijkheid opengehouden dat derden een bijdrage leveren ter afboeking van eventuele overschrijdingen. De investeringen zullen veelal plaatsvinden in een gebouw dat geen eigendom is van de initiatiefnemer. Investeringen door de eigenaar en vervolgens het middels huur doorberekenen aan de initiatiefnemer ligt in de rede.
Cbz/nr. bouwkostennota
Bouwkostennota 2001
8.4. Huurprojecten
8.4.1. Beleid inzake eigendomsverhoudingen
In de circulaire van het Ministerie van VWS, d.d. 4 april 1997 "Bekendmaking van beleid inzake eigendomsverhoudingen binnen de gezondheidszorg in Nederland" heeft de Minister aangegeven welk beleid zal worden gevoerd met betrekking tot dit onderwerp. Centraal in dit beleid staat, dat voor de tot de verzekering toegelaten instellingen voor gezondheidszorg geldt dat in principe wordt beschikt over het volle eigendom van de activa. Wel kende de regeling twee generieke uitzonderingen op deze regel. Deze uitzonderingen hadden betrekking op tijdelijke voorzieningen en woningen in de huursector. Op 1 april 1999 is een vervolg circulaire verschenen die geldt als nadere uitwerking van het eerder geformuleerde beleid. Hieruit blijkt dat ten opzichte van de eerdere circulaire sprake is van een nuancering in het beleid. De nieuwe circulaire vermeldt in welke gevallen volledig eigendom en in welke gevallen huur de door de minister gewenste eigendomsverhouding is. Huur heeft hierdoor een eigen plaats gekregen in de regelgeving. Voor de volgende voorzieningen wordt huur als de aangewezen eigendomsverhouding beschouwd: - reguliere/marktconforme voorzieningen: - woning in de sociale huursector; - kantoor- en bedrijfsruimte; - ontmoetingsruimte; - warmte-krachtcentrale; - gebruiksmogelijkheden van een winkel, therapeutisch zwembad, sporthal. - verpleegunits in verzorgingshuizen (voorzover die eigendom zijn van een andere rechtspersoon); - interimvoorzieningen( in geval van een korte gebruiksduur). Voor alle overige voorzieningen is volledig eigendom de aangewezen eigendomsverhouding. Indien een instelling van mening is dat voor een bepaalde voorziening een uitzondering moet worden gemaakt, kan daartoe bij de aanvraag om een WZV-vergunning een verzoek worden ingediend. Dit verzoek moet worden ondersteund met informatie waaruit blijkt dat met de voorgestelde alternatieve eigendomsverhouding voordelen zijn te behalen. Tevens moet worden aangetoond dat nadelen kunnen worden voorkomen en dat risico's kunnen worden beperkt. Het saldo van de effecten moet positief zijn. De voordelen hebben betrekking op: - beschikbaarheid/afstootbaarheid; - efficiëntie (ruimtebehoefte, wisselende locatie); - geplande gebruiksduur (-jaren/-uren) en bezettingsgraad; - kostenbesparing (schaalvoordeel, medegebruik, onderhuur, gebouwbeheer, huisvestingslasten). Als nadelen en risico's kunnen worden aangemerkt: - onevenredig risico ontstaat voor de continuïteit van de zorginstelling; - collectieve middelen privaat worden aangewend; - hogere tariefstelling; - aantasting van de vermogenspositie en de zeggenschap. De eigendomsverhoudingen die gelden ten aanzien van onroerende zaken die door zorgvoorzieningen ten behoeve van de zorgverlening worden geëxploiteerd , worden in de vorm van een voorschrift in de
Cbz/nr. bouwkostennota
Bouwkostennota 2001
WZV-vergunning vastgelegd. Indien een zorgvoorziening een eigendomsverhouding wil wijzigen moet vooraf een verzoek tot wijziging van het vergunningsvoorschrift bij de Minister van Volksgezondheid worden ingediend. 8.4.2. Beoordeling van bouwprojecten Bij de beoordeling van individuele bouwprojecten waarbij sprake is van huur, leasing of erfpacht werd in het verleden gebruik gemaakt van kapitalisatiefactoren. Met betrekking tot de gehanteerde factoren is in voorgaande bouwkostennota's vermeld dat deze tot op zekere hoogte een arbitrair karakter dragen. Mede naar aanleiding van het verschijnen van de vervolgcirculaire eigendomsverhoudingen, waarin voor bepaalde voorzieningen een beleidsmatige voorkeur voor huur wordt uitgesproken, wordt sinds vorig jaar door het College een andere methode gehanteerd om de huurbedragen te beoordelen. Deze methode, de Netto Contante Waarde methode (NCW) sluit nauw aan bij de systematiek die wordt gehanteerd in de volkshuisvesting en in de semimurale sectoren. Op basis van deze methode kan voor frequent voorkomende huurinitiatieven een huurnorm worden ontwikkeld. De voorzieningen die hier in principe voor in aanmerking komen zijn de woonvoorzieningen en de woningen in de gehandicaptenzorg en in de GGZ-sector. Voor de overige huurinitiatieven zal de methode separaat worden toegepast. De Netto Contante Waarde methode biedt de mogelijkheid om toekomstige betalingen, zoals huurbedragen, naar één moment te herleiden. Hierbij wordt uitgegaan van een disconteringsvoet, die in de praktijk veelal gelijkgesteld wordt aan de lange termijn rente. In de huursector wordt dezelfde methode gehanteerd om na te gaan of alle met de onroerende zaak samenhangende kosten gedurende de exploitatieperiode worden gedekt door de huuropbrengsten. Op deze wijze is het ook mogelijk om de kostennormen uit de bouwkostennota te herleiden tot aanvangshuren die verhuurders in rekening zouden mogen brengen. Hierdoor kan een betere afweging worden gemaakt tussen nieuwbouw of koop en huur. Om een correct huurbedrag te kunnen berekenen is het overigens noodzakelijk om uit te gaan van een aantal veronderstellingen. De veronderstellingen die ten grondslag liggen aan de huurnormen zijn opgesteld naar analogie van hetgeen gebruikelijk is binnen de sociale huursector. Aldus wordt bij de berekening van huurnormen uitgegaan van: - een exploitatieperiode van 50 jaar; - rente en disconteringspercentage van 6,0%; - huurstijging van 2,5%. Daarnaast wordt een plus gehanteerd voor het feit dat sinds 1 januari 2001 niet langer trekkings-rechten worden opgebouwd voor ruimten die van derden worden gehuurd. Tevens zal de toekomstige opbouw van trekkingsrechten worden gecorrigeerd voor de trekkingsrechten die in het verleden zijn opgebouwd (CTG-beleidsregel instandhoudingsinvesteringen d.d. 14 december 2000). Gezien het feit dat de trekkingsrechten bedoeld zijn voor bouwtechnische en functionele instandhouding, wordt verondersteld dat ongeveer de helft van de op te bouwen trekkingsrechten in de huur is verdisconteerd. Immers, volgens de standaardhuurcontracten is de verhuurder verantwoordelijk voor de technische instandhouding (groot onderhoud zonder kwalitatieve verbeteringen). Functionele verbeteringen zullen in de regel door de huurder worden betaald. Huurnorm woonvoorzieningen gehandicaptenzorg en GGZ:
Cbz/nr. bouwkostennota
Bouwkostennota 2001
Op basis van de hiervoor vermelde veronderstellingen geldt een huurnorm van ƒ 660,-- (€ 299,--) per plaats per maand. Het huurbedrag is gebaseerd op de kapitaallasten die samenhangen met het investeringskostenniveau van woonvoorzieningen (incl. grondkosten). Tevens is rekening gehouden met de trekkingsrechten. Vanwege de aard van de zorg wordt in de gehandicaptenzorg bovenstaande norm altijd toegepast. De huur van woonvoorzieningen in de GGZ is van toepassing op cliënten met een relatief hoge zorgzwaarte, waarvoor bij nieuwbouw de norm voor woonvoorzieningen zou worden toegepast. Voor cliënten met een lagere zorgzwaarte die vooruitlopend op huisvesting in beschermende woonvormen in woningen in de wijk worden ondergebracht, is de norm voor woningen van toepassing. De hiervoor vermelde huurnormen zijn besproken in het overleg tussen Aedes, de vereniging van woningbouwcorporaties, en het Bouwcollege. Geconcludeerd is dat overeenstemming bestaat over de hoogte van de huurnormen alsmede de berekeningswijze. Wel is geconstateerd dat het begrip “kale huur” in de sector volkshuisvesting en in de sector gezondheidszorg anders wordt gehanteerd. In de sector volkshuisvesting omvat dit begrip naast de kapitaallasten ook de zogenaamde variabele lasten van ondermeer beheer en onderhoud. In de gezondheidszorg gaat het echter om een huur die slechts gebaseerd is op de kapitaallasten. In het kader van de WZV procedure wordt derhalve een huurbedrag, gebaseerd op de kapitaallasten beoordeeld. Dat laat onverlet dat een verhuurder nog andere componenten in de huur kan opnemen zoals kosten voor onderhoud (dagelijks en grootonderhoud), beheer, verzekeringen, gemeentelijke heffingen e.d. Deze kosten dienen echter uit het genormeerde budget te worden bekostigd. (N.B. Bij de aanvraag van huurprojecten is het noodzakelijk dat de opbouw van de huurkosten wordt gespecificeerd.) Huurnormen woningen GGZ Sinds 1 januari 2001 is de WZV niet langer van toepassing op de RIBW’en, zodat in de GGZ nog slechts op beperkte schaal woningen worden gehuurd. Het beteft, zoals eerder vermeld, trainingsunit-achtige woningen waar cliënten worden gehuisvest, voordat zij in aanmerking komen voor een plaats in een RIBW of onder begeleiding zelfstandig kunnen wonen. Voor deze woningen is de huurnorm vastgesteld op circa ƒ 420,-- (€ 191,--) per plaats per maand. Deze norm is, evenals de norm voor woonvoorzieningen, gebaseerd op investeringskosten (gebaseerd op 39 m² per plaats) inclusief grondkosten en een correctie voor de trekkingsrechten. De tot op heden gehanteerde gehanteerde huurnormen bleken in de praktijk overigens goed te voldoen zodat er geen bezwaar zou bestaan om deze normen te handhaven. Echter, gelet op de verruiming van de benodigde oppervlakte van 35 m² tot 39 m² diende de norm te worden verhoogd. Voor bestaande woningen kunnen beperkte aanpassingskosten worden toegestaan, waarbij ieder project op eigen merites wordt beoordeeld. Maximaal kan dit ƒ 10.200,-- (€ 4.629,--) per plaats bedragen. Huurnormen kantoor- en bedrijfsruimte Voor huur van kantoorruimte wordt afhankelijk van ligging, kwaliteit en functie een maximumnorm van ƒ 300,-- (€ 136,--) per m² gehanteerd., voor bedrijfsruimte bedraagt dit ƒ 115,-- (€ 52,--) per m². De huur van kantoor- en bedrijfsruimte ruimte is dus niet te herleiden tot investeringskosten zoals bij woonvoorzieningen en woningen het geval is.
Cbz/nr. bouwkostennota
Bouwkostennota 2001
Ten algemene geldt dat bij huur van een commerciële verhuurder sprake kan zijn van belaste verhuur waarbij BTW over de huur in rekening wordt gebracht. Een belaste verhuur is slechts mogelijk als de activiteiten van de huurder voor tenminste 90% recht op aftrek BTW garanderen. De prestaties van instellingen in de gezondheidszorg zijn, voor zover het zorg betreft, echter vrijgesteld van BTW. Derhalve kan een zorginstelling nooit expliciet BTW in rekening gebracht krijgen voor huur van ruimte ten behoeve van zorgactiviteiten. De verhuurder die de door hem betaalde BTW niet kan terugvorderen van de fiscus zal dit wel als kostenpost (BTW compensatie) impliciet in het verhuurbedrag verwerken. De hoogte van de compensatie kan van situatie tot situatie verschillen en vormt een punt van onderhandeling. Bij het indienen van initiatieven moet duidelijk worden aangegeven of de huur nog moet worden gecorrigeerd voor kosten in verband met de BTW compensatie. Een eventuele compensatie voor BTW dient binnen de norm van ƒ 300,-- / ƒ 115,-- (€ 136,-- / € 52,--) per m² plaats te vinden.
Cbz/nr. bouwkostennota
Bouwkostennota 2001
8.5. Interimvoorzieningen Gezien het grote aantal aanvragen voor interimvoorzieningen in de vorm van slechts tijdelijk te gebruiken nieuwbouw en de toename van de daarmee gemoeide investeringen is een zorgvuldige afweging van de noodzaak tot het realiseren van dergelijke huisvesting geboden. In het algemeen kan tijdelijke nieuwbouw slechts acceptabel zijn als alle andere (goedkopere) vormen zijn onderzocht en onmogelijk zijn gebleken. Hierbij kan gedacht worden aan de volgende, niet limitatieve, mogelijkheden. - Is er een ontwerp mogelijk waarbij interimvoorzieningen achterwege kunnen blijven? - Is het mogelijk het initiatief te faseren zodat de omvang van de interimvoorzieningen beperkt blijft? - Is het mogelijk tijdelijk gebruik te maken van een voorziening, bijvoorbeeld een nieuw te realiseren dependance, die daarna structureel kan worden aangewend? - Is er een ander gebouw beschikbaar dat gebruikt kan worden? Hierbij zou gedacht kunnen worden aan een bestaand verpleeghuis of aan andere gebouwen, waarbij met name bestaande verzorgingshuizen, maar ook leegstaande verpleegafdelingen van algemene ziekenhuizen en zelfs eventueel appartementcomplexen of kantoorgebouwen in aanmerking zouden kunnen komen. - Is het mogelijk de benodigde capaciteit te bereiken door tijdelijke indikking of gebruik van algemene ruimten voor tijdelijke huisvesting van andere functies? - Is het mogelijk om, binnen de regionale context, tijdelijk de benodigde capaciteit te reduceren door een opnamestop? Indien op basis van een dergelijk onderzoek de noodzaak tot het nieuw bouwen van een tijdelijke voorziening duidelijk is geworden dient nog het volgende onderzocht te worden. - Is het mogelijk de voorziening samen met andere initiatiefnemers (volgtijdelijk) te gebruiken, waardoor de gebruiksduur kan toenemen en de afschrijving daalt? - Is het mogelijk semi-permanente verplaatsbare (unit-bouw) systemen over te nemen van instellingen die hun renovatie hebben voltooid en zodoende eveneens volgtijdelijk van deze 1 voorziening gebruik te maken ? Een initiatief voor een interimvoorziening kan slechts acceptabel zijn indien de noodzaak op basis van een onderzoek naar alle mogelijke goedkopere alternatieven en oplossingen duidelijk is geworden. De opties voor volgtijdelijk gebruik dienen hierbij uitputtend te zijn onderzocht. Een hogere kwaliteit van de interimvoorzieningen zal in de regel directe gevolgen hebben voor de hoogte van de investerings- of huurkosten. De invloed van de akoestische en thermische eigenschappen op het woon- en werkklimaat dient echter niet te worden onderschat. De prijsvorming bij aankoop of de huurbedragen per m² blijken in de regel de keuze voor een bouwsysteem te bepalen. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van aangevraagde offertes. Het moge duidelijk zijn dat bij een vergelijking van offertes ook gekeken dient te worden naar de technische en bouwkundige specificaties. Voor het realiseren van tijdelijke verpleegafdelingen kan worden uitgegaan van een basisprijs variërend van ƒ 1.200,-- tot ƒ 1.525,-- (€ 545,-- tot € 692,--) inclusief BTW per m², op prijspeil 1 januari 2001. In deze kosten zijn opgenomen de ontwerp-kosten, het transport en de plaatsing van de voorziening, 1
Het Bouwcollege onderhoudt het meldpunt tijdelijke huisvesting. Gegevens over vraag en aanbod van tijdelijke huisvesting worden hierin verzameld. (Voor nadere informatie 030 - 2983100)
Cbz/nr. bouwkostennota
Bouwkostennota 2001
alsmede een basispakket aan bouwkundige en installatietechnische voorzieningen en vaste inrichtingen, waaronder zonwering, vloerbedekking, verwarming, ventilatie en (standaard) sanitaire voorzieningen. Speciale funderingen, aansluitingen op de nutsvoorzieningen, kosten voor terreinvoorzieningen, liften en dergelijke zijn niet in deze basisprijs begrepen. De huurkosten, exclusief kosten voor transport, afmontage, fundering en dergelijke, variëren van circa ƒ 26,-- (€ 23,--) inclusief BTW per m² per maand bij een gebruiksduur van 60 maanden tot circa ƒ 42,-(€ 19,--) inclusief BTW per m² per maand bij een gebruiksduur van 12 maanden. De voorgaande beschouwing omtrent het realiseren van interimvoorzieningen is overgenomen uit het Bouwkundig-functioneel referentiekader voor interimvoorzieningen van verpleeghuizen.
Cbz/nr. bouwkostennota
Bouwkostennota 2001
8.6. Macro-kengetallen Naast de in deze Bouwkostennota opgenomen normbedragen, welke in eerste instantie bedoeld zijn voor de beoordeling van de bouwkosten/investeringskosten van individuele bouwinitiatieven, worden jaarlijks door het College kengetallen voor andere doeleinden vastgesteld. Deze kengetallen zijn in eerste instantie bedoeld voor het opstellen c.q. beoordelen van exploitatieramingen op macro- en meso-niveau ten behoeve van prioriteitenoverzichten en voor een toetsing aan de planning en bouwkaders zoals weergegeven in de Zorgnota. Daarnaast worden deze kengetallen gebruikt ten behoeve van het ramen van exploitatiegevolgen van een individueel bouwplan indien geen verdere gegevens bekend zijn. Deze College-kengetallen bestaan uit ramingen van gemiddelde investeringskosten en maximale exploitatiegevolgen per bed/plaats voor de verschillende categorieën van voorzieningen. De investeringskosten zijn gebaseerd op de Bouwkostennota en omvatten tevens een opslag voor thans niet-genormeerde grond- en startkosten. Wat betreft de exploitatiegevolgen wordt in principe aangesloten bij de vigerende CTG beleidsregels.
Cbz/nr. bouwkostennota
Bouwkostennota 2001
Deel 4 Bijlagen
BIJLAGE 1 Kwaliteit 1.1 Bouwbesluit 1.2 Referentiebestek 1.3 Uitgangspunten bouwtechnische kwaliteit 1.4 Kostenverdeelsleutel BIJLAGE 2 Relevante WZV- en overige regelgeving 2.1 Toestemmingsprocedures - Reguliere toestemmingsprocedure - Meldingsprocedure - Verkorte toestemmingsprocedure 2.2 Inbrengverplichting 2.3 Aanbesteding 2.4 Overige relevante circulaires - Overtreding WZV - Verrekening planontwikkelingskosten - Niet-noodzakelijke bestanddelen - Afstoten van ziekenhuisvoorzieningen - Eigendomsverhoudingen - Financiële bijdrage kunstprojecten in de zorg BIJLAGE 3 Indexcijfers BIJLAGE 4 Bouwtijden BIJLAGE 5 Kostennormen BIJLAGE 6 Kostennormen in Euro’s
Cbz/nr 2472b-01
2 2 3 7 16 21 23 23 25 27 29 30 36 36 36 36 36 37 38 40 46 47 53
1
Bouwkostennota 2001
BIJLAGE 1 KWALITEIT In deze bijlage wordt een omschrijving gegeven van de bouwtechnische kwaliteit welke ten grondslag ligt aan de bouwkostenkengetallen. Immers, aan kostenkengetallen dient een kwaliteitsomschrijving verbonden te zijn. De kwaliteitsomschrijving uit eerdere bouwkostennota's is voor zover nodig geactualiseerd en in deze bijlage opgenomen.
1.1. Het Bouwbesluit Primaire technische eisen zijn geformuleerd in het op 1 oktober 1992 in werking getreden Bouwbesluit. De eisen zijn ingedeeld naar aspecten van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid. De omschrijvingen zijn gebaseerd op prestatie-eisen en zijn daardoor eenduidig, meetbaar en controleerbaar moeten zijn. De technische bepalingen van het Bouwbesluit mogen niet door de gemeenten bij verordening aangevuld of gewijzigd worden. De bouwsector ziet de huidige opzet van het Bouwbesluit als een groot knelpunt. Dit instrument van regelgeving is te ingewikkeld en te juridisch geformuleerd. De opbouw zou zodanig moeten wijzigen dat er minder dubbelingen en verwijzingen optreden en het Bouwbesluit toegankelijker, leesbaarder en gebruiksvriendelijker wordt gemaakt. De verbouwing van het Bouwbesluit is inmiddels in volle gang. Deze operatie staat bekend onder de naam “conversie”. In het Bouwbesluit zijn de gezondheidszorggebouwen ondergebracht bij de categorie "niet tot woning bestemde gebouwen". Een aanpassing van het Bouwbesluit is inmiddels voorbereid, waarbij nadere technische voorschriften voor niet tot bewoning bestemde gebouwen zijn gegeven. Het Bouwbesluit fase 2 is inmiddels door de Raad van State goedgekeurd en gepubliceerd in Het staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden no. 618 (Besluit van 28 oktober 1998). In deze aanvullende regelgeving zijn onder meer nieuwe brandveiligheidseisen voor gezondheidszorggebouwen opgenomen. De tweede fase van het Bouwbesluit treedt overigens voorlopig nog niet in werking. Dit wacht op de inwerkingtreding van een geheel geconverteerd Bouwbesluit, waarvan de verschijning evenwel niet voor januari 2002 te verwachten is. In het huidige Bouwbesluit zijn ook brandveiligheidseisen opgenomen. Daarmee is de Ontwerp-NEN 6086, die bedoeld was als afzonderlijke norm voor brandveiligheid voor gezondheidszorggebouwen, komen te vervallen. Aan de in het Bouwbesluit opgenomen brandveiligheidseisen voor gezondheidszorggebouwen ligt mede het "Brandveiligheidsconcept gezondheidszorggebouwen" ten grondslag, dat eind 1994 door de Directie Brandweer van het Ministerie van Binnenlandse Zaken werd gepubliceerd.
