Vred. Mol, 28 juni 2005 / J.P. Mol, 28 juin 2005
A.R. : 05A270 Zet. : de h. J. Berghmans (C1 N.V., kredietverzekeraar t/ de h. P1 en mevr. P2, ontleners)
Consumentenkrediet – Lening op afbetaling – Tenuitvoerlegging van de uitdrukkelijke ontbindende voorwaarde – Verschuldigd bedrag – Moratoire interesten – In artikel 27bis, § 1, W.C.K. bedoelde bedragen – Maximumbedragen – Vermindering mogelijk – Matigingsbevoegdheid van de rechter – Artikel 90, lid 2, W.C.K. – Vermindering tot de wettelijke interestvoet. Artikel 27bis, § 1, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet dat de enige bedragen opsomt die de kredietgever mag vorderen bij ontbinding van de kredietovereenkomst of bij verval van de termijnbepaling wegens de niet-uitvoering door de kredietnemer van zijn verbintenissen, bepaalt voor de moratoire interesten dat de kredietgever enkel de overeengekomen interest berekend op het verschuldigd blijvend saldo mag vorderen maar niet dat de kredietnemer tot de betaling van deze interest veroordeeld moet worden. Deze bepaling verbiedt de rechter niet om krachtens artikel 90 lid 2 van dezelfde wet de rentevoet waartegen deze interest werd berekend tot de wettelijke rentevoet te verminderen in een streven een zeker contractueel evenwicht te herstellen. Zo niet zou voormeld artikel 90, lid 2, geen reden van bestaan hebben. Bovendien komt deze interpretatie aan de algemene doelstelling van deze wet tegemoet, te weten de strijd tegen de overmatige schuldenlast. Crédit à la consommation – Prêt à tempérament – Mise en œuvre de la clause résolutoire expresse – Montant dus – Intérêts moratoires – Montants stipulés à l’article 27bis, § 1er, L.C.C. – Montants maxima – Réduction possible – Pouvoir de modération du juge – Article 90, al. 2, L.C.C. – Réduction au taux d’intérêt légal. L’article 27bis, § 1er, de la loi du 12 juin 1991 relative au crédit à la consommation, qui énumère les seuls montants que le prêteur peut réclamer en cas de résolution du contrat de crédit ou de déchéance du terme, en raison de la non-exécution de ses obligations par l’emprunteur, stipule, en ce qui concerne les intérêts moratoires, que le prêteur ne peut réclamer que les intérêts convenus calculés sur le solde restant dû, mais non que l’emprunteur doit être condamné à payer ces intérêts. Cette disposition n’interdit pas au juge de réduire, sur base de l’article 90, alinéa 2, de la même loi, le taux auquel ces intérêts ont été calculés au taux d’intérêt légal dans le souci de rétablir un certain équilibre contractuel. A défaut, l’article 90, alinéa 2, précité perdrait toute raison d’être. En outre, cette interprétation rencontre l’objectif général de cette loi, à savoir la lutte contre le surendettement.
Gelet op de inleidende dagvaarding betekend op 3 juni 2005 door plaatsvervangend gerechtsdeurwaarder Hj1 loco gerechtsdeurwaarder Hj 2 met standplaats te … ertoe strekkende verweerders te horen veroordelen om te betalen aan eiseres de som van 16.515,21 EUR meer de conventionele rente aan 13,20 % vanaf 30.04.2005 op 15.432,50 EUR (saldo hoofdsom + intrest bij opzeg + intresten na opzeg min betaling na opzetting), de gerechtelijke intresten op de forfaitaire vergoeding ten bedrage van 1.082,71 EUR en de gerechtskosten bij uitvoerbaar verklaard vonnis hoofdens verschuldigd bedrag ingevolge lening de dato 08.01.2003 voor totaal 21.832,44 EUR, te betalen in 84 mensualiteiten van 259,91 EUR en op 30 april 2005 samengesteld als volgt : - nominaal bedrag van het krediet (saldo kapitaal) 14.154,19 EUR, - vervallen en onbetaalde intresten tot opzegging (25.11.2003) 399,32 EUR, - forfaitaire vergoeding beperkt tot max 10 % van het verschuldigd kapitaal op datum van opzegging 1.082,71 EUR, - conventionele nalatigheidsintresten 13,20 % berekend tot 30.04.2005 2.466,75 EUR, totaal : 18.102,97 EUR, - betaald na opzegging - 1.587,76 EUR, 16.515,21 EUR, Met inachtneming van de beschikkingen van de wet van 15 juni 1935 en de aanvullende wetten op het gebruik der talen in gerechtszaken, Gezien de door eiseres neergelegde stukken, Gehoord ter openbare zitting van 14 juni 2005, eiseres bij monde van haar raadsman, eerste verweerder in persoon en tevens bij volmacht verschijnende voor tweede verweerster, en waarop de zaak alsdan in beraad werd genomen, Op 08.01.2003 onderschreven verweerders bij N.V. C2 een overeenkomst van lening op afbetaling van een ontleend nominaal bedrag van 15.001 EUR met een jaarlijks kostenpercentage van 11,9996 %, terugbetaalbaar door 84 mensualiteiten van 259,91 EUR. Verweerders deden 7 tijdige afbetalingen van telkens 259,91 EUR of 1.819,37 EUR. In toepassing van artikel 29 van de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) werd aan verweerders bij aangetekende zending van 20.10.2003 het volledige schuldsaldo opeisbaar gesteld ; verweerders hebben nagelaten binnen de maand de vervallen mensualiteiten (op 20.10.2003) ten bedrage van 519,82 EUR aan te zuiveren. N.V. C2 droeg haar schuld over aan eiseres bij akte van 15.06.2004.
