Waterlandstichting De EXOTA-ontploffing ? de naschokken van de jaren zestig Jos van der Lans Bij de jaren zestig moet ik altijd aan 1971 denken. Dat is een afwijking, ik geef het toe, maar ik kan het niet helpen. Dat komt omdat ik in 1971 getuige was van een ontluisterende televisie-uitzending, waarin VARA-ombudsman Marcel van Dam een filmpje vertoonde, waaruit duidelijk werd dat de schroefdopflessen van het limonademerk Exota ontploffingsgevaarlijk waren. Op het filmpje zagen wij daadwerkelijk een fles gazeuse uit elkaar spatten. Dat was een schok. Niet alleen voor mij, maar voor zo’n beetje heel limonadedrinkend Nederland. Exota, vervaardigd door Van Tuijn’s Limonadefabrieken en Distilleerderijen, was op dat moment marktleider in Nederland, en de verkoop stortte onmiddellijk in. De uitzending bracht het bedrijf binnen een paar weken op de rand van het faillissement, en eigenlijk is de Brabantse ondernemer de slag nooit te boven gekomen. Het merk Exota verdween binnen een paar jaar uit de schrappen. Voor mij was het een schok omdat ik mij begin jaren zestig op jonge leeftijd had voorgenomen dat een grote fles Exota, die ik ‘in mijn eentje’ helemaal zou opdrinken, het eerste was dat ik zou kopen als ik ‘later’ groot en zelfstandig zou zijn. Niks delen met mijn zusjes of met mijn vriendjes, gewoon helemaal in je eentje soldaat maken. Ik kon mij jarenlang geen groter genoegen voorstellen. Die droom lag in 1971 in gruzelementen. Zelfs Van Luijn’s Limonadefabrieken en Distilleerderijen uit het zo goedaardige Brabantse Dongen bleken de kluit te belazeren en schaarden zich daarmee bij al die andere autoriteiten die in die dagen onder verdenking kwamen te staan. Hoewel ik het voornemen om een fles Exota te kopen in 1971 (ik was toen 17) inmiddels had vervangen door de behoefte aan sterkere drank, kan ik mij de desillusie nog goed herinneren. Zelfs het zoetbruisende Exota was niet langer onschuldig. Dat ik mij de kwestie nu, anno 2005, nog steeds herinner heeft te maken met het
pagina 1 van 10 - www.waterlandstichting.nl
feit dat er eigenlijk nooit een Exota-affaire had mogen bestaan. Marcel van Dam had willens en wetens het filmpje in scène gezet. Er was geen aantoonbaar ontploffingsgevaar, zo oordeelde de rechter een half jaartje later, en hij verplichtte de VARA tot een rectificatie. Daarop volgde een enorm juridisch getouwtrek over schadevergoeding, dat pas in de jaren negentig een einde vond. De VARA werd veroordeeld tot een schadevergoeding van 7,7 miljoen gulden. Marcel van Dam stond op dat moment, na een succesvol politieke en mediacarrière op het punt om met pensioen te gaan. Zijn moedwillige bedrog uit 1971 heeft zijn maatschappelijk succes geen moment in de weg gestaan. (toevoeging 11.4.2007: Marcel van Dam heeft de auteur er na publicatie op gewezen dat deze weergave niet strookt met de feiten. Zijn reactie is op verzoek van Jos van der Lans onder dit artikel geplaatst). In de Exota-affaire komt in mijn beleving alles samen wat de jaren zestig zo uniek maken in de moderne Nederlandse geschiedenis. Mijn eigen individuele droom, het verlangen om onbekommerd en individueel genieten, de vanzelfsprekende opstand tegen de autoriteiten of dat nu bestuurders van de universiteit waren of limonadefabrikanten, maar ook de overdrijving, het fanatisme, het meedogenloze karakter van de nieuwe waarheid en het onvermogen tot relativeren. De jaren zestig waren een niet eerder vertoond mengsel van al deze gemoedstoestanden. Wie enig gevoel wil krijgen over de intensiteit van die jaren moet het vlotschrift Bericht aan de rattenkoning van Harry Mulisch nog maar eens uit de bibliotheek halen. Sterker, het beeld van een ontploffende fles