De ontwikkeling van de arbeidskosten in de jaren negentig
Beoordeling van sector- en schaalverschillen met behulp van het SCALES-Arbeidskostenrekenschema van EIM
drs. G.Th. Elsendoorn G. de Jong
Zoetermeer, februari 2001
ISBN: 90-371-0813-X Prijs: ƒ 45,Bestelnummer: A0018
Dit onderzoek maakt deel uit van het Programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
EIM is een onderzoeksbureau met 170 professionals. EIM verschaft beleidsgerichte en praktijkgerichte informatie van sociaal-economische aard voor en over alle sectoren van het bedrijfsleven en voor beleidsinstanties. EIM is gevestigd in Zoetermeer. Behalve op Nederland richt EIM zich ook op de Europese economie en op andere continenten. Voor meer informatie over EIM en wat EIM voor u kan betekenen, kunt u contact met ons opnemen. Adres: Postadres: Telefoon: Fax: Website:
Italiëlaan 33 Postbus 7001 2701 AA Zoetermeer 079 341 36 34 079 341 50 24 www.eim.nl
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldiging en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM. EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting of numbers and/or texts as an explanation or support in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoud
1
Inleiding..................................................................................4
2
Het arbeidskostenrekenschema ............................................7
2.1
De opzet van het rekenschema in hoofdlijnen.........................................7
2.2
De componenten van de arbeidskosten ....................................................9
2.3
Schattingsmethoden voor de arbeidskostenposten ...............................12
2.3.1
Schatting van de zuivere loonsom (A) .....................................................12
2.3.2
Schatting van de wettelijke sociale lasten (B) .........................................13
2.3.3
Schatting van de overige werkgeverslasten (C en D) .............................13
2.4
Verschillen tussen de rekenschema’s voor 1992-1995 en 1996-1999.....14
3
De structuur van de arbeidskosten in 1999........................15
3.1
Structuur per sector en grootteklasse......................................................15
3.2
Arbeidskosten per sector ..........................................................................15
3.3
Arbeidskosten en bedrijfsgrootte ............................................................17
4
Veranderingen in de periode 1992-1999 ............................20
4.1
Ontwikkelingen per grootteklasse ..........................................................20
4.2
Ontwikkelingen per sector .......................................................................20
4.3
De wig ........................................................................................................22
Bijlage De in 1996 onderscheiden bedrijfssectoren ............................................24
1
Inleiding Arbeidskosten zijn belangrijke kostenpost Arbeidskosten vormen een belangrijke kostenpost voor het bedrijfsleven. Zij vormen thans bijna de helft van de totale kosten in het particuliere bedrijfsleven. Dat aandeel loopt per sector sterk uiteen: van ruim 40% in de transportsector tot circa 65% in de bouwnijverheid. Ook qua bedrijfsgrootte zijn er aanmerkelijke verschillen. In de kleinste bedrijven (met minder dan 10 werknemers) maken de arbeidskosten 43% van het kostenplaatje uit, in de middelgrote en grote bedrijven is dat aandeel aanmerkelijk groter (resp. 55 en 48%). Een kanttekening bij het schijnbaar lage percentage in het kleinbedrijf is, dat de arbeid van de zelfstandige ondernemer die geen rechtspersoon is, via het gewaardeerd loon nog in de winst zit verstopt. Wordt daarmee rekening gehouden, dan zijn de feitelijke arbeidskosten in het kleinbedrijf procentueel veel hoger dan die in het midden- en grootbedrijf. Arbeidskosten bestaan niet alleen maar uit (bruto)lonen. Een niet gering deel van de arbeidskosten (circa 20%) heeft betrekking op werkgeverslasten die te maken hebben met wettelijke en contractuele verplichtingen, zoals de pensioen- en VUT-premies die betaald worden door werkgevers en het werkgeversdeel van werknemersverzekeringen. Deze additionele werkgeverslasten worden tezamen ook wel aangeduid als de ‘werkgeverswig’. Het niveau van de arbeidskosten - het totaal van lonen plus werkgeverslasten wordt dus bepaald door de hoogte van de lonen, van de wettelijk opgelegde sociale lasten, en van de door privaatrechtelijke werkgevers- en werknemersorganisaties overeengekomen sociale lasten voor de werkgever. Ontwikkeling lonen en sociale lasten varieert met schaalgrootte en sector De feitelijke ontwikkeling in de tijd van de hoogte van lonen en sociale lasten verschilt per sector en per grootteklasse van bedrijven. Voor het vooraf doorrekenen van effecten van beleidsvarianten geldt eveneens, dat verschillende effecten kunnen ontstaan in verschillende bedrijfssectoren en in grote en kleine ondernemingen. Daarom is er een noodzaak om gevolgen van algemene veranderingen in de hoogte van lonen en sociale lasten modelmatig te kunnen doorrekenen voor specifieke sectoren in het midden- en kleinbedrijf (en daarmee ook voor het grootbedrijf). ARKO-rekenschema van EIM schat jaarlijks arbeidskosten voor gehele MKB In de jaren tachtig is binnen het onderzoeksprogramma ‘MKB en Ondernemerschap’ door EIM een rekenschema ontwikkeld waarmee jaarramingen kunnen worden gemaakt voor de ontwikkeling van de lonen, de werkgeverslasten
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
4
en andere arbeidsgerelateerde kosten1 voor het klein-, midden- en grootbedrijf in de verschillende bedrijfssectoren. Deze schattingen worden onder andere gebruikt ten behoeve van de korteen middellangetermijnprognoses, die EIM twee keer per jaar maakt ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf (MKB). Dit rekenschema wordt het arbeidskostenrekenschema (ARKO-rekenschema) genoemd. EIM heeft dit rekenschema ontwikkeld omdat het CBS slechts ééns per vier jaar een onderzoek verricht (het laatst in 1996) waarbij - achteraf - de totale arbeidskosten per sector en grootteklasse van bedrijven worden vastgesteld. Tevens ontbreekt het kleinbedrijf bij het CBS-AKO (Arbeidskosten Ondernemers)-onderzoek. Veranderingen in de socialezekerheidswetgeving sedert 1997 ... Sinds de laatste herziening van het arbeidskostenrekenschema (Elsendoorn, 1996) vonden er veranderingen plaats in de sociale zekerheid met effecten voor de aard en omvang van de arbeidskosten. Zo werd in 1996 de Ziektewet geprivatiseerd en in 1998 de WAO-premie voor werkgevers (her)ingevoerd. In 1997 kwam de Organisatiewet Sociale Verzekeringen tot stand. Een doelstelling hiervan is om meer eigen verantwoordelijkheid van de werkgevers aangaande arbeidsomstandigheden, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid te bevorderen. Hierdoor ontstaat er in toenemende mate (premie)differentiatie per risicogroep c.q. afzonderlijk bedrijf, in de werkgeverslasten. Een modelmatige vaststelling van de arbeidskosten zal hierdoor in zekere mate worden bemoeilijkt. De beleidsmatige veranderingen in de jaren negentig waren er veelal op gericht om (in)direct tot een matiging van de arbeidskosten te komen. Met name betreft dit de kosten boven het werknemersloon, de zgn. werkgeverswig, die in Nederland een relatief groot deel van de arbeidskosten vormen. ... maakten ook aanpassingen van het arbeidskostenrekenschema noodzakelijk Vanwege de genoemde veranderingen diende het arbeidskostenrekenschema opnieuw te worden herzien. Ook veranderingen in de premiestructuur bij sommige verzekeringen (bijv. het invoeren van franchises) maakten aanpassingen van het rekenschema noodzakelijk. Tevens is een aantal nieuwe posten meegenomen, zoals het sinds 1992 in zwang geraakte spaarloon. Onderzoeksvragen In dit rapport worden de volgende vragen beantwoord: • Hoe werkt het SCALES-arbeidskostenrekenschema en hoe is dit aangepast aan de veranderingen in het socialezekerheidsstelsel?
