f 0
De invloed van den alcohol op onzegeesmnnogens* aoor
Dr. m. % wn €rp Dalman KiP»
f rijs ƒ
0.15.
ilitflefle^ctt ^oor den UolKsbondt Uereeniflinfl tegen dranRltliSbrUiR ((Kentraai M\m te umcbf) aoor 6. % Slotftottwer, Uitsever te Jïii!er$foort» • 1905.
•
« •
•
1-^*5''^:
M^-
'Tm
^
?^^PH
^^^^-^^wf -ï.s'^1 4f^^«
^sy**^
'••> *-,*.?
^fiW^
'•
4 ^
fir
t.
f'
DE INVLOED VAN DEN ALCOHOL OP ONZE GEESTVERMOGENS door
Dr. M. J. VAN ERP TAALMAN KIP.
UlTGEGfiVEK VOOK DEN VOLKSBOND, V E R E E N I G I N G TEGEN DRANKMISBRUIK (CENTRAAL BÜREAU TE UTRECHT) DOOR G. J . SLOTHOUWER, UITGEVER TE AMERSFOORT.
1905.
I. I n l e i d i n g . Wanneer men de twee stroomingen ziet in den strijd tegen de rampzalige gevolgen van alcoholmisbruik — het prediken van matigheid en de eisch der geheelonthouding — beide willende verminderen de ellende van zoo velen, die te zwak bleken tegen de verleiding van een vreugde en genot belovenden vijand, dan verrast het op den eersten blik, hoe sterk deze beide stroomingen, die toch zoo na verwant zijn in oorsprong, tegen elkaar inbruisen, alsof ze een geheel tegenovergesteld einddoel nastreefden. Het is niets vreemds als een geheelonthouder de voorstanders der matigheid als zijn ernstigste vijanden beschouwt. Hij toch, die overtuigd is, dat elk, die eenmaal misbruik heeft gemaakt, slechts door geheelonthouding kan blijven uit de macht van het verleidelijke lokmiddel, en deze overtuiging grondvesten kan op een niet voor tegenspraak vatbare ervaring, wil nu, dat het den zwakke gemakkelijk zal worden gemaakt, zich staande te houden tegenover de verleiding door het voorbeeld der sterkeren. Hij zegt zeer terecht, dat misbruik van alcohol niet zou kunnen plaats vinden en dus ook niet al de ellende, die daarvan het gevolg is, wanneer de geheele maatschappij alcoholvrij was. Daarom moet naar dien toestand gestreefd worden. Tegenover dit uit een moreel oogpunt te waardeeren opofferingsprincipe, waarbij het eene individu zich een genot moet ontzeggen uitsluitend ten behoeve van anderen, kan de voorstander der matigheid aanvoeren, dat het aantal persunen, dat tut misbruik neigt, te gering is, om het opgeven van een voor de meerderheid onschuldig genotmiddel te rechtvaardigen; dat elk genotmiddel als zoodanig een goeden invloed heeft en niet om eenige bijkomende omstandigheid mag worden gebannen uit onze maatschappij; en wat vooral van belang is, dat juist die personen te wier behoeve in de eerste plaats een algemeene geheelonthouding — het geheel verdwijnen van alcohol uit het dagelijksch leven ') — zou moeten plaats hebben, nl. de echte drinkers, blijkens psychiatrische ervaring toch a l s r e g e l reeds van aanleg minderwaardige personen zijn, en dus het geheel alcohol-vrij maken der maatschappij vermoedelijk nog niet heel veel verandering zou brengen in hun waarde voor familie en gemeenschap. Om ons standpunt te bepalen bij het kiezen tusschen algemeene onthouding of algemeene matigheid, is het noodig twee zaken scherp uiteen 1) De eisch, dat de alcohol zelfs niet als geneesmiddel zou mogen worden gegeven, kan niel anders dan als een product van éénzijdig drijven worden beschouwd.
4
te houden. In de eerste plaats dient de vraag te worden beantwoord, voor welke personen In hun eigen belang geheelonthouding noodig is; in de tweede plaats komt dan de vraag of het nu ook wenschelijk is, dat in het belang der personen van deze categorie ook anderen zich als voorbeeld tot geheelonthouders maken. Wat het eerste betreft, moet stelhg worden vastgehouden aan den regel, dat ieder, die eenmaal zich heeft overgegeven aan chronisch misbruik, slechts door blijvende geheelonthouding staande blijven kan. En verder moet geheelonthouding worden betracht bij kinderen, en bij een reeks (zoo niet bij alle) zenuwlijders; bij sommige vormen van zenuwziekten (b.v. epilepsie) is dit van het allerhoogste belang, doch ook bij de meeste andere is geheelonthouding gewenscht. Het antwoord op de tweede vraag is niet zoo eenvoudig,omdat hier tegen elkaar moet worden afgewogen het goede, dat men opoffert en het kwade, dat daardoor kan worden voorkomen. Heeft de alcohol iets positief goeds? Er is een tijd geweest, dat de vraag naar het al of niet nuttig zijn van alcohol ongeveer samenviel met de vraag, of alcohol al of niet een voedingsstof was. En toen eenmaal aangetoond was, dat de alcohol, practisch ') gesproken, niet als voedingsstof kon worden opgevat, scheen in veler oogen daarmee de zaak uitgemaakt. Doch daarbij had men over het hoofd gezien, dat een mensch nog iets anders noodig heeft dan voedingsstoffen. Evenals de beteekenis van soep voor het organisme, niettegenstaande de voedingswaarde daarvan niet heel groot is, langzamerhand weer meer wordt erkend, omdat men heeft ingezien, dat ze een prikkelenden invloed heeft op de maag, waardoor deze tot krachtiger werking wordt aangezet en de daarna aangeboden voedingsstoffen beter zal verwerken, evenzoo zou het kunnen zijn, dat alcohol een nuttige werking had, doordat hij als prikkel dienst deed en daardoor verschillende lichaamsfuncties werden bevorderd. Eenige jaren geleden zijn proeven gedaan door prof. Pekelharing te Utrecht, waaruit bleek, dat alcohol bij honden de afscheiding van maagsap bevorderde, en aldus zou een verklaring te vinden zijn van het ten minste door velen als vaststaand aangenomen verschijnsel, dat het gebruik van alcohol vóór den maaltijd gunstig werkt op eetlust en spijsvertering. Maar afgezien van dergelijke werkingen is het zeker, dat geen andere stof bestaat, die zoo algemeen den naam verdient van g e n o t m i d d e l . Er mogen enkele personen zijn, die boven alcohol de voorkeur geven aan tabak, thee of een anderen prikkel, zóó algemeen geliefd is er geen als de alcohol. Mag men nu die waarde van een genotmiddel gering schatten? Is er iemand, die meent, dat men alleen leven kan door zijn voedingsstoffen in de juiste hoeveelheid afgemeten, tot zich te nemen en deze dan om te zetten in nuttigen arbeid ? Kan de dag verdeeld worden tusschen arbeid en het opnemen van voedingsstoffen ? Ware dit mogelijk, ï) Alcohol verbrandt in het lichaam tot koolzuur en water. Als zoodanig behoort hij theoretisch tot de voedingsstoffen. Doch practisch heeft hij geen waarde, omdat een eenigszins beteekenende hoeveelheid warmte slechts geleverd worden zou door quantiteiten alcohol, die als vergif zeer schadelijk zouden werken.