Exota is in retroperspectief een prachtige metafoor om de jaren zestig te begrijpen. Er was in Nederland al jaren aan de fles geschud, het bruiste en borrelde, ook in de jaren vijftig in Nederland. Ten onrechte wordt dat tijdvak vaak neergezet als een langdurge vertoning van Gerard Reve’s De Avonden uit 1947: somber, donker, kleinburgerlijk, monotoon, vervelend. Dat is maar ten dele waar. Want onder de oppervlakte van de kleinburgerlijke benauwenissen borrelde en bruiste het wel degelijk in Nederland. Nederlanders kwamen via massaal bezoek aan bioscopen in aanraking met de mondaine wereld, met de welvaart, met de nieuwe technologieën. De mobiliteit groeide (nooit zijn er meer brommers verkocht dan in het jaar 1955), er werd gerock-en-gerolled, er was een nieuwe generatie studenten in de maak, nihilisten, existentialisten. Nozems vormden de eerste ontzuilde jeugdsubsculturen, in Den Haag waren veldslagen tussen jongeren van een omvang die nu onmiddellijk tot een parlementair onderzoek zouden hebben
pagina 2 van 10 - www.waterlandstichting.nl
geleid. De vernieuwingslijst is eindeloos uit te breiden. Maar het was een onderstroom. De bovenkant zat vast, was ‘versteend’ zoals Mulisch het kernachtig beschrijft. De macht zat gevangen in de onbeweeglijke structuren van de verzuiling, was in eigen kring hiërarchisch georganiseerd en op bestuurlijk niveau afgezonderd volgens de ongeschreven pacificatiewetten die de Nederlandse samenleving vanaf het einde van de schoolstrijd na de Eerste Wereldoorlog hadden getekend. Die machtsstructuur, ijverig in de weer met de Wederopbouw, wist zich met de moderne verschijnselen geen raad. Aan de toppen van de Nederlandse verzuilingspiramiden bestond er geen interesse voor. Men negeerde het, keek de andere kant op en sprak er in het ergste geval schande van. De vrees voor ontaarding en zedenverwildering was nooit zo groot als in de jaren vijftig. Dat naoorlogse onvermogen van de Nederlandse bestuurlijke elites om mee te bewegen, om de tijd aan te voelen, om nieuwe culturele ruimtes te creëren, om vernieuwing te assimileren verklaart in belangrijke mate het spectaculaire verloop van de jaren zestig in Nederland. Want elk jaar, elke maand, elke week werd er in de jaren zestig meer geschud aan de fles, en elke keer gaven de autoriteiten geen sjoege. Satire op de televisie, zoals het baanbrekende VARA-programma ‘Zo is het toevallig ook nog eens een keer?’, er kon van hogerhand geen lachje af. De Beatles in Nederland, het leek de leidinggevende elites te ontgaan. Maar als er ergens een paar jongens en meisjes krenten uitdeelden tegen het gezag, zoals de Provo’s in Amsterdam in 1965 deden, en happenings organiseerden op een middennachtelijk tijdstip, dan ging de lange lat erover. In 1966 ontplofte de fles. Als er een jaar zou moeten worden aangewezen dat als een breukjaar in de Nederlandse geschiedenis kan worden aangeduid, is dat 1966. Het jaar van het huwelijk met de rookbom op de Raadhuisstraat in Amsterdam, het jaar van de eerste doorbraak van Boer Koekoek (7% bij de ProvincialeStatenverkiezingen), van de dood van Jan Weggelaar (bouwvakonlusten in Amsterdam), de aanzwellende Vietnam-demonstraties, de wekelijke provohappenings zo ongeveer in alle middelgrote steden van Nederland, van het ontstaan van Tien over Rood in de PvdA, de doorbraak van latere coryfeeën als André van der Louw, Marcel van Dam, Jan Nagel, het jaar van de commissieEnschede, het eerste parlementaire onderzoek naar politie-optreden in Nederland, het jaar van de nacht van Schmelzer en de val van het rooms-rode kabinet Cals, en natuurlijk het jaar van D’66 (toen nog met komma) onder leiding van de jongensachtige Hans van Mierlo.