1
De som hiervan stemt grotendeels overeen met het begrip ‘loonvoet’: brutoloon en werkgeverslasten tezamen.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
5
• Wat zijn de verschillen naar niveau en structuur van de arbeidskosten tussen sectoren en grootteklassen van bedrijven in de periode 1992-1999? • Hoe hebben deze zich ontwikkeld over de periode 1992-1999? Bij de onderhavige rapportering is uitgebreid gebruikgemaakt van twee eerdere EIM-publicaties, te weten: Loonkostenontwikkeling 1992-1995 door G.Th. Elsendoorn en P.H.J. Verhees (1996) en The AKRO labour-cost model, characteristics and application door G.Th. Elsendoorn en A.H. Nieuwland (2000). Opzet van het rapport In hoofdstuk 2 wordt het herziene SCALES-arbeidskostenrekenschema uiteengezet, waarbij de onderscheiden arbeidskostenelementen, de gegevensbronnen, de wijze waarop schattingen plaatsvinden en de werking van het rekenschema aan de orde komen. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de structuur van de arbeidskosten in de jaren negentig, waarbij ook specifieke effecten van de veranderingen in de socialezekerheidswetgeving aan de orde komen. In hoofdstuk 4 wordt de totale ontwikkeling van de arbeidskosten naar sector en grootteklasse in de jaren negentig weergegeven, waarbij ook de ontwikkeling van de werkgevers’wig’ bekeken wordt.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
6
2
Het arbeidskostenrekenschema
2.1 De opzet van het rekenschema in hoofdlijnen Drie gebruiksdoelen: structuur, ontwikkelingen en beleidseffecten bekijken Het arbeidskostenrekenschema is ontwikkeld om inzicht te geven in de structuur van de arbeidskosten naar sector en grootteklasse van de bedrijven. Tevens dient het om schattingen te maken voor de ontwikkelingen hierin. Het kan ook gebruikt worden om de gevolgen voor de arbeidskosten van bepaalde beleidsmaatregelen1 door te rekenen c.q. te simuleren, en daarmee de effecten voor de werkgelegenheid in bepaalde segmenten van de arbeidsmarkt2. Een voorbeeld van een dergelijke maatregel was het invoeren van een premievrije voet (franchise) in de Ziekenfondswet in 1995. Hiermee wilde de regering de werkgelegenheid voor lager betaalde banen stimuleren, daar voor de doelsegmenten dan de werkgeverslasten verlicht zouden worden3. Deze maatregel pakte, gezien het budgetneutrale karakter ervan, niet voor alle sectoren hetzelfde uit. In de industrie en de bouw stegen de loonkosten vanwege de daar bescheiden rol van relatief laagbetaalde banen (zie ook Elsendoorn e.a., 1996). Voor andere sectoren werd het beoogde effect wel gerealiseerd. Standaard is: ‘gemiddelde fulltime-equivalent’ De arbeidskosten worden in het rekenschema uitgesplitst naar onderdelen, zoals de lonen van de werknemers en de wettelijke premies, en uitgedrukt in kosten per fulltime-equivalent werknemer. Een belangrijke functie van het rekenschema is om de (procentuele) verhoudingen van deze onderdelen vast te stellen naar sector en grootteklasse. Aangaande deze verhoudingen kunnen loonstijgingen en veranderingen in de sociale wetgeving uiteenlopende consequenties hebben. De omrekening naar fte’s in het rekenschema betekent niet dat hierbij een voltijdwerknemer als ‘standaard’ fungeert. Feitelijk worden in de berekeningen de kosten voor alle werknemers gedeeld door het aantal fte’s, zodat een ‘gemiddeld’ beeld per fulltime-equivalent ontstaat. Door deze omrekening wordt echter niet weergegeven wat bijvoorbeeld de gemiddelde loonhoogte van een voltijdwerknemer is. Hiervoor zijn andere bronnen beschikbaar, zoals de ‘Enquête Werkgelegenheid en Lonen’ (EWL) van het CBS.
1
Dit betreft veranderingen in de wettelijke sociale lasten die aan de werkgever worden opgelegd.
2
De feitelijke werkgelegenheidseffecten worden geschat met behulp van het PRISMA-model (Policy Research Instrument for Size class aspects in Macro-economic Analysis) van EIM.