5 het zou wellicht bevorderlijk zijn voor den vooruitgang van het mensche lijk geslacht. Maar h e t is n i e t mogelijk. Slechts dan zal men zijn werkkracht opgevoerd zien tot de hoogste ontwikkeling, als men tusschen het ernstige werk ook oogenblikken toelaat van verpoozing, ontspanning, vreugde, genot. Daar is nu een drank, die bij het samenzijn in vriendenkring in zekeren zin hetzelfde levert als een mooi landschap op een wandeling. En evenmin als het heen en weer loopen in een nauwe straat denzelfden invloed heeft op het organisme van hem, die veel tijd zittende doorbrengt, als het dwalen door bosch en heide met verwarmenden zonneschijn en opwekkenden wind, evenmin is het samenzijn met oude vrienden hetzelfde genot voor den geheelonthouder als voor hem, die de feestelijke samenkomst weet te kleuren door een hem op andere dagen ongewonen drank, die het gesprek gemakkelijker, de vreugde grooter, de zorgen minder maakt. Elke verhooging onzer stemming heeft hare waarde, niet alleen voor het oogenblik, maar ook voor de opgewektheid, waarmee we later weer ons werk zullen doen, voor onzen weerstand tegen moeilijkheden, voor de totale som van den arbeid, dien we in ons leven zullen verrichten. Geen prikkel, die genot heeft voor het individu, mag ooit uit de geheele maatschappij worden verwijderd, tenzij het zeer overtuigend blijkt, dat tegenover het geleverde genot een zoodanig nadeel bestaat, dat het totaaleffect slecht moet zijn. En nu kan men wat betreft het kwade, dat door geheelonthouding wegvallen zou, om het nog eens te herhalen, er op wijzen, dat door algemeene geheelonthouding het lot van hen, die zonder dat tot drinkers worden, toch meestal niet heel schitterend uitvalt en hun schipbreuk dus slechts op andere klippen plaats vinden zal; toch blijft tegenover deze overwegingen voor velen het niet te loochenen feit van overwegende kracht, dat de alcohol heel wat ellende na zich sleept, die bij geheelonthouding niet bestaan zou, en wordt het dus een zaak van appreciatie, of men aan de eene zijde van het vraagstuk, of aan de andere meer gewicht zal toekennen. Het is een gevoelsquestie, afhankelijk van de hoeveelheid sentiment, of misschien ook sentimentaliteit, die men in zich omdraagt, of men ten behoeve van een minderheid zich gedrongen voelt aan de meerderheid een genot te ontzeggen, dat voor die meerderheid zelf onschadelijk of zelfs nuttig wordt geacht. Over deze gevoelszaak valt niet te redeneeren, en zoo moet ik mij in dit opzicht bepalen tot het eenvoudige neerschrijven van mijn meening, zonder mij verder te willen verdiepen in al, wat daarvoor of daartegen zou • kunnen worden aangevoerd. Mijn meening is dan, dat door een verder doordringen van onze matigheidsprincipes, uit een sociaal oogpunt vrijwel evenveel verkregen worden kan als door algemeene geheelonthouding zou kunnen worden bereikt. Maar evenzeer is mijn overtuiging, deze, dat matigheid, zooals ik die opvat, nog heel wat anders is, dan wat thans nog gewoonte is in zeer uitgebreide en zeer verschillende kringen. Het voordeel der geheelonthouding ligt — het is niet te ontkennen — in de gemakkelijkheid, waarmee dat begrip omschreven wordt. De beteekenis van het woord onthouding kan niet betwijfeld worden- Wie geheelonthouder w i l zijn, is het. "Wie het belooft te zijn, houdt zijn
6
belofte, tenzij hij bedrog pleegt of te zwak is. Maar wie kan willekeurig m a t i g zijn, zonder gevaar o n m a t i g te worden? Wat is matig, wat onmatig; wat is gebruik en wat is misbruik? Ziedaar de moeilijkheid, waarmee de matigheidsbeweging te kampen heeft. Er zijn tal van personen, die volstrekt niet verslaafd zijn aan alcohol, d. w. z. die het gebruik zeer goed willekeurig kunnen beperken, en toch - in physiologischen zin - misbruik maken, omdat zij niet weten wat misbruik is. Wil de matigheidsbeweging iets bereiken, dan moet men vóór alles duidelijk zich voor oogen stellen, wat matigheid is, en wat daar boven gaat. En nu komt het mij voor, dat op grond van wetenschappelijke onderzoekingen der laatste jaren, het langzamerhand mogelijk wordt een definitie te geven van wat men onder misbruik te verstaan heeft, zij het ook nog slechts een definitie bij benadering, maar die dan toch zoodanig reeds kan worden omschreven, dat vele personen, die dachten matig te zijn, bij het kennis nemen van die onderzoekingen tot de overtuiging zullen moeten komen, dat zij onmatig zijn geweest. Ik zie in het scherp omschrijven van wat men onder misbruik te verstaan heeft, het brandpunt van het matigheids- en dus ook van het onthoudingsvraagstuk en toen ik onlangs door de Redactie van het tijdschrift van den Volksbond werd aangezocht, een en ander mede te deelen omtrent den invloed van alcohol op onze psyche, voldeed ik aan dit verzoek gaarne, in de hoop daardoor iets te kunnen bijdragen tot het terug diingen van het alcoholgebruik in zeer veel nauwere banen, dan zelfs door matigheidsmannen, naar het mij voorkomt, veelal nog noodzakelijk wordt geacht, zonder dat daarom nog de alcohol geheel uit onze maatschappij behoeft te worden verbannen. Om de vraag naar wat we in physiologischen zin onder misbruik hebben te verstaan, goed te kunnen behandelen, ben ik genoodzaakt eenigszins uitvoerig verschillende phsychologische onderzoekingen te bespreken, die de laatste jaren door tal van onderzoekers, vooral door prof. K r a e p e l i n en zijn leerlingen, over den invloed van alcohol zijn verricht. In de eerste plaats zal ik daartoe beschrijven het resultaat van die onderzoekingen, die werden ingesteld, om de werking na te gaan van een enkele kleine gift alcohol op de geestelijke functips. Vervolgens zal ik bespreken de werking op de geestvermogens van voortgezet alcoholgebruik in grootere hoeveelheid, waarbij ik zal trachten duidelijk te maken, hoe de daarbij waargenomen verschijnselen direct vergelijkbaar zijn met, en slechts een hoogere ontwikkeling voorstellen van datgene, wat men waarneemt na het gebruik van één enkele kleine gift. En eindelijk zal ik dan daarna gelegenheid hebben, als conclusie van het voorafgegane, de vraag te beantwoorden, waar de grens moet worden gesteld tusschen gebruik en misbruik of m. a. w. welk gebruik in het algemeen (d.i. voor de meerderheid der menschen) zonder nadeel kan plaats hebben.
