De invloed van de sociaal onwenselijke kant van persoonlijkheid op intimiteit
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van masters in de Psychologie Door Shenny Smith
ANR: 971112
Begeleiding: Dr. T.A. Klimstra Tweede lezer: Dr. Franc Donkers
2 Abstract In dit onderzoek is onderzocht of de meer sociaal onwenselijke kant van persoonlijkheid invloed heeft op intimiteit. Er is daarbij gekeken naar twee sociaal onwenselijke persoonlijkheidsconstructen, te weten de Dark Triad en het DSM 5 model. De data zijn onder 83 leerlingen tussen de 15 en 18 jaar oud middels online enquêtes verzameld. De bevindingen geven aanwijzing voor enkele sterke positieve correlaties tussen de onwenselijke persoonlijkheidstrekken. Verder blijkt dat jongens in vergelijking met meisjes ietwat meer sociaal onwenselijke persoonlijkheidstrekken bezitten. De resultaten wijzen erop dat geen van de persoonlijkheidstrekken individuele verschillen in intimiteit verklaren. De conclusie is daarom dat de sociaal onwenselijke kant van persoonlijkheid minder relevant lijkt te zijn voor het begrijpen van individuele verschillen in intimiteit onder adolescenten.
Kernwoorden: Dark Triad, DSM 5, Rusbult, Persoonlijkheid, Intimiteit.
3 De invloed van de sociaal onwenselijke kant van persoonlijkheid op intimiteit Intieme relaties zijn belangrijk voor het voortbestaan van de menselijke soort (Barelds, 2004). Er zijn verschillende varianten van intieme relaties, maar de meest onderzochte vorm is de relatie tussen geliefden (Barelds, 2004). Een essentieel deel in de ontwikkeling van intieme relaties is intimiteit (Marez, 2011). Dit is ook verklaarbaar wanneer er een diepere blik geworpen wordt op drie kernaspecten van intimiteit. Ten eerste wordt de wederzijdse onthulling van persoonlijke informatie onderscheiden. Deze onthulling biedt de mogelijkheid tot wederzijds begrip, empathie en genegenheid. Ten tweede wordt de sterke positieve houding ten opzichte van de partner onderscheiden. Deze kan zowel in positieve, warme gevoelens, als in de motivatie om de ander ten goede te zijn, gemanifesteerd worden. Tot slot wordt de affectieve communicatie tussen de partners onderscheiden. Dit kan in mondelinge vorm (communiceren over gevoelens) of een seksuele vorm zijn, maar ook in andere handelingen (door middel van het aanraken en aandacht) (Baumeister & Bratslavsky, 1999). Deze gedragingen dragen logischerwijs bij aan een succesvolle intieme relatie. Volgens het investment model van Rusbult (1988) is een succesvolle relatie afhankelijk van 4 relationele karakteristieken, namelijk commitment, tevredenheid, investering en alternatieven overwegen. Dit model is gebasseerd op de interdependence theorie (Rusbult,1988) en definieert commitment als een neiging om op psychologische vlak aangetrokken te zijn tot de relatie en om de relatie in stand te houden. Tevredenheid wordt gedefinieerd als een positieve houding of affect ten op zichte van de relatie. Investering verwijst naar de mate waarin een individu in zijn relatie investeert om de relatie te vebeteren. Een dergelijke investering kan bijvoorbeeld bestaan uit tijd, moeite en belangrijke middelen die een onderdeel van de relatie worden. Hier is bijvoorbeeld te denken aan materiele eigendommen, zoals een koopwoning of een auto. Alternatieven overwegen verwijst naar de mate waarin de belangrijkste behoeften van een individu buiten de relatie bevredigd kunnen worden (Rusbult, 1988). Het model suggereert dat relationele tevredenheid toeneemt wanneer de relatie hoge beloningen geef (bijvoorbeeld veel gelijke interesses
4 tussen de partners), weinig kost (bijvoorbeeld zelden ruzie tussen de partners) en op zijn minst aan de verwachtingen van een persoon voldoet. Commitment neemt volgens het model toe wanneer een persoon tevreden is met zijn of haar relatie, er geen alternatieven zijn om te overwegen (daten, met vrienden zijn) en er veel in de relatie geïnvesteerd is (Rusbult, 1983; 1988). Aan de hand van het bovenstaande zou er gesteld kunnen worden dat intimiteit logischerwijs toeneemt wanneer er sprake is van commitment, investering, relationele tevredenheid en weinig alternatieven om te overwegen. Het investment model is dus een goed achterliggend model om intimiteit in kaart te brengen. Er zitten grote verschillen in de mate waarin men in staat is tot het opbouwen van intieme en bevredigende relaties, en persoonlijkheid is hierbij een belangrijke factor (Barelds, 2004; Vernon, Villani, Vickers & Harris, 2008). In dit onderzoek wordt de samenhang tussen persoonlijkheid en intimiteit ook onderzocht. In tegenstelling tot de meeste onderzoeken naar persoonlijkheid (White, Hendrick & Hendrick, 2004; Hines & Saudino, 2008), waarin de rol van relatief sociaalwenselijke eigenschappen, waaronder de Big Five (White, Hendrick & Hendrick, 2004; Hines & Saudino, 2008) onderzocht zijn, is in dit onderzoek de aandacht gericht op de minder bekende, meer sociaal onwenselijke kant van persoonlijkheid. Deze sociaal onwenselijke kant van persoonlijkheid wordt onder anderen gedefineerd door de Dark Triad. De Dark Triad onderscheid drie sociaal onwenselijke persoonlijkheidskenmerken, namelijk narcisme, psychopathie en machiavellisme (Jonason & Webster, 2010; Vernon, Villani, Vickers & Harris, 2008). De onwenselijke kant van persoonlijkheid wordt ook gedefineerd door het nieuwe DSM-5 model, het classificatie en diagnose systeem van de American Psychiatric Association (APA) (American Psychiatric Association, 2012). Dit model onderscheid vijf sociaal onwenselijke persoonlijkheidstrekken, namelijk detachement, antagonisme, disinhibitie, negatieve affect en psychoticisme (Krueger, Derringer, Markon, Watson & Skodol, 2011; Wakefield, 2013). Beide persoonlijkheidsmodellen worden verderop besproken.
