vredelievender gestemd, en voelde hij aardiger geneuchten en ooiijker gedachten ontkiemen en wriemelen in zijne hersens, en verjongder levenssappen riezelen door zijn spieren, en overweldigde hem plots een dolle lust om met de beenen te spartelen en zich in 't groen op te werpen gelijk een visch in 't water, tot eindelijk, door spijsvertering en warmte en drank, verlamming in zijne leden sloop en zijne omnevelendc gedachten wegvloeiden naar een doezcligen einder. Zijne oogen vielen toe, loken half open, en dan dutte hij in en snorkte. . . . Geschreeuw en gevloek schrikten hem eensklaps wakker uit zoete droomen. Zweetdruipend en blazend rees hij overeind en staarde verbijsterd rond. Dan wreef hij met de dikke handen in de nog slaperige oogen, geeuwde en sukkelde naar zijn voorhof waar 't lawaai nog aangroeide. En een zonderling gewriemel bemerkend, begreep hij dadelijk dat de Rijckaertsen, nu de avond viel, zijn kinderen in hun luirikkerij en hun slaap hadden overvallen en allen nu reeds vochten lijf aan lijf, eene worsteling op leven en dood. En veerkrachtige armen omklampten ruggen; koppen werden door handen neergebeukt of getrokken; vlegels en stokken en vuisten botsten op schedels en borsten, schouders en ruggen; bijlen en hamers werden gezwaaid. En daar rolden en bolden zelfs vrouwen in 't. zand, in een helsch geharrewar, en sleurden elkaar aan ooren en haren, doorploegden wangen en borsten met nagels, beten, spuwden op elkander, scheurden kleederen en rukten ze af, intusschen vermaledijdend, bedreigend en belcedigend. En wilder en wreeder woedde 't gevecht, blocdiger, tot eindelijk zwaarlijvige mannen en vrouwen, en geraamtemagere en sprinkhaandunnc, tegen elkaar aangedrukt en als aaueengeklist, 't hoopeneerstuikten in eene wilde dooreenwarreling, in eene verwringing van hoofden en rompen, armen en beenen. . . . En ziende hoe haat en wraakzucht daar uitbarstten beestelijk-ruw en moorddadig; hoe zijn volk 't onderspit dolf, en bloed sijpelde en droop uit neuzen en lippen, schedels en borsten, en een zijner aangehuwde dochters aan de haren werd voortgesleept, en een der 62
Rijckaertsen haar schopte op boezem en beenen, wijl een heksemager laaglanderswijf platuit lag op eene Heuvelingsche en deze beet in de wang, en de knieën drukte op hare borst en met de knokelvingers hare keel omknelde; dit ziende ijlde de oude Davidsen piots met opgestoken armen vooruit, al tierende : — In God's naam, menschen, dit vechten gestaakt! Er volgen vergoeding en vrede! Een spotlach was 't antwoord. Want de als een duivel te werk gaande Simon had zijn aartsvijand bemerkt, sprong op hem toe, zwaaiende een dikken stok, en kreet: — Gij zult den naam van den Heer, uwen God, niet ijdelijk gebruiken 1 Oude ketter, te la^t 1 Ik kastijde u ! En het regende slagen op hoofd en rug, armen en borst en buik van den jammcrenden man, die nu werd meegesleept, gekneusd en bebloed, in de algemecne verwarring. En 't werd dra nog een verwoeder gevecht, wijl het vallende avondgrauvv liet in vrede sluimerend hoogland dekte. Dienzelfden nacht nog staken Laaglanders eenige hoeven der Heuvelingen in brand en, toen de zonneschijf bruinrood uit de blauwende morgennevels keek, lagen op wegen en in kanten gekwetste en stervende menschen elkander soms nog te vervloeken. .. .
VAN DE REDACTIE.
