Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode
De invloed van hechting op relatietevredenheid en zelfonthulling bij vrouwen in de jongvolwassenheid: een kwalitatief onderzoek
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie door Eva Verstraete
Promotor: Prof. Dr. Ann Buysse Begeleiding: Ellen Van Houdenhove
Inhoudsopgave INHOUDSOPGAVE .................................................................................................................................. 1 LIJST MET TABELLEN .............................................................................................................................. 3 DANKWOORD ........................................................................................................................................ 4 ABSTRACT .............................................................................................................................................. 5
INLEIDING…………………………………………………………………………………………………………………………………6 OUDER-KIND RELATIE EN HECHTING ................................................................................................................. 6 Hechting bij volwassenen. ................................................................................................................... 8 RELATIEKWALITEIT EN RELATIONELE TEVREDENHEID ........................................................................................... 11 Partnerrelaties in de jongvolwassenheid. .......................................................................................... 12 ZELFONTHULLING EN COMMUNICATIE ............................................................................................................. 14 Communicatie tussen ouders en adolescenten. ................................................................................. 15 Communicatie tussen partners. ......................................................................................................... 16 VERBANDEN ............................................................................................................................................... 16 Verband tussen hechting en relatietevredenheid. ............................................................................. 16 Verband tussen hechting en zelfonthulling. ....................................................................................... 19 Verband tussen relatietevredenheid en zelfonthulling. ..................................................................... 19 CONCLUSIE EN PROBLEEMSTELLING ................................................................................................................. 19 METHODE ............................................................................................................................................ 21 DEELNEMERS ............................................................................................................................................. 21 PROCEDURE ............................................................................................................................................... 22 KWALITATIEVE DATA-ANALYSE: THEMATISCHE ANALYSE ...................................................................................... 23 RESULTATEN ........................................................................................................................................ 26 GEZIN ....................................................................................................................................................... 26 PARTNERRELATIE......................................................................................................................................... 32
1
DE INVLOED VAN HET GEZIN OP DE PARTNERRELATIE .......................................................................................... 37 BIJLAGE I: INTERVIEWSCHEMA ............................................................................................................ 50 REFERENTIES ........................................................................................................................................ 54
2
Lijst met tabellen Tabel 1: Hechting bij volwassenen .............................................................................................. 10 Tabel 2: Indicatoren voor relatiekwaliteit ................................................................................... 11 Tabel 3: Demografische informatie participanten (n=10)........................................................... 22 Tabel 4: Thema's en subthema's ................................................................................................. 25
3
Dankwoord In eerste instantie wil ik Prof. Dr. Ann Buysse bedanken om mij de mogelijk te bieden deze masterproef te maken rond dit boeiende onderwerp. Vervolgens wil ik mijn begeleidster Ellen Van Houdenhove heel hartelijk bedanken voor alle goede raad. Haar advies en feedback heeft me weer op weg gezet als ik het even allemaal niet meer wist en me weer met mijn voeten op de grond gezet indien ik mijn eigen fouten niet kon zien. Vervolgens plaats ik graag ook een dankwoord voor de participanten. Zonder hun medewerking zou ik deze masterproef niet geschreven kunnen hebben. Ik wil hun dan ook uitdrukkelijk bedanken voor hun tijd en openheid. Daarnaast ben ik ook mijn ouders heel dankbaar. Dankzij hen was het voor mij mogelijk deze studies Klinische Psychologie te volgen, waarvan deze masterproef, samen met mijn stage, het eindpunt vormt. Ik zal hen eeuwig dankbaar zijn mij de mogelijkheid te bieden deze kennis en ervaring op te doen. Ten slotte had ik graag nog mijn vrienden en Klaus bedankt voor de steun, vriendschap en liefde die ik steeds kreeg gedurende mijn studies. Zij gaven me kracht om door te zetten en zorgden dat ik weer in mezelf kon geloven.
4
Abstract In deze scriptie werd onderzoek gedaan naar de invloed van hechting op relatietevredenheid en zelfonthulling bij vrouwen in de jongvolwassenheid. Hechting is een heel belangrijk en veelbesproken concept binnen de (ontwikkelings)psychologie. Maar hechting is niet alleen belangrijk in de kindertijd. Ook volwassenen ervaren nog de effecten van de hechting met hun ouders, niet in het minst ook in hun partnerrelatie. In deze studie wordt relatiekwaliteit en relationele tevredenheid besproken en worden ook verschillende modellen aangehaald die de invloed van hechting hierop trachten te verklaren. Hierbij wordt speciale aandacht gegeven aan het belang van communicatie en zelfonthulling in dit verband. Over het verband met zelfonthulling is de literatuur echter eerder beperkt. Aan de hand van semigestructureerde diepte-interviews bij tien jongvolwassen vrouwen werd gepeild naar de beleving van de deelnemers over dit onderwerp. Na analyse en interpretatie van deze interviews werd bevestiging gevonden voor voorgaand onderzoek dat de invloed van hechting op relatietevredenheid beschrijft. Hechting, de band met de ouders en het gezin hebben een duidelijke invloed op partnerrelaties. Hierbij spelen communicatie en zelfonthulling een belangrijke rol. In de resultaten staat ook de beleving van de deelnemers centraal. Hierbij wordt aandacht besteed aan de ervaringen en gevoelens omtrent het gezin, de partnerrelatie en de communicatie.
5
Deze studie handelt over de invloed van hechting op relatietevredenheid bij vrouwen in de jongvolwassenheid. Binnen dit thema wordt vooral dieper ingezoomd op de rol van zelfonthulling binnen de relatie. Het onderzoek gebeurt bij jongvolwassenen (18 tot 25 jaar) omdat dit een belangrijke periode is voor de verdere ontwikkeling en ontplooiing van de identiteit en waarden, ook in verband met romantische relaties (Arnett, 2000). Er werd reeds veel onderzoek gedaan rond deze onderwerpen, hierna volgt dan ook een korte beschrijving van de reeds bestaande literatuur. Hiervoor wordt eerst gefocust op de drie thema’s afzonderlijk: hechting, relatietevredenheid en zelfonthulling, om daarna verder te gaan met onderlinge verbanden tussen deze verschillende onderwerpen. Ouder-kind Relatie en Hechting Hechting wordt door Berk (2007) omschreven als “de sterke en liefdevolle band die mensen hebben met bijzondere mensen in hun leven en die leidt tot het voelen van plezier en vreugde bij interactie met deze mensen en het gevoel getroost te worden door hun nabijheid in tijden van stress” (p. 196). Volgens de prototypehypothese komt deze hechting tot stand aan de hand van mentale representaties. Kinderen kunnen deze representaties opbouwen aan de hand van emotioneel belangrijke gebeurtenissen met de hechtingsfiguren. Op die manier ontstaat er een intern werkmodel van gehechtheid, dit is een beeld van de wereld om zich heen, van zichzelf en van de ander. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen het model van het Zelf, dat een inschatting bevat van de mate waarin men zichzelf de moeite waard vindt om graag gezien te worden, en het model van de Ander waarin men de mate van responsiviteit en beschikbaarheid van de andere inschat (Verhofstadt, 2011). Vanuit dit beeld gaat het kind de wereld ook bekijken, het beïnvloedt de verwachtingen, het gedrag en de relaties. Op die manier kan hechting ook invloed hebben op latere romantische relaties (Roisman, Collins, Stroufe & Egeland, 2005). Kinderen hebben een veilige basis nodig om van daaruit de omgeving te verkennen. Gehechtheid hangt dus samen met exploratie en beiden hebben overleving 6
als doel (Bretherthon, 1992). Daarom
hebben
kinderen
doorheen
de
evolutie
gedragingen ontwikkeld om de bescherming en nabijheid van de verzorger, ook wel: de hechtingsfiguur, te bekomen of behouden. Als de hechtingsfiguur als responsief ervaren wordt en het kind zich dus veilig voelt is het hechtingssysteem inactief. Voelt het kind zich echter bedreigd of angstig, dan wordt het systeem actief en gaat het kind op zoek naar de nabijheid van de hechtingsfiguur (bijvoorbeeld huilen als de moeder verdwijnt, de moeder proberen te volgen) (Verhofstadt, 2011). Volgens Bowlby (1969) reageren kinderen vanaf vier maanden na de geboorte al anders op de moeder dan op andere mensen. Er kan echter pas van hechting gesproken worden als het duidelijk is dat het om meer gaat dan enkel herkenning. Pas als het kind specifiek gedrag vertoont gaat het over meer dan perceptuele discriminatie en spreekt men van hechting. Uiteraard hangt de uiting van dit gedrag af van de leeftijd, het geslacht en de omstandigheden (Bowlby, 1977). Zo gaat het bij jonge kinderen vaak over huilen, bij iets oudere kinderen over naar de ouders toe kruipen of de armpjes in de lucht steken en bij adolescenten en volwassenen over verbale boodschappen (Govaerts, 2007). Bowlby (1969) ziet het als een empirisch feit dat bijna alle kinderen binnen de 12 maanden na de geboorte een sterke band hebben met de moederfiguur. De band met de moeder is het gevolg van de activiteit van verschillende gedragssystemen. Gezien de complexiteit van deze systemen en de grote verschillen in de ontwikkeling tussen verschillende kinderen is het moeilijk om eenduidige conclusies te trekken over het eerste levensjaar. Na het eerste jaar en als het kind mobiel is, kan het typische hechtingsgedrag echter bij bijna elk kind gezien worden. Het systeem word vooral geactiveerd als de moeder het kind verlaat of bij elke andere beangstigende gebeurtenis en word beëindigd door het zien, horen of door aanraking van de moeder. Tijdens de adolescentie en blijvend tijdens de volwassenheid verandert het systeem verder, zo veranderen de hechtingsfiguren bijvoorbeeld. Bowlby dacht dat er slechts gehechtheid kon zijn tegenover één persoon, Rutter (1995) vond echter dat er meerdere hechtingsfiguren kunnen zijn. Daarbij gaat het meestal in de eerste plaats over de moeder en de vader, maar ook bijvoorbeeld een kinderoppas of grootouder
7
kan een hechtingsfiguur zijn. Meestal bestaat er voor het kind wel een hiërarchie in deze groep. Door de genetische dispositie, denkt Bowlby, is bijna elk kind gehecht (Govaerts, 2007). Maar niet alle kinderen zijn veilig gehecht. Ainsworth (Ainsworth, Blehar, Waters, Wall, 1978) onderscheidde drie grote patronen van hechting. In het geval van veilige hechting zijn kinderen wel verdrietig bij het vertrek van de ouder, maar kunnen ze al snel weer getroost worden als de ouder terug komt en gaan ze rustig verder met spelen. De hechtingsfiguur dient als veilige uitvalsbasis voor exploratie. Daarnaast waren er oorspronkelijk twee soorten onveilige hechting. Bij angstig-vermijdende hechting tonen de kinderen weinig verdriet of angst als de ouder hen verlaat en weinig enthousiasme als de ouder terugkeert. Ze lijken ongestoord verder te spelen en hun hechtingsfiguur zelfs actief te vermijden. Bij hartslagmetingen kan echter wel een spanning worden gedetecteerd. Angstig-ambivalent gehechte kinderen, ten slotte, ervaren veel angst en verdriet bij het vertrek van de ouder en kunnen niet snel getroost worden bij hun terugkeer. De ambivalentie zit in het aanklampend gedrag enerzijds en het afwerend gedrag (om hun woede en teleurstelling duidelijk te maken) anderzijds. Deze drie soorten hechtingsstijlen bleken echter in een aantal gevallen niet te volstaan. Vooral mishandelde of verwaarloosde kinderen konden niet geclassificeerd worden in één van deze stijlen. Zo kwam men tot een