5 Hoewel er veel onderzoek is verricht naar intimiteit blijkt er weinig bekend te zijn over de relatie tussen intimiteit en de sociaalonwenselijke kant van persoonlijkheid. Het is bovendien zo dat er weinig onderzoek is gedaan naar de invloed van de persoonlijkheid van adolescenten op intimiteit binnen hun liefdesrelaties. Dit is ondanks dat het bekend is dat de meeste adolescenten omstreeks hun zestiende levensjaar al vaak in een relatie zitten (Shulman & Scharf, 2000; Sumter, Valkenburg & Peter, 2013). Er is overigens nog minder bekend over de intimiteitervaring van adolescenten die trekken bezitten van de meer sociaalonwenselijke kant van persoonlijkheid. Uit de resultaten van verschillende onderzoeken kunnen hoogstens indirecte verbanden tussen de sociaal onwenselijke kant van persoonlijkheid en intimiteit gelegd worden. Deze verbanden komen in de volgende paragrafen aan de orde. Dark Triad en Intimiteit In de afgelopen jaren is de interesse in de Dark Triad eigenschappen sterk toegenomen. De interesse lijkt voornamelijk gericht te zijn op hoe deze persoonlijkheidstrekken zich verhouden tot verschillende levensonderwerpen, waaronder vriendschappen, romantische relaties en wraak (Jonason & Schmitt, 2012; Jonason, Luevano & Adams, 2012; Rasmussen & Boon, 2013). Zoals al eerder beschreven is omvat de Dark Triad de narcistische persoonlijkheidstrek, psychopathische persoonlijkheidstrek en de machiavellistische persoonlijkheidstrek (Vernon, Villani, Vickers & Harris, 2008; Jonason & Webster, 2010). De narcistische persoonlijkheidstrek wordt gekenmerkt door egocentrisme, gevoel van grandiositeit en persoonlijk privileges. De psychopathische persoonlijkheidstrek wordt daarentegen gekenmerkt door gevoelloosheid, impulsiviteit in gedrag (risicogedrag) en criminaliteit. De machiavellistische persoonlijkheidstrek wordt, integenstelling tot de andere twee trekken gekenmerkt door het strategisch manipuleren van anderen (Horowitz & Strack, 2010). Deze Dark Triad persoonlijkheidstrekken zijn niet alleen drie onafhankelijke persoonlijkheidseigenschappen, maar ze vertonen ook enige overlap met elkaar (Horowitz & Strack, 2010; Jonason & Webster, 2010). Zo zijn personen die hoog op de Dark Triad persoonlijkheidskenmerken scoren over het algemeen impulsief, agressief, risicogedrag vertonende
6 personen en personen die graag spanning opzoeken (Jonason, Li & Buss, 2010; Crysel, Crosier & Webster, 2013). Als het bovenstaande in overweging wordt genomen is het denkbaar dat personen die hoog scoren op de Dark Triad intimiteitsproblematiek zullen hebben. Dit wordt ook in verschillende onderzoeken aangetoond. Zo blijkt dat psychopathie en machiavellisme negatief geassocieerd zijn met intimiteit binnen liefdesrelatie (Dussault, Hojjat & Boone, 2013). Ook blijkt dat personen met hoge scores op machiavellisme minder emotioneel gehecht zijn aan hun partners en minder intimiteit ervaren dan personen die hier minder hoog op scoren (Ali & Chamorro-Premuzic, 2010; Dussault, Hojjat & Boone, 2013). De bevindingen van Jonason en Kavanagh (2010) sluiten hier goed bij aan. Jonason en Kavanagh (2010) hebben onderzoek gedaan naar de zes verschillende liefdesstijlen, en hoe deze zich verhouden ten op zichten van de Dark Triad persoonlijkheidskenmerken. Uit hun onderzoek blijkt dat personen die hoog scoren op de Dark Triad een Ludus (spel spelen) en Pragma (rationeel) liefdesstijl hebben. Kenmerkend voor de Ludus en Pragma liefdesstijl is dat ze de mogelijkheid bieden om anderen op een emotionele afstand te houden, zodat er kort durende relaties aangegaan kunnen worden (Jonason & Kavanagh, 2010). Uit hun onderzoek blijkt ook dat personen met hoge scores op de Dark Triad tekortkomingen hebben in hun emotioneel functioneren, inlevingsvermogen en empathisch vermogen (Jonason & Kavanagh, 2010). Uit onderzoek is ook gebleken dat de Dark Triad persoonlijkheidstrekken positief correleren met de voorkeur voor kortdurende relaties en negatief met de voorkeur voor serieuze liefdesrelaties (Jonason, Luevano & Adams, 2012). Vooral narcisme en psychopathie lijken hier van grote invloed. Beide persoonlijkheidstrekken correleren namelijk sterk met de voorkeur voor oppervlakkige relaties (Jonason, Luevano & Adams, 2012; Adams, Luevano & Jonason, 2014). Hier is te denken aan one night stands en booty calls. In overeenstemming met het bovenstaande blijkt dat personen die hoog scoren op de Dark Triad verschillende technieken gebruiken om bindende relaties te vermijden (Jonason, Valentine, Li & Harbeson, 2011; Jonason & Buss, 2012; Jonason, Li & Buss, 2010). Enkele voorbeelden van dergelijke
7 technieken zijn: minimaliseren van de kans op langdurige relaties, relatie op seksuele basis houden, vermijden van contact, vermijden van intimiteit en gedragingen vertonen die de kans op een kortdurende relatie vergroten (Jonason & Buss, 2012). Hoewel het patroon van kortere en frequente liefdesrelatie niet door alle onderzoeken is aangetoond (Dussault, Hojjat & Boone, 2013), zijn de grote meerdeheid aan onderzoeken het er desalniettemin over eens dat de Dark Triad kenmerken een negatieve invloed hebben op intimiteit binnen liefdesrelaties. De Dark Triad is echter niet de enige benadering voor de negatieve kant van persoonlijkheid. Ook het nieuwe DSM-5 classificatiesysteem betreft deze negatieve kant. Hieronder wordt daar verder op ingegaan. Persoonlijkheidskenmerken in het model voor de DSM 5 en intimiteit Al jaren wordt er binnen geestelijke gezondheidsinstellingen gebruik gemaakt van de diagnostic and statistical manual (DSM), een classificatie en diagnose systeem (American Psychiatric Association, 2012). Dit instrument bevat een lijst van diagnostische criteria voor psychische stoornissen. De DSM kent veel voorlopers en de DSM 5 is de nieuwste versie hiervan. Een belangrijk kenmerk van de DSM 5 is dat er klinisch relevante persoonlijkheidstrekken te onderscheiden zijn die niet noodzakelijk een formele persoonlijkheidsstoornis hoeven te vormen (Krueger et al., 2011; Wakefield, 2013). De 25 persoonlijkheidskenmerken die in het model voor de nieuwe DSM 5 genoemd worden zijn in vijf schalen te verdelen, te weten detachement, antagonisme, disinhibitie, negatief affect en psychoticisme. Detachement wordt gekarakteriseerd door depressiviteit, het vermijden van intimiteit, het niet meer ervaren van vreugde (anhedonie), terugtrekken en achterdochtigheid. Antagonisme wordt gekenmerkt door hostiliteit, gevoelloosheid, bedrieglijkheid, grandiositeit, aandacht zoeken en manipulatief zijn. Disinhibitie omvat impulsiviteit, onverantwoordelijkheid, snel afgeleid zijn, risicogedrag vertonen en een gebrek aan rigiditeit. Negatief affect wordt gekenmerkt door angsten, waaronder scheidingsangst, onderdanigheid, ongecontroleerde affectiviteit, volharding, vijandelijkheid en hostiliteit. Tot slot, psychoticisme wordt
