DE KASSACOÖRDINATOR
“Toen in de tweede klas van de lagere school de meester vroeg: wat willen jullie worden, antwoordde zo’n 50 procent van de jongens: Visser. Hun ouders waren vissers, want het was een vissersdorp waar ik naar school ging. De meisjes durfden niets te zeggen want over een beroep hadden ze nooit nagedacht. De meester richtte zich ook helemaal niet tot hen, maar tot de rest van de jongens die nog niets hadden gezegd. Daar waren een aantal jongens van de boerderij bij. Die wilden boer worden. En een jongen van een transport-bedrijf. Die wilde op een vrachtwagen gaan rijden. Tenslotte bleef ik over. De meester kwam op me af. Wat wil jij worden? vroeg hij. De hele klas was stilgevallen. En ik zei: “Kassacoördinator”. Het bleef nog even stil, toen begonnen er een paar kinderen te giechelen. - Wat is dat, Martinus, een kassacoördinator? - Dat is iemand die kaartjes verkoopt in een theater, meester. - Waarom wil jij graag kaartjes verkopen in een theater? - Omdat het nederig werk is, meester. Liever nog zou ik ossendrijver willen worden, maar als ik groot ben zullen er geen ossen meer gedreven worden dus dat is niet reëel. De meester wachtte even voordat hij verder vroeg. Hij liep naar voorin het lokaal en gaf de klas een rekensom op. Toen kwam hij terug bij mij. Hij had tijd gehad om na te denken over de volgende vraag. - Je vader is boer. En je wilt niet zijn beroep uitoefenen. Dan ga je toch iets groots doen. Acteur of astronaut? - Ik heb daarover nagedacht, meester. Maar een mensding kan niet zomaar iets groots doen. Als mijn vader een acteur was kon ik weten wat het is. Ik denk dat ik het niet kan. - Je moet niet denken dat je iets niet kunt, Martinus. Je kunt beter wat hoger inzetten. Een stapje terug kan altijd nog. - Meester, de Zuid-Amerikaanse indianen zien dat anders. Ze houden het zaad in hun handen als een besef van de tijd en de ontwikkeling daarin. Geen enkel mensding kan groot zijn zonder klein geweest te zijn. Daarom wil ik kassacoördinator worden. Boer is ook nederig. In afwachting van uw antwoord verblijf ik, m.vr.gr., Martinus Vlaming
“
Dat was de sollicitatiebrief die geschreven werd naar aanleiding van de volgende vacature:
Het theater zoekt m.i.v. heden: Een KASSACOORDINATOR (M/V) De werkzaamheden bestaan uit: - Het verkopen van toegangskaarten, het afsluiten van de kassa en het opmaken van de balans; - Het fungeren als aanspreek-persoon voor publiek en spelers; - Het openen en sluiten van de zaal en het controleren van de toegangskaarten; - Het schoonhouden van de entree en bijbehorende toiletten; - Adequaat optreden in het geval van calamiteiten. Wij verwachten: - Accuratesse in financiële zaken; - Een klantvriendelijke opstelling en goede communicatieve vaardigheden; - Een flexibele instelling t.a.v. werkzaamheden en werktijden; - Goed kunnen functioneren in team-verband; - Stress-bestendigheid inzake onvoorziene omstandigheden en conflict-situaties Omdat de sollicitatiebrief geen Curriculum Vitae bevatte, werd aan de sollicitant gevraagd of hij al eerder had geprobeerd om ergens kassacoördinator te worden. Dat had hij niet. Zijn vader wilde dat hij theoloog werd, maar hij verloor het geloof in God. Hij studeerde af in de antropologie en daarmee verloor hij zijn geloof in de Samenleving. Deze vacature voor kassacoördinator, die hem werd aangereikt door een engel aan z’n bed, was een lichtflits in een diepe duisternis. Alles uit de tweede klas kwam weer boven. Een tak die ooit was afgekapt begon opnieuw uit te botten. Heel zijn leven zag hij nu in een ander licht. Dat was de oorzaak van zijn sollicitatiebrief. De reden dat hij werd aangenomen was dat hij op dat moment de enige kandidaat was, en men zocht echt met spoed een kassacoördinator. Voorwaarde was wel dat hij zich zou verdiepen in de rol van de kassacoördinator binnen het wezen van het theater. Daarbij moest hij letten op de lelijke en de mooie aspecten. Het theater als instituut. In de eerste plaats is een theater een gebouw met bepaalde architectonische eigenschappen, zoals een kerk, een fort of een universiteit. In de tweede plaats is theater (zonder lidwoord) een sociale constructie, zoals religie, defensie of wetenschap. Zowel de bouwkundige als de sociale constructie is aan verandering onderhevig. Maar aan de doelstelling verandert niets. Binnen theater kun je zo’n 4 vormen onderscheiden: Toneel, opera, (panto)mime en ballet.
