6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud 6.1.
Een nieuwe hoogleraar nieuwere Duitse taalkunde n onderwijstaalkunde: Wolfgang Herrlitz
Op 1 september 1978 werd de van de Universiteit Keulen afkomstige hoogleraar Wolfgang Herrlitz benoemd tot hoogleraar nieuwere Duitse taalkunde en taalonderwijskunde ─ officieel: Linguïstiek, in het bijzonder de onderwijstaalkunde, alsmede de taalkunde van het Duits. Zijn eerste colleges begon hij een jaar later, in 1979, waarbij de nadruk op de Chomskyaanse taalkunde werd gelegd, de pragmatiek en de onderwijstaalkunde, waarbij hoofdzakelijk de theoretische grondslagen werden behandeld tijdens de colleges. In de jaren tachtig deed Herrlitz van zich spreken door als voortrekker van de modulaire onderwijsopzet te functioneren. Bij deze onderwijsvorm zou het studiejaar Figuur 1: Wolfgang Herlitz (Map UM / U-Blad) worden opgesplitst in 5 modules, waarvan de student er steeds een beperkt aantal kon volgen en afsluiten; daarbij werd in studiebelastingsuren (sbu) vastgelegd, wat de student telkens moest investeren in studieonderdelen.
- 301 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud Ook was hij een van de medeoprichters van het Centre for Language and Communication, een pragmatische “tegenhanger” naast het Onderzoekinstituut voor Taal en Spraak, waarbinnen een achttal onderzoeksgebieden werd vastgesteld op het gebied van het taalgebruik. In 1989 verscheen een “openbare les” in druk, waarin Herrlitz de talenstudies in de jaren 90 onder de loep nam en wel in Europees perspectief. Daarbij ging het om de volgende vragen: 1. Welke gevolgen heeft de voortschrijdende Europese integratie voor de taalgemeenschappen in Europa? 2. Hoe kunnen de universitaire talenstudies in hun onderwijs en onderzoek adequaat op deze taalsociologische en taalpolitieke veranderingen reageren? 3. Aan welke academische beroepsprofielen zouden de afgestudeerden van de talenstudies in de nabije toekomst zich moeten spiegelen? (Herrlitz 1989: 5)
Uit een analyse van de verschillende Europese standaardtalen en regionale varianten in relatie tot een lingua franca voor communicatieve doeleinden en blijkt dat met name de interculturele context van taalgebruik onvoldoende is bestudeerd en dat juist deze de grootste problemen oplevert. Herrlitz geeft hiervan het volgende voorbeeld: een Duitse ziektekostenverzekeringsmaatschappij heeft een dochter in Rotterdam gesticht om toegang te krijgen tot de Nederlandse markt. De communicatie tussen moeder en dochter vindt in het Duits plaats omdat deze taal als voertaal voor het hele internationaal opererende bedrijf is vastgelegd. Dat betekent, dat alle relevante stukken van de Nederlandse dochter (die zelf voor de interne communicatie en vanzelfsprekend in de contacten met de klant het Nederlands gebruikt) in het Duits moeten worden vertaald. Voor deze klus (die slechts gedeeltelijk uit letterlijke vertalingen bestaat) is een germaniste met een doctoraalexamen Duitse taal- en letterkunde ingehuurd. (Herrlitz 1989: 21)
- 302 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud In het Universiteitsblad van 30.9.1993 vindt men volgende “levensbeschrijving”: ‘Herrlitz werd in 1943 geboren als zoon van een Duitse legerofficier in een dorpje in het voormalige West-Pruisen. Een gebied dat eeuwen lang inzet was van spelletjes landjepik tussen Europese mogendheden. ‘Wij vormden het politiek excuus voor de Duitse inval’, analyseert Herrlitz. Toen Hitler in 1939 Polen binnenstormde, reageerde zijn familie dan ook ‘dubbelzinnig’. ‘Op zich stond men positief tegenover die ‘bevrijding’, aan de andere kant stond men skeptisch tegenover het nationaal-socialisme. In 1945 moest het gezin Herrlitz vluchten voor het Rode Leger. ‘Een aantal met paard en wagen, en wij, de kinderen, konden in de trein ontsnappen’. In het Duitse Flensburg wist het gezin een nieuw bestaan op te bouwen. Daar deed de jonge Herrlitz eindexamen gymnasium, en via Kiel, Wenen, en Tübingen -- waar hij promoveerde in de linguïstiek -- kwam hij in Keulen terecht. In 1978 werd hij -- naar hij zegt ‘geheel toevallig’ -- benoemd tot hoogleraar Duitse taalkunde in Utrecht’.
De reden, waarom hier een germaniste is ingehuurd is, heeft niet alleen te maken met haar kennis van de Duitse taal, maar met name met haar kennis van de culturele context, waarbinnen termen met betrekking tot het ziektekostenverzekeringswezen van doen hebben. Deze vaktermen fungeren op een specifieke manier binnen de Nederlandse en de Duitse gebruikscontext en daarmee wordt de vertaling van de ene in de andere taal niet alleen een kwestie van het zoeken naar adequate begrippen, maar naar de juiste gebruikscontext -- zo zijn bijvoorbeeld zwangerschap en geboorte in Duitsland een ziekte, in Nederland niet. Zo moet de medewerker bij genoemde verzekeringsmaatschappij in staat zijn “om de zingevende relatie tussen tekst en (culturele) context te reconstrueren en wel op zo’n manier dat voor een lezer met een andere taal en cultuur deze relatie na te trekken is” (Herrlitz 1989: 27). Hiermee is voor de talenstudies een plek ingeruimd in de transfergebieden van culturele kennis uit en naar een doeltaal. Maatschappelijke probleemvelden worden op een academisch niveau ontgonnen en vruchtbaar gemaakt voor en door afgestudeerde germanisten, anglisten enz.: Figuur 2: De jonge Herrlitz (Studiegids Duits 1978)
- 303 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud
De uitdaging van de Europese integratie voor de academische talenstudies ligt in de noodzaak om in één Europese multiculturele samenleving interculturen tot stand te brengen als referentiekader voor communicatie over de taal- en cultuurgrenzen heen. [...]. Met deze uitdaging geconfronteerd, krijgen de talenstudies de dubbele taak om: 1. onderzoek te doen naar de structuur en ontwikkeling van intercultureel taalgebruik in specifieke relevante contexten (wij hebben bij wijze van voorbeeld de terreinen ‘zakelijke communicatie’ tussen Nederland en Duitsland en ‘ziekte en ziektekosten’ aangestipt); 2. Deskundigen op te leiden met de nodige onderzoekservaring in hun mars deze ‘interculturen’ op een groot aantal maatschappelijk relevante communicatieterreinen tot stand kunnen brengen en verder kunnen ontwikkelen. (Herrlitz 1989: 34e.v.) Figuur 3: De ingang van het Instituut an de Muntstraat (begin jaren 80)
In de jaren tachtig heeft Herrlitz zich naast zijn onderwijsactiviteiten ook intensief bezig gehouden met onderwijspolitieke (onder meer de modulaire studieopzet, de studie algemene letteren, en de problemen in het voortgezet onderwijs) zaken. Zo is hij “hevig teleurgesteld in de Nederlandse onderwijstraditie” (Universiteitsblad van 30 september 1993), omdat er weliswaar een democratische structuur binnen de Nederlandse universiteiten bestaat, maar hiervoor weinig draagvlak bestaat: je ziet altijd dezelfde kleine groep mensen die zich met de procesmatige kant van onderwijs en onderzoek bemoeien, maar dat valt tegen. En dat zie je dan terug in bijvoorbeeld de begeleiding van studenten, geen tutoren en bijna geen kleinere werkgroepen. Ook de hoorcolleges staan nog steeds in hoog aanzien, terwijl de - 304 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud maatschappelijke ontwikkelingen vragen om andere werkvormen in het onderwijs. Problemen met het vreemdetalenonderwijs had Herrlitz al eerder geconstateerd. Vanuit zijn belangstelling voor het werk van de Duitse filosoofsocioloog Jürgen Habermas had Herrlitz in de jaren tachtig de school al als een “kolonie van het machtssysteem” bestempeld. In een bijdrage an het U-Blad van 15 januari 1988 schrijft Herrlitz: Ik doe mijn onderzoek omdat ik streef naar een verandering van het taalonderwijs. Ik vind het belangrijk dat taalonderwijs ook onderwijs inhoudt in culturele tradities. Er moet niet worden volstaan met het afwerken van bestaande onderwijspatronen, maar er moet onderwijs worden gegeven dat begrip creëert voor de eigen maatschappij en dat de leerlingen het vermogen bijbrengt om te communiceren met mensen uit andere culturen. Nu is het probleem dat pogingen om door middel van leerplanontwikkeling in het onderwijs relevante veranderingen tot stand te brengen, voortdurend falen. Tegen de achtergrond van Habermas’ theorie wordt duidelijk dat dat komt omdat de pretenties van het communicatieve handelen -- waarheid, waarachtigheid en juistheid -- in het onderwijs ‘pauzeren’. Of de leerkracht nog gelooft in wat hij vertelt, doet al lang niet meer ter zake en de inspanningen van leerlingen zijn alleen nog gericht op het krijgen van een voldoende. En dan kun je dus in een leerplan wel schrijven dat het bij het taalonderwijs niet meer moet gaan om grammatica en vertalen, maar om communiceren. Maar dat helpt niets als je in de klas geen situaties schept waarin ook gecommuniceerd kan worden. Habermas laat zien dat er in een systeem als de school alleen maar sprake is van doen alsof. Leerkrachten en leerlingen stellen zich zuiver doelgericht op; de basisprincipes van communicatie ontbreken en zijn vervangen door machtsverhoudingen, relaties dus van bevelen en gehoorzamen. Er wordt op school geen cultuur overgedragen, maar macht uitgeoefend en aanpassing afgedwongen. In de woorden van Habermas: de school maakt geen deel uit van onze leefwereld, maar is een kolonie van het machtssysteem. Deze maatschappijkritische konstatering vormt het uitgangspunt voor de vraag hoe het dan wel moet, hoe de principes van communicatief handelen ook in het onderwijs tot hun recht kunnen komen. In die zin is zijn theorie wel degelijk een kritische theorie. Natuurlijk is die theorie abstract, maar toch is het voor mij een discussiebasis met voldoende kritisch potentieel om op nieuwe ideeën te komen en de bestaande situatie kritisch te analyseren. Het verwijt dat Habermas zijn maatschappelijke utopie als realiteit verkoopt, vind ik niet terecht. Het is natuurlijk waar dat over zijn theorie een soort optimistisch perspectief hangt. Ik ben waarschijnlijk iets meer dan hij geneigd om te geloven dat de structuren waarin mensen gevangen zitten, een grote rol spelen. Maar de gedachte dat dat
- 305 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud volledig het geval is, zoals je die vindt bij Foucault en andere structuralisten, die wijs ik met Habermas af. Dat doe ik ook uit politieke overwegingen, moet ik je eerlijk zeggen. Als ik naar het Duitse verleden kijk en dan vooral naar het nationaal-socialisme, ben ik emotioneel niet in staat om volledig toe te geven aan de zogenaamde macht van de structuren en zo weinig geloof te hechten aan de invloed van het subject. Het is noodzakelijk dat dingen tussen mensen ter discussie worden gesteld. Ik zou moeilijk kunnen leven in een wereld waar het denken en handelen van mensen niet meer onderworpen is aan de verplichting tot rechtvaardiging. (U-Blad van 15.1.1988) Wolfgang Herrlitz (7 juni 1943, Parlin Kreis Schwetz) werd bij K.B. van 12 augustus 1978 bij de faculteit der letteren benoemd tot gewoon hoogleraar in de Duitse taalkunde (eigenlijk de linguïstiek, in het bijzonder de onderwijstaalkunde, alsmede de taalkunde van het Duits). Herrlitz studeerde na zijn gymnasium-opleiding in 1962 aan de universiteit van Kiel Duits en geschiedenis; in 1962/63 zette hij zijn studie voort aan de universiteit van Wenen in Duits en Theaterwetenschappen. In 1967/68 studeerde hij aan de universiteit van Tübingen. In 1968 behaalde hij de “Wissenschaftliche Prüfung für das Lehramt an Gymnasien”. (Duits en filosofie als hoofdvakken, geschiedenis als bijvak) Op 8 december 1971 promoveerde hij tot Dr.phil. Op een proefschrift getiteld: Funktionsverbgefüge vom Typ ‘in Erfahrung bringen’. Ein Beitrag zur generativ-transformationellen Grammatik des Deutschen. Van 1 januari 1969 tot 1974 was hij aan de universiteit van Tübingen verbonden. Per 10 april 1974 werd hij hoogleraar in de Duitse taal- en letterkunde aan de universiteit van Keulen. In september/oktober 1974 was hij gasthoogleraar aan de universiteit van Odense (Denemarken). Ook heeft de heer Herrlitz aan enige universiteiten in Engeland en de Verenigde Staten researchwerk verricht.
