UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
De interacte tussen kleinschalige en grootschalige mijnbouw met betrekking tot land: een literatuuronderzoek
artsanale mijnwerkers aan het werk in Pugu Hills, Tanzania (foto's Laura Buyssens)
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 26.379 LAURA BUYSSENS MASTERPROEF POLITIEKE WETENSCHAPPEN afstudeerrichtng INTERNATIONALE POLITIEK PROMOTOR: (PROF.) DR. BERT SUYKENS COMMISSARIS: (PROF.) DR. BORIS VERBRUGGE COMMISSARIS: (PROF.) DR. STEVEN VAN BOCKSTAEL ACADEMIEJAAR 2013-2014
p. 1
Ondergetekende, Laura BUYSSENS, geef toelatng aan derden, niet-behorend tot de examencommissie, om haar proefschrif in te zien. Deze toelatng geef aan derden tevens het recht om delen uit de masterproef te reproduceren of te citeren, uiteraard mits correcte bronvermelding.
p. 2
Dankwoord Graag wil ik enkele personen bedanken die hebben geholpen met de voortgang van deze thesis. Als eerste wil ik Bert Suykens, Boris Verbrugge en Steven Van Bockstael bedanken voor hun raad en ideeën. Zij gaven mee vorm aan de thesis en hielpen mij te focussen op de relevante zaken. Mijn zus Anna Buyssens en vader Piet Buyssens ben ik erg dankbaar voor het lezen van de eerste versie en het maken van een aantal relevante opmerkingen. Wim Trommelmans bedank ik voor de hulp bij de taal en zinsstructuur. Mijn moeder Erika Frans wil ik bedanken voor de refectes en structurering van mijn gedachten in de laatste fase. Vervolgens wil ik mijn zus Ada Buyssens bedanken voor het studiegezelschap en het mij ingeven van woorden en zegswijzen waar ik niet kon opkomen. Ook de rest van de familie: Lieve, Eliese, Aster en Bram bedank ik voor hun constante interesse, steun en ontspanning. Bijzondere dank gaat ook uit naar mijn huisgenoten Sherien, Silas en Thijs. Silas voor het tonen van nog niet ontdekte functes op mijn computer. De anderen omdat ze mijn dagen in de laatste maand lichter hebben gemaakt door de vele etentjes en leuke babbels. Dank jullie wel!
p. 3
Abstract Sinds de jaren '90 vond er in de meeste mineraalrijke ontwikkelingslanden een liberalisering van de mijnbouwsector plaats. De hervormingen gestmuleerd door de Wereldbank en de Internatonale Financiële Instellingen (IFI's) hielden een dubbele hervorming in. Ten eerste werden investeringen van internatonale grootschalige mijnbouwprojecten aangetrokken en ten tweede werd de formalisering van de kleinschalige mijnbouwsector gepromoot. De artsanale en kleinschalige mijnbouw (ASM), die ondertussen een belangrijk segment in de samenleving uitmaakt, werd geconfronteerd met de dichotomie legaal versus illegaal en moest zich tevreden stellen met marginale gebieden voor ontginning. In deze studie wordt echter duidelijk dat de interrelates in de praktjk veel complexer zijn en dat formaliteit en informaliteit door elkaar heen lopen, waardoor er hybride vormen bestaan. Binnen ASM zijn er groepen die meer kansen krijgen dan andere. Het zijn deze personen die een belangrijke rol spelen in de overgang naar semi-formele segmenten van de mijnbouwsector. De complexe natuur van machtsrelates in de praktjk en de rol van local strongman en de marginalisering van groepen binnen ASM worden bekeken. Dit alles heb ik getracht te verbinden met eigendomsrechten. De meeste staten zijn eigenaar van wat onder de grond zit, waardoor ze met andere woorden landrechten kunnen verwerpen bij de aanwezigheid van mineralen. ASM met of zonder mijnvergunning die al langere tjd op bepaalde concessies ontginnen, claimen hun recht op deze gebieden. Daarbij is het verschil tussen land- en mijnrechten hen niet altjd duidelijk. Grootschalige mijnbouw (LSM) van hun kant beroepen zich op het feit dat zij legaal bekomen vergunningen hebben voor het ontginnen van deze gebieden. De perceptes en claims van de ASM-mijnwerkers versus LSM vormt de basis van de interacte tussen beiden. In dit onderzoek bekijken we de determinanten die deze relate bepalen. 282 woorden
p. 4
Onderzoeksvraag: Welke vormen neemt de interacte tussen kleinschalige en grootschalige mijnbouw aan met betrekking tot land? En wat zijn de determinanten van deze interacte? Inhoud 0. Inleiding ..............................................................................................................................................
7
1. Hoofdstuk I: Artsanale en kleinschalige mijnbouw: ASM ................................................................. 9 1.1. Defnites en heterogeniteit ................................................................................................. 1.2. Algemene tendensen ........................................................................................................... 1.2.1. De groei van ASM ................................................................................................. 1.2.2. ASM als onderdeel van het diversifëren binnen ontwikkelingslanden ............... 1.3. Verschillen op regionaal vlak ................................................................................................
9 11 11 13 14
2. Hoofdstuk II: Grootschalige mijnbouw: LSM ....................................................................................... 15 2.1. Actoren binnen heterogene groep ........................................................................................ 15 2.2. Algemene tendenzen: literatuur kritsch bekeken ................................................................. 15 3. Hoofdstuk III: relate ASM-LSM: kritsche evaluate van de literatuur ................................................ 18 3.1. De Soto en de Economic Theory of Property ......................................................................... 3.1.1. Alternateve theorieën ........................................................................................... Property as natural right Property as propriety Property as a 'web of interests' 3.1.2. Toepassing theorie op ASM in de literatuur ........................................................... 3.1.3. Formaliseringsparadigma .......................................................................................
18 19
20 21
3.2. Tekortkomingen in beleid ASM: literatuur ............................................................................. 24 3.2.1. Vanuit perspectef overheid: .................................................................................. 25 Gebrek aan een alternatef levensonderhoud of een gebrek aan erkenning? 3.2.2. Vanuit perspectef mijnbouw ................................................................................ 26 Gebrek aan samenwerkingen en partnerschappen Te weinig verantwoordelijkheid genomen vanuit de mijnbouwsector 3.2.3. Gebrek aan goede bemiddeling (mediaton) ......................................................... 29 4. Hoofdstuk IV: Relate ASM-LSM: land .................................................................................................. 32 4.1. Kernconfict: land (toegang tot resources) ............................................................................. 4.1.1. Wat zijn landrechten? ............................................................................................ 4.1.2. Landrechten vs. Mijnrechten ................................................................................. 4.1.3 Land en ASM ..........................................................................................................
32 32 35 36
4.2. Bijkomende oorzaken van confict ......................................................................................... 38 4.2.1. Wat is de rol van perceptes (bij claimmaking) ...................................................... 38 4.2.2. ASM en de drie niveau's van sociale exclusie (Fisher) ........................................... 39 5. Hoofdstuk V: Relate ASM-LSM: Determinanten (Wat bepaalt de soort relate?) .............................. 41
p. 5
5.1. Waarom deze case studies? ................................................................................................... 41 5.2. Schema en hypothetsche determinanten ............................................................................. 41 5.3. Uitgebreid schema van case studies ...................................................................................... 43 5.4. Kort schema met belangrijkste determinanten ..................................................................... 50 5.5. Analyse ................................................................................................................................... 50 6. Conclusie: beantwoorden vraag: welke vormen neemt de interacte tussen kleinschalige en grootschalige mijnbouw aan met betrekking tot land? ................................................................................................... 54 7. Referentes ............................................................................................................................................ 56 8. Afortngen ........................................................................................................................................... 59
p. 6
0. Inleiding 1. Algemene problematek In de jaren '90 kwam er een verandering in het beleid van de meeste ontwikkelingslanden. Op aanraden van de Wereldbank werd in mineraalrijke ontwikkelingslanden de mijnbouwsector geliberaliseerd. Grootschalige buitenlandse bedrijven werden enerzijds aangetrokken om investeringen te doen in een nieuwe openmarkt-economie, anderzijds gingen regeringen over tot het formaliseren van de kleinschalige mijnbouw in hun land. Landvergunningen werden in de ontwikkelingslanden gemakkelijker toegekend aan internatonale en buitenlandse bedrijven dan aan kleinschalige of artsanale mijnwerkers. Dit en andere verschuivingen hadden tot gevolg dat er nieuwe conficten ontstonden met de bestaande artsanale en kleinschalige mijnwerkers over land en toegang tot grondstofen. (Bebbington, et al., 2008; Hilson, 2002c, p. 149) Deze nieuwe situate en nieuwe dynamiek die ontstonden tussen kleinschalige en grootschalige mijnbouw vormt het startpunt van mijn onderzoek. Door te kijken hoe de bestaande relates bepaald worden hoop ik tot een beter inzicht te komen in bestaande relates tussen grootschalige en kleinschalige mijnbouwprojecten over heel de wereld. Door deze inzichten kunnen bepaalde onnodige conficten misschien vermeden worden wat de thesis een maatschappelijke relevante geef. Wetenschappelijk is het interessant om het fenomeen van eigendomsrechten grondiger te bekijken, in het bijzonder de geschiedenis en de vorming van een welbepaald beleid en hoe deze het huidige beleid bepalen. Door grondige analyse kunnen we een beter beeld krijgen van de complexiteit van eigendomsrechten en zijn gevolgen in de praktjk. In het eerste en tweede hoofdstuk wil ik een beter inzicht geven in de complexe samenstelling en heterogeniteit van artsanale en kleinschalige mijnbouw (ASM) enerzijds en grootschalige mijnbouw (LSM) anderzijds. Ook de veranderende tendensen op het macro-economisch niveau komen aan bod. Deze hebben immers ook een verregaande invloed op de samenleving. Een inzicht in deze veranderingen is nodig om de relate tussen ASM en LSM te begrijpen. De bestaande literatuur over beide groepen wordt daarnaast kritsch bekeken. Op die manier plaatsen we ons onderzoek binnen de literatuur. Nadat ik in vorige hoofdstukken ASM en LSM beter heb toegelicht, ga ik in het derde hoofdstuk dieper in op de relate tussen deze twee groepen. De literatuur hieromtrent wordt kritsch bekeken en geanalyseerd. Ik vertrek vanuit de theorie van De Soto. Die heef de literatuur voor een groot deel bepaald, maar ook voor enorme beperkingen gezorgd voor het onderzoek naar ASM en eigendomsrechten. Uit de literatuur worden al hypothetsche determinanten gehaald die mogelijk de relate bepalen. In het vierde hoofdstuk bekijk ik land en eigendomsrechten. Om de conficten en samenwerkingen in verband met land beter te begrijpen, is het nodig dit kort conceptueel te belichten. De complexiteit van land en eigendomsrechten en hoe zich dit verhoudt ten opzichte van ASM wordt meer in detail bekeken. Land is immers één van de bepalende factoren binnen de relate van ASM en LSM. De complexiteit en onduidelijkheden zorgen voor spanningen en conficten in de relate, maar kunnen ook een vorm van veiligheid en zekerheid bieden. Welke invloed land heef op de relate bespreek ik in dit hoofdstuk. Daarvoor kijk ik ook naar de langere termijn en hoe beslissingen in het verleden en heden het beleid van nu bepalen. Daarbij belicht ik ook de rol van tradites en perceptes . In het vijfde hoofdstuk worden alle stukken samengebracht die we doorheen de thesis tegenkwamen. We trachten het efect op de situate van ASM op lokaal vlak te ontleden aan de hand van case studies. De determinanten die we doorheen de thesis ontleedden, worden getoetst aan enkele case studies die in de literatuur beschreven zijn. Hoewel de confictueuze relates in de meerderheid zijn, probeer ik in dit deel ook determinanten te onderscheiden die tot positeve relates leiden. Het belangrijkste onderdeel van de
p. 7
analyse is de ineenvloeiing van formele en informele segmenten in de relate en de complexiteit van deze vaak hybride situates.
2. Onderzoeksvraag + subvragen Om tot een beter inzicht te komen over bovenstaande problematek besloot ik de onderzoeksvraag als volgt te formuleren : Welke vormen neemt de interacte tussen kleinschalige en grootschalige mijnbouw aan met betrekking tot land? En wat zijn de determinanten van deze interacte? Daarnaast kijk ik verder naar een aantal subvragen: Waarom is de interacte confictueus in sommige gevallen? In welke mate heef dit te maken met een gebrek aan interacte/communicate/partcipate? Wat is de rol van percepte?
3. Methodologie Om dit onderzoek te voeren heb ik gebruik gemaakt van de literatuur die voorhanden was in de academische wereld. De informate echter was vaak niet compleet en er bestaan nog veel lacunes binnen de literatuur van ASM en LSM. Het was ook niet altjd gemakkelijk om objecteve bronnen te vinden. Het was bijvoorbeeld altjd nodig na te gaan wie de sponsor en opdrachtgever was van de organisates die bepaalde onderzoeken uitvoerden. Zo werden verschillende organisates – zoals de MMSD 1 (Mines, Minerals and Sustainable Development) – gefnancierd door internatonale mijnbouwbedrijven. Newmont Mining Corporatons en Placer Dome Inc. staan bijvoorbeeld in deze lijst (MMSD, 2002, p. Viii). Bij deze bronnen is het belangrijk kritsch te staan tegenover bepaalde vooroordelen. Op websites van mijnbouwbedrijven werd ook in bijna elk geval gesproken van projecten van Community Development Programs. Het was echter onmogelijk deze te controleren, aangezien er haast geen academische literatuur over bestaat. Aan de andere kant waren cases over de relate tussen ASM en LSM – besproken door academici – niet terug te vinden op de websites van de betrokken mijnbouwbedrijven. Het is dan ook noodzakelijk een balans te vinden tussen beide soorten bronnen en er kritsch tegenover te staan. Over bepaalde landen en regio's bestaat er een enorm tekort aan bronnen. Vooral confictrelates werden in beeld gebracht door onderzoekers. Qua regio is het vooral het Sub-Sahara-Afrika dat in beeld wordt gebracht wat betref conficten met kleinschalige mijnbouw. Over andere delen van de wereld bestaan weinig academische bronnen over kleinschalige mijnbouw. De focus van de thesis ligt om die reden ook vooral op Sub-Sahara-Afrika, al probeer ik Azië en Latjns-Amerika ook te betrekken. Bij de case studies koos ik bijvoorbeeld voor een welgekende studie in Venezuela. Maar door een gebrek aan academische artkels over deze case moest ik mij beroepen op andere bronnen zoals onderzoeken en working papers van organisates zoals, ILO2, ICMM3,... verbonden aan de Wereldbank, mediaberichten via internetbronnen. Doorheen mijn onderzoek zal ik de moeilijkheden die ik ervaarde zo veel mogelijk weergeven.
1 2 3
MMSD staat voor 'Mines, Minerals and Sustainable Development' en is een onderzoeks- en documenteringsproject opgericht door iied, nl. Internatonal Insttute for Environment and Development en gesponsord door de globale mijnbouwindustrie. htp://www.iied.org/mining-minerals-sustainable-development-10-years-mmsd-10 laatst bekeken op 3 december 2013 ILO of Internatonal Labour Organisaton ICMM of Internatonal Council on Mining and Metals is een ledenorganisate geleid door CEO's van werelds grootste mijnbouwbedrijven en organisates. Ze brengen 21 mijnbouwbedrijven en 33 natonale en regionale en globale mijnverenigingen samen om (zeggen ze op website) bij te dragen aan duurzame ontwikkeling htp://www.icmm.com/ laatst bekeken op 3 december 2013
p. 8
1. Hoofdstuk I: Artsanale en kleinschalige mijnbouw: ASM In veel mineraalrijke landen is artsanale en kleinschalige mijnbouw een belangrijke strategie voor de bevolking om te kunnen voorzien in hun levensonderhoud. In veel delen van de wereld zijn ASM actviteiten even belangrijk als de grootschalige mijnbouwactviteiten, zeker als gekeken wordt naar het aantal arbeiders actef in de sector. In die regio's is het vaak de enige bron van inkomsten. Kleinschalige mijnbouw heef daarnaast maar een beperkte vorm van kapitaalinvestering nodig. Om die reden kan het een belangrijke rol spelen in het aanpakken van armoede in die gebieden. Er zouden ongeveer derten miljoen mensen in ongeveer dertg landen op directe basis werken in de ASM-sector. En daarnaast zouden er nog eens 80 tot 100 miljoen mensen doorheen de ontwikkelingslanden afankelijk zijn van kleinschalige mijnbouw om voor een deel te voorzien in hun levensonderhoud (Hentschel et al., 2003). ASM wordt echter ook geassocieerd met ecologische en sociale problemen, waaronder enorme land- en watervervuiling, armoede,... (Hentschel et al., 2003; Hentschel et al., 2002, p.3-4; Hinton et al., 2002).
1.1. Defnites en heterogeniteit Men heef geprobeerd kleinschalige mijnbouw te defniëren in een internatonale context, maar een universele defnite bestaat niet (Hentschel et al., 2003, p. 13). ASM of artsanal and small-scale mining omhelst, zoals de term al weergeef, twee groepen: de artsanale mijnbouw en de kleinschalige mijnbouw. Veel onderzoekers maken, buiten een vermelding, dit onderscheid niet.4 Fisher (2007) defnieert ASM als volgt: 'Artsanale mijnwerkers gebruiken manuele technieken en methodes van lage technologie. Kleinschalige mijnwerkers aan de andere kant zouden wel een vorm van mechanisate gebruiken. Maar het onderscheid verwijst niet enkel naar een technologische onderscheid. Het zou ook het verschil tussen legaliteit en illegaliteit impliceren. Waarbij de term artsanale mijnwerker zou impliceren dat deze individueel werkt en zonder mijnvergunning.' (Fisher, 2007, p. 735). Volgens Lahiri-Dut (2004) komt artsanale mijnbouw in het algemeen overeen met een traditonele actviteit. Het vereist een bepaalde handigheid die normaal gezien in een familie van generate op generate wordt doorgegeven. MMSD probeerde zowel naar aspecten van de groote van de mijnen als naar het producteproces te kijken om tot een defnite te komen van ASM. Zij deelden ASM in in artsanale, semiindustriële en industriële kleinschalige mijnbouw (MMSD, in Lahiri-Dut, 2004, p.124). Jennings (1997) verdeelt kleinschalige mijnbouw in twee categorieën. De eerste categorie omvat de extracte van hoogwaardige mineralen, zoals goud, zilver,... De tweede categorie noemt hij 'quarry mining' of het verwijderen van industriële mineralen en constructematerialen op kleine schaal. Maar naast deze zijn er nog veel andere defnites (Jennings 1997, in Hilson, 2002, p. 4). Ook landen hanteren hun eigen defnites (Bugnosen, 1998, in Hilson, 2002a, p. 4). Het is dus moeilijk zoniet onmogelijk om een algemene defnite op te stellen. Als naar de actviteit gekeken wordt zijn er binnen ASM verschillende soorten groepen. Een eerste groep is een 'gemeenschap' die tot stand komt wanneer er een bepaalde rush ontstaat bij de ontdekking van goud of diamanten. Dit is niet direct een stabiele gemeenschap, maar die kan wel uitgroeien tot één. Een tweede groep zijn tjdelijke ASM-actviteiten die ontstaan zijn door een economische recessie. Mensen zoeken nieuwe inkomsten en vinden deze in de mijnbouw. Dit kan evolueren naar een permanente nederzetng maar die kan na een tjdje ook weer verdwijnen. Een derde groep zijn mijnwerkers die actviteiten uitvoeren 4 In de thesis zullen we ook de afortng ASM gebruiken, met in gedachte de heterogeniteit die het omsluit. Wanneer het nodig zou zijn voor de inhoud zal het verschil vermeld worden.
p. 9
op zeer afgelegen en geïsoleerde plaatsen. Hierdoor leven ze erg gescheiden van de maatschappij of van andere gemeenschappen. Er is dus weinig of geen integrate. Een vierde groep zijn de seizoensgebonden ASM-actviteiten, die de cyclus van de landbouw volgen. Dit zorgt voor meer stabiele gemeenschappen en is ook één van de meest voorkomende vormen. Een laatste vorm zijn de ASM-actviteiten die voltjds worden uitgevoerd. Dit wordt gezien als de meer traditonele vorm en wordt meestal geassocieerd met stabiele gemeenschappen (Hentschel et al. 2003, p.25). Ook divers zijn de mineralen die de kleinschalige mijnwerkers ontginnen. Er worden meer dan 40 mineralen onderscheidden en men maakt een onderverdeling tussen edele delfstoffen, halfedelstenen, zware metalen, industriële mineralen, delfstofen voor de bouw,... (Hilson, 2002a, p5). En ook de verschillende actoren binnen ASM zijn belangrijk. Binnen het mijnbouwproces kan een persoon in het bezit zijn van een mijnttel die hem het recht geef grondstofen uit de grond te halen. Dit is vaak een beperkte groep. Zij worden ook wel de claim holder of license holder genoemd. De mensen onder hen zijn dan werknemers. Wat echter vaak gebeurt, is dat zij hun stuk land onderverhuren (practce of sub-leasing) aan andere mijnwerkers die hen dan een procent van de opbrengst betalen. Ze gedragen zich eerder als landheren in plaats van dat ze zich bezig houden met de producte. Deze mensen die onderhuren kunnen zelf ontginnen ofwel nog andere mensen onder zich laten werken. Zij worden pit-owner genoemd, hoewel ze enkel informeel over de mijnput beschikken. Deze instelling van 'pit owner' is vooral belangrijk voor het begrijpen van processen waarbij formele en informele claims over minerale hulpbronnen worden samengebracht (Fisher, 2007, p. 748-750). Een pitowner huurt dus een deel van de mijnconcessie en organiseert de arbeid, zorgt voor het gereedschap en de uitrustng en houdt toezicht over de producte. Zij nemen met andere woorden al het risico op zich die met een investering gepaard gaan. Ofwel gaat het om iemand met een kapitaal die dit kan investeren. Het kan echter ook zijn dat ze werken met aandeelhouderschap om aan kapitaal te geraken (system of shareholding) (Fisher, 2007, p. 750). De informele eigenaars van de mijnsites en hun werknemers, of gravers ( diggers) halen het goud uit de grond en staan in voor de extracte. Er bestaat dus een organisatorische hiërarchie binnen de kleinschalige mijnbouwers waarin iedereen zijn taak heef (Bryceson et al., 2010, p. 381).
CLAIM OWNER Legal licences PIT HOLDER Risk-bearing investors/ Site managers DIGGERS Contracted team workers
Mobile Mining Fraternity PROCESSORS Task-performing casual workers
Localized Mining as Income diversifcaton Figuur 1: Organisatorische structuur van de goudproducte in Tanzania in (Bryceson et al., 2010, p. 382)
Dit verschil binnen de ASM groep is belangrijk. Alle communicate of hulp is gericht op de kleinschalige mijnwerkers die in het bezit zijn van een vergunning (claim holder, bovenaan schema). Zowel voor de inlijving tot de minerale sector als voor de samenwerking met NGO's zijn er insttutonele barrières. NGO's
p. 10
hebben de neiging een engagement ten opzichte van ASM te negeren. Ook de cultuur van autoriteit binnen deze sector speelt in het nadeel van de grootste groep kleinschalige mijnwerkers, die bijna geen inspraak heef en onder vaak zeer uitbuitende werkomstandigheden moet werken (Fisher, 2007, p. 753-754). De werknemers, of zij die het graafwerk doen en dus onderaan de piramide staan, zijn als het ware onzichtbaar voor de staat. De actoren in het tweede deel van het proces zijn de tussenpersonen (of middlemen). Zij kopen goud op bij verschillende mijnsites en krijgen zo het goud in handen. Naast deze tussenpersonen zijn er ook de private opkopers en opkopers van de staat (dealers) die goud kopen. In het laatste deel van het proces wordt het goud geëxporteerd naar de internatonale markt (Teschner, 2012, p. 313). Deze hiërarchie wordt ook duidelijk in de case studies de ik op het einde gebruik. We zullen verder in het onderzoek zien dat een misbegrip van de heterogeniteit van deze groep leidt tot problemen en eventueel een oorzaak is van confict tussen verschillende groepen. Het proces tot het geven van vergunningen en het bredere beleid van de overheid beschouwt artsanale mijnwerkers namelijk als een homogene groep met dezelfde behoefen. Maar de sector is enorm gediferenteerd. Er bestaan enorme verschillen op het vlak van mineralen, de groote van de operate, de geografsche locate, de socioeconomische achtergrond van de mijnwerkers, de rol binnen het arbeidsproces, enz... In de praktjk is dit systeem bevooroordeeld ten opzichte van kleinschalige mijnwerkers die onderwijs genoten hebben en die ervaring hebben in het communiceren met ambtenaren (Fisher, 2007; 2008). Over de marginalisering van sommige leden van ASM en het inlijven van andere leden later meer. Een ander kenmerk van ASM-gemeenschappen is de samenstelling. Er is een sterk contrast met andere sectoren zoals bijvoorbeeld de landbouw. In tegenstelling tot deze bestaat ASM uit een zeer mult-etnische en mobiele groep. Er is vaak ook een constante wisseling van mensen. En alhoewel ze geen familiale banden hebben (zoals het bij landbouw wel vaak het geval is) werken ze in nauw contact met elkaar. Toch bestaat er in de meeste gevallen een efciënte werkverdeling met vaste taken zoals eerder beschreven (zie schema Bryceson) (Bryceson et al., 2010, p. 380-381). Het is gemakkelijk voor nieuwkomers om de ASM-sector binnen te komen. Doordat bijvoorbeeld technische kennis en bezit van materiaal bijna niet nodig is, zijn barrières om te starten miniem (Fisher, 2007, p. 749). Hierboven werden al een aantal specifeke situates uitgelicht die zich in de praktjkvoordoen. Er komt echter nog een extra dimensie bij wanneer er buitenlandse grootschalige mijnbouwbedrijven in welbepaalde regio's neerstrijken. Op grootschalige mijnbouw gaan we in het volgende hoofdstuk verder in.
