DE GEZUSTERS BRONTË VERWOESTE LEVENS EEN SELECTIE UIT DE BRIEVEN GEKOZEN, VERTAALD EN GEANNOTEERD DOOR RIA LOOHUIZEN UITGEVERIJ DE ARBEIDERSPERS · AMSTERDAM · ANTWERPEN
Dit boek is tot stand gekomen met steun van het Europäisches Uebersetzer-Kollegium, Straelen, Duitsland, het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel, België en het Fonds voor de Letteren, Amsterdam.
Copyright Nederlandse vertaling © Ria Loohuizen/ BV Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam Copyright bezorging © 1999 Ria Loohuizen Foto omslag: de moors in de omgeving van Haworth, een van de favoriete plekken van de Brontë-zusters ISBN
90 295 0356 4/NUGI 321
Ter nagedachtenis aan Gina Berriault
No coward soul is mine No trembler in the world's storm-troubled sphere. I see Heaven's glories shine And Faith shines equal arming me from Fear. Emily Brontë (2 januari 1846)
INLEIDING
Het feit dat wij honderdvijftig jaar na de publicatie van Jane Eyre en Wuthering Heights, de beroemdste boeken van de gezusters Brontë, zoveel afweten van het leven van de schrijfsters en de omstandigheden waaronder hun werk ontstond, is voornamelijk te danken aan twee personen: Ellen Nussey, die op school met Charlotte vriendschap sloot en tot haar dood met haar correspondeerde, en tijdgenote en collega-romanschrijfster Mrs. Gaskell, die op verzoek van vader Patrick Brontë en Ellen Nussey kort na Charlottes dood The Life of Charlotte Brontë schreef, waarin zij een aantal van de brieven van Charlotte aan Ellen (die zij tegen de uitdrukkelijke wens van de familie in niet had vernietigd) publiceert. Hierdoor werd al kort na hun dood veel over het leven en werk van de Brontës bekend, feiten waarvan gretig gebruikgemaakt werd en wordt door de literatuurwetenschap: afgezien van Shakespeare is er misschien wel het meest geschreven over de boeken en het leven van de gezusters Brontë, waarbij steeds weer nieuwe theorieën worden aangedragen, variërend van de bewijsvoering over Emily's veronderstelde anorexia nervosa tot de bewering dat Heathcliff een neger zou zijn. Samen met duizenden toeristen kan men zich in de pastorie van Haworth, waarin tegenwoordig het Brontë Museum en The Brontë Society huizen en die een waar bedevaartsoord is geworden, vergapen aan de vele zaken die bewaard zijn gebleven; er staan nog enkele meubelstukken, waaronder de bank waarop Emily haar laatste adem uitblies, het onwaarschijnlijk kleine bruidsmutsje en het brilletje van de bijziende Charlotte en zelfs de steentjes die Anne opraapte op het strand van Scarborough, de stad aan de oostkust van Engeland waar ze is gestorven, zijn er te bezichtigen. Een van de redenen voor de niet-aflatende belangstelling voor deze tragische familie is het feit dat het verhaal van hun leven is weerspiegeld in de boeken die zij schreven. Hun levens waren even edelmoedig als aandoenlijk, even beperkt als het kerkhof in Haworth en even oneindig als de lucht boven de moors in Yorkshire.