pagina 3 van 10 - www.waterlandstichting.nl
Na dat jaar veranderde alles in Nederland. Omgangsvormen, seksualiteit, kunst, onderwijs, opvoeding, politiek, bestuur, alles werd aan de nieuwe toets der vernieuwing onderworpen. Nederland ? angstvallig buiten de moderniteit gehouden door de verzuilde elites ? paste zich in razend tempo aan aan de nieuwe mogelijkheden van de tijd en welvaart. Dat voelde collectief als een bevrijding, als het loskomen van oude benauwenissen, oude vormen van bekrompenheid. Voerde provincie Noord-Brabant in 1960 nog de Nederlandse ranglijst aan als het ging om de hoogste geboortecijfers, in 1970 kende deze provincie de laagste geboortecijfers van het land. In een paar jaar tijd gingen in heel veel hoofden van het land de knoppen om. Zo herinneren de meeste mensen zich het ook die in die jaren in het front van de veranderingen actief waren: het was het binnenhalen van nieuwe energie, nieuwe gedachten, niets was te gek. De burgers die uit deze revolutie geboren werden waren anders dan de generatie die rondom de oorlog werd gevormd, of in de jaren vijftig in de kracht van hun leven stond. Ze leefden dichter bij zichzelf, zij waren mondiger, minder omgevingsgevoelig, meer individu. Zij zagen zichzelf niet langer als ondergeschikte, als onderdaan, als lid van zuil waar je je plaats en verplichtingen moest weten. Nee, ze waren in de eerste plaats zichzelf, gelijken onder elkaar. Het domste wat je in hun ogen kon doen was je elitair gedragen. De studentencorpora (de klassieke leerschool van de elites) beleefden zware tijden. Elitair werd een scheldwoord, elite een gezelschap waarin het fout toeven was. Alles wat op afstand stond, verheven was, of zich verheven voelde, alles dat niet voor iedereen toegankelijk, niet aanspreekbaar, niet controleerbaar was, was elitair. Letterlijk werd er maar in een paar schouwburgen met tomaten gesmeten: figuurlijk gebeurde het overal, op alle plekken waar professionals aan het werk waren. Zo ongeveer moet het oog van Marcel van Dam ook gevallen zijn op de baronnen van de Exota-fabrieken. Want wat elitair was stond al snel in een kwaad daglicht, al was het maar omdat het herinnerde aan de tijd dat de verzuilde elites zich onbereikbaar toonden en hun professionele troepen op pad stuurden om de gelederen bij de les te houden. De nieuwe wind maakte alles ? letterlijk - met de grond gelijk. En op die grond stond de zelfbeschikkende burger, de gelijke-kansen-burger van Den Uyl, van god los en zonder aanzien des persoons. Op de vloer van de samenleving heerste gelijkheid. Natuurlijk was dat een droom. Maar wel een droom die de Nederlandse werkelijkheid sinds de jaren zestig behoorlijk is gaan tekenen. De in deze jaren ingezette ‘lange mars door de instituties’ zorgde er voor dat de moderne, op
pagina 4 van 10 - www.waterlandstichting.nl
gelijkwaardigheid gebaseerde omgangsvormen zich tot in de haarvaten de samenleving verspreidde. De deuren van de politiek gingen open via alle mogelijke inspraakvoorzieningen, alles wat ook maar zweemde naar een besluit dat over de hoofden van burgers was genomen kon op een kritische pers, een actiecomité en burgerlijke ongehoorzaamheid rekenen. Paternalisme van professionals werd het nieuwe taboe. En de professionele cultuur begon zich daar aan aan te passen. Was het tot aan de jaren zestig heel te doen gebruikelijk dat een vertegenwoordiger van een instantie (kerk, gemeente, woningcorporatie, hulpverleningsinstelling, vereniging) zich aan de deur meldde, en de bewoner aansprak op zijn verantwoordelijkheid om contributie af te staan, huur te betalen, kinderen te maken (kapelaans en pastoors) of zich anderszins te gedragen, met het opgang komen van de anti-autoritaire revolutie werd het alsmaar stiller aan de voordeur. Daarmee stierf het huisbezoek, ooit zo ongeveer de core business van menig maatschappelijke instelling, langzaam maar zeker een stille dood. De beweging werd omgedraaid: de professionals trokken niet langer richting burger, maar ze opereerden vanuit hun kantoor, hun werkplek - de burger moest naar hun toekomen, liefst gemotiveerd, anders leidde het nergens toe. De private leefwereld van burgers werd verboden werkterrein voor professionals. Distantie was immers de kern van de nieuwe professionaliteit. Niet