8 gekenmerkt door excentriciteit, ontregelde cognitie en perceptie en ongewone overtuigingen en ervaringen (Krueger et al., 2011; Wakefield, 2013). Opvallend is dat de vijf persoonlijkheidsschalen in het model voor de nieuwe DSM 5 sterk samenhangen met de vijf persoonlijkheidsschalen van de Big Five (neuroticisme, extraversie, openheid, altruïsme en conscientieusheid). Het is namelijk aangetoond dat detachement gekenmerkt wordt door de afwezigheid van extraversie, dat antagonisme gekenmerkt wordt door de afwezigheid van altruïsme, dat disinhibitie gekenmerkt wordt door de afwezigheid van conscientieusheid en dat negatief affect gelijk staat aan een hoge score op de neuroticisme schaal van de Big Five (Krueger et al., 2011; Spinhoven, Does, Ormel, Zitman & Penninx, 2013). Persoonlijkheidseischappen zijn belangrijke beinvloende factoren in liefdesrelaties (Barelds, 2004). Net als uit onderzoek naar de Dark Triad blijkt dat de Dark Triad kenmerken de ervaren intimiteit negatief beïnvloeden, is ook uit onderzoek naar de Big Five af te leiden dat de persoonlijkheidskenmerken in het model voor de DSM 5 de ervaren intimiteit negatief beïnvloeden. Zo blijkt uit onderzoek dat hoge scores op extraversie, altruïsme en conscientieusheid positief correleren met relationele tevredenheid en intimiteit, en dat het tegenovergestelde blijkt wanneer er hoog gescoord wordt op neuroticisme (Barelds, 2004; White, Hendrick & Hendrick, 2004; Hines & Saudino, 2008; Spinhoven et al., 2013). Afgeleid uit het bovenstaande kan er gesteld worden dat hogere scores op detachement (lage scores op extraversie), antagonisme (lage score op altruïsme), disinhibitie (lage score op conscientieusheid) en neuroticisme gerelateerd is aan lagere scores op relationele tevredenheid en intimiteit. Buiten de samenhang met de Big Five lijken de persoonlijkheidskenmerken in het model voor DSM 5 ook een directe theoretische connectie te hebben met intimiteit. Zo blijkt uit onderzoek dat deze kenmerken gepaard gaan met (mogelijk ernstige) beperkingen in intimiteit (American Psychiatric Association, 2012; Wakefield, 2013). Dit is ook niet vergezocht gezien dat de trekken theoretische gezien de basis vormen van de persoonlijkheidsstoornissen in de nieuwe DSM 5. Gezien wat er bekend is over de persoonlijkheidsstoornissen en hun invloed op liefdesrelaties kan er gesteld worden dat deze geen
9 bevorderende werking hebben op intimiteit. Zo blijkt dat personen met antisociale, vermijdende en narcistische persoonlijkheidsstoornissen oppervlakkige relaties aangaan en moeite hebben om wederkerige intieme relaties te vormen (American Psychiatric Association, 2012; Wakefield, 2013). Daarnaast blijkt dat personen met obsessieve compulsieve persoonlijkheidstrekken vaak starheid, koppigheid en negatieve affect in hun relaties te vertonen. Ook personen met schizotypische persoonlijkheidstrekken blijken moeite te hebben om nauwe intieme relaties te ontwikkelen (American Psychiatric Association, 2012; Wakefield, 2013). Op basis hiervan is ook te verwachten dat de DSM-5 trekken wellicht-een negatieve- invloed hebben op intimiteit. Het is echter nog niet onderzocht of deze trekken ook een toegevoegde waarde hebben bovenop de voorspellende kracht die de Dark Triad persoonlijkheidstrekken al hebben. De huidige studie In de huidige studie wordt getracht om de samenhang tussen de negatieve persoonlijkheidskenmerken van de Dark Triad, de DSM 5 kenmerken en de mate van intimiteit in romantische relaties in kaart te brengen. De onderzoeksvraag luidt alsvolgt: Ervaren adolescenten die hoog scoren op de negatieve persoonlijkheidskenmerken van de Dark Triad en de nieuwe DMS 5 minder intimiteit in hun relatie dan adolescenten die minder hoog scoren op diezelfde kenmerken? De deelvragen luiden als volgt: Hebben de DSM-5 eigenschappen een toegevoegde waarde bovenop de Dark Triad eigenschappen? Welke eigenschap van de Dark Triad heeft de meeste en welke de minste invloed op de ervaren intimiteit? Welke eigenschap van de DSM 5 heeft de meeste en welke de minste invloed op de ervaren intimiteit? Om antwoord te kunnen geven op de vraag wordt er eerste gekeken naar de invloed van de Dark Triad persoonlijkheidskenmerken op intimiteit, waarna gekeken wordt of de DSM-5 persoonlijkheidstrekken een toegevoegde waarde hebben bovenop de kenmerken van de Dark Triad. Veronderstelt wordt dat personen die hoog scoren op deze negatieve persoonlijkheidskenmerken minder intimiteit zullen ervaren in hun relaties dan personen die minder hoog scoren op dezelfde kenmerken. Verder wordt er verondersteld
10 dat de DSM-5 kenmerken een extra verklarende waarde hebben bovenop de Dark Triad kenmerken. Er wordt ook verondersteld dat er een positieve samenhang is tussen de persoonlijkheidskenmerken van de Dark Triad en de persoonlijkheidskenmerken in het model voor de DSM 5. Verder wordt er aangenomen dat de psychopathische persoonlijkheidstrek van de Dark Triad de meeste invloed zal hebben op de ervaren intimiteit, en dat de narcistische persoonlijkheidstrek de minste invloed zal hebben op de ervaren intimiteit. Deze aanname is gebasseerd op de verwachting dat een relatie als negatiever ervaren wordt wanneer er sprake is van psychopathische kenmerken, zoals gevoelloosheid en agressiviteit, dan wanneer er sprake is van egocentrisme of het strategische manipuleren van een ander. Daarnaast wordt er verwacht dat het strategisch manipuleren (machiavelisme) van een ander, als minder negatief ervaren wordt dan het egocentrisch of gevoelloos (narcisme) zijn. Tot slot wordt er verondersteld dat de DSM 5 persoonlijkheidstrekken antagonisme en psychotisicme de meeste invloed zullen hebben op de ervaren intimiteit, en dat disinhibitie de minste invloed zal hebben. Deze veronderstelling is gebasseerd op de verwachting dat persoonlijkheidstrekken, zoals hostiliteit, bedrieglijkheid (antagonisme), ontregelde cognitie en perceptie (Psychoticisme) een negatievere invloed zullen hebben op een relatie, dan depressiviteit (detachment) en angsten (negatief affect). Ook wordt er verondersteld dat het impulsief en onverantwoordelijk zijn logischerwijs minder negatief is dan depressiviteit en angsten. Methode Participanten In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van een cross-sectioneel design, waarbij de jongeren op een moment in de tijd aan het onderzoek deelnamen. De gegevens uit dit onderzoek zijn door middel van online enquêtes verzameld. De enquête is onder een steekproef van 45 (54,2%) HAVO 4 en 38 (45,8%) VWO 5 leerlingen, tussen de 15-18 jaar afgenomen. De leerlingen waren afkomstig van dezelfde reguliere