D
E grenzen der waarneming kunnen niet wetenschappelijk, noch wijsgeerig worden bepaald. Zij mogen daarom, voor zoover ieder individu ze vast stelt voor zichzelf, geen element vormen cener algemeene wereldbeschouwing. Altijd, wanneer zij daarvan mede een basis hebben uitgemaakt, is de wereldbeschouwing zeer voorloopig gebleken. Wat we positief weten vormt maar zeer provisoir den schat der menschclijke kundigheid. Een ster wordt voor het eerst gezien... wie weet of het ontdekken van die ster niet een algcheele verandering teweeg zal brengen in onze beschouwing van het
heelal; een nieuwe phyzieke' kracht wordt bestudeerd . . . wie weet of niet onze gansche Natuurwetenschap daardoor aan een grondige herziening zal moeten worden onderworpen, evenals onze heele cosmische voorstelling is veranderd door de ontdekking der fundamenteele astronomische wetten en onze geografische wijsheid van eeuwen is teniet gedaan door de ontdekking van Amerika. Nooit kan de triomf der wetenschap gevaar loopen door het overschrijden van algemeen voor i>aj/ gehouden grenzen; maar wel een tijdlang worden belemmerd door het vaste geloof dat wij die grenzen kunnen bepalen en dat als onwetenschappelijk en onwaar moet worden gebrandmerkt alles wat nog niet i7«^'« als wetenschappelijk bewezen wordt aangemerkt. Ten onrechte wordt vaak door de zoekers in een nieuwe richting de „officieele" wetenschap beschouwd als vijandig aan vooruitgang en bron van alle kwaad. Het is de taak dergenen, die de wetenschap hebben hoog te houden, zich sceptisch te gedragen ten opzichte van mededeelingen omtrent verschijnselen, die zij nog niet voldoende gecontroleerd achten. .Maar het komt mij voor dat het hun plicht is al het mogelijke te doen om zich van de al of niet controleerbaarheid dier verschijnselen te overtuigen. Niet willekeurig mag door hen een breed veld van onderzoek worden vermeden, omdat het er gevaarlijk is. Uit de zoogenaamde occulte en uit de gevloekte wetenschappen is de Natuurkennis gegroeid als een levensboom midden uit een moordend moeras. Sterrenwiggclarij en 't in den aanvang zoo stumperachtig gezoek naar den steen der wijzen, de alchimie, zijn de beginselen geweest, waaruit de meest exacte Natuurwetenschap onzer dagen zich heeft ontwikkeld. En het schijnt dat alweder de „onwetenschappelijke" onderzoekingen van de spiritualisten de wetenschap dienen. Het veel bespotte Mesmerisme heeft geleid tot de wetenschappelijke beoefening van het hypnotisme: het even erg bespotte spiritisme heeft mannen der wetenschap gebracht tot zeer belangrijke onderzoekingen op het gebied der psycho-physiologic Een algemeen erkende waarheid is dat onderzoekers, uitgaande zelfs van een onhoud-
bare premisse, van een volmaakt onjuiste hypothese, nochtans een aantal feiten hebben verzameld, waaruit de wetenschap later zuivere conclusies heeft kunnen trekken. Mijdunkt dat reeds nu de spiritisten een hoeveelheid waarnemingen hebben gedaan en een aantal volstrekt wetenschappelijk geconstateerde feiten hebben verzameld, waardoor men nog niet behoeft te worden bekeerd tot het geloof dat afgestorvenen uit hun rust kunnen worden opgeschrikt om allerlei mededeelingen te doen aan beminnaars van den tafeldans, maar die toch zeer zeker onze kennis omtrent het raadsel der menschelijke ziel hebben verrijkt en waaraan men wel doet de noodige, ernstige aandacht te schenken. Lang reeds is de tijd voorbij, dat men slechts met minachtend schouderophalen kon beantwoorden elk verhaal omtrent mededeelingen langs, volgens de erkende Natuurwetten, onverklaarbaren weg verkregen. Over helderziendheid, over psychische kracht, als dynamische werkend, over telepathie en over het dfo$<W-z'/C' denkt niemand meer als over dwaze verhalen van al te gemakkelijk beet te nemen personen, wier verbeelding in wanverhouding staat tot hun verstand. Toen eenmaal de wonderen der hypnotische — en post-hypnotische suggestie waren erkend als wetenschappelijk geconstateerde feiten, toen men had geconstateerd, op voor de ergste sceptici bevredigende wijze, dat men d e / j r } ' ^ nader komen kan, onder zekere omstandigheden, dan de vroeger officieele wetenschap durfde aannemen, was de weg geopend naar nog veel dieper gaand onderzoek. Het type „normale mensch" is meer en meer gebleken niet meer te zijn dan een conventioneel begrip. Wat er in iemands zenuwleven kan omgaan en wat daardoor kan worden geopenbaard aan den schranderen en speciaal begaafden waarnemer, erkennen al meer en meer geleerden niet te weten. Ook ligt de tijd achter ons, dat een medium bepaald een bedrieger of een hypnotisch sujet wezen moest, niets openbarend dan wat er in zijn beperkte intelligentie en de, vaak treurig banale wereld zijner fantazie omging. Men behoeft het ;#**##/« niet te houden voor /v;/z/d'