Over zijn wederwaardigheden tijdens en na de Tweede Wereldoorlog doet Herrlitz uitvoerig verslag in een U-Blad-bijdrage enkele jaren later. Hierin geeft hij en beeld van de hiervoor al aangehaald kritische benadering van machtssystemen en de (voor-)oordelen die leiden tot een problematisering van bijvoorbeeld de relaties tussen Duitsers en Nederlanders. Op individuele basis zijn er nauwelijks problemen, op nationaal niveau ligt de zaak anders -- zoals blijkt tijdens voetbalwedstrijden en vooroordelen over het luidruchtige karakter van “de” Duitser. Wel, zo betoogt Herrlitz, loopt de Nederlander vast in dit verleden van de oorlog en het verzet. Herrlitz ging zelf Duits studeren, nadat hem een “een ‘indrukwekkende’ leraar Duits op het gymnasium” daartoe had verleid. Deze had hem ook een kritische houding ingefluisterd jegens de generatie van de ouders die zelf - 306 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud nauwelijks over de wederwaardigheden in en voor de oorlog spraken. Ondanks een bètapakket ging Herrlitz Duits en geschiedenis in Kiel studeren. Hij had een bijzondere belangstelling voor zang (op school zong hij al baspartijen in stukken van Telemann en Bach) en theater en besloot in Wenen theaterwetenschappen te gaan studeren, nadat hij niet langer als het kleine broertje van Hans-Georg, zijn oudere broer die net in Kiel was afgestudeerd, wilde worden gezien. In Wenen heeft hij de cultuur en het goedkope theaterleven leren waarderen, van de studie kwam nauwelijks iets terecht, zegt hij zelf: Herrlitz -- toen negentien jaar -- raakte volledig in de ban van Wenen. Want niet alleen het theater en de muziek fascineerden hem in hoge mate, ook de architectuur, de psychoanalyse, en de Oostenrijkse moderne literatuur en kunst grepen hem aan. Freud, Kafka, Karl Kraus, Kokoschka, Schönberg, Adolf Loos ... ‘in Wenen vond je in al die opzichten het centrum van een nieuw begin’, stelt hij onomwonden. (U-Blad)1 Figuur 4: Wolfgang Herrlitz en zijn als altijd overvolle tafel aan de Trans 10 (Foto: Website letteren www.uu.nl)
Recentelijk nog verscheen van de hand van Herrlitz een artikel in een bundel van Paul Op de Coul (1998), waarin hij nader inging op de moderniteit in het Wenen van onder meer Karl Kraus en de psycholoog Karl Bühler (1879-1963; vgl. Vonk 1992). Het ging hier ook om een crisisgevoel wat betreft de taaltekens, waarvan de betekenissen waren afgesleten, en de communicatie binnen een multiculturele samenleving, een thema dat hij ook in zijn Openingsrede van 1989 had aangekaart en in de aangehaalde U-Blad-stukken:
1
Geconfronteerd met een historische situatie waarin meertaligheid, multiculturaliteit en pluriformiteit van de maatschappij to een gevoel van crisis, van culturele achteruitgang, van taalvervuiling en identiteitsverlies leiden, stimuleren Karl Kraus en Karl Bühler -- ieder op zijn manier -- de ontwikkeling van reflexie over taal en taalgebruik die nieuwe perspectieven biedt. Ondanks verregaande verschillen tussen Kraus’ taalkritische polemiek en Bühlers modelmatig taatheoretisch werk zijn er raakvlakken waarop hun denklijnen elkaar versterken: * Betekenen heeft zijn oorsprong in een proces van ‘abstractieve relevantie’ die de substantiële eigenschappen van uitingen overstijgt en daarachter -- op de drie dimensies van ‘Ausdruck’, ‘Appell’ en ‘Darstellung’ -- interpretaties van de spreker, van de invloed op de hoorder en van de wereld construeert. Kritische reflexie van betekenisgeving beoogt maximale transparantie in al zijn contextgebonden variatie naar de spreker, de hoorder en de wereld toe; zij probeert maximale doorzichtigheid en helderheid veilig te stellen tegen frases en stereotypen die het zicht op achterliggende betekenisaspecten ontnemen. * Betekenisgeving resulteert in een veranderde (sociale) realiteit wat betreft de constructie van subjectieve en objectieve werelden en de beïnvloeding van mensen. Taal gebruiken is (symbolisch) handelen, en de gebruikers van taal zijn verantwoordelijk voor de consequenties die hun (talig) handelen voor de (sociale en fysieke) realiteit hebben. Plaatsing van taalgebruik - 307 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud
In Tübingen kon Herrlitz zich ongestoord wijden aan de studies Duits, geschiedenis en wijsbegeerte -- hij studeerde onder meer bij filosofie bij Ernst Bloch, de utopist, en Walter Schulz, de ontdekker van de existentiële Schelling in een baanbrekende studie uit 1955. Hij raakte gefascineerd door de moderne taalkunde, die bij andere vakgroepen overigens duidelijker uit de verf kwam dan binnen de germanistiek. Hij paste die inzichten uit de transformationeelgeneratieve taalkunde toe, ook in zijn proefschrift Funktionsverbgefüge vom Typ ‘in Erfahrung bringen’. Ein Beitrag zur generativ-transformationellen Grammatik des Deutschen (1971). Tussen 1969 en 1974 werkte hij als assistent aan de universiteit Tübingen en werd in 1974 tot hoogleraar benoemd in Keulen. Over de ontwikkelingen in het Nederlandse universitaire onderwijs maakt hij nog een tweetal niet onbelangrijke opmerkingen voor met name ook zijn onderzoek: 1. De schoolse traditie van lesgeven in Nederland kan pas worden doorbroken wanneer docenten en studenten gezamenlijk andere leerwegen uitstippelen, waarbij het gaat om een grotere zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van de studenten voor hun eigen studie. 2. Daartoe is het belangrijk dat de inspraak Figuur 5: Een artikel over poëzie (Map UM/ Herrlitz) van studenten binnen het universitaire bestel overeind blijft en niet wordt afgeschaft -- hetgeen door de MUB overigens wel is gebeurd.
in relevante maatschappelijke contexten maakt verschillende lagen van betekenistoekenning transparant; achter stereotype interpretatiesjablonen worden authentieke betekenisstructuren contextspecifiek herkenbaar. (Herrlitz 1998: 48 e.v.)
- 308 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud 6.2.
Een efficiëntere weg naar het doctoraalexamen
De toenemende studentenaantallen in de jaren zestig en zeventig leidden enerzijds tot een grotere taakbelasting van docenten en anderzijds tot financiële problemen bij het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. Een ander type student kwam de opleiding binnen -- de Mammoetwet speelde hierin een niet onbelangrijke rol -- en de eisen die werden gesteld veranderden geleidelijk of verdwenen zelfs, Natuurlijk werd een eindexamen VWO (atheneum of gymnasium) verondersteld of een afgeronde M.O.- of lerarenopleiding Duitse taal- en letterkunde. Maar de mammoetwet uit 1966 betekende voor het middelbaar onderwijs wel een rationelere opzet: [Het tot een goed einde brengen van de Wet op het voortgezet onderwijs door Grosheide, staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen van 1965 tot 1971] was geen geringe opgave. Deze wet hield immers een aantal ingrijpende veranderingen in de structuur van het onderwijs in die ‘vertaald’ moesten worden in praktische regelingen, of het nu ging om lessentabellen, eindexameneisen, bevoegdheidskwesties of lerarensalarissen. Daar kwam nog bij dat de procedures voor het stichten van scholen gewijzigd waren: planning deed zijn intrede. (Knippenberg & Van der Ham 19942: 488e.v.)
Deze ontwikkelingen hebben hun effecten op de inrichting van de universitaire studies niet gemist. Vanzelfsprekend gaat er een aantal jaren overheen, voordat de effecten van politieke beslissingen merkbaar worden. Maar de toenemende verantwoordelijkheid van de leerling/student voor de eigen opleiding (men denke aan de vakkenpakketten die in de vierde klas van het voortgezet onderwijs dienden te worden samengesteld en daarbij de inperking op relatief jonge leeftijd van de keuzemogelijkheden voor vervolgopleidingen) werkte ook
Figuur 7: In de instituutsbibliotheek: Evelyn de Lange (Foto: I. van Ommeren)
Figuur 6: In de instituutsbibliotheek: Marjo Koelemij (Foto: I. van Ommeren)
- 309 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud
bij de opleidingen door. Daarover leest men in het algemeen verslag van de Rijksuniversiteit Utrecht in het jaar 1978. In dit bericht worden problemen aan de orde gesteld betreffende geschikte onderwijs- en tentamenruimten, het inzetten van studentassistenten bij werkgroepen en de tentamens. Zo werd voor het werkcollege nieuwere Duitse letterkunde gekozen voor een werkcollege (meestal ‘s avonds op de zolder van de Biltstraat), waarin student-assistenten “kleine groepen eerstejaarsstudenten coachen” (Algemeen verslag 1978, p. 201). Literatuur werd als een speelwei beschouwd, waarop de eerstejaars vrijelijk met literatuur om mochten gaan en mochten proberen literaire werken te analyseren. De bedoeling was ook om de overgang van de middelbare school naar de universiteit wat te vergemakkelijken. Wat betreft het tentamen werd gekozen voor oefentests en 2 tentamens aan het einde van elk semester: “Het totale aantal vragen is gereduceerd, de vraagstellingen zijn door de bank genomen creatiever bijv.: er wordt gevraagd onbekende teksten te analyseren of in discussie te treden met stellingen uit de secundaire literatuur” (Algemeen verslag 1978, p. 201). Wat de colleges taalkunde en taalverwerving betreft, leest men het volgende: In de afdeling taalverwerving bestond de belangrijkste innovatie in de ontwikkeling van zelfstudiepakketten ‘mondelinge taalverwerving Duits’ door drs. W.J.M. Peeters en P. Sänger in het kader van een doeltoewijzingsproject ‘onderwijsvernieuwing’. [...] Algemene omschrijving van het project (maart ’75) Ontwikkeling en toetsing van cursussen voor het TP die zoveel mogelijk door de studenten in zelfstudie gebruikt kunnen worden. Er wordt aan een gedeeltelijke begeleiding -- voor zover nodig -- door studentassistenten gedacht. Ook voor de opleiding van deze studentassistenten moet een vaste cursus worden ontworpen. Doelstelling van het project 1. Scheppen van een mogelijkheid steeds grotere studentenaantallen te kunnen Figuur 8|: Wim Peeters in de jaren '70 (Studiegids Duits 1978) onderwijzen, zonder meer docenturen te moeten investeren. (Over twee jaar zullen deze cursussen een besparing van twee medewerkers moeten kunnen opleveren.) 2. Scheppen van de mogelijkheid voor studenten om hun cursustempo individueel te bepalen (Mastery learning). Normaal gesproken moet iedere student in staat - 310 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud zijn het gewenste vaardigheidspeil te bereiken bij investering van tijd naar behoefte. 3. Oudere studenten kunnen met deze cursussen hun vaardigheden op peil houden. 4. Bij voldoende technische voorzieningen kan het gehele jaar doorgewerkt worden. 5. De mogelijkheid van een bijvak ‘Duitse mondelinge taalbeheersing’ kan geboden worden. (Algemeen verslag 1978, p. 201ev)
In beginsel zijn alle doelstellingen bereikt, behalve de vijfde, aangezien taalbeheersing als bijvak een wetenschappelijke component ontbeert. Een bijkomend probleem was de inrichting van een talenpracticum. Hiervoor wilde de faculteit in eerste instantie geen gelden en geen ruimte beschikbaar stellen. Na aanhoudende verzoeken van de vakgroep is apparatuur (van Sony) geleverd en aan de Biltstraat ingebouwd. 6.2.1. Fonetisch onderzoek bij Duits: het proefschrift van Wim Peeters Dr. Wim Peeters heeft in de jaren zestig in Utrecht Duits gestudeerd. Nog steeds is hij werkzaam bij Duits wat betreft zijn onderwijstaken. Wat zijn op fonetisch onderzoek gebaseerde proefschrift betreft: dit schreef hij binnen het Onderzoeksinstituut voor Taal en Spraak (OTS). In dit interview krijgt de lezer tevens een goed beeld van de ontwikkelingen van de studie Duits in de jaren zeventig en tachtig, de problemen die zijn verweven met het doen van onderzoek naast een volledige baan aan het Instituut Frantzen en over het vakgebied fonetiek dat naast een systematische ook een belangrijke historische component heeft: WANKLANKEN EN TWEEKLANKEN. LIMBURGS ONDERZOEK NAAR TWEEKLANKEN. Je hebt Duits gestudeerd in Utrecht. Daarna ben je in Utrecht gebleven. Tijdens je promotieonderzoek heb je je hoofdzakelijk op tweeklanken gericht. Hoe ben je op het idee gekomen om tweeklanken te gaan onderzoeken? “In mijn studententijd in Utrecht werd ik al met het problematische karakter van tweeklanken (diftongen) geconfronteerd. Ik had gekozen voor de studie Duitse Taal- en Letterkunde. In die tijd (1967) was aan de Rijksuniversiteit Utrecht net het uitspraakonderwijs in het talenpracticum (TP) van de grond gekomen. Als Limburger bleek al snel, tegen mijn verwachting in, dat Limburgers niet de perfecte articulatiebasis voor de Hoogduitse uitspraak hadden. Ons dialect liet een correcte uitspraak van bepaalde klanken
