Vred. Gent (5e K.), 7 februari 20021 / J.P. Gand (5ème ch.), 7 février 2002
A.R : 01/A/563 Zet. : De H. H. Mast (N.V. B1, t / De H. P1 en zijn echtgenote, Mevr. P2, ontleners) Vonnis op tegenspraak I. Consumentenkrediet – Lening op afbetaling – Kredietaanbod – Verplichte vermeldingen – Nalatigheidsintrestvoet – Artikel 14, §3, lid 11, W.C.K. – Cijfervermelding – Niet vereist. II. Consumentenkrediet – Lening op afbetaling – Kredietaanbod – Vermeldingen die in afzonderlijke leden, in vetdruk en in een ander lettertype moeten worden opgenomen – Artikel 14, §4, W.C.K. – Hoofdletters – Geldig. III. Consumentenkrediet – Lening op afbetaling – Schuldsaldoverzekering – Vrije keuze van de verzekeraar door de consument – Voortvloeiend uit de bepalingen van het verzekeringscontract. IV. Consumentenkrediet – Lening op afbetaling – Verval van de termijnbepalingen – Verschuldigde bedragen – Forfaitaire vergoeding – Overdreven karakter – Sanctie – Artikel 90, lid 2, W.C.K. – Vermindering ex aequo et bono. De kredietovereenkomst dient een nalatigheidsintrestvoet te vermelden die kan worden bepaald; deze intrestvoet dient niet noodzakelijkerwijs in de vorm van een cijfer te worden uitgedrukt. I. Crédit à la consommation – Prêt à tempérament – Offre de crédit – Mentions obligatoires – Taux de l'intérêt de retard – Article 14, §3, 11°, L.C.C. – Mention chiffrée – Non requise. II. Crédit à la consommation – Prêt à tempérament – Offre de crédit – Mentions devant figurer sous forme d'alinéas séparés et en caractère gras d'un type différent – Article 14, §4, L.C.C. – Lettres capitales ou majuscules – Valable.
1 Contra en ce qui concerne le taux d'intérêt de retard : p.e. J.P. Torhout, 4 décembre 2001, Annuaire juridique du crédit et du règlement collectif de dettes 2001, p. 221 ; J.P. SintNiklaas (2e C.), 13 août 1999, Annuaire juridique du crédit et du règlement collectif de dettes 2000, p. 122. Contra en ce qui concerne les mentions obligatoires de l'offre de crédit : p.e. J.P. Izegem, 14 mars 2001, Annuaire juridique du crédit et du règlement collectif de dettes 2001, p. 105. Contra wat de nalatigheidsinterestvoet betreft: b.v. Vred. Torhout, 4 december 2001, Jaarboek kredietrecht en collectieve schuldenregeling 2001, blz. 221 ; Vred. Sint-Niklaas (2e K.), 13 augustus 1999, Jaarboek kredietrecht en collectieve schuldenregeling 2000, p. 122. Contra wat de vereiste vermeldingen van het kredietaanbod betreft : b.v. Vred. Izegem, 14 maart 2001, Jaarboek kredietrecht en collectieve schuldenregeling 2001, p. 105.
III. Crédit à la consommation – Prêt à tempérament – Assurance solde restant dû Libre choix de l'assureur pour le consommateur – Résultant des termes du contrat d'assurance. IV. Crédit à la consommation – Prêt à tempérament - Déchéance des termes – Montants dus –Indemnité forfaitaire - Caractère excessif – Sanction – Article 90, alinéa 2, L.C.C. – Réduction ex æquo et bono. Le contrat de crédit doit mentionner un taux d'intérêt de retard qui est déterminable; ce taux d'intérêt ne doit pas nécessairement être exprimé sous une forme chiffrée. Gezien de dagvaarding van gerechtsdeurwaarder Hj. te Gent d.d. 1 augustus 2001, De vordering van de eiseres strekt ertoe de verweerders uit hoofde van een hun op 22.06.1998 toegekende persoonlijke lening op afbetaling t.b.v. 600.000 BEF, wegens wanbetaling te doen veroordelen tot betaling van : saldo : forfaitaire vergoeding : 20 %
357.924 BEF 71.585 BEF ----------------
429.509 BEF te vermeerderen met de bedongen verwijlintrest ad 8,80 % De verweerders betwisten de vordering. Zij laten gelden dat een aantal bepalingen van art. 14 WCK werden miskend, op grond waarvan zij bij toepassing van art. 86 WCK de nietigheid van het krediet vorderen. Bij repercussie werd hierdoor volgens verweerders art. 16 WCK geschonden, zodat zij bij toepassing van de art. 88 en 89 WCK vrijstelling van verdere terugbetaling vorderen, alsmede terugbetaling van de reeds betaalde afkortingen. Vervolgens beweren de verweerders dat zij geen vrije keuze hadden i.v.m. de verzekering waarvan de kost hun werd aangerekend. Dit houdt volgens verweerders een schending van art. 31 WCK in, en geeft overigens een verkeerde weergave van het jpk. Zij vorderen de nietigverklaring van de aangegane levensverzekering, en terugbetaling van de betaalde premies. Tenslotte brengen verweerders de aansprakelijkheid van de eiseres als bankier ter sprake. Zij beweren dat het krediet hun op lichtzinnige en onvoorzichtige wijze werd toegestaan, wat in hoofde van laatstgenoemde een culpa in contrahendo inhoudt. De eiseres heeft volgens hen de verplichtingen die haar zijn opgelegd door de art. 11 en 15 WCK miskend. In subsidiaire orde betwisten zij de gevorderde forfaitaire schadeloosstelling bij toepassing van het schadebeding, alsmede de intresten.