'1 | ! J !n| f] f'
[ *?! '«^ ! i
(. I "j jb
7
II. De werking van één enkele gift. I ï U f k'
I •JI '«^ !
i j'" i '
Hoe alcohol precies werkt op onze geestvermogens wordt het best nagegaan door een persoon eenigen, zeer eenvoudigen, geestelijken arbeid te laten verrichten, eerst zonder dat hij alcohol tot zich heeft genomen en vervolgens nadat hij een bepaalde hoeveelheid alcohol heeft gebruikt. Heeft men er dan zorg voor gedragen, dat alle andere omstandigheden dezelfde bleven, dan zal een vergelijking van het werk, na alcoholgebruik geleverd, met dat, waaraan geen alcoholgebruik was voorafgegaan, een duidelijk beeld geven van de door den alcohol teweeggebrachte verandering. Op deze wijze nu hebben tal van geleerden en daaronder in de eerste plaats de reeds genoem.de Kraepelin en diens leerlingen een reeks onderzoekingen gedaan betreffende verschillende zeer eenvoudige geestelijke Zoo heeft men onderzocht de snelheid en de juistheid, waarmee een eenvoudige prikkel wordt waargenomen en herkend. Daartoe liet men b.v. door een vernufDig uitgedacht toestel een reeks eenvoudige woorden, stuk voor stuk, aan den persoon, die zich voor de proef had beschikbaar gesteld, zien gedurende zeer korten tijd. De woorden in questie namelijk werden één voor één zichtbaar door een nauwe opening en bleven, daar zij zich met een bepaalde, zeer precies geregelde snelheid voortbewogen, slechts zeer kort zichtbaar, zoodat alleen bij zeer snelle waarneming het mogelijk was het woord te herkennen. Het aantal woorden nu, dat juist gelezen werd, gaf aldus een maat aan voor de snelheid, waarmee de proefpersoon zijn waarnemingen verrichtte. In de tweede plaats onderzocht men het herinneringsvermogen, b.v. door den proefpersoon een reeks cijfers of zinlooze lettergrepen voor te zeggen of te laten zien en nu na te gaan, hoeveel malen deze moesten worden herhaald, resp. hoeveel tijd de proefpersoon noodig had om deze in het geheugen vast te houden. Vervolgens werd onderzocht, hoe snel de combinatie van twee indrukken tot stand kwam, b.v. door een lange reeks cijfers, die in opzettelijk daartoe ingerichte cahiers onder elkaar gedrukt waren, twee aan twee schriftelijk te laten optellen, en dan na te gaan, hoeveel optellingen in een bepaalden tijd (b.v. een uur) waren verricht, waarbij natuurlijk het aantal fouten ook werd in aanmerking genomen. Al deze onderzoekingen nu, die een resultaat gaven, dat in staat stelde de snelheid van het opnemen van indrukken, de snelheid van het vasthouden van indrukken, en de snelheid van het combineeren van indrukken, in eenvoudige getallen weer te geven, leerden, dat zelfs kleine hoeveelheden alcohol b.v. 30 of 40 gram, een duidelijk slechten invloed op al deze functies hadden, terwijl nooit eenige gunstige werking voor den dag trad. Echter vertoonden niet alle onderzochte functies dezen nadeeligen invloed even sterk; hoe samengestelder het proces was, dat men onderzocht, des te grooter was de gevonden stoornis.