derde
soort
onveilige
hechting,
namelijk
de
gedesorganiseerde
of
gedesoriënteerde hechtingsstijl (Govaerts, 2007). Bij deze kinderen is het gedrag voornamelijk gedesorganiseerd, zo kan een kind bijvoorbeeld heel sterk huilen en roepen als de hechtingsfiguur verdwijnt maar hem dan wel afwijzen bij terugkeer of zich net heel apathisch gaan gedragen. Hechting bij volwassenen. Onveilige hechting heeft uiteraard ook effecten in de volwassenheid. Cassidy & Kobak (1988) onderscheidden twee soorten reacties van onveilig gehechte volwassenen om zich beter te voelen en om relaties aan te gaan. Ten eerste hebben ze 8
het over hyperactivatie-strategieën, hierbij gaat men heel intens en volhardend op zoek naar steun en liefde. Meestal hebben mensen die deze strategie gebruiken gedurende hun leven geleerd dat nabijheid belangrijk is, bijvoorbeeld doordat ze in het verleden een afwezige hechtingsfiguur gehad hebben. Vaak vertonen ze dan aanklampend en controlerend gedrag. Deze mensen zijn constant bezorgd en doen grote inspanningen totdat de hechtingsfiguur als beschikbaar wordt ervaren en er een gevoel van veiligheid kan ontstaan. Verder zijn ze ook heel erg vatbaar voor cues voor bedreigingen en voor cues die aangeven dat de hechtingsfiguur onbeschikbaar zou zijn. Bij deactivatie-strategieën daarentegen, gaat men net dichte relaties vermijden en ontkent men zijn hechtingsnoden. Verder worden hechtingsgerelateerde gedachten en cues voor bedreiging ook onderdrukt en stelt men zich onafhankelijk op. Op die manier wil men verdere teleurstelling en frustratie door de afwezigheid van de hechtingsfiguur vermijden (Mikulincer & Shaver, 2005). Bartholomew en Horowitz (1991) ontwikkelden een vierdimensioneel model om hechting bij volwassenen te categoriseren (zie tabel 1). Daarbij maakten ze een onderscheid tussen het beeld dat men van zichzelf heeft en het beeld dat men van de ander heeft. Deze kunnen telkens positief of negatief zijn, waardoor men op vier hechtingspatronen uitkwam. Een positief beeld over zichzelf en over de ander, met andere woorden een voldoende zelfwaarde gevoel en de verwachting dat anderen responsief zijn, geeft een veilige hechting. Deze individuen hebben voldoende zelfvertrouwen en kunnen zichzelf zien als mensen die liefde waard zijn. Ze voelen zich comfortabel bij intimiteit, hebben positieve verwachtingen over relaties en zijn flexibel in deze relaties. De ambivalente, of gepreoccupeerde groep, vervolgens, heeft een laag zelfwaarde gevoel maar een positieve verwachting ten opzichte van anderen. Ze zijn constant en obsessief op zoek naar intimiteit en naar de bevestiging van anderen. Zonder partnerrelatie voelen deze individuen zich verloren en in een relatie gedragen ze zich aanklampend. De derde groep is de angstige groep, mensen die tot deze groep behoren hebben zowel van zichzelf als van de ander een negatieve verwachting. Ze vinden van zichzelf dat ze geen liefde waard zijn en ervaren incompatibele gevoelens en verlangens. Enerzijds hebben deze individuen, net als de ambivalente groep, een 9
sterke nood aan bevestiging en anderzijds voelen ze een sterk wantrouwen ten opzichte van anderen. Ze vermijden dicht contact met anderen om zichzelf te beschermen tegen afwijzing. De laatste groep ten slotte heeft een positief zelfwaarde gevoel maar een negatieve verwachting ten opzichte van de ander en vormt hiermee de vermijdende groep. Ook deze groep zal dichte relaties vermijden maar zal daarbij vooral de nadruk leggen op onafhankelijkheid en onkwetsbaarheid. Ze zien relaties als overbodig en focussen zich meestal voornamelijk op werk, hobby’s of andere persoonlijke doelen (Bartholomew 1990; Bartholomew, 1991; Guerrero 1996). Tabel 1: Hechting bij volwassenen (volgens Bartholomew en Horowitz, 1991)
Zelfbeeld
Beeld anderen Positief
Positief Veilige hechting
Negatief Vermijdende hechting
Negatief
Ambivalente hechting
Angstige hechting
De laatste jaren werd er veel onderzoek gevoerd naar de invloed van scheiding op hechting. Zo vonden Crowell, Treboux en Brockmeyer in 2009 dat de scheiding van de ouders zorgde voor een grotere kans op onveilige gehechtheid bij hun volwassen kinderen. Ook Killman, Carranza en Vendemia (2006) deden hier onderzoek naar, ook zij vonden dat jongvolwassen vrouwen waarvan de ouders gescheiden waren een minder veilige hechting rapporteerden, dat ze hun ouders negatiever beschreven en dat ze daarnaast ook een lager zelfvertrouwen hadden.
10
Relatiekwaliteit en Relationele Tevredenheid Kwaliteit van een relatie en relatietevredenheid worden soms verward maar het zijn twee verschillende constructen. Zo is relatietevredenheid slechts één van verschillende indicatoren van relatiekwaliteit, naast bijvoorbeeld conflictoplossing en toewijding (Li, 2012). In een recente meta-analyse van Li (2012) wordt de kwaliteit van een romantische relatie in grote lijnen gecategoriseerd volgens cognitieve, emotionele en gedragsmatige indicatoren. Deze kunnen telkens positief of negatief zijn, wat resulteert in zes categorieën van indicatoren (zie tabel 2). Onder positieve cognitieve indicatoren plaatst men onder andere algemene tevredenheid en verbondenheid. Algemene tevredenheid slaat op de algemene subjectieve evaluatie van de relatie, terwijl verbondenheid de mate behelst waarin de partners verbonden en betrokken zijn met elkaar. Negatieve cognitieve indicatoren bevatten alle schadelijke gedachten of evaluaties over de relatie zoals de ervaren last, seksuele ontevredenheid of negatieve attributies. Positieve en negatieve emotionele indicatoren vervolgens, bevatten alle gevoelens die men ervaart binnen of over de relatie. Onder positieve gedragsmatige
indicatoren
rekent
men
algemene
ondersteuning
(sociale
ondersteuning, vergevingsgezindheid en zorgverlening) en constructieve interacties (alle gedragingen die conflictoplossing en wederzijds begrip verhogen). Negatieve gedragsmatige indicatoren ten slotte zijn bijvoorbeeld algemeen conflict (de frequentie van conflict en controleergedrag) en destructieve interacties (alle gedragingen die slecht zijn voor de relatie door conflict te laten escaleren of het probleem onopgelost laten). Tabel 2: Indicatoren voor relatiekwaliteit (volgens Li, 2012)
Positief
Negatief
Cognitief
Emotioneel
Gedragsmatig
Algemene tevredenheid
Positieve gevoelens
Ondersteuning
Verbondenheid Schadelijke gedachten
Negatieve gevoelens
Constructieve interacties Algemeen conflict Destructieve interacties 11
Partnerrelaties in de jongvolwassenheid. Het ontwikkelen van interpersoonlijke intimiteit wordt gezien als een belangrijke ontwikkelingstaak in de jongvolwassenheid (Berscheid, 1999; Feldman, Gowen, & Fisher, 1998). Volgens Eriksons theorie is het kernconflict in de jongvolwassenheid dit van intimiteit tegenover isolement. In deze leeftijdsfase ontstaat namelijk de behoefte om een intensere band met de sociale omgeving te ontwikkelen, meer specifiek met een partner. In de adolescentie werd de identiteit sterk ontwikkeld waardoor men nu, in de jongvolwassenheid, klaar is om zich écht open te stellen naar anderen en de ander ook de mogelijkheid geeft om zijn ware identiteit bloot te geven (Craeynest, 1995). Ook bij het onderzoek naar de kwaliteit van deze relaties is het ontwikkelingsperspectief van groot belang (Conger, Cui, & Bryant, 2000). Daarom is het bij de bespreking van relationeel functioneren interessant om het DEARR model van Bryant & Conger (2002) aan te kaarten. DEARR is ‘the early adult romantic relationships’ model. Dit model veronderstelt dat vroegere ervaringen in het gezin een invloed hebben op de interacties tussen jongvolwassen partners en predictief zijn voor het al dan niet slagen van de relatie (Masarik, Conger, Martin, Donnellan, Masyn & Lorenz, 2013). Het plaatst drie soorten invloeden op relatiekwaliteit naast elkaar. Als eerste invloed omschrijft men de interacties tussen de ouders binnen hun huwelijk, dit wordt verduidelijkt binnen de ‘intergenerational transmission approach’. Adolescenten observeren hoe hun ouders met elkaar omgaan en gebruiken deze modellen later in hun toekomstige romantische relaties (Amato & Booth, 2001). Zo vonden Cui & Fincham (2010) dat conflict of scheiding tussen ouders een negatieve invloed heeft op de relatiekwaliteit bij jongvolwassenen. De tweede invloed die het DEARR-model omschrijft is “parenting” adolescenten leren hoe ze zich moeten gedragen in relaties door directe interacties met hun ouders (Conger et al., 2000). De interactiepatronen in het gezin kunnen zo overgedragen worden op de partnerrelatie.
Als
laatste
invloed
in
het
DEARR
model
vinden
we
persoonlijkheidstrekken. Zo is neuroticisme bijvoorbeeld negatief geassocieerd met 12
relatiekwaliteit en –tevredenheid (Donnellan, Assad, Robins & Conger, 2007). Modellen die focussen op persoonlijkheidstrekken kunnen echter ook verenigd worden met modellen die focussen op interpersoonlijke – of ontwikkelingsfactoren, waarschijnlijk is het dan ook eerder een én-én-verhaal dan een of-of-verhaal (Masarik et al., 2013). Zo vonden Donnellan, Larsen-Rife en Conger in 2005 dat zowel “parenting” als persoonlijkheidstrekken relaties beïnvloeden en dat het effect van opvoeding ook bestaat na controle voor deze persoonlijkheidstrekken (het zou namelijk mogelijk zijn dat een bepaalde opvoedingsstijl uitgelokt wordt door deze trekken). Hierbij kan de vraag worden gesteld op welke manier de bovengeschetste verbanden verlopen: hoe komt het dat er een relatie is tussen interacties tussen beide ouders, interacties tussen ouders en adolescenten en persoonlijkheidsfactoren enerzijds en relatiekwaliteit in de jongvolwassenheid anderzijds? Volgens het DEARRmodel verloopt dit via sociale cognities, met andere woorden de manier waarop mensen denken over zichzelf en hun sociale omgeving. Cui, Fincham en Durtschi (2011), bijvoorbeeld, stellen dat adolescenten die uit een gezin met gescheiden ouders komen een positievere attitude hebben ten opzichte van scheiding dan kinderen die uit een traditioneel gezin komen. Deze houding heeft op zijn beurt een negatieve invloed op de mate van toewijding in relaties gedurende de adolescentie en leidt daardoor tot meer relatiebreuken. Interessant hierbij is dat men ook een associatie vindt met onveilige hechting: de perceptie van adolescenten over conflicten bij hun ouders is geassocieerd met onveilige hechting, wat op zijn beurt geassocieerd is met negatieve verwachtingen over, en zelfs ervaringen binnen, romantische relaties (Steinberg, Davila & Fincham, 2006). Een tweede voorbeeld van de rol van sociale cognities in het mediëren van het verband tussen relaties met ouders en andere relaties, komt vanuit de stroming die de focus legt op parenting. Volgens deze stroming ligt het verband tussen vijandige relaties met de ouders en negatieve outcomes in partnerrelaties vooral in de inschatting die kinderen maken van het conflict. Vooral zelfverwijt zou een effect hebben op andere relaties buiten de familie (Grych & Fincham, 1990). Masarik et al. (2013) vinden dan ook dat de relatie tussen 13
ervaringen in het gezin van oorsprong en romantische relaties in de volwassenheid minstens gedeeltelijk gemedieerd wordt door cognities die adolescenten hebben over het huwelijk. Tot op heden hebben enkele studies het DEARR-model aan een empirische toets onderworpen. Zo vonden Masarik et al. (2013) in grote lijnen bevestiging voor het model maar konden ze bijvoorbeeld niet aantonen dat positieve interacties tussen de ouders voorspellend waren voor de cognities over het huwelijk van de adolescenten. In dit onderzoek vond men eerder evidentie voor het belang van “parenting” bij de ontwikkeling van deze cognities. Verder deden Hare, Miga en Allen (2009) ook onderzoek naar het DEARR model. Zij vonden empirische evidentie voor de invloed van observationeel leren. Zo heeft vaderlijke agressie tijdens conflicten met de moeder een negatief effect op de relatiekwaliteit van de adolescenten later (al geldt dit enkel voor jongeren met een lage hechtingszekerheid) en is de tevredenheid van de vader ook geassocieerd met deze relatiekwaliteit. Surjadi, Conger, Lorenz en Wickrama, tenslotte, deden in 2013 onderzoek naar de invloed van harde en inconsistente opvoeding op relatiekwaliteit en vertrokken daarvoor ook vanuit het DEARR model. Zij vonden onder andere dat inconsistente discipline geassocieerd was met een hoger risico op externaliserende problemen en met meer ambivalente gevoelens tegenover die ouders, die op hun beurt beide de relatiekwaliteit beïnvloeden. Zelfonthulling en communicatie Zelfonthulling of ‘self-disclosure’ werd in 1973 door Cozby gedefinieerd als “alle informatie over zichzelf die persoon A verbaal communiceert aan persoon B” (p. 73). Het gaat dus over het delen van informatie over zichzelf aan anderen. Algemeen kan men drie parameters onderscheiden bij zelfonthulling: de breedte of hoeveelheid van onthulde informatie, de diepte of intimiteit van de informatie, en de tijdsduur van de zelfonthulling (Cozby, 1973). Gemiddeld is het zo dat hoe intiemer de informatie is, hoe kleiner de hoeveelheid die men onthult is (Altman & Haythorn, 1965).