te dichtbij komen, al zeker niet bij mensen over de vloer. Een voorbeeld. De vanzelfsprekendheid waarmee de onderwijzer ooit ouders aansprak als het gedrag van hun zoon Jan hem niet beviel werd in de nieuwe cultuur langzaam maar zeker met aarzelingen omgeven. Niet alleen werd de onderwijzer geacht het zelf met Jan te rooien, maar tegelijkertijd moest hij daarbij wel omzichtig te werk gaan want als Jan zich onheus behandeld voelde werd de kans steeds groter dat zijn ouders als zijn advocaat gingen optreden en verhaal kwamen halen. Hij moest met andere woorden zijn professionaliteit diplomatiek en communicatief leren inzetten. Hij moest elke keer opnieuw weer het vertrouwen zien te winnen, want hij kan er niet vanuit gaan dat hij dat vanwege zijn positie krijgt. En aangezien dat ? in een klas met dertig leerlingen - bijna niet op te brengen is, begonnen nogal wat onderwijzers in hun verkeer met ouders ontwijkend gedrag te vertonen. Minder communiceren, geen risico’s nemen, alleen in het ergste geval optreden ? de weg van de minste weerstand is wel zeer verleidelijk. In een notendop heeft die beweging zich niet alleen in het schoolgebouw maar op grote schaal in de nieuwe client-centered society voltrokken. Tegenover de opmars naar buiten van burgers naar de publieke sfeer stond de beweging naar
pagina 5 van 10 - www.waterlandstichting.nl
binnen van de professionele elites. Die beweging heeft verschillende vormen aangenomen: verdergaande specialisering en professionalisering (hoe specifieker het vakgebied, hoe hoger de professionele status, hoe makkelijker de erkenning) en omvangrijke institutionalisering ( steeds grotere organisaties). Het gevolg daarvan was dat het publieksgevoelige veldwerk, het frontwerk, het contactwerk steeds verder uit beeld verdween van professionele organisaties in de publieke sector. De nieuwe mentaliteit veronderstelde immers een gemotiveerde beweging van burgers naar professionals toe, en niet andersom. Deze vorm van afstandelijke professionaliteit is nog eens opgejaagd toen vanaf de jaren tachtig/negentig de geest van vraagsturing en marktwerking neerdaalde in de publieke sector. Dat gedachtegoed sloot ? achteraf bezien ? naadloos aan bij de omslag die de jaren zestig hadden bewerkstelligd. Nadat eerst de autoriteiten, de regenten, de elites van hun voetstukken waren gehaald en hun plaats waren gewezen, werd vervolgens het overheidspaternalisme rijp voor de sloop geacht. Dat gebeurde in de jaren tachtig, toen het neoliberale denken om zich heen greep en een einde maakte aan het idee dat de samenleving politiek vanuit een centrum (Den Haag) maakbaar zou zijn. Die politieke hoogmoed werd ineens gezien als een restant van een achterhaald tijdperk, en in het nieuwe tijdperk diende de macht verplaatst te worden naar kiezende burgers, naar de markt. De oude aanbodsturing van de publieke sector moest plaats maken voor vraagsturing, een sturingsconcept dat tot op de dag van vandaag voor op de tong ligt van bestuurders en beleidsmakers. In de institutionele praktijk betekende dat een nieuwe ontwapening van professionele elites. Waren ze in de jaren zestig/zeventig hun vanzelfsprekende overwicht op burgers kwijt geraakt, in de jaren tachtig/negentig werd hun professionele autonomie steeds verder ingekaderd door een oprukkende managementgeest, die mensenwerk als een product betitelde, zich voor de opdracht gesteld zag om met minder geld betere waar te verkopen en dat met kracht wilde bewijzen. Het gevolg was dat kwantitatieve productienormen inhoudelijke werkprocessen gingen bestieren, dat er individuele prestatie-eisen werden gesteld die ontleend waren aan doelen van de organisatie, maar wezensvreemd waren in de context van persoonlijke dienstverlening. Ook dat is een erfenis van de jaren zestig. De heftigheid van de maatschappelijke explosie van die jaren galmt nog steeds na. De naschokken zijn nog steeds voelbaar. De worsteling is nog niet voorbij. Natuurlijk was de bevrijding enorm, de ramen van Nederland gingen open, het gevoel van opluchting was massaal. Maar
pagina 6 van 10 - www.waterlandstichting.nl