8
Behalve deze algemeéne afneming, die in alle proeven in meerdere of mindere mate viel aan te toonen, zijn nog eenige feiten van bijzonder belang. Opmerkelijk was het, hoe verschillend groot die slechte invloed was van dezelfde hoeveelheid alcohol bij verschillende personen. Nu zou men, ziende hoe dezelfde hoeveelheid alcohol bij één persoon b.v. tweemaal zoo groot nadeelig effect teweegbrengt als bij een ander, geneigd zijn te denken aan de omstandigheid, dat van de onderzochte personen de een meer gewend was aan alcoholgebruik dan de ander en dat de aan alcoholgebruik gewende proefpersoon wellicht een minder groote nadeelige werking zou ondergaan, dan hij, die gewend was aan onthouding. SteUig is het, dat de gevonden individueele verschillen niet daarop berustten, althans niet voornamelijk daarop. Herhaaldelijk toch kon men constateeren, hoe iemand, die langen tijd als onthouder had geleefd, opmerkelijk weinig gevoehg bleek te zijn voor betrekkelijk groote giften, terwijl omgekeerd soms bij personen, die gewend waren aan geregeld alcoholgebruik zelfs door een gift, die het gewone gebruik niet overschreed, een zeer duidelijke vermindering hunner geestelijke vermogens werd waargenomen. Zeer fraai bleek dit laatste b.v. door proeven, die ook in ander opzicht merkwaardig waren, n.l. omdat zij niet de een of andere elementaire— d.i. in het dagelijksch leven nooit zelfstandig voorkomende — geestelijke functie onderzochten, maar zich richtten op een practische bezigheid. Ik bedoel namelijk de proeven van A s c h a f f e n b u r g omtrent den invloed van den alcohol op het letterzetten. Bij vier letterzetters werd nagegaan, hoeveel letters door hen in denzelfden tijd gezet werden, nadat zij gedurende eenige dagen volstrekt geen alcohol hadden gebruikt, en hoeveel op een dag, nadat zij vlak vóór de proef een zekere hoeveelheid alcohol (n.l. 40 gram, ongeveer overeenkomend met het alcoholgehalte van 1 L. bier) hadden gedronken. Het resultaat was, dat gemiddeld door het gebruik der genoemde hoeveelheid alcohol een vermindering in arbeidssnelheid van 15 o/o werd teweeggebracht. De qualiteit van den arbeid leed daarbij niet; de onderzochte personen waren trouwens zeer geoefende werklieden, die bijna geen fouten maakten. Deze afneming in arbeidssnelheid tot een bedrag van 15 % is, zooals reeds werd opgemerkt, merkwaardig, omdat de onderzochte personen allen gewend waren, geregeld alcohol (in den vorm van bier) te gebruiken. Het mag vreemd schijnen, dat als regelmatig gevolg van alcoholgebruik proefondervindelijk een vermindering van alle onderzochte eenvoudige geestelijke processen voor den dag treedt, terwijl toch velen zoo gewend zijn, aan den alcohol een prikkelende, een opwekkende werking toe te schrijven en te meenen, dat daardoor het denken gemakkelijker en sneller gaat. Ik geloof echter dat deze opvatting, mag zij ook nog door velen gehuldigd worden, toch ook onder leeken reeds belangrijk aan algemeéne verbreiding begint te verliezen. En al is men misschien ook nog overtuigd, dat sommige eenvoudige verrichtingen onder invloed van alcohol een zekere vergemakkelijking ondergaan, — zoo b-v. zal men met minder moeite een alledaagsch gesprek kunnen voeren, wanneer men wat alcohol heeft gebruikt, ja zelfs zal men wat gemakkelijker klaar zijn met eenige aardigheid, misschien zelfs beter een eenvoudige toast of andere toespraak voor den dag brengen, — weinigen zullen voorzeker de stelling willen verdedigen, dat het gebruik van alcohol een
9 gunstige werking zal uitoefenen bij ernstige studie of bij liet voeren van een wetenschappelijk debat. Maar datgene, wat wel door alcohol wordt bevorderd, al is het dan ook slechts het uitbrengen van een toast of iets dergelijks, zou dan toch wijzen op een verhooging van eenige psychische functie. Waarom wordt die dan door het proefondervindelijk onderzoek niet aangetoond? Hier schijnt een tegenspraak te zijn tusschen de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek en de dagelijksche ervaring. Doch deze tegenspraak is slechts schijnbaar. In de eerste plaats moet worden bedacht, dat ons gevoel in het algemeen zeer bedrieglijk is; dat onze subjectieve meening omtrent de meerdere of mindere gemakkelijkheid, waarmee we een bepaald werk doen, volstrekt geen maatstaf is voor de deugdelijkheid, noch ook voor de snelheid van dat werk. Zoo werd bij de gedane proeven meermalen gevonden, dat na het gebruik van alcohol de proefpersoon het gevoel had, dat zijn werk bijzonder gemakkelijk en snel van stapel liep, terwijl later bij het narekenen van den geleverden arbeid het tegendeel bleek. Het zou mij te ver voeren, om psychologisch uiteentezetten, hoe het komt, dat alcohol ons het gevoel geeft van iets, bijzonder goed, bijzonder gemakkelijk of bijzonder snel te doen, terwijl dit toch inderdaad niet het geval is, maar het genoemde feit staat vast; en het kan tegelijk de verklaring geven, waarom in bepaalde gevallen ook inderdaad iemand onder invloed van alcohol iets goed ten einde brengt, dat hij zonder dien invloed niet zou hebben kunnen doen. In alle omstandigheden namelijk, waarbij het niet zoozeer op snel en ruim denken, op verstandelijk overleg- en juiste waarneming, als wel op durven, op het overwmnen van tegenzin, van een gevoel van verlegenheid of iets dergelijks aankomt, daar is de alcohol in staat den ontbrekenden moed, de onvol doende brutaliteit aan te vullen, daar wordt een toespraak gehouden, die goed van stapel loopt, waar zonder alcohol wellicht; door gebrek ^aan zelfvertrouwen, het einde niet zou zijn bereikt. De alcohol verwijdert ons gevoel van onmacht, ja zelfs doet zelfoverschatting daarvoor in de ploats treden, en dat kan onder bepaalde omstandigheden