De Geertekerk De Geertekerk is de jongste van de vier Middeleeuwse parochiekerken in Utrecht. De kerk werd gesticht rond het midden van de 13e eeuw op wat nu het Geertekerkhof is. Ze werd gewijd aan de heilige Gertrudis, die onder meer de beschermheilige van reizigers is. De Geertekerk heeft een bewogen bouw- en gebruiksgeschiedenis achter de rug. De kerk werd in de loop van de eeuwen niet alleen uitgebreid, maar ook meerdere malen met sloop en verkoop bedreigd. Uiteindelijk zette het verval zodanig door dat de kerk na de Tweede Wereldoorlog geen dak meer had en er planten in het interieur groeiden. De Remonstrantse Gemeente kocht de ruïne in 1954 en liet het met een grootschalige restauratie in de jaren 1954-1956 in ere herstellen. Het ontstaan van de Geertekerk Toen Utrecht in 1122 stadsrechten kreeg, bouwde men een omwalling om zo de stad en haar inwoners te beschermen. Oorspronkelijk bevond de Geertekerk zich buiten deze omwalling. In welk jaar de kerk daar werd verlaten en er een nieuwe kerk binnen de stadswal werd gebouwd is niet met zekerheid te zeggen. Uit een document uit 1259 blijkt dat er in dat jaar in ieder geval al een nieuwe kerk stond. De afbraak van de oude en de bouw van de nieuwe kerk zal zeker enige jaren in beslag hebben genomen. Zodoende wordt tegenwoordig gesproken van een bouwperiode van ongeveer 1255-1259. De nieuwe parochiekerk werd gebouwd in de vorm van een rechthoekige romaanse hal en was grotendeels gemaakt van tufsteen. Het is goed mogelijk dat er stenen van de gesloopte voorganger zijn gebruikt voor de bouw van de nieuwe Geertekerk. Het bouwen van een nieuwe kerk was immers een kostbare zaak. De bouwmeesters maakten de kerk even hoog en groot als het huidige middenschip en voegden een toren toe. Aan het begin van de 14 e eeuw werd de kerk uitgebreid met een dwarsschip en een koor. Later die eeuw werden zijbeuken gemaakt door de buitenmuren tot pilaren te verbouwen. De doorgangen tussen de pilaren kregen rondbogen om het bovenliggende metselwerk te kunnen dragen. Hoewel de kerk al aanzienlijk was veranderd in de 14 e eeuw, kreeg het gebouw in de 15e eeuw haar definitieve vorm. De zijbeuken werden voorzien van portalen, er werd een sacristie gebouwd en de toren kreeg aan beide zijden kapellen. De nieuwe sacristie werd voorzien van een kruisgewelf van steen. De kraagstenen die de ribben van het gewelf ondersteunen werden uitgevoerd in de vorm van gezichten. Deze zijn nog steeds te zien. De klokken en het uurwerk In 1477 werd de toren van de Geertekerk door Steven Butendic voorzien van een grote klok genaamd Geertruyt. De tekst op de klok, vertaald uit het Latijn, luidt: ‘Ik prijs de ware God, ik roep het volk, ik verzamel de gelovigen, ik beween de doden, ik verdrijf de pest, ik luister de feesten op, ik heet Ghertrut, 1477, Steven Butendiic maakte mij’. In 1506 kwam daar een kleinere klok, genaamd Jezus Maria Johannes bij. Ook deze klok werd voorzien van een tekst: ‘Jezus Maria Johannes. Gherardus de Wou maakte mij in het jaar des Heren 1506’. Deze kleinere klok werd in de Tweede Wereldoorlog mee naar Duitsland genomen. Van de 53 klokken die uit Utrecht naar Duitsland werden vervoerd, keerden er maar acht terug. Eén daarvan was de klok uit de Geertekerk. De gebeurtenis werd vastgelegd in een in de klok gegraveerd vers van J.C. Bloem:
‘weer in mijn Utrechtse toren gekeerd, niet door de smeltkroes der Hunnen gedeerd klinke mijn stem voor altijd als weleer Jezus Maria Johannes ter eer’. Van het uurwerk, vroeger ook wel ‘horlogerie’ genoemd, weten we dat er in ieder geval in 1530 al een aanwezig was. Het moest vaak gesteld worden en in 1569 wordt vermeld dat ‘het uerwerck lanck stil stont’. In 1658 kwam er een nieuw uurwerk dat gemaakt was door de Rotterdammer Simon Dou. Het werd jaarlijks voor twaalf gulden onderhouden. Toen de geloofsgemeenschap de kerk in 1930 verliet, werd het grotendeels nog originele uurwerk door de gemeente Utrecht opgeslagen. In 2006 werd het, gerestaureerd en deels vernieuwd, weer teruggeplaatst. De kluis van de Geertekerk In sommige kerken en kloosters werd een kluis gebouwd, waarin een kluizenares zich de rest van haar leven aan God wijdde. Zij mocht de ruimte nooit meer verlaten. Een kluis was een kleine ruimte, voorzien van twee vensters met tralies. Een aan de buitenkant, zodat er eten en drinken gebracht kon worden en een aan de binnenkant van de kerk of het klooster, zodat de kluizenares de missen kon volgen. De meeste kluizenaressen waren van gegoede afkomst en deden afstand van hun geld (dat meestal aan de kerk of het klooster werd gegeven) voordat ze zich lieten insluiten. Ze hadden een strenge dagindeling en deden aan handenarbeid, zoals spinnen en weven, om in hun onderhoud te kunnen voorzien. In Utrecht waren er vier kerken met een kluis: de voormalige Predikherenkerk, de Buurkerk, Geertekerk en Jacobikerk. Alleen bij de laatstgenoemde kerk is de kluis bewaard gebleven. Hiermee is de Jacobikerk tegenwoordig de enige kerk in Nederland met een kluis. In de Geertekerk was in ieder geval al rond 1400 sprake van een kluis tegen de kerk. Deze bevond zich aan de zuidzijde van het koor. Bisschop Frederik van Blanckenheim (1394-1423) gaf toestemming om Agnes van Zantwijc te laten insluiten in de kluis. Later ontving zij een brief, waarin stond dat er een kleine deur in de kluis zou worden aangebracht, zodat ze verzorgd kon worden. Alleen vrouwen mochten er naar binnen gaan. In latere tijden werden dergelijke deurtjes ook gebruikt door vrouwen die de kluizenaressen hielpen bij hun handenarbeid. In de 19 e eeuw werd de kluis verbouwd tot brandspuithuisje, dat in de loop van de twintigste eeuw is gesloopt. De Reformatie In de loop van de 16e eeuw nam de onvrede over verschillende praktijken binnen het katholieke geloof toe. Bekende theologen als Johannes Calvijn en Maarten Luther wilden het katholicisme hervormen, maar zij en hun volgelingen werden tegengewerkt. Uiteindelijk kwam het tot een breuk tussen de katholieken en de aanhangers van het nieuwe geloof, de protestanten. In 1566 leidde de onvrede in Nederland tot de zogenaamde Beeldenstorm, de grootschalige bestorming van kerken en andere religieuze gebouwen waarbij de beelden en andere kunstvoorwerpen werden vernield. Immers, de Bijbel moest centraal staan en niet het vereren van afgodsbeelden, zo vond men. Op 24 augustus 1566 bereikte een boze menigte de Geertekerk. De protestantse gelovigen waren teruggekeerd van een hagenpreek buiten de Tolsteegpoort en vernielden op hun weg terug naar de stad de altaarstukken en beelden van de Geertekerk. De schade leek mee te vallen, maar twee dagen later was het weer raak. De kerk moest zeven weken sluiten om hersteld te worden. Ook de Buurkerk, Jacobikerk en Nicolaaskerk werden niet ontzien.