11 middelbare school. Van alle respondenten waren 47% van de respondenten jongens en 53% meisjes (Mleeftijd = 16,25 jaren, SD = 0.74). Procedure Alvorens de school benaderd werd, heeft de ethische commissie van de Universiteit van Tilburg toestemming gegeven om het onderzoek uit te voeren. Hierna is de school door middel van brieven benaderd. Via de school zijn toestemmingsformulieren naar de ouders van de leerlingen toegestuurd. Indien de ouders niet wilden dat hun kind(eren) aan het onderzoek zou(den) deelnemen hebben zij de mogelijkheid aangeboden gekregen om bezwaar aan te tekenen. De leerlingen konden zelf ook weigeren deel te nemen aan het onderzoek. Zij hadden daarenboven de vrijheid om gedurende de afname het onderzoek op elk gewenst moment te staken. De deelnemers hebben geen compensatie ontvangen voor hun medewerking. Bij de afname zaten de participanten in de schoolmediatheek. Ze zaten achter een computer en kregen de onlinelink op een stuk papier. Na een korte introductie kregen zij de instructie om de online enquêtes in te vullen. Tijdens de afname liepen er masterstudenten rond om te controleren of de vragenlijsten zelfstandig werden ingevuld. Ze waren er ook bij om eventuele vragen over het onderzoek te beantwoorden. Nadat een participant zijn/haar enquettte had ingevuld werd hij/zij bedankt. Vervolgens verliet hij/zij de computerruimte. Meet instrumenten Dark Triad persoonlijkheidstrekken. Om de schalen van de Dark Triad (narcisme, psychopathie en machiavellisme) te meten is er gebruik gemaakt van de Dirty Dozen vragenlijst (Jonason & Webster, 2010). Dit is een vragenlijst bestaande uit 12 items. De items zijn gelijk verdeeld over de schalen, wat betekent dat elke schaal door 4 items gemeten is. De participanten werden gevraagd om aan te geven in welke mate zij (1= helemaal niet mee eens, 9= helemaal mee eens) eens waren met de items van de vragenlijst. Voorbeelditems per schaal zijn: “Ik ben geneigd om anderen te manipuleren om mijn zin te krijgen"
12 (subschaal: machiavellisme); “Ik ben geneigd om prestige of aanzien na te streven" (subschaal: narcisme); en “Ik ben geneigd om geen berouw te tonen” (subschaal: psychopathie). De interne consistenties van de schalen zijn hoog: narcisme (α = .91), psychopathie (α = .83) en machiavellisme (α = .89). Persoonlijkheidsmodel en Inventarisatie van het DSM-5 (PID-5). De persoonlijkheidskenmerken in het model voor de DSM 5 zijn in vijf subschalen onderverdeeld, namelijk negatief affect, detachement, psychoticisme, antagonisme en disinhibitie. Deze schalen zijn middels de PID-5 vragenlijst gemeten (Krueger et al., 2011). De PID-5 is een 217-item vragenlijst die volgens een vierpuntslikertschaal gaande van 0 (niet waar/zelden) tot 3 (heel erg waar/vaak) beoordeeld wordt. De subschaal “negatief effect” wordt door 53 items vertegenwoordigd. Een item uit deze schaal is: “Ik ben steeds angstig of gespannen omtrent slechte dingen die me kunnen overkomen”. De subschaal “detachement” wordt door 42 items vertegenwoordigd. Een item uit deze schaal is: “Niets lijkt me heel veel te interesseren”. De subschaal “psychoticisme” wordt door 33 items vertegenwoordigd. Een voorbeelditem is: “Ik zie vaak levendige droombeelden wanneer ik in slaap val of wakker word”. De subschaal “antagonisme” wordt door 43 items vertegenwoordigd. “Ik verdien een speciale behandeling” is een voorbeeld van een antagonistisch item. De subschaal “disinhibitie” wordt door 46 items vertegenwoordigd. Een voorbeelditem uit deze schaal is: “Mensen zouden mij beschrijven als roekeloos”. De interne consistenties van de schalen zijn hoog: negatieve affect (α = .85), detachement (α = .92), psychoticisme (α = .94), antagonisme (α = .95) en disinhibitie (α = .86). Rusbult investment model. Om intimiteit vast te stellen is er gebruik gemaakt van het Rusbult investment model (Rusbult, 1983). Het Rusbult investment model bestaat uit 18 items. De 18 items zijn in 4 subschalen onderverdeeld, te weten tevredenheid, investering, alternatieven overwegen en commitment (binding). De subschalen tevredenheid en commitment worden door 4 items vertegenwoordigd en de subschalen investment en altenatieven overwegen door 5 items. De items worden volgens een vijfpuntslikert-schaal (1=klopt helemaal niet en 5=klopt helemaal) beoordeeld, waarbij de respondenten
13 gevraagd zijn aan te geven in welke mate uitspraken zoals: “Ik ben sterk gehecht aan de relatie met mijn partner” (subschaal: binding); “Ik heb veel geïnvesteerd in de relatie met mijn partner” (subschaal: investering); “Ik ben tevreden met de relatie met mijn partner” (subschaal: tevredenheid); en “Ik vind andere mensen even leuk om mee om te gaan als mijn partner” (subschaal: alternatieven overwegen) op hen van toepassing zijn. De interne consistenties van de schalen zijn voldoende tot hoog: tevredenheid (α = .94), investering (α = .79), alternatieven overwegen (α = .60) en commitment (α = .93). Analyse De variabelen van dit onderzoek zijn allemaal op ordinaal niveau, met de persoonlijkheidskenmerken van de Dark Triad en de persoonlijkheidskenmerken in het model voor de DSM 5 als onafhankelijke variabelen en de vier variabelen van intimiteit, te weten: tevredenheid, investering, alternatieven overwegen en commitment als afhankelijke variabelen. Alvorens de analyses uitgevoerd worden wordt er door middel van een onafhankelijke steekproeven t-test het effect van geslacht op persoonlijkheid en op intimiteit bepaald. Daarnaast wordt ook de correlatie tussen de variabelen, persoonlijkheid, intimiteit en leeftijd berekend. Om de data te analyseren worden er vier meervoudige stapsgewijze regressie analyse uitgevoerd. Dit is omdat de afhankelijke variabele vier subschalen kent en elk subschaal een regressie analyse vereist. In elk analyse wordt, indien er uit de eerdere analyses significante effecten blijken voor geslacht en leeftijd, eerst voor deze twee variabelen gecontroleerd. Vervolgens worden eerst de Dark triad eigenschappen en daarna de DSM-5 persoonlijkheidseigenschappen aan de regressie toegevoegd. Resultaten Het effect van geslacht op persoonlijkheid en intimiteit Er is als eerste een onafhankelijke steekproeven t-test uitgevoerd. Deze test diende twee doeleinden: 1) onderzoeken of er een effect is van geslacht op de persoonlijkheidskenmerken van de Dirty Dozen en het DSM 5 model en 2) onderzoeken of er een effect is van geslacht op de intimiteitskenmerken
14 van het Rusbult model. Uit deze test blijkt dat er enkele significante verschillen zijn tussen jongens en meisjes op de persoonlijkheidstrekken van de Dark Triad en het DSM 5 model. Dark Triad. Jongens scoren, zowel op psychopathie (M = 3.03, SD = 1.83) als op machiavellisme (M = 3.34, SD = 2.02) significant hoger dan de meisjes, respectievelijk (M = 2.17, SD = 1.17; t (63.21) = 2.52, p = .01, eta squared = .05, two tailed) en (M = 2.39, SD = 1.26; t (62.03) = 2.53, p = .01, eta squared = .07, two tailed). Verder blijkt dat jongens en meisjes op de variabele narcisme niet significant van elkaar verschillen (t (81) = 1.88, p = .06, eta squared = .04, two tailed). DSM 5. Jongens scoren op de variabelen antagonisme (M = 1.99, SD = .39), disinhibitie (M = 2.44, SD = .28) en psychoticisme (M = 1.82, SD = .39) significant hoger dan de meisjes, respectievelijk (M = 1.69, SD = .37; t (81) = 3.55, p < .01, two tailed), (M = 2.31, SD = .24; t (81) = 2.18, p = .03, two tailed) en (M = 1.62, SD = .44; t (81) = 2.14, p = .04, two tailed). Het verschil in scores, op het variabele antagonisme is matig tot groot (eta squared = .13). Het verschil in de disinhibitie scores en psychotische scores zijn matig (eta squared = .06 en .06). Verder is er op de variabele negatief affect geen significante verschil gevonden tussen de jongens en de meisjes (t (81) = -.78, p = .44, eta squared = .01, two tailed). Ook op het variabele detachement blijkt er geen significante verschil tussen de jongens en de meisjes (t (79.08) = .162, p = .90, eta squared = .01, two tailed). Rusbult. Er blijken geen significante verschillen te zijn tussen de jongens en de meisjes in de mate van intimiteit, zoals gemeten met de subschalen van het Rusbult model. De scores van de meisjes zijn gemiddeld hogere dan die van de jongens, maar de p-waarden zijn .09 of groter en de eta-squared .03 of kleiner. De relatie tussen de variabelen De Pearson product-moment correlatie coëfficiënt is gebruikt om de relatie tussen de persoonlijkheidsvariabelen van de Dark Triad (narcisme, psychopathie, machiavellisme), het DSM 5 model (negatief affect, detachement, antagonisme, disinhibitie en psychoticisme), de intimiteitkenmerken van het