tisten om te erkennen dat er ,,mediums" bestaan, die ons openbaren wat niet langs anderen weg ter onzer kennis komen kan en dingen doen gebeuren, waarvoor wij geen verklaring kunnen vinden in onze kennis der officieel onderwezen Natuurwetenschap. Het veld van 't onderzoek naar het wezen der menschelijkc ziel breidt zich dus uit, gedeeltelijk door de waarnemingen van lieden, die door vele mannen der wetenschap niet als nuttige helpers worden erkend. Ik geloof niet dat dit zorg kan baren. Integendeel. Alles hangt, trouwens, af van het gebruik, dat men van hunne waarnemingen maakt en van de omzichtigheid waarmede men uit onloochenbare resultaten van waarneming zijn eigen conclusies trekt. Ik heb aan deze eenvoudige waarheden willen herinneren, omdat in al breeder kringde geschriften van spiritisten worden verspreid en hun zaak door al meer en meer mannen van grooten wetenschappelijken naam en erkende eerlijkheid wordt voorgestaan. Zelf, het moge terloops worden beleden, geloof ik absoluut niet aan mededcelingen en verschijning van afgestorvenen. Van velerlei proefnemingen heb ik getuige mogen zijn. Waar ik niet was, gelukten zij, volgens aller getuigenis, uitmuntend; waar ik aanzat, gebeurde er niets clan wat ik zelf krachtig verlangde dat gebeuren zou; maar ook niets mèèr. Ik moet aannemen dat het medium dan immer zeer vermoeid was of dat ik op haar of hem een verlammenden invloed uitoefende. Doch deze mislukkingen tel ik voor niemendal, waar ik lees van een zoo groot aantal betrouwbare personen, waaronder veel meer wetenschappelijk aangelegd dan ik zelf, die wèl merkwaardige verschijnselen hebben waargenomen, die zij niet vooraf zelf hadden geregeld en gewild. De verschijnselen admetteer ik, d.w.z. w w /;«;. Zij hebben dat allemaal gezien, gevoeld, doorleefd. Omtrent de verklaring schort ik mijn oordeel op, behalve voor zoover ik geen tusschenkomst van geesten kan aannemen. Nu is de redencering der spiritisten deze: „Gij erkent dat een medium een piano door de kamer laat dansen. Gij hebt er een bijgewoond, die op uw verlangen een klok deed stilstaan zonder haar 64
aan te raken en ge beweert te gelooven aan een kracht, die als 't ware buiten het lichaam van 't medium treden kan en zonder materiecle tusschcnkomst phyziekc verschijnselen teweeg brengt; ge erkent dat een ander mededcelingen kan hebben ontvangen van overleden personen, die noch hém, noch een der aanwezigen, ook niet het medium — in normalen toestand — bekend kónden zijn, om van materialisaties enz. niet eens te spreken. Vragen wij u om een verklaring, dan blijft ge het antwoord schuldig. En geven wij er u een, dan verklaart ge daaraan niet te gelooven." Me dunkt, dit bewijst niemendal. Maar zelfs bewijst het niets tegen anderen, die wèl een natuurlijke verklaring hebben bedacht, maar wier uitlegging dwingt tot het aannemen van de ergst gewrongen redeneeringen en hypothesen. De onmacht om iets op een bepaalde wijze te verklaren, bewijst niet dat elke andere of dat èèn andere verklaring de juiste wezen moet. Gesteld, omtrent het ontstaan van donder en bliksem waren wij volstrekt onkundig, ,,God is boos en slingert een vuurpijl naar de zondige menschheid" zegt er een. We kunnen 't niet gelooven. „Neen" — zegt de ander —• ,,de wolken stooten tegen elkaar aan en daar spatten vonken door, zooals van twee vuurstecnen of van paardenhoefijzers tegen keistecnen." Het één noch het ander kunt ge aannemen. Van de met electriciteit geladen wolkenmassa's weet ge niets. Bewijst dit nu dat een der verklaarders gelijk moet hebben : Bewijst dit dat ge dus ;«>/ gelooft aan het verschijnsel van donder en bliksem ? Neen! het bewijst allèèn dat de wetenschap niet spoedig genoeg klaar is geweest met haar oplossing van het raadsel om u in staat te stellen er uw voordeel mee te doen of wel, dat gij daarvoor niet genoeg wèèt. Meer niemendal. Dat dus de, u wonderlijk schijnende verhalen der spiritisten u niet mogen verontrusten, dat zij u niet gevaarlijk mogen worden ; maar dat, aan den anderen kant, de spiritisten onder u mogen begrijpen dat men het grootste belang kan stellen in de resultaten hunner onderzoekingen zonder al hunne £r/v£//§r« te accepteeren, zelfs indien men er geen
andere tegenover kan stellen. Groote belangstelling, zonder een zweem van minachting, wantrouwen of vijandelijkheid moge voldoende recht geven om waardeerend te spreken over een //ö«ö?/W'aï«o /w dfe £
Wat al dadelijk voor den schrijver inneemt is de afwezigheid van propaganda-prèekjes. We hebben al zoo veel boeken van spiritisten, waarin zoo maar rauwelijks alle feiten, die hofjcsjufFrouwen in verbazing brengen, als spiritistische verschijnselen worden beschouwd, terwijl, op de vermelding daarvan, volgen ettelijke bladzijden met volmaakt ongenietbaar gewawel over het troostrijke der wetenschap dat ieder mensch, die een S/a;z«' bijwoont, door een geschikt medium een doode uit zijn graf kan laten halen en zelfs dwingen kan met een dun kleed van wit mousseline door de kamer te kuieren.... Geen enkel goed proces-verbaal van een waarneming, maar geleuter over stukken dagboek van de een of andere vreemde, meest Amerikaansche dame, die • doorgaans al in 1860 gestorven is. Bij de Fremery niets van dit alles. Geen enkele zeurige volzin; enkel feiten met een korte verklaring. En dan nog dit, zèèr verdienstelijke : de Fremery rangschikt tal van, laat ik maar zeggen niet natuurwetenschapppclijk nog grifte verklaren, feiten volgens een zeer deugdelijk systeem. Hij behandelt eerst alles wat, volgens hem, geheel buiten de spiritistische leer om kan worden verklaard en geeft dan, tegen het eind van zijn boek, de waarnemingen, waarvoor naar zijn meëning nooit eenige andere dan spiritistische verklaring kan worden gevonden, die dus moeten #Z)',2WZ het leven na den dood; d.i. niet de ///Ö»Y/Z?'£/Z