Cbz/nr 2472b-01
2
Bouwkostennota 2001
1.2. Referentiebestek Voor de definitie van de kwaliteit dient bij de aanbesteding van de werken gebruik te worden gemaakt van het STABU-bestek (Standaardbestek Burger- en Utiliteitsbouw). In de Bouwkostennota's 1990 en 1991 is een Referentiebestek voor de gezondheidszorg opgenomen, bevattende het algemeen administratief deel van de bouwkundige voorzieningen. Gelet op het feit dat de STABU-bestekken inmiddels een algemeen gebruik kennen, is de integrale weergave van het Referentiebestek in deze Bouwkostennota achterwege gelaten. In deze bijlage is echter wel een excerpt opgenomen van de meest wezenlijke rubrieken uit het Referentiebestek. Dit excerpt is hieronder weergegeven. 01.02.10
Oplevering Bij oplevering dient het werk, inclusief de werken van derden genoemd in de coördinatieovereenkomst, te zijn voltooid en goedgekeurd.
01.02.11
Onderhoudstermijn De in paragraaf 11, lid 1 van de UAV bedoelde onderhoudstermijn bedraagt 12 maanden, aansluitend op de opleveringsdatum van het werk of het deel van het werk indien oplevering in gedeelten is overeengekomen. Indien bepaalde werkzaamheden, met toestemming van de directie, door weersomstandigheden gereed komen na de oplevering van het werk, geldt voor die werkzaamheden als datum van ingang van de onderhoudstermijn, de datum van gereedkomen van die werkzaamheden.
01.02.22
Garantie voor een onderdeel Er wordt een garantieverklaring in de zin van paragraaf 22 van de UAV verlangd voor: - daken met aansluitingen (waterdichting) 10 jaar - de kwaliteit van de dakbedekking 10 jaar - gevels met aansluitingen (waterdichting) 5 jaar - gevel- en dakconstructies (luchtdichting) 10 jaar - kelders (waterdichting) 5 jaar - geprefabriceerde betononderdelen 10 jaar - cementdekvloeren 5 jaar - vloer- en wandtegels 5 jaar - stucadoorwerk 5 jaar - binnen- en buitentimmerwerk 10 jaar - multiplex voor buitentoepassing 10 jaar - binnen- en buitendeuren (vlakheid) 2 jaar - isolerende beglazing 10 jaar - binnen- en buitenschilderwerk 5 jaar - zonwering 5 jaar De aspecten waarop garantie wordt verlangd zijn nader onder de desbetreffende hoofdstukken in dit bestek omschreven. De garantieverklaringen moeten zijn opgesteld conform het model uit bijlage .....
Cbz/nr 2472b-01
3
Bouwkostennota 2001
-
-
De navolgende garantieverklaringen moeten door een verzekering worden gedekt: - bitumineuze dakbedekkingen met aansluitingen - isolerende beglazing De polissen van de verzekerde garanties dienen gelijktijdig met de garantieverklaringen beschikbaar gesteld te worden aan de directie.
01.02.31
Verband met andere werken (Coördinatie: aanvullend) De aannemer is verantwoordelijk voor de algehele coördinatie van het werk en zal hiertoe alle noodzakelijke werkzaamheden verrichten om te komen tot een regeling en afstemming van alle werkzaamheden binnen het werkplan gedurende de vastgestelde bouwtijd en de onderhoudstermijn. De coördinatie is nader vastgelegd in een coördinatieovereenkomst. De coördinatie vindt plaats in nauwe samenwerking en overleg met de directie, adviseurs en alle bij het werk betrokken aannemer en installateurs / derden. De coördinatie van het toeleveren van informatie door partijen berust bij de directie. De aannemer draagt de verantwoordelijkheid voor een tijdige signalering van tijdsafwijkingen ten opzichte van het werkplan. De aannemer verleent een zodanige medewerking dat de door derden te verrichten werkzaamheden ongestoord kunnen worden uitgevoerd. De aannemer dient er rekening mee te houden dat tijdens de uitvoering van het bouwwerk door derden medische apparatuur, vaste inrichtingen, inventaris, etc. worden opgesteld en geïnstalleerd. De aannemer zal aan derden de mogelijkheid bieden om zo nodig buiten de vastgestelde werktijden door te werken.
01.02.35
Verrekening van meer en minder werk Meer en minder werken mogen niet worden uitgevoerd zonder schriftelijke (prijs)opgave van de aannemer en zonder schriftelijke opdracht van de opdrachtgever. De (prijs)opgave van de meer- en minderwerken behoeft de goedkeuring van de directie.
01.02.36
Bestekswijzigingen Bestekswijzigingen dienen conform de UAV paragraaf 36 lid 2 door de opdrachtgever schriftelijk te zijn opgedragen. In tegenstelling met de UAV paragraaf 36 lid 5 wordt een overeenkomstige aantekening in het dagboek of weekrapport niet aangemerkt als schriftelijke opdracht.
01.02.37
Stelposten De in dit bestek genoemde bedragen voor stelposten zijn overeenkomstig de UAV samengesteld. In bijlage 1 is een overzicht van de stelposten gegeven.
Cbz/nr 2472b-01
4
Bouwkostennota 2001
Het aantal en de omvang van de stelposten dient de opdrachtgever c.q. architect tot een minimum te beperken. 01.02.38
Hoeveelheden De opdrachtgever is verantwoordelijk voor de in het bestek en/of hoeveelhedenstaat (bijlage 2) genoemde hoeveelheden. Afwijkingen van deze hoeveelheden zullen worden verrekend overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 39 van de UAV. In bijlage 2 is de hoeveelhedenstaat weergegeven.
Het opnemen van verrekenbare hoeveelheden door de bestekschrijver dient tot een minimum beperkt te worden. 01.02.40
Betalingen De aannemer verstrekt een bankgarantie, van een erkende Nederlandse bankinstelling, voor het nakomen van zijn verplichtingen jegens de opdrachtgever op grond van dit bestek. Deze garantie bedraagt .. % van de aannemingssom vanaf aanvang van het werk tot en met de dag waarop het werk wordt opgeleverd, respectievelijk 2% gedurende de onderhoudstermijn.
Het percentage varieert van 2% bij werken met een aannemingssom hoger dan ƒ 10 mln. tot 5% bij kleine werken. 01.02.42
Kortingen De korting wegens te late oplevering bedraagt ƒ ..... per kalenderdag.
Het kortingsbedrag is een gefixeerde schadevergoeding als dekking voor aantoonbare schade die de opdrachtgever lijdt als gevolg van de overschrijding van de opleveringsdatum. Als ondergrens geldt 0,05% van de aannemingssom. Voor kleinere werken ware een minimum vast bedrag in het bestek op te nemen. 01.03.40
Cbz/nr 2472b-01
Verzekeringen door de opdrachtgever Onverminderd de wettelijke en contractuele aansprakelijkheid van de aannemer, wordt door en voor rekening van de opdrachtgever, mede ten behoeve van de directie, de architect, de adviseurs, het bouwmanagement, de aannemer en installateurs/derden een Constructie All Risk verzekering op het werk afgesloten. Een afschrift van deze polis wordt door de opdrachtgever aan de aannemer verstrekt. De aannemer dient rekening te houden met een eigen risico van ƒ ... per gebeurtenis voor zijn rekening. In deze verzekering is onder andere niet begrepen: ..................
5
Bouwkostennota 2001
01.04
Verrekeningen van wijzigingen van kosten en prijzen: Verrekening van wijzigingen in loonkosten en in materiaalprijzen vindt plaats volgens de Risicoregeling Woning- en Utiliteitsbouw 1991, zoals deze op de dag van aanbesteding luidt. Het loonbestanddeel wordt gesteld op 45% van de aannemingssom. Het materiaalbestanddeel wordt gesteld op 45% van de aannemingssom.
Bij renovatiewerkzaamheden kan het loonbestanddeel oplopen tot 55%. Bij werken met een bouwtijd korter dan 100 werkbare werkdagen en waarbij de bouwkosten lager zijn dan ƒ 500.000,-- dient per geval overwogen te worden om de risicoregeling niet van toepassing te verklaren; de wijzigingen worden geacht in de aannemingssom te zijn opgenomen. 01.05
Tekeningen en berekeningen
De bestekken van de technische installaties dienen voor de opdrachtgever en de inschrijvers eenduidig te zijn en geen vragen op te roepen. Hiertoe dienen onder meer de volgende gegevens te worden verstrekt: 1.
2. 3.
een programma van eisen met betrekking tot het binnenklimaat. Aangehouden dienen te worden de hierop betrekking hebbende gegevens als genoemd in de door het Bouwcollege uitgebrachte Bouwmaatstaven. Tevens dient rekening te worden gehouden met de te verwachten interne warmteproductie; principeschema's waarop zijn aangegeven de hoofdopzet en werking van de installaties. Separaat hierbij zijn de meet- en regelschema's te verstrekken; het debiet van de mechanische ventilatie per ruimte.
Cbz/nr 2472b-01
6
Bouwkostennota 2001
1.3. Uitgangspunten bouwtechnische kwaliteit. Bouwkundig-functionele maatstaven In de reeks door het Bouwcollege uitgegeven maatstaven zijn de technische eisen voor de diverse voorzieningen omschreven. Overige uitgangspunten Bij de bepaling en de toetsing van de bouwtechnische kwaliteit worden plannen vanuit diverse invalshoeken bekeken. Hierbij worden onder meer de volgende uitgangspunten gehanteerd. De indeling van de beschrijving van de bouwtechnische kwaliteit is gekozen overeenkomstig de Elementenmethode '91 die onder auspiciën van de Stichting Bouwkwaliteit (SBK) is uitgebracht. Bouwkundige elementen (11 t/m 48) Onderbouw (elementen (11) tot en met (17)) Voor bodemvoorzieningen (11) wordt ervan uitgegaan dat onder het gebouw een normale kruipruimte komt. Bij ziekenhuizen komen echter beloopbare gedeelten voor ter plaatse van leidingen-tracees. De funderingsconstructies (16) c.q. paalfunderingen (17) zijn afhankelijk van de grondslag en andere specifiek locatiegebonden aspecten. Bovenbouw (elementen (21) tot en met (28)) De bovenbouw omvat met name de elementen buiten- en binnenwanden (21 en 22), vloeren (23), daken (27) en hoofddraagconstructies (28). Vooral voor deze elementen zijn in het Bouwbesluit eisen gedefinieerd. Bij de verdere keuzen inzake de kwaliteitsuitgangspunten is het van belang dat rekening wordt gehouden met aspecten omtrent duurzaamheid, flexibiliteit, doelmatigheid en beperking van onderhoud. In de ontwerpfase is rekening te houden met de kostengevolgen die het ontwerp juist op deze elementen heeft. Afbouw (elementen (31 t/m 38)) Binnen deze groep zijn de buiten- en binnenwandopeningen (31 en 32) de belangrijkste kosten en kwaliteit bepalende elementen. Naast specifieke aspecten inzake toegankelijkheid en veiligheid is bij de materiaalkeuze rekening te houden met duurzaamheid en beperking van onderhoud. Bij het ontwerp van de gevelopeningen is ook de beheersing van de binnentemperatuur in de zomersituatie van belang. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat centraal bedienbare zonwering wordt aangebracht en grote, op de zon gerichte glasoppervlakken zo mogelijk worden vermeden. Afwerkingen (elementen (41) tot en met (48)) Bij de buitenwandafwerking (41) komt een breed scala van afwerkingsmogelijkheden voor. Zij dienen voldoende akoestisch en thermisch isolerend te zijn. Op dit punt geldt dat onderhoudsarme materialen en constructies in principe de voorkeur genieten. De binnenwandafwerking (42) moet zijn afgestemd op het gebruik van de ruimten. Zo zijn verkeersruimten ten dele af te werken met stootvast materiaal. Sanitaire en spoelruimten zijn te voorzien van vochtbestendig en reinigbaar materiaal, waarbij keramische tegels de voorkeur geniet. Ook de keuze voor de vloerafwerking (43) dient in overeenstemming met de functie van de betreffende ruimte te
Cbz/nr 2472b-01
7
Bouwkostennota 2001
zijn. Naast reinigbaarheid, chemicalie bestendigheid, electrische weerstand, akoestische eigenschappen kan ook stroefheid bepalend zijn voor de materiaalkeuze. Met betrekking tot de plafondafwerking (45) geldt dat toepassing van verlaagde plafonds in diverse situaties niet noodzakelijk wordt geacht. Het mogelijk achterwegen laten van het verlaagde plafond leidt behoudens tot een kostenvoordeel ook tot een betere benutting van het warmte-accumulerende vermogen van de vloerconstructie. Bij de keuze van verlaagde plafonds kunnen verdere akoestische en hygiënische eisen een rol spelen. Installaties voornamelijk werktuigbouwkundige elementen (51) tot en met (58) Opstellingsruimten voor centrale warmte-opwekking (51) dienen te voldoen aan de eisen van het plaatselijk nutsbedrijf, gemeentelijke instanties en vigerende normen zoals NEN 3028. Per augustus 2000 is een nieuwe Gaswet van kracht. De Gaswet voorziet in een geleidelijke liberalisering van de nationale gasmarkt. Met de inwerkingtreding is de markt voor grootverbruikers vrijgegeven. Er is voorzien dat per 2004 de gehele nationale gasmarkt vrij moet zijn. Binnenriolering (52) dient van zodanige kwaliteit en uitvoering te zijn dat deze langdurig bestand is tegen afvoer van heet water en tegen afvoer van agressieve (schoonmaak)vloeistoffen. Wateraansluitingen op het openbare net worden in principe onderbroken uitgevoerd. De uitvoering ervan en het toezicht op de waterkwaliteit worden overgelaten aan het waterleverend bedrijf. Overigens is er medio 2000 een nieuwe Waterleidingwet voorgelegd waarin de watervoorziening als een publieke verantwoordelijk blijft worden gezien. Het is van belang dat waterleverende bedrijven adequaat op de ontwikkelingen inspelen. De wet moet een duurzame openbare watervoorziening als primaire levensbehoefte veiligstellen. De toevoer van water naar apotheken, laboratoria en andere afdelingen in ziekenhuizen zijn deels onderbroken wanneer de aansluiting bepaalde toestellen betreffen. De genoemde afdelingen moeten een eigen hydrofoorinstallatie hebben. De warmtapwaterinstallatie dient ter voorkoming van legionella te worden uitgelegd op minimaal 62 ºC. Om mogelijk verbrandingsgevaar bij tappunten te voorkomen dienen de kranen van temperatuurbegrenzing te worden voorzien. Op 13 oktober 2000 is overigens een tijdelijke regeling Legionella-preventie in leidingwater van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer in de staatscourant gepubliceerd. Alle voorzieningen met betrekking tot medische gassen (54) in algemene ziekenhuizen, verpleeghuizen, laboratoria e.d. behoren tot het voorzieningenpakket. Dit geldt ook voor voorzieningen voor opslag van de gassen. Opgemerkt wordt dat sinds 1997 de medische gassen ten aanzien van de kwaliteit onder de Wet op de geneesmiddelenvoorziening vallen. In bepaalde gevallen zal (top)koeling (55) van mechanische ventilatielucht noodzakelijk zijn. Daarbij dienen tevens milieuvriendelijke oplossingen zoals vrije koeling, adiabatische koeling, lange-termijn koudeopslag en absorptiekoeling te worden betrokken. De condensopvang bij koelbatterijen dient geen bron van microbiologische verontreinigingen te zijn. Het Bouwbesluit spreekt zich niet uit over zomersituaties waarbij sprake kan zijn van oververhitting waardoor een niet aanvaardbaar binnenklimaat kan ontstaan.
Cbz/nr 2472b-01
8
Bouwkostennota 2001
Het ontwerp dient uit oogpunt van comfort in zomersituaties, te worden doorgerekend met een gevalideerde temperatuuroverschrijdings-programma. Bouwkundig moet worden uitgegaan van adequate buitenzonwering (ZTA < 0,2). In algemene zin wordt verondersteld dat gebouwen goed zijn geïsoleerd en moeten voldoen aan de vigerende norm NEN 2916. De EPC voor gezondheidszorggebouwen is aangescherpt tot 1,8 voor het niet klinische en 3,8 voor het klinische deel. Voor informatie over een energetisch verantwoord ontwerp wordt verwezen naar het door de Novem in maart 2000 uitgebrachte EP Variantenboek Utiliteitbouw (te bestellen bij de Novem te Sittard: 046 - 4202250). Bij de warmte-opwekking/warmte-distributie (56) worden de transmissieverliezen en de warmteverliezen als gevolg van natuurlijke ventilatie door een traditioneel c.v.-systeem gecompenseerd. Als grondslag voor de berekeningen voor de warmteverliezen worden doorgaans de NEN 5066 en de ISSO-publicatie nr. 4 gehanteerd. Wat betreft de geveldichtheid van de bouwkundige constructie wordt uitgegaan van klasse B40 volgens NEN 3611. Eisen met betrekking tot het binnenklimaat in de daarvoor in aanmerking komende ruimten is voor zover van toepassing aangegeven in de door het Bouwcollege opgestelde maatstaven. Voor enkele aspecten van het binnenklimaat is in het Bouwbesluit een minimumniveau voorgeschreven. Natuurlijke ventilatie is niet altijd mogelijk voor het realiseren van een aanvaardbaar binnenklimaat. Mechanische ventilatie (57) is noodzakelijk wanneer sprake is van gebouwen met gesloten gevels. Dit geldt eveneens voor bouwdelen waar specifieke functies worden uitgeoefend en/of hygiënische eisen mechanisch ventilatie voorschrijven. In die gevallen dat in een later stadium koeling van de ventilatielucht noodzakelijk kan zijn, dient in de ontwerpfase hiermee rekening te worden gehouden. Als voorbeeld geldt het toepassen van een lege sectie in de luchtbehandelingskast waardoor de latere inbouw van een koelsectie met geringe meerkosten kan plaatsvinden. De luchttoevoerkanalen behoren dan ook in een vroegtijdig tijdstip van uitwendige thermische isolatie te zijn voorzien. De luchtkwaliteit dient niet door op de bouwplaats vervuilde luchtkanalen negatief te worden beïnvloed. Beheersing van relatieve vochtigheid van ruimtelucht is alleen met mechanische ventilatie te realiseren. Bevochtiging van de ventilatielucht gebeurde tot voor kort alleen met stoom. Ultrasoon luchtbevochtigers zijn sinds een aantal jaren met succes toegepast. Deze voorzieningen worden ingezet waar sprake is van een zwak elektrisch net dan wel om exploitatietechnische reden. Het voedingswater van de ultrasoonbevochtiger moet afkomstig zijn van of gelijkwaardig zijn aan het water afkomstig van een omgekeerd osmosetoestel. In het algemeen kan worden gesteld dat bevochtiging van de ventilatielucht van toepassing is wanneer dit expliciet is voorgeschreven in de bouwsteenrapporten. Om energiekosten te besparen wordt bij mechanische ventilatie regeneratieve warmteterugwinning aanbevolen. Het energieterugwinningsproces dient evenwel plaats te vinden zonder condensatie van de retourlucht. Bovendien mag geen stank- of deeltjesuitwisseling plaats kunnen vinden tussen retourlucht en de aangezogen lucht. De kosten van deze vorm van energieterugwinning zijn verwerkt in de kostennorm van de werktuigbouwkundige voorzieningen. Rekening dient te worden gehouden met een toenemende verzuring van de buitenlucht. Luchtfilters moeten zodanig geïnstalleerd zijn dat vervanging voor handhaving van een goede luchtkwaliteit op efficiënte wijze mogelijk is.
Cbz/nr 2472b-01
9
Bouwkostennota 2001
De werktuigbouwkundige installaties ten behoeve van de mechanische ventilatie en koeling dienen dan ook zodanig degelijk te zijn uitgevoerd dat door de installateur c.q. leverancier van de installaties een garantie van 10 jaar tegen doorroesten wordt verstrekt. De regelinstallatie (59) omvat zowel specifieke als centrale regelingen. Onder de specifieke regelingen vallen alle zelfstandige regelingen van deel-installaties, inclusief opnemers en stuurmechanismen. Onder de centrale regelingen vallen alle regeleenheden van waaruit verschillende installatiedelen worden geregeld. De toegepaste (regel-)apparatuur dient te voldoen aan de EMC-eisen zoals deze vanaf 1 januari 1996 zijn opgenomen in de CE-markering. Warmtekrachtinstallaties Op enkele uitzonderingen na worden warmtekrachtinstallaties toegepast in algemene ziekenhuizen. De investeringskosten vallen buiten de kostennorm. De aanschaf en de exploitatie kunnen door de instelling of door een derde, zoals een nutsbedrijf, worden gedaan. Ten gevolge van de strenge milieu-eisen, die vanaf 1 januari 1992 gelden voor uitlaatgassen, is de bedrijfsvoering van nieuwe WK-installaties veranderd. De nieuwe gasmotorgedreven WK-installaties zijn hierdoor niet meer geschikt om zonder meer te functioneren als noodstroomvoorziening. Door toepassing van een min of meer door de overheid verplicht gesteld motormanagement-systeem, waarbij afhankelijk van de situaties een bepaald protocol wordt afgewerkt, voldoen de nieuwe WK-installaties niet meer aan de bijschakeltijd zoals genoemd in de norm NEN 1010/3134. Bij de opzet van noodstroomvoorzieningen moet rekening worden gehouden met een vertraagd bijkomen van de WK-installatie. Installaties, vnl. elektrotechniek, beveiliging en transport elementen (61) tot en met (67) Ten behoeve van de licht- en krachtinstallatie (61) en (62) geschiedt de energievoorziening door aansluiting op het openbare net via een 380/220 V-aansluiting.De wijziging in de energiewet heeft grote gevolgen voor deze aansluiting. Zie hiervoor elders in deze nota. Het heeft de voorkeur om geen hoogspanningsinstallaties in eigen beheer te nemen. Bij eigen energie-opwekking dient in verband met de bedrijfszekerheid de aansluitwaarde van het openbare net te allen tijde voldoende te zijn om in het gelijktijdig gevraagde vermogen te voorzien. De eigen stroom-opwekking wordt aangesloten op het preferente deel van het verdeelnet. Er dienen voldoende maatregelen getroffen te worden om een adequate stroomvoorziening bij overschakeling van regulier naar noodstroombedrijf of andersom te garanderen. Speciale aandacht verdient het aanbrengen van voorzieningen t.b.v. metingen die het mogelijk maken om de nodige parameters te meten zonder dat personen in gevaar gebracht worden dan wel de bedrijfsvoering beïnvloed dan wel in gevaar gebracht wordt. Splitsing van het voedingsnet vindt plaats bij toepassing van één of meer noodstroomaggregaten of warmtekrachtinstallaties die als zodanig kunnen functioneren. Een 220/380 V-noodstroomvoorziening is van toepassing bij ziekenhuizen en verpleeghuizen alsmede bij grotere instellingen in de overige categorieën. Het vermogen hiervan is in het algemeen beperkt tot 40% van het transformator vermogen. Bij de overige instellingen is in het algemeen geen eigen noodstroomaggregaat. Alleen relevant als dit ten aanzien van de exploitatie de voorkeur heeft ten opzichte van een accu-gevoede installaties.