de vloedgolf van autonome, zelfwikkende en zelfbepalende burgers die ermee op gang werd gebracht heeft veel weggespoeld. Eigenlijk moeten we concluderen dat de emancipatie van burgers en de mondigheidsrevolte vanaf de jaren zeventig niet geleid hebben tot een nieuwe, democratische omgang met professionele elites. Integendeel. We hebben ze ingesnoerd, klein gehouden, op grote monden getrakteerd, we zien ze het liefst als loopjongens, als adviseurs, maar we hebben er de grootst mogelijke moeite mee om ze als professionele autoriteit te erkennen en hun uitspraken van invloed te doen zijn op onze persoonlijke levenssfeer. En van lieverlee hebben ze zichzelf op afstand geplaatst, teruggetrokken, onbereikbaar en ongenaakbaar gemaakt. Daarom is het verhaal van de jaren zestig nog niet af. Het slothoofdstuk moet ? door schade en schande wijs geworden ? nog geschreven worden. De mondige burger begint moe te worden van de zelfbedieningszaak die Nederland meer en meer aan het worden is. Er zijn steeds meer signalen die daarop wijzen. Zo gebruiken recente WRR-rapporten termen als ‘beschavingsoffensief’ en ‘herovering van buurten’, operaties waarin krachtige professionals de burger toespreken en benaderen. Woningcorporaties gaan weer op huisbezoek, het maatschappelijk werk zoekt ijverig naar nieuwe vormen van ‘outreachende hulpverlening’, bemoeizorg is in de geestelijke gezondheidszorg zo langzaam maar zeker weer een normaal woord aan het worden. Kortom, de behoefte aan vormen van professionaliteit die nietafstandelijk zijn, en wel directief, die interveniëren in leefsituaties, die van zich doen spreken, die behoefte neemt toe. Tegelijkertijd lijkt zich een groeiende vermoeidheid af te tekenen als het gaat om dat andere boegbeeld waarop de publieke sector sinds de jaren zestig gesmeed is ? het beeld van de kiezende, zelfbewuste, zelfbepalende burger. Je leest dat af aan de gretigheid waarmee in smaakmakende kringen een boek als The paradox of choice van Barry Schwartz wordt aangehaald. Of de ergernis die het nieuwe zorgstelsel oproept, de afkeer van mensen om verplicht te moeten kiezen. Het beeld van die energieke burger lijkt uitgewerkt. De moderne burger wil zijn betrekkingen niet bouwen op permanente calculatie, maar ook op loyaliteit, op vertrouwdheid. Dat betekent dat de beleidsmatige en politieke aandacht als vanzelf uitgaat naar de groep die in alle reorganisaties van de publieke sector de laatste decennia behoorlijk aan het lot is overgelaten: de professionals. Ook dat zie je gebeuren: het woord ‘professional’ duikt steeds vaker op in geschriften in de denktank van politieke partijen. Het blad Christen Democratische Verkenningen bracht deze zomer een
pagina 7 van 10 - www.waterlandstichting.nl
dubbeldik nummer uit onder de noemer: Beroepszeer. De bundel is een verkenning van de verregaande uitkleding van taken en deprofessionalisering van het werk met als conclusie dat ‘bij grote delen van de beroepsbevolking de beroepsvreugde, de beroepstrots en de beroepsethiek langzaam worden vernietigd door procesmanagers die een geheel eigen toneeltaal spreken.’ De hernieuwde politisering van de professionals kondigde zich overigens al eerder aan in het boek van ex-GroenLinks-kamerlid Evelien Tonkens Mondige burgers, getemde professionals. Marktwerking, vraagsturing en professionaliteit in de publieke sector dat in korte tijd meerdere drukken beleefde. Ook Paul Kalma, directeur van de WBS, besteedde in zijn boek Links, rechts en de vooruitgang een uitgebreide beschouwing aan het thema onder de titel: ‘Terug naar de professionals’. Bij zo veel politieke aandrang om over professionals na te denken kan je niet om de conclusie heen dat er behoefte is aan een ander meer professional-oriented paradigma voor het aansturen van de publieke sector. Een nieuw ontwerp waarin burgers en professionals/instituties op een minder consumentistische wijze tot elkaar komen. Dat ontwerp is er overigens nog niet. Dat verhaal is ook nog niet geschreven, want binnen de toonaangevende beleidsmatige en politieke elites is nog lang geen afscheid genomen van de kiezende burgers, van de vraagsturing, kortom, van de concepten waarin de erfenissen van de jaren zestig zich inmiddels hebben verschanst. Het duurde meer dan een kwart eeuw voordat de VARA tot uitbetaling overging van de schadevergoeding aan de erfgenamen van Van Luijn, de eigenaar van de Exotafabrieken in 1971. Dat is lang. Het is bovendien