De geschiedenis van de Engelse bijbelvertaling
Het is dit jaar vierhonderd jaar geleden dat de King James Version voor het eerst van de pers rolde; de Engelse bijbelvertaling die zoveel overeenkomsten vertoont met onze Statenvertaling. Hoe kwam deze vertaling tot stand? Wat is de voorgeschiedenis ervan? In deze bijdrage wil ik aandacht vragen voor de geschiedenis van de Engelse bijbelvertaling.
Inleiding Wij belijden en geloven dat de Bijbel uniek is. De Bijbel is het Woord van God. In en door de Bijbel spreekt de Heilige Geest als de uiteindelijke Schrijver ervan tot ons. Het Oude Testament is oorspronkelijk in het Hebreeuws en een heel klein deel in de aan het Hebreeuws nauw verwante taal Aramees geschreven. De oorspronkelijke taal van het Nieuwe Testament is Grieks. Dat was aan het begin van de christelijke jaartelling de taal van de landen rond het oostelijk deel van de Middellandse Zee. De overheid bediende zich ervan. Was het niet de eerste taal van mensen, dan toch wel hun tweede taal. Reeds vóór de christelijke jaartelling was het Oude Testament in het Grieks vertaald. Deze bijbelvertaling staat bekend als de Septuaginta. Toen de Heilige Geest werd uitgestort, hoorde de samengestroomde menigte, die niet alleen uit inwoners van Jeruzalem, maar ook uit Joden en Jodengenoten uit alle delen van het Romeinse rijk bestond, ieder in hun eigen taal de grote werken Gods verkondigen (Hand. 2:11). Terecht wordt dit als de bijbelse grond gezien om de Bijbel in alle talen van de wereld te vertalen. Was Grieks de taal van het oostelijk deel van het Romeinse Rijk, Latijn was die voor het westelijk deel. Al vrij spoedig ontstond er dan ook een Latijnse bijbelvertaling. De kerkvader Hiëronymus maakte vanuit het Hebreeuws en het Grieks een geheel nieuwe bijbelvertaling in deze taal, ter vervanging van de bestaande vertaling. Deze vertaling, die de naam kreeg van Vulgata, werd de officiële Bijbel van de Westerse Kerk. Dat bleef zo toen het Latijn alleen nog maar door geleerden werd gesproken. Trouwens ook de liturgie (mis) werd in het Latijn voorgedragen. John Wycliffe (1330-1384) In West-Europa was het de Engelsman John Wycliffe die als eerste het initiatief nam de Bijbel in de landstaal te vertalen. Wycliffe was als hoogleraar in de theologie verbonden aan de universiteit van Oxford. Hij wenste de theologie te zuiveren van kwalijke filosofische invloeden en terug te voeren naar de Schrift als haar bron en in tweede instantie naar de theologie van de kerkvaders. Hij stelde dat mensen zonder tussenkomst van priesters hun geloof mochten belijden, met de Bijbel als gids en richtlijn. Evenmin waren priesters nodig om zonden te vergeven. Wycliffe maakte onderscheid tussen de eeuwige kerk en haar aardse gestalte. De aardse kerk mocht volgens hem geen bezit hebben. De goederen die zij bezat diende zij terug te geven aan de oorspronkelijke eigenaren. Dat bezorgde hem veel steun bij de Engelse adel. Hij bestreed de pretentie van de paus dat deze alle wereldlijke macht bezat en dat de vorsten aan hem ondergeschikt waren. Naar zijn overtuiging hoorde de eindverantwoordelijkheid van de uiterlijke zijde van het kerkelijke leven bij de overheid te liggen. Hij wees ook de leer van de transsubstantie af.