14
Derlaga, Metts, Petronio, en Margulis vonden in 1993 dat vrouwen meer onthullen dan mannen. In recentere studies echter vindt men dat beide partners binnen een relatie gemiddeld evenveel over zichzelf onthullen (Sprecher & Hendrick, 2004). Wel blijkt er een duidelijk geslachtsverschil te vinden in de relatie tussen zelfonthulling en zelfwaardering. Bij mannen blijkt dit een positieve associatie te zijn terwijl bij vrouwen geen associatie werd gevonden. Sprecher en Hendrick (2004) vonden verder ook dat de eigen mate van zelfonthulling en die van de partner hoog gecorreleerd waren maar dat men toch meestal de eigen mate van onthulling hoger inschat dan die van de partner (dit was vooral zo voor vrouwen). Blijkbaar is men zich vrij goed bewust van de onthulling die men zelf doet maar minder goed van de mate waarin de ander dit doet. Uit onderzoek (Keelan, Dion, Dion, 1998) blijkt verder ook dat mensen meer onthullen ten opzichte van hun partner dan ten opzichte van andere, onbekende, mensen. Een ander interessant concept bij zelfonthulling is responsiviteit, daarbij gaat het om de mate waarin men onthulling van anderen ontlokt. Miller, Berg en Archer (1983) ontwikkelden daarvoor de Opener schaal. Algemeen is het zo dat wie hier hoger op scoort, dus meer responsief is, zelf ook hoger scoort op zelfonthulling (Sprecher & Hendrick, 2004) en ook gezien worden als sociaal vaardig en aangenaam (Colvin & Longueuil, 2001). Verder is deze persoonlijkheidsvariabele ook gelinkt aan een grotere tevredenheid in de relatie (Hendrick, Hendrick, & Adler, 1988). Communicatie tussen ouders en adolescenten. Noller en Bagi publiceerden in 1985 een studie over de communicatie tussen ouders en hun adolescente kinderen. Zij vonden dat jongeren meer communiceren met hun moeders dan met hun vaders. Slechts op één gebied (politiek) vonden ze meer communicatie met vaders dan met moeders. Verder was er ook meer zelfonthulling van de jongeren tegenover hun moeders dan tegenover hun vaders en meer zelfonthulling van de dochters dan van de zoons. Algemeen stelde men dat de communicatie tussen de jongvolwassenen en hun moeders van een hogere kwaliteit 15
en kwantiteit was. Opvallend is dat de jongeren toch even tevreden waren over de relatie met hun vader als over de relatie met hun moeder. In het onderzoek van Arnold en O’Neal (2013) vond men ook dat jongvolwassenen relatie-gerelateerde onderwerpen over het algemeen wel met beide ouders kunnen bespreken maar dat dit toch veel vaker gebeurd met de moeders dan met de vaders. Communicatie tussen partners. Communicatie is een heel belangrijk element van elke relatie, zo ook van de partnerrelatie. In de literatuur werd al heel wat evidentie gevonden voor het positieve effect van constructieve communicatie op relatietevredenheid. Disfunctionele communicatiepatronen
zoals
vermijding,
“demand-withdrawal”
of
vijandige
communicatie leiden dan weer tot minder relatietevredenheid (Noller & White, 1990; Gottman & Notarius, 2000). De communicatie tijdens conflict kan zelfs een voorspellende waarde hebben voor de relatietevredenheid van beide partners (Smith, Ciarrochi, Heaven, 2008).
Verbanden Verband tussen hechting en relatietevredenheid. In de beschrijving van het concept hechting werd de prototype hypothese al aangehaald. Volgens deze theorie spelen zowel vroege hechting (ouder-kind hechting) als hechting in de volwassenheid (hechting met de partner) een rol bij de ontwikkeling van een gevoel van veiligheid in partnerrelaties en beïnvloeden vroege ervaringen de verwachtingen en overtuigingen over deze relaties (Roisman, 2005). Verschillende recente onderzoeken vonden evidentie voor deze hypothese (Simpson, Collins, Tran en Haydon, 2007; Roisman, 2005): vroege hechtingservaringen kunnen overgedragen worden naar de volwassenheid. Ze kunnen zowel de subjectieve beleving en cognities van de partnerrelatie als de objectieve kwaliteit beïnvloeden. Ook Overbeek, Stattin, 16
Vermulst, Ha en Engels vonden in 2007 dat een nadelige band met ouders indirect gerelateerd is aan lage kwaliteit van partnerrelaties in de volwassenheid. Indirect, want het verband loopt via een conflictueuze adolescent-ouder communicatie en lage kwaliteit van partnerrelaties in de jongvolwassenheid. Li & Chan voerden in 2012 een uitgebreide meta-analyse uit naar het effect van hechting op relatiekwaliteit. Zowel angstige als vermijdende hechting bleken schadelijk te zijn voor de cognitieve, emotionele en gedragsmatige aspecten van relatiekwaliteit. Vermijdende hechting was vooral negatief geassocieerd met algemene tevredenheid, verbondenheid en algemene steun in relaties terwijl angstige hechting vooral positief geassocieerd was met algemeen conflict in relaties. “Veilig gehechten” beschrijven hun romantische relaties vooral in termen van geluk, vertrouwen en vriendschap, “angstig gehechten” hebben het vooral over emotionele hoogte- en dieptepunten, jaloersheid en obsessieve preoccupatie met hun partner (Hazan & Shaver, 1987). Verder is veilige hechting ook geassocieerd met meer samenwerking en meer compromissen maken in de relatie, terwijl vermijdende hechting samenhangt met minder samenwerking, meer indirect ruzie maken en meer vermijding (La Valley & Guerrero, 2012). Deze verbanden slaan op de hechting van de persoon zelf, maar ook de hechting van de partner heeft een effect: als de partner veilig gehecht is, dan zal men, onafhankelijk van de eigen hechting, ook meer samenwerken en compromissen maken. Hetzelfde geldt voor het indirecte ruziemaken bij een vermijdende hechting. Verder heeft hechting ook een effect op de attributies die men maakt (Collins, Ford, Guichard, Allard, 2006). “Angstig gehechten” reageren op hypothetische overtredingen van de partner met relatiebedreigende attributies, emotionele moeilijkheden en gedragsmatige intenties die hoogstwaarschijnlijk in conflict zouden eindigen. Mensen met een vermijdende hechting maken vooral pessimistische attributies voor het positief gedrag van de partner en minder voor diens overtredingen. Er werd dus al heel wat evidentie gevonden voor het verband tussen onveilige hechting en lagere relatietevredenheid. Bij elk verband is het natuurlijk ook interessant om mediërende en/of modererende factoren te bekijken en zo te ontdekken hoe dat verband precies werkt. Voor het verband tussen hechting en relatietevredenheid 17
werden reeds verschillende mogelijke mediatoren en/of moderatoren aangekaart. Zo deden Brassard, Lussier en Shaver (2009) onderzoek naar waargenomen conflict als mediator. Zij vonden dat angstige en vermijdende hechting voorspellend was voor de ervaring van conflict. De relatietevredenheid van elke partner was dan weer ten dele afhankelijk van de eigen ervaring van conflict en die van de partner. Op die manier kan waargenomen conflict dus fungeren als mediator voor de relatie tussen hechting en relatietevredenheid. Ook de neiging om te vergeven medieert gedeeltelijk de relatie tussen hechtingsmodellen en relatietevredenheid (Kachadourian, Ficham & Davila, 2004). En zoals eerder aangehaald kunnen sociale cognities ook als mediator werken voor het effect van ervaringen in het gezin van oorsprong op romantische relaties (Masarik et al., 2013). Een andere interessante invalshoek in dit verband is deze van Treboux, Crowell en Waters (2004). Zij onderzochten het effect van de concordantie versus de discrepantie
van
twee
hechtingsrepresentaties.
Hierbij
keek
men
of
de
hechtingsrepresentatie uit de kindertijd (met de ouders) al dan niet overeenstemt met deze uit de huidige partnerrelatie. Concordantie betekent hier ofwel dat beide representaties veilig zijn of dat beide onveilig zijn. Als er echter één van de representaties veilig is en de andere onveilig, spreekt men over discrepantie. Als beide representaties veilig zijn is men het meest tevreden over de relatie, is er het minste conflict en het meest zelfvertrouwen. In de groep waarin beide hechtingrepresentaties onveilig waren was er echter het meest conflict. Toch is deze groep niet altijd degene waarin men zich het meest zorgen maakt over de relatie. Volgens dit onderzoek werd conflict niet altijd negatief gezien. Bij mensen met een onveilige ouder—kind hechting maar een veilige hechting in de huidige partnerrelatie vond men over het algemeen positieve gevoelens over de relatie en weinig conflict als er weinig stress was in de relatie, maar bij stress dalen de positieve gevoelens sterk. In de laatste groep, waarbij men wel een veilige ouder-kind hechting had maar een onveilige hechting in de partnerrelatie vond men het meest kans op scheiding. Deze groep had het minst positieve gevoelens over de relatie: wie een veilige ouder-kind hechting heeft ziet 18
sneller de problemen in dan wie geen veilige ouder-kind hechting heeft en zal zo ook sneller een eind maken aan de relatie (Treboux et al., 2004). Verband tussen hechting en zelfonthulling. Over de invloed van hechting op zelfonthulling bestaat nog weinig onderzoek. Keelan, Dion en Dion vonden in 1998 wel dat veilig gehechte individuen meer aan zelfonthulling doen ten opzichte van hun partner en dat ze ook hoger scoren op de mate waarin ze zelfonthulling van anderen ontlokken (of dus responsief zijn volgens de eerder vermelde Opener schaal). Verband tussen relatietevredenheid en zelfonthulling. Zelfonthulling wordt gezien als een belangrijk concept in partnerrelaties. In 1974 al, vond Rubin dat zelfonthulling de relatietevredenheid bevordert en Reis en Shaver stelden in 1988 dat intimiteit ontstaat in het proces van zelfonthulling. In het onderzoek van Laurenceau en Barrett uit 1998 werd gevonden dat zowel de eigen zelfonthulling als deze van de partner, intimiteit voorspelt en ook in recenter onderzoek vond men dat onthulling geassocieerd was met relatiekwaliteit (Sprecher & Hendrick, 2004). In het model van Prager (2000) speelt zelfonthulling een belangrijke rol. Hij ontwikkelde een model voor intimiteit en onderscheidt daarbij drie belangrijke dimensies van intimiteit: zelfonthulling, positief affect en ‘het luisterende oor’ van de partner. Zelfonthulling is dus zeker belangrijk in een relatie maar kan het best gecombineerd worden met andere constructen om een goede predictor te zijn voor relatiekwaliteit. Volgens Debrot, Cook, Perrez en Horn (2012) is het vooral belangrijk om responsiviteit en diens invloed op intimiteit te zien als een interactief en dyadisch proces. Conclusie en probleemstelling Uit voorgaand onderzoek is duidelijk gebleken dat de ouder-kind relatie een belangrijke invloed kan hebben op romantische relaties in de (jong)volwassenheid. Het 19
grootste deel van dit eerder onderzoek was kwantitatief, dit is uiteraard zeer belangrijk om uitspraken te kunnen doen over de populatie en om de verbanden te kunnen bevestigen. We willen hier echter een kwalitatief onderzoek doen. Hierbij staat vooral de beleving van de participanten centraal. We willen nagaan hoe de ouder-kind relatie ervaren werd, hoe de huidige romantische relatie ervaren wordt en of men zelf een invloed van eerstgenoemde op de relatie ervaart. Om deze associatie beter te begrijpen hebben we hierbij in het bijzonder aandacht voor zelfonthulling. Tot zover werd onderzoek naar zelfonthulling vooral via vragenlijsten gedaan. In dit onderzoek echter, gaat het niet zozeer over de objectieve hoeveelheid zelfonthulling, als wel over de beleving ervan. Ook bij het onderdeel over de partnerrelatie focussen we op de beleving van de deelnemers. Eerder dan objectieve gegevens te bevragen gaan we op zoek naar hoe zij de verschillende aspecten van de relatie ervaren. De onderzoeksvragen in deze studie zijn: 1) Hoe beleven jongvolwassen vrouwen de band met hun ouders en de communicatie in hun gezin? 2) Hoe beleven jongvolwassen vrouwen hun relatie en de communicatie in hun relatie? 3) Hoe beleven jongvolwassen vrouwen de invloed van (de communicatie in) hun gezin op (de communicatie in) hun relatie en de relatietevredenheid? Naar onze kennis werd tot hier toe nog geen kwalitatief onderzoek gedaan naar de invloed
van
hechting
op
relatietevredenheid
en
zelfonthulling
in
de
jongvolwassenheid, in die zin kan deze scriptie een unieke bijdrage leveren aan de literatuur.