3
Het betrof een budgetneutrale operatie; voor de heffingsgrondslag werd de premie verhoogd.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
7
Rekenschema overbrugt 4-jaarcyclus van CBS-onderzoek Het arbeidskostenrekenschema kan ook gezien worden als een methode om de periode tussen de vierjaarlijkse Arbeidskosten-Ondernemers Onderzoeken (AKO) van het CBS te overbruggen. In deze AKO-onderzoeken wordt een groot deel van de voor het rekenschema noodzakelijke werkgeverslasten vastgesteld bij een werkgeversbestand van voldoende omvang en representativiteit voor de diverse bedrijfssectoren en grootteklassen. In de toepassing van het rekenschema worden daarom in beginsel de volgende drie meetmomenten onderscheiden. Basisjaar Het meest recente jaar waarover het CBS het arbeidskostenonderzoek heeft uitgevoerd; de gegevens hiervan vormen een belangrijke voeding van het rekenschema. Schattingsjaar Het meest recente jaar waarvoor de loonhoogte per sector bekend is, en voor de grootteklassen binnen de sectoren redelijk nauwkeurig te schatten is. Prognosejaar Het jaar waarvoor de prognose verricht wordt. Voor een prognosejaar zijn er nog geen feitelijke loongegevens beschikbaar. Op basis van CAO-resultaten en algemene loonontwikkelingen worden hiervoor schattingen gemaakt. Mede vanwege de beperkingen van het AKOonderzoek over 1996, zie hierna, worden in deze rapportage het basisjaar 1992 en daarnaast twee meetmomenten beschreven, namelijk het jaar 1996 (voor verschillen ten opzichte van 1992 en als basisjaar voor 1999) en het prognosejaar (1999). Voor het prognosejaar worden, naast de loonhoogte, de bijkomende werkgeverslasten geschat. Dit geschiedt voor de wettelijke lasten op basis van de vastgestelde belasting- en premiepercentages in combinatie met een schatting van de zgn. heffingsgrondslagen voor deze lasten. De contractuele en overige werkgeverslasten worden op uiteenlopende wijze geschat, afhankelijk van de betreffende arbeidskostenpost. Beperkingen van het AKO-onderzoek in 1996 In het AKO-onderzoek van het CBS is de sector ‘Landbouw, bosbouw en visse1 rij’ niet opgenomen , waardoor deze ook in het arbeidskostenrekenschema ontbreekt. In het AKO-onderzoek van 1996 ontbraken tevens de sectoren ‘Transport, post en telecommunicatie’ en ‘Overige dienstverlening’ (o.a. schoonmaakbedrijven), die daarom ook in het arbeidskostenrekenschema bui-
1
Hierover pleegt het ministerie van LNV te rapporteren.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
8
ten beschouwing blijven. Voor het jaar 1996 werd voor de horecasector slechts een beperkt aantal gegevens verstrekt, zodat voor de overige arbeidskostenposten schattingen moesten worden gemaakt. De in het rekenschema onderscheiden bedrijfssectoren zijn weergegeven in de bijlage. In de AKO-onderzoeken ontbreekt het kleinbedrijf (1-9 werknemers). In de jaren vóór 1996 werden echter wél gegevens verstrekt over de naastliggende grootteklasse (10-19 werknemers), op basis waarvan redelijk betrouwbare schattingen gemaakt konden worden voor het kleinbedrijf. Voor 1996 is dit echter niet meer het geval; de kleinste bedrijfsgrootte waarvoor het AKO gegevens verzamelt is de categorie 10-49 werknemers, waardoor de schattingen voor het kleinbedrijf bemoeilijkt worden.
2.2 De componenten van de arbeidskosten In het SCALES-arbeidskostenrekenschema wordt een onderscheid gemaakt in de volgende posten: A: zuivere loonsom B: wettelijke sociale lasten C: contractuele sociale lasten D: overige arbeidsgerelateerde kosten. Deze posten worden op hun beurt nader uitgesplitst, wat aan de hand van schema 1 nader uiteengezet wordt.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
9
schema 1
de structuur van de arbeidskosten
Elementen
Opmerkingen
1. Periodieke jaarlonen.
CBS-definitie (= exclusief bijzondere beloningen) Vakantiegeld, dertiende maand, tantièmes, e.d.
2. Bijzondere beloningen. Brutoloon werknemers (1 + 2) CSV-loon
3. Uitkering particuliere herverzekering voor ziektegevallen. (af) 4. Niet-verzekerde loondoorbetaling bij ziekte. (af)
Brutolonen min werknemersdeel pensioen/VUT en spaarloon Indien van toepassing. Er is geen verplichting tot herverzekering. Deze post gaat voor 70% naar 5 en voor 30% naar 14.
A Zuivere loonsom (1 + 2 - 3 - 4 ) 5. Wettelijk verplichte loonbetaling bij ziekte (70%), voorzover niet verzekerd. 6. Premie herverzekering doorbetaling loon bij ziekte. 7. Premie WAO, werkgeversdeel. 8. Premie werkloosheid (WE-fonds), werkgeversdeel. 9. Premie wachtgeld (WA-fonds), werkgeversdeel. 10. Premie ZFW, werkgeversdeel.
Indien bedrijf verzekering heeft afgesloten. Vanaf 1987 tot 1-1-1998 nihil.
Voor werknemers die niet Ziekenfondsverzekerd zijn.
Totaal werknemersverzekeringen (5 t/m 10) 11. Overhevelingstoeslag (OHT). 12. Belasting over spaarloon en bedrijfsspaarregeling.
Vanaf 1990; vervangt de vroegere premies voor de volksverzekeringen. Werkgeverslast. Compensatie voor gederfde premies omdat spaarloon en bedrijfsspaarregelingen geen deel uitmaken van het CSV-loon.
Totaal volksverzekeringen (11 + 12) B Totaal wettelijke sociale lasten (5 t/m 12) 13. Tegemoetkoming Ziektekostenregeling (werkgeversdeel). 14. Contractueel verplichte loonbetaling bij ziekte (30%), voorzover niet verzekerd 15. Pensioen- en VUT-premies (werkgeversdeel) + verzekering ‘WAO-gat’ (werkgeversdeel). 16. Overige contractuele sociale lasten.
Voor werknemers met een loon boven de Ziekenfondsgrens. Zie ook 4. en 5.