Wycliffe werd uit Oxford verbannen en op een synode in 1382 te Londen werd hij ter dood veroordeeld. Machtige vrienden voorkwamen de uitvoering van het vonnis. Vanaf 1374 tot aan zijn dood was hij verbonden aan de parochie van Lutterworth. Zeker is dat Wycliffe persoonlijk delen van het Nieuwe Testament vertaalde, terwijl zijn invloed merkbaar is in de gehele vertaling van het Nieuwe Testament. Vrienden en geestverwanten verzorgden de vertaling van het Oude Testament. Rond het sterfjaar van Wycliffe was de vertaling voltooid. Bron voor de vertaling waren niet manuscripten van de grondtekst, maar van de Vulgata. Kennis van het Grieks en zeker van het Hebreeuws was toen onder geleerden nog bepaald niet algemeen. De Wycliffe-Bijbel sloot heel nauw aan bij de Vulgata. Daarom was het Engels heel stroef. Het gaat dan trouwens om het zogenaamde midden-Engels in onderscheid met het oud-Engels van de vroege Middeleeuwen en het nieuw-Engels waarvan vanaf rond 1500 sprake is. Onder andere Wycliffe’s geestverwant John Purvey verzorgde een revisie. Hij poogde daarbij Engels te gebruiken dat dichter bij de taal van het gewone volk stond. In reactie op deze bijbelvertaling bepaalde de Convocatie van Oxford in 1408 op instigatie van Thomas Arundel, aartsbisschop van Canterbury, dat bijbelvertalingen de goedkeuring van de kerkelijke overheid nodig hadden. Deze bepaling werd vastgelegd in de zogenaamde Constitutions. Volgelingen van Wycliffe werden bekend als ‘lollards’. Meerderen van hen vonden de dood op de brandstapel. Ondergronds leefde de beweging voort tot aan de tijd van de Reformatie. William Tyndale (ca. 1494-1536) In de vijftiende eeuw werd de boekdrukkunst uitgevonden. De Reformatie is ondenkbaar zonder deze uitvinding. Naast de boekdrukkunst moet het humanisme genoemd worden. Het humanisme wilde terug naar de bronnen. Voor de Bijbel betekende dit dat deze in de brontalen ervan, het Grieks, Hebreeuws en Aramees, moest worden bestudeerd. Luther was de eerste die een bijbelvertaling vanuit de grondtalen verzorgde. Tyndale haalde in 1515 aan de universiteit van Oxford de graad van Master of Arts (M.A.). Vervolgens ging hij naar Cambridge om zich verder in het Grieks en Hebreeuws te bekwamen. Tyndale onderging zowel de invloed van het bijbels humanisme als van de Reformatie; twee stromingen die soms heel vloeiend in elkaar overgingen. Tyndale raakte diep overtuigd van het recht dat ook het gewone volk de Bijbel kon lezen in zijn eigen taal. Zijn wens was dat een jongen die het land ploegde meer van de Schrift zou weten dan de paus. Omdat de kerkelijke autoriteiten met een beroep op de Constitutions van 1408 geen medewerking wensten te geven aan een nieuwe bijbelvertaling, verliet Tyndale Engeland. In mei 1524 kwam hij in Hamburg aan. Vanuit Hamburg reisde hij door naar Wittenberg. Hij heeft daar persoonlijk met Luther en Melanchton kennisgemaakt. In 1526 verscheen in Worms een uitgave van het complete Nieuwe Testament in het Engels. De invloed van Luther bleek onder andere uit het feit dat Hebreeën, Jakobus, Judas en Openbaring na de andere nieuwtestamentische boeken werden geplaatst. Naar Luthers overtuiging konden deze boeken namelijk niet tot de echte hoofdboeken van het Nieuwe Testament worden gerekend. Bisschop Tunstall van Londen confisqueerde en verbrandde exemplaren van de bijbelvertaling van Tyndale die Engeland werden binnengesmokkeld. In 1530 kwam Tyndale klaar met de Psalmen en de Pentateuch. George Joye vertaalde onder andere Jesaja en Jona. In onderscheid met de Wycliffe-Bijbel was de bijbelvertaling van Tyndale niet alleen een vertaling uit de bronteksten, maar was ook het Engels veel vloeiender. Tyndale introduceerde trouwens ook nieuwe woorden in de Engelse taal. Tot aan zijn dood toe bleef hij reviseren. De laatste jaren van zijn leven werkte Tyndale in Antwerpen. Daar werd hij in 1535 door Henry Phillips, die hij als vriend vertrouwde, verraden aan de autoriteiten. Van Antwerpen