De familie Brontë
Het is een hele klim om vanaf het parkeerterrein door de met kinderhoofdjes geplaveide smalle straten het natuurlijke epicentrum van het dorp Haworth te bereiken: de kerk van St. Michael and All Angels, waar Patrick Brontë een `aanstelling voor het leven' had als predikant. Bijna even dominant als de kerk is de pub The Black Bull er pal naast, waar Branwell Brontë zich tijdens zijn korte leven geregeld laveloos dronk. Tegenover de kerk en de pub staat The Old Apothecary, nu een toeristenwinkeltje met `organische zeep', kaarsen en dergelijke, maar in de tijd van de Brontës een vaak geraadpleegde apotheek, waar de hoestdrankjes, de bloedzuigers en het laudanum (opium) vandaan kwamen die met grote regelmaat werden voorgeschreven aan dit door ziekten en aandoeningen geplaagde gezin. Hier namen in 1820 Patrick en Maria Brontë met hun zes kinderen hun intrek in de achter de kerk gelegen pastorie, die aan de voorkant uitzicht biedt op het kerkhof en aan de achterkant op de rotsachtige hellingen van de moors. Hier bleef Patrick Brontë na de dood van zijn vrouw en kinderen alleen achter. Patrick Brontë (geb. 1777) was van Ierse afkomst, had met steun van een weldoener theologie gestudeerd in Cambridge en werd in 1809 aangesteld als predikant in het graafschap Yorkshire, waar hij bij gemeenschappelijke kennissen Maria Branwell, afkomstig uit Cornwall, ontmoette. Zij trouwden in 1812 in Heartshead, waar de twee oudste kinderen, Maria en Elizabeth, werden geboren. Vandaar verhuisde het gezin naar Thornton, vlak bij Bradford, waar achtereenvolgens Charlotte (1816), Branwell (1817), Emily Jane (1818) en Anne (1820) werden geboren. Kort na de geboorte van Anne werd Patrick naar het afgelegen dorp Haworth gezonden, vijfenhalve kilometer van Keighley, vertrek- en eindpunt van de stoomtrein die tijdens de jeugd van de kinderen werd aangelegd -- een afstand die te voet of per huurrijtuig moest worden afgelegd. De Brontës kwamen als `buitenlanders' terecht tussen de gesloten, stugge inwoners van Yorkshire, zonder vrienden of familie, en waren daardoor geheel op elkaar aangewezen. Vanwege de opkomende textielindustrie (schapen en water en Victoriaanse bakstenen schoorstenen in alle vormen en maten zijn het opvallendste in deze streek), het overwegend vochtige en gure klimaat en de primitieve hygiëne, was het in die tijd een van de meest vervuilde en ongezonde streken van Engeland. Toen de kinderen respectievelijk zeven, zes, vijf, vier, drie en bijna twee waren stierf hun moeder aan maagkanker. Patrick haastte zich een stiefmoeder te vinden voor de verzorging en opvoeding van zijn zes kinderen: hij benaderde twee vrouwen met een huwelijksaanzoek, maar werd door beiden afgewezen. Gelukkig vond hij de zuster van zijn vrouw, Elizabeth Branwell, bereid om uit Cornwall te komen en bij het gezin in de pastorie in te trekken. Deze tante kweet zich zeer plichtsgetrouw van haar taak, bracht haar nichtjes de beginselen van het naai- en borduurwerk bij en leerde hun het huishouden te bestieren; ze las de krant voor aan Patrick Brontë, maar was somber aangelegd en weinig sociaal en trok zich meestal op haar kamer terug met de Bijbel. In de ruim driehonderd brieven die bewaard zijn gebleven is geen spoor te vinden van enige genegenheid van de Brontë-kinderen jegens hun tante. Zij stierf in 1842 aan obstipatie. Vader Brontë ontpopte zich na de dood van zijn vrouw als een man met excentrieke gewoonten die zich behalve met Branwell, zijn enige zoon, nauwelijks met de kinderen bemoeide en die alle maaltijden alleen op zijn kamer nuttigde. Het gevolg was dat zij veel aan hun lot werden overgelaten en er een hechte onderlinge band ontstond, temeer daar ze geen omgang hadden met andere kinderen of volwassenen uit het dorp. Ze waren vrij om over de moors te dwalen en hielden er een heleboel huisdieren op na. Het ruige, rotsachtige, met heidestruiken begroeide berglandschap speelde een grote rol in hun leven, in het bijzonder in dat van Emily. Zoals Charlotte over haar zei in een ontroerend gedenkschrift: `Mijn zuster Emily