O.a. ontslagvergoedingen en bijdrage sociaal fonds. C Totaal contractuele sociale lasten (13 t/m 16) 17. Scholing en training/Bedrijfsfaciliteiten. 18. Overige uitgaven van sociale aard. O.a. bedrijfsspaarregelingen. D Totaal overige arbeidsgerelateerde kosten (17 + 18) Totale arbeidskosten = Zuivere Loonsom (A) + wettelijke (B) + contractuele (C) + overige (D) lasten.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
10
Brutoloon werknemers en CSV-loon Het eerste loonbegrip in het schema is het periodieke jaarloon. Dit omvat de regelmatige loonbetalingen, het spaarloon en de betaling van overwerk. Incidentele betalingen, zoals vakantiegeld, tantièmes, dertiende maand en loon in natura e.d., vallen onder de bijzondere beloningen. Periodiek jaarloon en bijzondere beloningen vormen samen het brutoloon van de werknemer op jaarbasis. Als daarvan de door de werknemer betaalde premies voor pensioen/ VUT en WAO-gat resp. het spaarloon (beide zijn onderdeel van het periodieke jaarloon) worden afgetrokken, resteert het zgn. Coördinatieloon Sociale Verzekeringen (CSV-loon). De meeste premies voor de werkgever worden over dit loonbegrip geheven. A. Zuivere loonsom Worden van de brutolonen de uitkeringen in het kader van particuliere ziekteverzekeringen (voorheen Ziektewet) en het niet-verzekerd loon bij ziekte afgetrokken, dan resteert het loonbegrip ‘Zuivere loonsom’, een loonbegrip dat gerelateerd is aan de gewerkte tijd. Bij de Ziektewet (tot maart 1996) werd het loon van zieke werknemers (grotendeels) uitbetaald door de bedrijfsverenigingen, waar de Ziektewetpremie tegenover stond. Sinds de privatisering van de Ziektewet zijn de werkgevers verplicht tot loondoorbetaling (ten minste 70%) bij ziekte, maar een verzekering is niet langer verplicht. Wel 1 kunnen zij zich hiervoor geheel of gedeeltelijk herverzekeren . De eventuele premie die zij hiervoor betalen, vervangt in het rekenschema de Ziektewetpremie en is daarom ondergebracht bij de werknemersverzekeringen. Bij herverzekering ontstaat bij ziekte een ‘terugontvangen som’, die op de brutolonen in mindering wordt gebracht. Ook het ‘niet-verzekerde loon bij ziekte’ wordt hiervan afgetrokken. Dit wordt voor 70% ondergebracht bij de werknemersverzekeringen, daar de werkgever bij ziekte wettelijk verplicht is om 70% van het loon door te betalen. In de praktijk wordt het loon bij ziekte vrijwel altijd aangevuld tot 100%; deze aanvulling (30%) is bij de contractuele lasten ondergebracht. In het rekenschema blijven de effecten van ziekteverzuim derhalve ook na de privatisering van de Ziektewet volledig zichtbaar (verschuiving van lonen naar verplichtingen). Hierop wordt elders ingegaan. B1. Verplichte Werknemersverzekeringen De werkgeversbijdragen aan de werknemerverzekeringen betreffende het werkloosheids-/wachtgeldfonds, het Ziekenfonds en de WAO. De laatste is in 1998 teruggekeerd als werkgeverslast. De werkgeversbijdragen aan deze werknemersverzekeringen worden geheven over het CSV-loon.
1
Veel grote bedrijven zijn hierin ‘eigenrisicodrager’; ze hebben geen herverzekering.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
11
B2. Verplichte Volksverzekeringen De werkgeversbijdrage in de volksverzekeringen is vervat in de overhevelingstoeslag (OHT), die de vroegere premies voor kinderbijslag, algemene arbeidsongeschiktheidswet, bijzondere ziektekosten en de nabestaandenverzekering heeft vervangen. De OHT wordt geheven over het zgn. ‘loon voor de overhevelingstoeslag’. Anno 1999 is dit het CSV-loon plus de werkgeverspremie Zfw/tegemoetkoming ziektekosten, minus de door de werknemer betaalde premies voor werkloosheid (WE en WA). In 1996 werden hiernaast ook de door de werknemer betaalde premies voor de Ziektewet en de WAO op het CSV-loon in mindering gebracht. Ter wille van de overzichtelijkheid zijn deze werknemersbijdragen niet in het schema weergegeven. De post volksverzekeringen wordt in het rekenschema aangevuld met de werkgeversheffing over spaarloon en bedrijfsspaarregelingen. C. Contractuele sociale lasten Anders dan de werknemerverzekeringen en de OHT worden de contractuele lasten niet door een wettelijke premieheffing op het loon vastgesteld, maar in overleg tussen werkgever en werknemer(sorganisatie). Het betreft de tegemoetkoming in de ziektekosten (voor de niet-Ziekenfondsverzekerden), pensioen/VUT-premies, reparatie WAO-gat, de ongevallenverzekering en de bijdrage aan een risicofonds. Ook doorbetaling van het loon bij ziekte - voorzover niet verzekerd - is voor 30% ondergebracht bij de contractuele verplichtingen. D. Overige arbeidsgerelateerde kosten Dit betreft o.a. kosten voor scholing en training van het personeel en bedrijfsfaciliteiten, zoals een restaurant/kantine, en vergoedingen voor woonwerkverkeer.