- 311 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud niet toe. Dat bleek vooral ten aanzien van de au- als in het Duitse Haus. In het Weertse dialect, ik kom zelf uit Weert, werd met name het tweede gedeelte van de tweeklank, de -u-, anders uitgesproken dan in de Noordnederlandse -au-klank. Tijdens mijn studie probeerde men de oplossing voor dit uitspraakprobleem te vinden in een grotere kaakopeningsgraad. Dat werkte helaas niet. De -au- klonk wel -a-achtiger, maar meer zoals in het Engels: de -au- bleef een probleem.” Waar komt nu eigenlijk je belangstelling voor alles wat met klanken te maken heeft vandaan? Of heb je pas Figuur 9: Wim Peeters (Studiegids tijdens je studie en docentschap de wereld Duits 1980) van de klank ontdekt? “Mijn belangstelling voor klanken of geluid had ik al. Van mijn grootvader had een akoestische grammofoon gekregen en ook wilde ik weten hoe pijporgels werkten. Na mijn kandidaatsexamen in 1971 besloot ik te kiezen voor de specialisatie Duitse Taalkunde. Taalkunde in die tijd was ‘structurele taalkunde’. Met deze vorm van taalkunde probeerde men de kleinste betekenisonderscheidende klanken, zogenaamde fonemen, te beschrijven. Vergelijk maar eens het verschil tussen zaal en baal of tussen bal en bul: de -z- en de -b- en de -a- en de -u- noemen we fonemen. In het kader van de specialisatie Duitse dialectologie maakten we voor het eerst kennis met de voor die tijd baanbrekende studie van professor dr. Jan Goossens, Strukturelle Sprachgeographie. In die tijd was de generatieve taalkunde in de dialectologie nog onbekend. Qua methode van onderzoek liep de dialectologie toch al achter. In de ‘Germanistik’ maakten we sowieso nog gebruik van de filologische methode, het onderzoek van woorden en teksten. Om even terug te komen op de generatieve taalkunde: als dialectspreker merkte ik al gauw dat zijn regelsysteem en methode van onderzoek niet opging voor dialecten. Dit systeem en deze methode waren duidelijk geïnspireerd door het vastgelegde standaardsysteem van het Amerikaans-Engels. Nog afgezien van het feit dat de verschijnselen taal en spraak op een rare manier uit elkaar gehouden worden en ieder voor zich werd bestudeerd. Alsof de fonetiek (de uitspraak) alleen maar een sausje voor een reeds kant en klare maaltijd (het taalsysteem) was. Dat stuitte mij als Limburger en als Bourgondiër tegen de borst. De saus is een onlosmakelijk onderdeel van het hele smaakgebeuren, een ingrediënt dat je niet weg kunt denken. Sowieso had ik iets tegen alle meer formele modellen van de taalkunde. Deze waren achter een bureau ontwikkeld en konden de rijke geschakeerdheid van met name de klinkers in de verschillende dialecten niet of
- 312 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud nauwelijks tot uitdrukking brengen. Klanken zijn dynamische taalelementen die zich in de loop van de tijd ontwikkelen. Dynamische verschijnselen liggen aan alle diftongachtige klanken ten grondslag. Tot die tijd werden diftongen steeds weer geïnterpreteerd in termen van een klanksysteem als het Nederlands: een diftong werd pas echt als diftong beschreven, wanneer hij zijn tegenhanger in het Nederlands had, denk maar aan het Limburgs -bein- ten opzichte van het Nederlands -been-.” En dit inzicht heeft geleid tot je promotieonderzoek? Kun je wat meer over je onderzoeksopzet, je promotor en je werkzaamheden in Utrecht vertellen? “Mijn leermeester in Utrecht, professor dr. Heinrich L. Cox, Limburger en Nederlander, stond in de traditie van Theodor Frings (Bonn en Leipzig) en Adolf Bach (Bonn). Hij beschikte echter over een gezond portie kritisch vermogen. Hij was echter eerder volkskundige (cultuurmorfoloog) dan taalkundige. Hij spoorde mij aan om mijn belangstelling voor de fonetiek in verband te brengen met de dialectologie en me daarin verder te bekwamen. In 1975 verliet hij Utrecht, nadat hij meer dan vijf jaar hoogleraar was geweest. De reden voor zijn vertrek naar Bonn waren, denk ik, de verlate ‘democratiseringstendensen’ op het Duitse instituut met uitwassen die resulteerden in modieuze en populistische aanpassingen van het cursusaanbod. Dit had te maken met het feit dat de meerderheid van de staf de Duitse nationaliteit had met als gevolg dat die als reactie op een nog niet zo ver terugliggend verleden wars was van alles wat maar naar ‘autoritair’ was of naar ‘autoriteit’ zweemde. Dit nieuwe denken viel natuurlijk niet toevallig samen met de invoering van de Wet op de Universitaire Besluitvorming (WUB) in 1971. Eén jaar nadat Cox benoemd was! Intern gaf deze wet nogal wat strubbelingen; het instituut werd zelfs onder curatele gesteld en ressorteerde onder de decaan van de Faculteit Letteren. In het daarop volgende hoogleraarloze tijdperk, dat tot 1978 duurde, toog ik bij gebrek aan interne inspiratie in 1976 naar de hoogleraar fonetiek, professor dr. Antonie Cohen [zie de bijdrage over Engels in deze bundel - fv], die in 1975 deze leeropdracht had gekregen. Hij had zelf een aantal publicaties over diftongachtige aangelegenheden op zijn naam staan. Deze waren het resultaat van een aantal experimenten dat was verricht op in de mede op zijn voorstel ingevoerde spraakafdeling van het Instituut voor Perceptie Onderzoek (IPO; een joint venture van het NatLab van Philips en de, toen nog, Technische Hogeschool Eindhoven). Zijn onderzoek was geïnspireerd door het werk van professor dr. Paul Menzerath, hoogleraar fonetiek en psychologie aan de universiteit van Bonn, en met name door zijn monografie Der Diphthong uit 1941.” Welke rol heeft de foneticus Cohen gespeeld bij het verdere verloop van je onderzoek? “Cohen legde ik de vraag voor welke rol het fenomeneen van de geconstateerde liptuiting bij de Duitse diftong -au- nou speelde, zodat hij veel Duitser klonk. Hij moest me het antwoord schuldig blijven. Hij verwees me
- 313 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud wel naar het fonetische standaardwerk van Zwaardemaker en Eijkman uit 1927 en naar eigen publicaties en publicaties van collega's binnen het IPO. Daarna vroeg hij mij: ‘Kun je dat zelf niet gaan onderzoeken?’ Op deze vraag ging ik gretig, maar tamelijk naïef in. Ik realiseerde mij namelijk al snel dat ik niet echt wist wat wetenschappelijk onderzoek nou inhield: de universitaire taalopleidingen, voorop het Duits, waren nog steeds een soort veredelde lerarenopleiding. En wat voor onderzoek doorging was filologie, zoals die al ruim een eeuw werd bedreven. Daarnaast waren er min of meer zelfgekozen hinderpalen om het onderzoek echt van de grond te tillen: tussen 1975 en 1977 was ik weliswaar vrijgesteld van onderwijs maar heb ik samen met Peter Sänger een onderwijsvernieuwingsproject in het talenpracticum doorgevoerd en ben ik lid geweest van de Universiteitsraad. Daarnaast was ik van 1977 tot 1980 beheerder van het instituut Frantzen.” Maar toch heb je uiteindelijk een onderzoeksproject ingediend en je proefschrift kunnen voltooien. Hoe ging dat precies in zijn werk? “Eerst moest ik een lijvig onderzoeksplan indienen, waarin de recente literatuur Figuur 10: Wim Peeters over diftongen en een (Foto van zijn website www.uu.nl) verkennend onderzoek van eigen akoestisch onderzoek waren verwerkt. Dat gebeurde in 1981. Daarnaast moest het experimentele gedeelte in een onderzoeksvraag worden vastgelegd. Daartoe was ik pas in 1983 in staat. Mijn experimentele vingeroefeningen bestonden uit het herhalen van de door Menzerath uitgevoerde experimenten via eerst mechanische en later digitale analyses. Ik plukte als het ware diftongen uit elkaar. Dat we daarmee het eigen karakter van elke diftong verwoestten wisten we toen nog niet: fonetisch onderzoek bestond uit ontleden, niet uit het in kaart brengen van de zogenaamde Gestalt of het eigene van de diftong. Het resultaat van dit onderzoek was, dat Duitse diftongen, in vergelijking met Nederlandse, stabieler waren, dat wil zeggen: minder verglijdingen kenden. Dit verglijdingsmoment heb ik verder uitgewerkt en ik kwam tot de hypothese dat het articulatorische traject, bij de -au- de verglijding van de -a- naar de getuite -u-, bepalend is voor het taalspecifieke karakter van een diftong: voor het Duits en het Nederlands zou je dus verschillende ‘trajecten’ kunnen weergeven en mijn veronderstelling was dat er een duidelijk verschil bestond. Omdat Menzerath, Cohen en anderen gevonden hadden dat je een diftong simpelweg kon namaken door een -a- meteen te laten volgen door een -o- had ik natuurlijk een probleem. Er werd bijvoorbeeld niet gecontroleerd of het verwachtingspatroon overeenkwam met de kunstmatig geproduceerde diftongen die via normale luidsprekers in een ruimte (met nagalm) ten gehore werden gebracht. Deze diftongen vertoonden een stevig
- 314 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud klikgeluid tussen de -a- en de -o-. Omdat nu Menzerath in zijn boek beschrijft dat hij bij het analyseren de -au- niets anders dan de -a- en de -u- vond, gingen hij en latere diftongonderzoekers er vanuit dat een diftong uit twee vocalen bestaat. Zo had men ze al eeuwen beschreven dus hoefde men ook niet verder te kijken.” Maar jouw promotor, Cohen, was die niet ook deze mening toegedaan? “Mijn opvatting dat het articulatorische traject in de tijd werd afgelegd en dat dit traject het taalspecifieke karakter van een diftong zou kunnen bepalen stuitten inderdaad op ongeloof in de wereld van de fonetici. Daar kwam nog eens bij dat ik, als niet-foneticus, een dergelijke opmerking durfde te maken. Maar van Ton Cohen kreeg ik het voordeel van de twijfel. Ik begon daarna zelf diftongen te maken (synthese), bestaande uit stabiele en verglijdende delen binnen een bepaalde tijdsduur. Dat leverde verschillend klinkende diftongen op. De spraakkwaliteit hiervan was echter niet goed. Dat had ook te maken met de kwaliteit van de computerapparatuur en de bijbehorende software in de jaren 1982/83. Ik kwam tijdens een lezing van een IPO-medewerker met het IPO in aanraking en ik toonde mij verbaasd over de kwaliteit van de Eindhovense Berucht waren bij de studenten in de spraaksoftware. Ik vertelde dit jaren 70 en 80 de vele stencils die men aan de spreker en hij nodigde mij moest inplakken in W.K. Postma’s een week later uit in Eindhoven. Hochdeutsche Sprachlehre. Hoewel het Ik moest mijn op band opgenomen een sterk, groen gebonden studieboek synthesen uit Utrecht meenemen betrof, bleek het werk bij velen niet en deze zouden in Eindhoven bestand tegen de enorme vracht worden doorgemeten. Cohens toelichtingen, verbeteringen en adviseurschap bij het IPO heeft aanpassingen. Als naslagwerk was het op voor mij deuren geopend. Snel deze manier eigenlijk nauwelijks daarna mocht ik in Eindhoven mijn bruikbaar syntheses doen. Onder leiding van dr. Leo Vogten verrichtte ik in de jaren 1984/85 mijn onderzoek. Toen kwam er echt schot in het onderzoek. Ik vlooide in die tijd ook de gehele diftongliteratuur die tussen 1700 en 1950 verschenen was door op mogelijke aanwijzingen ter ondersteuning van mijn hypothese van het tijdstraject. Ik vond inderdaad enkele aanwijzingen. Interessant genoeg had men voor de analyse van diftongen in twee talen, het Engels en het Litouws, eenzelfde analyseapparaat gebruikt. Dit historische onderzoek had ik in eerste instantie als eerste hoofdstuk voor mijn proefschrift uitgewerkt. Het was echter nogal descriptief. Door o.a. Ton Cohen werd het als teleurstellend en overbodig ervaren. Een verkorte, omgewerkte versie heb ik echter wel in het uiteindelijke proefschrift opgenomen. Ik wil de oorspronkelijke versie het komende jaar apart publiceren.”
- 315 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud
6.2.2. De grammaticaspecialist: Peter A. Delvaux Peter Delvaux, afkomstig uit Recklinghausen, had in de jaren veertig aan het gymnasium in Vaals onderwijs genoten en is daarna begonnen met de studie Duits in Utrecht.2 Sparnaay, zo herinnert Delvaux zich, deed in die tijd alles, van Middelhoogduitse taalkunde tot moderne letterkunde. Daarnaast verzorgde Wil Herpers de onderdelen voor het praktische tentamen (PT). Bij het inleidende college maakte Delvaux kennis met Sparnaay en herpers, later met Teesing. Colleges werden in die tijd in het Academiegebouw gegeven, ook nog toen het instituut naar de Biltstraat kwam. Delvaux herinnert zich de colleges van Sparnaay (Delvaux studeerde in 1959 af) als filologisch boeiend – Sparnaay was een begaafd filoloog --, maar ze waren gortdroog. Sparnaay gaf wel aardige specialistencolleges, waarin hij onder meer teksten van Wolfram von Eschenbach, Hartmann von Aue, het Nibelungenlied en de Minnesang behandelde. Daar werden belangwekkende zaken als de vraag: aan welke kruistocht Hartmann von Aue zou hebben deelgenomen Figuur 11: Met de klok mee vanaf links boven: Wolfgang Herrlitz, Wim Peeters, Hille Tiesema en Peter Delvaux, de taalkundigen in het Instituut (tekeningen uit Studiegids Duits 1979)
behandeld aan de hand van de tekst. Het ging daarbij vaak om de interpretatie van komma’s en punten. Het was pure tekstanalyse en bedoeld om studenten naar een vrijwel