20
Methode Deelnemers De deelnemers voor dit onderzoek werden gerekruteerd tussen oktober 2013 en maart 2014. De basisvoorwaarden waren dat de proefpersonen tussen de 18 en 25 jaar oud waren en dat ze een vaste relatie hadden gedurende minimum 6 maanden. De rekrutering gebeurde via sociale media en kennissen van de studente (sneeuwbalrekrutering). Vijftien personen antwoordden en daarvan werden er elf effectief geïnterviewd. De reden dat vier vrouwen niet deel namen aan het onderzoek was vooral praktisch: ze waren niet beschikbaar tijdens de afname van de interviews. Tijdens de rekrutering had zich maar één man aangeboden, daarom werd ervoor geopteerd het onderzoek enkel bij vrouwen verder te zetten. De steekproef bestond uiteindelijk uit tien vrouwen (n=10) waarvan de leeftijd varieerde tussen 18 en 24 jaar. Tabel 3 toont de demografische informatie van de deelnemers. De namen zijn pseudoniemen. Alle participanten hadden een vaste partner, de duur van de relaties varieerde tussen acht maanden en vijf en half jaar. Van de tien deelnemers woonden er zes op kot waarvan er twee nauwelijks nog naar huis gingen. Verder waren er drie deelnemers die bij de ouders thuis woonden en één deelnemer woonde samen met haar partner. Van zes jongeren waren de ouders nog samenwonend of gehuwd, van vier waren ze gescheiden. Zeven deelnemers studeerden nog en drie werkten.
21
Tabel 3: Demografische informatie participanten (n=10)
Leeftijd
Relatieduur
Gezinssituatie
Woonsituatie
Opleidingsniveau
Occupatie
Kot
Hoger onderwijs: Bachelor Volwassenonderwijs Hoger onderwijs: Bachelor Secundair onderwijs Hoger onderwijs: Bachelor Hoger onderwijs: Bachelor Hoger onderwijs: Master Hoger onderwijs: Bachelor Hoger onderwijs: Master Hoger onderwijs: Master
Student
1.
Anne
18
13 maand
2.
Femke
22
14 maand
3.
Evelien
24
6 jaar
Niet gescheiden Niet gescheiden Gescheiden
4.
Evy
19
3 jaar
Gescheiden
5.
Linde
21
5 jaar
Kot
6.
Louise
22
7.
Tine
23
8.
Tilde
21
9.
Anouk
23
5 jaar en 6 maand 5 jaar en 3 maand 3 jaar en 6 maand 8 maand
Niet gescheiden Niet gescheiden Niet gescheiden Gescheiden Gescheiden
Kot
Niet gescheiden
Kot
10. Iris
23
2 jaar en 10 maand
Bij ouders Samenwonend met partner Bij ouders
Bij ouders Kot Kot
Student Werknemer Werknemer Student Student Student Student Werknemer Student
Procedure De deelnemers werden elk afzonderlijk geïnterviewd en de interviews duurden gemiddeld 50 minuten. Er werd telkens voldoende aandacht besteed aan de omgeving van de interviews, zodat de deelnemers alleen waren en zich comfortabel voelden om vrij te spreken. De helft van de interviews vond plaats bij de participant thuis, de andere helft bij de studente. We maakten gebruik van semi-gestructureerde diepteinterviews, waarbij er dus wel gebruik gemaakt werd van een interviewschema (zie bijlage I) maar waar telkens ook voldoende ruimte gelaten werd voor aanvullingen van de participant of de onderzoeker. Een ander voordeel van het gebruik van interviews is dat zowel heden als verleden bevraagd kunnen worden. Het interview werd geopend met enkele vragen over de situatie van de deelnemer: leeftijd, woonsituatie, studies en/of werk… Het eigenlijke interview, dat na deze introductie volgde, bestond uit twee grote delen: een onderdeel over het gezin 22
van oorsprong en een onderdeel over de partnerrelatie. In het eerste deel werd gevraagd naar het al dan niet samenwonen van het gezin en eventuele broers of zussen maar ook hoe men de relatie met de ouders zou omschrijven en of men het gevoel had bij hen terecht te kunnen. Het tweede onderdeel peilde naar de huidige relatie. Hierbij waren er onder meer vragen naar de duur van de relatie, de algemene sfeer in de relatie en de tevredenheid. Binnen het onderdeel over de relatie werd ook gevraagd naar de beleving van de zelfonthulling, zo werd onder meer gevraagd of de persoon het gevoel had vrij te kunnen spreken tegen de partner, hoe ze de communicatie in de relatie ervoer enz. Door deze structuur te volgen zorgden we ervoor dat elk interview dezelfde basisvragen had, terwijl de vragen wel een open einde hadden en er dus ruimte was voor aanvulling van de participant en extra vragen van de onderzoeker. Kwalitatieve data-analyse: thematische analyse Alle interviews werden volledig opgenomen zodat deze heel precies konden worden uitgetypt en geanalyseerd. Bij de analyse werd gebruik gemaakt van thematische analyse, hiermee kunnen thema’s vanuit de data geïdentificeerd, geanalyseerd en gerapporteerd worden (Braun, Clarke, 2006). Eerst wordt de data zorgvuldig en meermaals gelezen zodat de onderzoeker zich de data eigen maakt, daarna worden opmerkingen en beschrijvingen genoteerd. Vervolgens worden de interviews op een andere manier bekeken en wordt er via interpretatie verder gegaan in de analyse. Op die manier komen er per interview thema’s naar voor. Daarna worden uit deze thema’s, hogere-orde thema’s over de verschillende interviews heen geabstraheerd. Bij het kiezen van de thema’s wordt zowel gelet op de prevalentie van het voorkomen van het thema (Wordt dit door verschillende deelnemers aangehaald?) als op het belang ervan. Over het algemeen werden enkel thema’s die in minstens de helft van de interviews naar voor kwamen gebruikt, bij enkele sub-thema’s is dit echter niet het geval daar deze toch belangrijk genoeg geacht werden ze te behouden. Belangrijk bij deze analyse is dat het een recursief proces is, men moet flexibel genoeg zijn om telkens terug te keren naar een vorige fase van de analyse. Zo werden thema’s 23
opgesteld om later in de analyse weer verwijderd te worden. Uiteindelijk werd geopteerd om 3 hoofdthema’s te gebruiken (gezin, partnerrelatie en invloed van gezin op partnerrelatie) en deze verder onder te verdelen in subthema’s (tabel 4). Gezien het onderwerp van deze studie werd ervoor gekozen niet alle subthema’s uit te werken. De cursief gedrukte thema’s komen verder niet meer aan bod.
24
Tabel 4: Thema's en subthema's
Gezin Sfeer in gezin
Communicatie in gezin
Gevoel van veiligheid en “thuis zijn” Impact van scheiding Sfeer Algemene communicatie Non-verbale communicatie Taakverdeling Communicatie met moeder
Zelfonthulling
Communicatie met vader
Zelfonthulling moeder Zelfonthulling Zelfonthulling vader
Partnerrelatie Sfeer in de relatie
Communicatie
Opvattingen over relatie
Zich veilig voelen in de relatie Fasen in de relatie en aanloop naar de relatie Conflicthantering Zelfonthulling Zelfonthulling partner Communicatie over moeilijk lopende terreinen in relatie Zorgen over relatie Opvattingen over verschillen tussen mannen en vrouwen Toekomstperspectief Belangrijke waarden: vertrouwen, vrijheid en vriendschap
Invloed van gezin op partnerrelatie Belang van de acceptatie van de partner door het gezin Invloed op partnerkeuze Invloed op opvattingen over relaties Invloed op de persoonlijkheid en belangrijke waarden Dingen hetzelfde willen doen als ouders Dingen anders willen doen dan ouders Waarden uit gezin meenemen naar relatie Verschillende opvoeding en/of gezinssituatie
25
Resultaten Zoals eerder vermeld zullen we de bespreking van de resultaten in drie delen opdelen. Eerst focussen we op de beleving van het gezin, vervolgens op de beleving van de partnerrelatie om af te sluiten met de beleving van de invloed van het gezin op de partnerrelatie. Binnen elk van deze onderwerpen worden een aantal thema’s, verder opgedeeld in subthema’s, besproken. Gezin Thema 1: Sfeer in gezin. Gevoel van veiligheid en “thuis zijn”. Negen deelnemers gaven aan zich veilig te voelen thuis, slechts één deelnemer gaf aan zich tijdens de scheiding van haar ouders onveilig te voelen. Wel ja… Ik voelde me wel veilig thuis, maar ik zeg dan wel, het moment met de scheiding zelf, allez, was het dan echt wel, ging het er echt wel hevig aan toe. Waardoor dat we dan echt ook letterlijk onveilig waren, dus dan voel je je wel niet veilig natuurlijk. Ook al zegt iedereen van “goh çava, het is niet erg”, maar als er dan erge dingen gebeuren natuurlijk… Ook fysiek. Dat hij bleef komen en ging inbreken of gelijk wat. En na school ons ging komen ophalen en allemaal dus ja, dan voel je je echt wel niet veilig hoor…” (Evelien, 24 jaar) De meeste participanten gaven ook aan zich thuis te voelen en zichzelf te kunnen zijn bij hun gezinsleden. Twee participanten hadden echter het gevoel niet meer zichzelf te kunnen zijn bij hun vader na de scheiding. Ze hadden het gevoel zich anders voor te moeten doen en voelden zich niet thuis in het huis van hun vader.