2.3 Schattingsmethoden voor de arbeidskostenposten In deze paragraaf wordt ingegaan op de wijze waarop de schattingen worden gemaakt voor de diverse arbeidskostenposten. Bij de schattingsmethoden voor de kostenposten wordt een verdeling gemaakt in ‘zuivere loonsom’, wettelijke sociale lasten en overige werkgeverskosten. 2.3.1 Schatting van de zuivere loonsom (A) Met behulp van CBS-gegevens (indien voorhanden), dan wel CAO-gegevens of CPB-cijfers (met betrekking tot incidenteel loon) wordt een schatting gemaakt van de loonontwikkeling in de diverse sectoren en grootteklassen in zowel het schattingsjaar als het prognosejaar. Voor een schatting van de zuivere loonsom wordt daar het (te verwachten) verzuimvolume van afgetrokken. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat bij ziekte het normale brutoloon volledig wordt
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
12
doorbetaald, zodat het verzuimpercentage equivalent is aan de aftrekpost op de brutolonen (zie ook schema 1). 2.3.2 Schatting van de wettelijke sociale lasten (B) De wettelijke sociale lasten zijn af te leiden uit de premiepercentages, de loongrenzen, en de (eventuele) franchises die per afzonderlijke wet van toepassing zijn, in combinatie met de loonhoogte1 van de werknemers. Bij een loongrens is slechts tot een zekere loonhoogte premie verschuldigd, en bij een franchise (premievrije voet) wordt pas vanaf een bepaald inkomen premie geheven. Het premiegedeelte van het loon, het deel van het loon dat voor premiëring van belang is, wordt de heffingsgrondslag genoemd. De verhouding tussen deze heffingsgrondslag en het totale loon wordt in het rekenschema aangeduid met de grondslagproportie. De grondslagproportie voor een groep personen is gedefinieerd als het gedeelte van de totale loonsom waarover premieheffing plaatsvindt. Deze proportie kan berekend worden als de loonsom, het premiepercentage en de feitelijk gerealiseerde premieopbrengst bekend zijn, wat hieronder uiteengezet wordt. Deze grondslagproporties kunnen voor het basis-, het schattings- dan wel het prognosejaar worden vastgesteld en dienen vervolgens als basis voor de schatting van de wettelijke werkgeverslasten in latere jaren. 2.3.3 Schatting van de overige werkgeverslasten (C en D) De contractuele (C) en de overige arbeidsgerelateerde werkgeverslasten (D) worden op verschillende manieren geschat. De tegemoetkoming in de ziektekosten wordt geïndexeerd met de stijging van de particuliere-ziektekostenverzekeringspremies. Voor de schatting van de kosten voor de herverzekering voor zieken en het eigen risico dat hierbij wordt gelopen, worden externe bronnen gehanteerd. Het niet-verzekerd loon bij ziekte is een afgeleide van de verzuimhoogte, het eigen risico bij herverzekering en de hoogte van het loon dat bij ziekte wordt doorbetaald. De pensioen-/VUT-premies worden tenzij andere gegevens voorhanden zijn - geïndexeerd met de brutoloonindex. Voor de overige contractuele sociale lasten wordt in principe de kostenmutatie van het openbaar vervoer genomen, omdat dit een belangrijk onderdeel van deze arbeidskostenpost is. De overige arbeidsgerelateerde kosten lopen in principe mee met de loonontwikkeling.
1
Meer precies: het zgn. CSV-loon van de werknemer dan wel het ‘loon voor de OHT’.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
13
2.4 Verschillen tussen de rekenschema’s voor 1992-1995 en 1996-1999 Privatisering Ziektewet De arbeidskostenstructuur voor de periode 1996-1999 is op een aantal punten afwijkend van die voor de periode 1992-1995 (Elsendoorn, 1996). Verdwenen zijn de Ziektewetpremies en de Ziektewetuitkeringen (ZWU). Hiervoor in de plaats komen de kosten voor herverzekering en de herverzekerde som (in geval van herverzekering) en de loondoorbetaling bij ziekte. Het equivalent van de Ziektewetpremie is in 1996 de premie voor de particuliere (meestal beperkte) herverzekering voor zieken samen met de wettelijke loondoorbetaling bij ziekte (70% van het loon), voorzover dit niet verzekerd is. Voorts is de belasting op het spaarloon in het rekenschema opgenomen. Over spaarloon (tot een zeker maximum) worden geen premies geheven, maar wel een belasting1 percentage . Enkele grondslagen veranderden Een andere wijziging is de grondslagberekening van de overhevelingstoeslag (OHT). Het hiervoor relevante loonbegrip is aan veranderingen onderhevig. Voorts zijn de premies voor de werknemersverzekeringen, die vroeger per bedrijfsvereniging (BV) werden vastgesteld, thans sectorgebonden. Een laatste wijziging is de in 1998 heringevoerde WAO-premie voor werkgevers, die in de voorgaande periode niet van toepassing was.
1
Vanaf 1994 en thans 10%. Spaarloon boven de vastgestelde grens wordt tot brutoloon gerekend, waarover de normale premies worden geheven.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
14
3
De structuur van de arbeidskosten in 1999
3.1 Structuur per sector en grootteklasse In 1999 waren er tussen sectoren en grootteklassen van bedrijven verschillen in de gemiddelde arbeidskosten. In het kleinbedrijf waren deze in 1999 circa 59.000 gulden, in het middenbedrijf 71.900 en in het grootbedrijf 84.400 gulden. De gemiddelde arbeidskosten per mensjaar zijn in het middenbedrijf dus 22% hoger dan in het kleinbedrijf, en met het grootbedrijf is het verschil zelfs 43%. Deze verschillen tussen grootteklassen worden mede veroorzaakt door structurele verschillen in aanwezigheid van bepaalde sectoren in kleine, middelgrote en grote bedrijven. Zo zijn sommige sectoren bij uitstek grootschalig (bijv. industrie) en andere, ‘goedkopere sectoren’, kleinschalig (bijv. horeca, met gemiddeld relatief lage arbeidskosten en handel). Dit neemt overigens niet weg, dat binnen sectoren de arbeidskosten in het algemeen stijgen met toenemende schaalgrootte.