onontkoombare conclusie te leiden. Ook Delvaux spreekt over spanningen tussen Sparnaay en Teesing die er in die tijd niet beter op werden. Zo verzette Sparnaay zich tegen een “cum laude” voor Delvaux bij zijn afstuderen, aangezien hij daar aanleiding toe had, niet omdat het werk van Delvaux niet goed was, maar omdat hij iets tegen Teesing had. Sparnaay maakte het af en toe wel erg bont. Zo vroeg hij Delvaux bij zijn 2 Deze uitweidingen zijn gebaseerd op een interview met Peter Delvaux op 3 augustus 1999 in zijn flat in Amersfoort. Delvaux koos in die tijd, we praten over het begin van de jaren 50, bewust voor Utrecht: Leiden kende geen doctoraalexamen, Nijmegen was katholiek en Groningen te ver weg. Bovendien was de omgeving van Utrecht voor een astmapatiënt gezonder dan Amsterdam. Delvaux woonde jarenlang in Zeist. - 316 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud afstuderen iets over een boek dat hij niet voor het examen had opgegeven. Het was zaak kalm te blijven en duidelijk te maken dat het hier een misverstand betrof. Hans Kloosterboer werd wel zenuwachtig, maar Delvaux hield voet bij stuk. Over Huisman vertelt Delvaux dat hij boeiende colleges gaf, maar ook vaak speculeerde en hypotheses opstelde die wetenschappelijk niet bewijsbaar bleken. Delvaux spreekt ook over een tweetal redenen die aan het eind van de jaren zestig leidden tot de uitbreiding van het “Lehrkörper”: allereerst de toenemende studentenaantallen, ten tweede het accent op de spreekvaardigheid, Figuur 13: Hans Kloosterboer (foto: I. van Ommeren) waarvoor veel Duitse germanisten werden aangetrokken. De eerste was een vakman op het gebied van de uitspraak: Peter Sänger, een “Sprecherzieher”. Wat betreft het PT kwamen wetenschappers als WUS van Lessen Kloeke en als diens opvolger Hille Tiesema binnen. Tiesema bouwde een reputatie op als vakman op de gebieden vertalen en Deutsch- of Landeskunde, een vak dat door Herpers was opgezet. Delvaux zelf manifesteerde zich in de lijn van Postma`en P. Kieft als expert op het gebied van de grammatica en de syntax. Eigenlijk zou Delvaux de revisie gaan doen van Postma’s Hochdeutsche Sprachlehre, mede op basis van zijn kritische recensies. Het boek zou Figuur 12: Peter A. Delvaux in zijn kamer aan de Muntstraat (Foto: I. van Ommeren) echter niet meer opnieuw worden uitgegeven en een revisie zou te duur worden. Daarvoor is nu de grammatica van Ten Cate et al. (1998) in de plaats gekomen. Hierin zijn de - 317 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud opmerkingen van Delvaux niet meegenomen en de opzet van deze grammatica is ook geheel anders dan die van Postma. Ten Cate et al. ging het vooral om een zinvolle beschrijving van hedendaags geschreven Duits. Met de ontwikkeling van de taalvaardigheid van de studenten, in negatieve zin wel te verstaan, maakte Delvaux zich langzaam maar zeker los van het instituut. Zeker nadat het PT was verdwenen en taalbeheersing de boventoon ging voeren. Facultatief heeft Delvaux nog wel enkele jaren grammaticacolleges gegeven, maar per 1 januari 1998 kon Delvaux eruit. Het was in die tijd dweilen met de kraan open: een heel jaar zakte voor zijn grammaticatentamens. Herrlitz heeft die colleges toen overgenomen. Ook in de affaire Küpper-Teesing, eind jaren zestig begin jaren zeventig, heeft Delvaux zijn aandeel gehad. Hij voorzag problemen bij de benoeming van Küpper tot hoogleraar. In communicatief opzicht waren er problemen gerezen en de stijl van leiding geven gaf menig probleem (zie § 5.4.1. ). Hoewel Teesing Küpper naar Utrecht had gehaald, zag hij uiteindelijk ook wel in dat het zo niet ging en stemde tegen de benoeming. De verhoudingen in het instituut waren in die tijd dermate verziekt dat niemand eigenlijk vóór de benoeming kon zijn. Toch is deze er Figuur 14: De "cover" van de beruchte gekomen en de verhoudingen Hochdeutsche Sprachlehre van W.K. Postma uit 1970 normaliseerden zich weer enigszins in de jaren zeventig. Delvaux zag deze gang van zaken als een signaal richting Küpper dat het zo gewoon niet kon. Delvaux was nadien voorzitter van de vakgroep en het ging hem er voornamelijk om de geleden schade door de interne problemen zo snel mogelijk op te lossen. Er kwamen zelfs therapeutische zittingen aan te pas (op voorstel van de toenmalige decaan, de anglist Bram Verhoef). Toch bleven er met de komst van nieuwe Duitse docenten ook problemen bestaan, maar die waren van een andere aard. Het probleem van de hoogleraar letterkunde speelde tot 2001. In dat jaar werd op 1 augustus 2001 Ton Naaijkens (1953) tot hoogleraar Duitse letterkunde alsmede Vertaalwetenschap, zijn specialisme, benoemd.3 3 Hieronder een korte biografie van Ton Naaijkens (te vinden op zijn website: http://www.let.uu.nl/~Ton.Naaijkens/personal/cv_TN.html ) - 318 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud Wat betreft de komst van de hoogleraar Cox voor taalkunde stelt Delvaux dat hijzelf problemen had met de toenmalige hoogleraar Rompelman: zij lagen elkaar niet echt goed. Rompelman werd ziek en moest de nodige colleges afzeggen. Uiteindelijk is F. Debus uit Groningen voor enkele dagen per week naar Utrecht gehaald om hem te vervangen, maar hij vertrok al spoedig naar Kiel. Delvaux maakte deel uit van de benoemingscommissie en had ook het proefschrift van Cox gelezen. Het onderwerp was nogal curieus, maar methodologisch stak het allemaal goed in elkaar. Cox kreeg het voordeel van de twijfel en werd benoemd. Daar heeft men in Utrecht geen spijt van gehad: Cox had zich goed ingewerkt en lag goed bij de meeste medewerkers al betwijfelt Delvaux of hij, gezien zijn leeftijd, voldoende overwicht had om de conflicten te beslechten. Toen hij al met al het niveau van hoogleraar had bereikt, is hij
1971-1978:
Duitse taal- en letterkunde aan het Instituut Frantzen van de Rijksuniversiteit Utrecht Student-assistent (Nieuwere letterkunde, 1975-1977) Bijvakken: Moderne Nederlandse letterkunde en Cultuurgeschiedenis van de Duitslanden Scriptie: ‘Lektüre von Erich Arendts Ägäis’ Cum laude afgestudeerd op 26 juni 1978
1977-1981:
Leraar Duits op het Eemland College Noord te Amersfoort
1980-1984:
Wetenschappelijk assistent voor Duitse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Utrecht
1985-1989:
Wetenschappelijk assistent aan het Instituut voor Vertaalwetenschap van de Universiteit van Amsterdam
1986:
Promotie tot doctor in de letteren (op 25 april). Titel proefschrift: Die Pluralisierung des Subjekts in der Lyrik von Nicolas Born, Rolf Dieter Brinkmann, Paul Celan, Ernst Meister und Peter Rühmkorf
1989-1996:
Universitair hoofddocent voor toegepaste en beschrijvende vertaalwetenschap, Universiteit van Amsterdam
1996-2001:
Senior Docent/Onderzoeker Vertalen, Universiteit Utrecht (onderwijsinstituut Vreemde Talen, onderzoeksinstituut UiL/OTS)
1997-2002:
Bijzonder hoogleraar ‘Theorie en Praktijk van het Literair Vertalen’ namens het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds aan de Katholieke Universiteit Nijmegen
2001-heden
Hoogleraar Duitse Letterkunde alsmede Vertaalwetenschap, Universiteit Utrecht (per 1 augustus 2001)
- 319 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud naar Bonn vertrokken waar hij zijn belangrijkste stokpaardjes, de Heimatforschung an de naamkunde, kon berijden.4 4 Op het net vindt men een overzicht van enkele recente publicaties van H.L. Cox (zie: http://www.uni-bonn.de/www/Volkskunde/Personalia/Veroeffentlichungen.html#cox) Professor Dr. Heinrich Leonard Cox 1975-2000 o. Prof., Direktor des Volkskundlichen Seminars und Leiter der Abt. Rheinische Volkskunde des Instituts für geschichtliche Landeskunde der Rheinlande, turnusmäßig geschäftsführender Direktor des Instituts für geschichtliche Landeskunde der Rheinlande. Forschungsschwerpunkte: Kulturraumforschung, Ethnokartographie, Parömiologie, religiöse Volkskunde, Lexikographie. Veröffentlichungen nach 1995 in Auswahl: 1. Selbständige Veröffentlichungen: o
o
o
Nederlands-Pools spreekwoordenboek / Niderlandzko-polski s³ownik przys³ów, in Zusammenarbeit mit Stanis³aw Predota. Wroc³aw 1997. Van Dale Groot Woordenboek Nederlands/Duits en Duits/Nederlands op CDRom. Utrecht-Antwerpen 1997. Spreekwoordenboek met cultuurhistorisch commentaar in acht talen: Nederlands, Fries, Afrikaans, Engels, Duits, Frans, Spaans en Latijn. UtrechtAntwerpen 2000.
2. Aufsätze: o
o
o
o
o
De Volkskunde-Atlas van Nederland en Vlaams België: een retrospectief. In: Volkskunde. Driemaandelijks tijdschrift voor de studie van het volksleven 97 (1996), S. 10-23. Die Kontextfunktion der Miracula in den Gesta Abbatum Trudonensium (6281558), der Vita und dem Liber Miraculorum sancti Trudonis. In: Rheinische Vierteljahrsblätter 60 (1996), S. 1-15. Sterben und Tod. Annotierte Auswahlbibliographie: Volkskunde. In: Forschungsberichte des Landes Nordrhein-Westfalen Nr. 3252, S. 484-434. Beobachtungen zur standardsprachlichen Sprichwort-Kompetenz deutschsprachiger Universitätsstudent(inn)en. In: Volkskunde im Spannungsfeld zwischen Universität und Museum. Festschrift für Hinrich Siuts zum 65. Geburtstag. Hrsg. v. Ruth-E. Mohrmann e.a. Münster 1997, S. 43-65. Die Staatsgrenzen als kulturelle Determinanten in der Euregio Rhein-Maas. In: Evropský kulturní prostor - jednota v rozmanitosti / Europäischer Kulturraum Einheit in Vielfalt / European Cultural Area - Unity in Diversity. Sborník z 10. etnokartografického sympozia Tøešt' 25.-29.III.1996 (= Národopisný èasopis eský Lid / suplement 84. Hrsg. v. Josef Vaøeka e.a.. Praha 1997, S. 7-31. - 320 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud
o
o
o
o
o
o
o
o
o
Possibilit s et limites d'une recherche sur les mots et les choses reposant sur les documents rassemblés par L'Atlas der deutschen Volkskunde. In: Klaus Beitl, Christian Bromberger et Isac Chiva (Ed.) : Mots et choses de l'ethnographie de la France. Regards allemands et autrichiens sur la France rurale dans les années 30. Paris 1997, S. 179-194. Sprachgeschichte, Kulturraumforschung und Volkskunde. In: Sprachgeschichte. Ein Handbuch zur Geschichte der deutschen Sprache und ihrer Erforschung. Hrsg. v. Werner Besch - Anne Betten - Oskar Reichmann Stefan Sonderegger. 2. Auflage Berlin - New York 1998, S. 160-172. Rite zonder mythe, een sociaal- en psychotherapeutische hedendaagse ars moriendi? In: Ineke Strouken en Albert van der Zeijden: De dood onder ogen zien. Veranderende opvattingen over sterven en dood (= Volkscultuur 6 /1999). Utrecht 1999, S. 36-44. Der niederländische Sprichwortschatz in seiner Stellung zum deutschen und französischen Sprichwortthesaurus. Eine lexikalisch vergleichende Vorstudie. In: Europäische Ethnologie und Folklore im internationalen Kontext. Festschrift für Leander Petzoldt zum 65. Geburtstag. Hrsg. von Ingo Schneider. Frankfurt am Main 1999: S. 367-383. Möglichkeiten und Grenzen einer Wortund Sachforschung aufgrund der Sammlungen des Atlas der deutschen Volkskunde. In: Wörter und Sachen als methodisches Prinzip und Forschungsrichtungen (= Germanistische Linguistik Bd. 145-148). Hg. v. Ruth Schmidt-Wiegand. Hildesheim 1999, S. 238-250. Morgenstund hat Gold im Mund. Sprichwörter mit einer Zeit-Komponente im Sprichwortschatz Bonner StudentInnen. Ein Versuch zur begrifflichen Kategorisierung der Signifikate. In: Rheinisches Jahrbuch für Volkskunde 34. Siegburg 1999/2000, S. 81-96. Eröffnungsrede der XII. Arbeitstagung der Internationalen Karthographischen Arbeitsgruppe in Komárno/Slowakei vom 18. 21. Okt. 2000. In: Acta Ethnologica Danubiana. Jahrbuch des Forschungszentrums für Europäische Ethnologie 2000/2001. Komárno 2001, S. 17-22. Der „Ethnologische Atlas Europas und seiner Nachbarländer. Eine Retrospektive. In: Festschrift für Sona Kovacevicová. Hrsg. von Olga Danglová u. Rastislava Stolicná. Bratislawa 2001, S. 31-45. Duitse reflecties bij Een inleiding in de Nederlandse etnologie. In: OostVlaamse Zanten. Tijdschrift voor volkskultuur in Vlaanderen 86 (2001). S. 135-140.
3. Herausgeberschaft/Mitherausgeberschaft: o
Rheinisches Jahrbuch für Volkskunde Bd. 22 (1977) ff.
o
Beihefte zum Rheinischen Jahrbuch für Volkskunde Bd. 1 (1987) ff. - 321 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud Wat betreft zijn positie in de vakgroep Duitse taal- en letterkunde heeft Delvaux zich vaak geïsoleerd gevoeld, terwijl collegialiteit juist veel zou hebben kunnen bijdragen aan de verbetering van de gang van zaken binnen het instituut. Dat gold bijvoorbeeld in de tijd, waarin Delvaux in de U-Raad zat, het medezeggenschapsorgaan, waarin studenten en wetenschappelijk personeel met het college van bestuur algemene beleidszaken binnen de universiteit bespreken. Toen moesten zijn lessen en het onderzoek gedeeltelijk worden gecompenseerd. Dat gold ook voor het beheerderschap van het instituut begin jaren tachtig. Delvaux werd beheerder omdat niemand anders wilde en vanzelfsprekend krijg je dan de nodige problemen over je heen. Een spannend verhaal is tijdens zijn functioneren als beheerder de insluiping in het instituut door studenten, waarbij geld is gestolen. Er bleek achteraf een zevende sleutel in omloop te zijn waar toen niemand van wist. Wat betreft de benoeming van Herrlitz had Delvaux ook nog wel iets voor de kandidaat Theo Vennemann gevoeld.5 Hij had Vennemann toentertijd in
o
o
o
o
o
o
Rheinisches Archiv. Ab 1980 in Zusammenarbeit mit W. Besch und G. Droege, ab 1991 in Zusammenarbeit mit W. Besch und W. Janssen, ab 1993 in Zusammenarbeit mit W. Janssen und Th. Klein, ab 1999 in Zusammenarbeit mit M. Groten und Th. Klein. Bd. 111 (1981) ff. Rheinische Vierteljahrsblätter. Ab 1972 in Zusammenarbeit mit W. Besch, G. Droege und U. Lewald, ab 1988 in Zusammenarbeit mit W. Besch und G. Droege, ab 1990 in Zusammenarbeit mit W. Besch, G. Droege, M. NikolayPanter, ab 1992 in Zusammenarbeit mit W. Besch, W. Janssen, M. NikolayPanter, ab 1994 in Zusammenarbeit mit W. Janssen, Th. Klein, M. NikolayPanter und ab 1999 in Zusammenarbeit mit M. Groten, Th. Klein und M. Nikolay-Panter. Jg. 40 (1976) ff. Rheinisch-westfälische Zeitschrift für Volkskunde. In Zusammenarbeit mit M. Bringemeier, G. Wiegelmann und M. Zender ab 1976, in Zusammenarbeit mit Ruth E. Mohrmann 1995- heute. Bd. 26 (1976) ff. [in wechselnder Zusammenarbeit mit G. Hirschfelder, H. Mannheims, P. Oberem, D. Schell, A. Schrutka-Rechtenstamm] Bonner kleine Reihe zur Alltagskultur Bd.1 (1993) ff. [in Zusammenarbeit mit B.P.F. Al, W. Martin, W.J.J. Pijnenburg, P. van Sterkenburg und G.A.J. Tops:] Van Dale Woordenboeken voor hedendaags taalgebruik. 1979 ff. Rheinische Volkskundliche Bibliographie (= Beiträge zur rheinischen Volkskunde). Hgg. Amt für rheinische Landeskunde Bonn, Rheinisches Freilichtmuseum -Landesmuseum für Volkskunde Kommern, Volkskundliches Seminar der Universität Bonn. Siegburg 2000.
5
- 322 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud
1937
In Oberhausen-Sterkrade, Rheinland, geboren. Vollständiger Name: Theo Vennemann genannt Nierfeld.
1943-57
Grund-, Mittel- und Oberschule; Abitur: Hoffmann-von-Fallersleben-Schule, Braunschweig.
1957-59
Studium der Mathematik, Physik und Philosophie, Universität Göttingen.