Daartussen bestaan allerlei mengvormen, maar laat ik het er op houden dat het theater in kwestie zich bezig houdt met de eerste vorm, toneel. Deze vorm heeft twee functies: vermaak en lering. Vermaak is ontspanning, lering is inspanning. De ervaring van de kassacoördinator leert dat de theaterbezoeker zich in dat spanningsveld beweegt. Enerzijds is men een middag of een avondje uit, men wil verwend worden, anderzijds is het verplichtend als een religieus ritueel. Als de voorstelling begonnen is kun je er niet in of uit. In tegenstelling tot een religieus ritueel is het niet de bedoeling dat je je eraan onderwerpt: je moet juist een oordeel vormen. Een kerkdienst is per definitie goed, een theatervoorstelling per definitie discutabel. De balans tussen vermaak en lering is wat de kwaliteit van een voorstelling en daarmee de middag of de avond maakt. Natuurlijk hoopt iedereen dat er veel mensen komen, dat er veel gezopen wordt en dat er aan het eind veel geld in de kassa zit, maar spiritueel gezien is dat niet het belangrijkste. Als kassacoördinator heb je te maken met 4 groepen mensen. Groep 1 bestaat uit je collega’s. Als het met de collega’s niet loopt kun je het wel schudden. Het is het nest van waaruit je opereert. De kern zogezegd. Daarbuiten zit een schilvormige laag die bestaat uit groep 2 en groep 3.: mensen die het stuk opvoeren en de mensen die ernaar kijken. Deze twee groepen hebben vaak een soort interlink waar je je vóór een voorstelling geen goed beeld van kunt vormen. Op dat beeld kom ik later terug. Tenslotte heb je nog een laatste groep (4) die bestaat uit mensen die geen collega’s zijn, niet spelen en niet kijken. Ik denk dan aan mensen van de brandweer, het stadsdeel, of aan een junk die water nodig heeft om een pil in te nemen. Je bent vaak betrokken bij fysieke zaken. Je moet alles in de gaten houden, elke schadelijke microbe met het juiste middel op non-actief stellen. De bedoeling is dat je als de kassacoördinator een ZEN-bewustzijn ontwikkelt waardoor je met liefde je rug wilt buigen om de wc’s schoon te maken. En als goede kassacoördinator ben je ook in het bezit van een EHBO-diploma. Als er in het theater iemand doodgaat en het blijkt achteraf niet nodig te zijn geweest kan de kassacoördinator in principe als een moordenaar worden vervolgd. De kassacoördinator ziet veel zaken die niemand anders ziet. Dat heeft te maken met tijd en plaats. Hij werkt buiten kantoortijd, en is samen met techniek het meest betrokken bij de voorstelling zelf, het ultieme theaterproduct. Op de bezoeker maakt de kassacoördinator in principe een verpletterende indruk. Je komt een voorstelling bezoeken in een theater en wie zie je als eerste? De kassacoördinator. De bezoeker denkt niet: dit is dus de kassacoördinator. De bezoeker ervaart hem op dat moment als de eerste indruk van het theater. Als de kassacoördinator overkomt als raar ervaart men het theater als raar. Komt hij over als koel en afstandelijk dan ervaart het publiek het hele theater zo. Hij vult een groot deel van het menselijk universum in de tijd dat hij aanwezig is. Omdat hij er na de voorstelling ook weer is en helpt bij de bar. Hij helpt bij het tappen van het bier, hij haalt glazen op en hij neemt de tafels af met Glassex bij het sluiten. En hij blaft de laatste bezoekers naar buiten. De kassacoördinator heeft altijd te maken met geld. Het woord “kassacoördinator” zegt het eigenlijk al. Hij moet zorgen dat de kas gecoördineerd is. Coördineren is volgens Koenen (1974): “lid voor lid naast elkaar stellen van overeenkomstige dingen”. Dat is inderdaad waar een kassacoördinator van droomt.