2
Kredietbemiddelaar De verweerders werpen op dat het contract zou zijn tot stand gekomen via een kredietagent. Blijkens de voorliggende stukken werd het contract evenwel gesloten in een agentschap van de eiseres, gelegen te 9000 Gent, Kon. Maria Hendrikaplein, nr. 1. Een agentschap is geenszins gelijk te stellen met een kredietbemiddelaar, zoals bedoeld bij art. 1, 1° en 13° WCK. Aan de opwerping van de verweerders kan dan ook geen gevolg worden gegeven. De bedongen nalatigheidsintrestvoet In de algemene voorwaarden van de lening werd bedongen : Ieder eisbaar bedrag brengt van rechtswege een nalatigheidsintrest op die het gemiddelde bedraagt van de wettelijke intrestvoet en het overeengekomen jaarlijks kostenpercentage. De verweerders vinden dat dit beding strijdig is met art. 14, § 3, 11° WCK, omdat geen gecijferde intrestvoet is bedongen. Er moet echter worden aangenomen dat het volstaat dat de bij art. 11 § 3, 11° bedoelde intrestvoet bepaalbaar is. Het is niet vereist dat deze intrestvoet in cijfers is uitgedrukt. Art. 14, § 4 WCK Dit artikel voorziet dat op het kredietaanbod een aantal vermeldingen moeten voorkomen in de vorm van afzonderlijke leden in dikke lettertekens en in een ander lettertype. Er moet vooreerst vastgesteld worden dat de door bedoeld wetsartikel vereiste vermeldingen wel degelijk op het kredietaanbod voorkomen. Deze vermeldingen zijn opgenomen in afzonderlijke leden, en zijn afgedrukt in een verschillend lettertype, in blokletters, of in hoofdletters, waardoor zij t.o.v. van de overige tekst duidelijk in’t oog springen. Er moet dus worden vastgesteld dat de tekst van het kredietaanbod beantwoordt aan de vereisten van art. 14, § 4 WCK.
3
Schuldsaldoverzekering De verweerders houden voor dat art. 31 WCK werd miskend. Luidens dit artikel mag de kredietgever bij het sluiten van de kredietovereenkomst de consument niet verplichten een andere overeenkomst te ondertekenen bij de kredietgever, de kredietbemiddelaar of een door de kredietgever aangewezen derde. De verweerder blijkt terzake op zijn hoofd een schuldsaldoverzekering te hebben aangegaan bij de verzekeringsmaatschappij Mercator, Groot Brittanniëlaan nr. 125, Gent. Uit de tekst van het door hem ondertekende contract blijkt niet dat dit hem op enige wijze door de eiseres werd opgelegd. Integendeel genoemde tekst vermeldt letterlijk: De … ontlener-verzekerde wenst dat op zijn hoofd … een schuldsaldoverzekering wordt afgesloten … . De ontlener-verzekerde wenst dat het kontrakt van schuldsaldo verzekering wordt afgesloten bij volgende verzekeringsmaatschappij, naar zijn keuze … . Dat keuze hun werd opgedrongen wordt tegengesproken door de termen van de leningovereenkomst zelf : Wanneer de consumenten die wensen, hetgeen blijkt uit de vermelding bij het aanbod, verbindt de europabank n.v. zich ertoe ten voordele van hen een schuldsaldoverzekering aan te gaan bij een maatschappij naar keuze … . Het blijkt dus geenszins dat de bepalingen van art. 31 WCK werden geschonden. Er is dan ook geen aanleiding tot terugbetaling van de door verweerders betaalde verzekeringspremie. Evenmin kan worden staande gehouden dat de eiseres geen rekening zou gehouden hebben met het aanrekenen van de desbetreffende verzekeringspremie bij de bepaling van het jaarlijks kostenpercentage. Het blijkt immers dat bedoelde verzekeringspremie vervat zit in het ontleende kapitaal. Bovendien blijkt dat het aldus op 10,6 % berekende jkp. Geenszins het toegelaten maximum (i.c. 12 %) overschrijdt.