hield heel erg veel van de moors [...] dit inheemse landschap betekende veel meer voor haar dan slechts een schouwspel; zij leefde er en kwam er tot leven... in die sombere verlatenheid vond ze heel veel vreugde; en niet in de laatste plaats iets wat voor haar het allerbelangrijkste was: vrijheid.' Op het gebied van cultuur was er weinig te beleven in Haworth. Als Mrs. Gaskell in 1853 voor het eerst op de pastorie is uitgenodigd, schrijft Charlotte: `[...] Ik zal een uitnodiging niet trachten te rechtvaardigen; deze plaats, dit huis, heeft geen enkele aantrekkingskracht, zoals ik U al vertelde... Wanneer U afscheid neemt van de huiselijke kring [...] om naar Haworth te komen, moet U dat doen in de geest van iemand die een korte reis gaat maken naar de binnenlanden van Amerika. Met achterlating van Uw man, kinderen en beschaving, zult U zich moeten begeven naar primitiviteit, eenzaamheid en vrijheid.' De enige lectuur waarmee de kinderen in aanraking kwamen, althans in het begin, bestond uit de plaatselijke krant, de Bijbel en de theologische studieboeken van hun vader. Deze omstandigheden in aanmerking genomen is het verre van vreemd dat de intelligente, fantasierijke kinderen al spelend hun dagdromen tot verhaaltjes begonnen uit te werken. Vooral na de dood van de twee oudste meisjes, Maria en Elizabeth, die onder het regime (ondervoeding en strenge discipline) van de Clergy Daughters' School in Cowan Bridge (het Lowood uit Jane Eyre) in 1825 bezweken aan tbc, ontdekten de vier overgebleven kinderen de kracht en troost van het verhaaltjes verzinnen. De ruim honderd minuscule boekjes (ongeveer 2½ x 5 cm), die zij zelf inbonden en volschreven, zijn hiervan het resultaat; dankbaar voer voor Brontë-vorsers met betrekking tot hun latere `volwassen' werk. Branwell en Charlotte schreven over `Great Glass Town' en Emily en Anne over `Gondal'. De eerste stappen buiten deze fantasiewereld werden, wat de meisjes betreft, op school gezet. Branwell werd een poosje door zijn vader onderricht, wanneer deze daar tussen zijn eigen studie en preken schrijven door tijd voor had. Het kwam erop neer dat Branwell steeds vaker, tot vervelens toe, alleen werd gelaten en gezelschap begon te zoeken in het dorp, waar hij in The Black Bull een welsprekende, zeer gevierde aanwezigheid werd. Charlotte werd op vijftienjarige leeftijd naar een kostschool gestuurd. Dit was Roe Head, waar zij Ellen Nussey leerde kennen, die een goede vriendin van haar werd. Na drie periodes van een halfjaar had Charlotte alles geleerd wat ze op Roe Head kon leren en keerde ze terug naar Haworth om die kennis aan haar zusters door te geven. In 1835 werd Charlotte door het hoofd van Roe Head, Miss Wooler, uitgenodigd om les te geven; Emily ging mee als nieuwe leerlinge, zij het voor maar drie maanden omdat ze vreselijke heimwee kreeg. Anne nam haar plaats in. In de zes jaar tussen 1835 en 1841 deden de zusjes Brontë hun best om op de voor die tijd conventionele manier hun brood te verdienen, als gouvernante bij een gezin van de `betere stand', terwijl Branwell zich toelegde op de schilder- en schrijfkunst (omstreeks deze tijd stuurden zowel Branwell als Charlotte een voorbeeld van hun schrijfwerk aan William Wordsworth en Robert Southey, de toenmalige Poet Laureate). Branwell, jarenlang de hoop en trots van zijn vader en zusters, vestigde zich in Bradford als portretschilder, maar hij was instabiel, had weinig doorzettingsvermogen en was geneigd urenlang in de pub door te brengen met zijn vrienden, zodat hij van schilderen weinig terechtbracht. Zijn latere pogingen om geld te verdienen, als privé-leraar en als spoorwegbeambte, liepen allemaal uit op ontslag.