15 Rusbult model (tevredenheid, investering, alternatieven overwegen en commitment) en leeftijd te onderzoeken. De resultaten staan in TABEL 1 weergegeven. Tabel 1
Correlatie Matrix van de Subschalen van de Dirty Dozen, PIDS 5, Rusbult model en Leeftijd. Subschalen 1 2 3 4 5 6 7 8 1 ** ** ** ** 1 .474 .435 .207 .525 .398 .137 .288** 2 3
1
**
**
9
10
11
12
13
-.011
.058
-.045
.021
.242*
.324
.016
.496
.194
.208
.189
-.152
.084
.060
-.119
.033
1
.490**
.567**
.595**
.524**
.718**
-.141
-.082
.099
-.166
.147
**
**
4
1
5 6
**
.482
.171
.336
.423
-.080
-.116
.098
-.150
.102
1
.328**
.259*
.271*
-.097
.031
.051
-.096
.111
**
.446
**
.641
-.035
.009
-.041
-.016
.129
1
.667**
-.233*
-.147
.086
-.224*
.091
1
-.075
-.107
.020
-.134
.168
.697
-.161
**
.818
.033
1
-.170
.768**
.050
1
7 8 9
1
10 11
**
1
12
*
-.266
.133
1
.056
13
1
*. Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed). **. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed)
Note. Negatief Affect =1; Detachement=2; Antagonisme=3; Disinhibitie=4; Psychoticisme=5; Narcisme= 6; Psychopathie= 7; Machiavellisme= 8; Tevredenheid= 9; Investering= 10; Alternatieven overwegen= 11; Commitment= 12. Leeftijd= 13
In TABEL 1 is te zien dat de persoonlijkheidstrekken van de Dark Triad en het DSM5 model veel overlap met elkaar vertonen, gekarakteriseerd door klein tot matige, positieve correlaties. Er zijn sterke positieve correlaties zichtbaar tussen de drie variabelen van de Dark Triad en de persoonlijkheidstrek antagonisme. Verder blijken er klein tot matige, positieve correlaties tussen de variabele negatief affect en de variabelen narcisme en machiavellisme. Ook zijn er klein tot matige, positieve correlaties tussen de variabele disinhibitie en de variabelen psychopathie en machiavellisme, en tussen de variabele psychoticisme en de drie variabelen van de Dark Triad. Deze correlaties impliceren dat een hogere mate van de persoonlijkheidstrek antagonisme en psychoticisme geassocieerd is met een hogere mate van de persoonlijkheidstrekken narcisme, psychopathie en machiavellisme. De correlaties impliceren bovendien dat een hogere mate van de persoonlijkheidstrek negatief affect geassocieerd is met een hogere mate van narcisme en machiavellisme. Hetzelfde blijkt voor de variabele disinhibitie. Hoe meer disinhibitie, hoe meer psychopathie en machiavellisme.
16 In TABEL 1 is ook te zien dat de persoonlijkheidstrek psychopathie klein tot matig, negatief correleert met de variabelen tevredenheid en commitment. Opvallend is dat de overige correlaties tussen de persoonlijkheidstrekken en de intimiteitsschalen statistisch gezien niet significant blijken. De relatie tussen de Dark Triad persoonlijkheidstrekken onderling wordt gekarakteriseerd door sterke positieve correlaties tussen de machiavellistische en narcistische persoonlijkheidstrekken en de machiavellistische en psychopathische persoonlijkheidstrekken. Een hoger mate van machiavellisme wordt hier geassocieerd met een hogere mate van narcisme en psychopathie. De overige variabelen correleren onderling niet significant. De persoonlijkheidstrekken van het DSM 5 model correleren onderling positief met elkaar, met sterke correlaties tussen psychoticisme en negatief affect en tussen psychoticisme en antagonisme. Een hoger mate van psychoticisme wordt hier geassocieerd met een hogere mate van negatief affect en antagonisme. Er bestaan sterke, positieve correlaties tussen de intimiteitskenmerken tevredenheid en investering, tussen tevredenheid en commitment en tussen commitment en investering. Meer tevredenheid wordt hier geassocieerd met meer investering en meer commitment. Meer commitment wordt geassocieerd met meer investering. De overige correlaties blijken statistisch niet significant. Meervoudige stapsgewijze regressie analyse De hiërarchische regressie analyse is uitgevoerd om te bepalen of de Dark Triad en de DSM 5 persoonlijkheidskenmerken intimiteit kunnen voorspellen. Met deze analyse wordt de onderzoeksvraag -of de DSM 5 trekken een toegevoegde waarde hebben in het voorspellen van intimiteit, bovenop de al voorspellende kracht van de Dark Triad- getoetst. In de regressie analyses zijn de variabelen van het Rusbult model als afhankelijke variabelen ingevoerd. Sekse en leeftijd, respectievelijk in stap 1 en stap 2 zijn als controle variabelen in het model ingevoerd, terwijl in stap 3 de Dark Triad eigenschappen toegevoegd zijn. In de vierde stap zijn de kenmerken van het DSM 5 model ingevoerd. Investering. In de eerste regressie analyse is het intimiteitskenmerk investment als afhankelijke variabele ingevoerd. In dit model verklaart sekse 1% (F (1) = 81, p = .28) en leeftijd 1.4% (F (1) = 80, p =
17 .73) van de variantie in intimiteit. Het totale model verklaart 5.9% (F (10) = 72, p = .94) van de variantie in intimiteit. De Dark Triad eigenschappen verklaren, gecontroleerd voor sekse en leeftijd een extra 2.7% van de variantie in intimiteit, R squared change = . 027, F change (3, 77) = .72, p = .54. De kenmerken van het DSM 5 model verklaren, na controle voor sekse en leeftijd 1.7% van de variantie in intimiteit, R squared change = .017, F change (5, 72) = .26, p = .94. Aan de hand van het bovenstaande blijkt dus dat geen van de onafhankelijke variabelen individuele verschillen in het intimiteitskenmerk investment kunnen verklaren. Tevredenheid. In de tweede regressie analyse is het intimiteitskenmerk tevredenheid als afhankelijke variabele ingevoerd. In dit model verklaart sekse 1.9% (F (1) = 81, p = .22) van de variantie in intimiteit, leeftijd blijkt in dit model geen toegevoegde waarde te hebben (0.0%). Het totale model verklaart 9.8% (F (10) = 72, p = .87) van de variantie in intimiteit. De Dark Triad eigenschappen verklaren, gecontroleerd voor sekse en leeftijd een extra 5.6% van de variantie in intimiteit, R squared change = .056, F change (3, 77) = 1.56, p = .21. De kenmerken van het DSM 5 model verklaren, na controle voor sekse en leeftijd 2.3% van de variantie in intimiteit, R squared change = .023, F change (5, 72) = .36, p = .87. Er zijn in het model geen statistisch significante waarden gevonden. De onafhankelijke variabelen verklaren ook hier geen individuele verschillen in het intimiteitskenmerk. Alternatieven overwegen. In de derde regressie analyse is het intimiteitskenmerk alternatieven overwegen als afhankelijke variabele ingevoerd. In dit model verklaart leeftijd 1.8% (F (1) = 79, p = .24) van de variantie in intimiteit, sekse blijkt in dit model geen toegevoegde waarde te hebben (0.0%). Het totale model verklaart 6.7% (F (10) = 71, p = .77) van de variantie in intimiteit. De Dark Triad eigenschappen verklaren, gecontroleerd voor sekse en leeftijd een extra 1.6% van de variantie in intimiteit, R squared change = .016, F change (3, 76) = .43, p = .74. De kenmerken van het DSM 5 model verklaren, na controle voor sekse en leeftijd 3.3% van de variantie in intimiteit, R squared change = .033, F change (5, 72) = .50, p = .77. Er zijn in het model geen statistisch significante waarden gevonden. Dit duidt aan dat de