een treffende indicatie van het grootste probleem dat de generatie die in de jaren zestig en daarna aan de macht is gekomen met zich meezeult: het onvermogen om tijdig in te zien dat ze ongelijk hadden. Op dat punt verschillen ze niet van de regenten die ze van hun troon hebben gestoten. Nee, we zijn nog lang niet af van de jaren zestig. Jos van der Lans is cultuurpsycholoog en publicist. Voor GroenLinks is hij lid van de Eerste Kamer. Onlangs verscheen van zijn hand het boek Koning Burger ? Nederland als zelfbedieningszaak (uitgeverij Augustus). Bovenstaande beschouwing is daar deels op gebaseerd. Meer informatie over het boek vindt u op: www.josvdlans.nl/journalist/koningburger.asp
pagina 8 van 10 - www.waterlandstichting.nl
Naschrift Marcel van Dam: Beste Jos, Omdat iemand mij er op attent maakte las ik op internet je artikel "De Exota ontploffing. De naschokken van de jaren zestig". Daarin beschrijf je beknopt de zogenaamde Exota affaire en in die beknoptheid schrijf je zo veel onzin dat, als dat verhaal representatief zou zijn voor de kwaliteit van de rest van je publicaties, het daarmee droevig gesteld is. Ik beperk me maar tot de feiten: 1. In de betreffende uitzending, noch in enige andere uitzending, is ooit een Exotafles te zien geweest. Laat staan dat er een is ontploft. 2. In de uitzending werd een fragment gebruikt van een filmpje dat door TNO was gemaakt met een High Speed Camera van een sherryfles die onder dezelfde druk werd gezet als een Exotafles en tot ontploffing werd gebracht. Dit werd tevoren aan de kijkers duidelijk gemaakt. Er was dus helemaal geen sprake van moedwillig bedrog. 3. In de stukken van de latere procedure zou je kunnen lezen dat het met Van Tuijns- limonadefabrieken al jaren slecht ging. Toen het bedrijf werd overgenomen door Allied Breweries zat er een grote schuld in uit de jaren voorafgaande aan de uitzending. 4 Het merk Exota verdween niet "binnen een paar jaar uit de schappen" maar werd na 7 jaar uit de markt genomen. Net als tientallen andere merken limonade gazeuse omdat die uit de markt werden gedrukt door vruchtenlimonades. 5. De rechter heeft nooit, in enige instantie, gezegd dat er geen ontploffingsgevaar was. In tegendeel. De branchevereniging erkende dat er een probleem was en sloot een collectieve verzekering af om slachtoffers schadeloos te stellen. De hele bestaande flessenvoorraad werd als gevolg van de uitzendingen vervangen door sterkere flessen. Wat de rechter onrechtmatig vond was dat ik, terwijl ik meerdere malen in de uitzendingen heb gezegd dat flessen van meerdere merken ontploften, alleen de naam van Exota specifiek heb genoemd. Dat had ik gedaan op verzoek van een advocaat die een jongetje verdedigde die een oog was kwijtgeraakt. Dat was gebeurd door een ontploffende Exota fles en hij vroeg mij in de uitzending mensen op te roepen die ook slachtoffer waren geworden van een ontploffende Exotafles dat te melden zodat hij in de procedure kon aantonen dat het geen incident was geweest. (Dat leverde meer dan 300 reacties op over Exotaflessen. Dankzij dat "bewijs" werd het jongetje in het gelijk gesteld) 6. De Vara werd niet veroordeeld tot een boete van 7,7 miljoen gulden maar tot het betalen van de helft van de schade die was ontstaan door het versneld moeten
pagina 9 van 10 - www.waterlandstichting.nl
innemen van voorraden die in de winkel lagen. De te betalen schade was iets meer dan 2 miljoen. De andere helft van de schade had volgens de rechter Exota aan zichzelf te wijten. De 7,7 miljoen was de schade plus de wettelijke rente. 7. Dat het laatste rechterlijk vonnis zo laat werd geveld, lag niet aan de Vara, maar aan de eisende partij. Die heeft jarenlang met ruziënde familieleden Van Tuijn geprocedeerd over de vraag wie nu eigenlijk recht had op de eventuele schadevergoeding. De Vara had wat graag de procedure eerder beëindigd. 8. De schadevergoeding is niet uitbetaald aan de erfgenamen van Van Tuijn, maar aan de heer Leutscher, voormalig eigenaar van de Exotafabrieken. Ik weet niet welke bronnen je hebt geraadpleegd. Als je een beetje moeite had gedaan had je ook de waarheid kunnen vinden. Vind je zelf niet dat je mij ten onrechte van moedwillig bedrog beschuldigt? Marcel van Dam.
pagina 10 van 10 - www.waterlandstichting.nl