Cbz/nr 2472b-01
10
Bouwkostennota 2001
Indien de brandweer dit eist, kan behalve de reguliere noodstroomvoorziening een decentraal gevoede oriëntatieverlichting aangebracht worden. Cruciale apparatuur, zoals de brandmeld- de oproep- en de telefooninstallatie dienen van een “nobreak” stroomvoorziening te worden voorzien. De capaciteit hiervan is afhankelijk van het al dan niet aanwezig zijn van een noodstroomaggregaat. Hierbij dient in acht genomen te worden dat ook decentrale onderdelen zoals bedienposten en zenders t.b.v. draadloze communicatie op deze voorzieningen aangesloten zijn. Bij eigen energie-opwekking dient de cosinus-phi waarde, speciaal in de lage verbruiksuren, in acht genomen te worden. Er is een stijgende trend in de toepassing van elektronische apparatuur. De achtergronden hiervan zijn de wensen naar zorgverbetering, de verhoging van de efficiëntie en service aan de patiënt. In de bouwkostennorm is rekening gehouden met een aantal basisvoorzieningen welke nodig zijn om in de primaire functies te kunnen voorziening. Voorzieningen die uitgaan boven de basisvoorzieningen vallen niet onder de norm omdat zij door verhoging van de efficiëntie kunnen leiden tot lagere exploitatiekosten, bijvoorbeeld als gevolg van bezuiniging op personeel. Ook is het soms mogelijk om dergelijke installaties zodanig te exploiteren dat de kapitaallasten op andere wijze gedekt worden. Medisch gebruikte ruimten dienen ten aanzien van de elektrotechnische veiligheid te voldoen aan de laatste druk van de NEN 1010/3134. Door het toenemende aantal storingsbronnen (schakelende elektronica, computers, draagbare telefoontoestellen etc.), maar ook het toenemende aantal kabels die deze storingen oppikken, is het noodzakelijk om zowel het voedingsnet als communicatielijnen en gevoelige apparatuur af te schermen tegen ongewenste storingen. Alhoewel deze aard van storingen bekend is, met als meest bekende storingsbron de directe of indirecte blikseminslagen, blijken de tot nu toe gebruikelijke tegenmaatregelen onvoldoende te zijn. Er wordt vanuit gegaan dat aanvullende maatregelen deels binnen de bouwkostennorm zijn te treffen. Het gaat hierbij om de volgende maatregelen: - het aanbrengen van bliksemafleiding; - het aanbrengen van beveiligingselementen in voedingsverdeelkasten; - het aanbrengen van beveiligingselementen op alle plaatsen waar kabels gebouwen binnenkomen; - het galvanisch scheiden van signalen; - het aanbrengen van vereffeningsleidingen; - het aanbrengen van "fijnbeveiligingen" bij gevoelige apparatuur. Er wordt vanuit gegaan dat het niveau van de bovengenoemde zaken voldoende realiteitsgehalte heeft, zodat de kosten beperkt kunnen blijven. Toepassing van energiezuinige verlichting (63), zoals hoog-frequente TL-verlichting behoort standaard tot de installatie. Uitgegaan wordt van een sober ontwerp, waarbij wel de nodige lichtniveaus gehaald moeten worden en er ook enige ruimte moet zijn voor sfeerverlichting op die plaatsen waar dit wenselijk is. Alhoewel toepassing van grote hoeveelheden "spotjes" uit esthetische overwegingen gewenst kan zijn, is dit uit budgettaire overwegingen niet aan te raden. In verband met de snelle ontwikkelingen binnen de communicatievoorzieningen (64) heeft het de voorkeur om het geheel van kabelgoten en buisleidingen zodanig op te zetten dat de flexibiliteit gewaarborgd is en er in een later stadium relatief eenvoudig een nieuw kabelnet aangelegd kan worden.
Cbz/nr 2472b-01
11
Bouwkostennota 2001
Ten aanzien van de verplegingoproepsystemen zijn er een aantal systeemkeuzen mogelijk. Een goed overleg met de gebruikers is bij de systeemkeuze geboden, terwijl toevoegingen bij de gebruikelijke systemen op exploitatiekosten nader bekeken dienen te worden. In het algemeen worden de navolgende systemen toegepast: - categorieën instellingen voor geestelijke gezondheidszorg en instellingen voor verstandelijk gehandicapten: bewakingssystemen met geluidsalarmering op enkele afdelingen waar dit gezien de aard van het ziektebeeld van de patiënten noodzakelijk is, aangevuld met oproepsystemen voor de verpleging. Systemen met geluidsalarmering worden ook wel in de ggz toegepast, maar blijken daar, met name door de complexe bediening, in het algemeen niet goed te functioneren. - categorieën ziekenhuizen, verpleeghuizen en verzorgingshuizen lichtroepinstallaties of oproepinstallaties met behulp van personenzoeksystemen of draagbare telefoontoestellen, al dan niet gecombineerd. De installatie op afdelingen ten behoeve van de psychogeriatrische patiënten kan beperkt zijn omdat de patiënten in het algemeen niet zelf kunnen oproepen. Het verschil in uitvoering wordt bepaald door de benodigde capaciteit en de gewenste snelheid. De installaties kunnen worden gecombineerd met oproepsystemen voor aanleunwoningen en/of wijkverpleging; - categorie geestelijke gezondheidszorg: toepassing van persoonsbeveiligingssystemen ten behoeve van de verpleging, op die plaatsen waar dit wenselijk is gezien de aard van de patiënten, behoort tot de standaardvoorzieningen. De systemen kunnen uitgerust worden met voorzieningen die de plaatsbepaling van de oproepende mogelijk maken. In de praktijk blijkt dat er binnen het budget nog geen probleemloos systeem is dat aan alle eisen voldoet. De bouwkostennorm laat voorzieningen in bescheiden mate toe. Door de nieuwe ontwikkelingen op organisatorisch en technisch gebied is het mogelijk geworden om de volgende systemen onderdeel uit te laten maken van de communicatievoorzieningen: - persoonbeveiligingssystemen voor avond- en nachtverpleging waar verpleeg(st)ers zich buiten op het terrein van een instelling of tussen meerdere locaties verplaatsen; - toepassing van draadloze telefonie in combinatie met PZI functies. Boodschappen kunnen op het display van de toestellen zichtbaar gemaakt worden. Een dergelijk systeem kan de efficiëntie aanzienlijk verhogen en is niet substantieel duurder dan een conventioneel systeem. Gebruik gemaakt kan worden van DECT systemen, maar ook van GSM systemen. In acht genomen moet worden dat de betrouwbaarheid en de bereikbaarheid op alle plaatsen waar nodig ook gegarandeerd is. Met name de transmissie van tekstberichten via GSM is nog onvoldoende betrouwbaar, waardoor aanvullende voorzieningen nodig kunnen zijn. Opgemerkt wordt nog dat toepassing van dergelijke systemen als surplus op het bestaande leiden tot overschrijding van de norm. Indien sprake is van een totaal nieuw systeem voor telefonie, pzi en oproep hoeft dit niet het geval te zijn. Geluidsdistributie (inclusief radio) kan integraal onderdeel uitmaken van het verplegingsoproepsysteem. Bij aansluiting op kabeltelevisie is onderhandeling met de plaatselijke kabelexploitant over de aansluitings- en abonnementskosten geboden. In ongunstige gevallen, waarbij de berekening per aansluiting plaatsvindt en/of de verwachte abonnementsprijs fors kan toenemen, kan het plaatsen van een eigen antenne de voorkeur hebben. Personenzoeksystemen kunnen zelfstandig of in combinatie met verplegingoproepsystemen, storingsmelding, brandmelding, of andere systemen benut worden. Koppeling aan de telefooncentrale is in verband met de functionaliteit standaard. Bij aanleg van een nieuwe telefooncentrale of bij vervanging
Cbz/nr 2472b-01
12
Bouwkostennota 2001
kan gedeeltelijke of gehele vervanging van de PZI-installatie door draadloze telefoontoestellen overwogen worden. Het gebruik van GSM toestellen in ziekenhuizen is met name vlak bij storingsgevoelige apparatuur af te raden. Een volledig verbod is vanuit praktische overwegingen steeds moeizamer, al was het maar omdat het onderscheid tussen een GSM toestel en een intern DECT toestel voor de doorsnee bezoeker niet te maken is. Bovendien is nieuwe apparatuur i.h.a. minder storingsgevoelig en kan overwogen worden de enkele apparaten die nog wel gevoelig zijn te vervangen. Aanbevolen wordt om op plaatsen die daarvoor in aanmerking komen het gebruik van GSM te verbieden middels aanwijzingen. Het management van de afdelingen kan hierin beslissen. De bouwkostennormen voor telefonie zijn gebaseerd op de basisvoorzieningen. Met de moderne, digitale centrales worden standaard reeds tal van faciliteiten meegeleverd. Faciliteiten die boven deze standaard-centrales uit gaan, zoals een uitgebreide kostentelling, wachtrijsystemen en extra toestelaansluitingen, kunnen tot aanzienlijk hogere kosten leiden dan begrepen is in de bouwkostennorm. Het gebruik van de telefooncentrales voor computerverbindingen is, met name bij buitenlocaties, bij beperkt gebruik mogelijk. Extra kosten voor telefooncentrales als gevolg van faciliteiten welke boven de standaard uitgaan, kunnen niet ten laste worden gebracht van de investering voor het bouwplan. Het gebruik van nieuwe ontwikkelingen zoals Unified messaging kan de bereikbaarheid aanzienlijk verbeteren. Bij voorzieningen ten behoeve van patiënten, zoals telefoon, internet en TV bij het bed, wordt er vanuit gegaan dat de gemaakte kosten terugverdiend worden middels verhuur van deze faciliteiten. De kosten hiervoor vallen dus niet onder de bouwkostennorm. Het is mogelijk om de exploitatie in eigen hand te houden of uit te besteden. Hierbij moet worden aangetekend dat het gebruik van GSM toestellen die door de bewoners/patiënten worden meegebracht toeneemt waardoor dure voorzieningen van de instelling niet meer rendabel zijn. De aanleg van een datanet ten behoeve van informatievoorziening behoort tot de bouwkosten. Het betreft de leidingen en de apparatuur tussen de contactdozen. Uit functionele en kostenoverwegingen dienen deze netwerken een "open" karakter te hebben. Netwerken met mogelijkheden voor transportsnelheden tot 100 Megabit per seconde (categorie 5) kunnen inmiddels binnen de normstelling worden gerealiseerd. Met deze netwerken kan een maximale flexibiliteit worden bewerkstelligd, zodat zowel dataverkeer als ander verkeer, zoals telefoon- of video, gebruik kan maken van dezelfde bekabeling en aansluitingen relatief eenvoudig gewisseld kunnen worden. Ten aanzien van de omvang van de netwerken zijn aanvragen er soms op gericht om in een aanzienlijke redundantie (overaanbod) van mogelijkheden te voorzien. Hierbij kan het aantal contactdozen tot een factor vier maal zo groot zijn als het daadwerkelijk benodigde aantal. Dit heeft voordelen bij verhuizingen en uitbreidingen omdat dan geen kosten voor bekabeling gemaakt hoeven te worden. Het is echter de vraag of de hiermee gemoeide - niet geringe - meerinvestering verantwoord is, omdat het bij aanleg vaak al duidelijk is dat de eerstkomende jaren geen gebruik van diverse mogelijkheden zal worden ge-maakt. Gezien de snelle ontwikkelingen op dit gebied zoals draadloze aansluitingen is het bovendien de vraag of de thans aangelegde netwerken over vijf jaar nog aan de dan gestelde specificatie zullen
Cbz/nr 2472b-01
13
Bouwkostennota 2001
voldoen. Aldus is het nut van deze meerinvesteringen onzeker, terwijl de kapitaallasten wel vanaf het begin meetellen. In de bouwkostennorm is voorzien in een datanetwerk dat voldoende, doch geen redundantie (overaanbod) aan mogelijkheden biedt. Integratie van data en telefonie (voice over IP) is uit betrouwbaarheidsoverwegingen momenteel sterk af te raden. Er bestaan wel diverse mogelijkheden om vaste verbindingen voor zowel data als telefonie te benutten. Na de publicatie van de nieuwe normen voor de brandveiligheid (65), welke verbonden zijn aan fase 2 van het Bouwbesluit, bestaat nog steeds een onzekere situatie ontstaan met name omdat dit deel van het Bouwbesluit nog steeds niet officieel van kracht is. In de praktijk resulteert dit in een normstelling die door de plaatselijke brandweer wordt bepaald. Deze kan zich beroepen op de nieuwe norm, het oude concept van de NEN 3897 of andere geschriften. Geen van deze heeft thans een wettelijke status. Geadviseerd wordt om zoveel mogelijk te bekijken of de door de brandweer vereiste technische maatregelen reëel zijn. In overleg met de brandweer dient het geheel van bouw, organisatie en installatie in ogenschouw te worden genomen. Extreme technische eisen, zoals de toepassing van deurdrangers op alle deuren van de subcompartimenten, die het functioneren van de instelling negatief beïnvloeden en kostenverhogend werken, zouden in dat verband vermeden kunnen worden. Voor de bliksembeveiliging geldt als uitgangspunt een afleiderinstallatie conform de eisen in de NEN 1014. In 1996 is door het Ministerie van Binnenlandse Zaken het rapport "handboek veilige zorginstellingen" uitgebracht. Hierin worden aanbevelingen gedaan voor het aanbrengen van voorzieningen ter verhoging van de veiligheid. Het gaat hierbij niet direct om het investeren in techniek ter voorkoming van materiële schade, maar vooral ter verhoging van het veiligheidsgevoel van patiënten en personeel. Ten aanzien van de elektrotechniek gaat het met name om de volgende installaties: - het aanbrengen van verlichting, camera's en bewegingsdetectoren; - het aanbrengen van een toegangscontrolesysteem met elektrische sloten en toegangspasjes. De te nemen maatregelen verschillen, afhankelijk van de ligging en de lay-out van de gebouwen. De bouwkostennorm maakt een beperkt aantal maatregelen mogelijk. In de kostennorm is rekening gehouden met de toepassing van liften (66). De liften dienen te voldoen aan de daarvoor geldende normen zoals de NEN 1010 en het liftbesluit. Ze moeten voldoende groot zijn, de gelijkstelling moet zodanig zijn dat er geen drempels ontstaan en de bedieningsknoppen voor rolstoelgebruikers moeten bereikbaar zijn. Het aantal liften wordt bepaald aan de hand van de te verwachten gemiddelde wachttijd. Gemiddelde wachttijden tot 1 minuut zijn acceptabel. Gestreefd wordt naar waarden tussen de 30 en de 50 seconden. Ten aanzien van het onderhoud is het aan te bevelen om bij de aanbiedingen van installaties een onderhoudscontract in beschouwing te nemen. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat storingen voldoende snel hersteld kunnen worden, waarmee de continuïteit van vitale voorzieningen gewaarborgd is.
Cbz/nr 2472b-01
14
Bouwkostennota 2001
Vaste voorzieningen elementen (71) tot en met (76) Deze elementen zijn begrepen in de rubriek 1.4. "Vaste inrichtingen". In het sanitair zijn opgenomen alle sanitaire toestellen, kranen en sifons inclusief montage, maar exclusief de toe- en afvoerleidingen. In het sanitair zijn ook de bedpanspoelers opgenomen. Toepassing van waterbesparingstechnieken is gebruikelijk evenwel onder voorwaarde van behoud van comfort en handhaving van hygiëne-eisen. Ter bescherming tegen geluid van sanitaire installaties wordt de NEN 1070 gehanteerd. Het vast meubilair staat in nauwe relatie met de bouwkundige voorzieningen en de losse inventaris. In het overig vast meubilair zijn de patiëntenkastwanden op de beddenkamers, balies, keukenblokken en dergelijke opgenomen, welke tot het standaard leveringspakket van een fabrikant behoren. Tot de grootkeukeninstallaties wordt alle keukenapparatuur gerekend. Serviesgoed en losse kleine apparatuur behoren tot rubriek 3.0. "Inventaris". Vaste medische inrichtingen, waaronder operatietafels en -lampen, zoals opgenomen onder element 72.2 van de Elementenmethode, zijn niet begrepen in rubriek 1.4. De investeringen voor deze voorzieningen vallen onder de Richtlijnen voor investeringen in medische en overige inventarissen (zie ook hoofdstuk 7.4). Terreinvoorzieningen elementen (90.0) tot en met (90.8) De terreingrootte en de grondgesteldheid spelen bij de kosten een grote rol. In de kosten voor de terreinvoorzieningen zijn de kosten voor terreinleidingen opgenomen. Eventuele warmtetransportleidingen (in uitzondering voorgestaan) dienen qua kosten apart te worden opgevoerd, en staan in nauwe relatie met de werktuigkundige voorzieningen. In de norm is geen rekening gehouden met luxe metselwerk-, water- en vijverpartijen en kunstmatig aangelegde niveauverschillen op het terrein. In algemene zin dient bij het opstellen van terreininrichtingsplannen enige soberheid te worden betracht. De parkeervoorzieningen kunnen worden gerelateerd aan de door het College vastgestelde maatstaven voor deze voorzieningen. Indien de bouw van een parkeergarage noodzakelijk is, bijvoorbeeld vanwege een te geringe beschikbare terreingrootte, dienen deze uit parkeergelden te worden bekostigd. In de investeringskosten is vanuit de WZV-vergunning echter wel een bijdrage mogelijk, die gelijk is aan de investeringskosten voor de aanleg van reguliere parkeerplaatsen op het terrein. Voor deze toerekening kan worden uitgegaan van een bedrag van ƒ 3.500,-- per parkeerplaats. Ten aanzien van terreinleidingen ten behoeve van elektronische installaties wordt geadviseerd om zoveel mogelijk mantelbuizen toe te passen zodat de leidingen in een later stadium gemakkelijk kunnen worden.
Cbz/nr 2472b-01
15
Bouwkostennota 2001
1.4. Kostenverdeelsleutel Voor de afsplitsing van de bouwkosten naar gebruik bestaat een vrij duidelijke omschrijving van de verdeling van de kosten. Om financieel onderscheid te kunnen maken tussen de bouwkosten voor verschillende participanten dient een verdeelsleutel te worden gehanteerd. Deze verdeelsleutel is gebaseerd op de verhouding van het gebruik van een aantal vierkante meters vloeroppervlakte. Eerst worden de definities en verdelingsafspraken van de bouwkosten toegelicht. Vervolgens worden de grondkosten behandeld. Grondkosten De grondkosten worden verdeeld over alle gebruikers naar rato van hun vloeroppervlakte, ongeacht de bouwlaag waarop de gebruiksfuncties gelegen zijn. Omdat in de praktijk steeds zal moeten worden beoordeeld of de te maken kosten onderdeel uitmaken van de verdeelsleutel, geldt daarbij twee toetsingscriteria: − Toerekenbaarheid: er bestaat een causaal verband met daadwerkelijk voor de locatie gemaakte kosten. − Proportionaliteit: als meerdere gebruikers profijt hebben van de voorziening, worden de kosten naar rato verdeeld. Bouwkosten Om bouwkostengegevens te genereren, die aansluiten bij de onderwerpen van besluitvorming tijdens het maken van bouwplannen, wordt gebruik gemaakt van de indeling volgens de voornorm NVN 2634: "Begrotingen van bouwkosten. Termen, definities en regels voor het overdragen van gegevens over kosten en kwaliteitsaspecten." Binnen een hoofdindeling, die direct aansluit bij de Nederlandse bouwpraktijk, wordt in deze voornorm gebruik gemaakt van de elementenindeling volgens NL-SfB (de "Elementenmethode '91" van de Stichting Bouwkwaliteit). Niet alle bouwkosten zijn direct toe te wijzen aan de bouwkundige elementen. Sommige kostencomponenten betreffen de algemene bedrijfsvoering, de inrichting van de bouwplaats of het management op de bouwplaats. Deze kosten worden apart vermeld of naar rato van de elementgebonden kosten omgeslagen over de elementen. Gebruiksfuncties Het Bouwcollege hanteert als referentiekader bij de toetsing van plannen de zogenaamde functiegroepen, zoals die o.a. terug zijn te vinden in de bouwmaatstaven. Om snel een eerste indruk te krijgen van de functies en achtergronden van bouwmaatstaven kunt u de brochure "Bouwmaatstaven zorgsector" raadplegen. Daarin wordt in vogelvlucht een impressie gegeven van de rol van bouwmaatstaven bij het voorbereiden van bouwprojecten in de zorgsector. Deze brochure is te vinden op de internetsite van het Bouwcollege: www.bouwcollege.nl Gebruiksfunctie en elementen: uitwerking in projectdelen Bouwkundige elementen zijn gedefinieerd naar hun bouwkundige functies. Deze functies hebben een wezenlijk ander karakter dan de gebruiksfuncties. Meestal zal een element een bouwkundige functie hebben die ten goede komt aan een gebruiksfunctie. Veel elementen komen ook ten goede aan
Cbz/nr 2472b-01
16
Bouwkostennota 2001
verschillende gebruiksfuncties tegelijk. Het probleem van het gelijktijdig toepassen van verschillende classificaties. Dit is op te lossen door de opzet van "projectdelen" zoals hieronder wordt toegelicht. 1. Basis-units gebruiksfuncties Om verdelingsafspraken te kunnen maken die in alle bouwvormen gebruikt kunnen worden wordt uit gegaan van meer dan één bouwlaag (zie tekening op laatste pagina). Het gebouw wordt in beginsel gezien als een verzameling gebruiksfuncties die naast elkaar en op elkaar gesitueerd kunnen zijn. Het eerste uitgangspunt bij de verdeling van de bouwkundige elementen over de gebruiksfuncties is, dat bouwkundige elementen die uitsluitend ten dienste staan van één gebruiksfunctie, aan die gebruiksfunctie worden toegerekend. Verdere afspraken worden aan de hand van illustraties op de laatste pagina toegelicht. Verdelingsafspraken verticaal In de verticale doorsnede is te zien dat een gebruiksfunctie aan de onderzijde wordt begrensd door de vloerafwerking. Dat wil zeggen dat de op de constructieve vloer aanwezige cementdekvloer of de vloertegels aan de onderzijde nog juist tot de functie gerekend worden, maar de constructieve vloer zelf niet meer. Aan de bovenzijde wordt de constructieve vloer, die daar de functie begrenst, wel tot de gebruiksfunctie gerekend. Op deze manier zijn in verticale zin gebruiksfuncties onbeperkt te schakelen, waarbij zonder meer duidelijk is welke bouwkundige elementen tot een bepaalde gebruiksfunctie behoren en welke tot de erboven of eronder gelegen gebruiksfunctie. Ook zijn de bouwkundige elementen, die tot een bepaalde functie behoren op deze manier in principe onafhankelijk van de bouwlaag (verdieping) waarop de betreffende functie gesitueerd is. Uitzondering op dit laatste wordt gevormd door een gebruiksfunctie die direct onder het dak van het gebouw is gelegen. Deze wordt aan de bovenzijde niet begrensd door een constructieve verdiepingsvloer, maar door een dakconstructie. Bij gebouwen met een plat dak kan deze dakconstructie erg veel op een constructieve verdiepingsvloer lijken (en zelfs in constructief opzicht daaraan gelijk zijn), maar in beginsel is de dakconstructie een ander bouwkundig element. Dit is natuurlijk helemaal duidelijk, wanneer de dakconstructie de vorm heeft van een hellend dak. Verdelingsafspraken horizontaal Wat betreft de verdelingsafspraken betreffende de bouwkundige elementen, die twee verschillende gebruiksfuncties van elkaar scheiden, worden "gebouwinstallaties" op dezelfde manier benaderd als de "basis-units". Voor verkeersvoorzieningen gelden in horizontale zin afwijkende regels, die uit het onderstaande zullen blijken. Zoals aangegeven in de schematische plattegronden kunnen gebruiksfuncties in horizontale richting in principe grenzen aan een (andere) gebruiksfunctie, een buitenruimte of een verkeersruimte: − Bouwkundige elementen die de begrenzing vormen tussen twee functies worden aan ieder van die functies voor de helft toegerekend. − Bouwkundige elementen die de begrenzing vormen tussen een functie en een buitenruimte worden aan de functie toegerekend. − Bouwkundige elementen die de begrenzing vormen tussen een functie en een verkeersruimte worden aan de functie toegerekend. − Bouwkundige elementen die de begrenzing vormen tussen een verkeersruimte en een buitenruimte worden aan de verkeersruimte toegerekend.