18 onafhankelijke variabelen geen individuele verschillen in het intimiteitskenmerk alternatieven overwegen verklaren. Commitment. In de vierde regressie analyse is het intimiteitskenmerk commitment als afhankelijke variabele ingevoerd. In dit model verklaart sekse 3.4% (F (1) = 79, p = .10) en leeftijd 1% (F (1) = 78, p = .74) van de variantie in intimiteit. Het totale model verklaart 10% (F (10) = 70, p = .90) van de variantie in intimiteit. De Dark Triad eigenschappen verklaren, gecontroleerd voor leeftijd en sekse een extra 4.5% van de variantie in intimiteit, R squared change = .045, F change (3, 75) = 1.23, p = .31. De kenmerken van het DSM 5 model verklaren, na controle voor sekse en leeftijd 2.0% van de variantie in intimiteit, R squared change = .02, F change (5, 70) = .31, p = .90. In deze analyse zijn eveneens geen statistisch significante waarden gevonden. De onafhankelijke variabelen verklaren dus geen individuele verschillen in het intimiteitskenmerk commitment. Discussie In de huidige studie is onder de adolescenten onderzocht of de meer sociaal onwenselijke kant van persoonlijkheid invloed heeft op intimiteit. Alvorens de effecten van persoonlijkheid op intimiteit werden onderzocht, werd er naar sekse verschillen op de onderzoeksvariabelen gekeken. Wanneer geslachtsverschillen met betrekking tot de Dark Triad kenmerken in beschouwing genomen worden, vonden Paulhus en Williams (2002) dat jongens significant hoger scoorden op alle drie facetten van de Dark Triad, dan de meisjes. De resultaten uit dit onderzoek bevestigen deze bevindingen deels. Er is in dit onderzoek uitsluitend bewijs gevonden voor sekse verschillen op psychopathie en machiavellisme, wat erop wijst dat jongens gemiddeld meer psychopathisch en machiavellistisch zijn dan meisjes. De bevindingen van dit onderzoek wijzen er daarnaast op dat jongens meer antagonistisch zijn, meer disinhibitie vertonen en meer psychotisch zijn in vergelijking met de meisjes. Onderzoeken naar geslachtsverschillen met betrekking tot de DSM 5 kenmerken zijn niet gevonden, maar er zijn onderzoeken naar persoonlijkheidstrekken die gerelateerd zijn aan de DSM 5 kenmerken die wel aansluiten bij de bevindingen van dit onderzoek. Uit
19 onderzoek blijkt dat antagonisme, disinhibitie en psychoticisme negatief correleren met, respectievelijk altruisme, conscientieusheid en openheid (Gore, 2013). Ook blijkt dat jongens, in vergelijking met meisjes laag scoren op die variabelen, te weten: altruisme, conscientieusheid en openheid (Rahmani & Lavasani, 2012). Wanneer de eerste hypothese, betreffend de toegevoegde waarde van de DSM 5 trekken bovenop de al verklarende kracht van de Dark Triad in beschouwing wordt genomen, dan blijkt dat geen van de persoonlijkheidskenmerken van het DSM 5 model de individuele verschillen in intimiteit kunnen verklaren. Dit resultaat komt niet overeen met de veronderstelling dat aan het begin van dit onderzoek gesteld is, en is mogelijk te wijten aan de mate van overlap dat zichtbaar is tussen de DSM 5 persoonlijkheidstrekken en de Dark Triad trekken. De meeste eigenschappen van de twee modellen vertonen namelijk significante correlaties met elkaar. Op basis van eerdere onderzoek, waarin sterke verbanden gevonden zijn tussen de Dark Triad eigenschappen en de Big Five en tussen de DSM 5 eigenschappen en de Big Five (Paulhus & Williams, 2002; Krueger et al., 2011; Spinhoven, Does, Ormel, Zitman & Penninx, 2013) was ook te verwachten dat de Dark Triad en DSM 5 eigenschappen zouden samenhangen. Het directe verband tussen deze twee modellen is desalniettemin tot op heden niet onderzocht. Hier dient dus meer onderzoek naar verricht te worden. De tweede hypothese en derde hypothese zijn van hetzelfde karakter en betreffen de vraag welke van de eigenschappen, respectievelijk van de Dark Triad en het DMS 5 model de meeste en welke de minste individuele verschillen in intimiteit konden verklaren. Opmerkelijk is dat uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat geen van de persoonlijkheidskenmerken individuele verschillen in intimiteit konden verklaren. Dit onderzoek levert dus geen bewijs voor de veronderstelling dat één specifieke persoonlijkheidstrek meer invloed heeft op de mate waarin iemand intimiteit ervaart. Wanneer er specifiek gekeken wordt naar de Dark Triad eigenschappen, dan blijkt dat Paulhus en Williams (2002) eens gelijke
20 resultaten vinden. Zij concluderen ook dat geen van de Dark Triad karaktertrekken meer maladaptief zijn, dan de anderen. Een mogelijke verklaring voor de bevindingen is dat het effect van de individuele persoonlijkheidstrekken geïnterfereerd is door de hechtingstijl van de adolescenten. Onderzoek heeft namelijk uitgewezen dat veilig gehechte adolescenten beter instaat zijn zich emotioneel kwetsbaar op te stellen en gezonde dating relaties in stand te houden, dan adolescenten die bijvoorbeeld angstig gehecht zijn (Collins & Sroufe, 1999). Veilig gehechte adolescenten scoorden ook lager op intimiteit vermijding, dan ambivalent gehechte adolescenten (Collins & Sroufe, 1999). Het is op basis hiervan denkbaar dat de meeste adolescenten in dit onderzoek, ondanks hun sociaal onwenselijke persoonlijkheidstrekken, vanwege een veilige hechtingsstijl toch instaat zijn intimiteit te ervaren, en dat hierdoor geen individuele verschillen gevonden zijn in de verklarende kracht van de individuele persoonlijkheidstrekken. Wordt de primaire doelstelling betreffend de invloed van de meer sociaal onwenselijke persoonlijkheidstrekken op intimiteit in beschouwing genomen, meer specifiek of personen met hogere scores op de sociaal onwenselijke kant van persoonlijkheid minder intimiteit in hun relatie ervaren dan personen die minder hoge scores hebben, dan blijkt dat er een positieve samenhang bestaat tussen de persoonlijkheidstrekken en intimiteit. Deze samenhang blijkt echter, wanneer gecontroleerd voor sekse en leeftijd niet significant te zijn voor de facetten van intimiteit. Dit houdt in dat personen met hogere scores op de persoonlijkheidstrekken niet per definitie minder intimiteit ervaren in hun relatie, dan personen die minder hoog scoren op die persoonlijkheidstrekken. Dit zijn verassende resultaten gezien dat eerdere studies uitgewezen hebben dat deze persoonlijkheidstrekken geassocieerd zijn met het ervaren van minder intimiteit (Dussault, Hojjat & Boone, 2013; Jonason & Buss, 2012; Wakefield, 2013). Doch blijken er discrepanties tussen de bevindingen in eerdere studies. Ali en Chamorro-Premuzic (2010) hebben bijvoorbeeld een sterke positieve relatie gevonden tussen intimiteit en personen met psychopathische trekken.