1.2. Algemene tendensen 1.2.1. De groei van ASM In veel ontwikkelingslanden zijn de actviteiten van ASM enorm toegenomen. Hilson (2002a) verklaart die tendens in Afrika vanuit de gebeurtenissen in de jaren '70 en '80. Toen daalde de vraag naar mineralen enorm, wat leidde tot een enorme daling in de minerale prijzen en een vermindering van de investeringen. Dit zete verschillende overheden er toe aan om de producte van grondstofen te diversifëren waardoor de afankelijkheid op één mineraal verminderde (Hilson, p.5, 2002a). Niet enkel in Afrika werd een stjging van kleinschalige mijnbouw vastgesteld, ook in Zuid-Amerika vond een duidelijke stjging plaats. In Brazilië steeg de jaarlijkse goudproducte van ASM bijvoorbeeld van 5 ton in 1970 naar 78 ton in 1990 (Hilson, 2002a).
p. 11
Figuur 2: Gebieden met de belangrijkste kleinschalige mijndistricten in de wereld (Hilson, 2002a; p. 5, hij maakte aanpassingen aan bron: Priester & Hentschel, 1993)
Deze stjging kan echter ook verklaard worden door een al langer durende dynamiek. In de koloniale periode was de mijnbouwindustrie in handen van buitenlandse bedrijven. Na de onafankelijkheid van de meeste mineraalrijke landen in Afrika komt er een beleid van staatsinterventes, handelsmonopolie en de natonalisate van buitenlandse belangen, binnen de bredere visie van Afrikaans socialisme. Dit zorgde voor een enorme daling van de grootschalige mijnbouwsector in de jaren '50 en '60 en een stagnate in de jaren '70 en '80. Dit had tot gevolg dat de informele en kleinschalige mijnbouwsector enorm groeide. De redenen daarvoor zijn divers, maar bepaalde aspecten hebben zeker bijgedragen: heel wat mensen, opgeleid als mijnwerkers, die in de mijnbouwsector werkten werden ontslagen toen de mijnbouwbedrijven hun deuren sloten en vonden in ASM een nieuwe bron van inkomsten; de internatonale prijs van onder andere goud steeg,... Verder zorgden de afwezigheid van grootschalige mijnbouwbedrijven en het gebrek aan middelen van de staat om de mijnbouwsector uit te bouwen voor een vacuüm dat de artsanale mijnwerkers opvulden (Fisher, 2008; p. 201-202, ook in Luning 2008a, p. 193). In de begin jaren '90 met de komst van LSM wilde de regering een einde maken aan de stagnering. In het begin bouwden veel van deze mijnbouwbedrijven verder op de ontdekkingen en het werk van kleinschalige mijnwerkers, aangezien industriële en grootschalige mijnbouw in veel van deze regio's niet was uitgebouwd (Fisher, 2008, p. 202). ASM werden verdreven naar meer marginale gebieden. Daarnaast stelt Hilson (2013) dat de recente snelle groei van de ASM-sector ook veroorzaakt werd door de de-agrarianizaton (Hilson, 2013, p. 52). Dit bekijken we in volgend punt meer uitgebreid. Vanaf de jaren '90 werd op verschillende conferentes en seminaries op internatonaal en regionaal vlak ook het belang van ASM bevestgd. De belangrijke rol die artsanale en kleinschalige mijnbouw op sociocultureel en historisch vlak spelen, werd benadrukt (Àvila 2003, p. 13). Eén van die seminaries, Interregional Seminar on the Development of Small- and Medium-scale Mining, werd in 1993 gehouden in Harare, Zimbabwe en werd georganiseerd door ILO. De Wereldbank organiseerde iets gelijkaardigs in 1995 in Washington: een Internatonal Round Table on Artsanal Mining. Ook in 1996 werden er onder andere in Calcuta een Global Conference on Small/Medium-scale Mining gehouden en ook in Santago, Chili vond een bijeenkomst van experts plaats. Dit toont aan dat kleinschalige en artsanale mijnbouw internatonaal op de agenda kwam. Het belang van mijnbouw in de wereld en vooral in de ontwikkelingslanden werd benadrukt. In 1999 vond er een tweede ontmoetng in Washington plaats georganiseerd door de Wereldbank. Na een periode van ontkenning en het negeren van deze vorm van producte werd ASM aanvaard als deel van de economische situate (Àvila 2003, p.7; Hentschel 2003, p. 14). Het paradigma dat minerale rijkdom een vloek zou zijn ('resource curse') werd genuanceerd. De visie dat ASM een economie is die enkel gedreven wordt door armoede (poverty-driven) werd bijgesteld en minerale rijkdom werd ook als een motor van groei en als bron van armoedereducte gezien (Aubynn, 2009, p. 64).
p. 12
We zien dus een verandering in de retoriek over en de erkenning van ASM in internatonale bijeenkomsten. Toch wordt ASM in de praktjk nog steeds door de meeste beleidsmakers en overheden op de achtergrond gehouden en ziet men vaak niet veel verandering in het marginaliseringsproces dat de ASM ondergaan (over die marginalisering meer bij 4.2.2. drie niveaus van sociale exclusie, p. 39) 1.2.2. ASM als onderdeel van het diversifëren binnen ontwikkelingslanden In recente artkels van Banchirigah en Hilson (2010) en Hilson (2013) komt het groeiende economische belang van artsanale en kleinschalige mijnbouw naar voren bij de rurale bevolking in Afrika (Banchirigah et al., 2010, p. 157; Hilson 2013). Eerst deden beleidsmakers in samenspraak met de Wereldbank en het IMF aan een de-agrarianizaton. Ze stopten bijvoorbeeld met het geven van subsidies voor meststofen aan de kleinschalige landbouwers. Op die manier wilden ze een geliberaliseerde markt creëren, zonder boeren die afankelijk waren van staatssubsidies . Statsteken van de Verenigde Nates maakten duidelijk dat de arbeid in landbouw enorme daalde in SubSahara-Afrika. De werkkracht daalde tussen 1965 en 1989 van 79 naar 68 procent (UNDP, 1992 in Banchirigah et al. 2010, p. 159). De SAP's (Structural Adjustment Programs) en economische liberalisering veroorzaakte een zoektocht naar nieuwe en meer rendabele actviteiten buiten de landbouw. De actviteit die het meest groeide was de informele artsanale en kleinschalige mijnbouw. Vandaag is het de bron van inkomen voor 10 miljoen Afrikanen. De Wereldbank schat dat er voor elke tewerkgestelde nog eens zes afgeleide jobs zijn (Hilson, 2013, p. 52). Diversifëren van economische actviteiten om in het levensonderhoud te voorzien is eerder de norm dan de uitzondering. Er zijn hier verschillende moteven voor te vinden. Banchirigah et al. stelt dat academici en beleidsmakers vanuit twee posites voor ASM kiezen. Bij de eerste posite keren boeren zich tot kleinschalige mijnbouw omdat ze snel rijk willen worden. De lokroep van snelle rijkdom zet hen aan om hun traditonele manier van leven aan de kant te zeten, aldus Havnevik et al. (in Banchirigah et al., 2010, p.160). Er zijn echter veel meer casussen waarin boeren zich tot ASM keren uit nood in plaats van uit hebzucht. Zoals hierboven vernoemd zijn het voornamelijk bepaalde veranderingen in de regio die ervoor gezorgd hebben dat de actviteiten van kleinschalige landbouwers onrendabel werden. De belangrijkste redenen zijn de daling van belastngen op exportgewassen, het stopzeten van landbouwsubsidies, het openstellen van de markt met compette van de private sector als gevolg (Banchirigah et al., 2010, p. 160; Bryceson et al., 2010) en klimaatsverandering. Men kwam echter op dit beleid terug. Landbouw moest terug gezien worden als de hoeksteen van de economie in de regio. Kleinschalige landbouwers kregen daarom hernieuwde steun via PRPS's ( Poverty Reducton Strategy Papers). Kleinschalige landbouw stond weer centraal in de ontwikkelingshulp. Andere niet-landbouwactviteiten werden volledig genegeerd door deze PRSPs. Maar ook dit hielde de uitstroom uit de landbouw niet tegen (Banchirigah et al., 2010, p.158). De-agrarianizaton is niet alleen een tendens in Afrika, het neemt ook grote proportes aan in Zuid-OostAzië. Door economische groei, industrialisate en urbanisate hebben hele delen land die oorspronkelijk landbouwgrond waren een andere functe gekregen. Zo werden landbouwgronden omgevormd voor commerciële industriële, residentële, toeristsche en infastructurele doeleinden. Hall et al. (2011) wijzen op de gevaren dat die met zich meebrengt. In ontwikkelingslanden in het bijzonder is toegang tot land noodzakelijk als bescherming tegen een onzeker levensonderhoud. Het is ook onderdeel van historischcultureel gevoel van ergens toe te behoren. Dit toont de eigenlijke spanning tussen enerzijds de terugtrekking van de landbouw en anderzijds zijn blijvende belang. Er zijn nog steeds veel mensen aan het werk in de landbouw en dit blijf erg belangrijk voor deze mensen. Van 1980 tot 2005 was er een stjging van 37 miljoen mensen die in de landbouw werkten. Anderzijds is het relateve belang gedaald in relate tot
p. 13
het BNP (Hall et al., 2011, p 1-2).
1.3. Verschillen op regionaal vlak in literatuur Zoals ik al eerder opmerkte is de literatuur over ASM niet zeer uitgebreid. Het beperkt zich voornamelijk tot de regio Afrika en in het bijzonder Sub-Sahara-Afrika. In onderzoeken over Azië en Latjns-Amerika is er een andere focus, de literatuur legt minder de nadruk op ASM. In Azië en in het bijzonder in India ligt de nadruk meer op de strijd tussen de inheemse bevolking en grootschalige mijnbouwprojecten. Doordat de mijnbouw nu ook opschuif naar plaatsen die vroeger onbereikbaar waren, komen afgesloten gemeenschappen in contact met LSM. De focus van onderzoeken ligt voornamelijk op de inheemse rechten van land, vaak gemeenschapsland en hun band hiermee en over de gevolgen van hervestging (zie: Bhushan, 2008; Fernandes, 2008). Er zijn wel een aantal auteurs te vinden die over ASM schrijven in Azië (Lahiri-Dut, 2005, 2004; Cronin et al., 2009; Ghose, 2003) voornamelijk via het project dat een globaal onderzoek deed van ASM door de MMSD (Hentschel et al. 2003; Bugnosen, 2001; Blasius et al., 2002; Chakravorty, 2002). De relate die land krijgt met inheemse rechten is een belangrijk aspect. Een voorbeeld is de Filippijnen waar een wetgeving de voorouderlijke domeinen van bepaalde inheemse groepen erkent. Deze gemeenschapsgronden kunnen enkel verkocht worden met toestemming van alle groepsleden. Op die manier beslist de staat dat deze groep van mensen niet kan deelnemen aan het marktsysteem. In Zuid-OostAzië zijn er immens veel claims op etno-territoriale basis. Het eigenlijk koloniale concept van ergens bij te horen wordt als hoofdrechtvaardiging gebruikt om aanspraak te kunnen maken op land (Hall et al, 2011, p.11). Een paar verschuivingen op macro-economisch gebied in Azië zijn ook interessant om te bekijken. Er vindt een verschuiving plaats in de groeilanden, China en India. Zij importeren steeds meer grondstofen uit buurlanden omdat de vraag in eigen land de aanwezige grondstofen overstjgt. Zuid-Oost-Azië aan de andere kant wordt sterk onder druk gezet door de enorme bevolkingsgroei (Cronin et al., 2009, p 65). De literatuur over mijnbouw in Zuid-Amerika focust zich vooral op de negateve socio-economische en milieuefecten van mijnbouwbedrijven waarmee de inheemse bevolking te kampen heef. De literatuur behandelt voornamelijk conficten tussen de gemeenschap en grootschalige mijnbouw. Ook de bewegingen en protestactes tegen mijnbouw worden uitgebreid besproken (Bebbington et al., 2008a, 2008b). Daarnaast bestaan er veel initateven, organisates en actegroepen die zich met de problematek van grootschalige mijnbouw bezig houden. Initateven met ASM-mijnwerkers zoals Fair Mined en Fair Trade Gold, is het meest uitgewerkt in deze regio (zie: htp://www.communitymining.org/en/our-work/armfairmined-gold bekeken op 14 juni 2013). Beleidsmatg was er in de Latjnsamerikaanse landen geen geïntegreerde aanpak. Her en der werden plannen en programma's uitgewerkt en toegepast. Sommige promooten bijvoorbeeld de kleinschalige mijnbouw, terwijl andere investeringen in megaprojecten door de staat aanmoedigden (Àvila, 2003, p. 5). Volgens de Internatonal Labour Organizaton (ILO) werken er in Latjns-Amerika en de Caraïben 1,4 tot 1,6 miljoen mensen in de kleinschalige of artsanale mijnbouwsector.
p. 14
2. Hoofdstuk II: grootschalige mijnbouw: LSM Sinds het begin van de jaren '90 vond er een liberalisering van de mijnsector plaats. Dit heef geleid tot een aanzienlijke stjging van de exploitate van natuurlijke grondstofen, ook wel de mining boom genoemd. De stjging vond vooral plaats onder de vorm van mijnbouwoperates van buitenlandse en grootschalige mijnbouwbedrijven (LSM)5. Dit werd sterk aangemoedigd en fnancieel gesteund door de Wereldbank (WB) en andere IFI's (Internatonale Financiële Instellingen). Regeringen in ontwikkelingslanden werden aangemoedigd buitenlandse investeringen aan te trekken om zo tot een betere economische ontwikkeling te komen (Bebbington, et al., 2008a; Hilson, 2002c, p. 149). Vooral in Latjns-Amerika kende de mijnbouwsector een enorme groei: van 12% in de jaren '90 naar 33% in 2000. Ook Afrika kende een snelle groei aan investeringen. Er vond ook een verschuiving plaats op het vlak van de vraag. De groei-economieën in Oost- en Zuid-Azië werden belangrijke consumenten van minerale grondstofen. Daarnaast namen de technologische innovates en de winstmarges toe. Al deze verschuivingen zorgden ervoor dat bedrijven ook naar gebieden gingen die vroeger als te moeilijk of te gevaarlijk beschouwd werden (Bebbington et al., 2008a p. 899).
2.1. Actoren binnen heterogene groep Bij de openstelling van de grenzen voor mijnbouwinvesteringen trokken zowel 's werelds grootste mijnbouwbedrijven als middelgrote mijnbouwbedrijven naar deze landen voor prospecte, onderzoek en ontginning. Er moet met andere woorden ook een onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende soorten LSM die er bestaan, want net als ASM is ook LSM geen homogene groep. En dit zal ook de relate bepalen die tussen hen bestaat. In veel landen zijn de mijnbouwbedrijven die in de eerste fase opereren – prospecte en explorate – de juniors. Een junior-bedrijf heef geen mijnbouwoperates en steunt voor zijn kapitaal haast volledig op kapitaalmarkten om zijn explorateactviteiten te fnancieren. Seniors aan de andere kant genereren inkomsten door de producte en verkoop van de handelswaar uit de mijnen (Luning, 2008; Bryceson et al., 2010). Wanneer zo'n junior beslist een mijnvergunning aan te vragen en een mijnoperate op te starten zijn ze mid-ter producers. Dit zijn bijvoorbeeld bedrijven die enkel natonaal tewerk gaan. Seniors volgen goed op welke vorderingen de juniors maken om snel te kunnen inpikken op het moment dat ze iets vinden. Juniors aan de andere kant houden de wereld op de hoogte, onder andere via het internet, van hun ontdekkingen. Ze hopen op die manier investeerders aan te trekken en aan de andere kant grotere mijnbouwbedrijven te interesseren voor het eventueel opkopen van hun concessies voor verdere exploitate (Luning, 2008, p. 390). Bij het bekijken van gevalsstudies met betrekking tot de relate tussen grootschalige en kleinschalige mijnbouw, is het van belang om te onderscheiden met welk mijnbedrijf we te maken hebben. Dit kan immers de soort relate bepalen, en dus een mogelijke determinant zijn.
2.2. Algemene tendensen: literatuur kritsch bekeken Over grootschalige mijnbouw bestaan er binnen de literatuur twee tegenstrijdige visies. De eerste visie stelt dat natuurlijke rijkdommen een zegen zijn voor de ontwikkeling van een land. Vooral vòòr 1980 dacht men dit. De Wereldbank en de IFI's moedigden in het algemeen de groei van extracteve economie aan als onderdeel van de ontwikkelingsstrategie (Bebbington et al., 2008a, p.889). Auty kan hen daarin volgen. Volgens hem is er voor de mijnbouwindustrie een mogelijke rol weggelegd als economische katalysator. Hij argumenteert dat recente trends er voor kunnen zorgen dat multnatonale mijnbedrijven kunnen omgevormd worden tot katalysatoren van de politeke economie in ontwikkelingslanden. Hernieuwde investeringen van LSM kunnen tot voordeel van de gaststaten leiden. Met deze stelling grijpt hij eigenlijk terug naar wat de fnanciële instellingen in de jaren ’80 promooten. Maar Auty benadrukt eveneens het belang van sociale duurzaamheid als criterium voor mijninvesteringen (Auty, 2006, p. 136). 5
LSM = Large-scale Mining
p. 15
Tegenover dit idee staat de in de jaren '90 opgekomen 'resource-curse thesis'. Deze thesis gaf een verklaring voor de zwakke economische groei in mineraal-rijke landen. Sommige onderzoekers stelden dat dit van de staatsinstellingen afing. Het debat verschuif dan naar hoe deze instellingen veranderd kunnen worden. De Wereldbank en IFI's maakten van 'good governance' geen voorwaarde. Het IFI-personeel ging uit van de veronderstelling dat het beter is dat ze daar wel ziten ook al zijn de condites niet goed, dan dat ze daar helemaal niet ziten. Om dan van binnenuit veranderingen te brengen. Maar volgens onder andere Campbell is het juist de manier waarop de bankengroep de mijnsector steunde de oorzaak van problemen. Ze ondermijnden de staatscapaciteit en Campbell stelde een zwak verband tussen mijnbouw en ontwikkeling vast (Campbell in Bebbington et al., 2008a, p. 897). Veel literatuur gaat over de conficten tussen grootschalige mijnbouwbedrijven en de lokale gemeenschappen. Problemen in verband met compensates, herhuisvestngen, milieu,... vormen het onderwerp van deze studies. De internatonale mijnbouwbedrijven worden bekritseerd omdat zij bijvoorbeeld eigenaarschap en macht in buitenlandse handen concentreren en de politeke compette verminderen (Bebbington et al, 2008a). Het verhoogt daarbij het risico op confict. Confict kan ontstaan uit een politeke en ideologische grief waarbij de lokale gemeenschappen het gevoel hebben dat hun natuurlijke rijkdommen geëxploiteerd worden door buitenstaanders. Aan de andere kant kan het confict voortkomen uit vormen van hebzucht die fnanciering van grootschalig geweld ook mogelijk maken. Er zijn nog andere soorten conficten. Er kan ook sociologische en ecologische strijd ontstaan. Deze conficten draaien om de toegang tot land en water. Deze conficten moeten volgens Bebbington et al. (2008a) bekeken worden als een vorm van ontwikkeling. Maar vooral op het vlak van milieu is het een hele uitdaging om de mijnsector niet als spelbreker te zien. Mijnbouw heef immers enorme hoeveelheden energie nodig, daarom is het in veel gevallen nodig dammen en hydro-elektrische centrales te bouwen . De vraag die Bebbington et al zich stellen is of dit dan wel opweegt tegenover wat je ervoor terugkrijgt berekend via het BNP (Bruto Natonaal Product). Daarnaast kunnen ook uitbreidingen van mijnbouw aanleiding geven tot conficten, bijvoorbeeld tussen LSM en ASM wanneer terreinen elkaar gaan overlappen (Bebbington et al., 2008a). Het is voornamelijk op deze interacte en landcomplexiteit dat we ons zullen focussen in dit onderzoek. Door de toegenomen scepcis over hun actviteiten hebben veel grote mijnbedrijven de laatste jaren initateven genomen om tegemoet te komen aan de kritek. Daarbij moeten we volgens Ballard et al. de nuancering maken dat de karakterisering van de slechte mijnbouwbedrijven versus de arme locals veel te simpel is en vermeden moet worden. De relate is veel complexer. De studie van de interne werking van mijnbedrijven kan hier een interessante leidraad vormen. Want mijnbedrijven zijn – net als ASMgemeenschappen – verre van monolitsch (Ballard & Banks, 2003, p. 290). Een eerste internatonale initatef was het Mining Minerals and Sustainable Development (MMSD). Dit initatef werd gesteund door de meeste grote mijnbouwbedrijven. Ook verschillende NGO’s zijn meegestapt in dit initatef. Er volgde echter direct kritek dat deze organisate een vorm van corporate greenwash6 zou zijn (Ballard & Banks, 2003, p. 291). Daarnaast werd het Global Mining Initatve (GMI) opgezet. Dit initatef bracht de grootste mijnbouwbedrijven samen met als hoofddoel het creëren van een industrie die gericht is op duurzaamheid. Er worden ook steeds meer codes en principes van Corporate Social Responsibility (CSR) gecreëerd om het gedrag binnen de zogenaamde neoliberale marktplaats te sturen. Steeds meer bedrijven engageren zich hieromtrent. De twee belangrijkste initateven binnen het GMI zijn de Internatonal Council on Mining and Metals (ICMM) die een kader en een set van principes bieden voor duurzame ontwikkeling. Het andere is de Extractve Industries Transparancy Initatve, die de transparante van mijnbouwbedrijven vooropstelt (Jenkins et al., 2004, p. 275-276). 6 bedrijven krijgen een groen, milieuvriendelijk imago, terwijl ze dat in kern niet zijn. Ze doen zich groener voor dan ze zijn om hun marktaandeel te beschermen.
p. 16
Maar in in het algemeen stellen onderzoekers nu dat de hervormingen, gestmuleerd door de Wereldbank en IFI's, het vermogen hebben verminderd van onder andere Afrikaanse staten om aan management, toezicht en controle te doen. De realpolitek primeert en wordt gedreven door de druk om te blijven uitbreiden en investeren in de extracteve industrie (Bebbington et al., 2008a). Deze overheden worden gestuurd door het internatonale beleid. Zij hebben niet veel inbreng en de verkozen politci kunnen niet veel anders doen dat het beleid volgen. De zwakte van de regering wordt verder onderstreept door het feit dat ze geen middelen heef en afankelijk is van buitenlandse steun. Daarbij kunnen de overheden niet zelf bepalen waar het beleid naartoe gaat (Lange, 2010). Sommigen echter weerleggen die zwakte van de regering (Luning, 2008a, 2008b). De liberalisering zou niet betekenen dat de regering zich volledig terugtrekt uit de mijnbouwsector. Ze zouden nu ook één van de vele spelers zijn. De regering zou ook niet zwak zijn, wat veel onderzoekers beweren, maar net sterk. Zij bepalen immers nog altjd wat legaal en illegaal is. Op die manier bepalen zij wie kansen krijgt om te ondernemen. Ook de overlapping tussen staatsambtenaren en economische ondernemers bewijst de kracht van de staat.
p. 17
3. Hoofdstuk III: relate ASM-LSM: kritsche evaluate van de literatuur In dit deel van de thesis gebruiken we de theorie van De Soto als startpunt om de literatuur over ASM kritsch te belichten. Deze theorie kreeg immers veel navolging zowel in de academische wereld als bij beleidsmakers. Het formaliseringsproces dat zijn ingang vond in veel ontwikkelingslanden vanaf de jaren '90 is deels ontsproten vanuit deze theorie. Het belang van formaliseren wordt in het beleid van veel landen tot op de dag van vandaag gepromoot als de weg om de problemen verbonden aan ASM op te lossen. Veel academici zijn het echter eens dat dit proces gefaald heef en dat ze bepalend is voor de relate tussen grootschalige en kleinschalige mijnbouw.