Cbz/nr 2472b-01
17
Bouwkostennota 2001
2. Verkeersvoorzieningen Een verkeersvoorziening is een ruimte respectievelijk een voorziening binnen een ruimte die dient voor de verkeersafwikkeling tussen verschillende ruimten van een gebruiksfunctie van een gebouw. De kosten van verkeersvoorzieningen worden in overeenstemming met hun "nut" over de gebruiksfuncties verdeeld. 3. Fundering / onderbouw Aan de onderzijde van het gebouw worden alle bouwkundige elementen onder het niveau van de vloerafwerking van de onderste gebruiksfunctie gerekend tot het projectdeel "fundering en onderbouw". De kosten van dit projectdeel worden verdeeld over alle gebruiksfuncties naar rato van hun vloeroppervlakte, ongeacht de bouwlaag waarop de gebruiksfuncties gelegen zijn. De constructief meestal afwijkende begane grondvloeren (warmte-isolatie) veroorzaken op deze manier geen afwijkende kosten bij de op de begane grond gelegen gebruiksfuncties. 4. Dak(afwerking) De bouwkundige elementen van het dak staan bovendien niet alleen ten dienste van de direct daaronder gelegen gebruiksfunctie maar van het gehele gebouw. Daarom wordt de dakconstructie niet toegerekend aan de eronder gelegen gebruiksfuncties, maar samen met de andere elementen van het dak (dakopeningen, dakafwerking) als een apart projectdeel onderscheiden. De kosten van dit projectdeel worden verdeeld over alle gebruiksfuncties naar rato van hun vloeroppervlakte. Om de kosten van verschillende gebruiksfuncties onafhankelijk van hun positie ten opzichte van het dak vergelijkbaar te maken, wordt (bij gebouwen in meer bouwlagen) altijd een constructieve verdiepingsvloer aan een gebruiksfunctie toegekend, of hij nu aanwezig is of niet. De kosten van projectdeel dak worden in dat geval bepaald onder aftrek van kosten van de (niet aanwezige) constructieve verdiepingsvloeren aan de bovenste bouwlaag. 5. Gebouwinstallaties Bij gebouwinstallaties rekenen we niet alleen de installaties zoals gedefinieerd in de NEN 2580, maar ook eventueel aanwezige speciale installatieruimten. Installatieonderdelen, die functioneel bij meer dan een gebruiksfunctie horen, worden samen met de ruimten waarin zij zijn opgesteld als projectdeel behandeld. De kosten van gebouwinstallaties worden in overeenstemming met hun "nut" over de gebruiksfuncties verdeeld. 6. Balkons en terrassen Bij bepaalde gebruiksfuncties worden ook buitenruimten toegepast. Deze kunnen afhankelijk van de verdieping waarop de functie gesitueerd is de vorm krijgen van een balkon of een terras. Om bouwkostenkengetallen van de gebruiksfunctie op verschillende bouwlagen met elkaar vergelijkbaar te maken, zijn de balkons en terrassen in een apart projectdeel ondergebracht.
Cbz/nr 2472b-01
18
Bouwkostennota 2001
tabel samenvatting projectdelen 1 Basis-units gebruiksfuncties
1 WZV-functies 2 Niet-noodzakelijke bestanddelen (zie omschrijving zie bijlage 2) Trappenhuizen Buitentrappen / vluchttrappen Liften Galerijen Alle bouwkundige delen onder het niveau van de vloerafwerking van de onderste bouwlaag / gebruiksfunctie. Bouwdelen boven de constructieve dakvloer (respectievelijk meerprijs complete kap/dak t.o.v. verdiepingsvloer) inclusief aansluitingen op gevels en dergelijke. Installatie-onderdelen Bouwkundige elementen Omdat toepassing van balkons of terrassen bij diverse functies samenhangt met de ligging op de begane grond of verdieping worden deze apart gehouden.
2 Verkeersvoorzieningen
3 Fundering en onderbouw Terrein 4 Dakafwerking
5 Gebouwinstallaties 6 Balkons Terrassen
Verticale doorsnede Dakafwerking
(Kop)gevel
Fundering / onderbouw
Functie
Cbz/nr 2472b-01
19
Bouwkostennota 2001
Plattegronden Verkeersruimte
Verkeersruimte Functie
Functie
Functie
Buitenruimte
Verkeersruimte
Functie
Functie
Buitenruimte Verkeersruimte
Functie
Functie
Buitenruimte
Buitenruimte
Cbz/nr 2472b-01
20
Bouwkostennota 2001
BIJLAGE 2 RELEVANTE WZV- EN OVERIGE REGELGEVING Deze bijlage behandelt in het kort de voor de Bouwkostennota relevante WZV-regelgeving. In paragraaf 1 wordt een overzicht gegeven van de verschillende toestemmingsprocedures, waaronder de reguliere procedure en de meldingsprocedure. In paragraaf 2 komt de aanbesteding aan de orde. In paragraaf 3 wordt het fenomeen inbrengverplichting en de berekeningssystematiek ervan besproken. In paragraaf 4 komen vervolgens enkele circulaires aan de orde. Voor verdere informatie met betrekking tot WZV-regelgeving verwijzen wij u naar de website van het Bouwcollege. Een nadere omschrijving van taken, kaders en procedures vindt u in het door het Bouwcollege uitgebrachte Compendium, welke tevens integraal op de website van het Bouwcollege is opgenomen. Inleiding 1
Per 1 januari 2000 is het onderdeel van de Wet uitvoeringsorganen volksgezondheid (WUV) in werking 2 getreden , waardoor het College voor ziekenhuisvoorzieningen is omgevormd tot een zelfstandig bestuursorgaan genaamd College bouw ziekenhuisvoorzieningen (het Bouwcollege). Als gevolg van de omvorming heeft een wijziging in het takenpakket van het Bouwcollege plaatsgevonden, die een verschuiving van de nadruk op adviserende naar besluitvormende taken meebrengt. Het Bouwcollege geeft zelf beschikkingen af over verzoeken om goedkeuring van het programma van eisen, het schetsontwerp en de bestedingsgerede stukken, terwijl het Bouwcollege voorheen met betrekking tot deze fasen adviseerde aan de Minister. Daarnaast hoort vanaf 1 januari 2000 ook het goedkeuren of gewijzigd vaststellen van de eindafrekening tot de taken van het Bouwcollege. Tenslotte doet het Bouwcollege zelfstandig meldingstoetsen af, terwijl het College dit voorheen namens de Minister deed. In de circulaire “Informatieverschaffing gevolgen inwerkingtreding van de WUV” d.d. 29 juni 2000, kenmerk Z/PB-2055458, wordt onder meer nader op de omvorming van het Bouwcollege en de daarmee samenhangende gewijzigde taken en bevoegdheden ingegaan. In genoemde circulaire wordt tevens ingegaan op een overgangsregeling. Op grond van de WUV is als overgangsregeling in de Regeling toestemmingsprocedures WZV opgenomen, dat de Minister beslist over aanvragen om goedkeuring van programma’s van eisen, schetsontwerpen, bestedingsgerede stukken en eindafrekeningen, waarover het Bouwcollege vóór 1 januari 2000 advies aan de Minister heeft uitgebracht.
1
2
Wet van 27 maart 1999 tot Wijziging van de Ziekenfondswet, de Wet tarieven gezondheidszorg en de Wet ziekenhuisvoorzieningen in verband met wijzigingen in de taak, samenstelling en werkwijze van de in die wetten geregelde bestuursorganen, alsmede wijziging van andere wetten in verband daarmee (uitvoeringsorganen volksgezondheid)(Staatsblad 1999 nummer 185). Besluit van 3 november 1999, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van enige bepalingen van de Wet uitvoeringsorganen volksgezondheid (Staatsblad 1999, 471).
Cbz/nr 2472b-01
21
Bouwkostennota 2001
Op per 1 januari 2000 niet beadviseerde aanvragen beslist het Bouwcollege. Goedkeuringsaanvragen die vanaf 1 januari 2000 door de Minister van VWS zijn ontvangen, worden ter afhandeling overgedragen aan het Bouwcollege. Daarnaast is door de Minister van VWS op 13 juli 2000 een collectieve beschikking uitgevaardigd, kenmerk Z/PB-2082283, die regelt dat voor vergunningen die vóór 1 januari 2000 zijn verleend, de voorschriften met betrekking tot aanbestedingsresultaten, meer- en minderwerk en de eindafrekening, aldus moeten worden gelezen dat hiervoor goedkeuring is vereist van het Bouwcollege in plaats van de Minister van VWS. Met Koninklijk Besluit van 1 juli 2001 is tenslotte de inwerkingtreding van de resterende nog niet inwerking getreden bepalingen van de WUV geregeld, betrekking hebbend op de formele overdracht van de bevoegdheid van de verlening van de WZV-vergunning door de Minister van VWS aan het Bouwcollege.
Cbz/nr 2472b-01
22
Bouwkostennota 2001
2.1. Toestemmingsprocedures Reguliere toestemmingsprocedure Alvorens een vergunning voor de bouw van een ziekenhuisvoorziening wordt afgegeven, doorloopt een bouwaanvraag een wettelijk omschreven advies- en toestemmingsprocedure. De procedure valt in twee delen uiteen: 1. een planmatige beoordeling (de verklaringsfase); 2. de bouwkundig-functionele beoordeling. De procedure is nader geregeld in de Regeling toestemmingsprocedures WZV en het Besluit uitzondering toestemmingsprocedures WZV. In de verklaringsfase wordt getoetst aan de Beleidsregels ex WZV. In de Beleidsregels zijn landelijke normeringen voor de toegestane capaciteit - de zogenaamde genormeerde behoefte - opgenomen. In de verklaringsfase en meer in het bijzonder in de volgende drie fasen, waarin het bouwplan steeds verder is uitgewerkt, wordt tevens de bouwkundig-functionele opzet van het bouwplan getoetst. Deze fasen zijn: - het programma van eisen (niet-verplichte fase, tenzij voorgeschreven in de verklaring); - het schetsontwerp; - de bestedingsgerede stukken (niet-verplichte fase, tenzij voorgeschreven in beschikking over het schetsontwerp). In deze fasen wordt beoordeeld of de beoogde bouw doelmatig is, geen voorzieningen bevat welke een niet-noodzakelijk bestanddeel van de inrichting vormen, alsmede of het bouwplan niet leidt tot te hoge tarieven (artikel 15, tweede lid, van de WZV). Deze criteria zijn verder uitgewerkt in de Regeling bouwmaatstaven WZV. Zoals opgemerkt is met Koninklijk Besluit van 1 juli 2001 de inwerkingtreding van de resterende nog niet inwerking getreden bepalingen van de WUV geregeld, betrekking hebbend op de formele overdracht van de bevoegdheid van de verlening van de WZV-vergunning door de Minister van VWS aan het Bouwcollege. Verzoeken om verlening van de vergunning moeten voortaan zowel worden ingediend als worden gericht aan het Bouwcollege dat over deze verzoeken zal beslissen. Als gevolg van de formele overdracht van de beslissingsbevoegdheid inzake de WZV-vergunning op 1 juli 2001 is de Regeling toestemmingsprocedures WZV gewijzigd (Stcrt. 2001, 121). Voor initiatiefnemers zal naar verwachting een behoorlijke tijdwinst worden gerealiseerd doordat de behandeling van schetsontwerp en vergunning, alsook bestedingsgerede stukken en vergunning tot één procedure wordt gecomprimeerd. Na afgifte van de vergunning houdt het Bouwcollege toezicht op de uitvoering van de bouw. Dit houdt onder meer in dat het Bouwcollege de aanbestedingsresultaten, meer- en minderwerk en de eindafrekening beoordeelt.
Cbz/nr 2472b-01
23
Bouwkostennota 2001
Het Bouwcollege is voornemens een controleprotocol eindafrekening WZV-projecten te ontwikkelen, waarvan een model accountantsverklaring eindafrekening WZV-vergunningen deel uitmaakt. Verpleeg- en verzorgingshuizen Per 1 januari 2001 is de WZV ook van toepassing op verzorgingshuizen. Vanaf die datum gelden nieuwe beleidsregels voor verzorgingshuizen en gewijzigde voor verpleeghuizen. Als ‘bouwmaatstaf’ voor de verzorgingshuizen geldt het Referentiekader Verzorgingshuizen 2001. Volgens het Referentiekader Verzorgingshuizen vindt realisering van een initiatief in beginsel plaats binnen de kostennormen. Deze kostennormen vormen de maximaal toegestane investeringskosten die voor verrekening in het tarief ex WTG in aanmerking komen. Vooruitlopend op de overdracht van de beslissingsbevoegdheid inzake de WZV-vergunning was het Bouwcollege met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001gemandateerd besluiten te nemen inzake vergunningen voorzover het verpleeg- en verzorgingshuizen betrof. Dit gebeurde op basis van de Regeling WZV-procedures verzorgings- en verpleeghuizen d.d. 1 mei 2001, kenmerk DVVO/DB-U2173431. Deze mandaatconstructie is echter komen te vervallen door de formele overdracht van de beslissingsbevoegdheid inzake de WZV-vergunning op 1 juli 2001. Net als voor de overige sectoren heeft het Bouwcollege vanaf die datum ook voor verpleeg- en verzorginshuizen de formele bevoegdheid tot verlening van de vergunning. Zoals opgemerkt is de Regeling toestemmingsprocedures in verband met de bevoegdheidsoverdracht aangepast. Voor verpleeg- en verzorgingshuizen is als gevolg van bovengenoemde mandaatconstructie reeds eerder een aantal wijziging in de Regeling toestemmingsprocedures doorgevoerd. De bepalingen die betrekking hadden op de mandatering van de vergunningverlening zijn uiteraard komen te vervallen, maar een aantal wijzigingen is nog steeds relevant. Zo geldt specifiek voor verpleeg- en verzorgingshuizen: - wijziging verklaringsfase De verklaringsfase - de principiële of planmatige beoordeling - speelt zich voor een deel buiten de WZV af. Bij indiening moet de aanvraag vergezeld gaan van het standpunt van het desbetreffende zorgkantoor omtrent de noodzaak van de voorgenomen intramurale zorgverlening of de voortzetting daarvan (art. 2, lid 2 Regeling toestemmingsprocedures). Dit is dus een indieningsvereiste. Prioritering is niet een strikt indieningsvereiste, maar het zorgkantoor moet in dat geval ook het standpunt over de aanvraag van de regionale partijen vermelden. De planmatige beoordeling door het Bouwcollege zal dus een ander karakter hebben dan gebruikelijk. In de regel zullen de bestedingsvoorstellen/prioriteitenlijsten de leidraad vormen voor de planmatige beschouwing en de behoeftebepaling. In beginsel wordt dus voor geprioriteerde projecten de verklaring verleend (een beperkte afwijking van de beleidsregels zou acceptabel zijn). Voor uitbreidingsinitiatieven bestaan prioriteitenlijsten, voor instandhoudingsinitiatieven (vooralsnog) niet. Voor het afgeven van de verklaring blijft uiteraard in wezen het behoeftecriterium gelden. De behoefte aan de beoogde bouw moet aannemelijk worden gemaakt aan de hand van de Beleidsregels Verpleging & Verzorging. Deze Beleidsregels verwijzen voor de behoeftebepaling weer naar de bestedingsvoorstellen van zorgkantoren, zodat de cirkel rond is: voor het Bouwcollege zijn de bestedingsvoorstellen maatgevend voor de behoeftebepaling.
Cbz/nr 2472b-01
24
Bouwkostennota 2001
-
Verkorte procedure voor verzorgingshuizen Verzorgingshuizen kunnen voor instandhoudingsprojecten geen gebruik maken van de zgn. meldingsregeling.Formeel vallen ze wel onder de regeling, maar feitelijk bouwen ze geen trekkingsrechten op. Om toch tot vereenvoudiging van procedures te komen wordt voor deze projecten de verkorte procedure (vkp) ingevoerd. In het Besluit uitzondering toestemmingsprocedures wordt een nieuw art. 3 ingevoegd: een verklaring is niet vereist voor instandhoudingsbouw, met een maximum aan investeringskosten van ƒ 4000,- excl. BTW per plaats en per periode van 12 maanden. Bovendien wordt de beoordelingstermijn van het schetsontwerp (onder samenvoeging met de vergunningverlening) teruggebracht tot dertien weken. Voor deze projecten gelden de criteria van art. 15, tweede lid, WZV: doelmatigheid, noodzakelijke bestanddelen en verantwoord tariefsgevolg.
Meldingsprocedure Om te voorkomen dat voor alle bouwprojecten, ongeacht aard en omvang, de volledige vergunningprocedure gevolgd moet worden, zijn in de WZV naast de verkorte procedure voor verzorgingshuizen, andere uitzonderingsmogelijkheden gecreëerd. Op grond van artikel 6 kan de vergunningplicht worden opgeheven voor door de minister te bepalen projecten. De instelling kan in deze gevallen volstaan met een kennisgeving aan het Bouwcollege 3 (meldingsprocedure). Vanaf 1 januari 1996 is een nieuwe meldingsregeling van kracht geworden. De oude meldingsregeling en de oude verkorte procedure zijn vanaf dezelfde datum komen te vervallen. De nieuwe meldingsregeling is van toepassing op alle WZV-voorzieningen, uitgezonderd academische ziekenhuizen en verzorgingshuizen. Met deze meldingsregeling is de verantwoordelijkheid voor de instandhouding, dat wil zeggen dat wat niet tot (vervangende) nieuwbouw en bestemmingswijziging wordt gerekend, primair bij de instellingen gelegd. Hieronder wordt de regeling in hoofdlijnen geschetst. Voor gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de toelichting bij de meldingsregeling en een drietal circulaires van het Ministerie van VWS (d.d. 19 december 1995, 26 augustus 1996 en 25 november 1997), waarin de melding nader is uitgewerkt. Kernpunt van de meldingsregeling is dat het vergunningvereiste voor instandhoudingsinvesteringen is komen te vervallen, voor zover deze het daartoe opgebouwde budget niet te boven gaan. De instellingen bouwen volgens de WTG-richtlijn instandhoudingsinvesteringen een budget op, in de vorm van trekkingsrechten, tot 50% van de nieuwbouwwaarde van de gebouwen (kosten grote renovatie). Deze richtlijn gaat, behoudens voor de instellingen voor verstandelijk gehandicapten, uit van een gedifferentieerd ingroeitraject: voor gebouwen die op basis van hun bouwkundige en functionele kwaliteit geacht worden relatief snel aan renovatie toe te zijn worden versneld middelen opgebouwd. Instandhoudingprojecten waarvoor krachtens de WTG-richtlijn voldoende middelen zijn opgebouwd moeten vooraf, door middel van een meldingsformulier worden ingediend bij het Bouwcollege, dat de meldingen op juistheid toetst. Eén van de indieningsvereisten is dat het project is opgenomen in een door de instelling opgesteld langetermijn huisvestingsplan.
3
Regeling van 19 december 1995 tot wijziging van enkele uitvoeringsregelingen van de Wet ziekenhuisvoorzieningen in verband met een wijziging van het meldingsregime (Stcrt. 1995, 249).