Zijn gebruikelijke voldoening krijgt hij als de kassa klopt aan het eind van de avond. Heeft hij bijvoorbeeld 3 kaartjes van fl. 15,00 verkocht en 2 van fl. 10,00 en zit er fl.65,00 meer in de kas dan in het begin, dan heeft hij een moment van intense voldoening. Hij heeft geen fouten gemaakt. Maar zo’n voldoening is klein. Hij heeft naar zijn gevoel te weinig kaartjes verkocht en dat knaagt. Wat hij eigenlijk wil is elke dag 85 kaartjes verkopen. Er staan 85 stoelen in de zaal en de bedoeling is dat op elk van die stoelen een mens zit, elke keer dat er een voorstelling is. Want die stoelen staan er niet voor niets. Het zien van lege stoelen geeft hem pijn in het hart, zelfs op een moment dat er helemaal niets te doen is. Zijn tragiek is dat hij niet kan bepalen dat er 85 mensen binnenkomen elke keer. Het liefste zou hij natuurlijk als Christus aan het kruis willen hangen om te boeten voor alle lege stoelen en roepen: “Eli Eli lama sabachtani!” Maar zo moet een kassacoördinator niet denken. In de theaterwereld is het ongebruikelijk bezoekersaantallen te relateren aan het functioneren van de kassacoördinator. Er zijn andere factoren in het spel. Elk theater, waar dan ook ter wereld, kampt met lege stoelen. Lege stoelen is voor een theater wat honger is voor een beest, of voor een mens. Wie honger heeft gaat zoeken naar een prooi. Het publiek is de prooi van het theater. En het theater heeft als het goed is een neus om te ruiken waar die prooi zich bevindt. In de buurt, in een bepaalde sociale categorie, een bepaalde leeftijdscategorie. De kassacoördinator is zich ervan bewust dat hij een onderdeel vormt van het theater waar hij werkt. Hij is de bek van het beest. Hij moet de bezoekers innemen, zoals de lippen een hap voedsel afsluiten van de buitenwereld. Dat voedsel sluist hij na de kaartjes verkocht te hebben door naar het theatercafé (de foyer) voor een eerste verteringsronde. Hij is ook verantwoordelijk voor de volgende verteringsrondes: het doorsluizen van het publiek naar de voorstelling, vervolgens weer naar het theatercafé en later op de avond naar de straat mocht dat nodig zijn. Op dat moment is het publiek geheel verteerd en bestaat het in principe uit stront. De kassacoördinator maakt deel uit van de stofwisselingsorganen van het bedrijf. Eigenlijk is het beeld van het theater als een beest dat bezoekers vreet een misleidende metafoor. Je moet een theater meer zien als een biotoop met een eigen voedselkringloop. Het publiek is namelijk zelf ook een soort beest. Laten we analytisch kijken wat er eigenlijk gebeurt. Het publiek komt in stukjes binnen, in de vorm van individuele mensen. Ze zijn allemaal verschillend maar delen in ieder geval één ding: Ze gaan de voorstelling zien. Als geen ander ziet de kassacoördinator elke keer een bijna alchemistisch proces zich voltrekken voor zijn ogen. Zo’n 10 minuten voor de voorstelling beginnen de eerste bezoekers zich al in de richting van de zaal te begeven. De zaaldeur zit echter goed op slot. Op de bankjes zitten mensen gelaten te wachten of lopen getergd in het rond. Ze hebben duidelijk honger. De voorstelling zelf is een barbaars ritueel. Zo gauw de zaaldeuren open gaan stormen de bezoekers naar binnen. Soms krijgt de kassacoördinator nauwelijks de gelegenheid om de kaartjes te scheuren. In de zaal zijn de juiste elementen aanwezig: de zwarte wanden, de eerste geluiden, het decor en het licht. Eenmaal gezeten op de tribune neemt het publiek de vorm aan van een collectieve entiteit. En best wel een rare entiteit.