1959-64
Studium der Mathematik, der Deutschen Philologie und der Philosophie, Universität Marburg. Staatsexamen "mit Auszeichnung".
1964-65
Research associate, Linguistic Research Center, University of Texas at Austin (Director: Winfried P. Lehmann).
1965-68
Student und Lehrassistent (teaching assistant) am Department of German, University of California, Los Angeles. Doktorprüfung (Ph.D.) in Germanic Languages "with distinction". Dissertation: "German phonology". Supervisor: Prof. Terence H. Wilbur.
1968-69
Assistant Professor of German, Department of German and Russian, University of California, Irvine.
1969-74
Assistant Professor, Associate Professor (1972), Professor (1973) of Linguistics, University of California, Los Angeles.
1971
Visiting Professor, Linguistic Institute, Linguistic Society of America, an der State University of New York in Buffalo.
1972
Visiting Professor, California Linguistic Institute, an der University of California, Santa Cruz.
1972-73
Gastprofessor, Institut für Germanistik, Freie Universität, Berlin.
1974 bis heute
o. Professor, Lehrstuhl für Germanistische und Theoretische Linguistik, Institut für Deutsche Philologie, Universität München.
1976 (Sommer)
Gastprofessor, Universität Salzburg.
1977
Gastprofessor, Linguistic Summer Institute, Universität Salzburg.
1979
Gastprofessor (SLE-Professor), Joint Linguistic Institute der Linguistic Society of America und der Universität Salzburg.
- 323 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud Hamburg horen spreken over “Phonetik und Phonologie”, een voordracht die volgens Wim Peeters niet deugde, maar die qua presentatie en argumentatie goed was. Met de komst van Tiesema was Delvaux ook verguld. Zij kenden elkaar van de M.O.-A-commissie. Diegenen die M.O.-A hadden gedaan kregen vrijstelling voor het Voor deze opleiding kwamen later de lerarenopleidingen zoals de SOL in Utrecht. Delvaux werd na Wim Peeters beheerder van het instituut en is begin jaren negentig vervroegd weggegaan van het instituut. Wel heeft hij nog enige tijd onbezoldigd grammaticacolleges gegeven. Wat betreft de syntax baseerde hij zich op het werk van Friedrich Blatz. De inbedding van het denken van Blatz in de syntactische tradities vindt men op het internet onder http://homepage.ruhr-uniFiguur 15: Prof. dr. Theo Vennemann (vgl. bochum.de/Dietrich.Homberger/e-ring.htm: zijn website: www.theovennemann.com)
De studenten herinneren zich Delvaux waarschijnlijk nog als die docent met de gele schoenen met spekzolen en de groene colbertjasjes die vaak te strak zaten. Hij had na college rijles en vertrok omzichtig vanaf het Domplein. Verder hield hij zich met boslopen (wandelingen?) bezig en roeide. Toen hij eens op een vrijdagochtend te laat op een college verscheen werd hem terloops gevraagd of hij tijdens een bosloop was verdwaald of een roeispaan had verloren..
1981-83
Prodekan, Philosophische Fakultät für Sprach- und Literaturwissenschaft II, Universität München.
1983 (summer)
Gastprofessor, Linguistic Institute der Linguistic Society of America, an der University of California, Los Angeles.
1983-85
Dekan, Philosophische Fakultät für Sprach- und Literaturwissenschaft II, Universität München.
2005 Gastdozent, Sonderforschungsbereich "Mehrsprachigkeit", Universität Hamburg (November)
2005
Professor emeritus, Institut für Deutsche Philologie, Universität München (http://www.germanistik.unimuenchen.de/personal/linguistik/emeriti/vennemann/index.html)
- 324 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud 6.3.
De Tweefasenstructuur
In de jaren tachtig werd de zogenaamde “tweefasenstructuur” ingevoerd. Daarmee werd beoogd de studenten sneller te laten afstuderen (binnen vier jaar). Deze opzet betekent een verregaande rationalisering van de universitaire studie. Met name de koppeling van studieduur aan studiefinanciering resulteerde in een resultaatgerichte studiehouding bij de tweedefase student. Het driejarig kandidaatsexamen maakte plaats voor een propedeuse-examen dat in één jaar een beeld moest geven van “alle belangrijke onderdelen van de studierichting Duits” Studiegids 1983/84). De studie werd daarmee in beginsel zwaarder, aangezien in het propedeutisch jaar een volledig beeld moest worden gegeven van hetgeen de student in de doctoraaljaren kon verwachten. In deze doctoraalfase werd een begin gemaakt met een specialisatie (bijvoorbeeld vertalen, moderne letterkunde of moderne taalkunde). Voor de studie Duits betekende de invoering van de tweefasenstructuur het volgende (Studiegids 1983/84, 23-26): DE PROPEDEUSE De propedeuse heeft voor de student vooral een oriënterende functie en geeft een inleiding tot alle belangrijke onderdelen van de studierichting Duits. Daardoor is het vakkenpakket in het eerste studiejaar tamelijk uitgebreid. Zo kom je al vroeg te weten of de studie in al haar facetten aan je verwachtingen voldoet. En omdat je in de loop van het tweede studiejaar met je specialisatie kunt beginnen, is het belangrijk dat je met de meeste werkwijzen van het vak hebt kennisgemaakt. De taalverwerving krijgt in het eerste studiejaar de meeste aandacht. Je spreekvaardigheid kun je in verschillende groepssituaties oefenen, vooral in de discussiegroepen van het vak “Spreekvaardigheid” zelf, maar ook in de werkgroepen van Nieuwere Letterkunde. De uitspraak wordt nog eens apart getraind in het talenpracticum en is gekoppeld aan het college over klankleer (fonologie). Überhaupt zijn er meer onderdelen waar taalvaardigheid geïntegreerd is in andere vakken. Zo toont de titel “Lesen/Schreiben/ Landeskunde” al aan dat tekstbegrip en schrijfvaardigheid in het kader van de deutsche Landeskunde geoefend worden. Het schrijven van werkstukken speelt ook een belangrijke rol in de cursus “Grammatik und Argumentation” en in de “Grundkurse” van Nieuwere Letterkunde. In de hoorcolleges komt de theorie van de taal aan de orde: in een inleidingscollege van de Duitse taalkunde en in een hoorcollege over de theorie van de taalverwerving dat door een ander instituut verzorgd wordt. In hoorcolleges en oefeningen van de afdeling Oudere Taal- en letterkunde maak je kennis met de taal en literatuur van de Middeleeuwen. - 325 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud
Nadat je in het eerste semester vertrouwd bent geraakt met de werkwijze van de Nieuwere Letterkunde (Grundkurs I met werkgroepen), wordt in het tweede semester aandacht aan de theorie van de literatuur besteed. Dit gebeurt in een college van het instituut voor Algemene literatuurwetenschap. Daarnaast volg je in het tweede semester een hoorcollege met werkgroepen over Duitse literatuur van de 20ste eeuw (Grundkurs II). Als je naar het rooster van het De schrijver dezes herinnert zich uit het eerste jaar kijkt, zie je dat je tweede jaar in de oude stijl de colleges inclusief de werkgroepen per week van dr. Bernard Scholz, momenteel 20 uur college hebt. Hierbij komen hoogleraar ALW te Groningen, aan het nog de uren van voorbereiding en Instituut voor ALW aan de Ramstraat 31. zelfstudie; de gemiddelde student Aldaar werd intensief ingegaan op zal, als hij geconcentreerd werkt, teksten van ondermeer Thomas Bernhard ongeveer 40 uur per week met de (Der Keller) en Willem Frederik Hermans studie bezig zijn. Het doet (Nooit meer slapen). Verplichte lectuur misschien een beetje merkwaardig vormde het tweedelige Funk-Kolleg aan om dat zo uit te rekenen, maar Literatur van Brackert en Lämmert. er zit een probleem aan de nieuwe propedeuse vast: met het oog op het propedeuse-examen moet men namelijk van het begin af aan vrij intensief werken. Het is dus goed te beseffen dat de studielast weliswaar niet te zwaar is, maar dat elke studieweek al in het begin goed benut moet worden. Als je merkt dat je achterstand oploopt moet je meteen maar naar de studieadviseur toe stappen. Hij zal trouwens iedereen eind januari/begin februari een eerste informele studieadvies toesturen. HET PROPEDEUSE-EXAMEN De resultaten van de verschillende onderdelen uit het eerste studiejaar worden samengevoegd tot het propedeuse-examen. De verschillende colleges worden niet altijd door tentamens afgesloten; deze zijn gedeeltelijk vervangen door werkstukken, Aufgabenblätter e.d. De examencommissie van de propedeuse telt aan het eind van het tweede semester (begin juni) de cijfers bij elkaar en spreekt haar eerste advies uit. De procedure die de examencommissie bij haar adviezen zal volgen, staat in het examenreglement. Als je alle onderdelen behaalt hebt, word je rechtstreeks tot de nieuwe doctoraalfase (tweede studiejaar) toegelaten. Wie niet geslaagd is, kan alsnog de ontbrekende onderdelen in herkansingen aan het eind van de zomer halen. Als na de herkansingen nog slechts één onderdeel ontbreekt, mag je onder bepaalde voorwaarden met de studie in de doctoraalfase beginnen. Als er meer
- 326 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud onderdelen ontbreken, moet je nog een jaar aan de propedeuse besteden. In sommige gevallen -- bij zeer slechte studieprestaties -- geeft de examencommissie het advies de studie niet voort te zetten. Toch heeft iedereen in principe de mogelijkheid om in het tweede jaar de propedeuse alsnog te behalen. Bij al deze adviezen en uitspraken van de examencommissie is ook de studieadviseur betrokken. Hij kan -- vooral lettend op persoonlijke omstandigheden -- aanvullende en afwijkende adviezen verstrekken. De examencommissie voor de propedeuse heeft een regeling getroffen voor de bij het examen horende tentamina: - De tentamina worden in 3 groepen (clusters) samengevat. - Om het propedeuse-examen te behalen moet het gemiddelde eindcijfer een 6 zijn. - Binnen elk cluster mag je een 5 halen, mits het gemiddelde in dat cluster 6 blijft. - Binnen elk cluster mag je een 4 halen, mits het gemiddelde in dat cluster 7 blijft. - Bij de berekening van het gemiddelde binnen een cluster wordt rekening gehouden met het aantal studiepunten dat voor het onderdeel staat. Onderstaand volgt een lijst van de clusters. Bij elk onderdeel staat vermeld hoe vaak het behaalde tentamencijfer in de berekening van het gemiddelde meetelt.
Cluster I Oudere taal- en letterkunde Grundkurs neuere deutsche Literatur Algemene Literatuurwetenschap
(2x) (3x) (1x)
Cluster II Einführung in die Sprachwissenschaft T.T.C.L. (toegepaste taalkunde, computerlinguïstiek) Bibliotheekweek
(2x) (1x) (1x)
Cluster III Grammatik und Argumentation Lesen/Schreiben/Landeskunde Sprechfertigkeit Aussprache und Phonologie
(1x) (1x) (1x) (1x)
- Het eindresultaat van de tentamens wordt op hele cijfers afgerond en wel met dien verstande dat alles tot 0,4 wordt afgerond naar beneden en alles vanaf 0,5 wordt afgerond naar boven, dus 5,4 wordt 5 en 5,5 wordt 6 enz.
- 327 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud - Verder bestaat de mogelijkheid in het kader van de compensatieregeling binnen clusters, om aan herkansingen -- ter verbetering van het behaalde cijfer -- deel te nemen, ook al heeft men in eerste instantie al een voldoende behaald.
Wat betreft de propedeuseonderdelen treft men in de studiegids meestal vaste, inleidende colleges aan. Het gaat om (tussen haakje de docenten die de betreffende cursussen in dat jaar doceerden): - uitspraak en fonologie (Peeters); Figuur 16`: Lambertus (Bert) Okken (Foto: I. van - lees- en schrijfvaardigheid; Ommeren) Landeskunde (hoorcollege en werkgroepen; Meijerink); - grammatica en argumentatie (Herrlitz/Niehaus); - inleiding in de taalwetenschap (Herrlitz); - nieuwere letterkunde -werkgroepen -(Lethen en studentassistenten); - spreekvaardigheid (Niehaus en studentassistenten); - algemene literatuurwetenschap (Scholz); Figuur 17: Cijferadministratie etc. werden in de jaren 80 verzorgd - oudere taal- en door Marjan IJdo (Foto: I. van Ommeren) letterkunde (Okken); - algemene taalwetenschap (verzorgd door docenten van het instituut A.W. de Groot voor algemene taalwetenschap).
- 328 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud DE DOCTORAALFASE De doctoraalfase nieuwe stijl gaat thans beginnen en omvat het tweede, derde en vierde studiejaar. Het eerste semester van het tweede studiejaar, dus het eerste na-propedeutische semester, is nog vrij strak geprogrammeerd: telkens één college in taalkunde, oudere taal- en letterkunde en nieuwere letterkunde, terwijl bovendien twee onderdelen gekozen moeten worden uit het aanbod in Sprache, Kultur und Gesellschaft. Daarna is de keuze in principe vrij, al is in het aanbod wel degelijk aan een zekere opbouw gedacht. Je kunt de helft van je colleges zelfs buiten de eigen vakgroep volgen, elders in de faculteit der letteren en zelfs daarbuiten. Er is een facultaire studiegids, die een overwogen keuze mogelijk maakt. Er gelden echter bepaalde randvoorwaarden, en wel de volgende: 1. In de doctoraalfase moeten in totaal 126 studiepunten behaald worden, waarvan tenminste 24 met studieonderdelen met een wetenschappelijke component, bij ons blokken of projecten genaamd. 1 studiepunt staat voor een studielast van een studieweek à 40 uren. Colleges tellen tussen de 2 en 8 studiepunten.
Figuur 18: Henning Bolte (Foto van zijn website www.uu.nl)
2. De helft daarvan moet behaald worden binnen het programma van de vakgroep waarin men afstudeert. Voor afstuderen in de Duitse taal- en letterkunde betekent dit in de praktijk tenminste 64 studiepunten in onze
vakgroep, waarvan tenminste 16 met een wetenschappelijke component. 3.
Er zijn vier studiegebieden annex afstudeerrichtingen: taalkunde, oudere taal- en letterkunde, nieuwere letterkunde en Sprache, Kultur und Gesellschaft (waar taalvaardigheid bij inbegrepen is). In de te kiezen afstudeerrichting schrijft men de doctoraal-scriptie en volgt men tenminste twee blokken (of projecten). Dat daarvóór de betreffende keuzeonderdelen aandacht verdienen, spreekt wel vanzelf.