een gunstig eflect hebben op het tot stand komen van een werk, waarvoor niet in de et^-ste plaats behoeft te worden „gedacht". Mc^ar er is nog een andere werking van den alcohol — ook bij het wetenschappelijk onderzoek — voor den dag gekomen, een werking trouwens, dio zeer innig samenhangt met het ontstaan der genoemde zelfoverschatting en daarvan voor een groot deel de oorzaak is, en het zeer begrijpelijk maakt, waarom zoo algemeen wordt geloofd aan een opwekkenden invloed van den alcohol, aan een versnellende werking op het denken. Dit is namelijk de werking op het tot stand komen van allerlei bewegingen. Door niet te groote hoeveelheden alcohol worden de bewegingen vergemakkelijkt. Bij beginnende dronkenschap uit zich dit door de neiging tot belangriike ontladingen, zooals zingen en schreeuwen, dansen en springen, of zelfs in gevaarlijke handtastelijkheden, doch ook reeds lang, voordat het tot zoodanige uitingen heeft geleid, neemt ieder, die onder den invloed van niet te groote hoeveelheden alcohol staat, de gemakkelijkheid van het tot stand komen van allerlei eenvoudige bewegingen direct aan zich zelf waar, doordat men zich lichter, vrijer gevoelt
10
en bestaande vermoeienis verdwijnt. Daar zich nu deze opf^reeraï wprkins ook doet selden op de spraakbewegmgen, is het niet vreema, S me'n, ïedfiidelifke bewijLn viSdend van ^ f £--\\f^^f/|^^^^^^^^ alcoholgebruik, daaruit ten onrechte concludeert, dat men gemak na keiijker denkt
lil. De werking van chronisch alcoholgebruik in grootere hoeveelheid. Een beschriiving te geven van de veranderingen, die regelmatig o-ebrufk van S t e hoevedheden alcohol met zich brengt, is met moeüijk wnnt iedereen kent wel eenigen dier ongelukkigen, die aan hchaam en ™ t i e gevolgen daar van met zich dragen, _ Men stelle zich een dergelijk npr=!oon voor en zie, wat de waarneming bij hem leert , . .. _ ^ Men vindt als regel dan iemand, die in al zijn hande mgen de bewi zen ceeft van we nig gevoel te bezitteA voor anderen, weimg belangstellmg voor a l w a T niet het eigen ik raakt, weinig ^^^'^I^J^flif^^l'^'^^^ zijn werk slecht, onnauwkeurig, zorgeloos ^ f ^^}f^^J^Jf^f^^"^^^^^^^^ ""^^^1^ dip ppn a-erins bevattingsvermogen en een slecht geheugen bezit, en me f'asTalXze^geestelijke afwijkingen, die alle ^y elkaar ^ - n - n --^^^^ sameno-evat met den naam van algemeene geestelijke at^tompin^, OOK nog deze' bijzonderheid Pleegt te.vertoonen dat h , zi.h o ^ onzeker beweegt, onvast staat op zijn beenen, ja zelfs het noimaie georuiK van I n i m n d e n niet meer heeft, doordat deze het meest bekende veischijnsel van den dronkaard - het beven -. ^oe^J^.^f. ,..^ ^ , ^vereenRii oDDervlakkige beschouwing valt wellicht met dadelijk de oveieen komsUn h K g tus^chen deze groep van verBct^nselen c ie d e n ^ kpnraerken en die veranderingen der geestelijke functies, üie ons net proSonSindelijk onderzoek deed kennen als de regelmatige gevolgen " ^ ' T o c h l ' t t S : f m S % e U j k te maken, dat de treurige toestand van den chronischen drinker niets anders is dan de in sterkere ontwikShno b e s t S e en bliivend geweiden afwijkingen, die zich in veel geringere S e en v S i l g T a n d vertoonen ten gevolge van één enkel klem gebruik AFpn moet bedenken dat het proefondervindelijk onderzoek ons met in I^£ Selt oiï^s een'oordeel te vormen omtrent iemands karakter Soreel sevoel enz Wij onderzoeken slechts de eenvoudigste, de meest Sementaüe f mcties van ons denkvermogen, zooals het opnemen, het m S i n e r ° ImSen en het combineeren van eenvoudige waarnemingen die men bestudeer en kan volgens de vroeger beschreven methoden Deze ïmnen?airr functies nu, die bliikens het experimenteel onderzoek door £ i e S vreeS hoeveelheid alcohol steeds bleken te verminderen, zifn eveneenfby den drinker achteruitgegaan, doch de afwijkingen die b het bedoelde onderzoek slechts gedurende een zekeren tijd na het
.
1^ v.^ ^ ''*
11 gebruik van alcohol konden worden aangetoond, om vervolgens weer plaats te maken voor den normalen toestand, vindt men na chronisch alcoholmisbruik blijvend. De drinker neemt langzaam in zich op, ja zelfs neemt weinig in zich op, vertoont een slecht herinneringsvermogen en evenzoo een gering combinatievermogen. En wat er verder nog aan hem treft, zijn onverschilligheid, slordigheid, zijn gebrek aan werklust, de afstomping van alle hoogere gevoelens, ja ten slotte het verlies van het meeste, wat den mensch pleegt te onderscheiden van het dier, dat alles wat te gecompliceerd is, ora door eenvoudige proeven te worden bestudeerd, het zijn slechts de laatste consequenties van het diepe verval, waarin zijn meest elementaire geestesfuncties zijn geraakt. Laat ik voor één der bij den dronkaard zoo typische verschijnselen dit duidelijk maken : het verlies van den zin voor netheid en reinheid, zich uitend in slordige kleeding, een jas met vlekken, waaraan eenige knoopen ontbreken, een das, die niet op zijn plaats zit, een vuil boord enz. Dit alles berust in hoofdzaak op twee elementaire verschijnselen: het slecht opnemen van indrukken en het zich moeilijk bewegen. Om netjes gekleed te gaan, moet men ten eerste in staat zijn, zich voor aanraking met al wat slordig en vuil maakt, te kunnen "hoeden. Hij, die onzeker is in zijne bewegingen, stelt zich meer bloot dan een ander aan het bevuilen van zijn kleeding met eenig voorwerp, dat hij onwilleleurig aanraakt. Neemt men dat bijtijds waar, dan is daarmee het middel gegeven, om de bezoedeling te verwijderen, doch dergelijke kleinigheden worden niet dadelijk bemerkt door dengene, die de gevolgen van langdurig alcoholmisbruik ondeivindt. Zoo wordt hij allengs gewend aan het verlies van netheid in zijn kleeding en naarmate hij er