Pensionnat Héger, Brussel
In de tussentijd vatten Charlotte, Emily en Anne, die nog steeds slecht buiten elkaar konden, het plan op om zelf een school te stichten en na enige aanpassingen van het huis een aantal leerlingen in de pastorie in de kost te nemen en te onderrichten. Met financiële steun van hun tante vertrokken Charlotte en Emily in februari 1842 naar het Pensionnat Héger in Brussel om zich in de Franse en Duitse taal te bekwamen en zodoende hun kwalificaties te verbeteren. Beiden stonden als overtuigd protestant vijandig tegenover de katholieke omgeving in België, en concentreerden zich op de studie, al werd Emily opnieuw geplaagd door heimwee naar de vrijheid van de moors. In oktober van datzelfde jaar werden ze naar huis teruggeroepen vanwege de dood van hun tante, Elizabeth Branwell. Anne en Branwell waren beiden in dienst van hetzelfde gezin, de Robinsons, in Thorpe Green, terwijl Charlotte terugging naar Brussel, ditmaal als lerares. Emily bleef thuis en zorgde voor haar vader -- waarschijnlijk begon ze in die tijd met het schrijven van de roman Wuthering Heights en gedichten. Charlotte beleefde een eenzaam jaar in Brussel; alles duidt erop dat ze verliefd was geworden op Constantin Héger, haar `meester', die aanvankelijk veel aandacht aan haar schonk en over wie ze later schreef in The Professor, haar eerste boek, dat pas na haar dood werd uitgegeven. Haar vurige aanbidding maakte zijn vrouw jaloers en achterdochtig, zodat ook zij Charlotte aan haar lot overliet. De brieven die zij Héger stuurde na haar terugkeer in Haworth -die hij nooit heeft beantwoord -- , kunnen ronduit liefdesbrieven genoemd worden. Het onderwijs en de ervaringen die zij in Brussel opdeed, legden de grondslag voor haar latere literaire ontwikkeling; zij werd zich bewust van haar eigen talenten en karakter, en verzamelde materiaal dat ze verwerkte in al haar romans. In 1844 zetten Charlotte en Emily zich in om op de pastorie een school te beginnen. Ze lieten prospectussen drukken, maar slaagden er niet in leerlingen te werven. Anne ging weg bij de Robinsons en kort daarna werd Branwell door de familie weggestuurd wegens `onzedelijk gedrag' tegenover de vrouw des huizes. Hij verviel tot opium- en drankmisbruik en bracht de laatste drie jaar van zijn leven door met schulden maken en zijn zusters en vader tot last zijn.
Ontstaansgeschiedenis van de Brontë-boeken In het najaar van 1845 vond Charlotte bij toeval bij het opruimen een aantal gedichten van Emily; dit was de directe aanleiding voor de publicatie Poems by Currer, Ellis and Acton Bell. Ze maakten gebruik van deze dubbelzinnige pseudoniemen om te vermijden dat ze als vrouwelijke auteurs bevooroordeeld zouden worden besproken door de critici. Ofschoon ze zelf de uitgave bekostigden en er slechts twee exemplaren van de bundel werden verkocht, was het de eerste stap op weg naar een literaire loopbaan. Elk van de zusters had naar bleek een roman geschreven: Charlotte The Professor, Emily Wuthering Heights en Anne Agnes Grey. In 1847 werden Agnes Grey en Wuthering Heights in één band uitgegeven door T. C. Newby. The Professor werd geweigerd, maar Charlotte was al bijna klaar met Jane Eyre, dat ze ter publicatie aanbood aan Smith, Elder & Co.; acht weken later kwam het uit en het werd een onmiddellijk succes. Een paar maanden later verschenen Agnes Grey en Wuthering Heights, in het voorjaar van 1848 gevolgd door Annes tweede roman, The Tenant of Wildfell Hall. In de kritische pers ontstond verwarring over de pseudoniemen; er werd bijvoorbeeld beweerd dat Wuthering Heights een vroeg werk van Currer Bell/Charlotte was en uitgever Newby had achter hun rug om The Tenant of Wildfell Hall in Amerika aangeboden als `een
nieuw werk van de schrijver van Jane Eyre'. Hierdoor voelden Charlotte en Anne zich gedwongen om naar Londen te gaan -- een hele dag reizen -- , en zich in hoogst eigen persoon voor te stellen aan Smith, Elder & Co., om alle geruchten te ontkrachten.