26
Het is zo ja, niet je eigen huis ook hé. Ik voelde me daar niet zo thuis. Niet alsof je bij je moeder bent. Zoals, je zal ook wel zelf iets uit de kast gaan halen maar ja, allez, het is toch precies zo hun huis zo. Ja… (Evy, 19 jaar) Impact van scheiding. De ouders van vier van de participanten waren gescheiden. Deze scheiding had telkens een belangrijke impact op de participanten. Soms herinnerden zij deze periode als een heel moeilijke periode. Maar dat was wel een redelijke tumultueuze… euh… vechtscheiding. Dus dat was wel redelijk moeilijk, met een redelijke impact… (Evelien, 24 jaar) Anderen herinneren zich deze periode op zich niet meer duidelijk maar voelen in het heden nog steeds de impact van de scheiding. Zo ervaren vier participanten een bepaalde mate van loyaliteitsconflict. Maar ik denk dat mijn ma nu ook wel voelt dat ik een betere band heb met mijn papa. En dat geeft zo gemengde gevoelens bij haar. (Tilde, 21 jaar) Sfeer. De sfeer in het gezin werd in het algemeen vrij positief beschreven, zeker in de kinderjaren. De sfeer thuis is heel warm. Ook wel heel zorgend. Euh ja, ook wel redelijk communicatief en heel familiaal. (Iris, 23 jaar) 27
Enkelen gaven echter aan meer spanningen te voelen naarmate ze opgroeiden. Zo spraken twee participanten over ruzies tussen broers en zussen en drie participanten over spanningen tussen de ouders. Vroeger was dat, als ik kind was, de jeugd, ik heb daar niet zoveel bemerkingen op. Dat was altijd wel positief en leuke dingen samen doen, dat was wel leuk. Maar dan later als je ouder wordt, merk je wel dat er spanningen tussen je ouders zijn en voel je dat zelf ook wel een beetje aan. (Evelien, 24 jaar)
Thema 2: Communicatie in gezin Algemene communicatie. De meeste participanten beschreven de communicatie in hun gezin als open: er kon gepraat worden over (bijna) alles en ze voelden zich ook veilig om dat te doen. De verschillende gezinsleden waren goed op de hoogte van wat andere gezinsleden bezig houdt. Bij mij thuis is iedereen open, iedereen weet alles. (Anne, 18 jaar) Een tweetal participanten gaven echter expliciet aan niet het gevoel te hebben dat de communicatie in het gezin vlot of open was. Als er iets scheelt zal ik er niet kunnen over praten. Ik weet niet hoe dat komt. Ik heb nog nooit zo een conversatie kunnen hebben met mijn ouders zo om te zeggen van ja. Totaal niet. Ik kan dat niet, dat gaat niet. (Femke, 22 jaar) 28
Non-verbale communicatie. Ook non-verbale communicatie kwam in de interviews vaak naar voor. Zo vertelden vier participanten dat gezinsleden (vaak moeders) het konden zien als ze zich niet goed voelden. Twee participanten gaven ook aan zelf te kunnen zien als hun vader ergens mee zat. Mijn pa zegt niet veel eigenlijk, qua gevoelens dat is euh… Ik heb mijn pa ook nooit zien wenen of zo. Hij gaat dat altijd goed verbergen. De laatste maanden was dat misschien wel wat anders. Dan zag ik het gewoon aan hem dat het niet ging. Hij ging het nooit zeggen maar ik zag het wel. (Tilde, 21 jaar) Taakverdeling. Negen deelnemers vertelden dat hun moeder meer emotionele taken had in het gezin, terwijl de vader eerder de praktische taken opnam. Sommigen konden wel goed praten met hun vader maar hadden toch het gevoel bepaalde onderwerpen beter met hun moeder te kunnen bespreken. Over gevoelens spreken was vooral met mama. Papa was wat meer op de achtergrond. Mama had daar wel veel aandacht voor en zo, zeker dan ook toen wij alleen gekomen zijn, het was maar zij die er was dus… dat was dan de taak van haar. (Evelien, 24 jaar) Ook Iris vertelde dat ze vooral praktische problemen kon bespreken met haar vader. De relatie met mijn papa is heel vriendschappelijk eigenlijk. Allez, mijn papa is wel zo de reddende engel altijd en hij doet echt wel veel voor mij. Euh… ja, hij is
29
echt zo een beetje mijn held, als ik problemen heb of zo, dan gaat hij altijd helpen. (…) Maar dat zijn wel heel praktische problemen. (Iris, 23 jaar) Communicatie met moeder. Zelfonthulling. Acht participanten vertelden dat ze het gevoel hadden goed te kunnen praten met hun moeder: ze voelden zich veilig om persoonlijke zaken te delen en deden dit ook regelmatig. Ik heb altijd een heel goeie band gehad met mijn moeder. Altijd alles kunnen zeggen, niet moeten bang zijn om iets te zeggen. (Evelien, 24 jaar) Twee deelnemers gaven aan het moeilijk te vinden om hun persoonlijke zaken met hun moeders te delen. Ze vertelden dat dat “niet kon” of “niet leuk was”, een reden hiervoor konden ze moeilijk aangeven. Maar zij vraagt dat dan soms wel eens van “Is er iets?” maar ja, ik praat daar niet zo graag over met haar. (Linde, 21 jaar) Zelfonthulling moeder. De meeste moeders deelden tot op bepaalde hoogte ook hun persoonlijke moeilijkheden met hun dochter. Voor drie participanten voelde het aan alsof de moeder dit te vaak of te intensief deed waardoor het een last werd om dit te dragen. En dan heb ik het even moeilijk gehad omdat mijn mama vertelt alles, soms te veel. En ik kon het gewoon niet meer aan. (Iris, 23 jaar) 30
Slechts één deelnemer gaf aan dat haar moeder nooit persoonlijke zaken deelt met haar. Communicatie met vader. Zelfonthulling. Alle deelnemers, behalve één, vertelden minder aan zelfonthulling te doen tegenover hun vader dan tegenover hun moeder. De relatie met mijn vader is wel positief ja. Maar het is meestal zo een beetje… Het is meer zo een beetje humoristisch meer precies. En… maar het is niet dat ik echt over gevoelens kan praten met mijn vader. Maar wel zo over dingen discussiëren soms gewoon. Ja, over van alles hoor eigenlijk ja. Maar niet zo zeer persoonlijke dingen. (Linde, 21 jaar) Als reden hiervoor haalden drie participanten aan dat het “typisch mannelijk” is om minder over gevoelens te praten. Goh ja, dat is altijd een beetje de “vadervader” figuur geweest een beetje zo, als in “ik ga werken maar voor de rest…”. Je voelde wel dat hij ook zijn kinderen graag zag en deed maar ja, dat was echt wel helemaal anders. (Evelien, 24 jaar) De meeste deelnemers gaven ook aan het niet erg te vinden dat er minder gesproken werd met de vader. Ze zagen dit als een gewoonte, niet als een gemis. Wel, ik moet zeggen, dat is wel raar, want wij praatten niet veel maar toch had je precies het gevoel van… ja… Hij is er wel. En ik had ook nooit het gevoel van “gohhh mijn vader”… Allez, het is niet omdat ik veel meer met mijn moeder kon praten dat zij daarvoor hoger stond zogezegd dan hem. Dat had ik echt wel niet. 31
(Evelien, 24 jaar) Zelfonthulling vader. Alle deelnemers gaven aan dat hun vader weinig of geen persoonlijke moeilijkheden deelde met hen. Er kon zeker ook gesproken worden over gevoelens. Met mijn pa minder. Mijn pa zegt niet veel eigenlijk, qua gevoelens dat is euh… Ik heb mijn pa ook nooit zien wenen of zo. Hij gaat dat altijd goed verbergen. (Tilde, 21 jaar) In drie gevallen deelden de vaders wel persoonlijke moeilijkheden bij relatieproblemen met de moeder of tijdens de scheiding. Als er eens ruzie is met mijn ma, dan zegt hij dat soms wel eens maar dan zeg ik daar eigenlijk bijna niets op omdat ik dat eigenlijk stom vind om daar zo tussen te komen. (Linde, 21 jaar)
Partnerrelatie Thema 1: Sfeer in de relatie Zich veilig voelen in de relatie. Alle tien deelnemers gaven aan zich veilig te voelen bij hun partner. Evelien haalde aan dat het samen doormaken van moeilijke perioden dit gevoel nog kan versterken. Ja, ik voel me zeker veilig bij hem. Ja want hij was ook al, wij waren ook al samen als dat allemaal gebeurde met mijn vader en hij was er toen ook wel dus ja, dus dat scheelt wel enorm. Dat hij ook weet wat er daar gebeurd is en dat hij 32
sommige dingen dan ook beter kan plaatsen als ik iets zeg of iets doe. Dus dat scheelt wel dat hij dat ook meegemaakt heeft. (Evelien, 24 jaar) Verder werd ook het gevoel dat de partner iemand is die er altijd is en waar je alles tegen kunt zeggen vaak aangehaald. Iemand die je vast neemt, iemand waarmee je direct kunt zeggen van “oh, ik heb moeten gaan werken en het was niet tof”. Alles zeggen. Iemand die je gewoon vastpakt, daarnaast wakker worden. Samen dingen doen. Iemand die er gewoon altijd is, sowieso. (Anouk, 23 jaar)
Thema 2: Communicatie Belang communicatie. Op één na alle deelnemers geven aan de ze het belangrijk vinden dat ze goed kunnen communiceren met hun partner. Vaak zien ze communicatie als een essentieel kenmerk van een relatie, iets wat een partnerrelatie onderscheidt van een vriendschapsrelatie. Ik heb wel het gevoel dat ik bij mijn partner terecht kan. Je moet het gevoel hebben dat je kan thuis komen er bij en dat je kan jezelf zijn ook al heb je zo’n dag, gelijk wat. Dat je niet zal ‘afgeketst’ worden. Dus ik vind dat wel heel belangrijk. (Evelien, 24 jaar)
33
Conflicthantering. Met betrekking tot conflict kwamen in de interviews zeer uiteenlopende manieren van hantering aan bod. Zo sprak Evy onder andere over de dingen laten bezinken en haalden Tine en Iris aan dat er na het conflict altijd gesproken werd tot het probleem uitgepraat was. Bijvoorbeeld er is iets gezegd, je bent niet akkoord, dan is er zo een stilte tot en met, een koppigheid. En dan babbelen we daarover. (Tine, 23 jaar) Drie participanten geven aan dat hun partner tijdens conflict vaak minder verbaal is dan zijzelf. De partner klapt toe of wil de discussie bewust vermijden. Hij klapt meestal helemaal toe. En ik doe mijn zegje en dan ben ik koppig en ga ik ook niets meer zeggen omdat ik gewoon kwaad ben omdat hij niets zegt. (Louise, 22 jaar) Zelfonthulling. De meeste deelnemers voelen zich veilig genoeg om over hun emoties te praten met hun partner. Ze geven aan (bijna) alles met hen te kunnen bespreken en niet bang te zijn dat hun partner dit tegen hen zal gebruiken of verkeerd zal reageren. Bij hem kan ik dat wel. Bij hem kan ik over alles praten, dus dat is wel goed. Bij hem kan ik altijd uiten… Bijvoorbeeld ik kan plots zo een huilbui hebben en dat doe ik dan bij hem. (Femke, 22 jaar) Een drietal participanten geven aan dat het soms moeilijk is hun gevoelens te uiten. Ze vertellen het probleem liever alleen op te lossen voordat ze erover spreken. 34
Soms is dat wel nog zo… moeilijk, als het zo negatieve dingen zijn, omdat je de sfeer ook niet altijd wil verpesten daardoor. (Linde, 21 jaar) Zelfonthulling partner. In verband met de zelfonthulling van de partner naar de participant toe kwamen in de interviews uiteenlopende antwoorden naar voor. Geen enkele deelnemer had het gevoel dat haar partner helemaal niet tegen haar kon praten over zijn gevoelens. Evelien gaf aan dat haar partner zeker bij haar terecht kon. Maar omgekeerd is dat ook zo, hij kan ook wel terecht bij mij. En dat vind ik ook wel belangrijk, dat het niet één iemand is die de andere belast de hele tijd. Dat hij ook kan babbelen. (Evelien, 24 jaar) Twee participanten denken wel dat hun partner dit kan maar geven aan hier niet zeker over te zijn. Op de vraag of ze denkt dat haar partner het gevoel heeft bij haar terecht te kunnen, antwoordt Linde bijvoorbeeld dat ze niet zou weten bij wie hij anders zijn gevoelens zou kunnen uiten. Ja, ik denk dat wel want ja, hij zal ook wel zijn gedacht zeggen als er iets is ook sowieso. En ik denk niet zo dat hij echt maten heeft waartegen dat hij zo’n dingen zou zeggen als hij bijvoorbeeld tegen mij zegt. (Linde, 21 jaar) Drie participanten geven ook aan het gevoel te hebben dat het voor hun partner minder belangrijk is om aan zelfonthulling te doen dan voor hen. Ja, maar ik weet niet of hij alles zegt. Omdat hij… Ik denk dat hij dat ook niet zo belangrijk vindt om alles te zeggen. Het is niet dat hij liegt maar hij verzw… of 35
verzwijgen of zo maar gewoon iets niet vertellen. Omdat hij dat niet zo belangrijk vindt. Ik denk, wij als meisjes, we moeten het allemaal gezegd hebben wat er op onze lever ligt en wat we allemaal gedaan hebben en dit en dat. (Evy, 19 jaar) In verband met de zelfonthulling van haar partner geeft Tilde aan dat zij niet alleen van haar partner veel zelfonthulling uitlokt maar dat ze dit bij iedereen doet. Maar hij zegt het zelf van euh “jij weet alles van iedereen, iedereen komt alles vertellen” en ik zeg dat ook van “ik heb hele goeie gesprekken met vriendinnen of ze was niet zo goed, ik ben mee geweest” en ik doe dat ook supergraag. Ik zit graag onder de mensen en ik ben ook wel curieus, ik wil het ook altijd allemaal weten en helpen als ik kan. En hij weet dat ook dat ik zo ben. (Tilde, 21 jaar)
Thema 3: Opvattingen over relatie Zorgen over de relatie. De helft van de participanten maakt zich regelmatig zorgen over de relatie maar slechts één daarvan is ook echt bang dat de relatie effectief stuk zou kunnen lopen. De anderen denken wel soms aan hoe het zou zijn indien de relatie tot een eind zou komen maar hebben niet het gevoel dat dit in de nabije toekomst zal gebeuren. Soms sta ik daarbij stil van, hij zou nu moeten zeggen van “Anne, ik zie je niet meer graag”, dan zou dat wel… Het zou wel hard aankomen denk ik. Maar ik denk niet dat dat het geval gaat zijn. (Anne, 18 jaar) 36