meer aan gewend raakt, merkt hij het nog minder op. En dan is het herstellen van alles wat vroeger hem als slordig en vuil zou hebben toegeschenen, voor hem een belangrijke arbeid. Hij is op zijn gemak gesteld, heefc niet de energie, om zich de kleine moeite te getroosten, die noodig is, om zijn jas dikwijls genoeg af te schuieren, zijn boord dikwijls genoeg te verwisselen, want al die maatregelen representeeren voor hem, die slordig is door vergeetachtigheid, die nu eens naar zijn kleerborstel, dan naar een boord moet zoeken, een groote mate van inspanning, die het hem onmogelijk is te overwinnen. Op dezelfde wijze kan elk der andere genoemde verschijnselen, het gebrek aan belangstelling voor alles wat zijn eigen persoon niet raakt, het verlies van alle hoogere gevoelens, teruggebracht worden op die enkele grondverschijnselen, die ons het proefondervindelijk onderzoek deed kennen. Zooals ik er reeds vroeger op wees, dat als resultaat der gedane proeven werd gevonden, dat de meest samengestelde der onderzochte functies ook steeds de grootste stoornis vertoonden, zoo blijkt ook bij de studie der phsychologie van den chronischen drinker ditzelfde feit, De afwijking in de hoogere, geestelijke eigenschappen, de afstomping van het moreele gevoel, het op den voorgrond treden van uitsluitend egoïstische voorstellingen, de onverschilligheid voor al datgene wat geen persoonlijk belang voor hem heeft, het leven bij den dag zonder zorg voor de toekomst, dat alles heeft meestal reeds lang de attentie der omgeving van den aan den drank verslaafde getrokken, als zijn gewone dagelijksch
12 werk nog betrekkelijk goed gaat en zijn geheugen nog niet in het oog vallend geleden heeft, zoodat alleen door opzettelijk onderzoek de afwijkingen in deze functies zouden kunnen worden aangetoond. Terwijl aldus de overeenkomst der veranderingen in de geestelijke functies onder invloed van één gift en onder invloed van chronisch overmatig gebruik zeer treffend is, schijnt de invloed op de spierbewegingen in beide gevallen een geheel verschillende te zijn Door het gebruik van één kleine of zelfs ook vrij groote gift toch bleken allerlei spierbewegingen gemakkelijker tot stand te komen; ten gevolge van chronisch misbruik daarentegen zien we een belangrijke belemmering der willekeurige bewegingen, zooals de onvaste gang en het beven der handen toonen. Deze tegenstelling is slechts een bijzonder geval van een zeer algegemeene wet. Wanneer namelijk een prikkel, die, éénmaal werkend, een opwekkenden invloed heeft, zeer dikwijls wordt herhaal 1, gaat steeds die opwekkende werking allengs verloren, en treedt daarvoor in de plaats eeu verslappende, ja ten slotte zelfs een verlammende. Wel zal van den oorspronkelijk opwekkenden invloed nog altijd iets overblijven, doch de tijd, gedurende welken die opwekking bestaan blijft, wordt bij voortgezet gebruik steeds korter en de daarop volgende verslappende werking volgt steeds spoediger en valt steeds sterker uit. Aldus kunnen we begrijpen, dat bij den sterken drinker eindelijk die aller treurigste toestand wordt geboren, waarin hij slechts onmiddellijk na het gebruik van het gewone vergif nog tot iets in staat is, om een oogenblik later weer in des te diepere machteloosheid te vervallen. Hebben we dus het recht, den toestand, dien elke overmatige drinker vertoont, op te vatten als bestaande uit een groep van verschijnselen, die telkens op nieuw na elk (zelfs matig) gebruik in geringe mate optraden, doch door het veelvuldig herhalen van den prikkel steeds sterker voor den dag kwamen en ten slotte blijvende werden, dan ligt in deze beschouwing de sleutel tot het scherp definieeren van wat matig gebruik en wat misbruik is. Elk gebruik van alcohol brengt blijkens de gedane proeven tijdelijk een mindere geschiktheid onzer hersenen tot arbeid teweeg; deze mindere geschiktheid blijft eenigen tijd bestaan en verdwijnt dan van zelf; volgt echter een nieuw gebruik, vóórdat de invloed der eerste gift geheel verdwenen is, dan zal die tweede gifc hare werking voegen bij het nog resteerende deel der eerste, en dus zal de werking nu sterker uitvallen en de tijd, noodig om tot herstel te komen, zal grooter zijn; volgt wederom een derde gift, voordat de werking der tweede geheel voorbij is, dan zal opnieuw een grootere uitslag worden teweeggebracht, en zoo is het duidelijk, dat bij telkens herhaald gebruik binnen den tijd, noodig om de werking der laatste gift te overkomen, een steeds groeiende nadeelige werking ontstaan zal, die ten slotte moet eindigen in het definitief afnemen van alle geestelijke vermogens. Misbruik is dus niet in de eerste plaats afhankelijk van de hoeveelheid, die op een bepaald oogenblik wordt genuttigd, want ook na het gebruik van zeer groote hoeveelheden heefc zonder twijfel in zekeren tijd een volledig herstel plaats, doch misbruik is het regelmatig op nieuw tot zich nemen van alcohol, vóórdat de voorafgegane hoeveelheid heeft uitgewerkt.
13 (
i •1 i I (
Zoo wordt de algemeen verbreide opvatting, dat het zicli nu en dan, met groote lusschenpoozen te buiten gaan, veel minder nadeelig is dan het geregeld gebruik van veel kleinere hoeveelheden, door het wetenschappelijk denken volkomen bevestigd. Bij welk gebruik men nu spreken moet van misbruik, zal dus voor alles afhangen van den duur der nawerking, die de alcohol heeft. Ook hieromtrent is door wetenschappelijk onderzoek langzamerhand hei een en ander bekend geworden. Volgens het reeds gezegde, mag dit als het belangrijkste deel van het geheele alcoholvraagstuk worden beschouwd, want hierdoor alleen kan precies worden omschreven, in hoeverre er alcoholgebruik bestaan kan, dat niet blijvend nadeelig, d-w.z. geen misbruik is.