3.1. De Soto en de Economic Theory of Property Hernanda De Soto is de meest invloedrijke voorstander van de 'Economic Theory of Property'. Deze theorie draait rond de economische verantwoording van eigendomsrechten. De Soto en andere voorstanders van deze theorie vinden dat alle aspecten van het legale systeem de economische logica moet volgen. En dit volgens twee methodes. Ten eerste kan descriptef naar de wetgeving gekeken worden. Het gedrag van individuele actoren wordt gezien als iets ratoneel, actoren handelen enkel uit eigen belang. Een tweede manier is het gebruik van een normateve analyse om naar het legale systeem te kijken. De wetgeving wordt gebruikt om te kijken hoe het zou moeten zijn (Clausen et al., 2011, p. 17). Privaat eigendom wordt als het meest efciënte systeem gezien. Staatsintervente moet minimaal blijven. Om tot een efciënte economie te komen is een compettef en vrije-marktsysteem nodig. Eigendomsrechten worden gezien als een middel om tot een sociale transformate te komen in de ontwikkelingslanden. Hij beschrijf het formaliseringsproces als een botsing tussen de reguliere legale economie en de informele, extralegale economie. In ontwikkelingslanden staat de extralegale economie voor ongeveer 9,3 biljoen dollar. Al het geld dat in deze extralegale economie zit, is een verloren bron van inkomsten voor de staat die ze bijvoorbeeld via belastngen had kunnen bekomen. Het creëren van een belastngbasis zou de emancipate van ontwikkelingslanden kunnen helpen en zou de afankelijkheid van buitenlandse hulp kunnen verkleinen (Siegel et al., 2009, p. 52). Actva die zich in deze extralegale economie bevindt, noemt hij 'dood kapitaal'. Actva kunnen verhandeld worden of overgebracht worden, maar in deze posite zijn ze vast. De oplossing zit hem in het vrijmaken van dit dood kapitaal. De oorzaak is onder andere dat het kapitalisme in het westen geslaagd is, maar overal anders gefaald heef. Volgens De Soto moet de formalisering in de ontwikkelingslanden gebeuren zoals in het westen gebeurd is, voordat het kapitalisme kan slagen. Daarbij moet ondernemerschap onder één eigendomsstructuur geplaatst worden, zoals dit in het westen het geval is. Waar men mee moet starten is het uitbreiden van de eigendomsrechten zodat deze ook de extralegale economie omvat. En dit gebeurt niet van bovenaf. Weten worden immers niet gecreëerd maar bouwen verder op andere sociale contracten die in dit geval opgesteld zijn binnen de informele eigendomsrechten. Er wordt gekeken naar welke het meest efciënt zijn en op die manier wordt een coherent eigendomsrechtensysteem uitgebouwd (Siegel et al., 2009, p. 52-53). Deze duale opdeling van De Soto in een legale en extralegale economie zorgt er volgens Siegel & Veiga voor dat de situate van ASM beter in perspectef geplaatst kan worden (Siegel et al., 2009). De Soto stelt dat kleinschalige mijnwerkers deel zullen willen uitmaken van de legale economie omdat de voordelen voor de mijnwerkers zoveel groter zijn. Ze genieten veiligheid, representate, zekerheid die ze anders niet hebben. Volgens hem ligt het aan de overheid om zich te realiseren dat het de beste en misschien enige weg is om een functonerende kapitalistsche economie op te bouwen (Siegel & Veiga, 2009, p. 53). Richard Posner is een andere academicus die in dezelfde lijn denkt als De Soto. Hij zet echter de instellingen centraal. Om de samenleving te moderniseren is een eigendomsinstelling nodig. Hij maakt een kader hoe de infrastructuur efciënt kan bekomen worden. Volgens hem zijn het de weten die als eerste moeten
p. 18
gevormd worden bij de hervormingen (Clausen et al, 2011, p. 18). 3.1.1. Alternateve theorieën Property as a natural right (zie UNDHR) In artkel zeventen van de 'Universal Declaraton of Human Rights' zit de Property as a Natural Right geborgen. Dit houdt een menselijke dimensie in van eigendom. De vruchten van de eigen arbeid zouden moeten beschermd worden. Deze dimensie stelt dat er bescherming van eigendom moet zijn ook al is dit niet economisch efciënt. Dit betekent dat de regering ASM gemeenschappen niet zomaar kan wegvegen ten voordele van grootschalige mijnbouwprojecten. Ook al beziten deze mijnwerkers het land niet legaal, toch hebben ze recht op dit land doordat ze er arbeid in gestoken hebben. Dit natuurlijk recht wordt door de meeste landen erkend en zit ook verankerd in de UNDHR als gewoonterecht (Clausen et al., 2011, p. 22). Bij Locke zien we dit principe terugkomen. Hij maakt twee centrale kwalifcates. Ten eerste stelt hij dat niemand meer grond zou moeten hebben dan dat hij kan gebruiken. Ten tweede moet er genoeg en van even goede kwaliteit over zijn voor anderen. Als we dit toepassen op de ASM sector betekent dit ten eerste dat er een limiet moet zijn op de te krijgen minerale rechten. Aan de andere kant moet levensonderhoud gegarandeerd worden voor iedereen. Dit rechtvaardigt bijvoorbeeld het beperken van het uitkopen aan LSM bedrijven. Het stmuleert ook overeenkomsten over het delen van land ('land-sharing') (Clausen et al, 2011, p. 22). Property as propriety (Barnes) Een tweede alternateve theorie voor die van De Soto is het 'Property as Propriety' discours van Barnes. Hij roept op tot propriety: fatsoen en correctheid. Maar het probleem is dat dit een normatef gegeven is, en dus moeilijk te bepalen. Welk systeem is correct/fatsoenlijk? Toch voegt deze theorie twee zaken toe aan het discours rond eigendomsrechten. Ten eerste geef het plaats aan alternateve types van eigendom die bepaalde verplichtngen voor de samenleving in zijn geheel inhouden. Daarnaast zorgt het ook voor de inclusie van bepaalde andere vormen zoals in Papua Nieuw Guinea. Hier is 90 procent van het land gemeenschapsland. Dit vereist een andere manier van kijken en een andere aanpak dan privaat eigendomsrecht en vrije markt (Clausen et al., 2011, p. 23). Barnes stelt echter dat in het algemeen de economische rechtvaardiging primeert. Het merendeel staat ten behoeve van een vrijemarktsidee. Er is geen aandacht voor wie er verrijkt wordt. De regering gaat immers enkel eigendomsrechten creëren daar waar die winstgevend zijn. Dus als een eigendom niet winstgevend en efciënt is, mag je geen eigendom hebben. Dit is een gevaarlijke gedachte, vooral in ontwikkelingslanden. Onder andere het probleem met buitenlandse investeerders toont dit aan: zij kopen de natuurlijke hulpbronnen uit, waardoor alle voordelen en winst naar het buitenland worden gebracht (Clausen et al, 2011, p. 23). Deze theorie wijst op het feit dat er naast de kosten-baten-analyse en het maximale halen uit de grond, er ook de mogelijkheid bestaat tot het compenseren van de verliezers. Eigendom heef ook een publieke fucnte. Het kan leiden tot een bredere verspreiding van de rijkdom binnen een samenleving als de meer correcte oplossing. Property as 'web of interests' Meinzen-Dick en Mwangi geven in hun artkel (2008) een derde alternateve theorie om naar eigendomsrechten te kijken. Ze zien eigendomsrechten als een 'web of interest'. Verschillende partjen hebben een recht tot het gebruik, de regulate of het beheren van de hulpbron. Westers georiënteerde
p. 19
onderzoekers denken te veel in de enge zin van eigendomsrechten. Dit houdt in dat eigendomsrecht het recht geef om op een exclusieve of complete manier controle te hebben over een stuk land. Zij zijn echt van mening dat eigendomsrechten beter kunnen begrepen worden als overlappende bundels van rechten. Door de complexe interrelates tussen individuele rechten en rechtbeziters kunnen deze bundels beschouwd worden als een web van belangen. Een voorbeeld om de complexiteit van landrechten te illustreren is het volgende: een boer kan het recht hebben om op een stuk land een gewas te planten, maar iedereen heef ook het recht om datzelfde stuk land over te steken om bijvoorbeeld water te halen. Andere aspecten kunnen variëren afankelijk van de tjd van het jaar. In een bepaald seizoen mogen herders bijvoorbeeld op hetzelfde stuk land van de landbouwers hun kudde laten grazen. De nieuwe golf van landhervormingen moet met andere woorden rekening houden met de meervoudige functes van land. Daarnaast moeten deze hervormingen het recht om toegang te hebben tot land veiligstellen. Op die manier wordt de productviteit en de welvaart van de armen verbeterd. De Soto pleite voor een omvorming van extra-legaal naar formele legale eigendomsrechten om investeringen aan te moedigen, maar Meinzen-Dick et al. stellen dat zulke sterke en rigide eigendomsrechten moeilijk al deze verschillende segmenten kunnen omvaten (Meinzen-Dick et al., 2008, p. 36-37). De regels en normen die de huidige eigendomssytemen in ontwikkelingslanden defniëren, refecteren de wijdere relates tussen individuen en de gemeenschap en tussen gemeenschappen onderling. Deze regels hebben ze proberen te formaliseren met het idee dat dit betere kansen zou brengen voor groepen. De bredere gevolgen hebben echter meer negateve efecten gehad. Vooral de rechten van gemarginaliseerde groepen, zoals vrouwen, ouderen, migranten,... zijn meer onzeker geworden en in sommige gevallen verdwenen. Zij die de mogelijkheid hadden om hun invloed te laten gelden bij de veranderingen door hun welvaart of politeke status, hebben vaak wel de weten of eigendom in hun voordeel kunnen keren. Dit zorgde er voor dat de welvaart, de privileges en capaciteit tot besluitvorming geconcentreerd werd in de handen van zij die daarvoor al de privileges genoten. Ook nu nog zijn landhervormingsprogramma's de focus van de meeste ontwikkelingsagenda (Meinzen-Dick et al., 2008, p. 42). 3.1.2. Toepassing theorie op ASM in de literatuur De theorie van De Soto kreeg veel weerklank in de academische literatuur van ASM. Velen brachten aanpassingen aan de theorie en wezen op tekortkomingen. Vooral het idee van efciënte werd op verschillende thema's toegepast. Het idee van efciënte werd naar de artsanale en kleinschalige informele mijnbouw doorgetrokken aan de hand van het formaliseringsidee. De regering moest als eigenaar van minerale grondstofen immers de meest economische keuze maken. Dit houdt in dat ze voor zo een groot mogelijke winst moeten gaan. Bij die toepassing stellen Clausen et al. zich de vraag of formalisering wel tot een grotere efciënte leidt, of dat het juist de informaliteit is dat ASM efciënt maakt. Clausen et al. draaien op die manier het perspectef van de theorie van efciënte om. De algemene tendens bij de meeste regeringen is echter het creëren van private eigendomsrechten. Dit wordt als efciënter beschouwd. De algehele welvaart stjgt doordat op private eigendom belastngen kan geheven worden. Ook zou dit het smokkelen doen dalen. Daarom verandert de vraag snel in hoe men het best tot die formalisering komt in plaats van de vraag te stellen welke van beide het meest gepast zou zijn. Illegale ASM wordt in dit opzicht als een sociaal probleem gezien. Het is een criminele (illegale) actviteit die grootschalige mijnbouwprojecten en FDI's (Foreign Direct Investments) wegjaagt en moet daarom met restricteve wetgeving ingeperkt worden. Een tweede angst bij de overheden is dat wanneer men ASM zou promoten door middel van weten er een nog grotere toestroom zou ontstaan vanuit andere economieën (Clausen et al, 2011, p.18). Een eerste groep auteurs (Hinton et al., 2003) geef een praktsche invulling van het efciënteparadigma en brengen technologische oplossingen naar voor. Ze leggen vooral de nadruk op de vermindering van
p. 20
vervuiling, op het uitbouwen van de capaciteit van de mijnwerkers en het doorgeven van technologie. Zij legden de nadruk op het gebruiken van meer efciënte technieken die bekomen kunnen worden door die van LSM te gebruiken, maar dan op kleinere schaal (Hinton et al., 2003). De meeste academici zijn er nu echter van overtuigd dat de technische oplossingen zoals formalisering binnen de hervormingen gefaald hebben (Childs, 2008). Sommigen zien de oorzaak van dit probleem bij de regering en met name bij hun onvermogen en gebrek aan middelen om ASM te begrijpen en goed aan te pakken. De technische kennis over ASM zou onder andere niet toereikend zijn. Fondsen zoals het GSF (Global Support Facility) zouden om die reden ook niet constructef gebruikt worden (Childs, 2008; Hilson, 2008). Geenen (2012) gaat nog een stapje verder. Ze stelt de hele noodzaak in vraag dat ASM efciënt en winstgevend zou moeten zijn . Zij is van mening dat zaken zoals armoede, werk, levensonderhoud, en economische overleving belangrijker zijn en er meer toe doen dan efciënte. De strategieën van formalisering houden zich op de eerste plaats bezig met een manier te vinden om belastngen te kunnen ontvangen voor de regering en niet met de levensomstandigheden van ASM (Geenen, 2012, p. 323). Hilson past het idee van efciënte ook toe op de relate tussen ASM en LSM. Om de meest efciënte relate tussen beide te bekomen wanneer sterke eigendomsrechten van kracht zijn, zou de enige oplossing 'corporate social responsibility' (CSR) zijn. Volgens Hilson zouden overeenkomsten van land sharing net veel efciënter zijn (Hilson 2002b in Clausen, 2011, p. 21). Het omvormen van ASM tot een winstgevende en efciënte economische sector is volgens Clausen et al. een positeve stap vooruit om ASM aan te passen. Eigendomsrechten verbeteren waarschijnlijk de situate van ASM en zorgen ook voor economische ontwikkeling in de ontwikkelingslanden. Aan de andere kant echter kunnen sterke eigendomsrechten zorgen voor grote ongelijkheden, culturele uitsluitng en sociale onrust. Vooral in relate met grootschalige mijnbouwprojecten biedt de economische theorie niet voldoende bescherming voor de belangen van ASM. Eigendom speelt een centrale rol in het ordenen van de samenleving en in het vormen van sociale relates in die samenleving (Clausen et al., 2011, p. 21). Ontwikkelingslanden zijn allen sociaal, cultureel en legaal divers, om die reden zou het beter zijn moesten ze zelf de gepaste toepassing van deze theorieën in hun beleid vinden (Clausen et al., 2011, p. 24). 3.1.3. Formaliseringsparadigma Volgens Siegel et al. (2009) kan de term formalisering verschillende zaken betekenen. In de eerste betekenis gaat formalisering vooral over het creëren van een federaal wetelijk kader voor kleinschalige mijnbouw. Een tweede betekenis van mijnbouw refereert naar het proces van het registreren. Daarbij is het organiseren en nasporen van mijnactviteiten op het terrein een onderdeel. In de derde betekenis ziten de individuele en groepsrechten vervat: zoals het recht om aan mijnbouw te doen, het recht op grond, het recht op grondstofen,... Een formeel systeem moet volgens hen gezien worden als een win-win-situate zowel voor de mijnwerkers als voor de staat (Siegel et al., 2009, p. 52). Ook een groeiend aantal staten erkende het economisch belang van artsanale en kleinschalige mijnbouw en daaraan gekoppeld het belang van pogingen om de kleinschalige mijnbouwsector te incorporeren in de formele sector (Teschner, 2012, p 308). Er bestond dus grote consensus bij beleidsmakers, academici en ook bij organisates als de Wereldbank dat het formaliseringsproces de weg was om het probleem van “illegale” ASM aan te pakken. De toepassing bracht echter problemen met zich mee en werd als mislukt beschouwd. De WB en overheden legden de schuld bij ASM en schilderde hen als criminelen en wild cats af. Ook in de literatuur was dat het geval. ASM mijnwerkers zouden bewust niet legaal willen werken omdat ze belastngen en sociale bijdragen wilden ontwijken. Maar dit klopt niet helemaal (Hilson, 2013, p. 55). Ten eerste betalen ze binnen de informele sector steekpenningen aan corrupte publieke ambtenaren. Ten tweede zijn het de grote transactekosten en het gebrek aan toegankelijke legale alternateven die integrate moeilijk maken. Aan de andere kant is de ordehandhaving uitermate zwak en is de kans om gepakt te worden ook miniem (Hilson, 2013, p. 54-55).
p. 21
Ondanks de mislukking primeert nog steeds het idee dat formalisering een belangrijke stap vormt in het verbeteren van de situate van ASM. De meeste academici en beleidsmakers concentreerden zich eerder op wat aangepast zou moeten worden of waar de problemen liggen, waarbij de schuld afwisselend bij de overheid, de ASM-mijnwerkers of het beleid van de Wereldbank werd gelegd (Andrew, 2003; Sie gel et al., 2009; Hilson, 2013). Andere literatuur is meer verregaand en stelt formalisering en de dichotomie formeel-informeel volledig op zijn kop (Teschner, 2012; Geenen, 2012; Tschakert, 2009). Hilson (2013) en Banchirigah et al. (2010) stellen dat het niet slagen van de formalisering van ASM aan het beleid ligt. Zij geven met andere woorden de schuld aan de Wereldbank en gastoverheden. De grote informele mijnbouwsector in Sub-Sahara-Afrika is volgens hen een “create” van deze laatsten. De meeste landen hervormden hun mijnbouweconomieën eind de jaren '80 en begin jaren '90 op aanraden van de Wereldbank en het IMF. Ze trachten om zowel buitenlandse investeringen aan te trekken als om grootschalige projecten te ontwikkelen en ook om geformaliseerde ASM te promoten. Het werd echter snel duidelijk dat de grootschalige buitenlandse bedrijven voorrang kregen en dat het formaliseringsproces uiterst ingewikkeld werd gemaakt (Hilson, 2013). Banchirigah et al. stelt dat één van de problemen was dat de gedachte om ASM te formaliseren, eerder een achterafgedachte was en plaatsvond nadat de concessies waren uitgereikt aan buitenlandse grootschalige mijnbouwbedrijven. Daardoor is er een tekort aan land om de vraag van kleinschalige mijnwerkers te beantwoorden (Banchirigah et al., 2010, p.162-163; Luning, 2008). In Ghana bijvoorbeeld was de sector niet volledig gelegaliseerd tot de 'Small-Scale Gold Mining Law' in 1989. Tegen die tjd was al 25 procent van het land van Ghana verdeeld onder grootschalige mijnbouwbedrijven in meer dan 350 concessies. Ook Luning onderzoekt in Burkina Faso hoe de situate van vandaag voor een groot deel bepaald is door de uitkomst van machtsrelates waarbij grootschalige mijnbouwbedrijven de voorrang kregen bij het toekennen van legale ttels door de staat. (Luning, 2008, p. 388). Hilson hamert er op dat de betrokken actoren, waaronder de overheden, moeten erkennen dat de sector voor het grootste gedeelte een product is van hun eigen beslissingen. En ook dat de meeste problemen van de sector het onvermijdelijke resultaat is van het informele karakter (p.58). Ghana werd bijvoorbeeld als een succesverhaal voorgesteld van de 'Strategy for African Mining' gesteund door de Wereldbank en het IMF. De praktjk toont echter anders (Hilson, 2013, p. 59). Een tweede groep auteurs stelde het gehele formaliseringsproces as such in vraag (Geenen, 2012; Teschner, 2012). Geenen (2012) geef een zeer duidelijke argumentate waarom het formaliseringsparadigma in vraag gesteld moet worden. Het idee van formalisering als oplossing voor de groeiende ASM-sector komt voort uit het idee van efciënte van De Soto. Zijn argumentate werd door veel onderzoekers overgenomen om de evolute naar de formalisering en privatsering van eigendomsrechten te rechtvaardigen. Een andere argumentate naast die van efciënte is die van orde en veiligheid. Door mijnttels te creëren, gaan ook anderen deze respecteren en wordt de veiligheid en orde veilig gesteld. De praktjk geef echter aanleiding tot twijfel (Geenen, 2012, p. 323). Geenen is van mening dat de informaliteit van ASM niet zozeer het probleem is. Ten eerste ervaren ASM hun illegale status niet zo zeer als een probleem. Zolang ze een zekerheid hebben in de vorm van eigendom, via ttels van het gewoonterecht. In hun ogen hebben die evenveel legitmiteit als formele ttels, en soms zelfs meer (Geenen, 2012, p. 323). Een ander punt is dat de informele economie ook geordend is. De economische actviteiten van minerale exploitate zijn dicht verweven met een heel web van sociale relates en de minerale handel, waaronder smokkelroutes, zijn vaak historisch geworteld binnen de lokale en regionale dynamieken. Geenen denkt hier in de lijn van Meinzen-Dick et al. en hun idee van property as a web of interests. Wanneer dit vervangen wordt door een formeel systeem is het aannemelijk dat sommige van de bestaande machtsbalansen, afankelijkheidsrelates en wederkerige relates onder druk komen te staan (Geenen, 2012, p. 323-324). Dat
p. 22
is ook wat De Soto aanbrengt: deze informele (bij hem extralegale) eigendomsregels moeten verweven worden in een enkel systeem waarvan de algemene beginselen voor de weten kunnen gehaald worden. Het probleem echter met deze ofciële registrates is dat deze uitermate bureaucratsch, ongepast en onverenigbaar met de bestaande relates zijn (Geenen, 2012, p.324). Vervolgens maakt ze de opmerking dat het toekennen van formele ttels bepaalde ongelijkheden kan bestendigen omdat het systeem vooral in het voordeel van de rijkere klasse en middenklasse speken. Zoals al uit veel andere artkels bleek, krijgen grootschalige mijnbouwbedrijven een voorkeursbehandeling via bijvoorbeeld ttels van lange duur of belastngvoordelen voor grootschalige mijnbouw (Geenen, 2012, p. 324). De insttutonele economisten argumenteerden dat private eigendomsrechten automatsch zouden opkomen wanneer de voordelen zwaarder zouden wegen dan de kosten. Maar uit verschillende case studies blijkt dat dit in de praktjk vaak niet zo is en dat de kosten vaak wel veel zwaarder wegen dan de voordelen die ze kunnen halen uit het formaliseringsproces (Geenen, 2012, p. 324). Als laatste bewijst ze dat de bredere politeke, socio-economische en culturele aspecten heel belangrijk zijn binnen een formaliseringsproces. Dit werd bijvoorbeeld al erkend op de bijeenkomst over ASM georganiseerd door de Wereldbank in 1995. Het wordt echter duidelijk dat regeringen deze aspecten negeren en voornamelijk gaan focussen op formaliseringsprocessen van bovenaf opgelegd om meer inkomsten voor de regering te genereren. Ofwel vestgen deze regeringen hun aandacht enkel op grootschalige mijnbouw (Geenen, 2012), zoals ook Hilson (2013), Luning (2008) naar voren brachten. Teschner (2012) stelt de dichotomie formeel-informeel in vraag. Hilson meent dat het verschil tussen formeel en informeel moeilijk te onderscheiden valt in de praktjk. Teschner gaat echter zo ver om te spreken van een semi-formeel segment, een praktjk waarbij beide formele en informele zaken verenigd zijn. Ook in de gevalstudies van Luning (2008) en Fisher (2007) komt dit ineenstromen van formeel en informeel aan bod. Teschner bekeek voor zijn onderzoek een studie in Ghana. Realiteit toont dat de geregistreerde en nietgeregistreerde actoren binnen de kleinschalige mijnbouw niet parallel werken maar dat ze verweven zijn met elkaar. De dichotomie tussen formele en informele actoren bestaat eigenlijk niet, er bestaan wel semiformele sectoren. De hoofdreden hiervoor is volgens Teschner dat de mijnweten niet langer de realiteit omvaten van de actviteiten binnen de sector (Teschner, 2012, p. 308). In Ghana wordt registreren ontmoedigd door onredelijke vergoedingen, het vele papierwerk en de ongeleterdheid van de meeste aanvragers. Daarnaast genieten de niet-geregistreerde mijnwerkers dezelfde voordelen als de geregistreerden. Doordat ze niet uit elkaar te houden zijn, gaan de galamsey-mijnen ('illegale' mijnen) zich als wetg voordoen. Aan de andere kant schenden de meeste mijnsites die wel geregistreerd de wet en doen ze ook aan informele actviteiten. Een voorbeeld is het gebruik van explosieven: Hoewel het gebruik ervan verboden is , passen zowel de formele als de informele mijnwerkers het uitgebreid toe (Teschner, 2012, p. 313). Ook het aannemen van werknemers gebeurt uiterst informeel en niet via geschreven contracten – zowel op de geregistreerde als bij de niet-geregistreerde mijnsites. De geregistreerde kleinschalige mijnwerkers hebben bepaalde legale rechten die van het registrateproces komen. Minerale rechten zijn echter van de staat, want bepaald door de grondwet. De staat doet niet veel moeite om de verschillende overeenkomsten met de kleinschalige mijnwerkers bij te houden en dit zorgt er voor dat er overlappingen zijn. Er zijn verschillende voorbeelden waarbij hetzelfde stuk land aan twee verschillende eigenaars werd toegekend. Dit zorgt opnieuw voor confict, in dit geval tussen de verschillende kleinschalige mijnwerkers onderling.
p. 23
Figuur 3: ineenstromen van formele en informele segmenten, in een semiformele complexiteit in het proces van kleinschalige mijnbouw in Ghana (bron: Teschner 2012, p. 310)
Bovenstaande is een voorbeeld om duidelijk te maken dat de legale kaders moeilijk te onderscheiden zijn en dat ASM vaak aspecten van informaliteit en formaliteit combineert. Maar een minderheid van ASM mijnwerkers in Ghana koos zijn operates te registreren bij de staat. En zelfs degenen die zich registreerden zijn niet beperkt in hun handelen door regels, aangezien er geen controle is. Sommige operatoren hebben beslist dat registrate niet nodig is omdat ze de voordelen er niet van inzien. Een andere groep kan zich niet registreren omdat hun actviteiten plaatsvinden op terreinen waar mijnbouw verboden is (Teschner, 2012, p. 313). Het gebrek aan land om formalisering mogelijk te maken is een ander belangrijk probleem dat nog verschillende keren zal besproken worden. Daarnaast is de informele sector de overheid al ver vooruit in het ontwikkelen van stmuli voor de illegale mijnwerkers. Op informele basis zijn er bijvoorbeeld verschillende micro-kredietsystemen opgericht, programma's om de mechanisate van de technieken te promoten zijn opgericht, en het gebruik van explosieven, cyanide, bulldozers wordt uitgebreid op informele basis aangereikt (Teschner, 2012, p. 312). We kunnen concluderen dat formalisering in de praktjk niet zozeer een oplossing lijkt te bieden voor de opkomst van 'illegale' ASM en de problemen die er mee gepaard gaan. In verband met land lijkt het net landconficten te veroorzaken in plaats van te verhelpen. Veel heef te maken met het gebrek aan land.