werd hij naar het kasteel van Vilvoorde in de nabijheid van Brussel overgebracht. Hendrik VIII had persoonlijke antipathie jegens Tyndale, omdat hij diens scheiding van Catharina van Aragon had veroordeeld. Voor het project van een nieuwe Engelse vertaling als zodanig hadden inmiddels zowel Hendrik VIII zelf als de toenmalige kanselier Thomas Cromwell enige sympathie. Karel V had als oomzegger van Catharina van Aragon zijn eigen redenen om Tyndale als onderdaan van Hendrik VIII bepaald niet met welwillendheid te bejegenen. In 1536 werd Tyndale door verbranding om het leven gebracht. Zijn laatste woorden op de brandstapel waren: ‘Heere, open de ogen van de koning van Engeland.’ Miles Coverdale (1488-1569) zette het vertaalwerk van Tyndale voort en reviseerde het vertaalwerk dat reeds was gedaan. Hij had niet de talenkennis waarover Tyndale beschikte, maar was wel diplomatieker. Hij liet introducties en noten (kanttekeningen) van Tyndale weg. In zijn dedicatie aan Hendrik VIII verwees hij in positieve zin naar Anna Boleyn, met wie Hendrik VIII na zijn scheiding van Catharina van Aragon was getrouwd. Daarbij moet worden opgemerkt dat Anna Boleyn zeer positief stond ten opzichte van de Reformatie. In 1535 verscheen de eerste complete Engelse vertaling uit de brontalen in Antwerpen. De apocriefe boeken waren tussen het Oude en Nieuwe Testament en niet tussen de andere boeken van het Oude Testament geplaatst, om zo hun secundaire status te onderstrepen. Omdat Anna Boleyn inmiddels in ongenade was gevallen, was er voor deze uitgave geen koninklijke goedkeuring verkregen. Deze goedkeuring was er wel voor de editie die James Nicholson in Southwark in 1537 het licht deed zien. Daarbij ging het om een licht gereviseerde herdruk van de Bijbel van Coverdale uit 1535. Ondertussen had ook John Rogers (1505-1555) het vertaalwerk van Tyndale voortgezet. Hij maakte daarbij ook gebruik van het werk van Coverdale. Waar Coverdale van Tyndale verschilde, gaf hij aan Tyndale de voorkeur. In onderscheid met Coverdale nam hij ook noten in zijn vertaling op. Deze noten bevatten vooral veel materiaal uit de joodse geschiedschrijver Josephus en de kerkvaders. Zij waren minder polemisch getint dan die van Tyndale, maar zeer zeker toch ook gestempeld door de theologie van de Reformatie. Om zijn nauwe connectie met Tyndale te verbergen, placht Rogers de schuilnaam Thomas Matthew te gebruiken. Ook deze bijbelvertaling verkreeg in 1537 koninklijke goedkeuring. Hendrik VIII besefte niet dat hij hiermee zijn stempel zette op een vertaling die grotendeels van Tyndale afkomstig was. Richard Grafton drukte deze Bijbel. Op de titelpagina kwamen de volgende Latijnse woorden voor: ‘Sicut divisiones aquarum ita cor regis in manu Domini quocumque voluerit inclinabit illud.’ Het gaat hier om Spr. 21:1: ‘Des konings hart is in de hand des HEEREN, als waterbeken; Hij neigt het tot al wat Hij wil.’ In de editie van 1539 van de bijbelvertaling van Coverdale werden de nieuwtestamentische bijbelboeken weer geplaatst in de volgorde zoals wij die kennen. Van deze editie moest op koninklijk bevel in elke parochie een exemplaar aanwezig zijn. De Geneefse Bijbel en de Bijbel van de bisschoppen Toen na de dood van Edward VI, die zijn vader Hendrik VIII was opgevolgd, diens halfzuster Mary, de dochter van Catharina van Aragon, aan de macht kwam, braken er voor de Engelse kerk moeilijke tijden aan. Verschillende vooraanstaande Engelse reformatoren vonden de dood. Anderen namen de wijk naar het Europese vasteland. Een aantal van deze ballingen is verantwoordelijk voor de zogenaamde Geneefse Bijbel. Onder andere John Knox was erbij betrokken. In Genève werd deze bijbelvertaling gedrukt. In 1557 kwam het Nieuwe Testament van de pers en in 1560 de gehele Bijbel. De vertaling van het Nieuwe Testament was het werk van William Whittingham. Hij had ook de supervisie over het gehele project. Feitelijk ging het om een revisie van de vertaling van Tyndale met gebruikmaking van de
Latijnse vertaling van de gehele Bijbel verzorgd door Theodorus Beza, de vriend en latere opvolger van Calvijn te Genève. In onderscheid met de tot dusver gepubliceerde bijbelvertaling had deze vertaling een indeling in verzen en niet in paragrafen. Dat vergemakkelijkte het citeren van bijbelwoorden. Woorden die niet in de oorspronkelijk taal voorkwamen, waren cursief gedrukt; een gewoonte die later ook in de King James Version en in Nederland in de Statenvertaling werd overgenomen. De uitgaven van deze Bijbel waren ook goedkoper dan die van eraan voorafgaande bijbelvertalingen. Het feit dat niet van de Gothische, maar van de Romeinse drukletter gebruik werd gemaakt, vergemakkelijkte ook het lezen. Onder het gewone volk was deze bijbeluitgave dan ook spoedig zeer populair. Het is ook de Bijbel die door Shakespeare wordt geciteerd en die door de Pilgrim Fathers naar Amerika werd meegenomen. Het vertaalproject van de Geneefse Bijbel is vooral gefinancierd door John Bodley, de vader van Thomas Bodley, naar wie Bodleian Library in Oxford is genoemd. Pas in 1576 zag voor het eerst een editie gedrukt in Engeland zelf het licht. De drukker Christopher Barker had voor de licentierechten een behoorlijke som aan koningin Elizabeth betaald. Voor het laatst werd deze Bijbel officieel in 1616 in Engeland gedrukt, al verzorgde Robert Barker, de zoon van Christopher, nog in 1633 een uitgave, waarbij als jaartal 1599 werd vermeld. Tot 1644 heeft Joost Broers in Amsterdam uitgaven van de Geneefse Bijbel gedrukt. In 1563 werd onder leiding van de bisschoppen van de Anglicaanse Kerk een nieuw vertaalproject gestart. Deze Bijbel van de bisschoppen kwam in 1568 van de pers, maar is nooit door de overheid geautoriseerd. Zij kon aan populariteit niet meten met de Geneefse Bijbel. Rooms-katholieke bijbelvertalingen Een bekend misverstand onder protestanten is dat Rome leken verbood de Bijbel te lezen. Zeker is dat Rome daar niet het belang aan hechtte dat de Reformatie deed, maar verboden was alleen het lezen van niet kerkelijk goedgekeurde vertalingen. Niet altijd werd overigens veel haast gemaakt met het uitbrengen van zo’n vertaling. Juist om het protestantisme in Groot-Brittannië te kunnen bestrijden, hebben Engelse geestelijken behorend bij de roomskatholieke kerk een bijbelvertaling vervaardigd. Zij is vooral het werk geweest van Gregorius Martin. Deze bijbelvertaling kwam in Frankrijk tot stand, gezien het feit dat in Groot-Brittannië openbare uitoefening van de rooms-katholieke godsdienst was verboden sinds Elizabeth, de dochter van Anna Boleyn, haar rooms-katholieke halfzuster Mary had opgevolgd. Men vertaalde niet vanuit de brontalen, maar vanuit de Vulgata, de Latijnse bijbelvertaling die op het concilie van Trente officieel tot de bijbelvertaling van de kerk, die als ijkpunt voor andere vertalingen moest dienen, was verheven. In 1582 kwam te Reims het Nieuw Testament uit en in 1610 de gehele Bijbel te Douay. Deze bijbelvertaling staat dan