Cbz/nr 2472b-01
25
Bouwkostennota 2001
Bij de zogenaamde complexe projecten, dat wil zeggen instandhoudingsinvesteringen boven de 20 miljoen voor de ziekenhuizen en 10 miljoen in de overige sectoren, geldt dat deze voordat zij als melding worden ingediend aan het Bouwcollege moeten worden voorgelegd. Het Bouwcollege voert ten behoeve van het instellingsmanagement een niet-bindende beoordeling uit. Instandhoudingsinvesteringen waarvoor onvoldoende trekkingsrechten zijn opgebouwd, zijn vergunningplichtig (ook al zouden deze uit andere bronnen gefinancierd kunnen worden). Bij deze projecten is de zogenaamde inbrengverplichting van toepassing. Alleen voor het bedrag waarmee de investeringskosten de opgebouwde trekkingsrechten overschrijden, ontstaat dan via de WZVvergunning recht op extra budgetaanpassing in het kader van de WTG. Op 22 juni 2000 heeft het Ministerie van VWS de circulaire “handhaving bij achteraf-meldingen 1996 en 1997”, kenmerk Z/PB-2056806, uitgevaardigd. Op grond van deze circulaire zullen reeds gerealiseerde en/of reeds in uitvoering genomen projecten in de periode tussen 1 januari 1996 en 1 januari 1998, die vóór 1 januari 2002 zijn ingediend, toch in behandeling worden genomen en aan de overige criteria worden getoetst. Op 31 mei 2001, kenmerk Z/PB-2138208, heeft het Ministerie van VWS een circulaire over een nieuwe wijziging van de meldingsprocedure WZV uitgevaardigd. Het betreft een vereenvoudiging van de indiening van bouwinitiatieven. Deze vereenvoudiging houdt in dat bij de meldingsplicht een onderscheid wordt gemaakt tussen kleine aanpassingen en overige instandhoudingsinvesteringen. Voor beide soorten investeringen wordt voortaan en apart formulier gehanteerd. Voor als kleine aanpassingen gedefinieerde investeringen, investeringen die uitsluitend bekostigd worden uit het WTG beleidsregelonderdeel “jaarlijkse instandhoudingsinvesteringen”, wordt de mogelijkheid geboden ze geclusterd te melden bij het Bouwcollege. De geclusterde melding van de in enig kalenderjaar beoogde kleine aanpassingen moet vóór 1 juli van dat kalenderjaar plaatsvinden. De vereenvoudiging zit vooral in het feit dat de geclusterde initiatieven slechts globaal omschreven hoeven te worden. Voor geclusterd gemelde kleine aanpassingen wordt het principe van budgettair bouwen gehanteerd (zie circulaire FBZ/PBIZ/9685 van 20 augustus 1996). Dit betekent dat moet worden uitgevoerd wat is gemeld en dat het opgegeven investeringsbedrag niet mag worden overschreden. De verantwoording van deze initiatieven vindt plaats via de jaarrekening. De overige instandhoudingsinvesteringen die aan de gestelde eisen voor een melding voldoen, maar die niet voldoen aan de definitie van kleine aanpassing of die niet geclusterd worden ingediend, moeten afzonderlijk worden gemeld. De melding vindt plaats, via het daarvoor bestemde kennisgevingsformulier, bij het Bouwcollege en kan gedurende het hele jaar plaatsvinden. De afhandeling gebeurt op de tot nu toe gebruikelijke manier. Voor beide soorten meldingen geldt overigens dat eerst met de uitvoering van de melding kan worden gestart nadat het Bouwcollege de melding op juistheid heeft getoetst. In het kader van genoemde wijziging van de meldingsprocedure WZV is tevens een aantal uitvoeringsregelingen ex WZV gewijzigd. Zo is de invulling van het begrip ‘bestemmingswijziging‘ in het Besluit begripsomschrijvingen WZV voor alle sectoren gelijk: voor alle categorieën zal in het vervolg de definitie van de sectoren ziekenhuizen en verpleeghuizen gaan gelden.
Cbz/nr 2472b-01
26
Bouwkostennota 2001
Voorheen gold voor de psychiatrische ziekenhuizen en zwakzinnigeninrichtingen en voor de (sector) overige voorzieningen een beperkter begrip, inhoudend dat voor genoemde categorieën de vervanging van de ene hoofdfunctiegroep door een andere vergunningplichtig was, terwijl voor de overige categorieën, mits er voldoende instandhoudingsmiddelen aanwezig waren, kon worden volstaan met een melding. Slechts als de bestemmingswijziging tevens een uitbreiding van het zorgniveau inhield, moest voor laatstgenoemde categorieën (ziekenhuizen en verpleeghuizen) ook een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast is het begrip ‘nieuwbouw’ uit het Besluit begripsomschrijvingen WZV voor de ziekenhuizen gewijzigd. Dit begrip valt uiteen in (nieuwbouw)uitbreiding en (nieuwbouw)vervanging. In de praktijk van de meldingscirculaire blijkt over de toepassing van het begrip uitbreiding onduidelijkheid te bestaan. Vergunningplichtig is uitbreiding als het gaat om bouw die gericht is op de oprichting van een nieuwe ziekenhuisvoorziening of op de uitbreiding van het zorgniveau van een bestaande ziekenhuisvoorziening. Uitbreiding van het zorgniveau werd tot nu toe gemeten in bedden, plaatsen of functie-eenheden. Echter, met het oog op het oplossen van onaanvaardbare wachttijden, is besloten voor de ziekenhuissector de uitbreiding van het zorgniveau nog slechts te meten in bedden of plaatsen. Tevens werd opstelling en indiening van het langetermijn huisvestingsplan verplicht gesteld. Bij algemene maatregel van bestuur (op basis van artikel 22 WZV) zal de verplichting worden geregeld dat een instelling tenminste eens in de 4 jaar een langetermijn huisvestingsplan indient. Ook ten aanzien van huursituaties is het een en ander gewijzigd. De wijziging van de Beleidsregel instandhoudingsinvesteringen van het CTG impliceert voor huursituaties waarvoor geen trekkingsrechten worden opgebouwd dat voor investeringen in deze gebouwen geen instandhoudingsbudget kan worden aangewend. Er kan dus geen melding worden ingediend. Tenslotte kunnen nog worden genoemd de classificatie en de normatieve m². Binnenkort is de besluitvorming rond de classificatie van de infrastructuur in de (intramurale) zorg afgerond. Met betrekking tot de berekende normatieve m² heeft het Ministerie van VWS bepaald dat het CTG voortaan zelfstandig de mutaties zal bepalen, echter met uitzondering van de ziekenhuissector. Verkorte toestemmingsprocedures In de uitvoeringsvoorschriften van de WZV zijn naast de meldingsprocedure de ingekorte procedure en het budgettair bouwen als bijzondere procedures geïntroduceerd. Voor kleinschalige vervangende- en uitbreidingsbouw in de GGZ en de gehandicaptenzorg geïntroduceerd geldt bovendien een vereenvoudigde procedure die is beschreven in de circulaire van het Ministerie van VWS d.d. 26 augustus 1996, (inzake wijziging van de meldingsregeling). De ingekorte procedure houdt in dat na de verklaring de bouwtoetsing beperkt wordt tot één fase, die van het schetsontwerp. De procedure is alleen mogelijk voor (vervangende) nieuwbouwprojecten en indien aan bepaalde informatie-eisen wordt voldaan. Deze eisen zijn uitgewerkt in de circulaire van het Ministerie van VWS d.d. 16 juli 1993. In de praktijk is de toestemmingsprocedure inmiddels zo vereenvoudigd dat de ingekorte procedure niet meer wordt gebruikt. Budgettair bouwen is een variant op de reguliere bouwbegeleidingsprocedure en kan op elk project worden toegepast. De procedure is nader uitgewerkt in de circulaire van 30 augustus 1996.
Cbz/nr 2472b-01
27
Bouwkostennota 2001
Een keuze voor budgettair bouwen betekent dat het in de vergunning opgenomen bedrag voor de uitvoering van het bouwplan taakstellend is (alleen loon- en prijsstijgingen en rentekosten tijdens de bouw worden nagecalculeerd). Op grond van de toelichting behorende bij de Regeling toestemmingsprocedures WZV is op projecten vergelijkbaar met woningbouw, grondverwerving of sloop het principe van budgettair bouwen altijd van toepassing. De huidige procedure van beoordeling vooraf van de aanbestedingsresultaten en de bouwbegeleiding door het Bouwcollege vervalt daarbij. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de vergunning ligt (zowel financieel als kwalitatief) bij de initiatiefnemer. Deze dient zich achteraf over de uitvoering van de vergunning te verantwoorden door middel van toezending van de eindafrekening, voorzien van een accountantsverklaring en eventuele revisietekeningen. Op die wijze kan, naast de verantwoording voor de kosten, worden geverifieerd of het project overeenkomstig de vergunning is uitgevoerd. De bovengenoemde circulaire bevat een toespitsing van de procedure voor budgettair bouwen en een toetsingskader voor de beoordeling van de verzoeken tot budgettair bouwen. Voordat kan worden overgegaan tot budgettair bouwen, wordt door het Bouwcollege getoetst aan dit kader. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de organisatie van het bouwproces, de kwaliteit van de uitvoering en de administratieve organisatie van het bouwinitiatief. Het bouwproces moet ten aanzien van voorbereiding (zowel intern als extern), uitvoering, bewaking van kwaliteit, kosten en voortgang zodanig verantwoord zijn georganiseerd, dat dreigende financiële tegenvallers tijdig kunnen worden gesignaleerd en zoveel mogelijk worden voorkomen. In de praktijk wordt bij kleinere initiatieven, maar in voorkomende gevallen ook bij grote initiatieven, ingestemd met budgettair bouwen zonder dat hiervoor van de initiatiefnemer specifieke informatie verlangd wordt.
Cbz/nr 2472b-01
28
Bouwkostennota 2001
2.2. Inbrengverplichting Bij de totstandkoming van de meldingsregeling voor instandhoudingsbouw is een zogenaamde inbrengverplichting ingesteld voor vergunningplichtige projecten, dat wil zeggen dat de op grond van de WTG-Beleidsregel ‘instandhoudingsinvesteringen’ opgebouwde investeringsruimte in de vorm van trekkingsrechten, dient te worden aangewend ter (mede)financiering van de investering waarvoor vergunning wordt verkregen. Bij Besluit van 20 september 1999, Stcrt. 1999, 192 is de inbrengverplichting door de Minister van VWS gekwalificeerd als bouwmaatstaf: het niet kunnen voldoen aan de inbrengverplichting kan als onverantwoord tariefsgevolg leiden tot weigering van de vergunning. De nadere omschrijving van de weigeringsgrond is uitgemond in een methodiek ter berekening van de inbrengverplichting in concrete gevallen. Deze methodiek is op 8 januari 2001 door het Bouwcollege vastgesteld als bouwmaatstaf en toegevoegd als bijlage 0.02 aan de Regeling bouwmaatstaven WZV. De vereiste Ministeriële goedkeuring is op 27 februari 2001 verkregen. Een project kan worden gerealiseerd, hetzij door een melding, hetzij door middel van het met goed gevolg doorlopen hebben van de vergunningprocedure. In geval van een melding wordt het bedrag dat ten laste komt van de instandhoudingsmiddelen vermeld op het meldingsformulier (“kennisgevingsformulier”). In geval van een vergunningplichtig project wordt als regel in de verklaring aangegeven of op een initiatief al dan niet een inbrengverplichting van toepassing is. Indien dit inderdaad het geval is, zal in de vergunning het bedrag van de inbrengverplichting indicatief worden vastgesteld, waarbij wordt uitgegaan van de op dat moment aanwezige informatie. De definitieve hoogte van de inbrengverplichting wordt tenslotte bepaald in de door het Bouwcollege af te geven beschikking inzake de eindafrekening. In beginsel zal het definitieve bedrag van de inbrengverplichting gelijk zijn aan het in de vergunning reeds indicatief vastgestelde bedrag. Voor nadere informatie over de bepaling van de inbrengverplichting verwijzen wij u naar de derde meldingscirculaire van de Minister van VWS d.d. 25 november 1997, kenmerk FBZ/PBIZ 97633, alsmede naar de circulaire van het Bouwcollege d.d. 2 mei 2001, kenmerk 2338-01/Baa inzake informatievoorziening berekeningswijze inbrengverplichting (Stcrt. 2001, nr. 92). Op de website van het Bouwcollege is een spreadsheet opgenomen waarmee instellingen zelf de inbrengverplichting van een project kunnen berekenen.
Cbz/nr 2472b-01
29
Bouwkostennota 2001
2.3. Aanbesteding In de circulaire van 8 augustus 1988 heeft de toenmalige Staatssecretaris van WVC zijn beleid kenbaar gemaakt inzake aanbesteding van bouw- en installatiewerken. In deze circulaire wordt het beleid als volgt gedefinieerd: "Gelet op artikel 15, tweede lid, van de WZV is mijn beleid, met het oog op doelmatigheid en ter voorkoming van te hoge tarieven, erop gericht dat de prijsvorming van bouw- en installatiewerken in concurrentie door middel van aanbestedingen tot stand komt. De in de voorschriften bij de vergunning en de voorafgaande documenten vermelde aanbestedingsvormen - overeenkomstig het Uniforme Aanbestedingsreglement - vloeien uit die visie voort en zijn mede ingegeven door aspecten van vrije mededinging en openbaarheid van handelen (fraudegevoeligheid)." Met de circulaire van 12 december 1996 is de werkingsduur van voornoemde circulaire (na eerdere verlenging in 1992) wederom met vier jaar verlengd. In deze circulaire is voorts ingegaan op de Europeesrechtelijke aspecten van het houden van aanbestedingen. Als het Europees aanbesteden niet van toepassing is, dan geldt de circulaire van 1988 voor de aanbesteding van werken. Bij het afgeven van beschikkingen in de diverse procedurestadia ex WZV wordt ten aanzien van de aanbesteding de volgende passage opgenomen: “Zoals u eerder bekend werd gemaakt, wordt met betrekking tot de bouwkundige en installatietechnische werken het houden van: a. aanbestedingen met voorafgaande selectie, dan wel b. onderhandse aanbestedingen na selectie noodzakelijk geoordeeld, een en ander overeenkomstig het Uniform Aanbestedingsreglement. Voor elke aanbesteding moeten tenminste 3 of 5 natuurlijke of rechtspersonen tot inschrijving worden uitgenodigd.” Bij het verlenen van de vergunning ingevolge voornoemde wet zal het voorafgaande hieraan als voorschrift worden verbonden. Ontheffingsmogelijkheid Indien in de praktijk zich situaties voordoen waarbij de voorgeschreven aanbestedingsmethodiek niet doelmatig is, is bij uitzondering ontheffing mogelijk van de verplichting tot aanbesteding. Deze uitzonderingsgevallen zijn in de circulaire van 1988 als volgt gedefinieerd: 1. tijdnoodgevallen Doelmatigheidsmotief: de bouw mogelijk te maken indien de tijdspanne tussen het ontstaan van de bouwnoodzaak (aanvraag verklaring) en de start van de uitvoering zeer kort is; te denken valt aan circa 6 maanden; 2. indien uitvoerende partijen reeds op de bouwplaats aanwezig zijn Doelmatigheidsmotief: kostenverlaging door bijvoorbeeld lagere bouwplaatskosten; 3. renovatiewerken in bestaande gebouwen, met name wat installaties betreft Doelmatigheidsmotief: bekendheid met de bestaande situatie kan in voorkomende gevallen de doelmatigheid ten goede komen.
Cbz/nr 2472b-01
30
Bouwkostennota 2001
Wil men een andere vorm van aanbesteden dan dient ontheffing van de voorgeschreven aanbestedingsmethodiek te worden verkregen van de Minister Voorbeelden van voorstellen om af te wijken, anders dan in de drie hiervoor genoemde situaties, zijn: a. bouwteamconstructies waarbij de aannemer in een vroeg stadium bij het voorbereidingsproces wordt betrokken; b. specifieke uitvoeringsdeskundigheid die elders niet te vinden is; c. kleine projecten in de woningbouwsfeer, die als eenvoudig te kenschetsen zijn. ad a. Wil dit een succes zijn, dan dient er aan een aantal voorwaarden te worden voldaan, met als belangrijkste een goede projectleiding en contractvorming tussen en met de bouwteam-partners. Aangezien er bij deze aanbestedingsmethodiek in de regel weinig concurrentie bestaat tussen uitvoerende partijen, heeft deze constructie veelal toch een prijsopdrijvend effect. In de gezondheidszorg blijken bouwteamconstructies (tot nu toe) niet de gewenste resultaten op te leveren. ad b. Specifieke uitvoeringsdeskundigheid kan wel eens nodig zijn voor bepaalde onderdelen, bijvoorbeeld funderingstechnieken. ad c. Kleine projecten, zoals sociowoningen, welke veelal in één bouwstroom van een groter woningbouwcomplex moeten worden ingepast. In het algemeen geniet het houden van een aanbesteding met voorafgaande selectie dan wel een onderhandse aanbesteding na selectie, waarbij voor elke besteding tenminste vijf bedrijven worden uitgenodigd, de voorkeur. Het verzoek daartoe dient te worden ingediend bij het Bouwcollege, waarbij het voordeel moet worden aangetoond. Circulaire van 12 december 1996 In de circulaire van 12 december 1996 is ingegaan op de Europeesrechtelijke aspecten van het houden van aanbestedingen. Hierin wordt aangegeven dat elke instelling, aan de hand van de in de EG-richtlijn voor werken vermelde criteria voor een publiekrechtelijke dienst, zelf moet uitmaken of zij in de zin van de richtlijn is aan te merken als aanbestedende dienst. Indien een instelling niet als zodanig is aan te merken, dan blijft bij het plaatsen van een overheidsopdracht de UAR 1986 van toepassing. Een instelling, die wel als aanbestedende dienst is aan te merken, moet bij het plaatsen van een overheidsopdracht voor de uitvoering van een werk boven het in de EG-richtlijn voor werken vermeld drempelbedrag (5 mln. ECU), de desbetreffende EU-aanbestedingsregelgeving toepassen. In deze circulaire wordt voorts ingegaan op de inhoud, het werkingsbereik en de handhaving van de 4 toepassing van de EG-richtlijn voor werken. 4
Overigens zijn de Europese aanbestedingsrichtlijnen recent gewijzigd met Richtlijn 97/52. Deze wijziging heeft onder meer betrekking op het drempelbedrag, dat met deze wijziging namelijk op 5 mln. SDR ( Special Drawing Rights, de in de
Cbz/nr 2472b-01
31
Bouwkostennota 2001
Inhoud Vanaf het drempelbedrag moeten aanbestedende diensten hun opdrachten vooraf publiceren in het "Supplement op het Publicatieblad van de Europese gemeenschappen" Door de verplichting voor de aanbestedende dienst om bekendheid te geven aan (objectieve) selectie- en gunningscriteria en door het verbod op discriminatoire technische voorschriften wordt een objectieve behandeling gewaarborgd. Daartoe zijn onder meer in de EG-richtlijn voor werken specifieke aanbestedingsprocedures voorgeschreven. De EG-richtlijn voor werken schrijft voor dat aanbestedende diensten hun opdrachten voor de uitvoering van werken vanaf bepaalde drempelbedragen volgens bepaalde procedures moeten publiceren en voor inschrijvers, ongeacht hun EU-nationaliteit, gelijke voorwaarden moeten hanteren. Aan de EG-richtlijn is een algemene non-discriminatie bepaling toegevoegd die voorschrijft dat aanbestedende diensten tegenover gegadigden en inschrijvers uit de Europese Unie even gunstige voorwaarden toepassen als tegenover gegadigden en inschrijvers uit derde landen die de GPA 5 ondertekend hebben . Reikwijdte De EG-richtlijn voor werken heeft betrekking op overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken. In de circulaire is aangegeven dat onder werken niet alleen gebouwen verstaan worden, doch evenzeer de activiteiten die onlosmakelijk onderdeel uitmaken van de bouwopdracht, zoals bijvoorbeeld architectuurdiensten of installatiewerken. Van een overheidsopdracht is sprake indien er sprake is van een schriftelijke overeenkomst onder bezwarende titel, gesloten tussen een aannemer enerzijds en een zogenoemde "aanbestedende dienst" anderzijds. Als aanbestedende diensten worden aangemerkt de Staat, zijn territoriale lichamen, publiekrechtelijke instellingen en verenigingen, gevormd door een of meer van deze lichamen of instellingen. De EG-richtlijn voor werken verstaat onder publiekrechtelijke instelling iedere instelling die: 1. is opgericht met het specifieke doel te voorzien in behoeften van algemeen belang, andere dan die van industriële of commerciële aard, en 2. rechtspersoonlijkheid heeft en 3. waarvan hetzij (a) de activiteit in hoofdzaak door de Staat, de territoriale of andere publiekrechtelijke instellingen worden gefinancierd, hetzij (b) het beheer is onderworpen aan toezicht door deze laatsten, hetzij de leden van de directie, de raad van bestuur of van toezicht voor meer dan de helft door de Staat, de territoriale lichamen of andere publiekrechtelijke instellingen zijn aangewezen.
wereldhandelsorganisatie gehanteerde rekeneenheid) is vastgesteld. Om de twee jaar worden de tegenwaarden in nationale valuta herzien. Voor de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 1999 is het drempelbedrag van 5 mln. SDR bepaald op 5.150.548 Ecu, dat wil zeggen 11.101.666 gulden. 5
De GPA (overeenkomst inzake overheidsopdrachten) is in het kader van de wereldhandelsorganisatie WTO tot stand gekomen). Sinds de inwerkingstreding op 1 januari 1996 dient de GPA door Nederlandse aanbestedende diensten te worden toegepast. De GPA is door middel van de Richtlijn 97/52/EG geïmplementeerd in de bestaande Europese richtlijnen inzake aanbesteding. De GPA werd ondertekend door de EU, Canada, Israël, Japan, Korea, de Verenigde Staten en Zwitserland.
Cbz/nr 2472b-01
32
Bouwkostennota 2001
De circulaire geeft niet aan of instellingen voor gezondheidszorg vallen onder het begrip publiekrechtelijke instelling. Instellingen zullen zelf moeten bepalen of zij op grond van de EGrichtlijnencriteria zijn aan te merken als publiekrechtelijke instellingen en derhalve bij het doen van de aanbestedingen voor de uitvoering van werken kunnen worden aangemerkt als aanbestedende dienst. Indien dit het geval is zullen zij conform één van de in de richtlijn vermelde procedures moeten aanbesteden. Overige aspecten aanbesteding Verdere regelgeving * Het Uniforme Aanbestedingsreglement (UAR 1986) regelt de procedure rond de aanbesteding van bouwwerken. * De Europese aanbestedingsrichtlijnen zijn voorts van toepassing op aanbestedingen door publiekrechtelijke instellingen boven bepaalde bedragen. Deze richtlijnen zijn geïmplementeerd in de Raamwet EEG-voorschriften aanbestedingen en het daarop gebaseerde Besluit Overheidsaanbestedingen. De UAR-EG-91 is een omzetting van de Richtlijn werken en omvat uitgewerkte vormen van procedures, zoals in deze richtlijn zijn omschreven plus een aantal aanvullende bepalingen. * De UAR-EG-91 hoeft niet bij alle aanbestedingen waarop de richtlijn van toepassing is verplicht toegepast te worden (deze geldt in hoofdzaak voor de rijksoverheid). Instellingen die onder de werking van de richtlijn vallen en waarop de UAR-EG-91 niet van toepassing is, kunnen er voor kiezen de bepalingen van de richtlijn te volgen óf die van het UAR-EG-91. Het UAR-EG-91 is praktisch beter te hanteren, maar verzwaart op een aantal plaatsen ook de verplichtingen van de aanbesteder. Selectie en uitnodiging Conform de vigerende vergunningvoorwaarden dienen - voor zover de Europese aanbestedingsregels niet van toepassing zijn - in de regel bij de aanbesteding tenminste vijf kandidaten per discipline (bouwkundig, werktuigbouwkundig en elektrotechnisch) te worden geselecteerd. Bij een aan te besteden bedrag onder de ƒ 5 mln. (€ 2,3 mln.) voor de sector ziekenhuizen, dan wel ƒ 3 mln. (€ 1,4 mln.) voor de overige sectoren, kan volgens de vergunningvoorwaarden worden volstaan met drie inschrijvers. Bij het kiezen van de tot een inschrijving toe te laten bedrijven worden - behalve bij een openbare aanbesteding - altijd selectiecriteria gehanteerd. Bij de aanbesteding met voorafgaande selectie en de onderhandse aanbesteding na selectie moeten potentiële gegadigden onder andere kunnen aantonen aan de criteria te voldoen. Het gaat bij de selectie om de vraag of de bedrijven die tot een prijsaanbieding worden toegelaten in staat zijn het werk naar behoren en binnen de gestelde termijn uit kunnen voeren. Overigens wordt vermeld dat bij een aanbesteding met voorafgaande selectie (volgens de UAR 1986 Hoofdstuk III) in de bekendmaking alle geschiktheidseisen en -gegevens vermeld moeten zijn. Bij een onderhandse aanbesteding na selectie (volgens de UAR Hoofdstuk V) geeft de aanbesteder op een door hem te bepalen wijze kennis van zijn voornemen een werk aan te besteden. Daarbij wordt vermeld aan welke eisen moet worden voldaan en welke gegevens moeten worden overgelegd om voor een uitnodiging tot inschrijving in aanmerking te kunnen komen. De aanbesteder bepaalt dan wie hij uitnodigt om op het werk in te schrijven.