In 1580 werd de beoefening van het katholicisme officieel verboden door het Utrechtse stadsbestuur. Kerken en kloosters werden opgeheven en/of aan de protestanten gegeven. Tot aan dat jaar was de Geertekerk blijven functioneren als katholiek gebedshuis. Daarna werd het gebouw toegewezen aan de protestanten. Zij ontdeden de kerk van haar beelden en altaren. Na de Reformatie ging de kerk een lange, onrustige periode tegemoet waarin zij verschillende malen van functie is veranderd. Restauraties en wijzigingen De Geertekerk werd in de loop van de tijd enige malen gerestaureerd en verbouwd. In 1621 bevond het gebouw zich in slechte staat: het dak moest worden gestut wegens instortingsgevaar. In 1720 waren er opnieuw ernstige problemen. De pilaren waren verzakt en ook het dak en het houtwerk moesten gerepareerd worden. Een jaar later werd de torenspits vervangen. Vervolgens vond er in de periode 1859-1864 een grootschalige verbouwing van de Geertekerk plaats. Het gebouw verkeerde in slechte staat en de gemeente moest meerdere malen inspringen om aftakeling van het gebouw door geldgebrek te voorkomen. In mei 1864 waren de ingrijpende werkzaamheden klaar. De belangrijkste wijziging was dat de openingen tussen de pilaren, die de afscheiding vormden tussen het middenschip en de zijbeuken, werden dichtgemetseld. Zo ontstonden er muren tussen de verschillende ruimten. Daglicht bereikte het schip alleen nog via dakkapellen. De meeste tufstenen pijlers uit de Middeleeuwen werden gesloopt. Na de restauratie, waarvan de kwaliteit tegenviel, verslechterde de toestand van de kerk langzamerhand en werd het gebouw steeds minder voor diensten gebruikt. Uiteindelijk raakte de kerk in 1930 buiten gebruik en verviel het steeds verder. Op 24 juni 1954 werd de Geertekerk verkocht aan de Remonstrantse Gemeente, die een grootschalige restauratie liet uitvoeren in de jaren 1954-1956. Onder leiding van de architecten E.A. Canneman en D. Verheus werd de kerk zoveel mogelijk naar de situatie van net voor 1859 gerestaureerd. Aan de hand van oude tekeningen en prenten begon men aan de restauratie. Zo werden bijvoorbeeld de 19 e-eeuwse muren tussen middenschip en zijbeuken ongedaan gemaakt. Een nieuwe toevoeging was een muur die een scheiding vormde tussen de entree van het gebouw en de kerkruimte. Tevens nieuw was de kap van de kerk, omdat er van de oude niets meer over was. Een deel van de zijbeuken werd van de rest van de kerk afgescheiden door middel van een houten hekwerk met glas. Zo werden verschillende soorten gebruiksruimten (waaronder een ruimte voor catechisatie) gecreëerd. Op 1 december 1956 werd de kerk weer in gebruik genomen. Het interieur In de loop van de geschiedenis is er veel veranderd in het interieur van de Geertekerk. Na de Reformatie werd het interieur versoberd en domineerden rouwborden met familiewapens het beeld. Een houten koorhek scheidde het koor van de rest van de kerk. Immers, het koor speelt bij de protestanten geen belangrijke rol. Het centrale punt vormt bij hen de preekstoel en die kwam tegen het koorhek te staan. In de 20e eeuw is het hek verwijderd. Dat de kerk in de 20e eeuw aftakelde en in onbruik raakte heeft het interieur geen goed gedaan. Er ging veel verloren, waaronder meubilair en een groot aantal graven. Door de ruïneuze staat van de kerk vóór de restauratie van 1954-1956,
moest zij erna grotendeels worden voorzien van nieuw meubilair en een nieuwe inventaris. Een aantal interieuronderdelen werd aan de kerk geschonken, waaronder het doopvont, orgel en de preekstoel. Waar de preekstoel voorheen tegen het koorhek had gestaan, werd deze na de restauratie van 19541956 verplaatst. Men ging uit van de oude plattegrond van de kerk en dat betekende dat het koor weer een belangrijk onderdeel van de kerk werd. De 17 e-eeuwse preekstoel, afkomstig uit de remonstrantse kerk in Zevenhuizen (Zuid-Holland), kreeg een plaats tegen de wand net naast het koor. In 1956 kreeg de Geertekerk een orgel, dat in 1803 was gemaakt door Johannes Strümphler (17361807). Het snijwerk en de ornamenten van het orgel werden in de tinten wit, grijs en goud geschilderd. Op een schild onder het orgel staat kort de geschiedenis van de kerk tot en met 1956 vermeld. Naast het grote orgel herbergt de Geertekerk ook een kabinetorgel, een klein orgel in een kast die met deuren afgesloten kan worden. Dergelijke orgels functioneerden meestal als huisorgel, maar ook als tweede orgel in een kerk. Het exemplaar in de Geertekerk werd in 1765 door Deetlef Onderhorst (1715/1716- † onbekend) gebouwd. In 1955 vervaardigde én schonk de Utrechtse beeldhouwer Pieter d’Hont (1917-1997) een doopvont, met daarop afgebeeld de symbolen van de vier evangelisten. Een jaar later werd een kiezelmozaïek bij de hoofd- en zijentrees geplaatst en in 1957 werd op een centrale plaats in het koor een door kunstenares Antoinette Gispen (1921) ontworpen kruis in mozaïek aangebracht. Eveneens van haar hand is de bloemenstandaard (1987) waarop scènes uit het leven van de heilige Gertrudis zijn afgebeeld.