2
Uit de door eiseres neergelegde stukken blijkt dat verweerders na opzegging (terminologie van eiseres) nog betalingen verrichtten voor de som van 1.587,76 EUR. Op datum van het verval van de termijnbepaling bedroeg het saldo van het kapitaal 14.154,19 EUR en de intresten (tot 25.11.2003) 399,32 EUR. In casu is artikel 27 bis, § 2, WCK, van toepassing, zodat aan verweerders geen andere betaling mag worden gevraagd dan : - het verschuldigd blijvende saldo, dit is het bedrag in hoofdsom dat moet worden gestort om het kapitaal af te lossen of terug te betalen (art. 1, 19° WCK), - het bedrag van de vervallen en niet-betaalde totale kosten van het krediet, - het bedrag van de overeengekomen nalatigheidsintrest berekend op het verschuldigd blijvende saldo, - de overeengekomen straffen of schadevergoedingen beperkt volgens de wet. Vervolgens bepaalt artikel 27 bis, § 5, WCK, dat bij ontbinding van de overeenkomst of bij verval van de termijnbetaling mag, in afwijking van art. 1254 B.W. iedere betaling gedaan door de consument, eerst toegerekend worden op het bedrag van de nalatigheidsintresten of andere straffen en schadevergoedingen nadat het verschuldigd blijvende saldo en de totale kosten van het krediet zijn betaald. Op 20.11.2003 trad het verval van de termijnbetaling in ingevolge de toepassing van art. 29 WCK waarop eiseres (N.V. C2) zich beriep. Na de opeisbaarheidstelling verrichtten verweerders volgende betalingen : op 10.12.2003 401,33 EUR, op 18.12.2003 3,91 EUR, op 08.01.2004 657,52 EUR, op 03.12.2004 175,00 EUR, op 08.02.2005 175,00 EUR, op 18.03.2005 175,00 EUR, Alle betalingen door verweerders gedaan na 20.11.2003 dienen bijgevolg eerst aangerekend te worden op hun verschuldigd blijvend saldo ; in casu 14.154,19 EUR – 1.587,76 EUR : saldo : 12.566,73 EUR. De gevorderde vervallen en onbetaalde intresten op datum van opeisbaarheidsstelling ten bedrage van 399,32 EUR alsook de gevorderde forfaitaire schadevergoeding ad 1.082,71 EUR zijn gegrond. Eiseres vordert de betaling van de conventionele nalatigheidsintrest aan 13,20 %. De nalatigheidsintrest, beter genoemd de moratoire intrest, is de schadevergoeding wegens vertraging in de uitvoering van een verbintenis, die betrekking heeft op het betalen van een bepaalde geldsom (art. 1153 BW) ; de Wet op het 3
Consumentenkrediet geeft geen andere betekenis dan deze in art. 1153 B.W. bedoeld aan het begrip “nalatigheids” – of moratoire intrest. In de regel wordt de moratoire intrest berekend volgens de wettelijke rentevoet, behoudens ondermeer wanneer partijen bij overeenkomst een hogere rentevoet als schadevergoeding hebben bedongen ; in casu werd door partijen een hogere rentevoet dan de wettelijke bedongen. Artikel 27 bis, § 1, WCK, bepaalt dat niet meer mag worden gevraagd dan de overeengekomen nalatigheidsintrest, doch de wet schrift niet voor dat de bedongen nalatigheidsintrest ook (telkens) moet aangerekend worden. Artikel 27 bis, § 1, WCK, met betrekking tot het bepaalde omtrent nalatigheidsintresten, doet evenwel geen afbreuk aan de bepaling van artikel 90, 2° lid WCK, namelijk indien de rechter oordeelt dat de overeengekomen of toegepaste straffen of schadevergoedingen, onder meer in de vorm van strafbedingen, bij nietuitvoering van de overeenkomst, overdreven of onverantwoord zijn, kan de rechter deze ambtshalve verminderen of de consument er geheel van ontslaan. Hoger werd reeds uiteengezet dat een moratoire (nalatigheids -) intrest een schadevergoeding inhoudt, namelijk wegens laattijdige betaling ; door de vertraging in de betaling van een verschuldigde geldsom lijdt de schuldeiser verlies en dus schade (zie ondermeer J. Petit, Intrest, A.P.R., 1995, blz. 33 volgende ; B. De Temmerman, Interest bij schadevergoeding uit wanprestatie en onrechtmatige daad, T.P.R., 1999, blz. 1280-1982 ; I. Demuynck, Conventionele Schadevergoedingsregelingen en de Wet op het Consumentenkrediet, T. Vred., 1994, blz. 9, nr. 12). Een moratoire intrest hoger dan de wettelijke rentevoet komt neer op een schadebeding (zie J. Petit, o.c., A.P.R., blz. 55 nr. 52-2° ; I. Demuynck, o.c., blz. 1011, nr. 18). Hoe dan ook, moratoire intresten zijn begrepen in de door artikel 90, 2° lid WCK bedoelde “schadevergoedingen” (I. Demuynck, o.c., blz. 27, nr. 66) en vallen onder de machtigingsbevoegdheid van de rechter (R. Steennot, Overzicht van rechtspraak consumentenbescherming, T.P.R. 2004, blz. 1951, nr. 320). Artikel 27 bis WCK laat deze machtigingsbevoegdheid onverlet en doet er geen afbreuk aan voor wat betreft bedongen nalatigheidsintresten. De rechter had en heeft de bevoegdheid krachtens de Wet op de het consumentenkrediet, de volgens hem overdreven of onverantwoorde initieel bedongen nalatigheidsintresten te matigen, niet alleen tot de wettelijke intrestvoet, maar zelfs tot nul.