De schrijver begint met te herinneren aan het feit dat de wetenschap telkens grenzen van mogelijkheid omtrent waarneming en toepassing aan kracht heeft gesteld, die later bleken volkomen onjuist te wezen. Groote ontdekkers en uitvinders zijn tegengewerkt en belachelijk gemaakt, Omtrent den aether en het wezen van electricitcit, zwaartekracht enz. weten we nog altijd niets. Het domein van 't onbekende blijkt grooter, naarmate dat van het bekende zich uitbreidt. Ook handelt hij over onze gebrekkige zintuigen en den eigenlijken zetel van ons waarnemingsvermogen en over den slaaptoestand, wanneer de werking onzer zintuigen wordt uitgeschakeld. Dan komt de beteekenis van het droomen en wordt gewezen op ons volkomen gemis aan vermogen om den duur van een droom te schatten. Deze schijnt soms uren te duren, als wc maar enkele seconden in de macht van het droombeeld zijn. Wc meten dan met een anderen tijdmaat; beschikken over andere zintuigen zegt de F. (pag. 35). ,,In den slaap doen we dan ook objectieve waarnemingen, niet beperkt door de grenzen, die aan onze zintuigen zijn gesteld." Zoo komen wc tot de helderziendheid der somiiambuien, de Fremery is overtuigd dat somnambulcn zelfstandig geneesmiddelen kunnen voorschrijven, d. i. geheel tegen wensch en meening in van hem, die haar in slaap maakt of consulteert. Zij zien door dichte wanden, in de lichamen der lijders en duiden geneeskrachtige kruiden aan, waarvan de namen hun (of haar) niet bekend zijn . . . Kortom, hij gelooft ten volle aan alle wonderen, die personen in den magnctischen slaap heeten verricht te hebben, al erkent hij, natuurlijk, dat het bedrog, door de quasi slapende dames gepleegd, eindeloos heeten moet. Wat aan een enkelen, een enkele maal, onder de gunstigste omstandigheden gelukt, kan zoo maar niet door beroeps-somnambulen naar gelang der eischen van de clientèle worden herhaald. Eenige voorbeelden van spontaan somnambulisme en helderziendheid volgen. Dan wordt de gcdachtenoverdracht of telepathie besproken. De schrijver toont aan (voorbeeld: Cumberland) dat vaak gedachtenlezen wordt genoemd wat feitelijk spierlezen is. Uit allerlei ver65
schijnselen van huid en spieren maakt de zoogenaamde gedachtenlezer op wat de persoon, dien hij tijdens de proefneming vasthoudt, denkt. Ik laat deze verklaring voor rekening van de F., maar moet hier toch twijfel uiten • omtrent de deugdelijkheid zijner uitlegging van de proeven, door den heer Krebs en zijn dochter, talloozc malen in het bijzijn van zeer sceptisch aangelegde personen verricht. Hij zegt (pag; 71) dat in de gedane vragen het antwoord ligt opgesloten of de vrager door bepaalde houdingen het antwoord doet raden. Ik moet getuigen dat zulks in de meeste gevallen volstrekt onmogelijk is. Mej. Krebs leest het nommcr van een horloge, soms acht cijfers, na een paar seconden, terwijl haar vader onbewegelijk met den rug naar haar is toegekeerd. Mij dunkt dat hier wel echt van gedachtenlezen kan worden gesproken. Nog andere proefnemingen worden beschreven en de graden van telepathie in climax genoemd, tot acht toe.
der wetenschap den aether... den spiritisten hun «/. Gij neemt gewillig aan dat er aether moet wezen ; bedenk dan zelf maar een reden waarom wij ons #(/ zouden moeten missen. Volgt een hoofdstuk over het 0^ en zijn werkingen. Het hoofdstuk wordt ingeleid door de stelling: „Uit de handelingen deidubbelgangers blijkt dat de ziel afgescheiden van het lichaam beschikt over eigen krachten." Ge voelt dat hier een der gewichtigste fondamenten van het spiritisme moet liggen. Immers, erkennen wij, eenerzijds, dat de ziel niet sterft met het lichaam en anderzijds dat zij krachten uitoefent, die, hoewel buiten het lichaam om werkend, nochtans zich openbaren op de wijzen en soms in de gedaanten van menschelijk georganiseerde wezens, dan zijn wij er haast. Daar het volstrekt niet mijn bedoeling is in de enkele kolommen, die ik hier te mijner beschikking heb, zoo iets als een polemiek met een spiritist te beginnen, bepaal ik mij verder tot het aangeven der gevolgde methode, waarvan ik reeds de verdienste heb geconstateerd. Aangenomen dus, dat de ziel, om 't nu maar eens heel plastisch uit te drukken, onder den invloed van een bijzonder sterken wil en indien alle omstandigheden gunstig zijn, buiten het lichaam kan treden en zich dan hullen in een ander lichaam, nagenoeg altijd bekleed als het materiëele, welk lichaam met bekleeding en al zich oplost in het niet, dan zijn de materialisaties verklaard voor hen, die meenen dat zij de uitgetreden zielen der mediums zijn. Naast ons ligt een boek, waarin dat wordt beweerd hoewel op andere gronden, 't Is het. door Felix Ortt vertaalde van Thomson Jay Hudson ZV zeWrtVr/^'c/«Vr^i? zwjc^jwr*/*;/. Amsterdam, W. Versluys, 1904. Een hier en daar oppervlakkig, maar toch wel lezenswaardig werk. De auteur, geloovig Christen, ook in den orthodoxen zin dezer uitdrukking, is geen spiritist, hoewel hij de zoogenaamd spiritistische verschijnselen heeft bestudeerd.
