Artikel Binnenlands bestuur: "Er is weer geld voor cultuur". De kop van het artikel (waarvan ik aanneem dat ze gecreëerd is door de redactie) suggereert dat de gemeentelijke kunstbudgetten weer stijgen. Mijn ervaring suggereert het tegengestelde. Over de gehele linie stijgen de gemeentelijke kunstbudgetten, doch dit is m.i. vrijwel volledig te wijten aan de enorme hoeveelheid nieuwbouw- en verbouwprojecten. Sinds enige tijd houd ik een lijst bij. De stand per 19-4-96 is 95 gemeenten waar 175 verbouw/nieuwbouwprojecten bestaan, te weten: 98 podiumkunstaccommodaties 32 musea 25 muziekscholen/kunsteducatie-instellingen 11 overige kunstaccommodaties 09 bibliotheken. Dit zijn uitsluitend de recente realisaties (minder dan een half jaar geleden) en recente plannen. De nog vers in het geheugen liggende realisaties als de Rijswijkse Schouwburg, Rotterdamse Schouwburg, Stadsschouwburg de Harmonie Leeuwarden, Stadstheater Zoetermeer, Goudse Schouwburg, Groninger museum, Bonnefantenmuseum Maastricht, etc. zijn hierin niet meegerekend. Onlangs heb ik een fles cognac gewed dat, als deze "investeringen in bakstenen" uit de bestedingsbedragen van de Nederlandse gemeente worden gehaald, de netto kunstbestedingen van de gemeenten een sterk dalende tendens vertonen. Het binnenkort uit te voeren onderzoek van de VNG & VSCD zal hier hopelijk uitsluitsel op geven. De oorzaak voor het grote aantal investeringen is in het kort als volgt te duiden: 1. Een groot aantal oudere kunstaccommodaties die noodzakelijk moeten worden opgeknapt (achterstallig onderhoud). 2. Veel van de investeringen lijken terug te voeren op kwaliteitsverbetering. Enige voorbeelden: De nieuwe toneeltoren van de Stadsschouwburg Utrecht, de voorgenomen grootschalige verbouwing van de Koninklijke Schouwburg in Den Haag, de voorgenomen nieuwbouw/verbouw van de Stadsschouwburg te Haarlem, haalbaarheidsstudie naar nieuwbouw voor de pas gerenoveerde Stadsschouwburg Groningen. Deze accommodaties voldoen niet meer aan de "eisen des tijds" (te weinig kleedkamers, slechte zichtlijnen, te klein toneelhuis, etc.). 3. Investeringen met het doel de exploitatietekorten te verlagen. Het aantal verbouwingen met het doel de horeca-omzet/zaalverhuuromzet te verhogen is opvallend. Theatercafé's, vergaderzalen, audiovisuele en acoustische uitrustingen, combinatie theater/evenementenhal. Voorbeelden zijn Theater de Stoep Spijkenisse, Theater de Lievekamp in Oss, Wijngrachttheater/Rodahal Kerkrade, Theater de Bommersheuf Zevenaar, Theater de Bonkelaar Sliedrecht. 4. Economische motieven. Het toegenomen belang van de centrumsteden (meer Rijksgeld, meer aandacht voor centrumvoorzieningen, grootschalige gemeentelijke herindelingen) leidt ertoe dat met name de 30 grootste gemeenten bouwplannen ontwikkelen om hun centrumfunctie verder te ontwikkelen/een betere concurrentiepositie in de regio te ontplooien. Het aantal bouwplannen op dit gebied is te veel om op te noemen. Een klein aantal voorbeelden: Het nieuwe Luxor in Rotterdam, nieuwe musea in Kerkrade, Venlo, Den Bosch, etc. Kortom: De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat gemeenten allesbehalve meer geld voor de kunst of cultuur (de exploitatie van de accommodaties en/of
de afname van het kunstaanbod) beschikbaar stellen. Uitsluitend en alleen is er (tijdelijk) veel geld beschikbaar voor bouwprojecten: "Méér en grotere auto's, doch minder geld om benzine te kopen. Dus wordt in de auto's steeds minder en steeds risicolozer gereden". Een voorbeeld uit het Drechtstedengebied: Per 1 januari 1994 kende het Drechtstedengebied theaters in Sliedrecht (500 stoelen) met plannen voor verbouw/uitbreiding, Papendrecht (500 stoelen) met plannen voor nieuwbouw, Zwijndrecht (236 stoelen) met plannen voor uitbreiding en een schouwburg Dordrecht in verbouw (800 stoelen). Stand per 19 april 1996: Theater de Bonkelaar in Sliedrecht gaat sluiten. Theater de Uitstek in Zwijndrecht krimpt 25 % in na o.a. zware gemeentelijke bezuinigingen; Papendrecht heeft de plannen voor nieuwbouw veranderd in plannen voor verbouw van het oudere theater; de nieuwe Schouwburg Kunstmin in Dordrecht bezuinigt omdat de gemeente minder exploitatiesubsidie ter beschikking stelt dan waar vooraf op was gerekend. Overigens: De samenwerking tussen de Gooise theaters is, volgens mijn informatie, minder goed verlopen dan 't lijkt. Theater 3 in 1 in Huizen (waar ik zelf enkele jaren heb gewerkt) zal binnenkort de deuren voorgoed sluiten. Bussum 't Spant vermindert opnieuw het aantal theatervoorstellingen. Singer in Laren heeft nog steeds (te) krappe programmeringsbudgetten (die des te krapper zijn omdat de gemeente Laren de lage subsidie nog verder heeft gekort). Hilversum Gooiland blijft eveneens kampen met te lage exploitatiebudgetten.