Figuur 19: Peter Delvaux in een voor hem karakteristieke pose (Studiegids Duits 1978)
Blokken zijn werkcolleges over speciale onderwerpen. Het onderwijs wordt gegeven in groepsvorm (doorgangs niet meer dan 18 deelnemers), waarbij veel nadruk wordt gelegd op de discussie. Naast de mondelinge bijdragen spelen de
- 329 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud werkstukken een belangrijke rol (vooral referaten, maar ook discussiepapieren en protocollen). Blokken kunnen in beperkte mate ook vervangen worden zogenaamde doctoraalprojecten. Voor een eerste indruk wat er zo jaarlijks aa blokken en projecten aangeboden wordt, kun je het blokkenprogramma in deze gids bekijken, al zul je je in je tweede studiejaar wellicht tot keuzeonderdelen beperken.
Wanneer men de studiegids voor het studiejaar 1983/84 op deze blokken doorwerkt, vindt men voor de verschillende afstudeerrichtingen voldoende keuze. Een selectie uit het doctoraalprogramma geeft enkele zwaartepunten aan (ook van de verschillende docenten): A. TAALKUNDE Figuur 20: Helmut Lethen (Studiegids Duits 1980)
- Gesprächsanalyse (Bolte) - Sprachstrukturen des Deutschen (Peeters) - Sprachwissenschaft und Sprachunterricht (Herrlitz) - Ansätrze zu einer Valenzgrammatik des Deutschen für Niederländer (Peeters); - Caput selectum aus Figuur 21: Joachim von der Thüsen (Foto: I. der Satzlehre mit van Ommeren)
historischen Rückblicken (Delvaux) - Kommunikative Didaktik (Bolte) - Unterrichtsprojekte (Bolte) - Soziolinguistische Grundlagen des Sprachunterrichts (Herrlitz) B. OUDERE TAAL- EN LETTERKUNDE - Internationales Erzählgut (Okken) - Oswald von Wolkenstein (Okken) - Das Nibelungenlied (Tiesema) C. NIEUWERE LETTERKUNDE - Didaktik der Literaturgeschichte (Lethen) - Einfache Formen in der Literatur (Enklaar) - Gottfried Keller (von der Thüsen) - Achim von Arnim (Küpper) - Der magische Realismus (Lethen) - Das Tagebuch (Brolsma) - Die Logik Franz Kafkas (Küpper) - 330 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud D. SPRACHE/KULTUR/GESELLSCHAFT - Texte zur bildenden Kunst (Herrlitz - Kritische Lektüre der “Zeit” (Niehaus) - Deutschkunde: historische Übersicht (Tiesema) - Deutschkunde: geschichtliche Hintergründe literarischer Werke (Tiesema) - Das Deutschlandbild in und aus der deutschsprachigen Presse (Sänger) - Sprachpraxis und Zivilisation des Deutschen (Herrlitz/Sänger) - Texte zur Frauenbewegung (Meijerink) Figuur 22: Peter Sänger, bekend van de TV-serie "Guten Tag, wie geht's" (Studiegids Duits 1978)
Deze niet uitputtende weergave van het onderwijsaanbod geeft ook al te zien dat er op taalkundig gebied steeds meer in de richting van communicatief taalonderwijs wordt gedoceerd. Het praktisch taalgebruik staat centraal. Een verandering geldt ook in het aanbod binnen het domein Landeskunde. Hier worden steeds vaker thema’s opgepakt die de germanistiek een plaats in de actuele maatschappelijke en politieke ontwikkelingen in Duitsland plaatst. Nog in 1989 is de discussie rond het curriculum van de germanistiek in een veranderende maatschappij een hoogst relevant punt van discussie, met name ook in Figuur 23: Simona Brolsma-Stancu (Foto: I. van Ommeren) de Duitsland zelf: Die Germanistik wird heute insbesondere herausgefordert durch die Veränderungen der gesellschaftlichen Sprach- und Kommunikationspraxis, die u.a. gekennzeichnet sind: - durch einen Wandel der Lese-, Schreib- und Gesprächskultur, - durch Probleme der Informationsverarbeitung, des Sinnverstehens und der Verständigung, - durch Nivellierung kultureller Traditionen und historischen Bewußtseins und durch Verblassen der dialektischen Vermittlung zwischen Subjekt und Geschichte, Individuum und Gesellschaft, - durch die Verstellung und Stereotypisierung von Wirklichkeitsverarbeitung,
- 331 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud - durch Entkräftung der Fähigkeit zur Selbstreflexion. Figuur 24: Gerda Meijerink (Stduiegids Duits
Solche gesellschaftlichen und kulturellen Veränderungsprozesse, die mit der hilflosen Metapher von der ‘Veränderung der Kommunikationslandschaft’ nur beschönigt werden, eröffnen einen breiten Fächer gesellschaftlich relevanter Aufgaben für eine solche gegenwarts- und gesellschaftsbezogene kritische und konstruktive Germanistik, die sich z.B. an Zielvorstellungen orientieren wie:
Aktivierung von autonomer, interessengeleiteter Handlungsfähigkeit, Verbesserung alltäglicher intersubjektiver Verständigungsprozesse, - Vermiitlung von produktiver kultureller Teilhabe und von reflexivem Umgang mit Traditionen und der Anreicherung des Geschichtsbewußtseins, - Angebote von sprachlicher und literarischer Wirklichkeitsverarbeitung und von zeitkritischen und handlungsorientierenden Potentialen von Sprache und Literatur, Förderung der Selbstreflexion und der personalen und sozialen Identitätsbildung. (Förster/Neuland/Rupp 1989: 8ev)
6.3.1.. Het vakgroeps- en politieke relaas van Helmut Lethen (Rostock) Dr. Helmut Lethen werd op 1 januari 1976 benoemd in Utrecht. Er hadden zich voor de functie van hoofddocent nieuwere Duitse letterkunde 127 kandidaten aangemeld. In de sollicitatiecommissie zaten onder meer de studenten Ton Figuur 25: Helmut Lethen (zie Studiegids Duits 1978) Naaijkens en Herbert Leerink. Peter Sänger, zeer bedreven in beheersaangelegenheden, zorgde er voor, dat Lethen direct als hoofddocent werd benoemd en ingeschaald. Lethen was van 1971 tot 1976 assistent aan de Freie Universität Berlin en stond twee maal op de nominatie om tot hoogleraar te worden benoemd: in 1970 in Bremen en in 1975 in Marburg. Door politiek ingrijpen van de betrokken ministeries van cultuur gingen deze benoemingen - 332 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud niet door. Door de inzet van Peter Wessels, Joachim von der Thüsen en vooral Gregor Laschen kon de benoeming in Utrecht doorgang vinden; benoemingen in Nijmegen en Leiden stuitten op dezelfde bezwaren als in Duitsland. Over het instituut in die tijd schrijft Lethen: Das Auffälligste war damals eine hochaktive Studentlnnengruppe, die auch publizistisch tätig war, ein Lehrangebot, das kaum standardisiert war, das enorme Spielräume gestattete und eine Dozentenschaft wie ein Käfig bunter Vögel. Das war für mich, aus der politisch aufgeheizten FU Berlin kommend heilsam wie ein Sanatorium. (E-mail aan F. Vonk van 1 September 1999).
Wat betreft zijn activiteiten in het instituut betreft herinnert Lethen zich de voorbesprekingen met de Figuur 26: Gerda Meijerink in het Instituut aan de Muntstraat student-assistenten voor de (Foto: I. van Ommeren) letterkundewerkgroepen, de centrale rol van de poëzie, spelletjes als "vier op een rij", de voorbereiding van een symposium over metaforen enz. Wat opmerkelijk was, was de slechte reputatie van het instituut Frantzen, m die tijd, binnen de faculteit, met name ook bij de door de CPN beïnvloede studentenvertegenwoordigers binnen de faculteit. Reden: een initiatief tegen de "Ausbürgerung" van Wolf Biermann door het instituut, volgens Lethen een reactionaire daad tegen de DDR. Voorts zou Küpper een "Gelehrter auf der Flucht vor dem Management" zijn geweest, die relatief te weinig produceerde en zichzelf binnen het faculteitsgebeuren isoleerde. De organisatie binnen het instituut was dan ook een beetje chaotisch en zij die managementtalenten hadden, Peter Delvaux en Peter Sänger, waren op een ander niveau actief. Wat betreft de colleges: hier werd hoofdzakelijk Duits gesproken, al gingen de contacten en discussies wat moeilijk en werd over het algemeen klakkeloos geaccepteerd, wat er over de DDR werd gezegd. Het eerste college dat Lethen gaf, had hij thematisch van Peter Wessels overgenomen, te weten over "Sozialistische Dramatik in der DDR". Toen Lethen in plaats van Duits de protocollen van discussies in het Nederlands het maken, veranderde er iets:
- 333 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud Und prompt war Widerstand geweckt. Nichts war mehr plausibel! Als die Muttersprache die Kollision mit eigener Erfahrung förderte oder auch die Stereotype des Zeitungslesers aktivierte. In der Fremdsprache benutzte man das angebotene Vokabular. Und die LPG (Landwirtschaftliche Produktionsgenossen-schaft) war eine Vokabel wie die Kollektivierung eine erfahrensleere Vokabel zu sein schien. Ich habe darauf hin -- gegen den Willen der Kollegen -sehr oft Niederländisch als Diskussionssprache privilegiert. Icn habe später die Zusammenarbeit mit Studenten von "Algemene Letteren" und "Moderne Westerse letterkunde" immer als qualitativ höher Figuur 27: Gerda Meijerink, Hans Kloosterboer en Helmut Lethen (Foto: I. van Ommeren
empfunden. (E-mail an F. Vonk vom 1.9.1999)
Daarbij merkt Lethen op dat het gebruik van het Duits tijdens de discussies in werkgroepen weliswaar de taalvaardigheid bevordert, maar niet ook het intellectuele gehalte van de werkgroepen. Daarin stond Lethen tot aan zijn vertrek naar Rostock in 1996 alleen. 6.4.
De versnippering van het universitair onderwijs: het modulaire onderwijs
Universiteitsbreed werd in de jaren tachtig in het kader van de tweefasenstructuur het blokkensysteem, onderwijs op semesterbasis en twee maal per jaar tentamens of afsluitende werkstukken, vervangen door een modulaire opzet. De bedoeling van het modulaire systeem was het aanbieden van onderwijs in kleinere eenheden (modules). Deze versnippering zou het de studenten gemakkelijker maken om resultaatgericht te werken en binnen de gestelde periodes de universitaire examens te behalen. Hierover schrijft Groen (1988: 202) het volgende: Het laatste statuut, van 1983, geeft -- in vergelijking met de vorige uitgaven -de indruk van een sterk versnipperd studieprogramma, voornamelijk tengevolge
- 334 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud van de vele vakken en vakjes, waarover vrijstellende tentamens afgelegd worden. De beide “examens” zullen daarbij tot administratieve handelingen beperkt blijven.
Diezelfde indruk krijgt men uit een tweetal artikelen in het blad Universiteit en Hogeschool van september 1985, waar de hoogleraren Van Riemsdijk (Tilburg) en Herrlitz (RUU) leerplannen bespreken, respectievelijk voor taal- en literatuurwetenschap en voor algemene letteren. Beide opzetten zijn vooral gekenmerkt door een opdeling van de stof in zeer kleine eenheden, gevolgd door een tentamen. Met deze zgn. Modulen kan dan geschoven worden, zodat verschillende “varianten” bereikt worden. Van Riemsdijk bespreekt een bestuurlijke, commerciële, communicatieve, educatieve, en automatiseringsvariant. Herrlitz een opleiding voor beleidsmedewerker letteren, voor culturele educatie, voor interculturele communicatie, en voor computer en letteren. In beide plannen treft men pogingen aan om in de letterenfaculteit beroepsopleidingen naast het traditionele leraarschap te scheppen, [...]. Minder gelukkig ben ik met het modulesysteem, eens Figuur 28: Folder gepropageerd door de gedragswetenschap van Expertisecentrum Duits Skinner6, maar in de oorspronkelijke vorm toch wel uiterst ineffectief. De reden daarvan lag in de gelijkwaardigheid van de tentamens: een modulensysteem heeft zin als de stof van de vele kleine tentamens terugkeert in latere, meer omvattende tentamens. 6.5.
Oprichting van het Expertisecentrum Duits
In 1996 werd het Expertisecentrum Duits (ECD) opgericht. Dit centrum werd door het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen ingesteld en ondergebracht bij de letterenfaculteit van de Universiteit Utrecht. De oprichters van het Expertisecentrum, de hoogleraren Herrlitz en Westhoff stelden zich tot doel de kwaliteit van het onderwijs Duits in Nederland te versterken. Deze doelstelling wil men bereiken door ondersteuning van het voortgezet- en hoger beroepsonderwijs middels cursussen, een steeds geactualiseerde internetpagina, waarop allerlei informatie is te vinden over het vak en links naar belangwekkende websites worden gegeven, en het opzetten van projecten die 6 Burrhus F. Skinner (1904-1990) ging ervan uit, dat er een relatie tussen de mate van input en de output bestond, die door bepaalde stimuli kon worden versterkt. Dit beginsel van de versterking (reinforcement), bijvoorbeeld door onmiddellijke beloning, leidt tot bepaalde vaste, gewenste gedragingen die een afspiegeling vormen van hetgeen beoogt is. Het is duidelijk dat met name het principe van de korte termijn hier een belangrijke rol speelt.