De glas-in-loodramen van de Geertekerk In de periode 1957-1964 werd het dwarsschip van de Geertekerk voorzien van drie glas-in-loodramen met Bijbelse thema’s. Maker was de kunstenaar Johan Dijkstra (1896-1978), die lid was van de bekende Groninger Kunstkring De Ploeg. Het echtpaar Martens-Mulder had de opdracht gegeven. Zij schonk de ramen aan de Geertekerk. In 1957 maakte Dijkstra het eerste raam. Bovenin zijn drie driehoeken afgebeeld, met daaronder het alpha- en omegateken (de Griekse letters symboliseren het begin en het einde), met tot slot de duif die boven de apostelen zweeft. In 1960 volgde het tweede raam. In het bovenste gedeelte zijn Hebreeuwse karakters afgebeeld, daaronder Mozes met de stenen tafelen van de wet, en weer daaronder enkele andere scènes uit het leven van Mozes. In 1964 werd het laatste raam van Dijkstra voltooid. Bovenin staat het Christusmonogram met de letters IHS, gevolgd door de contouren van de stad Damascus en onderaan de bekering van de apostel Paulus.
Een roerige gebruiksgeschiedenis De Geertekerk heeft niet alleen als katholieke en protestantse kerk gediend. Zij kreeg in de loop van de eeuwen allerlei andere functies. Zo verbleven er vanaf 1794 Franse soldaten in het gebouw, totdat een Franse commandant in 1804 protesteerde tegen het feit dat zijn mannen op een plek verbleven waar ook nog steeds mensen begraven werden. De commandant kreeg zijn zin: de mannen kregen een andere verblijfplaats. De Geertekerk bleef achter als magazijn. In de winter van 1804-1805 werden er in het gebouw allerlei goederen van het Franse kamp bij Austerlitz opgeslagen en ook werd er gewerkt aan de reparatie van legertenten. Tot 1813 werd de kerk als opslagplaats gebruikt en daarna enkele maanden als stal voor de paarden van het Pruisische leger (net als de Buurkerk en de Nicolaaskerk). Vervolgens lijkt de kerk weer een religieuze functie te hebben gekregen. Maar, in 1835 is er sprake van verkoop van het gebouw aan de stad Utrecht. Dit ging niet door, maar in latere jaren stond de toekomst van het gebouw weer ter discussie. Toen op 5 maart 1855 de Grebbedijk doorbrak en Veenendaal overstroomde, werd de Geertekerk enige weken ingericht als opvangplaats. Toen de Veenendalers vertrokken, kwam de kerk weer leeg te staan. Men had nog steeds geen permanente functie voor het gebouw gevonden. Ook het aanbod van de stad Utrecht uit 1856 om het gebouw te kopen en op de plek van de kerk een bewaarschool voor kleine kinderen te maken, werd afgeslagen. Langzamerhand werd het gebouw als onprettig ervaren en werden er steeds minder diensten gehouden. Tot circa 1930 diende de kerk dan ook alleen nog als kinder- en doopkerk. Het gebouw takelde steeds verder af en rond 1930 werden alle diensten gestaakt. De kerk bleef verlaten achter en verviel steeds verder. Verkoopplannen staken weer de kop op, waar overigens pas in 1939 voor het eerst een meerderheid voor was. De kerk zou gesloopt worden en de toren (in bezit van de stad Utrecht, net als alle kerktorens sinds de Franse tijd) zou geïntegreerd worden in de plannen voor een nieuw te bouwen bejaardenhuis. Er was in 1941 toestemming gegeven voor de sloop, maar dit werd enkele maanden later alweer ingetrokken. De Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) wilde het gebouw namelijk gebruiken. De Hervormde Gemeente weigerde het gebouw aan de beweging te verkopen, waarop de stad een onteigeningsprocedure begon. In maart 1944 raakte de Hervormde Gemeente zo de Geertekerk kwijt. Door de oorlog werden de plannen van de NSB echter niet uitgevoerd en na de bevrijding werd de kerk in 1951 teruggegeven aan de Hervormde Gemeente. Het gebouw was intussen vervallen tot een ruïne: er was geen dak meer en overal groeiden struiken in de resten van het gebouw. Met een grootschalige restauratie, geïnitieerd door de Remonstrantse Gemeente, werd de Geertekerk in ere hersteld. Het gebouw is tegenwoordig nog steeds in bezit van de Remonstrantse Gemeente en wordt voor kerkdiensten gebruikt. Tevens vinden er met regelmaat concerten, lezingen en cursussen plaats.