3.2. Tekortkomingen in beleid ASM: literatuur Veel academici zoeken oplossingen voor de problemen waarmee ASM, de regering en LSM te kampen hebben. Elk van hen belicht andere aspecten van de ASM-sector en legt de nadruk op wat zij als de hoofdoorzaak van de problemen van ASM zien, en wat volgens hen de oorzaken zijn van het confict tussen ASM en LSM. Zoals we eerder zagen wordt de illegaliteit van ASM als het probleem gezien en moet het formaliseringsproces en dus het registreren van deze 'illegale' ASM soelaas bieden (zie eerder). Anderen zien het formaliseringsproces net als probleem. In dit onderdeel onderscheid ik nog andere factoren die de situate van ASM bepalen. Het gebrek aan een alternatef levensonderhoud wordt als de oorzaak van
p. 24
stjgende ASM gezien. Onderzoekers bekijken hoe de regering hier mee omgaat en wat de efecten zijn op ASM (Banchirigah et al., 2010; Tschakert, 2009). Het gebrek aan inspraak van alle belanghebbenden is onderdeel van de oorzaak. Daaruit komt het idee voort van mult-stakeholder approach (Tschakert, 2009; Aubynn, 2009). Andere onderzoekers vertrekken vanuit het perspectef van de mijnbouwbedrijven. Welke problemen ervaren zij door conficten met ASM en hoe trachten ze die op te lossen, of hoe zouden ze die moeten oplossen? Oplossingen zoals samenwerkingen, partnerschappen (Aubynn, 2009; Hinton et al., 2003) en CSR (Corporate Social Responsibility) worden naar voor geschoven en bekritseerd (Jenkins et al., 2006; Hamann, 2004; Cheshire, 2010; Andrew, 2003). Tenslote komt bemiddeling als mogelijke oplossing om conficten tussen ASM en LSM op te lossen kort aan bod (Andrew, 2003). 3.2.1. Vanuit perspectef overheid: Gebrek aan een alternatef levensonderhoud of een gebrek aan erkenning? In veel Afrikaanse landen proberen beleidsmakers en regeringen illegale ASM te ontmoedigen door een alternatef levensonderhoud te promoten (Banchirigah et al., p.167, 2010). Onderzoekers waaronder Childs (2008) vinden dit een goede aanpak, zij stellen dat de groei van ASM – dat gekenmerkt wordt door armoede – moet worden tegengehouden en dat het promoten van een alternatef levensonderhoud verder uitgewerkt zou moeten worden (Childs, 2008). Banchirigah en Hilson (2010) zien deze omschakeling als een bewijs dat er een stjgende erkenning is van het belang van het diversifëren van de inkomsten van rurale gemeenschappen. Banchirigah et al. vinden dat de verschuiving in aanpak toont dat de regering en donoren meer pro-actef gaan optreden om de blijvende groei van de sector aan te pakken. Want om het armoedeprobleem van ASM op te lossen moeten er rendabele alternateven bestaan om aan inkomsten te komen (Banchirigah et al., p.167-168, 2010). Op deze manier erkennen ze dat het gebrek aan alternateven een oorzaak is van de groei van ASM. Petra Tschakert (2009) deed een onderzoek in Ghana om te kijken of deze programma's voor een alternatef levensonderhoud (alternatve livelihood programs) aanspraken bij de illegale mijnwerkers (galamsey). Ze merkt op dat de ASM over het algemeen bijna niet gehoord worden in de literatuur over hervormingen. Zij vindt dat er in Ghana een enorm verschil bestaat tussen wat het beleid van de staat promoot, namelijk 'het promoten van ASM als een katalysator voor de reducte van armoede' en anderzijds het ant-galamsey discours. In Ghana kwamen er recent ook programma's op gang voor de ontwikkeling van de gemeenschap (community development programs), wat het aanbieden van alternateve vormen van levensonderhoud inhoudt. Onder deze actviteiten bevonden zich paddestoelen- en slakkenkweek, kweken van zijdewormen, palmolieproducte,... Dit zijn echter allemaal luxeproducten die voor export bestemd zijn en werden hierom bekritseerd. Dit toont dat de belangrijkste drijvende krachten van ASM mis begrepen worden (Tschakert, 2009, p. 25). Deze mijnwerkers moeten binnen de terminologie eerst als belanghebbenden gezien worden in plaats van als doelgroep. Ze deed een tweejarig onderzoek van twee sites in Ghana. Aan de hand van discussiegroepen met ASM mijnwerkers werd het idee van alternatef levensonderhoud bekeken. Daarbij werd gekeken naar de redenen waarom mensen overgaan tot kleinschalige mijnbouw, en welke zaken hen doen verlangen naar een andere vorm van inkomen (push-pull-factors). Uit de vragenlijsten en interviews bleek dat de hoofdreden om aan kleinschalige mijnbouw te doen de nood aan geld was. De jongeren hadden direct geld nodig om bijvoorbeeld het schoolgeld te kunnen betalen. De problemen die ze belangrijk vinden, hebben voornamelijk met gezondheid te maken. Bijvoorbeeld rugklachten die ontstaan door te zware stenen te dragen. Wanneer alternatef levensonderhoud werd besproken, kwamen geen van de voorstellen van beleidsmakers, NGO's,... zoals paddestoelenkweek ter sprake. De alternateven die bij de meesten geprefereerd werden, waren jobs zoals taxichaufeur, kleermaker, schoenmaker, ... Deze jobs worden gekenmerkt door een regelmatg inkomen en duurzaamheid en worden erkend door de samenleving als
p. 25
zijnde een waardevolle job. Erkenning was een belangrijk aspect bij keuzes. Voor vrouwen waren er niet veel andere aantrekkelijke alternateven. Cacaoteelt was het meest aannemelijke alternatef, hoewel ze dit als een meer risicovolle job dan mijnbouw zagen (onder andere door het gevaar op slangenbeten). Veel vonden ook jobs als lesgeven of kapster interessant, maar door hun gebrek aan scholing veel te hoog gegrepen (Tschakert, 2009, p. 26-29). De meeste galamsey waren echter voornamelijk geïnteresseerd te werken binnen een grootschalig mijnbouwbedrijf, ook al komen er maar zeer weinig plaatsen vrij voor de grotendeels ongetrainde werkkrachten (Tschakert, 2009, p. 29). Volgens Tschakert moeten bepaalde processen aangemoedigd worden om te beantwoorden aan de eisen en noden van de ASM mijnwerkers. Als belangrijkste probleem ziet zij het gebrek aan erkenning, waarbij het niet kunnen partciperen aan het debat van het te volgen beleid een onderdeel is. Fraser (2000, 2006 in Tschakert, 2009, p. 30) pleit voor parity-fostering, namelijk het stmuleren van gelijkheid en Tshakert volgt hem daarin. Fraser stelt dat er een radicale ommekeer moet komen: van de neoliberale hegemonie naar een heropleving van egalitaire projecten van herverdeling en een politek van erkenning. Dit impliceert dat ASM mijnwerkers als partners in het onderzoek en niet als outlaws moeten behandeld worden. ASM moet zelf erkend worden als een alternatef levensonderhoud (Tschakert, 2009, p. 30). Zowel Childs als Tschakert geloven dat ASM een plaats aan de onderhandelingstafel moeten krijgen. De overheid wil een goed investeringsklimaat creëren voor de buitenlandse mijnbedrijven. Maar de mijnwerkers zelf zouden ook betrokken moet worden met partcipatorische methodes in de processen van beleidsmaking (Childs, 2008). Een gebrek aan erkenning, inspraak en partcipate in het beleid van de regering vormen dus een mogelijke determinant die de situate van ASM negatef beïnvloed en dus ook waarschijnlijk de relate tussen ASMLSM-regering. En dit eerder dan dat een gebrek aan een alternatef levensonderhoud dit zou doen. 3.2.2. Vanuit perspectef mijnbouw: Gebrek aan samenwerkingen en partnerschappen/ gebrek aan vertrouwen Een andere reden waarom conficten ontstaan tussen ASM en LSM, zou het gebrek aan samenwerkingen en partnerschappen zijn. Er bestaat veel literatuur die de samenwerking van ASM en LSM aanprijst. In de meeste rapporten van ICMM staan er altjd aanbevelingen om partnerschappen en samenwerkingen aan te gaan. CASM7 publiceerde in samenwerking met ICMM en CommDev een richtnggevend document 'Working together' van meer dan 100 pagina's dat zich richt tot LSM. Ze willen hen 'helpen om de aard van de ASM-actviteiten die bij hen in de regio plaatsvinden te identfceren. Om met dit inzicht het het gepaste model te identfceren voor een relate met artsanale en kleinschalige mijnwerkers aan te gaan' (CASM, 2009, p.3). Volgens verschillende studies zete de mijnbouwsector zich ook in om bepaalde overeenkomsten te maken met de kleinschalige mijnbouwsector om tot een vorm van beheerd samenleven ('managed cohabitaton') te komen. Op die manier kunnen LSM en ASM samenwerkingen en partnerschappen vormen, waarbij mijnwerkers binnen de concessies van LSM mogen werken en dan vooral op weinig interessante en verlaten stukken land. Er bestaan verschillende voorbeelden van samenwerkingen, de één al rooskleuriger dan de andere (Hamann, 2004; Aubynn, 2009; Hentschel et al, 2003, p. 69-74). In de literatuur worden vaak dezelfde gevalsstudies aangehaald als voorbeeld voor samenwerkingen tussen ASM en LSM. Eén van die typische gevalsstudies dat vaak wordt vermeld en gebruikt is Las Cristnas, waar het internatonaal mijnbouwbedrijf Placer Dome in de jaren '90 in Venezuela de samenwerking aangaat 7 CASM of Communites and Small-scale Mining Initatve is een coördinerende voorziening die aan mult-donor netwerking doet en ondergebracht is bij de Wereldbank htp://web.worldbank.org/WBSITE/EXTERNAL/TOPICS/EXTOGMC/0,,contentMDK:20246087~menuPK:509392~pag ePK:148956~piPK:216618~theSitePK:336930~isCURL:Y,00.html laatst bekeken op 10 oktober 2013
p. 26
met artsanale mijnwerkers. De ASM gemeenschap mocht werken op hun concessies. Later wanneer Placer Dome geldmoeilijkheden kreeg werd een tri-sector partnerschap opgestart. Een tweede veelgenoemde zaak van de jaren '90 is de Kelian Equatorial Mining (KEM) case in Indonesia, waar bij het sluiten van de mijn net als in Venezuela een tri-sector partnerschap werd opgestart (Hamann, 2003; Hinton et al., 2002; Veiga et al. 2001; Hentschel et al., 2002; Avila, 2003). Bij het opzoeken van recente mediaberichten blijkt dat de samenwerking in Las Cristnas niet voor een veel betere situate voor de artsanale mijnwerkers heef gezorgd. Bij het komen en gaan van mijnbouwbedrijven moeten de partnerschappen steeds van nul opgebouwd worden. Veel vooruitgang is echter niet geboekt: de artsanale mijnwerkers hebben het gevoel dat niet naar hen geluisterd wordt (zie bijvoorbeeld: htp://www.eluniversal.com/economia/130923/solicitan-que-mineros-sean-empleados-en-las-cristnas bekeken op 21 november 2013). In het algemeen blijven samenwerkingen eerder uitzonderlijk. Volgens Andrew (2003) is het belangrijkste om een samenwerking of partnerschap te bekomen het uitbouwen van vertrouwen tussen de verschillende partjen , maar dit is een traag en moeilijk proces. Ook de navolging van de overeenkomsten blijf in veel gevallen zwak, wat het samenwerkingsproces ook niet ten goede komt (Andrew, 2003, p. 122). Het 'live and let live' -project is een ander voorbeeld van een samenwerkingsverband opgestart door het mijnbouwbedrijf Abosso Goldfelds Limited (AGL) in Ghana. Het kwam voort uit conficten tussen LSM en ASM die midden jaren '90 waren begonnen. Het mijnbouwbedrijf probeerde eerst de defensieve aanpak, maar dit maakte de confrontates alleen maar hefiger. Wilden ze vreedzaam en dus winstgevend doorwerken, moesten ze een andere aanpak vinden. Daarom lanceerden ze het 'Live and Let Live' programma. Onderhandelen en het sluiten van compromissen werden een belangrijk onderdeel van dit programma. Er volgde erkenning van de ASM actviteiten. En er werd gestreefd naar een goed georganiseerde en harmonieuze relate tussen LSM en ASM die een veilige en betere mijnbouw zou opleveren. De moeilijkheden begonnen al bij het toewijzen van stukken land aan de operatoren. Dit zorgde namelijk voor het intensifëren van de actviteiten van de ASM. Ze betraden ook gebieden die niet aan hen toegewezen waren. Confict was opnieuw voorhanden. Men begreep dat een heel nieuwe structuur en nieuwe regelgeving moest opgebouwd worden. Allereerst werd een comité opgericht waarin alle belanghebbenden waren vertegenwoordigd. Ten slote werd voor korte termijn een site vrijgemaakt voor de galamsey dichtbij de acteve mijnsite. Daarnaast werden ook identteitskaarten door het bedrijf gemaakt om te voorkomen dat er blijvende migrate zou zijn uit andere regio's. Alhoewel dit redelijk goed ontvangen werd, bleven de inheemse ASM gemeenschappen twijfels hebben over de 'echte' intentes van Abasso Goldfelds. Dit bevestgde dat vertrouwen een noodzakelijk ingrediënt is. Om die reden zete AGL zich in om vertrouwen op te bouwen. Ze organiseerden onder andere educateve campagnes en seminaries. Uiteindelijk werden ook redelijk veel ASM-mijnwerkers geabsorbeerd in AGL. Er werd ook technische hulp geboden, nieuwe technieken werden geïntroduceerd, onder andere technieken die het vervuilende kwik moesten vervangen (Aubynn, 2009, p. 67). Aubynn komt echter tot de constatering dat Abosso Goldfelds Ltd dit alleszins niet deed uit altruïsme of uit het idee van een meer duurzame mijnbouw. Ze zochten een praktsche oplossing om de dagelijkse confrontates tegen te gaan. Maar het uiteindelijke doel bleek nog altjd te zijn om ASM op termijn van de site te verwijderen. Er waren echter twee zaken die de duurzaamheid van de relate bemoeilijkten. De prijs van mineralen verandert constant door schommelingen op de internatonale markten. En dit beïnvloedde wat als marginaal land – land voor de ASM – beschouwd werd. Wanneer de goudprijs bijvoorbeeld enorm stjgt, dan wordt het voor het mijnbouwbedrijf AGL ook winstgevend om de marginale landen te ontginnen, wat weer tot conficten kan leiden. Ten tweede leidde de verbetering van de technologie tot veel meer compette tussen ASM en LSM . Sommige ASM mijnwerkers begonnen bijvoorbeeld met het gebruik van bulldozers. Dit wakkerde eerder de compette dan de samenwerking aan (Aubynn, 2009, p. 69). De 'Live and Let Live' aanpak was dus uitsluitend uit pragmatsche redenen ontstaan en omvate geen strategie op lange termijn, evenmin als een duurzame strategie. Wel toonde deze case dat de verschillende
p. 27
partjen kunnen samenleven wanneer er een efectef engagement is van de LSM-bedrijven ten opzichte van ASM. Dit bood echter alleen een tjdelijke respijt, met de stjgende goudprijzen in het achterhoofd. Dit toont dat engagement via het mijnbouwbedrijf alleen niet genoeg is. Aubynn vindt net als Tschakert (2009) dat een 'multstakeholder approach' de meest wenselijke is (Aubynn, 2009, p.69 ). Dit volgt binnen het idee van de case studies Las Cristnas en KEM (Trisector-partnerschap) waar een belangrijke rol voor de regering is weggelegd voor de goede samenwerking. Desalnietemin werd AGL gezien als een voorbeeld voor andere grootschalige mijnbouwbedrijven over hoe men moest omgaan met kleinschalige mijnwerkers in de regio. Deze gevalstudie wijst ons al op een aantal belangrijke zaken die de relate tussen ASM en LSM bepalen. Ten eerste is vertrouwen tussen de verschillende partjen van enorm belang. Ook het belang van erkenning wordt opnieuw benadrukt. En de mogelijke rol van escalates als drijfveer om een samenwerking te starten kwamen aan bod. Daarnaast wezen de studies op het belang van betrokkenheid en aanwezigheid van de overheid. Te weinig verantwoordelijkheid genomen vanuit de mijnbouwsector Corporate Social Responsibility (CSR) komt in de studies van mijnbouw zeer uitgebreid aan bod (Jenkins et al., 2006; Hamann, 2004; Cheshire, 2010). Volgens dit idee hebben bedrijven een sociale verantwoordelijkheid. Vooral in de mijnindustrie is dit een belangrijke gegeven geworden (Jenkins et al., 2006). Hamann onderzocht bijvoorbeeld hoe CSR-partnerschappen mijnbedrijven in Zuid-Afrika insttutoneel kunnen veranderen. Het idee van CSR is dat de verschillende belanghebbenden samenwerken omdat dit goed is voor de winsten, het is een zoektocht naar win-win-oplossingen. Het draait om het idee dat de doeleinden van de business beter kunnen bekomen worden in tandem met die van de belanghebbenden. In de mijnbouwsector is dit echter niet gemakkelijk. Het MMSD (Mines, Minerals and Sustainable Development, zie eerder) stelde bijvoorbeeld dat win-win situates niet altjd mogelijk zijn. Er zijn namelijk bepaalde problemen met het gebruik en misbruik van macht in de relate tussen bedrijven en de belanghebbenden (Hamann, 2004, p. 278-279). Bannerjee benadrukt ook dat in afgelegen gebieden grootschalige mijnbedrijven de facto de regering worden (Bannerjee, 2001, in Hamann 2004, p. 279). CSR is traditoneel een flantropisch initatef om een meer positeve reputate te krijgen. Het is dus meer gebaseerd op competteve overwegingen (zoals we ook al bij de samenwerkingen in de case van Aubynn, 2009, zagen in Ghana). Dit houdt een eerlijke en proacteve CSR tegen en ook de samenwerking met lokale actoren. Een bijkomend obstakel is de afwezigheid van een begeleidend insttutoneel kader. De informele nederzetngen die ontstaan rond de mijnbouwprojecten worden beschouwd als de verantwoordelijkheid van de lokale regering. Dit leidt bij het bedrijf tot een vicieuze cirkel van onverantwoordelijkheid en een gebrek aan samenwerking. In de studie van Hamann in Zuid-Afrika kwam er druk vanuit insttutonele investeerders en de media om de corporate governance beter uit te werken. Ook het lokale niveau, onder andere de gemeenschappen en de lokale overheid, verhoogden de druk op het mijnbouwproject. Onder deze lokale druk kwam er stjgend engagement vanuit het mijnbouwbedrijf om zich in te zeten voor sectoroverschrijdende samenwerking (Hamann, 2004, p. 279-280, 284). Cheshire (2010) concentreert zich ook op het fenomeen waarbij de actes van grootschalige mijnbouwprojecten bepalend worden voor het beleid. Hij kijkt naar gemeenschappen getrofen door mijnbouwprojecten in het algemeen, hij concentreert zich niet enkel op ASM-gemeenschappen. Doorheen de jaren heef er een verschuiving plaatsgevonden van government naar governance. De mijnbouwbedrijven zochten een manier om te ontsnappen aan de slechte publiciteit. Om die reden gingen veel bedrijven rekening houden met de invloed die ze hebben op gemeenschappen. Bepaalde domeinen die normaal gezien voor de staat zijn weggelegd, worden steeds meer door de mijnbouwbedrijven ingevuld. De retoriek van het vormen van partnerschappen is overheersend binnen het discours van de mijnbouwindustrie. Het staat echter in grote mate gelijk met een vorm van patronage (Cheshire, 2010, p.1314).
p. 28
Daarnaast is er het opkomende discours dat de legitmiteit van de gemeenschappen nodig is om verder te kunnen doen met de projecten (social license to operate). De gastgemeenschappen worden in grotere mate als invloedrijk gezien. Vooral de inheemse bevolking kan zich beroepen op legale rechten. Er wordt hen de kans gegeven op inspraak (onder andere via FPIC Free Prior Informed Consent), maar het volledige project stop zeten is bijna onmogelijk. De machtsbalans tussen grootschalige mijnbouwprojecten en de gemeenschappen is nog steeds zeer ongelijk. Het is vaak meer een bescherming voor kritek van externe actoren volgens Cheshire. Het zijn vaak vooral de landrechten die de grootste autoriteit hebben om de vergunning van een bedrijf te ondermijnen. Wat vooral gedaan werd in beide cases in Australië (studie van Cheshire) is geld doneren of de lokale gezondheidsvoorzieningen, onderwijs of festvals te sponsoren . De samenwerkingen zijn niet duurzaam, en stoppen dikwijls onmiddellijk nadat de mijn sluit. Het is dus duidelijk een vorm van patronage: fnanciële steun in ruil voor de legitmiteit en good will van de gemeenschappen. Mijnbouwbedrijven vullen het gebrek aan lokale dienstverlening op met hun patronagesystemen. Bij te veel intervente van deze bedrijven, bestaat het gevaar van afankelijkheid. Dat de regering zich terugtrekt is een deel van een welbepaalde strategie. Deze bestaat uit het idee dat de staat de markt moet laten spelen om op die manier bijvoorbeeld het lokale ondernemerschap te promoten (Cheshire, 2010, p.15-18). De mijnbouwbedrijven namen in deze case in Australië de business van de overheid over. Ze moesten er echter ook de uitdagingen bijnemen die ermee gepaard gaan. Waarbij ze zich moesten bezighouden met de vraag: 'how to govern beter?' (Cheshire, 2010, p. 18). Volgens Andrew zijn er ook nog andere zaken waarvoor LSM zijn verantwoordelijkheid moet opnemen. Hij bekijkt een aantal manieren die mijnbouwbedrijven gebruiken om tot een akkoord te komen met de kleinschalige en artsanale mijnwerkers. Een eerste is het verstrekken van scholing aan de ASM. De opleidingen gaan vooral over het gebruiken van de juiste technieken om beter met milieu om te gaan. Onderwijs zien ze als een middel om tot betere samenwerking en communicate met de ASM te komen. Het liefst moet dit leiden tot formele partnerschappen via overeenkomsten. Het gaat verder in de gedachte dat de regering tekort schiet (bijvoorbeeld in het afdwingen van regelgeving in verband met milieuvereisten), waardoor de mijnbouwbedrijven de training op zich moeten nemen (Andrew, 2003, p.122). Een tweede manier is het verstrekken van hulp door de nodige kapitaal en middelen te voorzien. Dit gebeurt bijvoorbeeld door bedrijven die materiaal en benodigdheden gaan delen met ASM (Andrew, 2003, p.122). Hinton et al. (2003) gaan in hun artkel op zoek naar een manier om schone artsanale mijnbouw te realiseren. Zij zijn van mening dat de technologieën die nu door de grootschalige mijnwerkers gebruikt worden, zouden moeten worden verkleind (downsized) voor kleinschalige operates. Op die manier willen ze een minder vervuilende ASM-sector bekomen, met de hulp van grootschalige mijnbouwbedrijven die moeten helpen in het beschikbaar stellen van materiaal, kapitaal en technische hulp (Hinton et al., 2003, p. 99-100). Die nadruk op technische oplossingen voor de problemen waarmee ASM te kampen heef , wordt echter door verschillende recentere onderzoeken weerlegd (zie bijvoorbeeld Siegel et al., 2009). Het is interessant ons af te vragen om welke reden LSM samenwerkingen met ASM zou willen aangaan. Er werd al vernoemd dat een meer vreedzame relate ook winstgevender is. Dit zou nog verder kunnen bekeken worden. 3.2.4. gebrek aan goede bemiddeling (mediaton) Bij de relates tussen ASM en LSM zou volgens Andrew conficten enkel kunnen opgelost worden door de juiste bemiddeling. Maar om de bemiddeling te doen werken, moet een vorm van confict al aanwezig zijn en moet de ernst van het confict ook door de verschillende actoren erkend worden. De vraag die we ons
p. 29
stellen is: in elke mate confict en escalate van confict nodig is voor het bekomen van een goede relate tussen ASM en LSM? En vooraleer er erkenning ontstaat tussen beiden? Het idee van bemiddeling werd uitgewerkt door Andrew (2003). Volgens hem houdt bemiddeling een aanzienlijk potenteel in om bepaalde conficten in deze setng het hoofd te bieden. En op die manier ook een positeve verandering te vormen voor de schadelijke efecten die dit heef op de bevolking en op het milieu (Andrew, 2003, p.117). Er zijn maar enkele voorbeelden van cohabitaton of samenleven van beide partjen en geen enkel voorbeeld van co-management, voor zover Andrew ziet. Een confict zou volgens Andrew wel eens een noodzakelijke factor kunnen zijn voor de ander om de waarde van onderhandelingen en co-management te erkennen. De kleinschalige mijnwerkers bijvoorbeeld komen over het algemeen met een enorm machtsnadeel aan tafel ziten. Daarom is het belangrijk een onafankelijke, neutrale bemiddelaar te hebben die een buitenstaander is en geen belangen in het confict heef. De bemiddelaar kan om die reden geen overheidsfunctonaris zijn. Ze zijn niet geschikt doordat ze zelf belanghebbenden zijn. Ze hebben daarnaast ook niet de nodige training om processen van consensus-building te begeleiden. Bemiddeling gebeurt op vrijwillige basis en is een proces dat is gebaseerd op onderhandelingen waarbij de partjen die in een confict ziten samenkomen. De bemiddeling bestaat uit twee zaken: het oplossen van het probleem op collaborateve manier en het uitbouwen van een consensus. (Andrew, 2003, p.123). Er werd nog niet veel onderzoek naar bemiddeling gedaan maar toch onderscheidde Andrew een aantal potentële voordelen. Het is een snellere en minder kostelijke oplossing voor conficten. Het verbetert aan de andere kant ook de eerlijkheid, efciënte, stabiliteit en wijsheid van de uitkomsten. Er bestaat een lijst van 19 voorwaarden waaraan moet voldaan zijn voor aan bemiddeling kan gedaan worden. Eén van de voorwaarden is dat het bestaan van het dispuut door alle partjen wordt erkend. Een tweede is dat alle partjen de wens moeten hebben om het confict op te lossen door te onderhandelen met goede wil. Nog een laatste aspect (punt 17 is in de lijst) is dat er overeenstemming is over de kernpunten van het confict. (Voor de volledige lijst zie Andrew, p. 124-126). Door sommige onderzoekers, waaronder Bingham (in Andrew, 2003, p.124) wordt dit echter weerlegd. Volgens hem is er niet zo iets als absolute voorwaarden waar een situate aan moet voldoen om geschikt te zijn voor bemiddeling. Volgens hem zal veel afangen van de bekwaamheid van de bemiddelaar om het confict te transformeren. Wanneer vaste voorwaarden primeren, kan dit immers de fexibiliteit van een bemiddeling teniet doen en ook de capaciteit van een bemiddeling om een confict te transformeren. Andrew is het daar gedeeltelijk mee eens, toch is hij van mening dat bepaalde condites noodzakelijk zijn voor een succesvolle bemiddeling, en dit zijn zowel negateve als positeve factoren. Het aantal vervulde factoren zal naar alle waarschijnlijkheid het succes van de bemiddeling wel degelijk bepalen (Andrew, 2003, p.124). In verband met landconficten die ontstaan door kleinschalige mijnbouw bevestgen volgens Andrew de resultaten van het artkel dat bemiddeling genoeg potenteel bezit om deze landconficten op te lossen. Hij stelt dan ook dat het een goed idee zou zijn met deze vorm van confictresolute te experimenteren. Alle drie de belanghebbenden in deze conficten – namelijk de grootschalige mijnbouwbedrijven, de lokale en centrale regering en de kleinschalige mijnwerkers – zullen genoeg prikkels hebben om dit type van confict aan te kunnen. Aangezien de mijnbouwbedrijven en de regering over meer fnanciële en organisatorische middelen beschikken, zal het aan hen liggen om het proces op te starten (Andrew, 2003, p. 128). De regering heef een unieke posite als regulator van de mijnbouwsector en op die manier dragen ze de verantwoordelijkheid om kleinschalige mijnbouwdisputen efectef het hoofd te bieden. Daarnaast hebben ze ook de morele verplichtng om de noodzakelijke regelingen te trefen om tot een goed bemiddelingsproces te komen. De mijnbouwbedrijven moeten deze initateven steunen, zowel fnancieel als door middel van partcipate en goede wil (Andrew, 2003, p. 128).