Opvattingen over verschillen tussen mannen en vrouwen. Tijdens de interviews kwamen vaak opvattingen over verschillen tussen mannen en vrouwen naar de oppervlakte. Zo beschrijft Evelien dat het voor mannen minder belangrijk is hun emoties te delen en geeft Tine aan dat het typisch is voor mannen om niet attent te zijn. Femke oppert dan weer het idee dat het typisch is voor meisjes om zich zorgen te maken over hun relatie. Allez, vooral meisjes hebben zo wel het gevoel dat ze hun vriendje zouden kwijtspelen. (Femke, 22 jaar)
De invloed van het gezin op de partnerrelatie Thema 1: Belang van acceptatie van de partner door het gezin. De helft van de deelnemers haalt aan dat ze het belangrijk vinden dat hun partner geaccepteerd wordt door hun gezin. Ze zeggen dat ze het aangenaam vinden te merken dat hun ouders en hun partner een goede band hebben. Ik vind het wel belangrijk dat hij geaccepteerd is door mijn ouders, en dat is hij hier wel. En door mijn familie ook zeker. Ze zien hem graag, en dat vind ik wel belangrijk, dat hij graag gezien is door je ouders en je familie want uiteindelijk zijn dat de mensen die altijd bij je blijven hé, dus dat is wel belangrijk. (Femke, 22 jaar) Thema 2: Invloed op partnerkeuze Drie deelnemers beschrijven eigenschappen bij hun vader die ze niet willen in een partner. Ze geven aan blij te zijn dat hun partner deze eigenschappen niet bezit of zelfs 37
dat het niet mogelijk zou zijn voor hen om een relatie te hebben met iemand die deze eigenschappen wel heeft. Mijn pa is zo een beetje een pessimist eigenlijk. Euh, en hij wil ook nooit weggaan en euh, ja, ik heb dat wel altijd een beetje gemist zo van gewoon eens samen een wandeling te gaan maken als kind zo. Maar mijn vader is zo niet. *…+ Ik denk dan wel, moest ik met zo’n man in een relatie zitten, dat zou niet gaan. (Louise, 22 jaar) Eén participant geeft net het omgekeerde aan: Tine vertelt dat de band met haar vader zo goed is dat ze hypothetisch gezien haar vader als man zou kunnen hebben. Ja, we hebben een goeie band. Eigenlijk als ik bij hem ben, dan gaat dat perfect. Allez, ik zou moeten… Dat zou moeten mijn man zijn of zo, dat zou gaan met hem. Wij kunnen perfect samen zijn een week en dat gaat een perfecte soort van geoliede machine zijn, wij lachen en we kunnen tegen elkaar praten. (Tine, 23 jaar) Thema 3: Invloed op opvattingen over relaties Twee van de vier participanten met gescheiden ouders maken opmerkingen waarin ze aangeven weinig geloof te hebben in trouw in een relatie of weinig belang te hechten aan het huwelijk. Allez, ik ken niet veel koppels die elkaar niet bedriegen en de mensen die dat zeggen, ofwel weten ze het gewoon niet, ofwel gaat het nog gebeuren. Ik zeg niet dat er geen koppels zijn die elkaar niet bedriegen maar het zijn er wel heel veel. (Tilde, 21 jaar)
38
Verder in het interview geeft Tilde ook duidelijk aan niet te willen nadenken over de toekomst: Maar ik zie hem wel nog graag en ik heb genoeg gevoelens om verder te gaan met hem en genieten van het moment. Maar ik wil niet over toekomst nadenken of euh… dat wil hij soms wel van “dan nemen we samen een appartementje in Gent” maar ik zeg van “nee, dat wil ik echt niet, zeker niet als ik nog studeer”. (Tilde, 21 jaar) Bij de participanten zonder gescheiden ouders komen dergelijke negatieve opvattingen over relaties niet duidelijk naar voor. Iris denkt zelfs dat de goeie relaties in haar omgeving haar positieve opvatting over haar eigen relatie beïnvloed hebben. Ik ben niet echt bang om hem te verliezen. Ik vind dat heel raar want voor ik een liefje had was ik daar wel heel bang voor. Toen had ik altijd iets van: hij zal zeker weglopen met één van mijn leuke vriendinnen (lacht). Maar nee, niet echt. Ik weet niet hoe dat komt. Het is niet dat ik daar niet over nadenk maar ik denk dat ik daar gewoon niet zo veel aandacht aan geef. En misschien ook wel omdat ik wel een heel goed voorbeeld heb, dat mijn ouders nog altijd zo gelukkig zijn. En dan één zus die ook nog altijd met haar eerste lief is, van haar 18e en nu is ze 27. En dan mijn andere zus is getrouwd met haar eerste echte lief. Misschien dat dat er iets mee te maken heeft. (Iris, 23 jaar) Thema 4: Invloed van gezin op de persoonlijkheid en belangrijke waarden Twee deelnemers halen expliciet aan dat hun gezin hen gemaakt heeft tot wie ze nu zijn en dat dit op zijn beurt weer een invloed heeft op de relatie.
39
Hmm.. Ik denk dat ik gewoon als persoon veranderd ben door mijn gezin van herkomst. *…+ Dat ik veel ‘beschermender’ ben naar personen toe en allemaal. En dat ik gewoon ook, mijn emoties veel meer op en neer gaan en dat ik ze veel meer toon ook. Ik denk dat ik als persoon veel veranderd ben en dat dat dan weer een invloed heeft op de relatie. *…+ Euhm, en dat is toch iets dat belangrijk is in een relatie denk ik. Maar dan ook wel het omgekeerde, dat ik dingen wel rapper kan relativeren die niet zo belangrijk zijn en dat is dan ook wel weer een sterkte in onze relatie dat ik kan zeggen van “kom, we trekken het ons niet aan, er zijn ergere dingen in het leven” en ik ben als persoon dan wel meer zo geworden waardoor dat dan weer een invloed heeft op de relatie. (Evelien, 24 jaar) Eén deelnemer geeft ook aan dat de waarden die ze van thuis uit meegekregen heeft ook haar persoonlijkheid en haar relatie beïnvloeden. Maar ja, dat zijn, ja… dat zijn dan natuurlijk waarden over het leven in het algemeen en niet over onze relatie en mijn opvoeding, dat is gewoon iets dat ik meegekregen heb inderdaad en dat wel aan bod komt in de relatie omdat dat gewoon een manier van leven is. Maar ja, dus ik denk dat dat dan meer met opvoeding heeft te maken dan met, allez, de personen van de familie zelf of zo. (Iris, 23 jaar) Thema 5: Dingen zelfde willen doen als ouders Drie participanten halen voorbeelden aan van dingen die ze gezien hebben bij hun ouders en die ze zelf overnemen in hun relatie. Zo heeft Linde het over het belang van goede communicatie. Ook Tine ziet de communicatie in haar gezin als een positief kenmerk die ze graag wil behouden. Daarnaast heeft ze het ook over het belang van voldoende vrijheid.
40
Euh, echt een super open gezin zijn we niet maar ik kan wel alles zeggen. Dus dat neem ik ook over. Euh. We zijn ook een gezin die elkaar wat ruimte geeft, ik weet nu niet alles dat mama doet, alles dat papa doet en zij weten ook niet alles dat ik doe. Dus dat is… dat neem ik ook over. (Tine, 23 jaar) Thema 6: Dingen anders willen doen dan ouders Verschillende participanten willen graag bepaalde dingen anders doen dan hun ouders: ze hebben ervaren hoe hun ouders met elkaar omgingen en willen de dingen die ze zelf als negatief ervaren anders aanpakken in hun eigen relatie. Vier deelnemers vinden dat hun ouders te weinig communiceren met elkaar, dit willen ze in hun eigen relatie anders aanpakken. Wij kunnen toch wel veel meer praten met elkaar hoor. Als er iets is of als er ons iets niet aanstaat, dan zeggen we dat gewoon. Euh, terwijl mijn ma gaat bewust niet praten met mijn pa over bepaalde dingen omdat hij dan echt boos zou zijn of ja, allez, het is niet de meest gemakkelijke mens eigenlijk. En dus ja, dat is wel een groot verschil denk ik, dat wij veel meer met elkaar kunnen praten dan zij eigenlijk. (Louise, 22 jaar) Verder hebben drie deelnemers ook het gevoel dat hun moeder te veel doet voor hun vader of stiefvader en zelf te veel moet opgeven. Ook Anouk heeft dit gevoel en wil dit in haar eigen relatie niet. Ik vind dat ook vrij positief, die thuissituatie van mezelf. Om te weten dat ik dat bijvoorbeeld niet wil en zo. Want mama geeft ik weet hoe veel op. (Anouk, 23 jaar)
41
Thema 7: Verschillende opvoeding/ gezinssituatie Vier participanten halen tijdens de interviews voorbeelden aan van hoe hun gezin verschilt met deze van hun partner en hoe dit op zijn beurt weer een invloed heeft op hun relatie. Een eerste verschil kan de gezinssituatie zijn: de ouders van Evy zijn gescheiden en deze van haar partner niet. Op de vraag of ze soms het gevoel heeft dat haar partner haar niet begrijpt antwoordt ze dat ze dit soms wel zo ervaart als het gaat over de gezinssituatie. Goh, euhm, misschien doordat we in een andere situatie zitten van gezin, met dat zijn gezin eigenlijk nog samen is *…+ En zo, ik had eens… goh, het eerste jaar dat ik hier eens met kerst mocht meevieren met zijn gezin, bij hem thuis zo, een klein feestje zo. En dat ik dan eventjes naar boven geweest ben omdat het mij precies te veel was zo. En dat hij dan zegt “Allez, wat heb jij nu?” omdat hij dat gewoon is van die familiefeesten en zo dat samen zijn. En ik had eventjes iets van “wow, zo anders”. En dat hij dat dan niet echt verstaat van “Is dat nu zo veel voor jou?” en dat was dat moment eventjes veel voor mij. (Evy, 19 jaar) Ook de manier van communiceren kan verschillen van gezin tot gezin. Drie participanten geven aan te voelen dat dit een invloed heeft op de communicatie in hun partnerrelatie. Maar hij zegt ook van “Ok, we hebben het er nu over, maar we gaan het er dan ook nooit meer over hebben”. En dat vind ik dan wel jammer. Want ik ben zo iemand die zo heel graag babbelt en ja, niet echt de nieuwsgierigaard afhangen maar zo weten waarop het slaat eigenlijk. *…+ Dat is precies anders, bij mij thuis is iedereen open, iedereen weet alles. [...] En bij hen is dat niet zo. En ja, niet dat het slecht is hé daar, maar gewoon, dat is anders. Ik denk dat hij daarom ook minder tegen mij kan praten. Want zij gaan daar ook niet open praten over gevoelens zo. 42
(Anne, 18 jaar) Deze verschillen kunnen zowel positief als negatief ervaren worden. Drie participanten geven aan het gevoel te hebben dat zij en hun partner, net door die verschillen, van elkaar kunnen leren. Dus er zijn wel heel grote contrasten. Maar euh, in die zin dat we wel weten dat we veel van elkaar kunnen leren. Ik weet dat ik soms in mijn piekeren soms eens als hem moet denken. En hij weet dat hij soms eens meer iets in handen moet nemen. Ik ben meer een ondernemer, hij is meer een, allez, ik ben iemand van “ik ga het redelijk direct doen”, hij is een uitsteller en zo leren we wel van elkaar. (Tine, 23 jaar) Toch kunnen verschillen tussen partners ook voor twijfels zorgen. Iris vraagt zich bijvoorbeeld af of de verschillen tussen haar en haar partner niet te groot zijn. Ik moet wel zeggen, soms, als ik zo rationeel denk… allez, wat dus niet echt mijn gewoonte is, maar allez, sowieso denk ik wel veel en… euh, dan vraag ik me soms wel af of we niet te veel verschillen soms in manier van leven en manier van denken. (Iris, 23 jaar)
43
Bespreking en conclusie Interpretatie resultaten en vergelijking met ander onderzoek Deze scriptie beoogde een inzicht te geven in de beleving van de gezinssituatie en de communicatie in het gezin, de partnerrelatie en de communicatie tussen de partners en de invloed van het gezin op de communicatie in de partnerrelatie en de relatietevredenheid. Dit alles werd onderzocht bij jongvolwassen vrouwen. Het onderzoek gebeurde aan de hand van semi-gestructureerde diepte-interviews. Hieronder volgt een bespreking en interpretatie van de resultaten en onze drie onderzoeksvragen alsook een terugkoppeling naar de literatuur uit de inleiding. In de literatuurstudie wordt het concept hechting uitgebreid besproken. Aangezien we in dit onderzoek echter enkel met interviews hebben gewerkt en geen assessment beoogden hebben we de deelnemers niet ingedeeld volgens de verschillende hechtingsstijlen (Ainsworth, Blehar, Waters, Wall, 1978). Toch kan het concept hechting gekoppeld worden aan onze resultaten. Zo gaven alle deelnemers aan zich veilig te voelen in hun gezin. Eén persoon beschreef wel een tijdelijk onveilig gevoel gedurende de scheiding van haar ouders. Het gevoel van veiligheid in het gezin kan wijzen op een veilige hechting. Verder kunnen bepaalde elementen uit de interviews ook gekoppeld worden aan het vierdimensionaal model voor hechting bij volwassenen (Bartholomew en Horowitz, 1991). Volgens dit model kan hechting bij volwassenen gecategoriseerd worden aan de hand van het beeld dat men heeft van zichzelf en van anderen. Dit kan telkens positief of negatief zijn waardoor vier hechtingspatronen onderscheiden worden. Uit sommige interviews bleek dat de deelnemers een positief beeld hadden over zichzelf en over de ander. Deze mensen leken zichzelf te kunnen zien als iemand die de moeite waard is en hadden ook positieve verwachtingen over de relatie. Andere deelnemers leken echter eerder een laag zelfwaarde gevoel te hebben, dit waren vaak ook de mensen die zich meer zorgen maakten over de relatie en zich meer jaloers gedroegen.