"Gemeenten denken dat het beter zal gaan met de exploitatie van het theater als ze een aparte Dienst creëren". Met deze stelling in uw artikel ben ik het globaal eens, weliswaar met de gedachte in m'n achterhoofd dat u potentiële opdrachtgevers niet in al te scherpe bewoordingen kunt afschilderen. De realiteit laat echter zien er geen enkele gemeente is die efficiënte bedrijfsvoering, risico-afdekking, of het genereren van een groter budget voor de cultuur als argument gebruikt om het lokale theater op afstand van de gemeente te plaatsen. Altijd is een (verborgen) bezuiniging de reden voor dit soort exercities. En om die bezuiniging mogelijk te maken, wordt er vaak eerst geïnvesteerd in de accommodatie (en dan zijn we weer terug bij het bovenstaande). Een tweede nadeel van verzelfstandiging (om nog maar niet te spreken over privatisering/verkoop) is dat het culturele/financiële risico volledig bij een kleine, kwetsbare Stichting/NV/BV wordt gelegd. En aangezien de economische basiswet zegt, dat "degeen die risico loopt, risico gaat afdekken", laat de praktijk inderdaad zien dat verzelfstandigde organisaties zich automatisch méér gaan richten op mainstreamprogrammering - ook al omdat dit grotere hoeveelheden publiek oplevert. Risico-afdekking kan m.i. heel wel geschieden door het instellen van een zgn. 'Wiebelfonds": de accommodatie mag jaarlijks een bedrag overhouden waarmee tegenvallers in de toekomst kunnen worden gecompenseerd. Een andere financieringsstructuur, waarvan helaas nog geen sprake is, zou de volgende kunnen zijn: Een gemeente betaalt een vast bedrag ("Lump sum") voor het instandhouden van de accommodatie - zijnde de basale vaste lasten. Voor de activiteiten wordt een budget vastgesteld, waarvoor de accommodatie een nauwkeurig omschreven tegenprestatie moet leveren (de programmering). Extra's moet de accommodatie zelf bijeengaren d.m.v. kaartverkoop, zaalverhuur, sponsorwerving, etc. Op deze wijze wordt voorkomen dat programmeringsbudgetten verminderen ten gunste van de apparaatskosten. Tevens blijft voor de gemeente ook na lange tijd zichtbaar welk deel van
het budget gebruikt wordt voor culturele activiteiten. Helaas heeft deze systematiek nog geen ingang gevonden.
"Analyse maken van alle baten/lasten van soorten voorstellingen en op basis daarvan bepalen welke voorstelling je wel of niet wilt programmeren". Een opmerking waarmee ik het zeer oneens ben. In de oprechte hoop u niet te beledigen, noem ik deze stelling een "bedrijfseconomische oogklep". De stelling lijkt logisch vanuit economische principes, doch leidt in de praktijk van de kunstensector, die niet geheel werkt volgens economische principes, tot een doodlopende weg. Voorbeeld uit de praktijk: een grote Stadsschouwburg moet, na een serie bezuinigingen, nu al jaarlijks 250.000 gulden verdienen op de programmering. Toch probeert deze schouwburg risicovolle produkties te programmeren. Bij een gegeven mogelijk risico op een voorstelling van 10.000 gulden zal de schouwburg dankzij een bevlogen directie nu nog eerder een duur buitenlands kwaliteits-dansgezelschap programmeren (geschat bezoekersaantal 300) dan een Van den Ende musical. Dit zal goed blijven gaan, totdat de gemeenteraad: a. Begint te mopperen over de lage zaalbezettingsprecentages; b. De volgende bezuiniging oplegt. In dat geval zal de schouwburg méér zaalvullende produkties moeten gaan boeken, waardoor het kwetsbare, vernieuwende, interessante aanbod definitief verdwijnt. Overigens is deze tendens al zeer goed zichtbaar bij veel kleinere theaters in de regio. Graag verwijs ik naar de discussie in najaar 1995 in De Volkskrant (bijlage). "Afstemmen programmering tussen nabijgelegen theaters". Prima idee, doch in de praktijk een zeer moeilijk begaanbare weg. Voorwaarde voor afstemmen programmering is een gezamenlijke publiciteit (gecombineerde seizoenbrochure), publiek dat wordt gestimuleerd tot reizen, en gemeenten die bereid zijn geld naar de buurgemeente door te sluizen. Een cabaret-/kleinkunsttheater is goedkoper