Cbz/nr 2472b-01
33
Bouwkostennota 2001
De aanbesteder verzendt de uitnodigingen tot inschrijving op het werk gelijktijdig aan alle gegadigden.Blijkens de UAR 1986 dient de uitnodiging een aantal gunningscriteria en -gegevens te bevatten waaraan voldaan moet worden om tot een inschrijving te kunnen komen. Om een scheiding aan te brengen tussen pre-contractuele fase (tot gunning) en contractuele fase (vanaf gunning) wordt in overweging gegeven deze scheiding ook door te voeren in de documenten. Dit betekent dat geschiktheidseisen en -gegevens of gunningscriteria en -gegevens niet in het bestek, maar in de bekendmaking of uitnodiging moeten worden opgenomen. Het kan tenslotte niet genoeg worden benadrukt dat de initiatiefnemer tijdens de planvoorbereiding zeer terughoudend moet zijn in een vroeg stadium in contact te treden met aannemers/gegadigden voor het betreffende project. Enerzijds om te voorkomen dat men zich in een vroeg stadium verplicht, anderzijds om het proces van prijsvorming te beïnvloeden. Aanbestedingsprocedure Bij de goedkeuring van de vergunning wordt als voorschrift gesteld dat de processen-verbaal van aanbesteding en de aanbestedingsresultaten met bijbehorende afschriften van de inschrijvingsbiljetten c.q. prijsaanbiedingen van de laagste inschrijvers dienen te zijn goedgekeurd alvorens een opdracht tot uitvoering mag worden verstrekt. De indiening van de aanbestedingsresultaten zal middels het aanvraagformulier Bouwbegeleiding voor de goedkeuring van de aanbestedingsresultaten moeten plaatsvinden. De vergelijking van de inschrijfsommen met de vergunningsbudgetten dienen daarbij te worden opgesteld overeenkomstig het formulier IV A "aanbestedingsgegevens". Ten behoeve van de beoordeling en goedkeuring van de aanbestedingsresultaten dient de aanvraag vergezeld van de bovengenoemde bescheiden bij het Bouwcollege te worden ingediend. Daarnaast dient een instelling die een werk aanbesteedt, met het oog op het toezicht op de naleving van het door de minister gevoerde aanbestedingsbeleid zoals verwoord in de circulaire van 12 december 1996, de volgende informatie verschaffen: - een korte omschrijving van de opdracht; - de waarde van de opdracht; - de gehanteerde aanbestedingsprocedure (inclusief de redengeving); - de categorie van werken; - de nationaliteit van de aannemer aan wie de opdracht is gegund. Deze informatie is tevens relevant in verband met de verplichting van de minister om de Europese Commissie tweejaarlijks een overzicht omtrent het plaatsen van overheidsopdrachten toe te zenden. Het Bouwcollege is gevraagd de minister hierover periodiek te informeren. Gunning Er moet een keuze worden gemaakt aan welke van de bedrijven die een aanbieding hebben gedaan het werk zal worden gegund. Is de prijs doorslaggevend of spelen andere criteria een rol? Aangezien reeds een keuze is gemaakt van de bedrijven die een prijsaanbieding mogen doen, zal de hoogte van de prijsaanbieding veelal bepalend zijn.
Cbz/nr 2472b-01
34
Bouwkostennota 2001
Wel kan worden opgemerkt dat ingeval sprake is van een nadelig aanbestedingsresultaat dit leidt tot het opstellen van een verschillen-analyse tussen de open begroting van de aannemer en de zogenaamde directiebegroting. Aan de hand hiervan kan worden onderzocht op welke onderdelen enige prijsbijstelling mogelijk is. Vooralsnog worden positieve aanbestedingsresultaten in mindering gebracht op het goedgekeurde investeringsbudget. Indien sprake is van (per saldo) een positief aanbestedingsresultaat (gemeten over de rubrieken 0.0 t/m 1.5) is het - onder omstandigheden - mogelijk dat een deel van de aanbestedingsmeevallers gebruikt wordt voor bijvoorbeeld kwalitatieve aanpassingen in het afwerkingsniveau van het betreffende project of voor aanpassingen die leiden tot een lagere exploitatie. Het is overigens evident dat voor eventuele aanwending van het positieve bestedingsresultaat de goedkeuring van het Ministerie van VWS nodig is. Voordat men zich hiervoor verplicht dienen dan ook voorstellen ter goedkeuring via het Bouwcollege te worden voorgelegd.
Cbz/nr 2472b-01
35
Bouwkostennota 2001
2.4. Overige relevante circulaires Overtredingen WZV Met circulaire van 10 april 1995 (Stcrt. 1995, 184) is het beleid kenbaar gemaakt inzake overtredingen WZV. In de circulaire is aangegeven wanneer sprake is van een overtreding van de WZV, wat in voorkomende gevallen van betrokkenen (o.a. instelling, ministerie van VWS, inspectie, Bouwcollege en gemeente) wordt verwacht en wat de gevolgen zijn van een geconstateerde overtreding. De bijlage van de circulaire bevat een schematische weergave van de procedure bij overtredingen en een overzicht van de taken van betrokkenen. Het beleid ten aanzien van overtredingen is een voortzetting van het beleid zoals dat verwoord was in de (geëxpireerde) circulaire van 12 april 1991. Verrekening planontwikkelingskosten De circulaire van 16 juni 1995 (Stcrt. 1995, 185) inzake bovengenoemd onderwerp gaat in op de kosten voor onderzoek en advisering die gemaakt worden in het kader van de ontwikkeling van bouwinitiatieven. Deze zogenoemde planontwikkelingskosten kunnen ten laste komen van de normale exploitatie, de rubriek directiekosten dan wel de rubriek startkosten. De circulaire geeft aan wanneer welke rubriek van toepassing is en in welke gevallen de planontwikkelingskosten voor eigen risico en rekening van de initiatiefnemer komen. In hoofdstuk 4 van de bouwkostennota is deze circulaire verwerkt. Niet-noodzakelijke bestanddelen Op grond van artikel 15, tweede lid, onder b, WZV kan een vergunning voor het bouwen van een ziekenhuisvoorziening worden geweigerd, indien de beoogde bouw voorzieningen omvat die niet een noodzakelijk bestanddeel van de te bouwen voorziening vormen (zie ook paragraaf 2 van deze bijlage). De circulaire van 12 juli 1995 (Stcrt. 1995, 184) beoogt het begrip niet-noodzakelijke bestanddeel te verduidelijken. Aangegeven wordt wat als zodanig beschouwd kan worden en hoe een niet-noodzakelijk bestanddeel gerealiseerd kan worden. Over de concrete uitwerking van het in deze circulaire geschetste beleid is aan het College advies gevraagd. Het advies is op 15 januari 1996 uitgebracht. Afstoten van ziekenhuisvoorzieningen Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet uitvoeringsorganen volksgezondheid is de Commissie Sanering Ziekenhuisvoorzieningen per 1 januari 2000 omgevormd tot College sanering ziekenhuisvoorzieningen. Op grond van artikel 17a van de WZV dient het bestuur van een ziekenhuisvoorziening dat voornemens is om gebouwen of terreinen, of delen daarvan, blijvend niet meer voor de ziekenhuisvoorziening te gebruiken, hiervan onverwijld mededeling te doen aan het College sanering ziekenhuisvoorzieningen. De Commissie Sanering Ziekenhuisvoorzieningen verleende voorheen advies aan de minister, terwijl het College sanering ziekenhuisvoorzieningen thans zelfstandig kan besluiten dat het bestuur van een ziekenhuisvoorziening de gebouwen of terreinen niet kan verhuren, vervreemden of aan enig beperkt recht kan onderwerpen zonder zijn goedkeuring.
Cbz/nr 2472b-01
36
Bouwkostennota 2001
Op 11 mei 2001 heeft het CTG een beleidsregel vastgesteld, met kenmerk I-472/II-473/III-628, waarin wordt geregeld dat de boekwinst uit verkoop van onroerende zaken wordt gebruikt als extra afschrijving op de boekwaarde van andere investeringen, respectievelijk bij onvoldoende saldo daarvan als korting op het budget. Met deze beleidsregel wordt rechtstreeks aangesloten bij het door VWS en het CTG tot nu toe gevoerde beleid. De directe aanleiding voor dit besluit is het besluit van het College sanering ziekenhuisvoorzieningen om deze boekwinsten niet af te laten storten in het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten. Een rechtshandeling in strijd met artikel 17a van de WZV is vernietigbaar. In zijn circulaire van 27 december 1999 geeft het College sanering aan dat indien goedkeuring is vereist, normaal gesproken een gemachtigde zal worden benoemd die de instelling begeleidt bij het transactieproces. Doel hiervan is een transparant proces te realiseren waarbij gestreefd wordt naar maximale opbrengst. In geval van gehele of gedeeltelijke sluiting van een ziekenhuisvoorziening gelden de artikelen 18a en 18b van de WZV. Een ziekenhuisvoorziening wendt zich tot het College sanering binnen zes weken na het onherroepelijk worden van een beslissing tot onder andere sluiting van de ziekenhuisvoorziening dan wel vermindering van het aantal bedden of plaatsen van de ziekenhuisvoorziening of van aantal functie-eenheden van een medisch specialisme op grond van artikel 18a, eerste lid, van de WZV. Het College sanering stelt de financiële gevolgen van sanering vast. Dit kan inhouden dat het College sanering subsidie verstrekt ter voorziening in de financiële gevolgen van de sanering. Eigendomsverhoudingen Mede naar aanleiding van de adviezen van het toenmalige College voor ziekenhuisvoorzieningen heeft de Minister van VWS op 4 april 1997 een circulaire uitgebracht waarin het standpunt met betrekking tot eigendomsverhoudingen bekend wordt gemaakt. Daarnaast is een eerste aanzet voor een beoordelingskader opgenomen. Ook heeft de Minister in deze circulaire laten weten dat voortaan in de vergunning ex-WZV wordt vastgelegd op basis van welke eigendomsverhouding de WZV-vergunning wordt verleend. In de circulaire van d.d. 26 augustus 1996 (inzake wijziging van de meldingsregeling) is voorts aangegeven op welke wijze een wijziging van de voorschriften in de vergunning terzake van de eigendomssituatie moet worden aangevraagd. In de circulaire "Bekendmaking van beleid inzake eigendomsverhoudingen binnen de gezondheidszorg in Nederland" neemt de Minister het standpunt in dat de tot de verzekering toegelaten instellingen voor gezondheidszorg in principe beschikken over de volle eigendom van hun activa. Op dit beleid worden enkele -generieke- uitzonderingen gemaakt. Daarnaast worden afwijkingen van het beleid slechts bij uitzondering toegestaan, indien de aanvrager kan aantonen dat de beoogde eigendomsverhouding meer voordelen biedt en ook niet elders binnen het geheel van de gezondheidszorg leidt tot nadelige gevolgen.
Cbz/nr 2472b-01
37
Bouwkostennota 2001
Bij de beoordeling van de uitzonderingen wordt ook bezien of wordt voorkomen dat: - onevenredig risico ontstaat voor de continuïteit van de zorgverlenende instelling; - collectieve middelen privaat worden aangewend ("weglekken"); - het kan leiden tot hogere tarieven dan in het algemeen belang verantwoord is te achten; - de vermogenspositie en de zeggenschap van de desbetreffende instellingen(en) ten aanzien van de ziekenhuisvoorzieningen worden aangetast. Deze criteria zijn voor bepaalde situaties (huur, beheer/exploitatiestichtingen, gezamenlijke voorzieningen en erfpacht) door het College uitgewerkt in een referentiekader, dat is opgenomen in het advies inzake eigendomsverhoudingen d.d. 12 januari 1998. Op 1 april 1999 heeft de Minister een vervolgcirculaire inzake eigendomsverhoudingen uitgebracht. De circulaire is een aanvulling op de eerdere circulaire van 4 april 1997. Deze beoogt een verduidelijking op een aantal punten. Het betreft met name: - het aangeven van het beoordelingskader bij situaties waarbij geen sprake is van volledig eigendom en de desbetreffende soorten van voorzieningen; - specifieke situaties; - de inhoud van de contracten bij onvolledig eigendom; - de juridische verankering en de handhaving. Tevens is, naar aanleiding van het advies van het College d.d. 12 januari 1998, het aantal generieke uitzonderingen op de volledige eigendom uitgebreid. Voor de volgende voorzieningen wordt niet volledig eigendom maar huur als de aangewezen eigendomsverhouding beschouwd: * Reguliere /marktconforme voorzieningen: - woning in de sociale huursector; - kantoor- en bedrijfsruimte; - ontmoetingsruimte; - warmte-krachtcentrale; - gebruiksmogelijkheden van een winkel, therapeutisch zwembad, sporthal. * Verpleegunits in verzorgingshuizen. * Interimvoorzieningen. Voor alle overige voorzieningen is volledig eigendom de aangewezen eigendomsverhouding. Circulaire mogelijkheden goedkeuring financiële bijdrage kunstprojecten in de zorg In vervolg op de circulaire van 15 februari 1994, kenmerk FBP/AFB/EP 9419, heeft de Minister van VWS op 12 maart 2001, kenmerk Z/PB-2144837, een vervolgcirculaire uitgebracht omtrent het beleid inzake de mogelijkheden van een financiële bijdrage voor kunst in de gezondheidszorg. Met laatstgenoemde circulaire wordt het ingezette beleid voortgezet, zij het dat een aantal inhoudelijke en procedurele wijzigingen is aangebracht. Het blijft mogelijk dat een financiële bijdrage wordt toegekend voor kunstprojecten in verband met nieuw- of verbouwprojecten die vergunningplichtig zijn binnen het kader van de WZV. Per verklaring die aan de vergunning voorafgaat, kan in het kader van deze regeling slechts éénmaal een financiële bijdrage worden toegekend.
Cbz/nr 2472b-01
38
Bouwkostennota 2001
De Stichting Kunst en Openbare Ruimte (SKOR), welke de taken heeft overgenomen van de Mondriaanstichting, kent de bijdrage toe, bepaalt de hoogte van het budget, adviseert over de selectie van kunstenaars, beoordeelt de ontwerpen, kiest de locatie(s), en neemt in zijn algemeenheid de begeleiding op zich. De financiële bijdrage ex WZV wordt opgenomen in de brief waarin de vergunning wordt verleend. Als gevolg van de formele overdracht van de bevoegdheid van de verlening van de WZV-vergunning door de Minister van VWS aan het Bouwcollege per 1 juli 2001 zal het Bouwcollege de investeringskosten van het bouwplan van de instelling verhogen met eenzelfde bedrag als het door SKOR toegekende bedrag. De beslissing voor de bijdrage is afhankelijk van de hoogte van het totaal van de goedgekeurde investeringskosten, opgenomen in één of meer vergunningsbeschikkingen, deeluitmakend van dezelfde verklaring. Aan de goedgekeurde investeringskosten ex WZV is een ondergrens verbonden van ƒ 20 mln., met een bijdrage van minimaal ƒ 50.000,- en maximaal ƒ 100.000,-, zijnde 50% van het maximaal toe te kennen bedrag van ƒ 200.000,-. Vanaf 1 januari 2002 zal volgens de circulaire een ondergrens van € 10 mln., met een bijdrage van minimaal € 22.500,- en maximaal € 45.000,- worden gehanteerd. Opgemerkt wordt dat het budget van SKOR voor deze regeling beperkt is. Het kan derhalve voorkomen dat er op enig moment geen middelen meer beschikbaar kunnen worden gesteld, waardoor geen bijdrage kan worden toegekend. In die situatie zal ook geen bijdrage ex WZV plaatsvinden.
Cbz/nr 2472b-01
39
Bouwkostennota 2001
BIJLAGE 3 INDEXCIJFERS In deze bijlage worden de vier indexen behandeld welke gebruikt worden bij de vaststelling van de Gezondheidszorgindex. Ingegaan wordt op de consequenties die het stopzetten van de CBS-index op de gezondheidszorgindex heeft. Daarnaast wordt ingegaan op het effect van de wijziging op de BTW van 17,5% naar 19%, per 1 januari 2001. Tot slot is de gezondheidszorgindex met basis januari 1994=100 en januari 2001=100 weergegeven. CBS-index Zoals in hoofdstuk 3 is aangegeven heeft het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) de index voor nieuwbouwwoningen medio 1999 stopgezet. Het CBS heeft als alternatief voorgesteld om voor de vaststelling van het indexcijfer uit te gaan van de statistiek van verleende (gemeentelijke) bouwvergunningen. Door diverse gebruikers van het indexcijfer voor de woningbouw zijn twijfels geuit over de nieuwe opzet. Voornaamste bezwaar is dat de statistiek van de verleende (gemeentelijke) bouwvergunningen onvoldoende kenmerken van bouwprojecten bevat voor een betrouwbaar, voor kwaliteitsontwikkelingen geschoond, prijsindexcijfer. Naar het zich laat aanzien valt echter op korte termijn geen introductie van een nieuwe CBS cijferreeks voor woningbouw te verwachten. De CBS-prijsindexcijfers van nieuwbouwwoningen hadden betrekking op output-gegevens omdat bij de berekening van de indexcijfers gebruik wordt gemaakt van gegevens herleid uit het gerede product, in dit geval woningen uit de sociale huursector. Kenmerkend hierbij was dat de definitieve CBS-index niet alleen enige tijd (soms enkele jaren) later beschikbaar kwam maar ook afweek van het geëxtrapoleerde cijfer. Dit had weer tot het gevolg dat de gezondheidszorgindex, zij het marginaal (vanwege de geringe weging), steeds aan wijzigingen onderhevig was. Inmiddels wordt ruim 3,5 jaar, nu als gevolg van het stopzetten van de CBS-index, de gezondheidszorgindex berekend aan de hand van het “voorlopige ” CBS cijfer zodat ook de gezondheidszorgindex ruim 3,5 jaar een “voorlopig” karakter heeft. Herbezinning op de aanvaardbaarheid van het “voorlopige” karakter van de gezondheidszorgindex was dan ook gewenst. De invloed van het CBS-indexcijfer woningbouw op de gezondheidszorgindex. Hierbij is gekeken naar het effect dat het CBS-cijfer op de gezondheidszorgindex heeft gehad bij het hanteren van de “definitieve” en het “voorlopige” (geëxtrapoleerde) CBS-indexcijfer. Tevens is gekeken naar het effect op gezondheidszorgindex indien de CBS-index in het geheel niet in de weging zou zijn meegenomen. De navolgende grafiek geeft de jaarlijkse procentuele stijging van de gezondheidszorgindex weer bij gebruik van de “voorlopige” geëxtrapoleerde CBS index (zoals in de BKN opgenomen), het gebruik van de definitieve CBS index (voorzover voorhanden) en in geval de CBS-index in het geheel niet in de weging zou zijn meegenomen.
Cbz/nr 2472b-01
40
Bouwkostennota 2001
8 6 4 2
Gezondhz.ind . BKN
'0 1
99
97
95
93
91
89
87
85
0
Gezondhz.ind. Def.
Gezondhz.ind. excl.CBS Uit deze grafiek kan worden afgeleid dat, ongeacht of de (“voorlopige”) CBS-index wel of niet meetelt, dit nauwelijks van invloed is op de jaarlijkse procentuele stijging van de gezondheidszorgindex. Dit is ondermeer het gevolg van het geringe aandeel van de CBS-index in de weging. Bij continuering van de (“voorlopige”) CBS-index wordt ook het voorlopige karakter van de gezondheidszorgindex gecontinueerd. Dit wordt niet wenselijk geacht. Het (tijdelijk) buiten de berekening houden van de CBS-index wordt derhalve als een reëel alternatief gezien, enerzijds omdat dit nauwelijks van invloed is op de gezondheidszorgindex en anderzijds omdat de gezondheidszorgindex voortaan een definitief karakter heeft. Ingeval te zijner tijd een bruikbare woningbouwindex is ontwikkeld kan overwogen worden deze bij de weging te betrekken, hetgeen overigens zou kunnen leiden tot zeer geringe mutaties in de gezondheidszorgindex. BDB-index De indexcijfers van het Bureau Documentatie Bouwwezen (BDB) hebben betrekking op een eengezinshuis in een complex van 40 huizen in de gesubsidieerde sector. Men neemt aan dat dit woningcomplex een goede afspiegeling vormt van wat in Nederland aan gebouwen tot stand komt. De oorspronkelijke aanneemsom van deze woning is aan de hand van de begroting verdeeld in een materialenpakket en een loonpakket. Door maandelijks beide pakketten opnieuw te prijzen aan de hand van de geldende prijzen van bouwmaterialen en loonkosten ontstaat een nieuwe aanneemsom. Door de nieuwe aanneemsom te delen door de aanneemsom uit het basisjaar ontstaat een nieuw indexcijfer. Het BDB-indexcijfer is een zogenaamd input-indexcijfer, dat wil zeggen dat gewerkt wordt met een vaststaand pakket van hoeveelheden materiaal, manuren en indirecte kosten. Dit betekent dat wijzigingen in hoeveelheden, arbeidsproductiviteit en winstvoet niet doorwerken in deze indexcijfers. Met ingang van januari 1992 wordt de BDB woningbouwreeks (aanneemsom inclusief BTW) met als basisjaar 1990=100 gehanteerd bij de berekening van de gezondheidszorgindex.