p. 30
Wat zijn de mogelijke determinanten die we hieruit kunnen afeiden voor de interacte tussen ASM en LSM? Enerzijds is er het gebrek aan verantwoordelijkheid van de regering. Zowel de lokale als centrale regering hebben een taak te vervullen. In het laatste hoofdstuk zullen we verder bekijken wat het efect is van de aanwezigheid of afwezigheid van de overheid. Daarnaast is de aanwezigheid van een confict ook een bepalende factor in de interacte tussen ASM en LSM en die is soms nodig om het belang van een samenwerking in te zien. Dit toont hoe een negateve factor het verdere verloop van de relate ook positef kan beïnvloeden.
p. 31
4. Hoofdstuk IV: Relate ASM-LSM: land 4.1. Kern confict: land (toegang tot resources ) 4.1.1. Wat zijn landrechten? Om te begrijpen in hoeverre het confict tussen ASM en LSM samenhangt met landrechten is het belangrijk kort te bekijken wat landrechten conceptueel inhouden. Uit de verschillende artkels blijkt dat dit samenhangt met een nogal rigide en beperkte defnite van wat eigendom en landrechten inhoudt. Eigendomsrechten spelen een belangrijke rol in het management van natuurlijke hulpbronnen. In de meeste literatuur bestaat er een onderscheid tussen publieke eigendomsrechten (van de staat), gemeenschappelijke (common, van een gemeenschap of groep van gebruikers) en private eigendomsrechten (van individuen of legale individuen zoals bedrijven) (Meinzen-Dick et al., 1999, p.10). Eigendomsrechten zijn meer dan enkel een concept van eigenaarschap dat bepaald wordt door weten van de staat. Het moet volgens Meinzen-Dink en Knox (1999) gezien worden als bundles of rights. Rechten zijn complementair en dit impliceert dat er ook plichten zijn en niet enkel rechten. Dat iemand een recht bezit impliceert bijvoorbeeld dat iemand anders de plicht heef om dit recht naar verhouding in acht te nemen (Schlager et al., 1992, p. 250). Deze rechten komen niet enkel van de staat. Ze kunnen ook komen vanuit gewoonterecht. Of ook religieuze weten kunnen invloed hebben op het eigendomsrecht: bepaalde bronnen of plekken kunnen voor een religieuze groep bijvoorbeeld heilig zijn waardoor de toegang of gebruik ervan voor bepaalde groepen verboden wordt. Ook vanuit normateve kaders kan een beïnvloeding plaatsvinden. Bepaalde lokale sociale normen zijn hiervan een voorbeeld: in bepaalde gebieden kan het voor bepaalde kastes of enkel voor vrouwen verboden zijn een plaats te betreden of een eigendom te bekomen. Eigendomsrechten worden dikwijls als iets fundamenteels gezien, maar ze blijven controversieel en allesbehalve simpel. Eén debat draait rond een vertrouwensprobleem tussen de staat en de gebruikers. Een regering of een deel van de regering kan bijvoorbeeld tegen het geven van eigendomsrechten aan groepen zijn. Ze zijn bang dat de gebruikers het stuk land niet naar behoren zullen beheren of niet zoals de staat het wenst. Ze willen kunnen ingrijpen. Op macro-niveau pleiten onder andere NGO's voor het behoud (conservaton) van gebieden. Dit werd ook vastgelegd in internatonale verdragen. Wanneer de staat echter het land uit handen geef, kan dit het behoud in de weg staan. Op het microniveau kunnen bijvoorbeeld bestaande irrigatesystemen overbelast worden of verloren gaan wanneer te veel water gebruikt wordt. Ook andere lokale belanghebbenden of individuen kunnen zich tegen het toekennen van eigendomsrechten keren. Wie beslist immers welke groep wel en welke groep geen eigendomsrechten krijgt (Meinzen-Dick et al., 1999, p. 14-17)? Eigendomsrechten zijn echter belangrijk om verschillende redenen. Ze geven ten eerste een drijfveer aan de eigenaar om aan management van diens eigendom te doen. Zowel de verliezen als de winsten zijn immers voor de eigenaar. Het ligt dus in zijn eigen belang om het eigendom goed te beheren. Ten tweede geven ze de legitmiteit en controle over een hulpbron (Meinzen-Dick et al., 1999, p. 10). Dus de belangrijkste reden om zulke rechten aan iemand toe te kennen, is dat het een sense of ownership creëert. En zonder echte rechten is dit gevoel moeilijk te bekomen. Er moet een verwachtng gecreëerd worden dat de resource ook in de toekomst in hun bezit zal zijn. Dit is belangrijk om investeringen veilig te stellen, want dit verlengt de tjdshorizon van de gebruikers. De regering claimt in veel gevallen het eigenaarschap, vooral bij natuurlijke hulpbronnen. Ze doet dit in de naam van het algemeen belang van de nate. Hulpbronnen zijn immers van vitaal belang voor de staat. Het gebruik ervan kan belangrijke externe efecten hebben op de economie en het milieu. Dit willen veel regeringen niet zo makkelijk uit handen geven. Dit probleem kan echter verholpen worden door specifeke types van eigendom te creëren. Er kan bijvoorbeeld een gebruiksrecht bestaan en een huurperiode van lange-termijn (Meinzen-Dick et al., 1999, p.
p. 32
16-17). Dit is ook wat gebeurt met vergunning om mineralen te mogen ontginnen. Een ander probleem is dat dat regeringen vaak niet de macht hebben om bepaalde regelgeving omtrent eigendommen af te dwingen waardoor iedereen de resource kan exploiteren. Wat vaak leidt tot een overgebruik en een uitputng van de hulpbronnen. Wanneer de taak van de eigendom wordt overgelaten aan lokale groepen is het ook voor hen moeilijk om eigendomsregelgeving af te dwingen als de rechten die ze hebben niet duidelijk zijn. Want: property rights are only as strong and legitmate as the insttutons that stand behind them (in Meinzen-Dick et al., 1999, p.17). Ook Schlager en Ostrom (1992) geven met hun onderzoek een bruikbare bijdrage in de zoektocht naar een conceptueel kader voor eigendomsrechten. Ze geven een duidelijk beeld van wat eigendomsrechten juist inhouden en hoe die bestudeerd moeten worden. Zij splitsen de eigendomsrechten op in gebruiksrechten, wat het recht tot toegang en terugtrekking inhoudt. Een tweede groep zijn de controlerechten, wat management van het stuk land inhoudt. Hierbij hoort ook het recht om bepaalde personen uit te sluiten (exclusion) en het recht tot vervreemding (alienaton). Ze onderscheiden twee niveaus van actes in alledaagse actviteiten, namelijk het operatonele niveau ofwel gebruiksrechten (zie Meinzen-Dick et al., p.14) en het niveau van collecteve keuze ofwel controlerechten (zie opnieuw Meinzen-Dick et al, p.14). Het operatonele niveau van eigendomsrechten bestaat uit twee rechten. De eerste is het recht om een welbepaald gebied te betreden, het recht op toegang (access). Het tweede recht is het recht om bepaalde producten van het gebied te verwerven, het recht op opname (withdrawal). De rechten op het andere niveau, namelijk op het collecteve keuzeniveau, zijn drieledig. Het eerste recht is het recht om interne gebruikspatronen te reguleren en te transformeren door verbeteringen uit te voeren. Dit recht wordt management genoemd. Het tweede recht binnen deze categorie is het recht om te beslissen wie het recht heef tot toegang en hoe dat recht mag overgegeven worden, recht op uitsluitng (exclusion). Zij hebben de autoriteit om te beslissen aan welke voorwaarden individuen moeten voldoen om toegang te krijgen tot de 'resource'. Ten derde is er het recht om het gebied te verkopen of te verhuren en wordt vervreemding genoemd (alienaton). Door te kijken naar welke van bovenstaande rechten iemand bezit, kunnen we verschillende soorten eigenaars onderscheiden. De personen op het operatonele niveau die het recht tot toegang en opname beziten, zijn gemachtgde gebruikers (authorized users). Deze rechten kunnen tjdelijk of permanent doorgegeven worden aan anderen. Deze gebruikers hebben niet de autoriteit om bijvoorbeeld hun eigen oogstregels te bedenken of om andere personen te verbieden op een bepaalde plek te vissen. Een tweede groep individuen zijn eisers (claimants). Zij beziten dezelfde rechten op operatoneel niveau als de voorgaande. Daarbij beziten zij ook het recht om aan management te doen. Zij mogen operatonele rechten van withdrawal bedenken, maar ze hebben echter de autoriteit niet om te beslissen wie dit mag gebruiken. Een derde groep zijn de rechthebbenden (proprietors). Dit zijn de individuen die het recht hebben om te partciperen in management en uitsluitng. Ze kunnen deze rechten echter niet verkopen of verhuren. Daarvoor moet je een eigenaar zijn (owner). Zij kunnen wel hun rechten verkopen of verhuren, zij hebben het recht tot vervreemding (Schlager et al., 1992, p. 250-254). Schlager en Ostrom maken ook een onderscheid tussen de facto en de jure eigendomsrechten. Vaak wordt minder aandacht besteed aan de de facto (of informele) eigendomsrechten. Maar ook deze zijn belangrijk, volgens Schlager et al. om volgende redenen. Ten eerste vermindert het het inefciënte gebruik van de hulpbronnen. Het versterkt het ontstaan en vinden van efecteve en collecteve oplossingen. Een tweede punt is dat deze collecteve en zelfgevonden oplossingen operatonele regels kunnen teweegbrengen die dicht bij de fysieke en economische toestand van een bepaalde site staan. Lokale mensen hebben bijvoorbeeld een beter beeld van het terrein en kunnen daarom hulp bieden bij het tekenen van kaarten. Dit ligt voor de centrale overheid bijvoorbeeld veel moeilijker. Een derde reden om de facto
p. 33
eigendomsrechten niet uit het oog te verliezen is dat ze als succesvolle menselijke inspanningen kunnen gezien worden om bepaalde moeilijke problemen het hoofd te bieden. Het zijn oplossingen die over een langere periode gegroeid zijn. Een laatste belang van deze de facto-regimes is dat ze degenen die ze gecreëerd hebben ook begunstgen. Bij een verandering van de regelgeving zullen het deze zijn die de kosten moeten dragen (Schlager et al., 1992, p. 254-256). Vorige studies zijn al ietwat gedateerd, desalnietemin geven ze een duidelijk beeld uit welke segmenten eigendomsrechten bestaan en zijn ze nog steeds relevant. Dit kan als voorbeeld dienen voor de toepassing op ASM-gemeenschappen. Om het vollediger te maken volgt een recente studie over landrechten in ontwikkelingslanden. Hall et al. (2011) hebben in hun boek ook extra aandacht voor zaken die de laatste jaren veranderd zijn en die invloed hebben op het gebruik van land vandaag en de conficten die er rond bestaan. Om die reden is het relevant ook deze studie kort te belichten. Hall et al. proberen de veranderende paradigma's met betrekking tot land in de ontwikkelingslanden te begrijpen. Zij zien een aantal verschuivingen die de manier waarop naar land gekeken wordt enorm beïnvloed. De eerste verschuiving is dat men omtrent toegang tot land van een meer fexibele en overlappende defnite naar een meer rigide en duidelijk omsloten defnite ging. Een tweede verschuiving is de verschuiving van sociale relates die gebaseerd was op verwantschap en andere lokale relates naar een meer staat-gecentreerde en geformaliseerde relate. Ten derde is er ook de gedeeltelijke of volledig sluitng van de landsgrenzen. Ook de actes van de Wereldbank en andere internatonale NGO's worden invloedrijker. Hall et al. spreken van 'exclusion's double edge'. Hiermee willen ze in de verf zeten dat exclusion of uitsluitng eigenlijk eerder de normale in plaats van de uitzonderlijke staat van zaken is. Het belang van het begrip uitsluitng bij eigendomsrechten zagen we ook al bij Schlager et al.. Het omgekeerde van exclusie zien de auteurs van dit boek niet als inclusion maar als access of toegang (dit zagen we ook bij Schlager et al., zie eerder). Toegang is de mogelijkheid om voordeel te kunnen halen uit de dingen en exclusion is dan het feit dat mensen worden weerhouden van het voordeel halen uit iets. Vanaf het moment dat land schaars wordt, ontstaat er spanning tussen uitsluitng en de toegang tot producteve stukken land. Dit ligt aan de basis van landconficten (Hall et al., 2011, p. 6-8). Daarnaast wordt exclusie gestructureerd door machtsrelates. Het is de interacte tussen verschillende krachten die machtsrelates bepalen. De eerste zogenaamde kracht is regulate of wetgeving. Deze bezit zowel de formele als de informele regels die de toegang en exclusie tot land bepalen. Ze bepalen de grenzen. Ze schrijven de soorten van landgebruik voor dat aanvaardbaar is, ze bepalen de soorten van eigendom en de claims die hieromtrent kunnen gemaakt worden. Het is niet enkel de staat die claims maakt. Ook bijvoorbeeld transnatonale bewegingen zoals UNESCO kunnen gezaghebbend zijn en een claim op een gebied doen voor het behoud ervan. De zones en grenzen van land zijn in veel gevallen wazig en ontstaan vanuit compromissen en omkoperij, dit is eerder de regel dan de uitzondering. Als tweede is er de macht (force). De staat maakt de claim dat zij de enige is die macht kan gebruiken. Maar dat doen verschillende actoren ook, zoals lokale godfathers en bosses . De mogelijkheid om claims te doen op deze manier is vaak alleen voor de machtgen en zij met goede connectes. Smallholders en landlozen kunnen echter ook geweld gebruiken als enige toevluchtsmethode om hun stem in de claim-making voor land te laten horen, bijvoorbeeld landless squaters. Ten derde is de markt een kracht. De markt beperkt de toegang door middel van bijvoorbeeld prijsbepaling en het creëert ook prikkels. De staat grijpt constant in op de markten. Ook de prijzen van belangrijke grondstofen kunnen internatonaal schommelen en zo een enorme invloed uitoefenen op de toegang tot land of grondstofen. Tenslote is er de legitmiteit. Dit houdt een rechtvaardiging in van wat zou moeten zijn en doet een beroep op de morele waarden (Hall et al., 2011, p 4, 17-18). Exclusie is een noodzakelijk aspect van elk type van landgebruik. De kern van eigendomsrechten is uitsluitng (exclusion). Dit is nodig voor een lange-termijn investering. Dus exclusie creëert eigenlijk zowel zekerheid als onzekerheid. Dit toont nogmaals de twee zijden (double edge) van exclusie. Dit creëert
p. 34
problemen voor bepaalde groepen en mensen die misschien onoplosbaar zijn. Bepaalde experts bijvoorbeeld hameren er op dat bosbehoud noodzakelijk is voor de toekomst van de planeet . Terwijl anderen dan weer het belang van het bouwen van dammen voor elektriciteit gaan aanmoedigen (Hall et al., p. 8). Deze twee kunnen elkaartegenspreken en het is moeilijk te bepalen welke van de twee belangrijkst is. Het is de één zijn stem tegen de ander. Daarom dat we ook verder in mijn thesis het belang van perceptes van de verschillende partjen zullen belichten om dit duidelijk te maken. Zeker in het confict tussen van ASM en LSM zijn perceptes van groot belang. De vraag kan hier bijvoorbeeld gesteld worden: wat is het belangrijkste? Het levensonderhoud van een bepaalde groep van de bevolking – hier de artsanale en kleinschalige mijnwerkers – of de economische vooruitgang van het land? Wie heef hier het recht om aan exclusie te doen? Deze studies geven een beter beeld van de complexiteit van eigendomsrechten. Meinzen-Dick et al. geven mee dat rechten een bundles of rights zijn en dus veel complexer, zij lanceren ook het idee sense of ownership dat belangrijk is. En hoe dit het handelen van individuen kan beïnvloeden. Schlager et al. tonen ons het belang van de facto weten en hoe deze even belangrijk zijn in het bepalen van eigendom, aangezien het succesvolle menselijke inspanningen zijn om bepaalde moeilijke problemen het hoofd te bieden. Ze helpen ook de dichotomie van eigenaar/niet-eigenaar te overstjgen door de indeling die ze maken in verschillende soorten eigenaars. We kunnen dit onderscheid gebruiken om de verschillende actoren in het mijnbouwproces in te delen, wat kan helpen voor een beter begrip. Het geef een nuancering en uitbreiding van de simpele westerse betekenis van sterke eigendomsrechten. Want in veel gevallen wordt de nuancering niet opgetekend en worden de regels uit het gewoonterecht of van anderen over het hoofd gezien. Deze rigide en nogal beperkte defnite van wat eigendom is en wat landrechten zijn, zou een deel van het ASM-LSM-probleem kunnen zijn. Hall et al. tonen het belang van exclusie aan in eigendomsrechten. En de verschillende machten die hier op inspelen. Ze bespreken ook de tendensen van de laatste jaren die invloed hebben op wat er vandaag gebeurt in ontwikkelingslanden. 4.1.2. Landrechten vs. Mijnrechten In het vorige deel werd al duidelijk dat eigendomsrechten complex zijn. Bij mijnbouw is dit het hele verhaal nog complexer. Er wordt immers een onderscheid gemaakt tussen landrechten en mijnrechten. Het hebben van een minerale ttel houdt in dat de eigenaar van deze ttel een vorm van compensate krijgt wanneer mineralen die onder de grond ziten worden verwijderd of uitgeput door een andere partj. Als deze minerale ttel een privé-eigendom is dan wordt deze verkocht aan de prijs zoals op de markt. Als het de staat toebehoort, gaat deze zijn recht verhuren ('to lease'). Soms ontdoet de staat zich van zijn recht ten voordele van de private sector (Cawood, 1998, p.370). Landrechten zijn dus enkel geldig voor het landoppervlak. Rechten voor mineralen worden veiliggesteld via prospecte- en mijnvergunningen. Dit betekent dat in de praktjk mijnvergunningen worden gegeven voor gebieden waar mensen wonen en over recht op land via gewoonterecht of eigendomsrecht beschikken. In sommige gevallen hebben de mensen die het gebied via het gewoonterecht beziten daar al mineralen ontgind, met of zonder een mijnvergunning. Vaak ontstaan conficten in deze gebieden door de komst van een grootschalig mijnbouwbedrijf. Artsanale of kleinschalige mijnwerkers vinden dat zij recht hebben op het gebied, zij hebben de bron bijvoorbeeld zelf ontdekt, zij hebben in het verleden zelf mijnvergunningen voor dat gebied bekomen, zij werken daar al lange tjd... (Lange, 2008, p. 1). ASM-gemeenschappen gaan zich in sommige gevallen beroepen op het gewoonterecht om het recht op het ontginnen van grondstofen te legitmeren. In veel landen omvaten de eigendomsrechten echter niet het recht op minerale grondstofen, dus op wat onder de grond zit. Dit recht komt in bijna alle landen de overheid toe. De twee rechten (land- en mijnrechten) worden echter vaak verward door de lokale bevolking (Lange, 2008, p. 20). Lange spreekt vanuit zijn veldwerk in Tanzania, desalnietemin is dit ook voor de meeste andere mineraalrijke ontwikkelingslanden van toepassing.
p. 35
4.1.3. Toegepast op ASM Nyame et al. (2010) stellen dat over het algemeen gebieden door klimaatsverandering en bevolkingsgroei minder interessant worden voor landbouw, hoewel dit in de meeste landen nog altjd het dominante gebruik van land is. De waarde van de grond daalt echter doordat het steeds moeilijker wordt gewassen te telen. Daarnaast is het ook steeds moeilijker te concurreren tegen goedkope importgoederen, die vrij toegang hebben in de meeste ontwikkelingslanden, aangezien de meeste landen sinds de jaren '90 een openmarkt-principe hanteren. Sommige gewassen zoals cacao hebben ook een lange groei. Om deze en andere redenen beslissen een groot aantal boeren in mineraalrijke gebieden om over te gaan tot artsanale of kleinschalige mijnbouw, ASM. In deze sector kan immers winst op korte termijn behaald worden (Dit werd ook in het eerste hoofdstuk 1.2.2. SM als onderdeel van het diversifëren binnen ontwikkelingslanden besproken, p. 13). Nyame et al. onderzoeken wat in Ghana in de praktjk gebeurt met de opkomende ASM. Landeigenaars verhuren daar hun land steeds meer aan de kleinschalige illegale mijnwerkers of galamsey. Sommige stukken land zijn immers enkel nog geschikt voor rijsteelt door het veranderende klimaat en rijsteelt is een langdurig proces. Als ze hun land echter aan galamsey verhuren hebben ze winst op korte termijn (galamsey als authorized users op land boeren, zie eerder bij Schlager et al. p.). Echter, doordat ASM zo kortstondig en vluchtg kan zijn, maakt dit het ook gemakkelijker voor de galamsey om op een bepaald moment gewoon weg te gaan, als het niet meer mee zit. De meeste van zulke overeenkomsten tussen galamsey en landeigenaars gebeurt verbaal en vluchtg, waardoor het ook gemakkelijk wordt om belofes niet na te komen. Als land echter door de regering bijvoorbeeld aan grootschalige mijnbouwprojecten of LSM wordt gegeven, klagen de landeigenaars. Want in dat geval is er veel minder transparante en vaak geen compensate voor deze landeigenaars, die vaak niet wetelijk geregistreerd zijn als de eigenaars (Nyame et al., 2010, p. 49). De meeste kleinschalige mijnwerkers of ASM beziten zelf geen land en dat is volgens Nyame et al. ook een deel van het probleem. In Ghana, zoals in de meeste Afrikaanse landen, valt land in handen via het traditonele gewoonterecht. Dit betekent dat de grond in handen is via tribale, familiale, traditonele lijnen. Ook al zijn de grondstofen ofcieel van de staat, meestal gebeuren de overeenkomsten via het gewoonterecht. Bij aanwezigheid van LSM treedt er een confict op, doordat zij wel toegang krijgen tot deze gebieden, maar via een andere weg, namelijk de 'legale' weg. Er bestaan dus eigenlijk twee parallelle systemen naast elkaar. Het eerste systeem is het formele systeem. Waarbij de regering vergunningen toekent. Toegang en de goedkeuring om aan mijnbouw te doen wordt bepaald via de staat en diens weten. Het tweede systeem is informeel en gebeurt via directe onderhandelingen en verbale overeenkomsten. Dit systeem is populair bij ASM-leden en bij leden van lokale gemeenschappen. De lijn tussen wetelijk voorgeschreven recht en gewoonterecht is niet altjd duidelijk en loopt over elkaar heen (Nyame et al., 2010, p.49-50).