- 335 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud moeten leiden tot een versterking van het vak Duits binnen het voortgezet onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. Het Expertisecentrum vloeit voort uit het door de Nederlandse regering in augustus 1995 aanvaarde “Duitslandprogramma voor het Hoger Onderwijs” en heeft binnen dit programma een plaats naast het Duitslandinstituut aan de Universiteit van Amsterdam en Duitslandstudies aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Voor het navolgende overzicht wordt gebruik gemaakt van de thuispagina van het ECD (http://www-ecd.let.uu.nl/old/whois/nlwh-001.htm#). Gezien de recente ontwikkelingen in het moderne vreemdetalenonderwijs in Nederland ziet het ECD een belangrijke ondersteunende functie voor zich weggelegd. Welke ontwikkelingen zijn dat? In het vreemdetalenonderwijs tekenen zich de laatste jaren de volgende ontwikkelingen af: Aan het vreemdetalenonderwijs wordt meer dan vroeger de eis gesteld, dat het opleidt tot communicatieve vaardigheden in reële situaties. Dit betekent dat minder dan voorheen de nadruk wordt gelegd op schriftelijk, met name receptief [sic!], taalgebruik: spreek- en luistervaardigheid dient nu een belangrijke plaats in te nemen. In het verlengde hiervan wordt de grammatica minder gepresenteerd als een apart onderdeel binnen het curriculum; grammaticale kennis wordt in relatie met taalvaardigheidoefeningen aangeboden. In de bovenbouw van het voortgezet onderwijs krijgt literatuur minder aandacht dan voorheen. De te lezen hoeveelheid literatuur is minder groot; voor een deel moet dit gecompenseerd worden door een gemeenschappelijk literatuurprogramma voor alle talen. De introductie van de informatie- en communicatietechnologie (ICT) leidt tot nieuwe uitdagingen binnen het taalonderwijs. Met deze techniek is het mogelijk om snel ondersteuning te krijgen bij het vervaardigen van schriftelijke teksten; ook kan (via e-mail) op snelle wijze met leerlingen uit andere landen worden gecommuniceerd. De relatie tussen cultuur en taal krijgt steeds meer aandacht. Niet alleen wordt de taal en het taalonderwijs gezien als de meest elementaire poort tot de cultuur van het desbetreffende land, ook krijgt in het taalonderwijs kennis van interculturele overeenkomsten en verschillen als basis voor een effectieve communicatie steeds meer aandacht. De vreemdetalendocent krijgt te maken met de algemene veranderingen binnen het onderwijs, zoals een “studiehuis”-opzet van de bovenbouw voortgezet onderwijs en een meer op de beroepsvoorbereiding geënte opzet van het mbo en vbo.
- 336 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud Met name de tijdsproblemen waar veel docenten Duits zich voor gesteld zien: binnen zeer korte termijn alle didactische veranderingen op een adequate manier inpassen in onderbouw- en bovenbouwprogramma, geeft het ECD een belangrijke ondersteunende taak. Ook het geven van een reëel beeld van Duitsland in het veranderende onderwijs ziet het ECD als een belangrijke taak. Ook de toenemende internationale contacten spelen een belangrijke rol in de taakstelling van het ECD: het lopen van stages in het buitenland, de uitwisseling van docenten en studenten, het laten plaatsvinden van delen van het curriculum in het buitenland en het intercultureel leren als deel van het curriculum zijn steeds belangrijker geworden voor diverse onderwijsinstellingen. Het ECD wil hierin een adviserende, stimulerende en ondersteunende rol spelen. Hoe wil het ECD dat doen? Om het primaire doel van het ECD te kunnen realiseren zijn de volgende doelen geformuleerd: Resultaten van onderzoek betreffende het doceren en leren van Duits als vreemde taal beschikbaar stellen aan het onderwijs Duits op alle niveaus. De onderzoeksresultaten vertalen naar leerplannen en studiemateriaal voor het vak Duits. Het benadrukken van de beroepsoriënterende betekenis van het Duits. Het inzetten van nieuwe media. Innovatie van de opleiding en nascholing van docenten Duits en hun opleiders (gedifferentieerd naar vbo, avo/vwo, mbo/hbo) Bevorderen van de samenwerking van alle bij de lerarenopleiding en curriculumontwikkeling betrokken instellingen.
Dat houdt concreet in dat het ECD een zo breed mogelijk publiek van werkers op het gebied van het Duits wil aanspreken: van docenten tot leerboekauteurs (die vaak identiek zijn), van lerarenopleiders tot uitgevers van media voor het voortgezet, middelbaar en hoger onderwijs. Daartoe beschikt het ECD over een infotheek, waarin onder meer recent cursusmateriaal is te vinden en recente actuele informatie voor genoemde doelgroepen. Projecten die het ECD de laatste jaren heeft ontwikkeld zijn: effectiviteit van curricula Duits, nieuwe media, internationalisering en interculturele oriëntatie en Duits als instructietaal. Deze projecten worden via de voor docenten bekende media als Levende Talen bekend gemaakt. 6.6.
End of DEK: Van aparte opleidingen naar een onderwijsinstituut voor moderne vreemde talen
Op 1 januari 1998 sloot het doek voor Engels en Duits als aparte studierichtingen binnen de faculteit der letteren. Er werd een feest gegeven en - 337 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud men verdween geluidloos in het Onderwijsinstituut Moderne Vreemde Talen, dat zijn hoofdzetel bleef houden aan de Trans 10 in Utrecht. Met deze gebeurtenis sluit ook het boek. 7. Nagekomen berichten Onder actuele berichten van de opleiding Duits (zie: http://www2.let.uu.nl/Solis/duits/actue el.htm) vonden we anno 2006, 2 jaar voor het 110jarig bestaan van de opleiding Duits te Utrecht nog de volgende berichten: Nieuwe studieprofielen Wie een bachelor Duitse Taal en Cultuur kiest, kan allerlei interdisciplinaire kanten op. Wie bijvoorbeeld tegelijkertijd voor een Communicatievariant of een Media en Cultuurvariant wil kiezen, kan bij ons terecht. Je werkt interdisciplinair, verdiept je in de cultuur van een vreemde taal en in een andere discipline. Je volgt standaard de bacheloropleiding Duitse Taal en Cultuur (vaste deel), maar voegt daar nog een profiel aan toe. Dat heeft twee consequenties: in sommige perioden zul je extra colleges moeten volgen en je kiest voor een strikt ingevulde profileringsruimte waardoor je naar verwachting niet ook nog andere cursussen die je interesseren zult kunnen volgen. Bij de opleiding Duitse Taal en Cultuur is voldoende knowhow om je eindwerkstuk op het gebied van hetzij Media hetzij Communicatie te begeleiden. Dus Duits studeren is meer dan een taal leren... •
Studieprofiel Media
•
Studieprofiel Taal en Communicatie
Oratie Ton Naaijkens Prof. dr. Ton Naaijkens, hoogleraar Duitse Letterkunde alsmede Vertaalwetenschap, zal vrijdag 17 januari 2003 in de Aula van de Universiteit Utrecht, in het Academiegebouw aan het Domplein, zijn oratie "De wegen van de vertaling" houden. Een oratie is een openbaar college en dus ook voor alumni en studenten toegankelijk. In zijn oratie gaat Ton Naaijkens aan de hand van een fragment uit een gedicht van de Duitstalige Roemeen Paul Celan (1920-1970) de verhouding tussen literaire tekst en historische werkelijkheid na. Hij beziet dit aloude probleem op drie manieren: hoe het verwerkt wordt door jonge, anderstalige schrijvers als de Fransman Houellebecq (*1958) en de Brit Lawrence Norfolk (*1963), welke effecten het heeft op de vertalingen van dat fragment, en welke
- 338 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud implicaties eraan verbonden zijn voor de literatuurstudie. Naaijkens probeert te laten zien hoe je een letterkunde vanuit verschillende perspectieven kunt benaderen zonder de ogen te sluiten voor ‘de werkelijkheid’. Tegelijk wil hij er het nut van vertaling voor de literatuurbeschouwing mee aangeven en demonstreren waarom de zin van een vreemdetalenstudie onlosmakelijk verbonden is met vertaling.
Abschied von Gregor Laschen Im Sommer 2003 ist Gregor Laschen, seit 1973 Dozent für Neuere deutsche Literatur an der Universität Utrecht, verfrüht in die Rente gegangen, aber nicht aus dem Auge verloren. Er galt als begeisterungsfähig, inspirierend und lästig. Melancholisch war er auch: das Klima an der Uni in den 70er Jahren idealisierte er. Laschen wurde am 8. Mai 1941 geboren in Ückermünde/Vorpommern, Studium u.a. der Germanistik, Kunstgeschichte und Geschichte in Würzburg, Kiel, Zürich und Bonn, war Dramaturg am Bonner Contra-Kreis-Theater. Er ist Lyriker und Literaturkritiker, lebt nach wie vor in Utrecht. Er debütierte mit Prosa: Ankündigung der Hochzeitsnächte (1967), schrieb seine Doktorarbeit unter dem Titel Lyrik der DDR. Anmerkungen zur Sprachverfassung des modernen Gedichts (1971). Zahlreiche Herausgaben, u.a. Der zerstückte Traum. Für Erich Arendt (mit Manfred Schlösser, 1978), Erich Arendt: Das zweifingrige Lachen. Ausgewählte Gedichte (1981), Jahrbuch der Lyrik 1984 (mit Christoph Buchwald), Zerstreuung des Alphabets. Hommage à Arp (1986), Hans Arp: Das eine ist das andre land. Schäl mir eine Fee (1989) und Schönes Babylon. Gedichte aus Europa in 12 Sprachen (1999). Begründer und Herausgeber der Reihe Poesie der Nachbarn (19892003: 15 Bde.), die im Verlag Die Horen erschien. Zuletzt erschien die Dokumentation dieses Projekts: Königs Schiffe vor Eden. Poesie der Nachbarn – Dichter übersetzen Dichter. Bilder und Bluthenstaub vom Übersetzen 1988-2003. Nach dem Werkstatt-Konzept „Dichter übersetzen Dichter“ begegnen jährlich im Künstlerhaus Edenkoben ausländische Lyriker einige deutsche Kollegen, die ihre Texte nachdichten. Lyrikbände: Die andere Geschichte der Wolken (1983), Anrufung des Horizonts. Skagen-Zeit (mit Bildern von Stefan Schwerdtfeger und Fotos von Norbert Schittek, 1987) und Jammerbugt-Notate (1995, Peter-Huchel-Preis 1996). 2001 erschien im Heidelberger Wunderhorn Verlag die Festschrift Im Fremdwort zuhaus. Eine Anthologie für Gregor Laschen zum 60. Geburtstag (hg. von Hans Thill, Stefan Wieczorek und Ingo Wilhelm)
Helmut Lethen Auf Grund der Emeritierung keine Lehrveranstaltungen an der Universität Rostock mehr. Geboren am 14. Januar 1939. Seit 1. April 1995 an der Universität Rostock, seit 1. September 1996 Lehrstuhl für Neueste Deutsche Literatur. Von 1977 bis 1996 an der Universität Utrecht/Niederlande, 1971-1976 Assistent am Germanischen Seminar der FU-Berlin, 1970 Promotion. Thema der Dissertation: „Neue Sachlichkeit 1924-1932. Studien zur Literatur des Weißen Sozialismus". Studium in Bonn, Amsterdam und der FU Berlin.
- 339 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud Festschrift für Helmut Lethen Erschienen ist eine thematische Festschrift für Helmut Lethen, der von 1976 bis 1996 Neuere deutsche Literatur an der Universiteit Utrecht lehrte und bis zur Emeritierung im Januar 2004 eine Professur für Neuere deutsche Literatur an der Universität Rostock hatte. Moritz Baßler / Ewout van der Knaap (Hrsg.): Die (k)alte Sachlichkeit. Herkunft und Wirkungen eines Konzepts Königshausen & Neumann, Würzburg 2004 (295 S., ISBN 3-82602812-0) Die Beantwortung der Frage: Wieviel Sachlichkeit braucht der Mensch? gehört zu den vornehmsten Aufgaben von Theorien und Verhaltenslehren seit dem 19. Jahrhundert. Gibt es Konzepte und Verfahren von Sachlichkeit auf der Höhe der Zeit, jenseits eines naiven Entsprechungsverhältnisses zur Welt? Erhält die alte Sachlichkeit mit ihren Topoi der Kälte womöglich nach den Epochen des Terrors, in die sie mündete, einerseits, und in der Medienwelt des 20./21. Jahrhunderts andererseits ganz neue Bedeutungen? INHALT Moritz Baßler, Ewout van der Knaap: Einleitung – Rüdiger Safranski: Der erkaltete Eros – Joachim von der Thüsen: Im Dickicht der Bilder. Zur Rhetorik der Städteliteratur – Ewout van der Knaap: Verletze alle Gesetze, auch die eigenen. Die kalte Praxis von Serners Verhaltensregeln in Die Tigerin – Rainer Grübel: Der heiße Tod der Revolution und das kalte Ende der sowjetischen Kommune. Mythopoetik und Neue Sachlichkeit in Andrej Platonovs negativer Utopie Čevengur - Hartmut Möller: Musikalische Nichtwärme. Anleitung zum Kälte-Hören in Strawinskys „Petruschka“ – Inka Mülder-Bach: Der Cineast als Ethnograph. Zur Prosa Siegfried Kracauers – Klaus-Michael Bogdal: Von ‚wahrer Dezision’. Klaus Mann zwischen Berlin und New York – Hannes Heer: Das Schweigen des Hauptmanns Jünger. Ernst Jüngers Reise an die Kaukasusfront 1942/43 – Heiner Hastedt: “Neue Sachlichkeit“ in der Philosophie des 20. Jahrhunderts – Temilo van Zantwijk: Husserl und Mill über Abstraktion – Michael Großheim: “Zu den Sachen selbst!“ Die neue Sachlichkeit der Phänomenologen – Heinz Dieter Kittsteiner: Der Begriff des Politischen in der Heroischen Moderne. Carl Schmitt, Leo Strauss, Karl Marx – Christan Thies: Kältetod und Entropie – Heinz-Jürgen Staszak: Das sehende und das blickende Auge. Eine empirische Lektüre einer Foucault-Lektüre – Gerrit-Jan Berendse: Kampf dem Leviathan, oder Kool Killer in Stammheim – Helga Geyer-Ryan: Kalter Humanismus und die ‚Die Heiligkeit des Lebens‘: Entartung oder Ethik? Zur Benjamin-Rezeption in Giorgio Agambens Homo Sacer – Manfred Moser: Canetti - "Hund seiner Zeit" – Ton Naaijkens: Celans Härte. Konventionen des Schmerzes nach den Kriegen – Hans-Thies Lehmann: Vers und Prosa. Anmerkung zu Heiner Müller – Klaus R. Scherpe: „Geballte Nicht-Existenz“. Die Judenvernichtung von Novi Sad in Aleksandar Tišmas erzählerischem Verfahren – Moritz Baßler: Was ist Sache? Literarische “Arbeit in Gegenwart” am Beispiel von Nick Hornbys High Fidelity – Peter Sloterdijk: Sachlichkeit als Handlichkeit. Unterwegs zu einer kühlen Anthropologie für das überhitzte Dasein – Thomas Macho: Die unsachliche Zukunft: Zwischen Rhetorik der Innovation und Krise der Utopie – Gregor Laschen: Kalte Blüten
In 2008 presenteert de opleiding Duitse taal- en letterkunde zich als volgt op de website:
- 340 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud (Bron: http://www.let.uu.nl/duits/) Welkom bij de opleiding Duitse taal en cultuur: al sinds 1908 maatschappelijk en wetenschappelijk relevant
Actueel 15 april 2008 » Bedrijvendag Letteren Werkt! 20 april 2008 » Kafka's harem op culturele zondag 5 en 6 juni 2008 » 100 jaar germanistiek in Utrecht februari-juni 2008 » Avond-cursus Das erinnerte ich. Dichter und ihre literarischen Selbstbildnisse Nieuwe studieprofielen Examendata
Duits is de taal met de meeste moedertaalsprekers in Europa: 24% van de Europeanen heeft Duits als eerste taal. Wil je je verdiepen in de geschiedenis en actualiteit van de Duitse taal, cultuur en media? Wil je leren hoe je het werk van beroemde schrijvers als Heine, Mann, Kafka, Grass en Sebald kunt analyseren? Bedoelingen van Duitse filmmakers doorgronden? De wisselwerking tussen Nederland en Duitsland bestuderen? Effectief kunnen communiceren met Duitstaligen? Wij helpen je graag daarbij! De Bondsrepubliek is een belangrijke handelspartner van Nederland en een grootmacht in de Europese Unie. Zowel bij het bedrijfsleven als bij de overheid ben je meer dan welkom: "Iemand die het Duits beheerst en veel van Duitsland weet, is goud waard." (NRC Handelsblad 27 juni 2005). In Utrecht heb je de gelegenheid je zwaartepunt te bepalen: cultuur, communicatie, vertalen enzovoort.