Cbz/nr 2472b-01
41
Bouwkostennota 2001
Aansluiting met de reeks met als basisjaar 1980=100 is verkregen door de nieuwe reeks met een factor 149/106 te vermenigvuldigen. Momenteel worden naast de zogenaamde woningbouwindex door het Bureau Documentatie Bouwwezen nog meer reeksen gepubliceerd, waaronder de indexen voor kantoor- en bedrijfsgebouwen (basis 1990=100). Deze reeksen zijn evenwel niet betrokken bij de berekening van de gezondheidszorgindex. MBK/woningbouw-index De MBK-indexcijfers bouwkosten woningbouw van Elsevier-Bouwkosten hebben betrekking op woningen die kwalitatief en technisch voldoen aan de eisen van eind 1996. De indexcijfers zijn gebaseerd op de standaardbegroting van een referentie-project in de woningbouw. Het MBK/windexcijfer is een input-indexcijfer. Met ingang van januari 1997 is de MBK-woningbouwindex van Misset van basisjaar 1985 omgevormd tot een reeks met als basisjaar 1997. In het MBK-indexcijfer woningbouw zijn alleen de kosten begrepen die direct samenhangen met het bouwen en installeren van een woning. Elsevier geeft voor dit indexcijfer een onderverdeling naar loonkosten, materiaalkosten en kosten onderaannemer. Aan de hand van deze afzonderlijke ontwikkelingen is het totaalindexcijfer opgebouwd. MBk/utiliteits-index De MBK-indexcijfers utiliteitsbouw van Elsevier Bouwkosten zijn het resultaat van het samenvoegen van afzonderlijke indexcijfers voor kantoorgebouwen en bedrijfsgebouwen. De tot in de Bouwkostennota 1996 gehanteerde MBK-utiliteitsbouwindex is komen te vervallen en vervangen door twee andere reeksen zijnde : MBK-bedrijfsgebouwen; MBK-kantoorgebouwen. De samenstelling is gebaseerd op een wegingsfactor 1 : 1. In de MBK/b en MBK/k -indexcijfers zijn alleen de kosten begrepen die direct samenhangen met het bouwen en installeren van het gebouw. Moment van wijziging van de gezondheidszorgindex Aangezien de ontwikkeling en realisatie van een bouwproject een periode van vele jaren in beslag neemt, dient men bij het bepalen van de prijsontwikkeling uit te kunnen gaan van een gezondheidszorgindex die niet aan fluctuaties onderhevig is. Als zodanig is het niet mogelijk bestaande (gewogen) indexreeksen te vervangen door alternatieve reeksen. Wil men tot vervanging van een of meer reeksen overgaan dan dient de bestaande gezondheidszorgindex op enig moment te worden gefixeerd om deze vervolgens voort te zetten met een index die gebaseerd is op de gewijzigde samenstelling van de (alternatieve)reeksen. Dit moment doet zich bij uitstek thans voor en wel om de volgende redenen.
Cbz/nr 2472b-01
42
Bouwkostennota 2001
Met ingang van 1 januari 2001 is het BTW percentage verhoogd tot 19%. Als gevolg van deze verhoging is de gezondheidszorgindex zowel inclusief als exclusief BTW aan elkaar gelijk. De verklaring hiervoor is terug te voeren tot 1 januari 1984, het tijdstip waarop de gezondheidszorgindex zowel inclusief en exclusief BTW op 100 is gesteld. Ook hier gold toen een BTW percentage van 19 %. Nadien opgetreden verschillen tussen de gezondheidszorgindex inclusief en exclusief BTW zijn terug te voeren tot correcties als gevolg van de tussentijdse BTW-wijzigingen met ingang van 1 oktober 1986 en vervolgens op 1 januari 1989 en 1 oktober 1992 ten opzichte van het in basisjaar 1984 geldende BTW percentage. De wijziging van het BTW percentage in 2001 naar het eveneens in 1984 geldende percentage heeft tot gevolg dat de gezondheidszorg zowel inclusief en exclusief BTW weer aan elkaar gelijk zijn. Uit bijgevoegd overzicht indexcijfers met basis 1984=100 kan worden afgeleid dat de gezondheidszorgindex in en exclusief BTW op basis van de “oude” methodiek 152,7 (afgerond)bedraagt. Uit oogpunt van overzichtelijkheid en vanwege het feitelijk gedateerde basisjaar (1984) van de gezondheidszorgindex ligt het meer voor de hand het basisjaar van de gezondheidszorgindex te verleggen naar januari 2001 = 100. Dit kan worden bereikt door de gezondheidszorgindex inclusief BTW te delen door 1,527(afgerond). Daardoor is het mogelijk om de “oude” cijferreeksen te fixeren op 100 en deze daarna te vervolgen met de gezondheidszorgindex, gebaseerd op een gewijzigde samenstelling van indexreeksen. Het bijgevoegde overzicht geeft de als zodanig gewijzigde gezondheidszorgindex met basis 2001 =100 weer, waarbij de cijfers als definitief beschouwd dienen te worden.
Cbz/nr 2472b-01
43
Bouwkostennota 2001
N.B. Met ingang van 1 januari 2001 is het basisjaar verlegd van 1984=100 naar 2001=100 excl
incl
jaar
excl
incl
jaar
excl
incl
jaar
excl.
incl.
8601 8602 8603 8604 8605 8606 8607 8608 8609 8610 8611 8612
66,7 66,7 66,7 66,9 67,4 67,4 67,7 67,7 67,8 67,6 67,9 68,2
66,7 66,7 66,7 66,9 67,4 67,4 67,7 67,7 67,8 68,2 68,5 68,8
9001 9002 9003 9004 9005 9006 9007 9008 9009 9010 9011 9012
74,6 74,6 74,8 75,1 75,7 75,7 76,1 76,5 76,6 76,9 76,9 77,1
74,3 74,3 74,5 74,8 75,4 75,4 75,8 76,2 76,3 76,6 76,6 76,8
9401 9402 9403 9404 9405 9406 9407 9408 9409 9410 9411 9412
84,2 84,2 84,2 84,2 84,2 84,2 84,2 84,2 84,2 84,5 84,5 84,5
83,1 83,1 83,1 83,2 83,1 83,1 83,1 83,1 83,1 83,4 83,4 83,4
9801 9802 9803 9804 9805 9806 9807 9808 9809 9810 9811 9812
92,2 92,3 92,4 92,7 92,9 93,1 93,5 93,5 93,7 94,0 94,0 93,9
91,0 91,1 91,2 91,5 91,7 91,9 92,3 92,3 92,5 92,8 92,8 92,8
8701 8702 8703 8704 8705 8706 8707 8708 8709 8710 8711 8712
68,3 68,4 68,6 68,8 69,1 69,3 69,8 69,8 69,9 70,0 70,0 70,0
68,8 68,9 69,2 69,4 69,6 69,9 70,3 70,4 70,5 70,6 70,6 70,6
9101 9102 9103 9104 9105 9106 9107 9108 9109 9110 9111 9112
79,4 79,4 79,6 79,6 79,3 79,2 79,3 79,3 79,3 79,4 79,5 79,7
79,0 79,0 79,3 79,3 79,0 78,9 79,0 79,0 79,0 79,0 79,2 79,4
9501 9502 9503 9504 9505 9506 9507 9508 9509 9510 9511 9512
85,2 85,7 86,3 86,3 86,9 87,0 86,9 86,9 86,9 87,0 86,9 86,9
84,1 84,6 85,2 85,2 85,8 85,9 85,8 85,8 85,8 85,9 85,8 85,8
9901 9902 9903 9904 9905 9906 9907 9908 9909 9910 9911 9912
94,6 94,6 94,8 95,5 95,7 95,6 96,1 96,1 96,1 96,3 96,4 96,4
93,4 93,4 93,6 94,3 94,4 94,4 94,9 94,9 94,9 95,1 95,2 95,2
8801 8802 8803 8804 8805 8806 8807 8808 8809 8810 8811 8812
70,4 70,4 70,4 70,6 70,5 70,5 70,6 70,6 70,7 70,8 71,4 71,4
71,0 71,0 71,0 71,1 71,1 71,1 71,2 71,2 71,3 71,4 72,0 72,0
9201 9202 9203 9204 9205 9206 9207 9208 9209 9210 9211 9212
80,6 80,6 80,9 81,7 81,8 81,9 81,9 81,9 81,9 82,4 82,4 82,4
80,3 80,3 80,5 81,3 81,4 81,5 81,5 81,5 81,5 81,3 81,3 81,3
9601 9602 9603 9604 9605 9606 9607 9608 9609 9610 9611 9612
87,5 87,5 88,4 88,3 88,3 88,3 88,6 88,6 88,6 88,8 88,8 88,8
86,4 86,4 87,3 87,2 87,2 87,2 87,5 87,5 87,5 87,7 87,7 87,7
0001 0002 0003 0004 0005 0006 0007 0008 0009 0010 0011 0012
97,3 97,4 97,7 98,0 98,2 98,2 98,6 98,9 98,9 98,9 99,0 99,0
96,1 96,2 96,4 96,8 96,9 97,0 97,3 97,6 97,6 97,7 97,7 97,7
8901 8902 8903 8904 8905 8906 8907 8908 8909 8910 8911 8912
72,2 72,3 72,5 72,9 73,5 73,5 74,0 74,1 74,0 74,1 74,3 74,3
71,9 72,0 72,2 72,5 73,2 73,2 73,7 73,8 73,7 73,8 74,0 74,0
9301 9302 9303 9304 9305 9306 9307 9308 9309 9310 9311 9312
82,7 82,7 82,8 83,1 83,2 83,2 83,3 83,3 83,3 83,3 83,3 83,3
81,6 81,6 81,8 82,0 82,2 82,2 82,3 82,3 82,3 82,3 82,3 82,3
9701 9702 9703 9704 9705 9706 9707 9708 9709 9710 9711 9712
89,4 89,6 89,8 90,2 90,3 90,2 90,5 90,5 90,5 90,9 90,9 90,9
88,2 88,4 88,7 89,1 89,1 89,1 89,3 89,3 89,4 89,7 89,7 89,7
0101 0102 0103 0104 0105 0106 0107 0108 0109 0110 0111 0112
100,0 100,1 100,7 101,8 102,6
100,0 100,1 100,7 101,8 102,6
Zoals hierboven reeds is aangegeven is het basisjaar van de gezondheidszorgindex verlegd naar januari 2001=100. Hiertoe is de oude gezondheidszorgindex (met basis 1984=100) herberekend door de oude reeks te delen met de deelfactor 1,527 (afgerond). Met ingang van 1 januari 2001 wordt de gezondheidszorgindex berekend op basis van het gewogen gemiddelde van : 2 * BDB, 2 * MBK/w, en 5 * MBK/(b en k) index De BDB/w cijferreeks met basis 1990=100 is herberekend naar basis 2001=100 De MBK cijferreeksen met basis 1997 = 100 zijn herberekend naar basis 2001=100
Cbz/nr 2472b-01
44
Bouwkostennota 2001
N.B. basisjaar 184=100 excl
incl
jaar
excl
incl
jaar
excl
incl
jaar
excl.
incl.
8601 8602 8603 8604 8605 8606 8607 8608 8609 8610 8611 8612
101,8 101,8 101,9 102,2 102,9 102,9 103,3 103,3 103,5 103,5 103,7 104,1
101,8 101,8 101,9 102,2 102,9 102,9 103,3 103,3 103,5 103,5 104,5 105,0
9001 9002 9003 9004 9005 9006 9007 9008 9009 9010 9011 9012
113,9 113,9 114,2 114,7 115,6 115,6 116,2 116,8 116,9 117,4 117,4 117,8
113,4 113,4 113,7 114,2 115,1 115,1 115,7 116,3 116,4 116,9 116,9 117,3
9401 9402 9403 9404 9405 9406 9407 9408 9409 9410 9411 9412
128,5 128,5 128,5 128,6 128,5 128,5 128,5 128,5 128,5 129,0 129,0 129,0
126,9 126,9 126,9 127,0 126,9 126,9 126,9 126,9 126,9 127,3 127,3 127,3
9801 9802 9803 9804 9805 9806 9807 9808 9809 9810 9811 9812
140,8 140,9 141,1 141,5 141,8 142,1 142,8 142,8 143,0 143,5 143,5 143,4
139,0 139,1 139,3 139,7 140,0 140,3 141,0 141,0 141,2 141,7 141,7 141,6
V V V V V V V V V V V V
8701 8702 8703 8704 8705 8706 8707 8708 8709 8710 8711 8712
104,2 104,4 104,8 105,0 105,4 105,8 106,5 106,6 106,7 106,8 106,8 106,9
105,1 105,2 105,7 105,9 106,3 106,7 107,4 107,5 107,6 107,7 107,7 107,8
9101 9102 9103 9104 9105 9106 9107 9108 9109 9110 9111 9112
121,2 121,2 121,5 121,5 121,1 120,9 121,1 121,1 121,1 121,2 121,4 121,7
120,7 120,7 121,0 121,0 120,6 120,4 120,6 120,6 120,6 120,7 120,9 121,2
9501 9502 9503 9504 9505 9506 9507 9508 9509 9510 9511 9512
130,1 130,8 131,8 131,8 132,7 132,8 132,7 132,7 132,7 132,8 132,7 132,7
128,5 129,1 130,1 130,1 131,0 131,1 131,0 131,0 131,0 131,1 131,1 131,1
9901 9902 9903 9904 9905 9906 9907 9908 9909 9910 9911 9912
144,4 144,5 144,7 145,9 146,0 146,0 146,7 146,8 146,8 147,1 147,2 147,2
142,6 142,7 142,9 144,0 144,2 144,2 144,8 144,9 144,9 145,2 145,4 145,4
V V V V V V v v v v v v
8801 8802 8803 8804 8805 8806 8807 8808 8809 8810 8811 8812
107,4 107,4 107,5 107,7 107,7 107,7 107,8 107,8 108,0 108,1 109,0 109,0
108,4 108,4 108,4 108,6 108,6 108,6 108,7 108,7 108,9 109,0 109,9 109,9
9201 9202 9203 9204 9205 9206 9207 9208 9209 9210 9211 9212
123,0 123,0 123,5 124,7 124,9 125,0 125,0 125,0 125,0 125,7 125,7 125,7
122,5 122,5 123,0 124,2 124,3 124,5 124,5 124,5 124,5 124,2 124,2 124,2
9601 9602 9603 9604 9605 9606 9607 9608 9609 9610 9611 9612
133,6 133,7 135,0 134,8 134,8 134,8 135,4 135,4 135,4 135,5 135,5 135,5
131,9 132,0 133,2 133,1 133,1 133,1 133,6 133,6 133,6 133,8 133,8 133,8
0001 0002 0003 0004 0005 0006 0007 0008 0009 0010 0011 0012
148,5 148,8 149,1 149,7 149,9 150,0 150,5 150,9 150,9 151,1 151,1 151,1
146,7 146,9 147,3 147,8 148,0 148,1 148,6 149,0 149,0 149,2 149,2 149,2
v v v v v v v v v v v v
8901 8902 8903 8904 8905 8906 8907 8908 8909 8910 8911 8912
110,2 110,3 110,7 111,2 112,3 112,3 113,0 113,1 113,0 113,1 113,4 113,4
109,7 109,9 110,3 110,8 111,8 111,8 112,6 112,6 112,5 112,6 112,9 112,9
9301 9302 9303 9304 9305 9306 9307 9308 9309 9310 9311 9312
126,2 126,2 126,5 126,8 127,1 127,1 127,2 127,2 127,2 127,2 127,2 127,2
124,6 124,6 124,9 125,2 125,5 125,5 125,6 125,6 125,6 125,6 125,6 125,6
9701 9702 9703 9704 9705 9706 9707 9708 9709 9710 9711 9712
136,4 136,7 137,2 137,7 137,8 137,8 138,1 138,2 138,2 138,7 138,8 138,8
134,7 135,0 135,4 136,0 136,1 136,0 136,4 136,4 136,4 137,0 V 137,0 V 137,0 V
0101 0102 0103 0104 0105 0106 0107 0108 0109 0110 0111 0112
152,7
152,7 v
Status
- (D)efinitief 1984 t/m 3e kwartaal 1997 - (V)oorlopig periode 4e kwartaal 1997 t/m 2e kwartaal 1999 - (v)oorlopig periode vanaf 3e kwartaal 1999 (door extrapolatie CBS) De gezondheidszorgindex is het gewogen gemiddelde van : 2 * BDB, 2 * MBK/w, 1 * CBS en 5 * MBK/(b en k) index Alle BTW-mutaties zijn hierbij inbegrepen: van 18% naar 19% per 1 jan 1984, van 19% naar 20% per 1 oktober 1986 van 20% naar 18,5% per 1 januari 1989, van 18,5% naar 17,5% per 1 oktober 1992 van 17,5% naar 19 % per 1 januari 2001 Vanaf 1992 is de BDB-cijferreeks opgenomen met basis 1990=100 en herberekend naar de basis 1984 = 100 Vanaf 1997 zijn de MBK-cijferreeksen opgenomen met basis 1997 = 100 en herberekend naar de basis 1984 = 100 Vanaf 1998 is de CBS-cijferreeks opgenomen met basis 1995 =100 en herberekend naar de basis 1984 = 100 (m.i.v. januari 2001 is deze reeks stopgezet)
Cbz/nr 2472b-01
45
Bouwkostennota 2001
BIJLAGE 4 DE BOUWTIJD GERELATEERD AAN DE BOUWKOSTEN
42
b ouw t ijd in m aa nd en
b ouw t ijd i n m aa nd en
42
39
39
36
36
33
33
30
30
27
27
24
24
21
21
18
18
15
15
12
12
9
9
6
6
3
3
0
0
0 .1 m l n .
Cbz/nr 2472b-01
1 m l n.
10 m l n . b o u w koste n
10 0 m l n .
46
Bouwkostennota 2001
BIJLAGE 5 KOSTENNORMEN In de volgende tabellen worden per categorie kostenkengetallen weergegeven. Hierbij is een onderscheid gemaakt in kostenkengetallen welke vastgesteld worden via het Besluit Bouwmaatstaven (normen) en kosten welke door analyse van projecten gevonden zijn (richtlijnen) en die als leidraad zijn te hanteren zijn bij de ontwikkeling van plannen. De maatstaven welke ontwikkeld zijn ten behoeve van de diverse categorieën, zijn opgenomen op de internet pagina van het College bouw ziekenhuisvoorzieningen (http://www.bouwcollege.nl, onder publicaties). De hierbij gebruikte nummering correspondeert met de Bijlagen van het Besluit bouwmaatstaven WZV zoals deze in de vorm van compendia zijn gepubliceerd in de Staatscourant. De bestelnummers voor de volledige versie van de betreffende maatstaf zijn ook vermeld. Rapporten die niet on-line beschikbaar zijn kunnen worden aangevraagd bij de afdeling Documentatie van het Bouwcollege, telefoonnummer: 030 - 29 83 268.
Cbz/nr 2472b-01
47
Bouwkostennota 2001
Ziekenhuizen MAXIMALE KOSTEN PER M2 GEBOUW (inclusief 19% BTW) per 1 januari 2001 (exclusief grondkosten, inventariskosten en startkosten) Algemeen
Academisch
ziekenhuis
ziekenhuis
Uitgangspunten voor de berekeningen: aantal bedden
340 *
800 *
opp. per bed (bruto)
[m2]
95
154
gem.verd.hoogte
[m1]
3,75
3,75
bouwtijd
[mnd]
directiekosten
30
30 **
14,0%
14,0%
rentekosten
6,5%
6,5%
programma & besteks wijzigingen
2,0%
2,0%
loon & prijsstijgingen
2,5%
2,5%
Maximale kosten per m2 bruto vloeroppervlak: 0.0. GRONDKOSTEN 1.1. bouwkundige voorzieningen
p.m. 1.989
p.m. 1.989
1.2. werktuigk. voorzieningen
763
763
1.3. electrotechn. voorzieningen
571
571
1.4. vaste inrichting 1.5. terreinvoorzieningen
266 111
266 111
3.700
3.700
1.0. BOUWKOSTEN 2.0. BIJKOMENDE KOSTEN 3.0. INVENTARIS
85
85
p.m.
p.m.
4.0. DIRECTIEKOSTEN
518
518
5.0. RENTE tijdens de BOUW
350
350
6.1. programma & bestekswijzigingen 6.2. loon & prijsstijgingen 7.0. STARTKOSTEN TOTALE INVESTERING
86
86
134 p.m.
134 p.m.
4.873
4.873
Investeringen per bed/plaats: BOUWKOSTEN
351.500
569.800
TOTALE INVESTERINGEN
462.935
750.442
Opmerkingen: *
Excl. wiegen gezonde zuigelingen
** Fasering Status
Norm
Norm
Bij de ontwikkeling van plannen als richtlijn te hanteren parameters: aantal bedden voorziening:
opp. per bed
bouwtijd
1.0 bouwkosten
[m2]
[mnd]
[per m2]
Investeringen [per m2]
radiotherapeutisch centrum
18
4.489
5.678
revalidatie centrum
19
3.277
4.189
klinisch astmacentrum
14
3.154
3.934
epilepsiecentrum
16
3.093
3.885
oncologisch ziekenhuis
20
4.489
5.717
kinderziekenhuis
20
3.701
4.713
oogziekenhuis
20
3.701
4.713
trombosedienst
12
3.034
3.758
Cbz/nr 2472b-01
48
Bouwkostennota 2001
Verpleeghuizen MAXIMALE KOSTEN PER M2 GEBOUW (inclusief 19% BTW) per 1 januari 2001 (exclusief grondkosten, inventariskosten en startkosten) Instelling
Dependance
Dagbehandeling
Uitgangspunten voor de berekeningen: aantal bedden
150
opp. per bed (bruto)
[m2]
gem.verd.hoogte
[m1]
bouwtijd
[mnd]
directiekosten
65 *
60 56 *
3,40
3,20
19
14
3,20 14
14,0%
14,0%
14,0%
rentekosten
6,5%
6,5%
6,5%
programma & besteks wijzigingen
2,0%
2,0%
2,0%
loon & prijsstijgingen
2,5%
2,5%
2,5%
Maximale kosten per m2 bruto vloeroppervlak: 0.0. GRONDKOSTEN 1.1. bouwkundige voorzieningen
p.m. 1.761
p.m. 1.761
1.2. werktuigk. voorzieningen
447 **
447 **
1.3. electrotechn. voorzieningen
350
317
1.4. vaste inrichting 1.5. terreinvoorzieningen
227 91
210 101
1.0. BOUWKOSTEN
2.876 **
2.0. BIJKOMENDE KOSTEN 3.0. INVENTARIS
2.836 **
2.694
66
65
62
p.m.
p.m.
p.m.