4
De aansprakelijkheid van de bankier De verweerders wrijven de eiseres aan dat zij op lichtzinnige wijze litigieuze kredieten heeft toegekend. Zo zij haar hiervoor aansprakelijk willen stellen, moeten zij in haren hoofde het bewijs van een fout bijbrengen. Het volstaat niet aan te tonen dat zij bij de aanvraag van de litigieuze kredieten reeds andere leningen lopen hadden, en dus niet zouden kunnen terugbetalen. Zij moeten aantonen – en dus bewijzen – dat de eiseres daar weet van had. Het blijkt dat bij openen der relatie de verweerders eiseres tot een grondig solvabiliteitsonderzoek is overgegaan, waaruit bleek dat de verweerders met hun aangegeven inkomen zonder veel moeite de terugbetaling van het litigieuze aankonden. Het bewijs van enige aquilische fout in hoofde van de eiseres is niet geleverd. Daartegen hebben verweerders verzwegen dat zij reeds elders leningen hadden aangegaan. Het litigieuze krediet bij eiseres hebben zij dus op frauduleuze wijze verkregen. Anderzijds blijkt eiseres het krediet te hebben toegestaan na het gegevensbestand van de Nationale Bank van België te hebben geraadpleegd (art. 71 WCK). Deze raadpleging bleek negatief te zijn. Bovendien heeft eiseres de kredieten slechts toegestaan na een interview met de verweerders, waarbij tot onderzoek van hun terugbetalingsmogelijkheden werd overgegaan. Het is dus geenszins bewezen dat eiseres zou zijn tekortgeschoten in de haar door de wet op het consumentenkrediet opgelegde (art. 15 WCK) onderzoeksverplichtingen. Het blijkt dat de verweerders gen gevolg hebben gegeven aan de aangetekende brief d.d. 24.04.2001 die hun door de eiseres werd toegestuurd toen zij met de terugbetaling van hun lening minstens 2 mensualiteiten achterstonden. Luidens het conform art. 29 in het leningscontract opgenomen beding is het volledige saldo der lening hierdoor dan ook ineens eisbaar geworden. In zover de vordering van de eiseres uit dien hoofde strekt tot betaling van 357.924 BEF, is zij dan ook toewijsbaar. 5
Daartegen komt de in dit verband gevorderde schadevergoeding Ons overdreven voor. Er is aanleiding tot herleiding ervan krachtens Onze matigingsbevoegdheid (art. 90 lid. 2 WCK). Genoemde schadevergoeding kan ex aequo et bono worden bepaald op 10.000 BEF. Op grond van dezelfde matigingsbevoegdheid dienen de intresten te worden beperkt tot de gerechtelijke intresten aan de gemeenrechtelijke wettelijke rentevoet. Om deze redenen, Wij, vrederechter, Rechtdoende op tegenspraak en in eerste aanleg beslissende. Met inachtneming van de bepalingen der wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. Verklaren de vordering ontvankelijk, en ten dele gegrond. Veroordelen de verweerders solidair om aan de eiseres te betalen de som van negenduizend honderd en vijf euro en tweeënzeventig eurocent (357.924 BEF + 10.000 BEF = 9105,72 €) vermeerderd met de gerechtelijke intresten. Verwijzen verweerders in de gedingkosten, deze laatste tot heden begroot aan de zijde van eiseres op 191,89 € wegens dagvaarding en rolstelling, meer 327,22 € rechtsplegingsvergoeding en aan zijde van verweerders op 327,22 €. Verklaren onderhavig vonnis uitvoerbaar bij voorraad, ongeacht elk rechtsmiddel en zonder borgstelling.
6