ook bekend als de DouayReims Bijbel. In 1811 vond een uitgebreide revisie van deze bijbelvertaling plaats door Thomas Haydock. Diens editie geeft in voetnoten en inleidingen uitgebreid commentaar; een commentaar dat niet alleen op geschriften van de kerkvaders, maar ook van latere rooms-katholieke theologen is gebaseerd. Vermeldenswaard is dat John F. Kennedy als de eerste rooms-katholieke president van de Verenigde Staten zijn ambtseed op een exemplaar van de Haydock-Bijbel aflegde. Daarentegen legde Franklin Delano Roosevelt, wiens voorgeslacht uit Zeeland afkomstig was, zijn ambtseed af met de hand op een exemplaar van de Statenvertaling dat familiebezit was. De King James Version
De kennelijk calvinistische voetnoten irriteerden sommige anglicanen, terwijl de kritiek op de absolute monarchie tegen het zere been van James I was, die sinds 1603 over Engeland regeerde. Dat verklaart mede dat op de Hampton Court conference het besluit tot een nieuwe bijbelvertaling werd genomen. Overigens kwam het voorstel daartoe van John Rainolds, een puriteinsgezind theoloog, die op deze conferentie aanwezig was. Het werk aan deze vertaling startte in 1607 en werd voltooid in 1611. Zij werd bekend onder de naam King James Version of Authorised Version. Deze laatste naam is feitelijk niet juist. De King James Version is nooit officieel door de overheid goedgekeurd. Op de titelpagina staat dan ook niet ‘authorised to be read in the churches’ (goedgekeurd om in de kerken gelezen te worden), maar ‘appointed to be read in churches’ (aangewezen om in de kerken gelezen te worden). Aan het vertaalwerk namen in totaal zevenenveertig theologen deel. Richard Bancroft (15441610), die van 1604 tot aan zijn dood in 1610 aartsbisschop van Canterbury was, leidde het project. Hij formuleerde een aantal vertaalregels. Een belangrijke was dat slechts als de brontekst dat echt rechtvaardigde, van reeds bestaande vertalingen mocht worden afgeweken. De overeenkomst tussen de Geneefse Bijbel en de King James Version is dan ook groot. Een andere bekende vertaler was Lancelot Andrewes (1555-1626), die successievelijk bisschop van Chicester, Ely en Winchester was. Zowel Bancroft als Andrewes kunnen als voorlopers van de hoogkerkelijke richting worden gezien. Theologisch waren zij in die tijd de tegenpolen van de puriteinen. Onder de vertalers bevond zich echter ook Samuel Ward (1572-1643). Hij was een gematigd calvinist en een van de Engelse afgevaardigden op de Dordtse Synode van 1618-1619. De King James Version is feitelijk een revisie van de reeds bestaande vertalingen met behulp van de Hebreeuwse en Griekse brontekst. Het Nieuwe Testament van de King James Version komt zelfs voor negentig procent met de vertaling van Tyndale overeen. In onderscheid met de Geneefse Bijbel bevatte de King James Version geen theologisch getinte noten, maar hadden de noten slechts betrekking op andere vertaalmogelijkheden. De druklicentie kwam in handen van Robert Barker. In 1611 verschenen er twee edities, waarbij de ene in Ruth 3:15b ‘he’ (hij) en de andere ‘she’ (zij) las. Er zijn zowel Hebreeuwse handschriften ter ondersteuning van de ene als van de andere lezing. Veruit de meeste handschriften ondersteunen echter de lezing met ‘hij’. In het bijzonder gezien de vele drukfouten die de bestaande edities bleken te bevatten, maar ook vanwege andere onvolkomenheden vond in 1629 een revisie plaats door twee oorspronkelijke vertalers, namelijk Samuel Ward en John Bois. Zo stond in de editie van 1611 in Deut. 5:29 ‘My commandments’ (Mijn geboden). Dit werd in 1629 verbeterd in ‘all My commandments’ (al Mijn geboden). In 1638 vond een tweede revisie plaats, waarbij Ward en Bois nu werden geassisteerd door Thomas Goad en Joseph Mead. De edities van 1611 en 1629 hebben in 1 Joh. 5:12 ‘die de Zoon niet heeft’, terwijl die van 1638 terecht leest ‘die de Zoon van God niet heeft.’ In 1762 verzorgde dr. F.S. Paris voor drukker Joseph Bentham te Cambridge een uitgave met correcties in spelling, cursiveringen enz. en verwijdering van drukfouten. Clarendon Press te Oxford nam de theoloog en hebraïcus Benjamin Blayney in de arm voor een gereviseerde uitgave. Blayney kon daarbij al gebruik maken van het werk dat Paris had verricht. Zijn revisie die in 1769 het licht zag, vormt het uitgangspunt van de latere uitgaven van de King James Version tot nu toe. Latere vertalingen In 1885 werd de volstrekt dominante positie van de King James Version doorbroken met de publicatie van de Revised Version; een initiatief van ‘houses of laity and clergy’ (huizen van de leken en geestelijken) van de Anglicaanse Kerk. In tegenstelling tot wat de titel doet
vermoeden, gaat het niet om een herziening van de King James Version, maar om een nieuwe vertaling. Daarbij zijn vooral met betrekking tot het Nieuwe Testament de verschillen groot, omdat men zich niet op de zogenaamde Textus Receptus baseerde, maar op teksten van het zogenaamde Alexandrijnse teksttype, die in de negentiende eeuw waren ontdekt. In de twintigste en eenentwintigste eeuw zijn er tal van nieuwe Engelse vertalingen verschenen. Sommige zijn behoorlijk vrij tot heel vrij, terwijl andere evenals de King James Version juist heel letterlijk vertalen. Een voorbeeld van de eerste is de New International Version en van de tweede de English Standard Version. In onderscheid met de King James Version nemen echter ook bijbelvertalingen die qua vertaalprincipe in het spoor van de King James Version gaan, niet de Textus Receptus bij de vertaling van het Nieuwe Testament als uitgangspunt. De Textus Receptus is gebaseerd op een aantal handschriften van de zogenaamde meerderheidstekst. Dan gaat het om een teksttype dat wij in zo’n tachtig procent van de overgeleverde handschriften terugvinden. Tussen de handschriften van de meerderheidstekst bestaan ook verschillen, maar die zijn veel minder ingrijpend dan die tussen de meerderheidstekst enerzijds en de handschriften van het Alexandrijnse teksttype anderzijds, terwijl ook deze laatste handschriften onderling weer veel meer verschillen vertonen dan de handschriften van de meerderheidstekst. Er is een aantal argumenten aan te voeren om aan de meerderheidstekst vast te houden. In ons eigen vaderland heeft prof. dr. J. van Bruggen, emeritus hoogleraar Nieuwe Testament, inmiddels al ettelijke jaren geleden een boekje geschreven waarin hij op bekwame wijze de meerderheidstekst verdedigt. Als wij het hebben over verschillen tussen handschriften, moeten we overigens niet vergeten dat een groot deel ervan bestaat in spellingfouten enz. Alle onderlinge verschillen van alle bestaande handschriften leiden op geen enkele wijze tot ander zicht op de boodschap van het Nieuwe Testament. De blijvende kracht van de King James Version Vanaf de jaren veertig van de zeventiende eeuw won de King James Version het in populariteit van de Geneefse Bijbel. Qua literaire kracht overtrof de King James Version namelijk heel duidelijk de Geneefse Bijbel. Zij was beter geschikt om gehoord en ook gememoriseerd te worden. Dat verklaart dat al heel spoedig, ondanks dat men de kanttekeningen van de Geneva Bible miste, een steeds groter deel van het gewone volk de King James Version ging gebruiken. Tot aan het einde van de negentiende eeuw was het overal in de Angelsaksische