Het onheilsseizoen 1848-1849. In september van het jaar 1848 stierf Branwell. Hij heeft nooit geweten van zijn zusters literaire successen, waarover zij zwegen om zijn toestand niet te verergeren. Toch is ook hij alsnog beroemd geworden: door het portret dat hij van zijn zusters en zichzelf maakte, en waaruit hij zichzelf later heeft weggeschilderd. Emily vatte kou op zijn begrafenis, kreeg acute tbc, weigerde elke vorm van medische behandeling en stierf op 19 december. Anne bleek ook met tbc besmet te zijn. Charlotte, die bezig was met het schrijven van Shirley, nam haar mee naar Scarborough `voor een verandering van lucht' en daar stierf Anne in mei 1849. Charlotte, alleen achtergebleven met haar vader in de pastorie, voltooide Shirley. Het boek verscheen in 1850 bij Smith, Elder & Co., die eveneens een herdruk uitbrachten van Wuthering Heights en Agnes Grey, ter gelegenheid waarvan Charlotte een ontroerend voorwoord schreef over haar zusters. Op uitnodiging van haar uitgever George Smith ging Charlotte een paar maal naar Londen, waar ze Thackeray en andere literaire figuren ontmoette. Ook maakte ze in die tijd kennis met Mrs. Gaskell, die ze in Manchester bezocht. Haar laatste roman, Villette, verscheen in 1853. Na driemaal een huwelijksaanzoek te hebben afgeslagen, trad zij in 1854 in het huwelijk met Arthur Bell Nicholls, een predikant in dienst bij haar vader; Patrick Brontë was aanvankelijk fel tegen deze verbintenis, maar gaf uiteindelijk zijn toestemming. Bell Nicholls kwam uit Ierland, waar het paar hun wittebroodsweken doorbracht. Charlotte was haar echtgenoot geheel toegewijd, maar naar later bleek was ze toch ook wel weer begonnen aan een nieuw boek, Emma (waarvan slechts enkele pagina's bewaard zijn gebleven). Ze werd zwanger en leed aan een buitengewoon heftige, uitputtende vorm van ochtendziekte, waaraan ze op 31 maart 1855 bezweek, negenendertig jaar oud. Arthur Bell Nicholls verzorgde Patrick Brontë tot diens dood in 1861, waarna hij terugging naar Ierland.
Verantwoording Omdat het merendeel van de brieven van de hand van Charlotte is, is het haar stem die in dit boek de boventoon voert en is zij degene die ons de eigenaardigheden en karaktertrekken van haar broer en zusters openbaart. Al zijn de brieven van Charlotte Brontë maar zelden hoogstandjes van epistolaire kunst, ze zijn des te waardevoller als `document humaine' en vormen een belangrijke achtergrond voor de waardering van de klassieke meesterwerken en het ontstaan ervan. Dit is niet de plaats voor een kritische beoordeling van hun literaire werk; achter in dit boek is een (beperkte) bibliografie opgenomen voor degenen die zich verder in het leven en werk van de familie Brontë willen verdiepen. Bij het maken van de selectie ben ik van het standpunt uitgegaan dat het levensverhaal van de drie onafscheidelijke zusters duidelijk moest worden aan de hand van de chronologie en
de inhoud. Ik heb de annotatie tot een minimum beperkt en alleen hier en daar een verklaring ingevoegd. Deze verklaringen hebben de vorm van een korte uitleg tussen vierkante haken in de brieven, voetnoten, waarin over het algemeen uitgebreider ingegaan wordt op de identiteit van de diverse adressanten, en cursieve verbindingsstukken wanneer het nodig was een ogenschijnlijke discrepantie uit te leggen of een te grote tijdsspanne te overbruggen. Voor de continuïteit en curiositeit heb ik ook enkele brieven opgenomen van andere personen dan de Brontës. Bij wijze van afsluiting is er een korte briefwisseling tussen de weduwnaar van Charlotte, Arthur Bell Nicholls, en Ellen Nussey opgenomen, die van belang is met het oog op de ontstaansgeschiedenis van Mrs. Gaskells biografie -- die bij verschijning in het voorjaar van 1857 veel stof deed opwaaien en enkele gerechtelijke processen tot gevolg had. Ik ben dank verschuldigd aan The Brontë Society in Haworth en The British Library in Londen, die mij voorzagen van informatie en materiaal. Ria Loohuizen.