44
In verband met zelfonthulling en communicatie met de ouders kwam in onze resultaten vaak naar voor dat de deelnemers veel meer persoonlijke zaken deelden met hun moeders. Dit is ook wat in de literatuur beschreven wordt: volgens Noller en Bagi (1985) is er meer communicatie en zelfonthulling tegenover moeders dan tegenover vaders. Toch heeft dit geen effect op de tevredenheid over de band met de vaders. Dit vonden we ook in onze studie: de deelnemers ervoeren het als een gewoonte dat er minder gesproken werd met de vader, meestal hadden ze niet het gevoel dat er iets ontbrak. Ze hadden het gevoel dat dit simpelweg een soort taakverdeling was tussen hun ouders waarbij ze met hun moeder gemakkelijker emotionele zaken konden bespreken en bij hun vader vooral terecht konden voor praktische problemen of alledaagse gesprekken. Verder was er duidelijk ook meer zelfonthulling naar de jongeren van de moeders dan van de vaders. Het leek ook zo dat de moeders die gescheiden waren nog meer persoonlijke zaken deelden dan de moeders die nog steeds bij hun partner waren. In sommige gevallen werd dit door de deelnemers toch als een zware belasting ervaren. Ook de bevindingen over partnerrelaties kunnen teruggekoppeld worden aan voorgaand onderzoek. Li (2012) categoriseert de kwaliteit van relaties
volgens
cognitieve, emotionele en gedragsmatige factoren. Elk van deze factoren kwamen aan bod in de interviews. Zo werden door elk van de deelnemers cognitieve factoren aangehaald. Ieder van hen gaf aan in het algemeen tevreden te zijn over hun relatie maar iedereen gaf ook bepaalde negatieve cognities aan, in de vorm van negatieve gedachten over de relatie of bepaalde ervaren last. Ook de emotionele factoren kwamen vaak aan bod: alle deelnemers ervoeren veel positieve emoties over de relatie, alsook soms negatieve. De gedragsmatige factoren ten slotte kunnen onder andere teruggevonden worden in de beschrijvingen van steun, zorg en conflictoplossing. Een andere interessante bevinding is de invloed van hechting of de band met de ouders op de partnerrelatie. Volgens de prototype-hypothese spelen vroege hechtingservaringen een belangrijke rol in de verwachtingen van en de overtuigingen 45
over relaties (Roisman, 2005). Hoewel wij niet zozeer hechting op zich maar wel de band met de ouders hebben onderzocht, lijkt dit toch te kloppen met onze bevindingen. Bij de deelnemers waarvan de ouders gescheiden waren kwamen negatieve verwachtingen over relaties vaker voor dan bij de deelnemers uit een intact gezin. Volgens onder andere Killman, Carranza en Vendemia (2006) zijn jongvolwassen vrouwen waarvan de ouders gescheiden zijn vaker minder veilig gehecht dan bij wie dit niet het geval is. Het zou kunnen dat het verband tussen de scheiding en minder geloof of vertrouwen in relaties, dat in onze interviews soms naar voor kwam, gemediëerd wordt door een onveilig hechting. Ook het DEARR (Early Adult Romantic Relationships) model van Bryant en Conger (2002) geeft aan dat vroege ervaringen in het gezin een invloed hebben op de interacties tussen partners en de relatiekwaliteit. Dit model geeft drie invloeden aan: de interacties tussen de ouders, “parenting” en persoonlijkheidstrekken. Gezien het onderwerp van deze studie zullen we enkel de eerste twee invloeden bespreken. De invloed van de interacties tussen ouders op de interacties tussen partners kwam in deze studie verschillende keren naar voor. Deelnemers gaven aan bepaalde eigenschappen van de relatie tussen hun ouders als positief of negatief te aanzien en deze dan ook al dan niet willen meenemen in hun eigen relatie. Communicatie is één van de vaak voorkomende eigenschappen: sommige deelnemers vinden dat de communicatie tussen hun ouders goed is en willen dit op dezelfde manier aanpakken met hun partner. Andere deelnemers vinden dat hun ouders te weinig communiceren en willen daaruit leren door dit op een andere manier aan te pakken in hun eigen relatie. Zoals onder andere Noller en White (1990) aangeven is communicatie een heel belangrijk onderdeel van de partnerrelatie en heeft dit ook een belangrijk effect op de relatietevredenheid. Zo goed als alle deelnemers geven in het interview aan de communicatie in hun relatie heel belangrijk te vinden, ze willen het gevoel hebben bij hun partner terecht te kunnen en alles te kunnen zeggen. Eén persoon haalt ook aan dat dit is wat een partnerrelatie onderscheidt van een gewone vriendschapsrelatie. De tweede invloed die het DEARRmodel aangeeft is “parenting”: jongvolwassenen leren hoe ze zich moeten gedragen in relaties door directe interacties met hun ouders (Conger et al., 2000). In dit onderzoek 46
lijken interactiepatronen vanuit de gezinnen zich ook soms te herhalen in de partnerrelatie. Zo hebben sommige deelnemers het gevoel dat de manier van communiceren van hun eigen gezin of van het gezin van hun partner een invloed heeft op de communicatie in de relatie. Twee deelnemers geven aan dat het gezin van hun partner eerder gesloten is en dat dit zich ook weerspiegelt in het gedrag van hun partner die het vaak moeilijk vindt om zijn emoties te tonen. Als mediërende factor voor de invloed van het gezin op de partnerrelatie geeft het DEARR-model sociale cognities aan (Bryant & Conger, 2002). De manier waarop mensen kijken naar zichzelf en hun sociale omgeving zou dus een bepalende factor zijn. Zo kwamen de cognities rond man of vrouw zijn in onze interviews regelmatig terug. De deelnemers hadden het gevoel dat hun partner minder deelde over zichzelf en schreven dit vaak toe aan het feit dat ze mannen zijn. De mate van responsiviteit (dus de mate waarin men zelfonthulling van anderen ontlokt) kan ook gezien worden als een sociale cognitie. Zo geeft één deelnemer aan dat ze in het algemeen van iedereen, en dus ook van haar partner, veel zelfonthulling uitlokt. Verder vonden Cui en Fincham in 2010 dat conflict of scheiding tussen ouders een negatieve invloed heeft op de relatiekwaliteit bij jongvolwassenen. In ons onderzoek blijkt niet duidelijk dat de deelnemers met gescheiden ouders een minder kwaliteitsvolle relatie zouden hebben. Wel haalden ze vaak aan dat ze dit een slecht voorbeeld vinden en dat ze daaruit willen leren. De scheiding leek in sommige gevallen ook effect te hebben op de cognities over relaties waarbij sommige deelnemers met gescheiden ouders de indruk gaven minder geloof te hebben in trouw of in de haalbaarheid van langdurige relaties. Beperkingen, sterktes en aanbevelingen voor toekomstig onderzoek Deze studie kan dankzij zijn kwalitatieve karakter op een unieke manier inzicht geven in de beleving van de deelnemers. Naar onze kennis werd tot hier toe nog geen kwalitatief onderzoek gedaan naar de invloed van hechting op relatietevredenheid en zelfonthulling in de jongvolwassenheid, in die zin kan deze scriptie een unieke bijdrage leveren aan de literatuur. Toch heeft deze studie ook een aantal beperkingen. Eerst en vooral werd door de lage respons van mannen gekozen om enkel vrouwen te 47
interviewen. Waarschijnlijk heeft dit een sterk effect gehad op de bevindingen van deze studie. Daarom kan het interessant zijn voor toekomstig onderzoek om ook mannen aan de steekproef toe te voegen. Zo kunnen de bevindingen voor mannen en voor vrouwen vergeleken worden. Verder heeft de aard van de studie er ook voor gezorgd dat de grootte van de steekproef eerder klein is. Dit zorgt ervoor dat de veralgemeenbaarheid van deze studie duidelijk beperkt is. In volgende studies kan het dan ook interessant zijn te werken met een grotere steekproef. Ook de rekrutering kan voor een bias gezorgd hebben. De deelnemers werden allemaal via de studente gerekruteerd wat betekent dat dit vaak kennissen of kennissen van kennissen waren. Hoewel er een vrij goeie verdeling was tussen studenten en niet-studenten hadden toch bijna alle deelnemers hoger onderwijs genoten. Het kan nuttig zijn in toekomstig onderzoek een bredere steekproef te gebruiken. Verder kan de keuze voor kwalitatief onderzoek ook een effect gehad hebben op de bevindingen. Tijdens dit soort onderzoek is de onderzoeker steeds nabij betrokken waardoor een persoonlijke bias kan ontstaan. Een aanbeveling voor toekomstig onderzoek kan dan ook zijn dat deze bias geminimaliseerd wordt door overleg met collega’s. Implicaties Deze studie onderstreept het belang van de communicatie tussen ouders en hun jongvolwassen kinderen en het belang van communicatie tussen partners alsook de invloed van eerstgenoemde op deze communicatie tussen partners. Opvallend hierbij is dat de communicatie tussen jongeren en hun moeders veel groter is dan tussen deze jongeren en hun vaders. Een andere opvallende bevinding is dat sommige deelnemers de zelfonthulling van hun moeders als belastend ervaren hebben. Het kan dus belangrijk zijn voor toekomstig onderzoek om de impact van de zelfonthulling van ouders op de ouder-kind relatie en op het zelfbeeld van de jongere na te gaan. Verder kan dit onderzoek voornamelijk een bijdrage leveren doordat het de focus legde op de beleving van de deelnemers. Het is namelijk steeds belangrijk voor theoretici en voor mensen uit de praktijk om voeling te krijgen met de beleving van mensen over bepaalde concepten. Algemene, kwantitatieve bevindingen zijn uiteraard van groot 48
belang maar ook de mensen achter de cijfers mogen niet vergeten worden. Dankzij dit soort onderzoeken kan men dichter staan bij de belevingen en ervaringen van de onderzoeksgroepen.
49
Bijlage I: Interviewschema Algemeen Leeftijd Opleidingsniveau Werken of studeren? Gezin 1. Kun je iets meer vertellen over jouw gezin? - Is er sprake van een scheiding? -Hoeveel broers en zussen waren er?