3.2 Arbeidskosten per sector De arbeidskosten per mensjaar variëren per sector. In 1999 bedroegen ze gemiddeld ruim 75.000 gulden per jaar, waarbij ‘financiële instellingen’ met gemiddeld 103.000 gulden het hoogste scoorden en ‘handel, horeca en reparatiebedrijven’ met gemiddeld 62.900 gulden de rij sloten (zie tabel 1). De verschillen in gemiddelde arbeidskosten per sector zijn het gevolg van verschillende invloeden, zoals: • de benodigde kwaliteit van de ingezette arbeid (bijvoorbeeld die in zakelijke dienstverlening versus die in detailhandel); • de mate van investeren in opleiding en (bij)bijscholing (groot in bijvoorbeeld financiële dienstverlening en verhoudingsgewijs klein in bijvoorbeeld de industrie en de bouwnijverheid); • de gemiddelde leeftijd c.q. beroepservaring van de werknemer (‘jonge’ sectoren zoals detailhandel tegenover ‘oude’ zoals de industrie); • structurele verschillen in beloning voor dezelfde of vergelijkbare arbeid in verschillende sectoren.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
15
tabel 1
de arbeidskosten in 1999 naar grootteklasse en sector kleinbedrijf
middenbedrijf
grootbedrijf
totaal
Industrie Totale arbeidskosten (x ƒ 1.000)
59,5
72,2
94,4
84,0
- Zuivere loonsom
78,7
76,0
74,2
75,0
- Wettelijke sociale lasten
13,9
15,0
14,9
13,4
- Contractuele sociale lasten
5,3
7,6
9,3
8,6
- Overige arbeidskosten
1,0
1,5
3,1
2,5
Totale arbeidskosten (x ƒ 1.000)
62,3
70,6
84,4
73,0
- Zuivere loonsom (in %)
77,2
76,8
74,9
76,2
- Wettelijke sociale lasten
13,7
Bouwnijverheid
14,4
13,8
13,1
- Contractuele sociale lasten
5,8
7,0
9,1
7,5
- Overige arbeidskosten
2,6
2,4
2,9
2,6
54,3
67,1
66,2
62,9
handel/horeca/reparatiebedrijven Totale arbeidskosten (x ƒ 1.000) - Zuivere loonsom (in %)
79,7
78,4
77,0
78,2
- Wettelijke sociale lasten
15,0
14,0
14,1
14,3
- Contractuele sociale lasten
4,4
6,1
6,2
5,7
- Overige arbeidskosten
1,0
1,6
2,7
1,8
82,1
105,5
106,2
103,3
Financiële instellingen Totale arbeidskosten (x ƒ 1.000) - Zuivere loonsom (in %)
81,0
76,1
72,9
74,0
- Wettelijke sociale lasten
13,1
12,1
11,2
11,5
- Contractuele sociale lasten
5,1
9,0
8,9
8,6
- Overige arbeidskosten
0,8
2,8
6,9
5,9
81,5
72,0
73,2
Overige dienstverlening (w.o. uitzendbureaus)* Totale arbeidskosten (x ƒ 1.000)
65,3
- Zuivere loonsom (in %)
79,0
77,4
73,4
75,5
- Wettelijke sociale lasten
13,6
13,4
12,3
12,9
- Contractuele sociale lasten
6,3
7,4
10,6
8,9
- Overige arbeidskosten
1,2
1,9
3,7
2,7
59,0
71,9
84,4
75,2
Totaal Totale arbeidskosten (x ƒ 1.000) - Zuivere loonsom (in %)
79,1
77,1
74,5
76,0
- Wettelijke sociale lasten
14,6
14,1
13,0
13,6
- Contractuele sociale lasten
5,1
7,0
8,8
7,7
- Overige arbeidskosten
1,2
1,8
3,7
2,7
*
Hiernaast: verhuur (on)roerend goed, speur/ontwikkelingswerk en overige zakelijke dienstverlening.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
16
3.3 Arbeidskosten en bedrijfsgrootte In tabel 2 wordt weergegeven hoe de arbeidskosten in 1999 zich verhouden naar grootteklassen van de bedrijven, geaggregeerd over de sectoren. Hierbij vond een weging plaats naar het aantal fte’s (‘fulltime-equivalenten’, d.w.z. arbeidsjaren) per sector en grootteklasse in de populatie anno 1998. Als bron hiervoor werd de enquête Werkgelegenheid en Lonen van het CBS gebruikt (CBS, EWL 1999). In 1999 zijn de arbeidskosten per arbeidsjaar in het grootbedrijf (ƒ 84.400) gemiddeld 26% hoger dan in het MKB (ƒ 67.100). Tussen grootbedrijf en kleinbedrijf (gemiddeld ƒ 59.000) zijn de verschillen het grootst in de industrie (59%) en de bouwsector (35%) en het kleinst in de overige dienstverlening (10%). Het verschil tussen de totale arbeidskosten en de ‘Zuivere loonsom’ is bij grote bedrijven groter; hetzelfde geldt voor sectoren waar de gemiddelde lonen hoger zijn. Evenals voor 1996 werd geconstateerd, wordt dit veroorzaakt door procentueel hogere contractuele lasten, terwijl de wettelijke procentueel lager zijn. Ook in 1999 zijn binnen het blok ‘werknemersverzekeringen’ bij de grote bedrijven de (geschatte) kosten voor particuliere herverzekering van zieken (0,5%) aanmerkelijk lager dan bij het kleinbedrijf (2,5%), mede omdat grote bedrijven een groter eigen risico nemen. De nettokosten in verband met ziekte zijn in het rekenschema de kosten voor deze particuliere herverzekering minus de ‘verzekerde som voor ziekte’. Dit verschil is voor kleine bedrijven groter. De premies voor werkloosheid en het Ziekenfonds, alsmede de volksverzekeringen, zijn in het grootbedrijf een procentueel