Historisch gezien is het hedendaagse publiek een product van de Verlichting. Daarvóór had je in de middeleeuwen bijvoorbeeld de passiespelen. De lijdensweg van Christus werd uitgebeeld en tot een tastbare realiteit gemaakt. Als de voorstelling goed was werd de Judas-figuur gelyncht door een woedende menigte. Men was betrokken, werd van toeschouwer tot deelnemer. In de Verlichting ontstaat de intellectueel. Die is niet meer deelnemer. Het toeschouwen mondt voor de intellectueel uit in zich een oordeel vormen, en dat eventueel na de voorstelling uiten, maar niet meer door een acteur te worgen die z’n rol als gluiperd goed heeft gespeeld. Al te veel participatie vanuit het publiek is dan ook niet gewenst. De kassacoördinator moet er op toezien dat uit het publiek niet geroepen wordt of dat er mensen opstaan. Het hedendaagse publiek is tot consument geworden. Een consument bovendien met veel oriëntatie-alternatieven. Er is genoeg te zien. Men kan de hele dag achter de computer of voor de TV blijven zitten. Wat niet goed is wordt weggeklikt. Ga je naar het theater dan verbind je je eraan het stuk van het begin tot het einde te consumeren, met anderen samen. Er is een bepaalde spanning, niemand laat scheten. Wat is dat publiek, die theaterconsument? De acteur Pierre Bokma omschrijft het zo: ”Een insect. Een groot, zwart insect. Heb je wel eens de muil van een bidsprinkhaan gezien? Kijk, ieder persoonlijk zou je nog wel op zijn aandacht, interesse en mening kunnen aanspreken, maar het publiek als geheel is compact, eenduidig, volslagen ongrijpbaar.” In de loop van pak weg een uur vreet die bidsprinkhaan de voorstelling op. Na het applaus is er niets meer. De voorstelling is opgegeten en de bidsprinkhaan lost weer op in bezoekers die zich haastig naar de bar begeven, drank bestellen en sigaretten opsteken. Na 5 minuten heeft iedereen het over wat anders, alsof er niets is gebeurd. Soms is er ook inderdaad niets gebeurd. Dan voel je dat de mensen denken: nou ja, het duurde maar een uur en die vijftien gulden overleven we ook wel weer. Er is een groep bezoekers die alleen maar komt omdat een familielid of een kennis in de groep speelt. De voorstelling is dan een beetje verplicht nummer en de echte fun komt pas als de club aan het bier zit. Dat is het droomscenario van de foyermedewerker. Natuurlijk vindt de kassacoördinator het ook fijn als de bar goed loopt; en als hij even de gelegenheid ziet glipt hij achter de bar om een klant te helpen en af te rekenen. Maar hij blijft rondlopen met het knagende gevoel dat deze mensen om de spelers komen en niet om de voorstelling als zodanig. Anders zit dat met de zg. ”Vrienden van dit theater”. Zij komen niet vanwege de spelers maar vanwege het feit dat een bepaald stuk in dít theater speelt. Ze zijn zowel inhoudelijk als plaats-gericht. Het hoort bij het takenpakket van de kassacoördinator om gezichten waarvan hij vermoedt dat hij ze eerder gezien heeft (behalve eigen personeel natuurlijk) te wijzen op de mogelijkheid om “Vriend” te worden. Er zijn inschrijf-formulieren bij de receptiebalie, maar er wordt heel weinig gebruik van gemaakt. Deze categorie is, hoewel theoretisch zeer relevant, in de praktijk erg klein. De laatste categorie bestaat uit wat men een beetje weberiaans “ideaaltypische” theaterbezoekers zou kunnen noemen. Mensen die zuiver voor het stuk als artistiek product komen, de muil van de bidsprinkhaan zogezegd. In het theater waar de kassacoördinator werkt wordt die groep gevormd door kinderen en