4
Het is precies de bedoeling van artikel 90, 2° lid WCK dat door de tussenkomst van de rechter, deze als hersteller van het contractuele evenwicht kan optreden. Artikel 90, 2° lid WCK zou iedere betekenis ontnomen worden, wanneer bedongen nalatigheidsintresten niet aan de machtigingsbevoegdheid van de rechter onderworpen kunnen worden. Tot slot dient verwezen naar de algemene bedoeling van de wet op het consumentenkrediet, namelijk de bestrijding van overmatige schuldenlast bij de consument en in het bijzonder de bestrijding van de negatieve schuldenlast, in welk raam artikel 27 bis WCK kadert. In casu acht de Rechtbank de conventioneel bedongen nalatigheidsintrest van 13,20 % overdreven én onverantwoord, en wordt deze derhalve herleid naar 8 %. Ter zitting verzochten verweerders gemak van betaling, om reden enerzijds eerste verweerder sinds het aangaan van de leningsovereenkomst gezondheidsredenen niet langer kan arbeiden maar is aangewezen op invaliditeitsuitkering en anderzijds tweede verweerster bij haar werkgever reorganisatorische redenen werd ontslagen.
dat om een om
Er wordt aangenomen dat verweerders - die hic et nunc - nog een gezamenlijk inkomen hebben van circa 900 EUR per maand en dit buiten hun wil, ongelukkig en te goeder trouw zijn, derhalve dat hen uitstel van betaling wordt verleend in de mate zoals hierna bepaald. Om deze redenen, Wij, Vrederechter, Rechtdoende op tegenspraak en in eerste aanleg, Verklaren de vordering ontvankelijk en gegrond in navolgende mate onder afwijzing van het meergevorderde. Veroordelen verweerders om te betalen aan eiseres de som van (12.566,43 EUR + 399,32 EUR + 1.082,71 EUR) veertienduizend achtenveertig euro zesenveertig cent (14.048,46 EUR) meer de moratoire intresten aan de rentevoet van 8 % per jaar : op 1.454,19 EUR van 25.11.3003 tot 10.12.2003, op 13.752,86 EUR van 10.12.2003 tot 18.12.2003, op 13.748,95 EUR van 18.12.2003 tot 08.01.2004, op 13.097,43 EUR van 08.01.2003 tot 03.12.2004, op 12.916,43 EUR van 03.12.2004 tot 08.02.2005, op 12.741,43 EUR van 08.02.2005 tot 18.03.2005, op 12.566,43 EUR van 18.03.2005 tot de dag der algehele betaling. 5
Veroordelen verweerders tevens tot betaling van de gerechtelijke intresten op 1.082,71 EUR aan wettelijke rentevoet vanaf datum dagvaardig tot de dag der algehele betaling. Zeggen voor recht dat de toekomstige betalingen verricht door verweerders dienen aangerekend zoals bepaald in artikel 27 bis, § 5, WCK. Veroordelen verweerders tot de kosten van het geding, deze tot heden begroot zijnde, aan de zijde van eiseres op - dagvaarding en rolrecht 214,77 EUR - rechtsplegingsvergoeding 356,97 EUR en, voor zoveel als nodig, aan de zijde van verweerders op nihil. Staan verweerders toe zich van het bedrag van deze veroordelingen te kwijten bij middel van afbetalingen van honderdvijftig euro (150,00 EUR) per maand, waarvan de eerste is vastgesteld op 10 juli 2005 en verder telkens de tiende van iedere daaropvolgende maand. Zeggen dat bij niet stripte en tijdige betaling op een vastgestelde vervaldag het verschuldigd blijvend saldo onmiddellijk opeisbaar zal worden zonder voorafgaande aanmaning. Verklaren dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
6