Gezamenlijke telepatische waarnemingen van meer dan één ontvanger noemt de Schrijver als maximum. Vele voorbeelden, dan. Wie het boek van Flammarion over dit onderwerp kent, heeft er ettelijke twintigtallen gelezen. Van voorgevoel tot geestverschijning gaat het steeds voort. En zelfs kan een levend mensch zichzelf verschijnen, zegt de F., in zijn hoofdstuk over dubbelgangers, waarin hij ook alweer gevallen noemt, die hij deugdelijk geconstateerd acht. Wc zijn nu midden in het rijk der wonderen; maar nog niet in dat van het eigenlijke spiritisme en ik acht het een groote verdienste van dit boek, dat de schrijver, als gezegd, al deze verschijnselen goed heeft gerangschikt en niet de groep van zoogenaamd spiritistischc verschijnselen met die van telepathie etc. verwart. We voelen wel dat we nog een sprong moeten doen en de auteur verbergt ons niet de hindernis, waarover hij ons wil heenvoeren. De Frémery, nu, beweert, met vele anderen, Dat hij, in 't begin van zijn betoog, heeft dat het magnetisme, de electriciteit, de warmte, aangestipt de hypothese der wetenschap om- het licht, de kristallisatie en de scheikundige trent het bestaan van aether, waarvan we werkingen moeten worden verklaard als te met dat al niets hoegenaamd weten, dat geen geschieden door tusschenkomst eencr bizondichtheid zou hebben en geen gewicht, etc. dere kracht, die over het gansche heelal etc, had natuurlijk een reden. Den mannen werkzaam is en van alle tot heden bekende 66
krachten verschilt. Men noemt haar 6W; afge- oordeeld verschijnsel als argument tegen de leid van WODan. Het
een materialisatie, welke haar- voeten had vermeld zullen vinden, maar op andere wijze vergeten. Een der aanwezigen waarschuwde verklaard. den geest, die zeer fideel antwoordde: »Ja, „Onderzoekt alle dingen . . ." staat er geik heb mijn voeten vergeten", naar 't donkere schreven. Mannen vah groot geloof, zoowel kamertje terugkeerde en mèt voeten weer als mannen van groote geleerdheid hebben tevoorschijn kwam 1! zich nu al jaren en jaren lang met het vraagHij dénkt niet aan een goocheltoer van 't stuk bezig gehouden. Thomson Jay Hudson's medium; ook in dit, toch minstens heel boek kunr ge lezen na dat van de Frcmery. Ge zult dan de argumenten van een tegenvreemde geval niet! Ook de geestenfotografie wordt door hem stander vernemen; maar tevens ervaren dat uitvoerig beschreven. De oa'-uitstraling zijner zeer vele van de meest onthutsende verschijneigen vingers heeft hij gezien op de gevoelige selen ook door «zVz"-spiritisten als volkomen plaat; van de nevelwolken om mediums op geconstateerd worden beschouwd, en dus het foto's is hij overtuigd dat het w/ wolken zijn „ongelooflijke" niet ligt in de geheimzinnige en men ziet in zijn boek reproducties van krachten, die meubels verzetten, boodschappen verschillende geesten o. a. van den boeren- overbrengen, op dichtgeslagen leiboekjes schrijofficicr Piet Botha, die aan zekeren Boursnell ven etc. etc. maar dat de onderzoekers het was verschenen, weer kwam en zich foto- omtrent veel van dat wonderbaarlijke slechts oneens zijn voor zoover zij er verklaringen grafeeren l i e t . . . (pag. 327). Eenigcrmatc verrassend flauwtjes klinkt, van willen geven. aan 't eind van al die relazen over materialiF. L. saties, de conclusie: „Zoo voeren ten slotte ook de materialisatie-verschijnselen ons tot de erkenning van de mogelijkheid eener buitenNIEUWE BOEKEN. menschelijke oorzaak, die ze tot stand brengt" (pag. 363); waar geëindigd wordt met den Naast mij ligt AöWSMgïc^tf/ (uit den cyclus volzin „genoeg zij het, aan veel twijfel en /ï/«.s7'm/tf7«) door J. K. RiïNSBURG. Het is ongeloof een einde gemaakt te weten door een ideeën-roman over het koningschap en de ,stf/(w//*/
„Wanneer de strekking van het boek antimonarchaal was geweest, wanneer volgens mijn overtuiging het koningschap voor goed zou verdwijnen, «fo/z /z«<^ /^/ «V A^/Z/T^/TZ zwra/ .:r
beschrijving van Hare Majesteit en Hare studies, reizen enz. Van Harer Majesteits tegen-. opzien toen de kroningsplechtigheid naderde, weet de auteur zeer huiselijk te fantazeeren. Dan komt de /wrWzz" *« .<4/«.tfmz'«;« met stukken beschrijving en daartusschendoor bespiegelingen over bourgeoisie en toekomststaat van Dujardin. En zoo gaat het al maar voort: gebeurtenissen uit het leven der Koningin en bespiegelingen van den idealist. Wat er in H. M. omging van haar eerste jeugd af, weet Rensburg te vertellen en desgelijks heeft hij in de harten gelezen der hecren van de „ontwapeningsconferentie."