wereld de bijbelvertaling die door alle stromingen binnen het protestantisme werd gebruikt. Nog altijd wordt wereldwijd in de Angelsaksische wereld de King James Version gebruikt. Niet in het laatst geldt dat voor christenen op het zuidelijk halfrond. In Groot-Brittannië zelf zijn het naast kerken en gemeenten van orthodox gereformeerd karakter, die er vanouds vertegenwoordigd waren, vooral allochtone christenen die van de King James Version gebruik maken. De kracht van de King James Version is dat zij trouw is aan de brontekst. De literaire schoonheid maakte de tekst gemakkelijk te memoriseren, zoals ik al aangaf; iets wat voor het bijbrengen van bijbelkennis van groot belang is. Evenals de Statenvertaling is de King James Version een project van kerk en overheid. Terwijl de Statenvertaling de eerste Nederlandse bijbelvertaling is vanuit de brontalen, geldt dat niet voor de King James Version. Terwijl in de King James Version, zoals reeds aangegeven, de apocriefe boeken een plaats kregen tussen het Oude en Nieuwe Testament, hebben de Statenvertalers deze boeken een plaats gegeven achter het Nieuwe Testament. Daarbij lieten zij er een waarschuwing aan de lezer aan voorafgaan. Nog veel nadrukkelijker werd zo onderstreept dat deze boeken in karakter van de canonieke boeken verschillen.
De vertalers van de Statenvertaling hebben bij hun werk gebruik kunnen maken van de King James Version. Vertaalkundig overtreft de Statenvertaling feitelijk nog de King James Version. Verschillen tussen beide hebben vooral te maken met het verschillend karakter van de Engelse en Nederlandse taal. In tegenstelling tot het Nederlands kent het Engels twee woorden voor ‘verzoening’. Daarom kan zij op dit punt verschillen in woordgebruik in het Nieuwe Testament rechtdoen, terwijl dat in een Nederlandse vertaling niet mogelijk is. Een verschilpunt is ook het karakter van de kanttekeningen. Die van de Statenvertaling hebben niet alleen een filologisch, maar ook een theologisch karakter. Heel de gereformeerde dogmatiek kan uit de kanttekeningen van de Statenvertaling worden afgeleid. Daarin gaat de Statenvertaling in het spoor van de aan de King James Version voorafgaande Geneefse Bijbel. A Visual History of the English Bible: The Tumultuous Tale of the World’s Bestselling Book door Donald L. Brake; uitgave Baker Books, Grand Rapids 2008; ISBN 978-0-8010-1316-4; hb. 349 pp; € 29,99. In deze rijk geïllustreerde uitgave vertelt Donald L. Brake, vicepresident van Multnomah Bible College en Seminary, de geschiedenis van de Engelse bijbelvertaling, van die van John Wycliffe in de Middeleeuwen tot aan eigentijdse bijbelvertalingen. Uiteraard krijgt de King James Version bijzondere aandacht. Translating Truth: The Case for Essentially Literal Bible Translation door Wayne Grudem, Leland Ryken, C. John Collins, Vern S. Poythress en Bruce Winter; uitgave Crossway Books, Wheaton, Illinois 2005; ISBN 978-1-58134-755-5; pb. 157 pp; prijs $ 15,99. Het gaat hier om een vijftal bijdragen die oorspronkelijk als lezingen zijn gehouden op de jaarlijkse bijeenkomst van de Evangelical Theological Society in 2004. De auteurs laten zien dat er belangrijke verschillen zijn tussen een vertaalwijze die elk woord uit de brontekst in de vertaling opneemt en vertalingen die dat niet doen. Zij bepleiten dat een vertaling van de Bijbel niet alleen de oorspronkelijke betekenis getrouw in de ontvangende taal doorgeeft, maar ook zoveel mogelijk de oorspronkelijke vorm bewaart. De leer van de verbale inspiratie die gebaseerd is op de Schrift zelf, vraagt om een dergelijke wijze van vertalen. Dr. P. de Vries (StandVastig maart 2011, p. 11-15)