De opleiding in het kort
Veelgestelde vragen
Onderwijsaanbod en cursuskrant •
Bachelorgids Duitse taal en cultuur 2007-2008
•
Stage
•
Bi-diplomering in Bochum
•
Vervolgmasters in Utrecht
Studeren in het buitenland Bibliotheekpagina Studievereniging Alumni
Wie, wat, waar?
Steunpunt Literair Vertalen
•
Secretariaat
Utrechtse Reeks
•
Studieadviseur
•
Examencommissie
•
Opleidingscommissie
•
Medewerkers
Wat de studie Duits anno 2008 behelst staat ook beschreven: De opleiding in het kort
De major Duits in Utrecht wordt gedragen door vier pijlers: de taalverwerving, de taalkunde, de letterkunde en de cultuurkunde. De doelstelling is de Duitse taal, literatuur en cultuur in - 341 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud onderlinge samenhang, interdisciplinair en in maatschappelijke context te bestuderen. Ter versteviging van het curriculum dient een project academische taalverwerving. De opleiding vervult een voortrekkersrol op het gebied van het vertalen en in het onderwijs van Duits als vreemde taal. Er wordt sterk de nadruk gelegd op internationalisering, mogelijk gemaakt door een samenwerkingsverband met de universiteit van Bochum. Het programma is erop gericht dat de afgestudeerde bachelor Duits •
beschikt over een receptieve taalvaardigheid op near native niveau (C) en over een productieve taalvaardigheid op nagenoeg near native niveau (B), zowel mondeling als schriftelijk; de niveaus zijn hier ontleend aan het Common European Framework of Reference (CEFR). Dit is het kader dat op dit moment landelijk gehanteerd wordt bij het vaststellen van de minimale vaardigheidseisen voor majors vreemde talen.
•
beschikt over kennis van en inzicht in de Duitse taal, haar context en haar geschiedenis;
•
kennis heeft van theorieën en methoden met betrekking tot taalstructuur, taalgebruik en taalverwerving en bekend is met verschijnselen van taalverandering;
•
beschikt over kennis van en inzicht in de Duitse literatuur, context en haar geschiedenis;
•
in staat is tot zelfstandige oriëntatie op de culturen van de Duitstalige gebieden.
Met een BA-diploma Duits kan aansluitend een MA-opleiding worden gevolgd. Studenten Duits met een BA-diploma die direct de universiteit verlaten komen in aanmerking voor uitvoerende en ondersteunende functies op startersniveau in de meest brede zin van het woord, met name binnen het beroepsveld van de educatie, de redactie, de journalistiek en de vertaling. Onderzoek naar alumni Duits op de arbeidsmarkt toont aan dat de meesten al gauw na het afstuderen op redelijk niveau werken. Gezien het nijpende tekort aan specialisten voor Duits op het gebied van handel, cultuur en onderwijs is het arbeidsperspectief hoe dan ook goed. •
Artikel over de opleiding
•
Duits is meer dan een taal leren
(Bron: http://www2.hum.uu.nl/Solis/duits/duits_kort.htm) Zie ook het onderstaande artikel in het U-Blad van 23 oktober 2003, waarin de kleinschaligheid van de opleiding wordt beschreven. 'Het is onmogelijk om iemand niet te kennen' U-blad 8 (35) (23-10-2003) Dwerg Duits zit vol enthousiasme
'Het is onmogelijk om iemand niet te kennen' "Duits, wie doet dat nou nog?" Elk jaar lopen de aanmeldingen voor de opleiding Duitse Taal en Cultuur verder terug. Dit jaar kon Utrecht nog maar vier nieuwe eerstejaars en één instromer noteren. Maar volgens docenten én studenten is er geen reden voor somberheid. "We zitten hier niet op een zolderkamertje de geschiedenis van de Umlaut in NordrheinWestfalen te bestuderen." - 342 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud Duits leeft. Dat is de boodschap die dr. Ewout van der Knaap, voorzitter van de opleidingscommissie Duits, niet vaak genoeg kan herhalen. Trots laat hij een knipsel uit dagblad Metro zien over Jakob Hein, een schrijver uit de voormalige DDR met een cultstatus bij de oosterburen, die op 10 september in Utrecht te gast was. En op 6 november komt Thomas Kapielski een bezoek brengen, nog een spraakmakend Duits auteur. Het zijn belangrijke gasten voor een select gezelschap, want de animo voor Duits loopt zienderogen terug. Had de opleiding zo'n twintig jaar geleden met 25 eerstejaars nog een stevige positie binnen Letteren, met de vijf nieuwkomers van dit jaar is Duits in Utrecht een kleine taal geworden, vergelijkbaar met Portugees. Ook elders daalt het aantal aanmeldingen en Van der Knaap zoekt de oorzaak daarvan deels bij het tweedefasesysteem in het middelbaar onderwijs, dat scholieren dwingt al in een vroeg stadium te besluiten of ze wel of niet voor Duits kiezen. Maar belangrijker voor de Utrechtse situatie is volgens hem het feit dat Letterenstudenten hier, vergeleken met 1983, veel meer keuzemogelijkheden hebben. "Dit jaar zijn zo'n 250 studenten in Utrecht begonnen met Taal- en Cultuurstudies. Die mogelijkheid bestond twintig jaar geleden niet. Maar het aardige is dat een deel van die studenten, die vroeger misschien voor Duits zou hebben gekozen, uiteindelijk toch weer bij ons terecht komt. Want we mogen dan wel een klein aantal hoofdvakstudenten hebben, vergis je niet in de belangstelling voor Duits." Die studenten trekt de opleiding vooral door zijn deelname aan goed in de markt liggende specialisaties, aldus Van der Knaap. "Veel letterenstudenten die afstuderen in een communicatie-, media-, of historische richting nemen cursussen Duits in hun pakket op. Ook studenten moderne letterkunde kiezen nogal eens voor vakken uit ons aanbod. En in colleges die wij voor het vak Vertalen verzorgen, zitten soms zo'n vijftig studenten."
Lacherig Genoeg interesse dus voor Duits, maar nog steeds blijken er vooroordelen te bestaan tegen de taal van onze oosterburen, zoals vijfdejaars Susanne van Mierlo merkte toen ze overstapte van rechten. "Ik kreeg opmerkingen als 'wat een geweldige carrière-move, maar niet heus', net of Duits niks voorstelt terwijl het toch een universitaire opleiding is en je er hard voor moet werken." Eerstejaars Simon Malink (20) die Duits combineert met geschiedenis, kreeg wisselende reacties op zijn keuze. "Ik heb ruzie met mijn zusje die het niet kan begrijpen. Maar sommige mensen zeggen dat ze het bijzonder vinden en dat ze er ook over nagedacht hebben." Simon en collega eerstejaars Jaap Burger (21) zijn zeer te spreken over de ontvangst door de pakweg vijftig docenten en hoofdvakstudenten, waaruit Duits in Utrecht bestaat. Jaap spreekt van een luxe-privébehandeling. "Bij de intro waren meer docenten dan eerstejaars, maar het was wel heel gezellig." Zijn keuze voor Duits, naast politicologie, werd in zijn omgeving lacherig ontvangen. "Ik kreeg reacties als: 'wie doet dat nou?' Maar ik wil graag in Berlijn gaan studeren en zo mijn taalvaardigheid bijspijkeren. Iedereen spreekt toch al Engels tegenwoordig." Volgens Jaap hebben de colleges met zijn vieren voor- en nadelen. "Aan de ene kant is de persoonlijke begeleiding natuurlijk prettig. Je hoeft niet te wachten tot twintig anderen je voor zijn geweest. Het nadeel is dat sneller opvalt als je bijvoorbeeld een boek niet hebt gelezen. Dat is wel even wennen, vooral als je honderd man gewend bent bij een college politicologie."
Voortrekkersrol Positieve geluiden kortom uit een vakgebied dat de laatste jaren volgens Van der Knaap een grote dynamiek vertoont. "Duits loopt in een aantal opzichten echt voorop. Een goed voorbeeld is onze werkplaats taalvaardigheid, waarin studenten aan het werk gaan met gerichte opdrachten uit de vakcolleges." Inmiddels heeft Spaans het idee van de werkplaats overgenomen en wordt er ook bij de andere vreemde talen over gepraat. "Duits is vernieuwend," zegt Van der Knaap. "We hebben een voortrekkersrol in de onderwijsvernieuwing, hoe klein we ook zijn." De docent is bevlogen. Zijn vak gaat naar zijn mening in het nieuwe Europa een grote toekomst tegemoet. "Duitsland is het land dat in het nieuwe Europa de lijnen uitzet. Met - inclusief Oostenrijk en Zwitserland - meer dan honderd miljoen Duitstaligen en met een aantal nieuwe lidstaten, waarin Duits een lange geschiedenis heeft, kan het niet anders of de taal gaat in Europa een centrale rol spelen. Sterker, waarom zou Duits niet de voertaal van de Europese Unie worden? Zeker in dat licht zal er in ons land een steeds grotere behoefte komen aan academisch gevormde Duitslandkundigen die zich goed in die taal kunnen uitdrukken."
- 343 -
6. De jaren tachtig en negentig. Van tweefasenstructuur naar zelfbehoud Met de teruggang van het aantal studenten in het achterhoofd, klinkt hier en daar de roep om al die kleine geldverslindende opleidinkjes te sluiten en te komen tot één grote landelijke vestiging Duits. Maar volgens Van der Knaap heeft zijn eerdere betoog afdoende duidelijk gemaakt dat daar wat Utrecht betreft geen reden voor is. Nog afgezien van het feit dat je niet zomaar een 95 jaar oude traditie afbreekt, ziet hij meer in de landelijke samenwerking die inmiddels op gang is gekomen. "Er komt voor alle Nederlandse opleidingen één gezamenlijke master Germanistiek, en daarnaast zijn er al meerdere bilaterale vormen van samenwerking. Zo verzorgt een Utrechtse docent een cursus taalvaardigheid in Amsterdam, terwijl een Middeleeuwen-kenner regelmatig vanuit de hoofdstad naar Utrecht komt." Ook de studenten zien weinig in één landelijke vestiging. Wat Susanne van Mierlo betreft zou het aantal opleidingen wel terug kunnen naar drie, waardoor het beter mogelijk wordt om aan de eigen universiteit op een gespecialiseerd gebied vakken te kunnen volgen. Maar Jaap Burger is bang dat er bij opheffing van bestaande opleidingen nog minder mensen Duits gaan studeren. "En trouwens die kleinschaligheid hier in Utrecht heeft wel wat." De studenten zijn unaniem in hun mening dat het gezellig is bij Duits, ondanks het kleine aantal studenten en het ontbreken van een officiële studievereniging. De officieuze studievereniging, Ruhr&D. wordt door vier leden gerund. Vijfdejaars Susanne was één van de inspirators achter de activiteiten. "We zijn niet officieel omdat dat te veel geld en rompslomp kost. Daarbij doe je maar iets voor veertig studenten, als ze allemaal lid zijn dan. We doen ook niet elke maand wat, maar wel altijd de intro voor de eerstejaars." De nieuwe eerstejaars vermaken zich intussen prima, al is het ontbreken van een officiële studievereniging volgens Jaap wel een gemis. "Je hebt zo toch weinig contact met ouderejaars. We hebben nu maar besloten om op vrijdagmiddag als vervanging, met alle vier eerstejaars een borrel te drinken." Maar Simon vindt een eigen studievereniging niet nodig. "Met zo'n kleine groep heeft een officiële vereniging weinig zin. Het is nu toch al een vriendengroep en om samen na afloop een biertje te drinken, heb je geen vereniging nodig. Nee, ik heb het hier tot nu toe prima naar mijn zin. Bij geschiedenis was het allemaal wel heel erg onpersoonlijk. Hier is het veel vertrouwder. Ik ben er pas een maand, maar ik heb nu al gemerkt dat het bij Duits echt onmogelijk is om iemand niet te kennen."
Rins van Kouwen
In 2008, op 6 juni, neemt Wolfgang Herrlitz afscheid van de Opleiding Duitse Taal- en Letterkunde.7 Hij wordt op 7 juni 65 jaar. Wat er de komende jaren gaat gebeuren met de opleiding Duits in Utrecht en in Nederland is niet bekend. Het ziet er naar uit dat er steeds meer samengewerkt gaat worden en dat studenten voor specialisaties in hun mastertrajecten naar andere universiteiten moeten reizen. Ook promoties zullen meer interuniversitair plaatsvinden. Dat gebeurt nu al en zal in de toekomst ook tot een bredere inbedding van het onderzoek in de landelijke germanistiek leiden.
7
In 2009 verschijnt de bunbdel Rückblicke, Ausblicke. Zur geschichte der germanitik in den Niederlanden (Naaijkens 2009), waarin opgenomen de lezingen die zijn gegeven tijdens een symposium op 6 en 7 juni 2008 in Utrecht, voorafgaand aan de afscheidsrede van Wolfgang Herrlitz. Daarin o.a. een samenvatting van deze geschiedschrijving en lezingen door hans Kloosterboer en Peter Delvaux. Ook de afscheidsrede van Wolfgang is hierin opgenomen.
- 344 -