BRIEVEN 1821-1855
Patrick Brontë aan de Eerwaarde John Buckworth1: Bij K[eighley], Yorkshire, 27 november 1821 Zeer Geachte Heer, Ik ontving zojuist Uw schrijven van de drieëntwintigste jongstleden en dat is als goed nieuws uit een ver land of de ontmoeting van oude vrienden die elkaar lang niet hebben gezien. Uw vriendelijke brief ademt het begrip, de Christelijke inborst en de broederlijke genegenheid die ik immer heb beschouwd als de belangrijkste trekken van Uw karakter en die zeer geschikt zijn om een geest als de mijne, die op dit ogenblik veel troost en raad behoeft, te sussen en te kalmeren. Aangezien ik me ervan bewust ben dat U, evenals een zeer gewaardeerde vriend van mij in Uw omgeving, een warme belangstelling heeft voor mijn aangelegenheden -- voorspoed of tegenslag -- zal ik U bij deze in het kort vertellen hoe het mij gedurende de afgelopen twaalf maanden in mijn kleine kring is vergaan. Ofschoon de boze winden, die toen ik aankwam in deze plaats aanvankelijk hevig waren, gingen liggen, bleef de opgestuwde zee woelig en behoefde het vaartuig een behoedzame en gestadige hand aan het roer. Het is mij doorgaans in moeilijke tijden tamelijk goed vergaan, maar zonder hulp van boven zouden alle omzichtigheid en vaardigheid niet hebben gebaat. Ik zocht mijn heil bij de Heer en Hij beteugelde de storm en bracht de golven tot bedaren en geleidde mijn vaartuig veilig de haven binnen. Doch zodra ik daar was aangekomen, stak er opnieuw een storm op, heviger dan de eerste -- een storm die elk deel van het vergankelijk lichaam deed sidderen en meer dan eens bedreigde met het einde. Op 29 januari van dit jaar werd mijn dierbare vrouw ongeneeslijk ziek en ruim zeven maanden later stierf zij. Tijdens elke week en bijna elke dag van deze lange, nare periode verwachtte ik dat zij ons zou ontvallen. De eerste drie maanden was ik bijna geheel alleen, tenzij U mijn zes kleine kinderen en de verpleegster en bedienden als gezelschap beschouwt. Ware ik in D[ewsbury] geweest, dan zou het mij niet hebben ontbroken aan goede vrienden; ware ik in H[artshead] geweest, dan zou ik hen zowel als anderen af en toe hebben kunnen zien; ware ik in T[hornton] geweest, dan zou een immer werkelijk toegenegen familie mijn smarten hebben verlicht; maar ik was in H[aworth], als vreemdeling in een vreemd land. Onder deze omstandigheden, nadat mij alle aardse steunpilaren waren ontnomen, moest ik de last dragen van de grootste vracht verdriet waaronder ik ooit gebukt ging. Een zekere dag herinner ik me nog heel goed; het was een sombere dag, een dag van wolken en duisternis, toen drie van mijn kleine kinderen geveld waren door roodvonk, en de volgende dag verkeerden de andere drie in dezelfde toestand. Het was juist in die tijd dat de dood zijn schaduw wierp over mijn dierbare vrouw en wel op een manier waardoor haar einde aanstaande leek. Zij was koud en zwijgzaam en leek nauwelijks op te merken wat er om haar heen gebeurde. Deze verschrikkelijke tijd duurde echter niet lang. Mijn kindertjes gingen vooruit en werden uiteindelijk beter, en de hevigheid van de ziekte van mijn vrouw leek enigszins af te nemen. Enkele weken later arriveerde haar zuster, Miss Branwell, waardoor mijn gemoed een stuk kalmer werd, hetgeen nog 1 John Buckworth: predikant te Dewsbury, Yorkshire, bij wie P.B. voor zijn huwelijk introk als hulppredikant
steeds het geval is, omdat zij mijn werk en mijn verdriet deelt en zich gedraagt als een toegenegen moeder voor mijn kinderen. Zodra ik kon, ontbood ik een andere medisch specialist ter consultatie bij mijn dierbare die zo leed, maar alle bekwaamheid mocht niet baten. Zij werd onherroepelijk door de dood achtervolgd. Haar gestel was danig verzwakt en haar lichaam teerde van dag tot dag meer uit; na ruim zeven maanden van een heviger martelende pijn dan ik ooit iemand heb zien lijden, ontsliep zij in Jezus en haar ziel steeg op naar de Heerlijke Woning. Gedurende vele jaren had zij Gods weg bewandeld, maar de grote vijand, die afgunstig was op haar heilige leven, heeft haar geest tijdens haar laatste strijd vaak verbijsterd. Toch verschafte haar geloof haar over het algemeen vrede en vreugde en zij stierf, zo niet triomferend, dan wel kalm en in de heilige doch nederige overtuiging dat Christus haar Verlosser was en de hemel haar eeuwige Woning. P. B. Na de dood, in 1821, van zijn vrouw Maria Branwell, was het voor Patrick Brontë een dringende noodzaak om een vrouw te vinden die de verzorging en opvoeding van zijn zes kinderen (tussen de acht en een jaar oud) op zich wilde nemen. Zijn pogingen om te hertrouwen liepen als gezegd op niets uit; de volgende briefwisseling met Mary Burder, de vrouw die hij vijftien jaar eerder in de steek had gelaten om met Maria Branwell te trouwen, getuigt daarvan.