kleiner bestanddeel van de arbeidskosten, omdat de gemiddelde loonhoogte hier hoger is. Bij de contractuele sociale lasten doet zich het belangrijkste verschil voor bij de pensioen- en VUT-premies, die in het grootbedrijf juist hoger zijn. Ook dit houdt verband met de gemiddeld hogere lonen in het grootbedrijf, zoals eerder werd uiteengezet. De ‘wettelijke sociale lasten’- post B in tabel 2 - varieerden in 1999 van ruim 8.600 gulden per mensjaar in het kleinbedrijf tot bijna 11.000 gulden in het grootbedrijf. De meer marktgevoelige, contractuele en overige sociale lasten - posten C en D in tabel 2 - variëren nog sterker. In het kleinbedrijf bedroegen ze in 1999 ruim 3.700 gulden per arbeidsjaar, in het middenbedrijf ruim 6.300 gulden en in het grootbedrijf zelfs meer dan 10.000 gulden. De aanwezigheid van een franchise bij sommige regelingen (o.a. bij Ziekenfonds en pensioenen) veroorzaakt overigens, dat in het kleinbedrijf de kosten wat gedrukt worden.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
17
tabel 2
de structuur van de arbeidskosten naar grootteklasse, in % van de totale arbeidskosten, in 1999
verdeling van de arbeidskosten voor het
kleinbedrijf
Nederlandse bedrijfsleven naar grootteklasse (1-9 wn)
middenbedrijf
grootbedrijf
(10-99 wn)
(=> 100 wn)
Totaal arbeidskosten (x ƒ 1.000)
59,0
71,9
84,4
Totaal brutolonen (x ƒ 1.000)
48,5
58,0
66,4
Totaal arbeidskosten (=100)
100,0
100,0
100,0
82,2
80,7
78,7
In procenten hiervan: Brutoloon werknemers waarvan: - Periodiek jaarloon (excl. het onderstaande)
71,8
68,3
65,8
- Bijzondere beloningen
7,0
8,1
9,4
- Pensioenpremies/VUT-premies werknemers
2,6
3,6
2,9
- Spaarloon
0,8
0,7
0,6
minus verzekerde som voor ziekte
2,0
1,5
0,4
minus niet-verzekerd loon voor ziekte
1,1
2,1
3,8
A. Zuivere loonsom
79,1
77,1
74,5
Totaal werknemersverzekeringen
13,0
12,6
11,6 0,5
waarvan: - Particuliere herverzekering voor ziekte
2,5
1,8
- Premie WAO (werkgeversdeel)
5,3
5,1
4,8
- Premie Wachtgeld/WW (werkgeversdeel)
1,3
1,2
1,1
- Premie Ziekenfond (werkgeversdeel)
3,2
3,0
2,5
0,7
1,5
2,7
1,6
1,5
1,4
14,6
14,1
13,0
5,1
7,0
8,6
0,4
0,5
0,7
- Niet-verzekerde verplichte doorbetaling bij ziekte (70%) Totaal volksverzekeringen (OHT + belasting spaarloon) B. Totaal wettelijke sociale lasten C. Totaal contractuele sociale lasten waarvan: - Ziektekostenregeling (werkgeversdeel) - Niet-verzekerde contractloondoorbetaling 0,3
0,6
1,1
- VUT/pensioenen (werkgeversdeel)
bij ziekte
3,9
5,4
6,6
- Overige contractuele sociale lasten
0,5
0,5
0,2
D. Totaal overige arbeidsgerelateerde kosten
1,2
1,8
3,7
100,0
100,0
100,0
Totale arbeidskosten = (A + B + C + D) Bron: EIM.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
18
In alle sectoren zijn de totale arbeidskosten in het kleinbedrijf lager dan in het midden- en het grootbedrijf en zijn die in het grootbedrijf meestal het hoogst, uitgezonderd de sector ‘handel/horeca/reparatiebedrijven’ en de ‘overige dienstverlening/uitzendbureaus’. Bezien we alleen de verschillen in arbeidskosten tussen groot- en kleinbedrijf, dan is het verschil het grootst in de industrie en het kleinst in de overige dienstverlening. De gemiddelde arbeidskosten per gulden brutoloon lopen, zoals verwacht mag worden, dan ook op met de ondernemingsgrootte: • kleinbedrijf ƒ 1,22 • middenbedrijf ƒ 1,24 • grootbedrijf ƒ 1,27.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
19
4
Veranderingen in de periode 1992-1999
4.1 Ontwikkelingen per grootteklasse De ontwikkeling van de hoogte van de totale arbeidskosten tussen 1992 en 1999 naar grootteklasse is weergegeven in de tabel 3. tabel 3
verandering van de arbeidskostencomponenten in de periode 1992-1999 naar grootteklasse in procenten t.o.v. 1992 kleinbedrijf
middenbedrijf
grootbedrijf
totaal
Totaal arbeidskosten
15,7
19,2
28,5
22,7
Brutolonen werknemers
18,7
20,8
26,1
22,5
Zuivere loonsom
20,0
23,0
28,3
24,6
Totaal wettelijke sociale lasten
-1,1
0,4
11,1
+5,1
waarvan: - werknemersverzekeringen - volksverzekeringen Totaal aan contractuele sociale lasten
71,9
71,3
105,7
87,2
-71,8
-71,3
-76,4
-77,0
23,9
29,7
47,7
37,4
Bron: EIM.
De brutolonen zijn in de zeven jaren vanaf 1992 met 22,5% toegenomen: een gemiddelde stijging van 2,9% per jaar. Het totaal aan wettelijke sociale lasten nam (in guldens) in die zeven jaren met slechts 5,1% toe (0,7% per jaar), zodat van een relatieve daling sprake is. Dit geldt niet voor de contractuele lasten, die juist sterker zijn toegenomen dan de brutolonen.