Figuur 4: relate tussen de belangrijkste belanghebbenden in de landeigendomsnexus volgens Nyame et al.(2010) p. 50 een harmonieuze relate bestaat ogenschijnlijk tussen LSM en de regering enerzijds en ASM en de lokale gemeenchappen anderzijds. Andere relates hebben de neiging vijandig te zijn. (Nyame et al., 2010, p. 50)
p. 36
In het begin wilden beleidsmakers het formaliseringsproces aanmoedigen door een drijfveer te geven aan degenen die een vergunning hadden. De mensen die erin slaagden een vergunning van een stuk land te bemachtgen, was echter een kleine bevooroordeelde groep. De miljoenen dollars aan steun vanuit internatonale organisates werden doorgesluisd naar trainingsprogramma's, steun bij materiaal,... voor deze kleine legale groep. De illegale ASM-operatoren die de hulp waarschijnlijk het best konden gebruiken werden niet opgenomen in het beleid. Dit kan een verklaring zijn waarom er geen grote veranderingen plaatsvonden. Dit kwam ten goede van een kleine groep van operatoren die er in slaagden een stuk land of vergunning te bekomen. Wat eigenlijk nodig was volgens Banchirigah et al. (2010) was om in een vroeg stadium de mijnbouwwetgeving en de regularisate rond ASM helemaal te herbekijken. Regeringen hebben de scheiding tussen de illegale en legale actviteiten doen vergroten. Maar de ASM actviteiten zijn alleen maar gestegen en de Afrikaanse regeringen hebben er de laatste 10-15 jaar niets beter op gevonden dan het gebruiken van geweld om de ASM actviteiten in te perken. Ook de grootschalige mijnbouwbedrijven zoals bijvoorbeeld Barrick Gold en Anglo Gold-Ashant deinzen niet terug van het ontruimen met geweld (al of niet gesteund door de regeringen en hun veiligheidsapparaat) van illegale mijnwerkers die zich op hun concessies bevinden (Banchirigah et al., 2010, p.165-166). Nu is het echter complexer met de grote omvang aan actoren die betrokken zijn. Actoren die zich zelf over de staten en nates heen bewegen, zoals internatonale NGO's en donors. Daarnaast is er ook een opkomst van natonale en lokale sociale bewegingen en een brede waaier aan actoren binnen de civiele gemeenschap. In praktjk gaan de verschillende actoren in elkaar over (Hall et al., 2011, p. 5). Adam J. (2013) onderscheidt nog veel meer vormen van exclusie. Op die manier tracht hij duidelijk te maken dat het niet enkel gaat over multnatonals die kleinschalige mijnwerkers of boeren onteigenen, maar dat het veel complexer is dan dat. De eerste die hij onderscheidt is licensed exclusion. Dit is een vorm van uitsluitng die via stapsgewijze landshervormingen van de staat gebeuren. Toegang tot land wordt bepaald door staatsprogramma's die zoeken om bijvoorbeeld kleine boeren (en de formalisering van kleinschalige en artsanale mijnwerkers kan in hetzelfde licht gezien worden) toegang te geven tot geformaliseerde landbouwgrond. Een tweede vorm van uitsluitng zijn ambient exclusions. Deze hebben te maken met het behoud van milieu, zoals eerder al besproken. Een derde zijn volatle exclusions, wat de omzetng van grote gebieden land voor monogewassen zoals palmolie omvat. Een vierde vorm zijn post-agrarian exclusions: de omzetng van landbouwgrond naar niet-agrarische doeleinden, zoals voor industriële, residentële en commerciële gebieden. Dan zijn er de counter-exclusions: dit is de collecteve mobilisate van land en territorium. Bij deze uitsluitngen mobiliseren groepen zich om land terug te eisen van de staatsautoriteiten of andere groepen. Omdat ze hun aanwezigheid niet als legitem beschouwen vanuit claims van sociale gelijkheid en etnie (Hall et al., p. 22, 2011). Dit is meestal het geval bij ASM-gemeenschappen die al langere periode in een bepaald regio ontginnen. Ze zien het als hun historisch-cultureel recht. Wanneer LSM deze gebieden van de staat krijgen toegekend, kunnen claims voor een counter-exclusion mee het protest bepalen. Als laatste onderscheidt hij intmate exclusions, dit zijn alledaagse vormen van onteigening. Dit is een proces dat plaatsvindt tussen social intmates of kennissen. Deze praktjk binnen de ASM-mijnwerkers zagen we ook bij Banchirigah et al. (2010) en Fisher (2007). Binnen deze groep waren welbepaalde meer gefortuneerde ASM, die meer tot de middenklasse behoorden, beter opgeleid of fnancieel in het voordeel waren degenen die konden profteren van hervormingen zoals formalisering van ASM-praktjken. Op die manier vindt er binnen deze groep ook een uitsluitng plaats, waarbij de mensen die het meest nood hebben aan hulp uit de boot vallen. Een ander spraakmakend artkel over de veranderende indeling van land in ontwikkelingslanden is van Tania Murray Li (2009). Zij werkte het idee van een surplus-populate uit. Dit concept houdt verband met de agrarische bevolking in ontwikkelingslanden en vooral in Zuid-Oost Azië, waar zij haar onderzoek deed. Surplus is geen synoniem voor overbevolking, ze volgt eerder de marxistsche benadering, waarbij de surplus-populate de overschot aan mensen zijn die buiten het kapitalistsch systeem vallen. Als er een surplus is aan arbeid dan gaan ze logischerwijs besparen op arbeid. Een andere manier is zich eraan aanpassen door bijvoorbeeld de lonen naar beneden te trekken. Het grootste verschil met Murray Li haar
p. 37
veronderstelling is dat volgens haar deze groep van mensen bijna geen enkele functe hebben in de samenleving. Terwijl dit in de marxistsche benadering wel zo is. Het is een groep die overal buiten valt, het staat echter niet gelijk aan werkloosheid. Murray Li ziet het vooral als een ruraal gegeven. Landbouw is een overlevingsstrategie geworden. Er is namelijk geen absorpte in de diensteneconomie en industriële economie en daarnaast hebben ze in de rurale economie ook niet echt een functe (Li, 2009, p. 68-71). Ook de dynamiek van onteigeningen vindt plaats in deze tendens. Ze stelt zich de vraag wat er gebeurt als er land nodig is maar de mensen niet. Ze stelt dat er twee manieren zijn over hoe hiermee kan omgegaan worden. Cru gesteld komt het hier op neer: 'To make live or to let die'. 'To make live' houdt in dat de staat een sociaal welvaartssysteem voorziet voor deze groep mensen. Aangezien actvering geen zin heef omdat ze geen functe hebben, staat 'leven' centraal tegenover arbeid. De intrinsieke waarde van het leven is belangrijker dan de mens als arbeider of consument. Toch wordt in de praktjk vaak de 'to let die'-idee teruggevonden. En het idee dat men de markt moet laten spelen (Li, 2009, p. 66 & p. 74 ). De opkomst van kleinschalige mijnbouw moet dus gezien worden met als oorzaak de tendensen in de landbouw, waarbij vele van deze kleinschalige boeren, de zogenaamde surplus, hun toevlucht zoeken in de kleinschalige mijnbouw met de hoop op snelle winsten. Maar ook in de mijnbouwsector worden ze behandeld als surplus. Voor de economische vooruitgang doen regeringen immers een beroep op de grootschalige mijnbouwsector. ASM wordt als een onnodige belemmering en overlast gezien voor de verdere ontwikkeling van de mijnbouwsector in mineraalrijke landen.
4.2. Bijkomende oorzaken van confict 4.2.1. Wat is de rol van perceptes (bij claimmaking)? Ook de verschillende perceptes van de actoren binnen het mijnbouwproces spelen een rol bij hoe de relate bepaald wordt en verklaren deels de posite die de overheid of – bij uitbreiding – nietgouvernementele organisates innemen. Binnen de cirkel van beleidsmakers blijf de ASM-sector veroordeeld worden. Illegale artsanale mijnwerkers worden criminelen, vandalen, vervuilers enz. genoemd. Wanneer maar weinig vooruitgang werd geboekt met het formaliseren van de illegale mijnwerkers werd de sector door hen en de aan hen verbonden media in een negatef daglicht gesteld. Ze zouden maar weinige economische voordelen hebben en voor verschillende problemen zorgen zoals milieuvervuiling en het verspreiden van ziektes zoals aids. En dit werd in de kijker gezet. Ook zagen veel beleidsmakers en internatonale organisates landbouw, en met name smallholder farming, nog altjd als de oplossing voor het tegenhouden van de stjgende rurale armoede (Banchirigah et al., 2010, p. 164-165). Ook Aubynn (2009) haalt aan dat verschillende perceptes in verband met landeigenaarschap de relate tussen ASM en LSM bepalen. Hij beschrijf dat de meeste problemen tussen ASM en LSM bepaald worden door de betwistng over het ontginnen van dezelfde minerale rijkdommen in bepaalde gebieden waar de verschillende concurrerende operatoren verschillende percepte hebben over wat landeigendom is. Zoals we al verschillende keren zagen in deze thesis beroepen de grote internatonale mijnbouwbedrijven zich op de exclusiviteit van hun legaal bekomen vergunningen. En het zijn de ASM die hun concessies illegaal betreden en dus de overtreders zijn. (Aubynn, 2009, p. 65; Banchirigah et al. 2010, p. 166) Ze roepen de hulp in van lokale veiligheidsdiensten om deze illegale mijnwerkers die op hun gebied komen weg te jagen. Zij gebruiken de claim dat ze enkel de wet volgen waarbij ze zeggen de rechten en verplichtngen van de regering ten opzichte van de wetgeving te steunen. En daarbij hoort het vervolgen van zij die hierbuiten opereren. Banchirigah haalt als voorbeeld Anglo Gold Ashant en Barrick Gold op concessies in Ghana aan (Banchirigah, 2010, p. 166). ASM aan de andere kant zien het werken op dat bepaald gebied als hun traditoneel recht om te werken op land, of het nu voor landbouw of voor mijnbouw is. Lokale gemeenschappen en andere ASM die zich al lange tjd op dezelfde plaats bevinden beroepen zich op het feit dat ze zichzelf al lange tjd onderhouden door de inkomsten uit lokale minerale rijkdommen. En dit al lang
p. 38
voor de komst van LSM. (Aubynn, 2009, p. 65-66) 4.2.2. ASM en de drie niveaus van sociale exclusie (Fisher) Eerder zagen we al dat exclusie een onvermijdelijk onderdeel is van eigendomsrechten. Fisher (2007) benadrukt echter dat die exclusie ook wordt bepaald door de sociale identteit van een persoon. Dit zorgt voor de bevooroordeling van bepaalde groepen ten opzichte van anderen. De eerste dimensie van sociale exclusie is de toegang tot minerale grondstofen of tot het recht op minerale grondstofen die gemarginaliseerde groepen wordt onthouden. Dit kan gepaard gaan met de classifcate van deze artsanale mijnwerkers als illegaal. Dit vond zijn ingang onder ander door de slechte beschikbaarheid van land, de ontoereikende insttutonele steun en de ingewikkelde systemen van vergunningen, de expansie van grootschalige mijnbouwprojecten,... Kleinschalige mijnwerkers zijn benadeeld door slecht onderwijs, armoede en levensomstandigheden. In Afrika zijn er een aantal bepalende kenmerken van grondbezit en landrechten. De sociale inbedding van grondbezit is bijvoorbeeld enorm bepalend. Een ander kenmerk is de ambiguïteit en bespreekbaarheid van landrechten. Dit zorgt voor problemen bij conficten rond minerale grondstofen tussen kleinschalige en grootschalige mijnbouw. De ambiguïteit wordt in deze conficten betwist. Multnatonale mijnbedrijven hebben bijvoorbeeld de mogelijkheid en het vermogen om vergunningen voor explorate en prospecte te bekomen over land die informeel geclaimd is door artsanale mijnwerkers (Fisher, 2007, p. 748). De tweede dimensie van sociale exclusie heef te maken met de relate tussen artsanale mijnwerkers en de elite. Het gaat over de machtsrelates die de toegang en controle over hulpbronnen bepalen en over de manier waarop artsanale mijnbouw geïncorporeerd is in termen dat die afankelijkheid en ondergeschiktheid veroorzaakt. Fisher citeert Berry die stelt dat wanneer landrechten bepaald worden door sociale identteit, de defnite van eigendomsrechten dan samenhangt met de afakening van de sociale grenzen. Dit wil zeggen dat er exploitate gebeurt op basis van de ondergeschiktheid van bepaalde mensen binnen toegang-bepalende groepen (zoals via verwantschap, via het leerlingwezen,...). Er vindt dus geen complete exclusie op zich plaats (Berry in Fisher, 2007, p. 740). Ook bijvoorbeeld patron-client-banden zijn belangrijk in dit opzicht. Het zijn dominante vormen van relates en bestaan uit een samenspel van steun en afankelijkheid die vaak uitbuitend is. Dit geef mensen die kwetsbaar zijn, zoals kinderen en vrouwen, onzekere toekomstperspecteven. Er moet echter een kantekening gemaakt worden. Op veel plaatsen biedt mijnbouw een kans voor vrouwen om de grenzen te overstjgen en rijkdom te vergaren. Een voorbeeld is duidelijk in Tanzania, waar het succes van vrouwen ertoe geleid heef dat er een tendens ontstaan is waar het de vrouwen zijn die mijnbouwoperates gaan fnancieren (Fisher, 2007, p. 740-742). De derde dimensie van sociale exclusie binnen de artsanale mijnbouw heef te maken met governance en het vermogen van mensen om deel te nemen aan de besluitvorming. Dit slaat ook op het feit of ze al dan niet toegang hebben tot de instellingen die het management van de minerale hulpbronnen bepalen. Over deze dimensie bestaat er weinig literatuur. Deze dimensie gaat over de manier waarop insttutonele regels uitsluitende en insluitende praktjken bepalen. Deze dimensie is belangrijk om te begrijpen hoe instellingen die verband houden met de mijnbouwsector ineen ziten. Aan de ene kant hoe deze bepaalde veranderingen op macro-economische vlak teweegbrengen en aan de andere kant hoe dit zorgt voor veranderingen van de situate van individuele mijnwerkers, families en de gemeenschap (Fisher, 2007, p. 742). Afrikaanse regeringen en internatonale donoren benadrukten het belang van het integreren van artsanale mijnwerkers binnen formele, legale, insttutonele en economische structuren. Wat Fisher echter heef getracht te tonen is dat de focus op die integrate bepaalde negateve en ongewilde gevolgen kan hebben. Om die reden is het belangrijk om bewust te zijn van de bestaande ongelijkheden, sociale diferentate en machtsverschillen. Een eerste assumpte, die al in het begin van de thesis aan bod kwam, is dat ASM een homogene groep zou zijn met gelijke toegang tot middelen. Dat idee moet overboord gegooid worden.
p. 39
Fisher beschrijf een case-study in de Mwanzaregio in Tanzania. De organisate daar is aan de ene kant gebaseerd op 'formele' minerale claims binnen legale en bureaucratsche mechanismen. Aan de andere kant is deze organisate ook gebaseerd op de lokale toegang tot minerale bronnen en toegang tot arbeid. Beide zijn verbonden met elkaar. Om die reden is er sprake van een ambigue plaats, want artsanale mijnwerkers kunnen immers op hetzelfde moment opereren zowel binnen als buiten de wet. Het is een ruimte die mensen aan de ene kant de kans geef om werk en een inkomen te verkrijgen, maar aan de andere kant ook uitbuitende arbeidsrelates, onzekerheid en deprivate bestendigt die verbonden zijn met de sociale identteit en de wijdere socio-economische ongelijkheden. Hierbinnen zijn er nog andere vormen van uitsluitng, zoals de uitsluitng van toegang tot dienstverlening en de uitsluitng van een stem in de besluitvorming omtrent grondstofen. Al deze vormen van uitsluitng en de barrières om te kunnen integreren, worden versterkt door decentralisateprocessen en de bredere politek van de centrale overheid die een manier zoeken om controle te krijgen over de ontwikkeling van de minerale sector (Fisher, 2007, p.755). Het is handig om via het concept van sociale exclusie processen van integrate en hun impact te bestuderen. Ook de onderliggende oorzaken van deprivate die mijnbouwgerelateerd zijn, komen zo duidelijker naar boven. Op die manier kan men tot een meer genuanceerd en gediferenteerd beeld komen hoe ongelijkheden binnen de mijnbouwbevolking plaatsvinden. Alle partjen moeten rekening houden met de complexiteit van lokale vormen van organisate, instellingen, kennis, sociale relates en claim-making processen. ... (Fisher, 2007, p. 756). Deze theorie brengt elementen samen die we al eerder besproken hebben, maar gebruikt echter een ander vertrekpunt, namelijk de sociale exclusie. Op die manier worden de verschillende factoren samengebracht die een uitsluitende factor hebben en een marginaliserend efect hebben. Door dit te zien als een exclusie in verschillende dimensies, is het duidelijker hoe grote tot kleine beleidsveranderingen en beslissingen op internatonaal, natonaal en lokaal vlak een invloed hebben op de individuele artsanale of kleinschalige mijnwerker. Deze uitsluitng op drie niveaus leidt in een aantal gevallen tot een gevoel van grief en wrongdoing. Dit bepaalt mee het confict en de relate die tussen grootschalige en kleinschalige mijnbouw bestaat.
p. 40
5. Hoofdstuk V: Relate ASM-LSM: Determinanten 5.1.
Waarom deze case studies?
In dit laatste hoofdstuk breng ik alles samen wat in de voorgaande hoofdstukken besproken werd. Hierdoor kan ik de determinanten onderscheiden die de interacte tussen kleinschalige en grootschalige mijnbouw bepalen . Ik doe dit aan de hand van een aantal case studies die we grondiger hebben bekeken. Ik gebruik twee cases van Luning in Burkina Faso (Luning, 2008a; 2008b). De eerste concentreert zich op een site in de Bissa Hill (2008a). Het toont duidelijk de interrelates tussen een junior/medium-scale mijnbouwbedrijf (High River Gold) met een Burkinees bedrijf (SOMIKA) en tussen beide bedrijven en de ASM in de regio. Het nuanceert de dichotomieën tussen ASM versus LSM en illegaal versus legaal . Daarnaast wordt aandacht besteed aan de arbeidsverdeling op het terrein en de actoren die hierbij een rol spelen, zoals tussenpersonen, beziters van een vergunning om goud op te kopen,... (Luning, 2008a). De tweede case van Luning (2008b) houdt ook rekening met deze zaken. In dit onderzoek echter legt ze de nadruk op de rol van een lokale strongman die zowel bij het formele als informele circuit betrokken zijn. Deze case koos ik dus om de rol van andere actoren binnen het mijnbouwproces als belangrijke determinanten in het proces te duiden. Deze case geef ook een beter beeld van de governance-structuren op het veld die de toegang tot land en mineralen bepalen. Een derde studie van Hilson (2008) gaat over Ghana. Deze case werd door onderzoekers en beleidsmakers als een voorbeeld gezien over hoe een goede relate tussen ASM en LSM kan worden ontwikkeld. Het opvallendste in deze case is de mate van organisate bij de illegale mijnwerkers nog voor het mijnbouwbedrijf zijn opwachtng maakt. De rol van een lokale leider wordt ook naar voren gebracht. De volgende case is uitgesproken gewelddadig. In deze case bekijk ik het gebied North Mara in Tanzania, hiervoor gebruik ik verschillende auteurs Vibe (2013) – masterthesis – en Lange (2010). In deze studie wordt duidelijk hoe vooral perceptes en claims vanuit de verschillende betrokkenen het confict bepalen. Een laatste studie is minder recent: Las Cristnas in Venezuela. Deze case wordt in veel artkels en studies vermeld en overgenomen als een voorbeeld voor partnerschappen tussen kleinschalige en grootschalige mijnbouw, waarbij het mijnbouwbedrijf Placer Dome de ASM-gemeenschap op een deel van zijn concessies laat werken. Voor deze case gebruik ik verschillende bronnen, want alhoewel de case vaak vernoemd wordt, was het moeilijk een uitgebreide beschrijving ervan te vinden. De meeste informate vond ik bij Hamann (2003) en bij Davidson J. (2003). Deze laatste is verbonden aan de Wereldbank: er moet dan ook omzichtg met de bron worden omgegaan wat objectviteit betref. Ook voor de andere studies, waarvan vooral de masterthesis, is voorzichtgheid geboden en moet er kritsch naar de aangeboden informate gekeken worden. Vier casestudies komen uit Afrika om de eenvoudige reden dat er in andere contnenten niet genoeg onderzoeken bestaan over dit onderwerp. Meer veldwerk en onderzoek hiernaar zou dus zeer nutg zijn om de zaken die we in deze thesis bekeken te toetsen aan de realiteit in verschillende locates en situates.
5.2.
Schema en hypothetsche determinanten
Vooreerst ga ik dieper in op de hypothetsche determinanten die doorheen de studie van de literatuur naar voren kwamen. In het volgend deel toets ik ze aan de case studies. Om duidelijker weer te geven op welk niveau deze determinanten een invloed hebben, gebruik ik onderstaand schema . De determinanten hebben doorheen verschillende niveaus ook invloed op elkaar: op supranatonaal niveau bijvoorbeeld kunnen ze een efect hebben op de situate bij de ASM op lokaal niveau.
p. 41
Supranatons
Society Local/state/federal policies & laws, media
Community regionaal
Organizaton
Interpersonal
Individual
Figuur 4: Schema voor indeling determinanten (bron: Potvin, Kishchuk, Prlic & Green, 1996)
In mijn onderzoek zijn de eerste twee niveaus, individual en interpersonal minder van belang. Deze niveaus werken meer op het individuele vlak van de ASM-mijnwerker en hoe bijvoorbeeld het karakter van een persoon individueel invloed kan hebben. Dit wordt echter niet voldoende uitgewerkt in de literatuur, waardoor niet genoeg variabelen kunnen gevonden worden. Het kan wel interessant zijn voor verder onderzoek om te kijken welke invloed de eerder besproken veranderende tendensen en beleidsveranderingen op deze twee niveaus hebben. Sommige determinanten komen op meer dan één niveau voor. Op supranatonaal niveau is er de prijs van mineralen op de internatonale markt. Een daling of stjging van de prijzen heef een efect op de relate tussen ASM en LSM. Een tweede determinant die boven de nates uitstjgt is klimaatsverandering. Die kan bijvoorbeeld zorgen voor een tekort aan land. Maar die zorgt ook voor het mislukken van oogsten mislukken, wat een extra drijfveer is om ASM-actviteiten te starten, wat
p. 42
voor een extra stjging zorgt van ASM en tekort aan land nog prangender maakt. Ten derde onderscheid is er het beleid van internatonale organisates zoals de Wereldbank als mogelijke determinant. Ten slote is ook transparante een determinant die we verder moeten bekijken. Op het volgend niveau, samenleving of natonaal niveau, onderscheid ik ook een aantal mogelijke determinanten. Een eerste zijn de perceptes in de media en op het internet. Zoals we zagen wordt ASM in het algemeen negatef voorgesteld in de media, gelinkt aan problemen als vervuiling, gezondheid, sociale problemen. Dit verschilt per regio. Het beleid van de overheid is ook een belangrijke determinant op dit niveau. De mate waarin die overheid bijvoorbeeld een eventueel formaliseringsproces oplegt of op welke manier ze dit op natonaal vlak zal aanpakken. Een derde is de groote van het mijnbouwbedrijf. Dit kan echter op elke dimensie staan, afankelijk van hoe groot het mijnbouwbedrijf is en tot waar diens invloed rijkt. Internatonale grote bedrijven kunnen bijvoorbeeld invloed uitoefenen op het te voeren beleid op supranatonaal niveau, wat indirect zorgt voor efecten op lokaal vlak. Op gemeenschapsniveau, wat het lokaal en regionaal niveau inhoudt, zien we de volgende determinanten. Op dit niveau is de aanwezigheid van de regering en de invloed van lokale leiders van belang. Ook de mate van wetelijke ondersteuning is een determinant. Een vierde mogelijke determinant is de percepte van de verschillende partjen, waarbij claim-making en zwartmakerij een rol spelen. Ook de groote van ASM is een mogelijke determinant op dit niveau. Waarschijnlijk is dit gekoppeld aan de aanwezigheid van een sterke lokale leider. Ten zesde kan de aanwezigheid van een lokale gemeenschap – al of niet ASM – ook de relate bepalen. Vervolgens is de aanwezigheid van een escalatemoment, waarbij gewonden vielen of materiaal vernietgd werd ook een belangrijke determinant die de relate verder kan bepalen. Eén van de gevolgen kan bijvoorbeeld zijn dat de ASM-groep meer au sérieux gaat genomen worden. Dit kan onderhandelingen stmuleren, doordat LSM de noodzaak inziet om confict te vermijden en zo winstverlies te voorkomen. Ten slote vormt de fase van het mijnbouwproces waarin het LSM-bedrijf zich bevindt ook een factor die de relate bepaalt. Het mijnbouwbedrijf zal waarschijnlijk veel toleranter zijn ten opzichte van ASM in de exploratefase, dan wanneer men start met ontginnen. Het laatste niveau waarin ik een onderscheid maak is het organisateniveau. De mate waarin de ASM-groep georganiseerd is, is een mogelijke determinant die de interacte bepaalt tussen ASM en LSM. De mate waarin ze georganiseerd zijn, zal waarschijnlijk in veel gevallen ook afangen van de sterkte van een lokale strongman. Ook de aanwezigheid van tussenpersonen (middlemen) kunnen een mogelijke determinant zijn van de relate. En binnen de groep van ASM zijn ook de mate van transparante in het ontginningsproces en de verwarring tussen land- en mijnrechten bij de lokale gemeenschappen bepalend. De samenstelling van de groep kan ook een mogelijke determinant zijn, zoals bijvoorbeeld door de invloed van (de mate van) nieuwkomers in de groep of de diversiteit van ASM-gemeenschappen. Tenslote kan ook het gevoel van wantrouwen of wrong-doing binnen een ASM-groep de interacte negatef beïnvloeden.
p. 43
5.3. Uitgebreid schema van de case studies Studies
Omvang LSM
1. Burkina Faso: High River 2. Burkina Faso: Lila-Goren (Bissa Hill) (regio Sanmatenga)
3. Ghana: Noyem
4. Tanzania: North Mara
5. Las Cristnas Venezuela
van hoopgevend naar last Luning 2008a
goldrush Luning 2008b
1/ High River Gold = junior, willen grote 'open-pit' mijn beginnen in Bissa Hill, dan worden ze medium
1/ GEP-MINES = natonaal mijnbouwbedrijf (eerder junior) in dat gebied soort 'governing' functe
Newmont Mining Corporaton = internatonaal groot bedrijf senior
African Barrick Gold = Corporaton: 8000 ton goud per dag -> 'high grade open pit mine'
Placer Dome Inc. = gebaseerd in Toronto senior.