Bezienswaardigheden De toren van de kerk stamt uit de 13e eeuw en is daarmee het oudste onderdeel van de kerk. De kunstenaar Johan Dijkstra vervaardigde in de periode 1957-1964 drie glas-in-loodramen met Bijbelse thema’s. Het grote orgel in de Geertekerk dateert uit 1803. Op een schild onder het orgel staat kort de geschiedenis van de kerk tot en met 1956 vermeld. Het kleine kabinetorgel werd gemaakt in 1765.
In de kerk staat een 18e-eeuwse herenbank. Tot diep in de 19e eeuw was deze bank de vaste zitplaats van het personeel en de weeskinderen van de Fundatie van Renswoude (gevestigd in de Agnietenstraat). Op de bank staat het wapen van de stichtster van de fundatie: Maria Duyst van Voorhout, Vrijvrouwe van Renswoude. In het koor hangt een 17e-eeuwse koperen kaarsenkroon die in 1956 door de gemeente Veenendaal aan de kerk werd geschonken. Het was een blijk van dank en herinnert aan de opvang van honderden Veenendalers in de kerk, toen het dorp in 1855 overstroomde.
Wetenswaardigheden Na de Reformatie moest de katholieke gemeenschap de Geertekerk verlaten. Zij vestigde zich uiteindelijk rond 1640 in de schuilkerk van Sinte Gertrudis. Tegenwoordig noemen wij dit bijzondere gebouw de Gertrudiskapel. De Geertekerk heeft in de loop van de eeuwen niet alleen als kerk, maar onder meer ook als kazerne, opslagruimte en stal gediend. De kelder van de toren werd in de 18e eeuw gebruikt als bierkelder. De Geertekerk verkeerde verschillende malen in zeer slechte staat: zo dreigde er in 1621 en 1720 instortingsgevaar. De toestand van de kerk ging in de 19 e eeuw weer achteruit en het verval nam grote vormen aan nadat de kerk in 1930 verlaten werd. Na de Tweede Wereldoorlog restte een zwaar vervallen gebouw. Judoka Anton Geesink (1934-2010) hielp mee tijdens de restauratie van de kerk. De Geertekerk is een rijksmonument sinds 1967. Literatuur - Onder redactie van Peter van de Coolwijk, Gerrit-Jan Kraaij, Biem Lap, Leny Noordermeer, Nel van de Ridder, Geo Rodermond, Ben van Spanje en Ton Tamse. In de ban van de kerk. 25 jaar, Kerken Kijken Utrecht, Utrecht 2007. - Geertekerk – Utrecht. Utrecht, 1970. - Graft, C.C. van de. ‘Een kluizenares van de Utrechtse Geertekerk’. In: Jaarboekje van Oud Utrecht 1956, pag. 37-41. - Kralt, T., W. Klukhuhn, P. van der Ros (red.). Levende monumenten. Geschiedenis, instandhouding en hedendaags gebruik van Utrechtse binnenstadskerken. Ootmarsum, 2008. - Stenvert, R., C. Kolman, B. Olde Meierink, e.a. Monumenten in Nederland. Utrecht. Zwolle, 1996. Tekst: Marieke Lenferink en Lisa Olrichs Fotografie: Maarten Buruma