Hij weet dat H. M., als zij inkoopen deed niet eerst vroeg naar het geloof harer leveranciers, dat zij veel belang stelt in vreemde godsdiensten en nog veel nieuwsgieriger was naar de „simbolike beteekenis van Boeddha op den Lotusbloem dan van Christus aan het Kruis." En nog veel meer; o! zoo veel meer. Doch we moeten Dujardin In .Atf»?)?£\sr/üa/ word de Koningin, sym hooren over de bourgoisie en over zijn toebool van het Protestantisme, het Liberalisme komststaat. Ook wat hij vindt van de en /W w / a A & M / « W C , voorgesteld als Dreyfus-zaak is buitengewoon belangwekkend, afstammeling van een Zwaanridder, een figuur maar we kunnen niet alles opsommen wat uit een sprookje, dat aV .iWfgw/.s'z ;w*7 57«/.y' /tó JW/è ïf/7 wtf/- 2ta'^;r,«,- doch zij liberalen Dujardin in den mond gelegd, die word door den schonen schijn zelf bedrogen ö»flVr ,37/7z /za«dV;z (pag. 18) de gedichten en bovendien nog door den waan der socialisten, zag „groeijen" en anno '97, toen „op eens di zich evenmin als hun vijanden hun zege- de richting der mystiken, symbolisten en praal anders kunnen voorstellen dan onder decadenten verviel, onverwacht zag, dat de het Rode Vaandel. En de legende, het Rijk tijd voor hem aanbrak om in het publiek van den Graal word wcrkelikheid maar tot op te treden.. . ." „O hij voelde tot in dat brandpunt van een Europese wereldstad, den ondergang van de plutokraten. Vor zover Hare Majesteit er in optreed is Dam overstekend. . . ." van allerlei, en de het hele boek eigenlik nies dan een in proza geschiedenis der Joden in Nederland herdenkt hij. We zijn niet zoo bar voor hen geweest; uitgewerkt Wilhelmus. daarom mogen we onze koningin houden, maar als gekozen vorstin, hoofd van een witte-sociaal-democratie. Want de Koningin Dit boek, dit sprookje JW/ÖW «#« afe $// is hem dierbaar en Rensburg weet hoe 't in dfc ÏCV/ ^•r/V/rtV «'.r
H. M. in een hotel, dan bonst de kamervrouw op de deur van Haar slaapvertrek en roept: „Majesteit, sta o p . . . sta op!" H.M. antwoordt dan precies zoo eenvoudig als b. v. de juffrouw uit een winkeltje aan haar dienstmeisje: „Ja, j a . . . wat is er?" En de Regentes bemoeit er zich meê en roept ook al: „Kind, wc moeten direkt weg. 't Is hier niet veilig." Maar we zouden Dujardin hooren over de bourgeoisie .. . ? De dichter heeft natuurlijk een vizioen: „De koers van bourgeois-monarchale fondsen daalt. Aandeelhouders in maatschappijen tot cxploitaatsi van koningen bezitten voortaan papiren zonder waarde. De Nederlandse Bank verhoogt haar disconto voor wissels, getrokken op de hechthcid van de beursploerten-staat en de diven-maatschappij der bourgeoizi met honderd prosent! Malaise, neen, een krizis, als het vergaan van de wereld, van julli wereld, patsers troep. Krach! krach! krach! Zij, di er voor werd opgevoed om het uitgeputte, getrapte volk er onder te houden, is — zonder dat Zij het zelf weet — in alle staatsi gekroond als Uw toekomstige, grootste vijandin. Dans en zingen lol er nu morgen en overmorgen als dronken blinden in den overmoed van schijnbare macht op los, tot te laat voor het herstel van de financieele dwingelandij je zien zult, zien móet door mijn ogen, dat op idere gulden van het kapitaal, waar je in krankzinnige angst van woekeraars vóór je ondergang nog naar grabbelt en grist, als stempel zal staan de beeldenaar van Haar, di voor dit Volk het levend simbool zal worden van di geldmacht, welke de Uwe verplettert: di der Sociaal-Demokraatsi." ,,\Vcg met het politike en ekonomise erfrecht, en met het patronale absolutisme, met de blinde produksi-wijze en het kleinbedrijf, weg met de douane, weg met het leger en weg met de diplomaatsi. Weg met de grootgrondbezitters en de feodale adel. Weg met het geraffineerd wrede strafstelsel en de juridise zwartrokken-kazuistiek. Weg met de teologi en de wolkigc meta-fizika der Duitse wijsgeren, met het raatsionalisme der liberalen en het half pozitivisme, het grof-rode, half-burgerlike Marxisme en het zwart-fanatikc /"O
Anarchisme er bij. Het hele zoodje naar de hel 1 Weg ook met di parasitise bloemen van kunst, gekweekt als zikelike produkten fin-dc-.siècle op het rottend overschot der half-feudale katolike en anti-katolike jezuitenboel. enz. enz, enz. „Geen steen blijft er van de hele pan op elkaar 1 Geen bliksem!" —• En Dujardin schudde van plezier. „De omstandigheden maakten hem steeds meer tot een socialist niet slechts in teori, maar ook in de praktijk zover hij di er in doorvoeren kon." Nog meer en meer beschrijf van de kroningsfeesten. Rensburg heeft ze goed gezien en er als een woordenrijk journalist in zijn boek verslag van gegeven. Van de Vredcsconferentie weet Dujardin ook het fijne en wij hooren 't natuurlijk. Doorvoeld heeft hij de leden, die „vier vijfden der planeet Gea" vertegenwoordigden (pag. 211) Wc krijgen dan 't een en ander over hoogere diplomatie. Een hoogheid brengt een professor naar de (Haagsche) „elektrise tram" Waarom zou hij niet ? Zoo aardig hadden ze over Joden gepraat! Dan komt een hoofdstuk over //