21 Onderzoekers hebben keer op keer uitgewezen dat zowel de Dark Triad trekken als de DSM 5 trekken persoonlijkheidseigenschappen omvatten die zich zowel onder de “normale” populatie manifesteren als onder de psychopathologische populatie (Costa & McCrae, 1990; Paulhus & Williams, 2002; Krueger et al., 2011; Wakefield, 2013). Dit kan een mogelijke verklaring zijn. Uitgaand van het bovenstaande kan er namelijk gesteld worden dat de adolescenten in deze studie in onvoldoende mate de sociaal onwenselijke persoonlijkheidstrekken bezaten (niet pathologisch), met als gevolg dat het verschil in hoge en lage scores te klein was om een effect op intimiteit te vinden. De relatieduur van adolescenten kan ook een verklarende factor zijn. Uit onderzoek blijkt dat de grote meerderheid (75%) van adolescenten tussen de 16 en 18 jaar kortdurende -maximaal 1 maand– relaties aangaan (Sensoa, 2011). Ook blijkt dat personen met hoge scores op Dark Triad eigenschappen in eerste instantie hun romantische relatie als succesvol ervaren (Smith et. al., 2014). Op basis van het bovenstaande kunnen de bevindingen van dit onderzoek ook toe te schrijven zijn aan de nieuwigheid van de romantische relaties voor adolescenten. Uitgaand van de resultaten uit het onderzoek van Smith et. al (2014) zou er gesteld kunnen worden dat er geen effect van persoonlijkheid op intimiteit is gevonden, omdat de relaties van adolescenten wellicht niet lang genoeg duren, zodat de partner de afstotende eigenschappen van de jongeren met de Dark Triad en DSM5 eigenschappen wellicht niet genoeg meekrijgt. Het zou overigens ook kunnen dat relaties in de adolescentie vrijwel allemaal nog niet zo intiem zijn en dat daardoor de effecten van persoonlijkheid klein zijn (Connolly & McIsaac, 2011). Een vierde verklaring voor deze bevindingen is dat de adolescenten die niet eerder in een relatie hebben gezeten, doordat zij geen ervaring hebben met intieme relaties een onrealistisch beeld hebben gegeven van hun intimiteitsbeleving (attributie bias) (Turner & Hewstone, 2010). Het is mogelijk dat zij zichzelf intiemer hebben geschat, dan dat zij werkelijk zijn, waardoor het effect van persoonlijkheid op intimiteit niet gevonden is. Sterktes en Zwaktes van de huidige studie
22 Zoals in alle studies zijn ook in deze studie sterke en zwakke punten te onderscheiden. Een sterk punt van deze studie is dat het een bijdrage levert aan de beperkte kennis over de sociaal onwenselijke kant van persoonlijkheid. Voorheen waren de onderzoeken vooral gericht op de meer sociaal wenselijke kant van persoonlijkheid en de onwenselijke kant bleef veelal buiten beschouwing. Daarbij komt dat in dit onderzoek twee nooit eerder onderzochte fenomenen onderzocht zijn. Zo is in dit onderzoek voor het eerst de directe correlatie tussen de Dark Triad eigenschappen en de DSM 5 eigenschappen onderzocht, maar belangrijker nog, er is in dit onderzoek specifiek gekeken naar de toegevoegde waarde van de DMS 5 persoonlijkheidskenmerken-boven op de Dark Triad kenmerken- in het verklaren van intimiteit. Een eerste limitatie van dit onderzoek is de representativiteit van de steekproef. De steekproef is niet alleen klein, 83 adolescenten, maar daarbij komt dat de respondenten in het onderzoek relatief homogeen zijn. De respondenten van dit onderzoek komen uit eenzelfde streek, attenderen dezelfde middelbare school en zijn een onderdeel van een selecte populatie. Ze komen allen uit prestigieuze gemeenschappen (’t Gooi). Dit alles zorgt ervoor dat de resultaten van dit onderzoek niet te generaliseren zijn naar grotere populaties. Een tweede beperking betreft de levensfase van de adolescenten. Onderzoek heeft namelijk aangetoond dat veel adolescenten omstreeks hun zestiende levensjaar een liefdesrelatie aangaan (Shulman & Scharf, 2000; Sumter, Valkenburg & Peter, 2013). De steekproef werd ook sterk vertegenwoordigd door adolescenten die geen of zeer weinig ervaring hadden met intieme liefdesrelatie. Het nadeel hiervan is dat er door deze onervarenheid mogelijk vertekingen zijn opgetreden in de resultaten. Een derde beperking, die mogelijk tot verdere resultatenvertekening heeft geleidt is dat de enquete extensief was. Veel respondenten begonnen naarmate de tijd vorderde te klagen over de duur van het onderzoek. De mogelijkheid bestaat dat de vragenlijsten minder serieus ingevuld werden naarmate de tijd vorderde.
23 Het is tot slot belangrijk om te vermelden dat de items in de enquête, qua taalgebruik niet aansloten bij de populatie. Zinnen werden als te gecompliceerd ervaren en veel woorden waren voor de respondenten onbekend. In het vervolg zou men ervoor kunnen kiezen om de meest complexe begrippen in de enquête te vereenvoudigen of te definiëren. Conclusie Ondanks de verschillende suggesties over de niet gevonden verbanden kan er op basis van de resultaten uit dit onderzoek gesteld worden dat de effecten van de Dark Triad kenmerken en de kenmerken van het DSM 5 op intimiteit onder adolescentenrelaties niet heel groot lijken te zijn. Op basis hiervan kan er geconcludeerd worden dat de gehele sociaal onwenselijke kant van persoonlijkheid dus minder relevant lijkt te zijn voor het begrijpen van individuele verschillen in intimiteit onder adolescenten. Het is aannemelijk dat er andere factoren zijn die een grotere rol spelen bij het verklaren van intimiteit. Toekomstig onderzoek zou zich dus kunnen richten op het identificeren van die factoren. Het is mogelijk ook interessant voor toekomstig onderzoek om, in tegenstelling tot dit onderzoek persoonlijkheid en intimiteit vanuit het oogpunt van de partner te onderzoeken. Het is denkbaar dat personen die hoog scoren op de onwenselijke persoonlijkheidstrekken vanuit hun perspectief intimiteit ervaren, terwijl de gevoelens vanuit de partners niet wederzijds zijn.