4.0. DIRECTIEKOSTEN
403
397
377
5.0. RENTE tijdens de BOUW
172
125
119
6.1. programma & bestekswijzigingen
67
66
63
6.2. loon & prijsstijgingen
66
48
46
p.m.
p.m.
p.m.
7.0. STARTKOSTEN TOTALE INVESTERINGSKOSTEN
3.650 ***
3.537 ***
3.361
Investeringen per bed/plaats: BOUWKOSTEN
186.940 * / **
158.816 * / **
0
TOTALE INVESTERINGEN
237.250 * / ***
198.072 * / ***
0
Opmerkingen: *
De in het Besluit bouwmaatstaven genoemde oppervlakte is afhankelijk van de capaciteit.
** Waarvan fl 50,- per m² is geoormerkt voor het aanbrengen van koelinstallaties *** Waarvan fl 63,- per m² is geoormerkt voor het aanbrengen van koelinstallaties Status
Norm
Norm
Richtlijn
Bij de ontwikkeling van plannen als richtlijn te hanteren parameters: aantal bedden Voorziening Verpleegunit in verzorgingshuis
Cbz/nr 2472b-01
opp. per bed
bouwtijd
1.0 bouwkosten
[m2]
[mnd]
[per m2]
investering 142.000 per bed
49
Bouwkostennota 2001
Verzorgingshuizen MAXIMALE KOSTEN PER M2 GEBOUW (inclusief 19% BTW) per 1 januari 2001 (exclusief grondkosten, inventariskosten en startkosten) Verzorgingshuis
Verzorgingshuis
Verzorgingshuis
Uitgangspunten voor de berekeningen: aantal bedden
50
100
opp. per bed (bruto)
[m2]
84
81
150 79
gem.verd.hoogte
[m1]
2,90
2,90
2,90
bouwtijd
[mnd]
12
14
16
10,0%
10,0%
10,0%
rentekosten
6,5%
6,5%
6,5%
programma & besteks wijzigingen
2,0%
2,0%
2,0%
loon & prijsstijgingen
2,5%
2,5%
2,5%
directiekosten
Maximale kosten per m2 bruto vloeroppervlak: 0.0. GRONDKOSTEN 1.1. bouwkundige voorzieningen
p.m. 1.298
p.m. 1.298
p.m. 1.298
1.2. werktuigk. voorzieningen
247
247
247
1.3. electrotechn. voorzieningen
296
296
296
1.4. vaste inrichting 1.5. terreinvoorzieningen
198 49
198 49
198 49
2.088
2.088
2.088
1.0. BOUWKOSTEN 2.0. BIJKOMENDE KOSTEN
48
48
48
3.0. INVENTARIS
p.m.
p.m.
p.m.
4.0. DIRECTIEKOSTEN
209
209
209
76
89
102
5.0. RENTE tijdens de BOUW 6.1. programma & bestekswijzigingen
47
47
47
6.2. loon & prijsstijgingen
29
34
39
7.0. STARTKOSTEN TOTALE INVESTERINGSKOSTEN
p.m. 2.497
p.m. 2.515
p.m. 2.533
Investeringen per bed/plaats: BOUWKOSTEN
175.392
169.128
164.952
TOTALE INVESTERINGEN
209.748
203.715
200.107
Status
Cbz/nr 2472b-01
Norm
Norm
Norm
50
Bouwkostennota 2001
Geestelijke gezondheidszorg MAXIMALE KOSTEN PER M2 GEBOUW (inclusief 19% BTW) per 1 januari 2001 (exclusief grondkosten, inventariskosten en startkosten) Instelling
Instelling
Woningen
woonvoorziening
Regionaal
Kantoor
centrum voor
ambulante
GGZ
zorg
Uitgangspunten voor de berekeningen: aantal plaatsen
90
32
opp. per plaats (bruto)
[m2]
60
39
35
59
gem.verd.hoogte
[m1]
3,40
3,20
2,80
3,20
bouwtijd
[mnd]
16
12
10
14
12
14,0%
14,0%
10,0%
14,0%
14,0%
directiekosten
10 3,20
rentekosten
6,5%
6,5%
6,5%
6,5%
6,5%
programma & besteks wijzigingen
2,0%
2,0%
2,0%
2,0%
2,0%
loon & prijsstijgingen
2,5%
2,5%
2,5%
2,5%
2,5%
p.m.
p.m.
Maximale kosten per m2 bruto vloeroppervlak: 0.0. GRONDKOSTEN 1.1. bouwkundige voorzieningen
p.m. 1.850
p.m. 1.776
p.m.
1.430
1.663
1.2. werktuigk. voorzieningen
380
287
135
352
1.3. electrotechn. voorzieningen
325
280
149
340
1.4. vaste inrichting 1.5. terreinvoorzieningen
194 162
198 113
105 81
57 93
2.911
2.654
1.900
1.0. BOUWKOSTEN 2.0. BIJKOMENDE KOSTEN 3.0. INVENTARIS
2.654
2.505
67
61
44
61
58
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m. 351
4.0. DIRECTIEKOSTEN
408
372
190
372
5.0. RENTE tijdens de BOUW
147
100
58
117
95
68
62
43
62
58
56 p.m.
39 p.m.
22 p.m.
45 p.m.
36 p.m.
6.1. programma & bestekswijzigingen 6.2. loon & prijsstijgingen 7.0. STARTKOSTEN TOTALE INVESTERING
3.657
3.288
2.257
3.311
BOUWKOSTEN
174.660
103.506
66.500
156.586
TOTALE INVESTERINGEN
219.420
128.232
78.995
195.349
3.103
Investeringen per bed/plaats:
Status
Norm
Norm
Norm
Richtlijn
Richtlijn
Investeringen
Bij de ontwikkeling van plannen als richtlijn te hanteren parameters: aantal plaatsen
opp per plaats
bouwtijd
1.0 bouwkosten
[m2]
[mnd]
[per m2]
Voorziening Kliniek voor intensieve zorg (KIB) en FPA
24
79 m²
12
3.238
Kliniek voor intensieve zorg (KIB) en FPA
32
76 m²
12
3.238
Kliniek voor intensieve zorg (KIB) en FPA op terrein van nieuw te bouwen instelling
[per m2] 4.011 4.011 4.454
Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK)
62
106 m²
25
3.439
4.454
Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK)
86
97 m²
25
3.439
4.454
Kinder- en jeugdpsychiatrisch ziekenhuis
24
100 m²
18
2.895
3.662
Kinder- en jeugdpsychiatrisch ziekenhuis
48
88 m²
18
2.895
3.662
Kinder- en jeugdpsychiatrisch ziekenhuis
96
82 m²
18
2.895
3.662
Kliniek voor verslavingszorg
32
83 m²
12
2.774
3.436
Kliniek voor verslavingszorg
64
67 m²
12
2.774
3.436
Cbz/nr 2472b-01
51
Bouwkostennota 2001
Verstandelijk gehandicapten MAXIMALE KOSTEN PER M2 GEBOUW (inclusief 19% BTW) per 1 januari 2001 (exclusief grondkosten, inventariskosten en startkosten) Instelling
Instelling
Woningen
Dagbesteding
woonvoorziening
Kantoor ambulante
Uitgangspunten voor de berekeningen:
zorg
aantal plaatsen
200
32
10
1
opp. per plaats (bruto)
[m2]
63
40
36
14
gem.verd.hoogte
[m1]
3,40
3,20
2,80
3,20
bouwtijd
[mnd]
20
12
10
12
12
14,0%
14,0%
10,0%
14,0%
14,0%
rentekosten
6,5%
6,5%
6,5%
6,5%
6,5%
programma & besteks wijzigingen
2,0%
2,0%
2,0%
2,0%
2,0%
loon & prijsstijgingen
2,5%
2,5%
2,5%
2,5%
2,5%
directiekosten
3,20
Maximale kosten per m2 bruto vloeroppervlak: 0.0. GRONDKOSTEN 1.1. bouwkundige voorzieningen
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
1.799
1.776
1.430
1.663
1.2. werktuigk. voorzieningen
377
287
135
352
1.3. electrotechn. voorzieningen
297
280
149
340
1.4. vaste inrichting 1.5. terreinvoorzieningen
192 166
198 113
105 81
57 93
2.831
2.654
1.900
1.0. BOUWKOSTEN 2.0. BIJKOMENDE KOSTEN 3.0. INVENTARIS
2.203
2.505
65
61
44
51
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
58
4.0. DIRECTIEKOSTEN
396
372
190
308
351
5.0. RENTE tijdens de BOUW
178
100
58
83
95
66
62
43
51
58
69 p.m.
39 p.m.
22 p.m.
32 p.m.
6.1. programma & bestekswijzigingen 6.2. loon & prijsstijgingen 7.0. STARTKOSTEN TOTALE INVESTERING
3.605
3.288
2.257
2.728
36 p.m. 3.103
Investeringen per plaats: BOUWKOSTEN
178.353
106.160
68.400
30.842
TOTALE INVESTERINGEN
227.115
131.520
81.252
38.192
Norm
Norm
Norm
Richtlijn
Status
Cbz/nr 2472b-01
Richtlijn
52
Bouwkostennota 2001
BIJLAGE 6 KOSTENORMEN IN EURO'S
Cbz/nr 2472b-01
53
Bouwkostennota 2001
Ziekenhuizen MAXIMALE KOSTEN PER M2 GEBOUW IN EURO'S (inclusief 19% BTW) per 1 januari 2001 (exclusief grondkosten, inventariskosten en startkosten) Algemeen
Academisch
ziekenhuis
ziekenhuis
Uitgangspunten voor de berekeningen: aantal bedden
340 *
800 *
opp. per bed (bruto)
[m2]
95
154
gem.verd.hoogte
[m1]
3,75
3,75
bouwtijd
[mnd]
directiekosten
30
30 **
14,0%
14,0%
rentekosten
6,5%
6,5%
programma & besteks wijzigingen
2,0%
2,0%
loon & prijsstijgingen
2,5%
2,5%
Maximale kosten per m2 bruto vloeroppervlak: 0.0. GRONDKOSTEN
p.m.
p.m.
1.1. bouwkundige voorzieningen
903
903
1.2. werktuigk. voorzieningen
346
346
1.3. electrotechn. voorzieningen
259
259
1.4. vaste inrichting 1.5. terreinvoorzieningen
121 50
121 50
1.679
1.679
1.0. BOUWKOSTEN 2.0. BIJKOMENDE KOSTEN 3.0. INVENTARIS
39
39
p.m.
p.m.
4.0. DIRECTIEKOSTEN
235
235
5.0. RENTE tijdens de BOUW
159
159
6.1. programma & bestekswijzigingen 6.2. loon & prijsstijgingen 7.0. STARTKOSTEN TOTALE INVESTERING
39
39
61 p.m.
61 p.m.
2.212
2.212
Investeringen per bed/plaats: BOUWKOSTEN
159.504
258.564
TOTALE INVESTERINGEN
210.139
340.646
Opmerkingen: *
Excl. wiegen gezonde zuigelingen
** Fasering Status
Norm
Norm
Bij de ontwikkeling van plannen als richtlijn te hanteren parameters: aantal bedden voorziening:
opp. per bed
bouwtijd
1.0 bouwkosten
[m2]
[mnd]
[per m2]
Investeringen [per m2]
radiotherapeutisch centrum
18
2.037
2.577
revalidatie centrum
19
1.487
1.901
klinisch astmacentrum
14
1.431
1.785
epilepsiecentrum
16
1.404
1.763
oncologisch ziekenhuis
20
2.037
2.594
kinderziekenhuis
20
1.679
2.139
oogziekenhuis
20
1.679
2.139
trombosedienst
12
1.377
1.705
Cbz/nr 2472b-01
54
Bouwkostennota 2001
Verpleeghuizen MAXIMALE KOSTEN PER M2 GEBOUW IN EURO'S (inclusief 19% BTW) per 1 januari 2001 (exclusief grondkosten, inventariskosten en startkosten) Instelling
Dependance
Dagbehandeling
Uitgangspunten voor de berekeningen: aantal bedden
150
opp. per bed (bruto)
[m2]
gem.verd.hoogte
[m1]
bouwtijd
[mnd]
directiekosten
60
65 *
56 *
3,40
3,20
19
14
3,20 14
14,0%
14,0%
14,0%
rentekosten
6,5%
6,5%
6,5%
programma & besteks wijzigingen
2,0%
2,0%
2,0%
loon & prijsstijgingen
2,5%
2,5%
2,5%
Maximale kosten per m2 bruto vloeroppervlak: 0.0. GRONDKOSTEN
p.m.
p.m.
1.1. bouwkundige voorzieningen
799
799
1.2. werktuigk. voorzieningen
203 **
203 **
1.3. electrotechn. voorzieningen
159
144
1.4. vaste inrichting 1.5. terreinvoorzieningen
103 41
95 46
1.0. BOUWKOSTEN
1.305 **
2.0. BIJKOMENDE KOSTEN
1.287 **
1.222
30
30
28
3.0. INVENTARIS
p.m.
p.m.
p.m.
4.0. DIRECTIEKOSTEN
183
180
171
5.0. RENTE tijdens de BOUW
78
57
54
6.1. programma & bestekswijzigingen
30
30
28
6.2. loon & prijsstijgingen
30
22
21
p.m.
p.m.
p.m.
7.0. STARTKOSTEN TOTALE INVESTERINGSKOSTEN
1.656 ***
1.606 ***
1.524
Investeringen per bed/plaats: BOUWKOSTEN TOTALE INVESTERINGEN
84.830 * / **
72.068 * / **
0
107.645 * / ***
89.932 * / ***
0
Opmerkingen: *
De in het Besluit bouwmaatstaven genoemde oppervlakte is afhankelijk van de capaciteit.
** Waarvan 22 euro per m² is geoormerkt voor het aanbrengen van koelinstallaties *** Waarvan 28 euro per m² is geoormerkt voor het aanbrengen van koelinstallaties Status
Norm
Norm
Richtlijn
Richtlijn
opp. per bed
bouwtijd
1.0 bouwkosten
[m2]
[mnd]
[per m2]
Richtlijn
Bij de ontwikkeling van plannen als richtlijn te hanteren parameters: aantal bedden Voorziening Verpleegunit in verzorgingshuis
Cbz/nr 2472b-01
investering 64.437 per bed
55
Bouwkostennota 2001
Verzorgingshuizen MAXIMALE KOSTEN PER M2 GEBOUW IN EURO'S (inclusief 19% BTW) per 1 januari 2001 (exclusief grondkosten, inventariskosten en startkosten) Verzorgingshuis
Verzorgingshuis
Verzorgingshuis
Uitgangspunten voor de berekeningen: aantal bedden
50
100
opp. per bed (bruto)
[m2]
84
81
150 79
gem.verd.hoogte
[m1]
2,90
2,90
2,90
bouwtijd
[mnd]
12
14
16
10,0%
10,0%
10,0%
rentekosten
6,5%
6,5%
6,5%
programma & besteks wijzigingen
2,0%
2,0%
2,0%
loon & prijsstijgingen
2,5%
2,5%
2,5%
directiekosten
Maximale kosten per m2 bruto vloeroppervlak: 0.0. GRONDKOSTEN
p.m.
p.m.
p.m.
1.1. bouwkundige voorzieningen
589
589
589
1.2. werktuigk. voorzieningen
112
112
112
1.3. electrotechn. voorzieningen
134
134
134
90 22
90 22
90 22
947
947
947
1.4. vaste inrichting 1.5. terreinvoorzieningen 1.0. BOUWKOSTEN 2.0. BIJKOMENDE KOSTEN 3.0. INVENTARIS
22
22
22
p.m.
p.m.
p.m.
4.0. DIRECTIEKOSTEN
95
95
95
5.0. RENTE tijdens de BOUW
35
40
46
6.1. programma & bestekswijzigingen
21
21
21
6.2. loon & prijsstijgingen
13
16
18
p.m.
p.m.
p.m.
7.0. STARTKOSTEN TOTALE INVESTERINGSKOSTEN
1.133
1.141
1.149
BOUWKOSTEN
79.589
76.747
74.852
TOTALE INVESTERINGEN
95.213
92.461
90.810
Investeringen per bed/plaats:
Status
Cbz/nr 2472b-01
Norm
Norm
Norm
56
Bouwkostennota 2001
Geestelijke gezondsheidszorg MAXIMALE KOSTEN PER M2 GEBOUW IN EURO'S (inclusief 19% BTW) per 1 januari 2001 (exclusief grondkosten, inventariskosten en startkosten) Instelling
Instelling
Woningen
woonvoorziening
Regionaal
Kantoor
centrum voor
ambulante
GGZ
zorg
Uitgangspunten voor de berekeningen: aantal plaatsen opp. per plaats (bruto)
[m2]
gem.verd.hoogte
[m1]
bouwtijd
[mnd]
90
32
10
60 *
39
35 *
59
3,40
3,20
2,80
3,20
16
12
10
14
12
14,0%
14,0%
10,0%
14,0%
14,0%
rentekosten
6,5%
6,5%
6,5%
6,5%
6,5%
programma & besteks wijzigingen
2,0%
2,0%
2,0%
2,0%
2,0%
loon & prijsstijgingen
2,5%
2,5%
2,5%
2,5%
2,5%
p.m.
directiekosten
3,20
Maximale kosten per m2 bruto vloeroppervlak: 0.0. GRONDKOSTEN
p.m.
p.m.
p.m.
1.1. bouwkundige voorzieningen
839
806
649
755
1.2. werktuigk. voorzieningen
172
130
61
160
1.3. electrotechn. voorzieningen
147
127
68
154
88 74
90 51
48 37
26 42
1.321
1.204
862
1.204
30
28
20
28
26
3.0. INVENTARIS
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
4.0. DIRECTIEKOSTEN
1.4. vaste inrichting 1.5. terreinvoorzieningen 1.0. BOUWKOSTEN 2.0. BIJKOMENDE KOSTEN
p.m.
1.137
185
169
86
169
159
5.0. RENTE tijdens de BOUW
67
46
26
53
43
6.1. programma & bestekswijzigingen
31
28
19
28
26
26 p.m.
18 p.m.
10 p.m.
20 p.m.
17 p.m.
6.2. loon & prijsstijgingen 7.0. STARTKOSTEN TOTALE INVESTERING
1.660
1.493
1.023
1.502
1.408
Investeringen per bed/plaats: BOUWKOSTEN
79.257
46.969
30.176
71.056
TOTALE INVESTERINGEN
99.597
58.240
35.811
88.638
Status
Norm
Norm
Norm
Richtlijn
Richtlijn
Investeringen
Bij de ontwikkeling van plannen als richtlijn te hanteren parameters: aantal plaatsen
opp per plaats
bouwtijd
1.0 bouwkosten
[m2]
[mnd]
[per m2]
Voorziening
[per m2]
Kliniek voor intensieve zorg (KIB) en FPA
24
79 m²
12
1.469
1.820
Kliniek voor intensieve zorg (KIB) en FPA
32
76 m²
12
1.469
1.820
25
1.560
2.021
Kliniek voor intensieve zorg (KIB) en FPA op terrein van nieuw te bouwen instelling Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK)
62
2.021
106 m²
Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK)
86
97 m²
25
1.560
2.021
Kinder- en jeugdpsychiatrisch ziekenhuis
24
100 m²
18
1.314
1.662
Kinder- en jeugdpsychiatrisch ziekenhuis
48
88 m²
18
1.314
1.662
Kinder- en jeugdpsychiatrisch ziekenhuis
96
82 m²
18
1.314
1.662
Kliniek voor verslavingszorg
32
83 m²
12
1.259
1.559
Kliniek voor verslavingszorg
64
67 m²
12
1.259
1.559
Cbz/nr 2472b-01
57
Bouwkostennota 2001
Verstandelijk gehandicapten MAXIMALE KOSTEN PER M2 GEBOUW IN EURO'S (inclusief 19% BTW) per 1 januari 2001 (exclusief grondkosten, inventariskosten en startkosten) Instelling
Instelling
Woningen
Dagbesteding
woonvoorziening
Kantoor ambulante
Uitgangspunten voor de berekeningen:
zorg
aantal plaatsen
200
32
10
1
opp. per plaats (bruto)
[m2]
63
40
36
14
gem.verd.hoogte
[m1]
3,40
3,20
2,80
3,20
bouwtijd
[mnd]
20
12
10
12
12
14,0%
14,0%
10,0%
14,0%
14,0%
rentekosten
6,5%
6,5%
6,5%
6,5%
6,5%
programma & besteks wijzigingen
2,0%
2,0%
2,0%
2,0%
2,0%
loon & prijsstijgingen
2,5%
2,5%
2,5%
2,5%
2,5%
directiekosten
3,20
Maximale kosten per m2 bruto vloeroppervlak: 0.0. GRONDKOSTEN
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
1.1. bouwkundige voorzieningen
816
806
649
755
1.2. werktuigk. voorzieningen
171
130
61
160
1.3. electrotechn. voorzieningen
135
127
68
154
87 75
90 51
48 37
26 42
1.285
1.204
862
1.4. vaste inrichting 1.5. terreinvoorzieningen 1.0. BOUWKOSTEN 2.0. BIJKOMENDE KOSTEN
1.000
1.137
30
28
20
23
26
3.0. INVENTARIS
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
4.0. DIRECTIEKOSTEN
180
169
86
140
159
5.0. RENTE tijdens de BOUW
81
46
26
38
43
6.1. programma & bestekswijzigingen
30
28
19
23
26
31 p.m.
18 p.m.
10 p.m.
15 p.m.
17 p.m.
6.2. loon & prijsstijgingen 7.0. STARTKOSTEN TOTALE INVESTERING
1.637
1.493
1.023
1.239
1.408
Investeringen per plaats: BOUWKOSTEN TOTALE INVESTERINGEN Status
Cbz/nr 2472b-01
80.933
48.173
31.039
13.995
103.109
59.733
36.835
17.341
Norm
Norm
Norm
Richtlijn
Richtlijn
58