dan een muziekzaal - de ene gemeente die dus financieel voordeel heeft zal de andere gemeente die een financieel nadeel heeft moeten ondersteunen. Met name dit laatste ("De gemeentelijke autonomie") is sinds Thorbecke een zeer heet hangijzer! Overigens hebben ervaringen met een dergelijke samenwerking (Deventer/Apeldoorn/Zutphen) laten zien dat slechts een klein deel van het publiek bereid is te reizen. Negatieve gevolgen van een dergelijke samenwerking zijn de verschraling van het aanbod bij alle betrokken theaters, vraaguitval bij het publiek en slechts zeer geringe kostenverlagingen bij de betrokken schouwburgen. "Centraal inkopen van Theatervoorstellingen". Inderdaad zeer noodzakelijk. Niet regionaal, doch nationaal. Sinds een half jaar hebben 20 VSCD-theaters de Theater Inkoop Combinatie opgericht. Voordelen zijn dat voor enkele produkties inderdaad lagere uitkoopsommen kunnen worden bedongen (in de orde van grootte dat uitkoopsommen van 20.000 gulden verlaagd kunnen worden naar 18.000 gulden). De nadelen zijn echter zeer talrijk! Om er een paar te noemen: Als 20 grote schouwburgen de uitkoopsommen verlagen met 2.000 gulden zal de producent, om niet failliet te gaan, deze 40.000 gulden ergens vandaan moeten halen. In de praktijk betekent dit, dat de onuitgesproken afspraak ("De groten helpen de kleintjes") op de helling gaat. Kleinere schouwburgen, die dezelfde produktie konden krijgen voor 12.000 garantiesom, moeten nu een garantiesom van 15.000 gulden gaan betalen. De oppositie tegen de TIC is daarom in bepaalde kringen zeer sterk - de TIC zorgt voor een nog grotere concurrentiekracht van de grote schouwburgen tegenover de kleinere regio-theaters.
Met uw laatste alinea ben ik het geheel eens. Scherp calculerend (kosten van extra personeel, onderhoud en huur van extra vierkante meters, etc.) kom je er inderdaad op uit dat een commercieel pakket per saldo niets oplevert. Een mooi voorbeeld geeft het recent verbouwde theater De Stoep in Spijkenisse. Een aantal ruimten zijn door een verbouwing aan het theater onttrokken en worden nu permanent verhuurd aan normale winkelbedrijven. Huuropbrengst minus derving van horeca-inkomsten: vergelijkbaar met de oude situatie. Het theater kan zich daarom nu budgettair neutraal volledig toeleggen op haar kerntaak: theatervoorstellingen en kunsteducatie. Resumerend: Uw artikel, dat al geruime tijd geleden geschreven is, is wat mij betreft één van de eerste uitingen waarin de "managementsgedachte", het "streven naar kostendekkendheid", en het "rendementsdenken" ter discussie wordt gesteld. Waarvoor hulde. Als bezwaren van het artikel voer ik aan, dat niet alle argumenten juist gekozen en/of gebruikt worden. En als laatste: Helaas zie ik in de kunstensector zo weinig tendensen die er op wijzen dat de bakens verzet worden - de Herschikking van Uitkeringen uit het Gemeentefonds (momenteel ligt het definitieve voorstel bij de Tweede Kamer) heeft juist de laatste twee jaar een grote versnelling in bezuinigingen en dus in rendementsdenken te zien gegeven. Mijn voorspelling is, dat bij ongewijzigd beleid (uitkomsten studieconferentie "Podiumkunsten 2001") de kunstensector vrijwel volledig geconcentreerd zal gaan worden in de 30 grootste Nederlandse gemeenten. Hieraan zijn grote voordelen verbonden, doch ook veel nadelen. Ik ben benieuwd naar uw bevindingen op dit terrein.
Graag zie ik uw reactie tegemoet. Met vriendelijke groeten, Paul van Oort, directeur a.i.
Bijlage: Literatuurverwijzing + Artikel Quiddity
Literatuur: jun
94
sep
94
mrt
95
Oort mrt 95 sep
Boekmancahier, Boekmanstichting A'dam, nr. 20 Herverkaveling in Nederland, Cor Wijn Boekmancahier, Boekmanstichting A'dam, nr. 21 Driesporenbeleid ontspoort, Paul van Oort Vakblad Management Kunst & Cultuur, nr. 1 Afnemende mogelijkheden voor kleine theaters, Paul van
Reader Studieconferentie Podiumkunsten 2001 Analyses, Paul van Oort 95De Volkskrant Forumpagina 19 september ("Bolkestein-discussie"). Nieuw toneel moet juist in kleine steden bloeien, Paul van Oort