24 Referenties Adams, H. M., Luevano, V. X., Jonason, P. K. (2014). Risky business: Willingness to be caught in an extrapair relationship, relationship experience, and the Dark Triad. Personality and Individual Differences, 66, 204–207. American Psychiatric Association. (2012). DSM-IV and DSM-5 criteria for the personality disorders. Geraadpleegd op http://www.psi.uba.ar/academica/carrerasdegrado/psicologia/sitios_catedras/practicas_profesionale s/820_clinica_tr_personalidad_psicosis/material/dsm.pdf American Psychiatric Association. (2012). American psychiatric association DSM-5 development. Geraadpleegd op http://www.dsm5.org/Pages/Default.aspx Ali, F., & Chamorro-Premuzic, T. (2010). The dark side of love and life satisfaction: Associations with intimate relationships, psychopathy and Machiavellianism. Personality and Individual Differences, 48, 228–233. Baumeister, R. F., & Bratslavsky, E. (1999). Passion, intimacy, and time: Passionate love as a function of change in intimacy. Personality and Social Psychology Review, 3, 49-67. Barelds, D. (2004). De rol van persoonlijkheid in intieme relaties. Derectieve therapie, 24, 112-120. Belsky, J. (2013). Experiencing the lifespan (3th ed.). Tennessee, NY: Worth. Collins, W. A., & Sroufe, L. A. (1999). Capacity for Intimate Relationships: A Developmental Construction. In Furman, W., Brown, B. B., & Feiring, C. (red.), The development of romantic relationships in adolescence (pp. 125-147). New York, NY: Cambridge University Press. Connolly, J., & McIsaac, C. (2011). Romantic relationships in adolescence. In Underwood, M. K., & Rosen. L. H. (red.), Social development: Relationships in infancy, childhood, and adolescence (pp. 180186). New York, NY: Guilford Press. Costa, P. T., & McCrae, R. R. (1990). Personality disorders and the five-factor model of personality. Journal
25 of Personality Disorders, 4, 362-371. Crysel, L. C., Crosier, B. S., & Webster, G. D. (2013). The Dark Triad and risk behavior. Personality and Individual Differences, 54, 35–40. Dussault, R. M., Hojjat, M., & Boone, R. T. (2013). Machiavellianism and dating: Deception and intimacy. Social Behavior and Personality, 41, 283-294. Hines, D. A., & Saudino, K. J. (2008). Personality and intimate partner aggression in dating relationships: The role of the ‘‘Big Five’’. Aggressive Behavior, 34, 593–604. Horowitz, L. M., & Strack, S. (2010). Handbook of interpersonal psychology: Theory, research, assessment, and therapeutic interventions. Hoboken, NJ: John Wiley & Sons. Jonason, P. K., & Buss, D. M. (2012). Avoiding entangling commitments: Tactics for implementing a shortterm mating strategy. Personality and Individual Differences, 52, 606–610. Jonason, P. K., & Kavanagh, P. (2010). The dark side of love: Love styles and the Dark Triad. Personality and Individual Differences, 49, 606–610. doi:10.1016/j.paid.2010.05.030 Jonason, P. K., Li, N. P., & Teicher, E. A. (2010). Who is James Bond?: The Dark Triad as an agentic social style. Individual Differences Research, 8, 111-120. Jonason, P. K., Luevano, V. X., Adams, H. M. (2012). How the Dark Triad traits predict relationship choices. Personality and Individual Differences, 53, 180-184. Jonason, P. K., & Schmitt, D. P. (2012). What have you done for me lately? Friendship-selection in the shadow of the Dark Triad traits. Evolutionary Psychology, 10, 400-421. Jonason, P. K., Li, N. P., & Buss, D. M. (2010). The costs and benefits of the Dark Triad: Implications for mate poaching and mate retention tactics. Personality and Individual Differences, 48, 373–378. Jonason, P. K., Valentine, K. A., Li, N. P., & Harbeson, C. L. (2011). Mate-selection and the Dark Triad: Facilitating a short-term mating strategy and creating a volatile environment. Personality and Individual Differences, 51, 759-763.
26 Jonason, P. K., & Webster, G. D. (2010). The dirty dozen: A concise measure of the dark triad. American Psychological Association, 22, 420–432. Krueger, R. F., Derringer, J., Markon, K. E., Watson, D., & Skodol, A. E. (2011). Initial construction of a maladaptive personality trait model and inventory for DSM5. Psychological Medicine, 42, 18791890. Marez. L., de (2011). De rol van sociale netwerksites in offline relaties van jongeren. Geraadpleegd op: http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/790/295/RUG01-001790295_2012_0001_AC.pdf Narcistische persoonlijkheidsstoornis. (2013). DSM V. Geraadpleegd op http://www.narcistischepersoonlijkheidsstoornis.nl/tag/dsm-v/ Paulhus, D. L., & Williams, K. M. (2002). The dark triad of personality: Narcissism, machiavellianism, and psychopathy. Journal of Research in Personality, 36, 556–563. Rahmani, S. & Lavasani, M. G. (2012). Gender differences in five factor model of personality and sensation seeking. Social and Behavioral Sciences, 46, 2906 – 2911. Rasmussen, K. R., & Boon, S. D. (2013). Romantic revenge and the dark triad: A model of impellance and inhibition. Personality and Individual Differences, 56, 51–56. Rusbult, C. E. (1983). A longitudinal test of the investment model: The development (and deterioration) of satisfaction and commitment in heterosexual involvements. Journal of Personality and Social Psychology, 45, 101-117. Rusbult, C. E., Martz, J. M., & Agnew, C. R. (1998). The investment model scale: Measuring commitment level, satisfaction level, quality of alternatives, and investment size. Personal Relationships, 5, 357391. Sensoa. (2011). Feiten en cijfers: Jongeren en seksualiteit. Geraadpleegd op http://www.sensoa.be/sites/default/files/feitenencijfersjongerenenseksualiteit.pdf
27 Spinhoven, P., Does, W. van der, Ormel, J., Zitman, F. G., & Penninx, B. W. J. H. (2013). Confounding of Big five personality assessments in emotional disorders by comorbidity and current disorder. European Journal of Personality, 27, 389–397. Shulman, S., & Scharf, M. (2000). Adolescent romantic behaviors and perceptions: Age-and gender-related differences, and links with family and peer relationships. Journal of Research on Adolescence, 10, 99-118. Smith, C. V., Hadden, B. W., Webster, G. D., Jonason, P. K., Gesselmanc, A. N., & Cryselc, L. C. (2014). Mutually attracted or repulsed? Actor–partner interdependence models of Dark Triad traits and relationship outcomes. Personality and Individual Differences, 67, 35–41. Sternberg, R. J. (1986). A triangular theory of love. Psychological Review, 93, 119-135. Sumter, S. R., Valkenburg, P. M., & Peter, J. (2013). Perceptions of love across the lifespan: Differences in passion, intimacy, and commitment. International Journal of Behavioral Development, 37, 417–427. Tartuffel. (2010). DSM V: classificatie persoonlijkheidsstoornissen herziening. Geraadpleegd op http://mens-en-samenleving.infonu.nl/psychologie/62717-dsm-v-classificatiepersoonlijkheidsstoornissen-herziening.html Turner, R. N., & Hewstone, M. (2010). Attribution Biases. Geraadpleegd op http://www.sagepub.com/northouse6e/study/materials/reference/reference8.2.pdf Vernon, P. A., Villani, V. C., Vickers, L. C., & Harris, J. A. (2008). A behavioral genetic investigation of the Dark Triad and the Big 5. Personality and Individual Differences, 44, 445-452. Wakefield, J. C. (2013). DSM-5 and the general definition of personality disorder. Clinical Social Work Journal, 41, 168-183. White, J. K., Hendrick, S. S., & Hendrick, C. (2004). Big five personality variables and relationship constructs. Personality and Individual Differences, 37, 1519–1530.
28