2. Waar woon je momenteel? (bij de ouders, alleen, bij partner, op kot)
3. Hoe zou je de algemene sfeer in jouw gezin omschrijven? -Voelde je je er veilig? -Hoe was de communicatie? -Werd er gesproken over gevoelens?
4. Hoe zou je de relatie met jouw moeder omschrijven? - Kon je bij haar terecht met problemen? - Kon je met haar spreken over verschillende onderwerpen, wat wel/niet? - Deelde zij haar moeilijkheden met jou? - Hoe was dat in je kindertijd? In de puberteit? Momenteel?
5. Hoe zou je de relatie met jouw vader omschrijven? - Kon je bij hem terecht met problemen? - Kon je met hem spreken over verschillende onderwerpen, wat wel/niet? - Deelde hij zijn moeilijkheden met jou? - Hoe was dat in jouw kindertijd? In de puberteit? Momenteel? 50
6. Eventueel: Hoe zou je de relatie met jouw met stiefvader/stiefmoeder omschrijven? Partnerrelatie 1. Kun je iets meer vertellen over uw relatie? -Hoe lang zijn jullie al samen? - Hoe is de relatie begonnen?
2. Hoe zou je de algemene sfeer in jouw relatie omschrijven? -Voel je je veilig bij je partner?
3. Wat is er voor jou nodig om van een goede relatie te kunnen spreken? (bv. alles samen doen, je diepste geheimen delen, niet kunnen leven zonder elkaar, veel intimiteit, gemeenschappelijke interesses hebben, in de eerste plaats vrienden zijn) - En vind je deze dingen terug in je relatie?
4. Ben je in het algemeen tevreden met je relatie? - Waarover ben je wel tevreden? En kun je hierover spreken met je partner? - Waarover ben je niet tevreden? En kun je hierover spreken met je partner? - Heb je soms spijt van jouw relatie? Heb je soms het gevoel liever niet in de relatie te zitten?
5. Hoe ga je om met conflicten in jullie relatie? - Kan je een voorbeeld geven van een conflict en hoe jij en je partner daarmee zijn omgegaan?
51
6. - Maak je jou vaak zorgen over je relatie? Waarover? - Ben je vaak bang je partner te verliezen? Waarom/ hoe merk je dat? - Ben je vaak bang dat je partner jou minder graag ziet dan jij hem/haar? Waarom/ hoe merk je dat? - Hoe voel je jou erbij om je emoties te tonen aan je partner? Om alles te vertellen? - Heb je vaak het gevoel dat je partner je niet echt begrijpt? Hoe merk je dat? Waarover gaat dit dan meestal?
7. Self-disclosure en communicatie: - Heb je het gevoel dat je bij je partner terecht kunt? Hoe merk je dat? - Vind je dat belangrijk? - Zijn er dingen waar je met hem/haar niet over kunt praten? Welke dingen? - Denk je dat hij/zij het gevoel heeft bij jou terecht te kunnen? Hoe merk je dat?
8. Heb je voor deze relatie nog andere relaties gehad? - Hoe was de sfeer in die relatie? - Welke factoren hebben toen geleid tot een breuk? - Als je je huidige relatie vergelijkt met vorige, zie je dan bepaalde overeenkomsten of verschillen? Invloed gezin op partnerrelatie -Heb je zelf het gevoel dat jouw gezin van herkomst ( waarden/normen, opvattingen, de relaties met je ouders) een invloed heeft op uw relatie nu? In welke zin?
52
- Als je je eigen relatie vergelijkt met die van je ouders, zie je dan bepaalde overeenkomsten? Zie je bepaalde verschillen?
53
Referenties Ainsworth, M. D. S., Blehar, M. C., Waters, E., Wall, S. (1978). Patterns of attachment: A psychological study of the strange situation. Hillsdale, NJ: Erlbaum. Altman, I., &Haythorn, W. W. (1965). Interpersonal exchange in isolation. Sociometry, 28, 411-426. Amato, P. R., & Booth, A. (2001). The legacy of parents’ marital discord: Consequences for children’s marital quality. Journal of Personality and Social Psychology, 81, 627–638. Amato, P. R., & Keith, B. (1991). Parental divorce and adult well-being: A meta-analysis. Journal of Marriage and the Family, 53, 43–58. Arnett, J. J. (2000). Emerging adulthood: A theory of development from the late teens through the twenties. American Psychologist, 55, 469–480. Arnold, A. L., O’Neal, C. W. (2013). Parent-Daughter Communications and Emerging Adults’ Beliefs About Mate Selection. Journal of Adult Development, 20, 16-26. Bartholomew, K., & Horowitz, L.M. (1991). Attachment styles among young adults : A test of a four-category model. Journal of Personality and Social Psychology, 61, 226-244. Berk, E. L. (2007). Development through the lifespan. Boston: Pearson. Berscheid, E. (1999). The greening of relationship science. American Psychologist, 54, 260–266. Bowlby, J. (1969). Attachment and loss. Volume 1: Attachment. New York: Basis Books. Bowlby, J. (1977). The Making and Breaking of Affectional Bonds. British Journal of Psychiatry, 130, 201-210. 54
Bowbly, J. (1984). Attachment and loss: Volume 1: Attachment. Revised Edition. Londen: Pelican. Braithwaite, S. R., Delevi, R., & Fincham, F. D. (2010). Romantic relationships and the physical and mental health of college students. Personal Relationship, 17, 1–12. Brassard, A., Lussier, Y., & Shaver P.R. (2009). Attachment, Perceived Conflict, and Couple Satisfaction: Test of a Mediatonal Dyadic Model. Family Relations, 58, 634646. Braun V., Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative Research in Psychology, 3, 77-101. Bretherton, I. (1992). The Origins of Attachment Theory: John Bowlby and Mary Ainsworth. Developmental psychology, 28.5, 759-75. Bryant, C. M., & Conger, R. D. (2002). An intergenerational model of romantic relationship development. In A. L. Vangelisti, H. T., Ries, & M. A. Fitzpatrick (Eds.), Stability and change in relationships (pp. 57-82). New York, NY: Cambridge University Press. Cassidy, J., & Kobak, R.R. (1988). Avoidance and its relationship with other defensive processes. In J. Belsky& T. Nezworski (Eds.), Clinical implications of attachment (300-323). Hillsdale, NJ: Erlbaum. Collins, N. L., Ford, M. B., Guichard, A. C., & Allard, L. M. (2006). Working models of attachment and attribution processes in intimate relationships. Personality & social psychology bulletin, 32, 201–19. Conger, R. D., Cui, M., Bryant, C. M., & Elder, G. H., Jr. (2000). Competence in early adult romantic relationships: A developmental perspective on family influences. Journal of Personality and Social Psychology, 79, 224–237.
55
Cozby, P. C. (1973). Self-disclosure: A literature review. Psychological Bulletin, 79, 7391. Crowell, J.A., Treboux, D., Brockmeyer, S. (2009). Parental divorce and adult children's attachment representations and marital status. Attachment & Human Development, 11, 87-101. Cui, M., & Fincham, F. D. (2010). The differential effects of parental divorce and marital conflict on young adult romantic relationships. Personal Relationships, 17, 331– 343. Derlega, V. J., Metts, S., Petronio, S., & Margulis, S. T. (1993). Self-disclosure. Newbury Park, CA: Sage. Donnellan, M. B., Assad, K. K., Robins, R. W., & Conger, R. D. (2007). Do negative interactions mediate the effects of negative emotionality, communal positive emotionality, and constraint on relationship satisfaction? Journal of Social and Personal Relationships, 24, 557–573. Ehrlich, H. J., & Graeven, D. B. (1971). Recipocal self-disclosure in a dyad. Journal of Experimental Social Psychology, 7, 389-400. Feldman, S. S., Gowen, L. K., & Fisher, L. (1998). Family relationships and gender as predictors of romantic intimacy in young adults: A longitudinal study. Journal of Research on Adolescence, 8, 263-286. Gottman, J. M., & Notarius, C. I. (2000). Decade Review: Observing Marital Interaction. Journal of Marriage and the Family, 62, 927–947. Govaerts, J.M. (2007). Hechtingsproblemen in gezinnen: integratie van de hechtingstheorie in het systeemtherapeutisch model. LannooCampus.
56
Grych, J. H., & Fincham, F. D. (1990). Marital conflict and children’s adjustment: A cognitive-conceptual framework. Psychological Bulletin, 108, 267–290. Hendrick, S.S. (1988). A generic measure of relationship satisfaction. Journal of Marriage and Family, 50, 93-98. Hendrick, S.S., Dicke, A., Hendrick, C. (1998). The relationship assessment scale. Journal of Social and Personal Relationships, 15, 137-142. Jourard, S. M., &Lasakow, P. (1958). Some factors in self-disclosure. Journal of Abnormal and Social Psychology, 56, 91-98. Kachadourian, L. K., Fincham, F., & Davila, J. (2004). The tendency to forgive in dating and married couples: The role of attachment and relationship satisfaction. Personal Relationships, 11, 373–393. Keelan, J. P. R., Dion, K. K., Dion K. L. (1998). Attachment Style and Relationship Satisfaction: Test of a Self-Disclosure Explanation. Canadian Journal of Behavioural Science, 30, 24-35. Killmann, P.R., Carranza, L.V., Vendemia, J. M. C. (2006). Recollections of parent characteristics and attachment patterns for college women of intact vs. non-intact families. Journal of Adolescence, 29, 89-102. La Valley, A.G., & Guerrero L.K. (2012). Perceptions of conflict behavior and relational satisfaction in adult parent-child relationships: a dyadic analysis from an attachment perspective. Communication Research, 39, 48-78. Li, T., & Chan, D. K.-S. (2012). How anxious and avoidant attachment affect romantic relationship quality differently: A meta-analytic review. European Journal of Social Psychology, 42, 406–419.
57
Masarik, A. S., Conger, R. D., Martin, M. J., Donnellan, M. B., Masyn, K. E., & Lorenz, F. O. (2013). Romantic relationships in early adulthood: Influences of family, personality, and relationship cognitions. Personal Relationships, 20, 356–373. Mikulincer, M., & Shaver P.R. (2005). Attachment theory and emotions in close relationships: Exploring the attachment-related dynamics of emotional reactions to relational events. Personal Relationships, 12, 149-168. Miller, L. C., Berg, J. H., & Archer, R. L. (1983). Openers: Individuals who elicit intimate self-disclosure. Journal of Personality and Social Psychology, 44, 1234-1244. Musick, K., & Bumpass, L. (2012). Reexamining the case for marriage: Union formation and changes in wellbeing. Journal of Marriage and Family, 74, 1–18. Noller, P., Bagi, S. (1985). Parent-adolescent communication. Journal of Adolescence, 8, 125-144. Noller, P., White, A. (1990). The validity of the Communication Patterns Questionnaire. Psychological Assessment: A Journal of Consulting and Clinical Psychology, 2, 478482. Overbeek, G., Stattin, H., Vermulst, A., Ha, T., & Engels, R. C. M. E. (2007). Parent-child relationships, partner relationships, and emotional adjustment: a birth-tomaturity prospective study. Developmental psychology, 43, 429–37. Prager, K. J. (2000). Intimacy in personal relationships. In C. Hendrick & S.S. Hendrick (Eds.), Close relationships: A sourcebook (229-242). Thousand Oaks, CA: Sage. Reis, H. T., Collins, W. A., & Berscheid, E. (2000). The relationship context of human behavior and development. Psychological Bulletin, 126, 844–872. Rubin, Z. (1970). Measurement of romantic love. Journal of personality and social psychology, 16(2), 265–73. 58
Rubin, Z. (1974). Lovers and other strangers: The development of intimacy in encounters and relationships. American Scientist, 62, 182-190. Rutter, M. (1995). Klinische implicaties van het begrip hechting. Literatuurselectie kinderen en adolescenten, 4. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Smith, L., Ciarrochi, J., Heaven, P. C. L. (2008). The stability and change of trait emotional intelligence, conflict communication patterns, and relationship satisfaction: A one-year longitudinal study. Personality and Individual Differences, 45, 738-743. Sprecher, S., & Hendrick, S.S. (2004). Self-disclosure in intimate relationships: associations with individual and relationship characteristics over time. Journal of Social and Clinical Psychology, 23, 857-877. Steinberg, S. J., Davila, J., & Fincham, F. (2006). Adolescent marital expectations and romantic experiences: Associations with perceptions about parental conflict and adolescent attachment security. Journal of Youth and Adolescence, 35, 333–348.
59