2/ SOMIKA (privaat bedrijf van Burkina onder Kindo) = willen goud opkopen van ASM in de regio. Bijna alle bedrijven in Burkina zijn 'juniors' = steunen volledig op de kapitaalmarkt voor hun inkomsten + geen mijnoperates, enkel explorate van gebieden. Die rechten kunnen ze aan seniors doorverkopen vb aan Anglogold Ashant (p. 390)
galamseygangs Hilson 2008
'Newmont is één van werelds grootste goudproducenten met hoofdkwarter bij Denver, Colorado. Het bedrijf heef rond 40,000 werknemers en contractors wereldwijd.'
2/ JILBEY GOLD = canadese multnatonal. zeggen 90% van site in handen te hebben (Luning 2008b, htp://www.nafnance.com/List ed_Co/english/Jilbey_e.htm htp://www.newmont.com/ab bekeken 21 oktober 2013) out bekeken op 21 oktober 2013 3/ HIGH RIVER GOLD ook canadees, in 2005 zouden zij deel van vergunning van Jilbey overgekocht hebben. Jilbey Gold en High River kiezen er beiden voor explorate uit te voeren in samenwerking met GEP-MINES, => Zij (High River & Jilbey) wensen de kleinschalige mijnwerkers niet te betrekken, maar GEP-MINES kiest er voor om explorate te doen in samenwerking met de mijnwerkers-boeren (p. 195)
claim-making & confict Vibe 2013, Lange 2010
tri-sector partnerschap Davidson 2003, Hamann 2002 & 2003, Hentschel et al. 2002, Amankwah et al. 2003
- Wordt in 2006 overgenomen door Barrick Gold - Krijgt exclusieve rechten en htp://www.barrick.com/invest defacto eigendomsrechten op ors/news/newsNoyem gebied details/2006/BarrickCompletes AcquisitonofPlacerDome15200 htp://www.africanbarrickgold. 61200705/default.aspx com/operatons/tanzania.aspx bekeken 23 oktober 2013 bekeken op 21 oktober 2013 - Doen uiteindelijk alleen voorbereidende werken, beginnen nooit aan echte ontginning (exploitatefase) in gebied
Omvang ASM
- ASM geleidelijk aan hele land gekoloniseerd sinds jaren '90 wanneer beste gebieden bevroren werden voor LSM, daarom ASM weggetrokken en gemigreerd naar nieuwe onontgonnen gebieden in het zuiden dit is site Bissa Hill, dus veel ASM aanwezig (Jacques et al. In Luning p 389)
- Weinig ASM = kleine site (is niet groter dan 1 km^2 ) nooit met meer dan 300 mijnwerkers, de mijnputen ook nooit dieper dan 3 m - Kleine groepen of individuen, geen grote arbeiddivisies + simpele technieken, + dicht bij landbouwgronden
- Aanwezigheid van artsanale mijnwerkers wordt als veelbelovend gezien (door exploratebedrijven)
Welke mate is ASM georganiseerd?
- AAM beziters (autorisaton d'exploitaton artsanale) krijgen toestemming om goud op te kopen in de marginale gebieden van ASM (in de 'permit zone'), op die manier wordt ASM georganiseerd. - Als ASM binnen deze 'permit zone' blijven = biedt AAM bescherming van vb. uitzetng (maar relatef)
- Space Rock Mining (SRM) en Space Star Miningzogenaamde galamsey-gang eigenlijk geregistreerd mijnbouwbedrijf = gecontroleerd door clanleiders, chiefs en andere traditonele leiders, en dit gebeurt via tribale lijnen/afstamming. - ASM groep is zeer divers: migranten uit Burkina, Nigeria, vrouwen, kinderen, lokale mensen,...
- Organisate van de site hangt af van de interacte tussen de partjen met legale vergunning en de specifeke lokale bevolking - Geregeld door Mahama ('persoon met sterke eigenschappen'), land werd onderverdeeld in vierkanten (squares) waar puten werden gegraven en hiervoor betaalde ze 'huurgeld' aan Mahama + moeten alle goud aan hem verkopen = in ruil bescherming die Mahama hen biedt
- Goed georganiseerd, zelfs hoeveel goud per dag gevonden is enz.. - Er werden (informele) weten opgesteld door deze 'chiefs' en vertegenwoordigers van de gemeenschap: nl. Noyem/Nyafoman Small-Scale Gold Mining By-Laws' van veiligheid tot weten voor het gebruik van drugs
- Voorheen ongeveer 40 000 mensen op gebied = ontheemd door LSM -project 200-300 ASM dagelijks op concessie ABG - Binnen groep: zij die tegen betalen van steekpenningen zijn, andere die dat maar normaal vinden en dit zien als ene status quo = geen samenhang
Vooral lokale bevolking, niet echt georganiseerd, geen samenhang ook niet 1 leider die voor organisate zorgt
- Groot aantal, groot gebied, maar enorm teruggedreven door herhuisvestng programma's van de overheid +/- 3000 ASM-mijnwerkers gebleven in dorp Las Claritas. Zij betreden concessies Placer Dome => daarom creëren van apart gebied voor hen, Las Rojas
Onder grondwet van Venezuela moeten mijnwerkers zich verenigen willen ze legaal te werk gaan, om op die concessie Las Rojas te werken moesten ze dit doen was zeer moeilijk proces, willen zich niet verenigen.. uiteindelijk wel organisate gevormd
Afdwingbaarheid wetgeving - Periode van sankara
= stricte staatscontrole = ASM beter georganiseerdduidelijke sociale situate. - Nu = de grote set aan private spelers maakt de situate veel minder transparant.. Informele segmenten en staat overschrijden elkaar MAAR Luning (2008a): STAAT = krachtge staat want bepalen wat formeel en wat informeel is, redelijk sterk in afdwingbaarheid
sterkte staat & aanwezigheid staat in gebied
- 1983: Sankara aan de macht, richten zich op mijnbouw voor inkomsten. De staat enige eigenaar van land en zijn grondstofen. - 1993: eerste stappen naar de privatsering, eerste mijncode - 1997: nieuw systeem = AAM (autorisaton d'exploitaton artsanale) = veel explorate bedrijven geven aan Burkina-bedrijven de toestemming om goud op te kopen in bepaalde gebieden in de 'permit zone' + general license: algemene vergunning om goud te kopen en exporteren
Cfr studie 1 - Staat als enige eigenaar van het land en wat er onder ligt ('what lies beneath'). Dit is gebaseerd op wet van 1970; en in 1980 in de praktjk. Sankara als president = staatsmonopolie & claim op zowel goudproducte als op management. - Laatste 15 jaar liberalisering maar nog altjd gebaseerd op een wet die zegt dat alle land tot de staat behoort, alhoewel er een impliciete tolerante verwacht wordt tegenover bestaande landrechten p. 193
Landrechten: mijnttels in dat gebied gaan naar GEP-MINES, zij hebben vergunning om naar goud te zoeken in dat gebied. In de praktjk veel complexer
- Ghanese overheid heef een netwerk van districtcentrums opgericht in elke goudproducerende regio's. Is project nadat ASM in 1989 werd gelegaliseerd. Maar gebrek aan middelen (fnancieel technologisch, human resources) gevolg: maar zeer weinig ASM geregistreerd. - Noyem- kregen nog geen vergunning. Chief van Space Rock Mining wil in het bezit komen van een mijnttel
- Maakt scherpe distncte tussen legale/geformaliseerde mijnwerkers (mijnwerkers die in het bezit zijn van een PML Primary Mining License en illegale artsanale mijnwerkers) - Criminalisering v ASM: onderdeel van strategie regering = wijzen op problemen ASM zoals oncontroleerbaar en negatef efect op milieu. LSM geef ontwikkeling- en ASM niet.
- Regering richte CVG op staatsgebaseerd mijnbedrijf/ organisate jaren '80. Maakten plan voor de regularisate van mijnactviteiten in de regio. bepaalde gebieden voor ASM & andere gebieden voor LSM CVG controle over eigendom hoe? vergunningen ASM niet erkennen , afeuren --> na paar jaar mijnrechten in handen --> vrijmaken van mijnactviteiten en nederzetngen --> openmaken voor LSM
- Slechte planning en - Later deze macht gebruiken coördinate op natonaal om partnerschap aan te gaan niveau, geen goede verdeling, (zie MINCA volgend hokje) plus gebieden die overlappen... Regering is nagenoeg niet aanwezig in regio, alles geregeld langs traditonele lijnen en met mijnbouwbedrijf, willen aanwezigheid ter plaatse
jaren '60 natonalisering van mijnbouw in Tanzania jaren '80 decline '86 SAP van de WB = de interne en externe handel geliberaliseerd. Mineralen gescheiden van landrechten, onteigening van ASM wordt niet gecompenseerd. Mijnbouwbedrijven aan de andere kant krijgen eigendomsrechten over zowel land als over de mineralen, wat weinig overlaat voor ASM
- MINCA was ontstaan uit samenwerkingsverband tussen Placer Dome Venezuela en de CVG (regering), zij gingen grootste kosten dekken in gebied van ASM Las Rojas door bv. bovenlaag al te verwijderen - Staat wordt specifek bij relate betrokken wanneer bedrijf kosten niet meer kan dekken (door oa daling internatonale goudprijs)
Aanwezig lok. gemeenschap ASM werken al in de regio sinds jaren '80 = +/- permanente gemeenschap ook nieuwkomers
- Lokale gemeenschap = hoofdactviteit landbouw + mijnbouw als aanvulling MAAR seizoensgebonden. - Goudontginning na zware regenval = gold-rush - Eerst: lokale gemeenschap in twee gedeeld (wel of niet landbouw opgeven) Later: slechte oogst, zowel lokale boeren als buitenstaanders al hun tjd in mijnbouw om verliezen te compenseren => gevolg in gemeenschap wanneer bron is uitgeput: Sommigen veel gevonden andere niets: vergroote lokale ongelijkheden in rijkdom (+ niet echt langetermijn)
Sterkte identteit ASM & rol local strongman
- De grens tussen formeel en informeel wordt gebruikt om ASM te verhuizen van veelbelovende gebieden naar marginale gebieden . Exploratebedrijven kunnen een legale ttel bekomen, ASM niet = Leidt tot ongelijkheid in de praktjk, waarbij bedrijven concessies hebben en ASM marginale plaatsen
- Alles wordt via tribale lijnen georganiseerd, de stratfcate van de lokale gemeenschappen blijf voor een deel behouden in de ASM gemeenschap, bestaat uit diverse groep mensen
- Wet betrokkenheid dorpelingen bij onderhandelingen: wanneer dorpsland wordt getransformeerd in 'reserved land' (vaak voor LSM)
- Lokale gemeenschap bestaan uit nederzetngen van artsanale mijnwerkers, regio wordt al sinds lange tjd geëxploiteerd, zie dorp bv Las Claritas Adentro
- Lokale leiders willen mijnttels in handen krijgen om op die manier meer invloed te hebben =exploitng? (p. 396)
- Bepaalde dorpsleiders waren in het bezit van mijnttels: PML werden onder druk gezet deze te verkopen...
-Enkel deze nederzetngen van mijnwerkers aanwezig, al langere tjd.
- Vormen verenigingen = vb. - Lokale bevolking eigen papierwerk regelen = mijnwerkers, dorpelingen die al sinds jaren 80 ontginnen en zelfs PML hebben. Verlies van land = zowel verlies voor teelt als voor mijnbouw daarom overgaan tot illegale mijnbouw en komen ze op site van LSM met wel of niet betalen van steekpenningen...
- Mahama als tussenpersoon tussen ASM en mijnbouwbedrijf GEP-MINES Hij biedt bescherming krijgt percent van goud voor aangeboden diensten
- Galamsey 'chiefs' oefenden druk uit op regeringsambtenaren en bedrijfsmedewerkers om deel concessies Newmont te krijgen (delegate naar Accra sturen).
- Wordt hem sterke identteit toegedicht: zie bv hij kan omgaan met de djinns die gerelateerd worden aan goud (p 199)
- Chiefs en galamsey werken samen met Newmont en overheid, maar willen zich ook formaliseren.. maar regering bang dat alles in handen van deze' chiefs' komt (p 396)
- Voor formele bescherming - Uiteindelijk: vergroote moeten ze bij AAM holders zijn goldrush lokale ongelijkheden op de 'low-priority' gebieden in rijkdom (+ niet echt langetermijn) Sommigen zoals Mahama (zie verder) en familie haalden wel voordeel uit 'goldrush'
- Chief SRM gebruikt posite volgens traditonele weten om betalingen voor 'zijn' land te vragen + krijgt extra betalingen van andere gangs
- 'Customary land rights' (= ook claim bevolking): maar eigendomsrechten bevaten recht op mineralen niet.. De twee rechten (land en mijnrechten) worden verward door de lokale bevolking - Kloof onderwijs, kunnen overeenkomsten niet lezen, in afrika, bv in engels opgesteld in plaats van in kiswahili.
Andere actoren
Tevredenheid ASM
- AAM beziter = ASM moesten van high --> low priority gebieden gaan AAM owners zijn baas op lowpriority gebieden. Geven vorm van vereniging, veiligheid. Maar ASM hebben verplichtng aan hen te verkopen!
1/ Bepaalde persoon “Mahama” die als lokale persoon zorgde voor verkoop van stukken grond aan lokale mijnwerkers en andere mijnwerkers van buitenaf. Op die manier zijn ze beschermd van uitzetng
- 'AAM zones restrict artsanal miners both in their spatal positon and in their choice for selling their gold.' (Luning 2008a, p. 400)
2/illegale opkopers: zij bieden potenteel meer dan de verkooppijs van mahama/GEP MAAR ook Mahama werd er van verdacht mélange te doen (bepaalde delen van goud onder tafel aan hogere aankoopprijs en verkoop via illegale kanalen)
- Het constante komen en gaan van prospectebedrijven wordt door ASM als zeer ongeregeld gezien. Ook het handelen van High River met de artsanale mijnwerkers die op hun concessies werken verschilt erg van plaats tot plaats en creëert gevoel van onzekerheid en wantrouwen ('hoelang zullen we hier nog kunnen werken?)
- Sommige bewoners vonden het moreel verkeerd om landbouw dat als een meer duurzame actviteit gezien werd te verlaten(= percepte van mijnbouw als een tjdelijke stop en niet duurzaam) andere dorpen gingen echter volledig voor de mijnbouw en lieten de rest vallen, dus die visie niet door hen gedeeld (p. 191)
- Ook het overschrijden van formeel en informeel bijvoorbeeld traditonele strongman die ingehuurd worden door legale entteiten (zoals AAM en LSM) creëert bepaalde attudes bij ASM (maar niet duidelijk – of +)
- Ook het gebrek aan transparante van de goudprocesketen zorgt voor wantrouwen: Echter aanwezigheid van Mahana zorgt wel voor een gevoel van governance (hoewel tjdelijk)
1/ Middlemen: worden negatef voorgesteld. Maar bieden ook bescherming voor mijnwerkers, geven echter te lage prijs voor goud. The chief van Space Rock Mining wil invloed van deze middle-men inperken door formele mijnrechten te krijgen over bepaald gebied, waardoor ze betere controle op deze middlemen kunnen uitvoeren. Literatuur ziet het verwijderen van de middle-men als oplossing voor vicueze cirkel van armoede te doorbreken.
Polite: omkopen om op de site van mijnbouwbedrijf te geraken, geweld vind plaats wanneer niet betaald wordt (wanneer zogezegd informeel contract met polite niet nagekomen wordt)
2/ Opkopers van goud, worden als probleem gezien, sponsorship van ASM, maar brengen hen in schulden ASM zijn tevreden en hebben vertrouwen. Onder andere door transparant informeel systeem van boekhouding dat bestaat. Iedereen geef zijn gevonden goud aan en de uren dat hij gewerkt heef aan.
Gevoel van onrecht dat hun aangedaan is: niet genoeg compensate gehad + hervestging ('resetlement') niet voldoende en daarnaast ook verplicht door regeringsambtenaren en bedrijfsambtenaren om hun vergunningen (goedkoop) van de hand te doen
Over tevredenheid ten tjde van de samenwerking in de jaren '90is niet veel te vinden. Maar er wordt geimpliceerd dat alle partjen tevreden waren. In recente artkels wordt duidelijk dat er momenteel op de locate een gevoel heerst dat niet naar hen geluisterd wordt, door het constante komen en gaan van verschillende LSM zonder duurzame oplossing voor ASM htp://www.eluniversal.com/ec onomia/130923/solicitan-quemineros-sean-empleados-enlas-cristnas en htp://www.minesandcommuni tes.org/artcle.php?a=840 bekeken op 21 november
relate ASM-LSM
High River zag ASM in regio als goede 'prospector' van waar grondstofen zaten, éénmaal dat de exploratefase voorbij was, eisten ze hun exclusieve eigendomsrechten op en werden de ASM van 'highlevel property' naar 'low level property' uitgewezen en hun mijnputen werden dichtgemaakt. (van hoopgevend naar last voor LSM) Machtsrelates worden duidelijk.
Een gold-rush zorgt voor de komst van een veelheid aan actoren in de regio Er ontstaat een soort onzichtbare samenwerking ASM -LSM via tussenpersoon Mahama toont: governance op lokaal, natonaal en internatonaal niveau
Soort coöperateven tussen galamsey, de grootste heet Space Rock Mining. Samenwerking met mijnbouwbedrijf Newmont. Voldoet aan belangen beide partjen: nl. lokale leiders en Newmont, nu al soort samenwerking tussen chiefs en vertegenwoordigers van Newmont ASM kunnen zich sterk genoeg opstellen ten opzichte van Newmont, genoeg georganiseerd + wetgevig achter hen in theorie (in praktjk veel minder)
Gewelddadig confict (één van gewelddadigste in de wereld) Beide LSM en ASM beroepen zich als rechtmatge eigenaar van mineralen (tegengestelde claims) Rol regering belangrijk = demonisering ASM
LSM Placer Dome wil tegengaan dat ASM hun gebieden betreden in voorbereidende fase = create Los Rojas project: safe area voor de artsanale mijnwerkers binnen de concessies van Las Cristnas. MAAR op lange termijn geen duurzame samenwerking
5.4. Kort schema met belangrijkste determinanten In het schema hierna maak ik een overzicht van de opvallendste determinanten die ik uit de case studies kon halen. De aanwezigheid van een determinant kan een aanwijzing zijn of en in hoeverre er risico op confict is. In de kolom signifcant ga ik na of de determinant een invloed heef ja of nee. Als er een efect is, wordt aan de hand van een plusje aangeduid of dit het risico op confict verhoogt. Alle vijf de casestudies gaan over de ontginning van goud. Deze ontginning is één van de meest controversiële en heef, naast diamantontginning, de meeste kans op confictrijke relates. Het overzicht wordt interessant als we nagaan op welke determinanten invloed kan worden uitgeoefend om een confict te vermijden. Aan sommige factoren kan immers factoren niet veel gedaan kan worden, zoals bijvoorbeeld de omvang van LSM. Daarom kan het kan nutger zijn om de aandacht te richten op determinanten waarop wel ingewerkt kan worden zoals het gebrek aan transparante.. Risicofactoren: Variabele Supranatons
Society
Community
Organizaton
Signifcant ja / nee / Efect (+/ ++/ n.v.t.) niet duidelijk) Stjging goudprijs
ja
+
Liberaal beleid WB en IFI's
ja
++
Gebrek aan transparante
ja
+
Klimaatsverandering
ja
+
Negateve percepte media
ja
+
Dichotomie informeel/formeel
ja
++
Omvang LSM
ja
+
Omvang ASM
Neen /niet duidelijk
?
Gebrek aan land/mijnsites
ja
++
Zwakte staat
ja
+
Afwezigheid regering
ja
?
Gebrek aan aangepaste wetelijke ondersteuning voor ASM
ja
++
LSM in ontginningsfase
ja
+
Tegengestelde perceptes
ja
++
Misbegrip verschil mijn- en landrechten (belang binnen claims)
Ja
++
Gevoel van wantrouwen
ja
++
Gebrek aan transparante op site
ja
+
Diverse samenstelling van ASM-gemeenschap neen
n.v.t.
Ongelijkheden binnen ASM gemeenschap
++
p. 50
ja
5.5. Analyse Uit dit schema kan een aantal conclusies getrokken worden. Ik haal er de opvallendste uit. In alle vijf de case studies werd de verandering van het beleid – met name de liberalisering – aangevoeld door de ASM. Het vormt eigenlijk de setng waarbinnen de interacte plaatsvindt. De groeiende aanwezigheid van LSM heef voor een extra dimensie gezorgd in de mijnbouwsector in deze landen. Het heef het aanbod aan land voor ASM enorm ingeperkt en hen naar minder belofevolle regio's gedreven. Dit was vooral duidelijk in studie 1. Hier werden ASM van high level property naar low level property gebracht. Ook het gebrek aan transparante is een duidelijke determinant die het risico voor confict vergroot. Bijvoorbeeld op supranatonaal niveau kunnen internatonale mijnbouwbedrijven wel transparante nastreven en informate via hun website of andere bronnen beschikbaar stellen, deze zijn echter niet altjd toegankelijk voor de ASM-mijnwerkers. Uit tweede case studie (Luning 2008b) bleek bijvoorbeeld dat de lokale ASM geen idee hadden wie de vergunningen van die bepaalde site bezat. Dit zorgde voor verwarring en wantrouwen, wat een andere determinant is op het niveau van organizaton. De rigide scheiding tussen wat legaal en illegaal is zorgt voor grote ongelijkheden in de praktjk. LSM geraken immers gemakkelijk aan een vergunning. Een aantal personen binnen de ASM-industrie geraakt ook gemakkelijker aan een vergunning dan andere. De grote groep van werkkrachten geraken het minst snel aan een vergunning, zoals studie 1, 2 en 3 aantoonden. In studie 3 en 4 werden de mijnvergunningen die de ASM bezaten ofwel door LSM overgenomen (door het betalen van compensate), ofwel door de staat (het op termijn niet meer toekennen van vergunningen). Dit leidde in beide studies tot ontevredenheid bij de ASM-gemeenschappen. Ook misvatngen binnen de ASM-gemeenschap van wat een legale vergunning inhoudt of wat het verschil is tussen land- en mijnrechten is een belangrijke determinant die ontevredenheid en risico tot confict met zich meebrengt. Omgekeerd echter ziet men hier ook een probleem: misvatngen en/of onachtzaamheden over de situate van ASM bij LSM en regeringen zorgen voor vertroebelde relates tussen ASM, LSM en regeringen. In alle cases – behalve in studie 2 – deden de gemeenschappen in de regio al lange tjd aan mijnbouw. Wanneer het beleid veranderde – het principe van de vrije markt en de liberalisering – werden zij – die al jarenlang op die concessies werkten – plots 'illegale' mijnwerkers. Lange aanwezigheid op een site is echter geen duidelijke determinant voor een verhoogd risico op confict, maar het beïnvloedt wel het soort van claim bij de gemeenschappen: die op het recht op arbeid en land, die ze lange tjd hebben genoten en niet willen afstaan aan LSM. Een andere determinant in deze situate is de ongelijkheid binnen de ASM gemeenschap. Bepaalde actoren binnen de ASM – de beter opgeleiden, diegenen met betere connectes,... – slagen er in een vergunning te verkrijgen. Deze claim holders treden op als een soort landheren die hun concessie onderverhuren aan werkers. Deze individuen, zoals we zagen in studie 1 en 2, komen van buiten in de regio. Zij gaan met grootste winsten lopen, wat bij de inheemse bevolking voor een gevoel van marginalisering zorgt. Of de verdere diverse samenstelling van de gemeenschap (migranten van naburige landen, lokale mensen, vrouwen, kinderen,... ) een invloed heef op de relate tussen LSM en ASM is moeilijk te onderscheiden. Dit zou interessant kunnen zijn om verder te onderzoeken. Het gebrek aan wetelijke ondersteuning is ook een belangrijke determinant die de relate negatef beïnvloed. In de studies 1, 2 en 3 is er nagenoeg geen aanwezigheid van de regering in het gebied. Ze kunnen dan ook niet rekenen op wetelijke ondersteuning, of het wordt een kostelijk proces om naar de hoofdstad te gaan. Dit zorgt er voor dat ASM een speelbal worden van de machtsrelates in de regio. Individuen met genoeg fnanciële, technische en intellectuele middelen geraken aan een vergunning, waardoor ze ASM-werkers kunnen aannemen of/en relates kunnen aangaan met LSM of juniors in de regio. Deze personen (zie vooral studie 1, 2 en 3) profteren van het informele/formele kader. Zij kunnen mijnwerkers aannemen en zo goud bekomen op informele basis en toch beschermd zijn via het legale kader.
p. 51
Zij kunnen ook profteren van voordelen zoals technische steun die vanuit internatonale organisates en de regering ter beschikking worden gesteld. In studie 4 is de houding van de regering tegenover de ASM negatef en verspreidt ze een negatef beeld van deze groep. Dit is dan ook de gewelddadigste case. In studie 5 was de Venezolaanse staat betrokken bij het samenwerkingsproces dat tot een betere relate zou hebben geleid. We weten echter niet hoe de verdeling binnen de ASM-mijnwerkers plaatsvond. Het zou dus kunnen dat ook hier slechts een kleine groep binnen ASM profteerden van de wetelijke ondersteuning. Een laatste opvallende determinant is de tegengestelde perceptes bij de verschillende actoren (LSM-ASMregering). Elkaar zwartmaken, tegengestelde visies en misvatngen zorgen voor de ergste escalates. Vaak is het het gevoel van onrecht en ontevredenheid dat het confict actveert. In de case studies werd duidelijker dat de elementen die de interacte tussen LSM en ASM bepalen, uit veel meer bestaat dan de scheiding LSM versus ASM. Machtsrelates tussen verschillende actoren bepalen de realiteit (internatonale grootschalige mijnbouwbedrijven – juniors – lokale strongman – middlemen – legale/illegale opkopers – claimholders -...). Het is daarenboven niet altjd duidelijk welke actoren welke invloed hebben. In het algemeen is de oorzaak van conficten het verkeerd begrijpen van de complexe situates in de praktjk, wat ik heb proberen aan te tonen in de analyse van de case studies. Internatonale beleidsmakers en overheden hebben geprobeerd de starre interpretate van eigendomsrechten en legalisering toe te passen op een zodanig complexe situate, dat dit logischerwijs heef geleid tot een mislukking en in de meeste situates gezorgd heef voor een marginalisering van de grootste groep 'illegale' ASM. De vraag is natuurlijk wat juist het doel was van dit beleid en welke machtsrelates spelen.