hun ouders, op de woensdagmiddag: de wekelijkse kindervoorstelling. Soms bij jongerenvoorstellingen door gemotiveerde jongeren, als het gaat om een groep met naam en faam. Heel soms kom je de inhoudelijk geïnteresseerde bezoeker ook tegen bij volwassen-voorstellingen. De paradox daarbij is dat de “ideaaltypische” theaterbezoeker nauwelijks neveninkomsten genereert. De kinderen krijgen gratis limonade, de jongeren nemen hun eigen patat en cola mee. De sophisticated volwassenen verlaten al snel de tent om elders iets te gaan drinken. Dat gaat de kassacoördinator aan het hart en hij spant zich tot het uiterste in om de bezoekers tot sluitingstijd binnen te houden. En het doet hem zichtbaar deugd als mensen die vroegtijdig het theater verlaten de buitendeur niet open kunnen krijgen. Eigenlijk lijkt die kassacoördinator wel gek. Hij houdt zich voortdurend bezig met allemaal dingen die niet in de vacature stonden. Hij gaat meer uren draaien dan er van hem gevraagd worden. Spontaan neemt hij diensten over die helemaal niet in zijn rooster staan. Waar is hij op uit? Wil hij zichzelf bevestigd zien? Zelf heeft hij niet het gevoel dat hij uit dwang handelt. Een aantal dingen heeft hij duidelijk aangegeven in de sollicitatiebrief. Kassacoördinator zijn is gewoon zijn lust en zijn leven. Het liefste heeft hij dat het altijd feest is. Hij droomt van de ideale voorstelling. Het is in de avond. Hij verkoopt 85 kaartjes aan een publiek dat zuiver komt op artistieke gronden. Hij heeft de drankjes voor de artiesten opgenomen en aan de barman doorgegeven. Elke bezoeker die extra informatie wilde heeft die gekregen. Speciale wensen heeft hij genoteerd en toezeggingen heeft hij vaag gehouden en ongespecificeerd. Hij heeft goed met de techniek samengewerkt en de zaal is precies op tijd open. De voorstelling is weergaloos. De kassa klopt en na afloop zuipen deze 85 bezoekers zich in het theatercafé integraal met de artiesten naar de sociale hygiëne-grens. Elke keer als er iemand op de vloer kwakt, toont hij trots z’n EHBO-medaillon en wentelt de betreffende persoon geroutineerd in de stabiele zijligging. De ziekenwagen rijdt af en aan. Als tenslotte de barman in het gezicht wordt getimmerd, toont die z’n papieren Sociale Hygiëne, spuit keihard terug met Glassex en belt de politie. Iets na enen worden de resterende bezoekers de straat opgekwakt en de waxine-lichtjes gedoofd. De asbakken worden geleegd en afgewassen. Een mop met warm sop wordt over de vieze vloer gehaald. Als het laatste geld is afgestort en alles er tenslotte uitziet alsof er die avond niemand in het theatercafé geweest is, roken de kassacoördinator en de foyer-medewerker samen een dikke blow. Als de kassacoördinator door de late stad naar huis fietst is zijn hart vervuld van innig geluk. Hij kijkt op naar de sterren die hoog in de lucht staan te twinkelen en zegt bij zichzelf: “Zo is het goed”.
Amsterdam, 15.10.00