IV. Wat hebben we onder misbrnik te verstaan?
'i^""
I :
I i
"Wanneer het wetenschappelijk onderzoek aantoont, dat na het gebruik van een zekere hoeveelheid alcohol de geschiktheid tot het doen van geestelijk of lichamelijk werk daardoor is afgenomen, dan blijkt daaruit alleen nog niet, dat dit gebruik moet worden afgekeurd- De boog toch kan niet altijd gespannen blijven, en wanneer het bedoelde alcoholgebruik plaats vindt, nadat de dagtaak is afgeloopen, of op een oogenblik, dat er vooreerst niet behoeft te worden gewerkt, kan ons het tijdelijk komen m een toestand van mindere geschiktheid tot werk volkomen onverschillig zijn. Wel echter geven dus de te voren beschreven resultaten van het wetenschappelijk onderzoek onmiddellijk het recht een alcoholgebruik als misbruik te stempelen, dat plaats vindt vlak vóór of tijdens het werk »). De door het nemen van alcohol teweeggebrachte opwekking is slechts een subjectief gevoel; inderdaad heeft men zich door dat gebruik onmiddellijk in een toestand van geestelijke minderwaardigheid geplaatst. Maar wanneer de alcohol gebruikt wordt op een oogenblik, waarop vooiioopig niet behoeft te worden gewerkt, dan is de zaak niet zoo eenvoudig. Nemen we aan, iemand werkt van 8 tot 12 en van 1 tot 5, neemt dan met inbegrip van zijn middageten rust tot 8, om vervolgens weer den avond met geestelijken arbeid door te brengen. Kan er dan eenig bezwaar zijn, dat hij öf te 5 uur bij het begin van zijn rust m eenigen vorm wat sterke alcohol, öf wel bij zijn middageten, dat hij om 6 uur neemt, eenige glazen wijn gebruikt? Het antwoord op deze vraag kan niet afhangen van den a a r d der veranderingen, die ons denkvermogen onder invloed van alcohol ondergaat, 1) Ik moet hier een uilzondering maken voor die enkele gevallen, waar een dergelijke graad van uitputting bestaat, dat men zonder kunstmatigen prikkel in de volstrekte onmogelijkheid zijn zou een werk voort te zetten, dat onmiddellijk gedaan moet worden.
14 want het is practisch van weinig belang, of we op een oogenblik dat bestemd is voor rust, al of niet geschikt zijn tot werk. Bovendien heeft reeds de maaltijd zelf een ongunstigen invloed op onze werkkracht, zoodat het zoowel om het werk als om de spijsvertering wenschelijk is, dat wij eenigen tijd na het eten of zonder of met zeer lichten arbeid doorbrengen. In dit opzicht staan alcohol, maaltijd en lichaamsbeweging gelijk, alle drie hebben een slechten invloed op den gang der geestelijke processen. Doch evenals niemand er aan denkt den maaltijd of de lichaamsbeweging geheel af te schaffen, doch in beide opzichten wel matigheid noodzakelijk vindt, evenzoo kan ook de geheelonthouding van alcohol nooit gebaseerd worden op een tijdelijken invloed daarvan op geestelijke processen. Alles hangt af van den d u u r der nawerking. Daaraan nu is ook door vele onderzoekers bijzondere aandacht gewijd, en zoo zijn een reeks verschillende feiten daaromtrent door proeven bekend geworden. Bij het gebruik van 100 gr. alcohol werd een nawerking gevonden, die minstens 4, soms meer dan 24 uur duurde; d. i. nog zooveeltijd na het gebruik van den alcohol kon worden aangetoond, dat het geleverde werk minder was dan wanneer geen alcoholgebruik was voorafgegaan. Daar nu echter 100 gr. alcohol stellig een groote gift genoemd mag worden, die slechts door weinigen nog onder het matig gebruik zal worden gerangschikt en daar bovendien een zoo lange nawerking als 12 en 24 uur slechts als uitzondering werd gevonden, mag men wel aannemen, dat een meer matige gift, zooals 80 gr., in enkele uren uitgewerkt heeft, althans in zooverre, dat daarvan geen nadeelig effect op het daarna te leveren werk meer te duchten is. Toch is daarmee de zaak niet geheel opgelost, want al is de werking van eenigen prikkel, die op ons éénmaal heeft gewerkt, ook in zooverre voorbij, dat er geen resultaat meer op den geleverden arbeid te bespeuren valt, toch blijkt dikwijls, dat er nog iets van d:en prikkel is overgebleven, n.l. een gevoehgheid, juist voor diezelfde soort van prikkels, zoodat, wanneer een tweede dergelijke prikkel van dezelfde intensiteit na eenigen tijd werkt, daardoor een veel grooter effect wordt teweeggebracht dan den eersten keer het geval was. Het is nu gebleken, vooral door de onderzoekingen van S m i t h , dat juist ten opzichte van alcohol iets dergelijks in zeer hooge mate bestaat. Hij onderzocht de verschillende geestelijke functies, eerst zonder, daarna met gebruik van alcohol, en stelde op dezelfde wijze, als reeds door anderen was gedaan vast, dat door het gebruik van quantiteiten, die varieerden van 40 tot 80 gram per dag, een vermindering van alle onderzochte geestelijke functies ontstond. Nu zette hij zijn proeven voort gedurende een reeks van dagen, waarbij hij zag, dat gedurende de alcoholdagen de geleverde arbeid nog allengs minder werd. Vervolgens werden de proeven weder zonder alcohol voortgezet: de arbeid werd nu gedurende enkele dagen geleidelijk beter en bleef dan verder op eenzelfde niveau. Maar, wanneer nu, nadat de proefpersoon gedurende 8 dagen geen alcohol had gebruikt, hij opnieuw dezelfde gift als gedurende eenige dagen te voren, had tot zich genomen, ontstond plotseling een vermindering van den geleverden arbeid, grooter dan te voren door dezelfde gift was tot stand gekomen. Hier heeft men dus het opmerkelijke feit, dat zelfs bij nauwkeurig wetenschappelijk onderzoek de invloed van den alcohol zich geheel her-