Aanvullend zocht ik ook naar een aantal positeve of beschermende factoren van confict. Deze waren veel moeilijker te vinden aangezien de studies zich daar veel minder op concentreren. Toch kon ik een aantal determinanten met zekerheid onderscheiden. Beschermende factoren: Variabele
Signifcant ja / nee / Efect (+/++/n.v.t.) niet duidelijk)
Society
Aanwezigheid van transparante
ja
+
Community
Aanwezigheid van transparante
ja
+
Aanwezigheid local strongman
ja
+
Aanwezigheid van transparante
Ja
++
Organisate binnen ASM
ja
+
Gevoel van vertrouwen
ja
++
Organizaton
In studie 3 werd alles via tribale lijnen geregeld. De ASM-groep in deze studie was één van de meest georganiseerde van de studies. Ze waren georganiseerd in zogenaamde 'galamseygangs' onder leiding van lokale chiefs. De leiders van deze 'gangs' konden door hun macht druk uitoefenen op zowel de regering als
p. 52
het mijnbouwbedrijf om legaal op de concessies te kunnen werken. Ook in studie 5 slaagden de ASM erin zich te organiseren. Dit blijkt een zeer positef efect te hebben op de relate tussen ASM en LSM. In studie 3 werden bestaande ongelijkheden wel bestendigd aangezien alles langs tribale lijnen liep. Maar de mate van organisate en transparante leidde wel tot grote tevredenheid en vertrouwen bij de ASMwerkers. En dit is wat ontbrak in beperkte mate in studie 1, 2 en in grote mate in studie 4. Wat toont dat wantrouwen onder de ASM-gemeenschap een heel belangrijke determinant is, die confict veroorzaakt. (Dit staat in het verlengde van het gebrek aan erkenning dat we eerder bespraken in hoofdstuk 3). En vertrouwen en erkenning bestendigen goede relates. Transparante is op alle niveaus een beschermende factor tegen confict, maar het heef het meeste invloed op het niveau van Organizaton. Als er transparante is binnen de ASM-organisate leidt dit het gemakkelijkst tot tevredenheid en vertrouwen binnen de groep; wat zeer belangrijk is. Uit de studies bleek dat ook transparante over wie nu welke concessie bezat, bijdraagt tot betere relates. Onduidelijkheden hierover wekt wantrouwen en bijvoorbeeld in studie 1 en 2 bestond er een gevoel dat er een komen en gaan was van verschillende mijnbouwbedrijven, zonder duidelijke logica.
p. 53
6. Conclusie Welke vormen neemt de interacte tussen kleinschalige en grootschalige mijnbouw aan met betrekking tot land? Ik begon met de literatuur omtrent ASM en LSM apart te bekijken. Dit toonde aan dat de interacte tussen kleinschalige en grootschalige mijnbouw voor een deel valt te begrijpen door naar de macro-economische situate te kijken. De liberalisering in het begin van de jaren '90 en het daaraan verbonden beleid – aangeraden door de Wereldbank en andere internatonale organisates – zorgde voor een dubbele acte van de ontwikkelingslanden. Ten eerste gingen deze landen hun grenzen openstellen om buitenlandse investeerders in de mijnbouw aan te trekken waardoor steeds meer grootschalige internatonale mijnbouwbedrijven deel van de sector werden (Bebbington et al. 2008a; Ballard et al., 2003). Dit nieuwe beleid bestond ten tweede uit het formaliseren van de kleinschalige mijnbouwsector. Deze dubbele focus zorgde voor een herstructurering van de mijnbouwsector (Banchirigah et al, 2010). De groei van ASM – een andere algemene tendens - kon ten eerste verklaard worden door natonale beleidsbeslissingen op de lange termijn. Eenvoudig gezegd is dit de uitkomst van beslissingen van de periode van de kolonisate tot de periode van natonalisate om uiteindelijk te komen tot de liberalisering van nu (Fisher 2008; Luning, 2008a). Ten tweede heef de tendens naar de-agrarianisaton in de ontwikkelingslanden gezorgd voor een uitstroom van mensen uit de landbouwsector naar ASM (Hilson, 2013; Banchirigah et al, 2010). Dit zijn bredere tendensen die invloed hebben op de situate van ASM. Het idee van formalisering had veel navolging in de literatuur, vooral ondersteund door de deterministsche theorie van efciënte van Hernanda De Soto (Clausen et al, 2011; Siegel et al., 2009). Zijn theorie bracht de discussie op gang omtrent het idee van de nood aan sterke eigendomsrechten in ontwikkelingslanden. Academici hielden zich bezig met de vraag waarom de formalisering niet werkte en werkte aanpassingen uit. Eén belangrijke kritek was het feit dat alle beschikbare land voor mijnbouw al uitgedeeld was aan grootschalige mijnbouwbedrijven waardoor er niets meer over bleef voor de ASM mijnwerkers. Dit tekort aan land vormt een belangrijk onderdeel van conficten tussen grootschalige en kleinschalige mijnbouw. De formalisering is een te strakke interpretate, waarbij te veel overgenomen wordt van het westerse denkkader zonder rekening te houden met de complexe realiteit in de ontwikkelingslanden. Deze rigide interpretate van eigendomsrechten komt onder andere voort uit het idee van efciënte van De Soto, waarbij volgens hem LSM de meest efciënte keuze is. Dit werd echter uitgebreid weerlegd (Meinzen-Dick et al., 2008; Geenen, 2012; Hilson 2013; Teschner 2012). De literatuur over andere tekortkomingen in het beleid werd besproken, hieruit werden verschillende hypothetsche determinanten van de interacte tussen ASM en LSM gehaald voor het laatste hoofdstuk: het vergelijken van enkele case studies. Om het vernad met land beter te begrijpen, bekeek ik ook wat landrechten zijn en hoe dit zich verhouden ten opzichte van mijnrechten. Land- en eigendomsrechten zijn gebaseerd op het idee van exclusie. Verschillende vormen van exclusie die kunnen plaatsvinden, de verschillende soorten van eigenaarschap die kunnen bestaan en de recente tendensen in landbeleid toonden de complexiteit en overlapping in de praktjk (Meinzen-Dick et al, 1999; Schlager et al., 1992; Hall et al., 2011; Li, 2009). Deze veranderende tendensen binnen landbeleid en de complexiteit ter plaatse bepalen ook de natuur van de ASMgemeenschappen en misvatngen zorgen voor bijkomende spanningen (Nyame et al., 2010). Daarnaast werd ook het verschil tussen mijnrechten – wat onder de grond zit – en landrechten – het oppervlak – getoond. Voor vele onder ASM is dit verschil niet altjd duidelijk en dit kan zorgen voor spanningen rond deze rechten (Cawood, 1998; Lange, 2008). Dit toont dat de rol van perceptes meespeelt bij de interacte tussen ASM en LSM. Om antwoord te bieden op mijn vooropgestelde vragen vergeleek ik als laatste onderdeel van de thesis case studies uit de literatuur. Ik herhaalde al vaak dat de praktjk enorm verschilt van de theorie en door de
p. 54
case studies te bekijken kan ik een beter beeld krijgen van de realiteit. Hierdoor kon ik de opvallendste determinanten ontleden die de relate tussen ASM en LSM bepalen. Een belangrijke vaststelling vanuit de case studies was dat de dichotomie legaal-illegaal niet zozeer bestaat in de realiteit. Er vindt een samenvloeiing van formele en informele segmenten in de samenleving plaats. Lokale ASM gemeenschappen die al langere tjd op een bepaalde plaats ontginnen en dit als hun recht (recht op land/recht op arbeid/recht op ontginnen) beschouwen, worden plots als illegaal gezien van zodra LSMbedrijven de regio binnentreden. Dit gevoel kan snel omslaan in ontevredenheid en wantrouwen en uiteindelijk escaleren in een confict als niet op de juiste zaken wordt ingewerkt. Dit toonde dus voor een deel waarom de interacte in veel gevallen confictueus is. Binnen ASM bestaan er grote verschillen onderling. Er is vaak sprake van een stratfcate waarbij er een immense kloof bestaat tussen de goed opgeleiden met goede relates die een vergunning kunnen bemachtgen en toegang hebben tot de middelen aangeboden door de staat en de regering enerzijds. Anderzijds is er het grootste deel van ASM dat gemarginaliseerd is en het onzichtbare segment van de samenleving uitmaakt. Dit toont dat mijn tweede veronderstelling, dat het voor een deel te maken heef met het gebrek aan interacte, partcipate en communicate, gedeeltelijk kan worden bevestgd. Hoge mate van transparante bleek bijvoorbeeld tevredenheid te creëren en zo confict te vermijden. Daarnaast werd ook het belang van bijkomende actoren, waaronder Lokale strongman en chiefs, in het mijnbouwproces duidelijk. Zij zorgden bijvoorbeeld voor een vorm van governance en organisate binnen ASM, wat een positef efect heef op de tevredenheid van ASM-mijnwerkers en op de relate ASM en LSM. Aan de andere kant bestendigd het marginale relates. Ook het belang van de rol van de regering op lokaal niveau werd duidelijk. Mijnbouw wordt immers vaak op centraal niveau geregeld (en wordt vaak niet betrokken bij decentraliseringsprocessen). Dit heef tot gevolg dat de regering nagenioeg niet aanwezig is ter plaatse. Meer lokaal toegepaste strategieën zouden echter beter de verschillende dimensies ter plaatse in rekening kunnen brengen. Het zou dus interessant zijn een paar zaken verder te onderzoeken. Ten eerste is er een grote lacune in onderzoek in andere mineraalrijke gebieden dan Afrika. Het zou interessant zijn meer case studies uit andere regio's te vergelijken om te kijken of de praktjk ook in deze gevallen te kampen heef met dezelfde problemen en tendensen. Vooral onderzoek naar de stratfcate binnen ASM en de verschillende actoren betrokken in het mijnbouwproces, de ineenvloeiing van formaliteit en informaliteit bij ASM-praktjken en de verbinding met eigendomsrechten en mijnrechten zouden beter per regio beter onderzocht moeten worden. Ten tweede zou het een enorme bijdrage zijn, moest er meer onderzoek gedaan worden naar de positeve determinanten binnen de ASM-LSM-relate. Onderzoeken hebben de neiging zich enkel op confict te concentreren. Er werden al veel suggestes gedaan over hoe men het best een gezonde relate creëert tussen LSM en ASM. Maar het zou een nutge bijdrage zijn moesten meer beschermende determinanten, die het risico op confict verkleinen, uit de praktjk gehaald kunnen worden.
p. 55
7. Referentes •
• • • • • •
• • • • • • • • • • • • • •
Adam, J. (2013). Powerpoint: Industrialisaton, dispossession and surplus populaton in Southeast Asia. Gebaseerd op: - Hall, D., Hirsch, P., Murray Li, T. (2011). Powers of exclusion: land dilemmas in Southeast Asia. Singapore: NUS Press. - Li, T. M. (2009). To Make Live or to Let Die? Rural Dispossession and the Protecton of Surplus Populatons, Antpode Vol. 41, 66-93. Amankwah, R.K., Anim-Sackey, C. (2003). Strategies for sustainable development of the small-scale gold and diamond mining industry of Ghana, Resources Policy Vol. 29, 131-138 Andrew, J.S. (2003). Potental applicaton of mediaton to land use conficts in small-scale mining, Journal of Cleaner Producton Vol.11, 117-130. Aubynn, A. (2009). Sustainable soluton or a marriage of inconvenience? The coexistence of large-scale mining and artsanal and small-scale mining on the Abosso Goldfelds concession in Western Ghana, Resources Policy Vol. 34, 64-70. Auty, R. (2006). Mining Enclave to Economic Catalyst: Large Mineral Projects in Developing Countries, The Brown Journal of World Afairs Vol. 13 nr. 1, 135-145. Àvila, E. C. (2003). Small-scale mining: a new entrepreneurial approach, Natural Resources and Infrastructure Division, Serie Recursos naturales e infraestructura, Economic Commision for Latn America and the Caribbean (CEPAL), Santago, Chile. Ballard, C., Banks, G. (2003). Resource Wars: The Anthropology of Mining, Annual Review of Anthropology 32, 287-313. Banchirigah, S. M. (2006). How have reforms fuelled the expansion of artsanal mining? Evidence from subSaharan Africa. Resources Policy Vol. 31, 165-171. Banchirigah, S.M., Hilson, G. (2010). De-agrarianizaton, re-agrarianizaton and local economic development: Re-orientatng livelihoods in African artsanal mining communites, Policy Science Vol. 43, 157-180. Bebbington, A., & Hinojosa, L., & Humphreys Bebbington, D. , & Burneo, M. L., & Warnaars, X. (2008a). Contenton and Ambiguity: Mining and the Possibilites of Development. Development and Change, Vol. 39 nr.6, 887-914. Bebbington, A., Bebbington, D. H., Bury, J., Lingan, J., Muñoz, J. P., Scurrah, M. (2008b). Mining and Social Movements: Struggles Over Livelihood and Rural Territorial Development in the Andes, World Development Vol. 36 nr. 12, 2888-2905. Bhushan, C. (2008). Rich lands, poor people: the socio-environmental challenges of mining in India, New Delhi: Centre for Science and Environment, bdsnetwork.cbs.dk. Blasius, S. & Crispin, G. (2002). Report on Small-scale Mining in Papua New Guinea, Working Paper 81, Mining, Minerals and sustainable Development (MMSD) Project, Internatonal Insttute for Environment and Development (IIED), London. Bryceson, D. F., Jǿnsson, J. B. (2010). Gold Digging Careers in Rural East Africa: Small-Scale Miners' Livelihood Choices, World Development Vol. 38, 379-392. Bugnosen, E. (2001). Country Case Study on Artsanal and Small-scale Mining: Philippines, Working Paper 83, Mining, Minerals and sustainable Development (MMSD) Project, Internatonal Insttute for Environment and Development (IIED), London. Cawood, F.T., Minnit, R.C.A. (1998). A historical perspectve on the economics of the ownership of mineral rights ownership, The Journal of the South African Insttute of Mining and Metallurgy, 396-376. Chakravorty, S.L. (2002). Artsanal and Small-scale Mining in India. Working paper 78, Mining, Minerals and sustainable Development (MMSD) Project, Internatonal Insttute for Environment and Development (IIED), London. Cheshire, L. (2010). A corporate responsibility? The consttuton of fy-in, fy-out mining companies as governance partners in remote, mine-afected localites, Journal of Rural Studies, Vol. 26, 12-20 Childs, J. (2008). Reforming small-scale mining in sub-Saharan Africa: Politcal and ideological challenges to a Fair Trade gold initatve, Resources Policy Vol. 33, 203-209. Clausen, F., Barreto, M. L., Ataran, A. (2011). Property Rights Theory and the reform of artsanal and smallscale mining in developing countries, Journal of Politcs and Law Vol. 4 nr. 1, 15-26. Communites and Small-Scale Mining (CASM) in samenwerking met CommDev en Internatonal Council on Mining & Metals (ICMM). (2009). Working together. How large-scale mining can engage with artsanal and
p. 56
• •
• • • • • • • • • • • • • • • •
•
•
• • • • •
small-scale miners. Cronin, R, Pandya A.(ed.) (2009). Exploitng Natural Resources: Growth, Instability, and Confict in the Middle East and Asia, The Henry L. Stmson Center. Davidson, J. Wotruba, H. (2004). From animosity to cooperaton – confict management and mineral development with artsanal miners in the tropics – the Las Cristnas experience, beschikbaar via htp://www.academia.edu/3807919/From_animosity_to_cooperaton__confict_management_and_mineral_development_with_artsanal_miners_in_the_tropics__the_Las_Cristnas_experience laatst bekeken op 28 november 2013 Fernandes, W. (2008). India's forced displacement policy and practce: Is compensaton up to its functons?, in Can Compensaton Prevent Impoverishment? Reforming Resetlement through Investments and BeneftSharing, Cernea, M. M. & Mathur, H. M. (Eds.), Oxford University Press, New Dehli, 180-207 Fisher, E. (2008). Artsanal gold mining at the margins of mineral resource governance: a case from Tanzania, Development Southern Africa Vol. 25 nr. 2, 199-213. Fisher, E. (2007). Occupying the Margins: Labour Integraton and Social Exclusion in Artsanal Mining in Tanzania, Development and Change Vol. 38 nr. 4, 735-760. Geenen, S. (2012). A dangerous bet: The challenges of formalizing artsanal mining in the Democratc Republic of Congo, Resources Policy, Vol. 37, 322-330 Hall, D., Hirsch, P., Murray Li, T. (2011). Powers of exclusion: land dilemmas in Southeast Asia. Singapore: NUS Press. Hamann, R. (2003). Mining companies' role in sustainable development: the 'why' and 'how' of corporate social responsibility from a business perspectve, Development Southern Africa, Vol. 20 nr. 2, 237-254. Hamann, R. (2004). Corporate social responsibility, partnerships, and insttutonal change: The case of mining companies in South Africa, Natural Resources Forum Vol. 28, 278-290. Hentschel, T., Hruschka, F., & Priester, F. (2002). Global report on artsanal and small-scale mining. Working Paper 70, Mining, Minerals and Sustainable Development (MMSD) Project. London: Internatonal Insttute for Environment and Development (IIED) Hentschel,T., Hruschka, F., Priester, M. (2003). Artsanal and Small-scale Mining: Challenges and Opportunites. Notngham: Russell Press Ltd. Hilson, G. (2013). “Creatng“ Rural Informality: The Case of Artsanal Gold Mining in Sub-Saharan Africa, SAIS review, Vol. 33 nr. 1, 51-64. Hilson, G.(2008). 'Fair trade gold': Antecedents, prospects and challenges. Geoforum Vol. 39, 386-400. Hilson, G. (2002a). Small-scale mining and its socio-economic impact in developing countries, Natural Resources Forum Vol.26, 3-13. Hilson, G. (2002b). An overview of land use conficts in mining communites. Land Use Policy Vol. 19, 65-73. Hilson, G. (2002c). Land use competton between small- and large-scale miners: a case study of Ghana, Land Use Policy Vol.19, 149-156. Hinton, J.J., Veiga, M.M., Veiga, A.T.C. (2003). Clean artsanal gold mining: a utopian approach?, Journal of Cleaner Producton, Vol. 11, 99-115. Jenkins, H. & Yakovleva, N. (2006). Corporate social responsibility in the mining industry: Exploring trends in social and environmental disclosure, Journal of Cleaner Producton Vol. 14, 271-284 Jennings, N. S. (ed.) (1999). Small-scale gold mining: Examples from Bolivia, Philippines and Zimbabwe, Working paper Internatonal Labour Organisaton, htp://www.ddiglobal.org/login/Upload/ILO_Small-scale %20gold%20mining_Examples%20from%20Bolivia,%20Phillipines%20and%20Zimbabwe.pdf (geraadppleegd op 27 april 2013). Lahiri-Dut, K. (2005). Researching the livelihood strategies of artsanal and smallscale miners in India and other countries of South Asia: Some lessons from the feld. Paper presented at a workshop on 'Community and State Interests in Small-Scale Mining: Sharing Experiences from the Asia-Pacifc Region' Manila, 7-12 June 2005. Lahiri-Dut, K. (2004). Informality in mineral resource management in Asia: Raising questons relatng to community economies and sustainable development, Natural Resources Forum Vol. 28, 123-132. Lange, S. (2008). Land Tenure and Mining in Tanzania. Bergen: Chr. Michelsen Insttute. Li, T. M. (2009). To Make Live or to Let Die? Rural Dispossession and the Protecton of Surplus Populatons, Antpode Vol. 41, 66-93. Luning, S. (2008a). Liberalisaton of the Gold Mining Sector in Burkina Faso, Review of the African Politcal Economy 35:117, 387-401. Luning S. (2008b). Gold Mining in Sanmatenga, Burkina Faso: Governing Sites, Appropriatng Wealth. In
p. 57
• •
• • • • • • • • • • • •
Dilemmas of development: Conficts of interests and their resolutons in modernizing Africa. ed. Abbink, J. & van Dokkum, A., p. 189-205. Leiden: African Studies Centre Meinzen-Dick, R., Mwangi, E. (2008). Cutng the web of interests: Pitalls of fomalizing property rights, Land Use Policy Vol.26, 36-43. Meinzen-Dick, R., Knox, A. (1999). Collectve Acton, Property Rights, ans Devoluton of Natural Resource Management: A Conceptual Framework, Workshop draf, 15/07/1999. Mining, Minerals and Sustainable Development (MMSD). (2002). Breaking New Ground: Mining Minerals and Sustainable Development (MMSD) Group, Internatonal Insttute for Environment and Development, Earthscan Publicatons, London. Nyame, F. K. & Blocher, J. (2010). Infuence of land tenure practces on artsanal mining actvity in Ghana, Resources Policy Vol. 37, 47-53. Perks, R. (2012). How can public-private partnership contribute to security and human rights policy and practce in the extractve industries? A case study of The Democratc Republic of Congo (DRC), Resources Policy Vol. 37, 251-260. Schlager, E., Ostrom, E. (1992). Property-Rights Regimes and Natural Resources: A Conceptual Analysis, Land Economics Vol. 68 nr. 3, 249-262. Siegel, S. & Veiga, M. M. (2009). Artsanal and small-scale mining as an extralegal economy: De Soto and the redefniton of “formalizaton”. Resources Policy Vol. 34, 51-56. Sinding, K. (2005). The Dynamics of Artsanal and Small-scale Mining Reform, Natural Resources Forum Vol. 29, 243–252. Spiegel, S.J. (2008). Resource policies and small-scale gold mining in Zimbabwe, Resources Policy Vol. 34, 3944. Teschner, B. A. (2012). Small-scale mining in Ghana: The government and the galamsey, Resources Policy Vol.37, 308-314. Tschakert, P. (2009). Recognizing and nurturing artsanal mining as a viable livelihood, Resources Policy Vol. 34, 24-31. Tsikata, F. S. (1997). The vicissitudes of mineral policy in Ghana, Resources Policy Vol. 23 nr. 1/ 2, 9-14. Veiga, M.M., Scoble, M., McAllister M.L. (2001). Mining with communites, Natural Resources Forum Vol. 25, 191-202. Weber-Fahr, M., Strongman, J. E., Kunanayagam, R., McMahon, G. & Sheldon, C. (2002). Chapter 25 Mining, Macroeconomic and Sectoral Approaches Vol. 2, 439-461.
p. 58
8. Afortngen AGL – Abosso Goldfels Ltd ASM – Artsanal & small-scale mining BNP – Bruto Natonaal Product CSR – Corporate Social Responsibility DRC – Democratsche Republiek Congo FDI – Foreign Direct Investment GSF – Global Support Facility IFI's – Internatonal Financial Insttutons of Internatonale Financiële Instellingen ILO – Internatonal Labour Organisaton IMF – Internatonal Monetary Fund LSM – Large-scale mining MMSD – Mining and Minerals Sustainable Development NGO's – Non-governmental Organisatons PRPS's - Poverty Reducton Strategy Papers SAP's – Structural Adjustment Programs SMT – Social Movements Theory SSA – Sub-Sahara Africa UNDHR – Universal Declaraton of Human Rights WB – Wereldbank
p. 59