din heeft zeer positieve denkbeelden over alles, wat er tusschcn de kroning en het huldeblijk van H. M. is gebeurd. Verder nog meer hoogere politiek. Ge hebt er geen verstand van? Reden te meer om eerbiedig te luisteren naar de orakeltaal: »De leus van de socialisten moet worden: Weg met het Christendom, den Islam, het Boeddhisme, de voorvaderen-verecring der Chinezen en Japanners, het Jodendom 1 En leve de pannaatsionale Godsdienst der Rede ! Want daar kunnen alle priesters van de wereld bij elkaar niet tegen op. En wat ze nog meer moeten inzien, is dit: In naam is de kroon een ornament aan het staatsgebouw, op scheurpapier! In werkelikheid is Oranje voor het Volk, het volk — en dat is nu nog anti-revoluutsionair — de inkarnaatsi van den naatsionalen godsdienst, van het Protestantisme. Weet je hoe de liberalen, zolang als ze de baas waren tegenover het volk, het werkelike volk stonden door hun klasse-waan; als idioten! Ook de socialisten zien als zij niet in, dat koningschap en godsdienst in werkelikheid niet te scheiden zijn, altans nu niet in ons land. Hier — niet in België — is de samenhang zó innig, dat wi aan het koningschap raakt, ook meteen den godsdienst aantast. Het heiligste, wat de Hollanders kennen, is hun strijd tegen Rome en ze zullen over de Katolike Kerk zegeviren, óók door déze Koningin. Dat is de gewijde halfmystike zending van het Oranje-Hnis. Dan dus denkelik over een mcnsenleeftijd heeft di grote naatsionale tradietsi geen kracht meer, geen recht van bestaan; tans méér dan oojt. Want de Oranje's, vierhonderd jaar lang — wel wat erg toevallig — altijd bevriend met de Joden, zijn daardoor de' voor-typen van dat niwe semito-nederlandsc ras, wat door de oplossing van dezen in het gehele Volk tans vooral te Amsterdam begint te ontstaan. Eerst als de Marxisten hun koorts-droom van de Rode Republiek zien weggalmen, worden ze pas socialisten in plaats half-bourgcois. En zij, di op ekonomies gebied overgangsvormen aannemen als histories noodzakelik, een half- of kwartkapitalistise produksi-wijze, dan wanneer de samenleving in teori al geheel socialisties
is, — omdat dit in de praktijk eerst zal mogelik zijn over honderd of honderdtwintig jaar — zij zullen dus ook op politiek gebied overgangsvormen aanvaarden moeten: Met Oranje tegen de bourgeoizi, tegen den fcodalen adel, tegen de geestelikheid. En dan krijg je hier heel mooj dri bewegingen tegelijk: een naatsionale, een pan-germaansc en een pan-naatsionale." Een kcurkoningschap moet er komen. Dujardin ziet het: ,,Het Keurkoningschap zou de Koningin en den Prins brengen van de Bour^eoizi naar het Volk. De scheidsmuren opgetrokken door de plutokraten en de marxistise half-bourgois zouden uiteenvliegen onder wrekende flitsen, verpletterende bliksems van waarheid. Daar, onder het Paleis, in het midden van de Hoofdstad, het midden des Rijks wuifde het hen toe met duizende, duizende handen. Het jonge vooruitstrevende Amsterdam, de Leew, was getemd door zachte vrouwenhand. Weg was nn ook de tegenstrijdigheid tussen het Je Maintiendrai en het Vom Fels zum Meer 1 Het nivve Germanie zou zich uitstrekken van de Noordkaap tot Duinkerken, van Tyrol tot IJsland. En aldus kon ook het jonge paar, het verenigde Huis van Mecklenburg-Oranje, de Germaanse Volken voeren naar het Derde Rijk uit Israël, de Verenigde Staten der Aarde." 't Is u niet helder, dit alles? Het zou me spijten, m a a r . . . ik kon niet meer doen dan 't een en ander aanhalen. Om een boek eerlijk te kenschetsen, moet men 't begrijpen, moet de hoofdinhoud ervan door u zijn opgenomen, zóó, dat ge dien duidelijk weergeven kunt. Maar uit deze woordenmassa ben ik niet wijs kunnen worden. Dat ligt natuurlijk aan mij. 'k Moet aannemen dat Rensburg allcrbelangwekkendste dingen heeft willen laten zeggen en zien door Dujardin. Het decor van kroningsen huwelijksfeesten is minutieus geschilderd: we kunnen het tot op zekere hoogte waardeeren; de rest is voor mij, en naar k vrees niet voor mij alléén, te machtig, 'k Wou toch dit werk, met hevige pretentie ingeleid en voor koninginnelektuur bestemd, niet onaangekondigd laten. De aanhalingen zullen, naar ik hooj), u eenigermate doen zien wat dit 71
boek alzoo bevat. Ingeval zij u tot lezen brengen, wordt u toegewenscht dat ge er meer in vinden moogt dan ik en u minder moogt ergeren aan wat mij is voorgekomen niet meer dan akelig oppervlakkig woordgerammcl te zijn. Joh. Pieterse te Rotterdam had de eer dit werk uit te geven.