4.2 Ontwikkelingen per sector In tabel 4 is voor de afzonderlijke sectoren de procentuele toeneming van de arbeidskosten weergegeven over de periode 1992-1999.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
20
tabel 4
ontwikkeling van de totale arbeidskosten in de periode 1992-1999 naar sector en grootteklasse (in procenten t.o.v. 1992)
totale arbeidskosten naar sector
SBI-93
klein-
midden-
groot-
1992-1999
code
bedrijf
bedrijf
bedrijf
totaal
voedings- en genotmiddelen
15, 16
15
20
31
28
textiel
17
19
22
19
16
kleding
18,19
16
21
47
29
houtverwerking, excl. meubels
20, 26
17
17
31
24
papier, uitgeverijen
21, 22
18
22
26
24
procesindustrie, chemie
23-25
22
25
34
31
metaal- en glasindustrie
27, 28
11
17
26
20
machines en kantoorapparatuur
29, 30
16
21
24
22
medisch/optisch/precisieapp., meubels
33, 36, 37
13
17
38
23
auto-, motoren, fietsenfabricage
34, 35
11
13
25
20
bouwnijverheid
45
1
7
13
8
benzinestations
50
24
32
43
35
groothandel en bemiddeling
51
24
26
25
24
detailhandel
52
8
12
17
13
horeca
55
16
20
22
22
financiële inst., verzekeringen, banken
65, 66
37
36
25
28
verhuur, handel o.g., uitzendbureaus
67, 70-74
13
12
14
13
16
19
29
23
handel, reparatiebedrijven,
totaal (gewogen naar fte’s)
Procentueel zijn de totale arbeidskosten het sterkst toegenomen in de handels- en reparatiesector, de procesindustrie en chemie, de kledingindustrie, de financiële instellingen en de voedings- en genotmiddelenindustrie. De bouwsector heeft een sterk afwijkende ontwikkeling in totale arbeidskosten doorgemaakt. In 1999 waren de arbeidskosten slechts 8% hoger dan in 1992. Deze uitkomst is het resultaat van een ‘normale’ stijging van de brutolonen, gepaard met een drastische daling van de werkgeverslasten. De bouwsector werd in 1992 in meerdere opzichten als een risicosector beoordeeld, waardoor diverse werkgeverspremies hoger waren dan voor andere sectoren. Zo was in 1992 de Ziektewetpremie in de bouw voor het uitvoerend personeel 18,7%, terwijl het gemiddelde elders op 6% lag. Ook was de wachtgeldpremie in de bouwsector hoger dan elders. Hierdoor waren in 1992 de totale arbeidskosten in de bouwsector het hoogst. De werkgeverswig was hier ruim 30% en in de andere sectoren rond de 22% (zie: EIM, 1996; Elsendoorn e.a.). Door deze hoge arbeidskosten in 1992 is de procentuele toename in de jaren 19921999 gering geweest. Anno 1999 is de bouwsector naar premiedifferentiaties geen afwijkende sector meer. Opvallend is verder dat in alle sectoren, uitgezonderd ‘financiële instellingen e.d.’, de stijging van de arbeidskosten in de grotere bedrijven procentueel
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
21
sterker is geweest dan in de kleinere. De eerder gememoreerde verschillen tussen klein- en grootbedrijf nemen derhalve toe.
4.3 De wig De werkgeverswig, gedefinieerd als het totaal van de wettelijke en contractuele sociale lasten van de werkgever, wordt uitgedrukt in procenten van de arbeidskosten. In 1992 bedroeg de wig gemiddeld bijna 23% van de arbeidskosten: in het kleinbedrijf 21,8%, in het middenbedrijf 23,2% en in het grootbedrijf 22,7%. In 1999 bedroeg de wig in totaal gemiddeld 21,3%, en voor klein-, midden- en grootbedrijf respectievelijk 19,7%, 21,1% en 21,6%. Tabel 5 geeft de relatieve veranderingen weer in de werkgeverswig, als som van de wettelijke en contractuele lasten. tabel 5
mutatie van de werkgeverswig in % van de arbeidskosten, naar grootteklasse (1999 t.o.v. 1992) kleinbedrijf
middenbedrijf
grootbedrijf
totaal
totale mutatie in %-punten
-2,1
-2,1
-0,9
-1,5
w.v. wettelijke sociale lasten
-2,5
-2,6
-2,0
-2,3
+0,3
+0,6
+1,2
+0,8
w.v. contractuele en overige sociale lasten
Hoewel er grote veranderingen plaatsvonden in het aandeel van werknemersverzekeringen, volksverzekering en contractuele lasten, blijkt de werkgeverswig over de periode 1992-1999 weinig veranderd te zijn. Deze daalde per saldo met slechts 1½ procentpunt t.o.v. 1992. De sterke toename van de contractuele lasten, met name de pensioenpremies en het aanvullend loon bij ziekte, heeft de verlaging van wettelijke lasten gedeeltelijk tenietgedaan. Met name in het grootbedrijf is de ruimte door lastenverlaging (2 procentpunten) voor een aanzienlijk deel (1,2 procentpunt) tenietgedaan, via verbetering voor de werknemer van privaatrechtelijk, contractueel vastgelegde zaken zoals pensioen, VUT, vergoeding van ziektekosten, scholing, e.d. De mutatie van de wig ten opzichte van 1992, gemeten op beide onderzoekstijdstippen (1996 en 1999), is weergegeven in figuur 1. Duidelijk blijkt dat de combinatie van door de overheid en van door marktkrachten aangestuurde lastenveranderingen vooral in het MKB het bedoelde effect gehad heeft.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
22
figuur 1
mutatie van de wig in 1999 en 1996 t.o.v. 1992 (in %-punten)
1,5 1 0,5 0 -0,5 -1 -1,5 -2 -2,5 -3 KB
MB
GB
KB
1992-1996 wettelijk
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
MB
GB
1992-1999 contractueel
totaal
23
Bijlage:
De in 1996 onderscheiden bedrijfssectoren
Sector
SBI-1993
Omschrijving
Industrie
15/16
Voeding en tabak
17
Textielindustrie
18/19
Kleding-/lederindustrie
20/26
Houtindustrie, glas, aardewerk, cement, kalk- en gipsproducten
21/22
Papierwaren, grafische industrie en uitgeverijen
23-25
Aardolie, chemie, garen en vezels, rubber- en kunststofverw. industrie
27/28
Metaal primair, metaalproducten, excl. machines en transportmiddelen
29/30
Machines, apparaten, kantoormachines, computers
31/32
Elektrische app., audio-, video- en telecommunicatieapparaten
33, 36, 37
Medische en orthopedische app., precisie- en optische instrumenten, voorbereiding tot recycling, meubels
34, 35
Productie van transportmiddelen, auto’s, fietsen
Bouwnijverheid
45
Bouwnijverheid
Handel, reparatiebedr.,
50
Handel/reparatie auto’s, motorfietsen, benzine servicestations
detailhandel horeca
51
Groothandel en handelsbemiddeling (excl. auto’s en motorfietsen)
52
Detailhandel
55
Horeca
65-67,
Financiën, verzekeringen, overige financiële instellingen
70/71,
Verhuur en handel onroerend en roerend goed, uitzendbureaus
73-74
IT-techniek, research, overige zakelijke dienstverlening
Ontbrekende
1-5
Landbouw, bosbouw, visserij
rubrieken
10, 11, 14
Delfstoffenwinning
60-64
Vervoer, post en telecommunicatie
75-99
Publieke sector, overige dienstverlening (o.a. schoonmaakbedrijven)
Bank/verz. wezen, zakelijke diensten
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
24