15 steld schijnt te hebben, en dat toch nog een nieuwe hoeveelheid alcohol een grootere werking uitoefent dan de eerste had gedaan, d. i. er was overgebleven een verhoogde gevoehgheid, die zelfs door abstinentie gedurende 8 dagen niet verdwenen was. Het is onmogelijk te zeggen, hoe dergelijke proeven zouden zijn uitgevallen, wanneer Smith met nog kleinere giften b.v. met 80 gram had onderzocht, maar al is het mogelijk, dat dan de nawerking veel korter zou zijn uitgevallen, toch geeft het feit, dat bij Smith's proeven een geheelonthouding van 8 dagen niet voldoende bleek, om den invloed van '"gedurende eenige dagen voortgezet, niet overmatig alcoholgebruik weg te nemen, ons het recht te vermoeden, dat ook bij kleinere hoeveelheden een belangriike nawerking, zij het dan ook niet gedurende 8 dagen zal aanwezig zijn. Men moet wel aannemen, op grond van Smith's proeven, dat bij een gebruik, zelfs van kleine hoeveelheden als 20 a 80 gram ), nog een nawerking telkens op den volgenden dag, en dat bij geregeld gebruik een summatie der werking zal tot stand komen. Daar nu weinig personen, die gewend zijn dagelijks alcohol te gebiuiken, minder dan 20 a 80 gram zullen nemen, mag men wel vaststellen, dat i n d e n r e g e l elk d a g e l i j k s c h g e b r u i k v a n a l c o h o l m i s b r u i k is. Wanneer ik beweer, dat dit als r e g e l mag worden vastgesteld, dan wil ik duidelijk de overtuiging uitspreken, dat op dien regel uitzonderingen kunnen bestaan. Zooals bij allerlei andere dingen, hebben we ook hier rekening te houden met individueele verschillen. Ik twijfel er volstrekt niet aan, dat er personen bestaan, die ongestraft 80 gram alcohol en meer per dag geregeld gebruiken kunnen, zonder dat dit nadeehg is, hetzij voor hun gezondheid, hetzij voor hun werkkracht. Doch deze uitzonderingen doen aan den regel niets af. Moet nu in het belang der gemeenschap bij ieder individu eeu dagelijks terugkeerend gebruik van alcohol worden afgekeurd, of omdat het de gezondheid, of omdat het de werkkracht benadeelen kan? Wat de gezondheid betreft, kan men op grond van de ervaring het zelfs niet waarschijnlijk vinden, dat een nadeelige invloed zou worden uitgeoefend door het geregeld gebruik van 20 a 80 gram per dag. Hoogstens zou men kunnen beweren, dat daardoor wellicht de levensduur wordt verkort, doch het streven naar het zoo hoog mogelijk opvoeren van den leeftijd boven de grens, waar gewoonlijk reeds de normale arbeidsgeschiktheid in den steek heeft gelaten, schijnt mij noch uit een sociaal, noch uit een individueel oogpunt zeer aanbevelenswaardig. Daarentegen is van veel gewicht het in stand houden van zijn arbeidskracht op de grootst mogelijke hoogte. Nu zijn er echter tal van menschen - en ik geloof wel zelfs, dat dit de meerderheid is, - die volstrekt niet verlangen zooveel mogelijk arbeid te verrichten. Voor hen is de vraag, of een geregeld gebruik van alcohol hun arbeidskracht een weinig verlaagt, van geen belang, want ook zonder dat zouden zij toch met leveren, wat slechts met de grootste inspanning bereikbaar zijn zou. Bij hen mag het arbeidsvermogen een weinig dalen, de hoeveelheid geleverde arbeid blijft daardoor onaangetast. ^) 20 a 30 gram, d. i. ongeveer zooveel als een Liter niet zwaar bier, of een waterglas met niet zwaren wijn, of een likeurglas met sterken drank bevat.
16 Een ander tj^pe representeeren zij, voor wie werli: liet grootste genot is. Voor hen is hun levensgeluk recht evenredig aan het aantal uren, dat zij kunnen arbeiden. Zij komen er toe, langzamerhand die levenswijze uit te vinden, waaibij ze zooveel mogelijk effect zien van hun arbeid; zij zoeken de levensvoorwaarden, waarbij ze de grootst mogeli.ike quantiteit en tevens de hoogst mogelijke qualiteit van hun werk kunnen bereiken. En voor dezen staat het — als regel — vast, dat dagelijksch gebruik van alcohol de arbeidskracht verlaagt, wellicht ook de qualiteit van het werk vermindert. Yooral onder hen, die hun leven met studie doorbrengen, is vrij algemeen de overtuiging gevestigd — gebaseerd op eigen ondervinding — dat het geregeld gebruik van alcohol, zelfs in kleine hoeveelheid, evenzeer als veel eten en veel lichaamsbeweging een nadeeligen invloed heeft op de vruchten van hun geestelijk werk, vóór alles op den tijd, welken zij zonder vermoeienis te gevoelen, werken kunnen. Maar toch wordt door hen daarom de alcohol niet verfoeid. Evengoed als zij op een dag, waarop zij rust nemen, zonder bezwaar zullen genieten van wat een wel voorziene vriendendisch wellicht in overmatige overvloedigheid aanbiedt, evengoed als zij in hun vacantie zich gaarne schadeloos zullen stellen, voor de zoo langen tijd met opoffering zich ontzegde genieting van beweging in de open lucht en zich wellicht de groote inspanning van een vermoeienden bergtocht boven elk ander genot zullen uitkiezen, evenzeer zullen zij als afwisseling van hun eentonig studeeikamer- of laboratoriumleven nu en dan zich overgeven, zonder vrees voor denkbeeldige gevaren, aan de opwekkende werking van den drank, dien zij te midden van hun ingespannen werk kennen als vergif. Elk genotmidddel heeft zijn waarde, door het genot alleen reeds. Elke afwissehng is gezond. Maar regelmaat in het werk is een onmisbare voorwaarde voor succes. En zoo heeft men te zoeken den meest voordeehgen en geluk brengenden middenweg; laat als regel elke dag gelijken op den voorgaanden in zijn verdeelmg tusschen arbeid en rust, maar wanneer nu en dan een rustdag of langere rusttijd is aangebroken, laat dan die practische overweging varen, laat dan naar ieders smaak werken datgene wat afleidmg en genot geven kan, laat men dan onbezorgd aannemen, wat ons ten dienste staat tot verhooging van onze stemming, om na den rusttijd weder terug te^keeren in den ijzeren band der plicht. Laat ieder, die het als zijn plicht beschouwt, zooveel nuttigen arbeid te leveren, als volgens zijn aanleg mogelijk is, weten, dat geregeld alcoholgebruik zijn arbeidskracht, en dus het succes van zijn arbeid doet dalen. Slechts door zich oogenblikkelijk genot te ontzeggen, zal ieder komen tot het hoogste, wat voor hem is weggelegd. In ruil voor het opgeofferde genot komt dan het bewustzijn van te'hebben gebruikt zijn volle kracht: geluk voor zich zelf, winst voor de maatschappij. ARNHEM,
Maart 1905.