door FRANS COENEN JR. (L. J. Veen, Amsterdam) is niet een van die bundels, waarvan men veel kan gaan houden, al voelt men in 't algemeen groote sympathie voor wat Coenen schrijft. Dit boek bevat maar kleingoed, minder dan miniatuurkunst, die ook zeer aantrekkelijk wezen kan, eigenlijk snippers, veel kleinere stukjes •— zou men zeggen — van dingen, die om de een of andere reden niet voltooid werden, hetzij omdat de inspiratie te vluchtig bleek, hetzij omdat eenzelfde onderwerp anders en uitvoeriger is of zou worden behandeld. Maar toch — werk van Coenen, met genoeg echt sentiment er in om den lezer te boeien en stukjes van belangwekkende observatie, waardoor men tot aanvullend fantaseeren komt. Curieus heb ik Coenen's aanteekening over zijn eersten indruk van Parijs gevonden. Hij voelt het grootsche van dat drukke leven, van die overweldigende huizen- en menschenmassa. Maar hij blijft met zijn gedachten van nuttigheidsmensch hangen aan de voor Parijs zoo luttel beteekenende weeldewinkels. Die ziet men wel het meest als vreemdeling, maar ieder weet toch dat daarboven, daarachter, rechts en links daarvan, in mijlenwijden cirkel rond daarom rent en zwoegt en denkt en strijdt een heel ander Parijs: de stad, waar zoo oneindig meer wordt gemaakt dan meubelen, kanten, sieraden van goud en edel.steenen . . . zooveel meer dan luxe-dingen van waarde slechts voor de minderheid zelfs der gegoeden en rijkaards. Met, komend van een denker als Coenen, onaangenaam treffende vreemdelingen-onnoozelheid, hooren wij hem bespiegelen: „En zoo is het winkel op winkel tot opnieuw wij de stekende bevreemding om het leven hier, om zijn doel en einde gevoelen 72
die ons zoo straks bekroopt. Wie zijn zij toch voor wie dit alles, dit duizelend-kostbare, bestemd is? En schijnt het niet of het eenig doel van deze stad ware om hiertoe te komen met spanning harer opperste krachten, om dit te kunnen aanbieden, als het zwaarverkregen product van millioenen afgezwoegde krachten, tot een zeer futiel en voorbijgaand genot van de enkelen, die toch immers hierin de vervulling hunner levens niet vinden kunnen ? Wij zouden willen weten wat dit alles bcteekent..." Maar, mijn waarde heer Coenen, wat beteekent dit uw resultaat van een zóó vluchtige kennismaking,met een wereldstad? Waart ge bij uw aankomst dadelijk gehuisvest geworden in de omgeving der Wijn-hallen, ge zoudt hebben gevraagd wat het beteckent, dat heel Parijs zwoegt om vaten wijn op karren te laden; had het toeval u gebracht in de buurt van /-tVr /« C7;«'w, ge zoudt hebben kunnen vragen waarom de heele stad Parijs zwoegt om een honderdtal winkels met leelijkc kransen en opgesmukte grafdekkingen te vullen . . . . De slenterende vreemdeling trekt naar 't weeldecentrum, waar hij zooveel ziet, dat onnut is, en zoo weinig kan bespeuren van hetgeen Parijs inderdaad doet zijn de stad, waar al mede het hardst en verstandigst wordt gewerkt ter voortbrenging van allerlei, dat duurzamer waarde heeft dan 't geen in de rar-rf>-<;^rt«.s\srV'.f der kazernewoningen aan en bij de boulevards wordt uitgestald. Weelde en wellust... 't Parijs, waarvan de rastaquouère droomt op zijn plantage of bij zijn goudmijnen, maar de waarnemer ziet een ander. Liever lees ik nog eens na dat aardige «'.rf>4z)«z»g?«, dat //ö»afc# ^« J/