DE HERINNERING AAN DE 1WEEDE WERELDOORWG IN DE JAREN ZESTIG Erik de Graaf
Al kort na de bevrijding ontstond er in Nederland consensus ~r het feit dat de Tweede Wereldoorlog als nationale ervaring voor het nageslacht bewaard diende te blijven. Daaraan lag de ~rtuiging ten grondslag dat de vijf gru\velijke jaren onder Duits juk niet voor niets konden en mochten zijn ge\veest. De doden en de verwoestingen waren de prijs ge\veest voor het herwinnen van de vrijheid van het vaderland. In de eerste naoorlogse jaren \verd de herinnering aan het recente oorlogsverleden gekenmerkt door een nadruk op de heroïsche momenten in de strijd tegen de Duitsers. Op die manier \verd de nationale consensus aangevuld met de mythe dat de Nederlanders in de oorlog massaal ruggegraat hadden getoond. Hoe\vel de oorlogsherinnering zich sindsdien qua aard en intensiteit aanpaste aan de behoeften van de tijd bleef de grondtoon van de nationale consensus, ondanks regelmatige tegen\verpingen bij officiële herdenkingsplechtigheden, onveranderd. Onlangs \verd dit beeld vanuit onverdachte hoek genuanceerd. Waar historici het inmiddels ~r eens zijn \verd nu door koningin Beatrix in haar kersttoespraak uitgesproken. Zij plaatste een kanttekening bij het scherpe onderscheid tussen 'goed' en 'fout', dat bij velen nog het beeld bepaalt: "Het verzet was niet algemeen; immers, de meesten verkozen zo ge\\Qon mogelijk door te leven in de hoop vooral zelf te overleven".l Ongetwijfeld maakt deze majestueuze nuancering meer kans de mythe van het massale verzet defInitief door te prikken dan de eerste pogingen daartoe in de jaren zestig, waarin Beatrix eveneens een rol speelde, zij het nog als kroonprinses en ongewild.
Jaarlijks ritueel
Rond 1960 kwam de Tweede Wereldoorlog na jaren van verdringing voorzichtig terug in het collectieve bewustzijn. Niet alleen bij ouderen. Ook veel jongeren, die de oorlog voornamelijk uit de verhalen van hun ouders kenden, toonden een grote belangstelling, die zich echter in de meeste gevallen beperkte tot geromantiseerde oorlogsverhalen. OorlogsfIlms trokken volle zalen en de oorlogsromans van Konsalik en Alister McLean stonden hoog op de ranglijsten van bestverkochte boeken. De belangstelling ademde sterk de zogenoemde 'geest
1
NRC Handelsblad (27 december 1994).
337
De Graaf
van 1945', waarm voornamelijk de heldendaden van het verzet werd beklemtoond. Toch werd er in deze periode al getornd aan het wijdverbreide beeld van heldhaftige strijd tegen de Duitsers. Eind jaren vijftig verschenen enkele romans, waarin de scheidslijn tussen verzet en collaboratie zeer dun werd getekend. In W.F. Hermans' De donkere kamer van Damocles (1958) bijvoorbeeld, kan de hoofdpersoon Osewoudt na zijn arrestatie op verdenking van collaboratie onmogelijk bewijzen dat hij tijdens de bezetting aan de goede kant heeft gestaan. Ook in het cabaret, vaak een graadmeter van wat leeft in de samenleving, kwam de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog rond 1960 weer volop in de belangstelling te staan. Een jonge generatie cabaretiers constateerde dat de dodenherdenking op 4 mei was gereduceerd tot een jaarlijks ritueel van twee minuten stilte en dat de oorlogsherinnering in een taboesfeer verzeild was geraakt. De cabaretgroep Tingel Tangel met Sieto Hoving schokte het publiek in 1959 met het nummer De vierde mei, waarin de gedachten van een aantal mensen bij de dodenherdenking werden weergegeven: Mooi moment altijd, die stilte. Het doet me altijd weer wat hè, het komt ineens weer allemaal bij je terug, dat ze naast ons die Cohens weg kwamen halen. Wat hebben we gesjouwd om tenminste hun boeken en hun piano te redden. [ ...] Nou, die Cohens hebben tenminste geluk gehad, allemaal terug, maar ondankbaar evengoed. In plaats dat ze blij waren dat ze het er levend vanaf hadden gebracht wilden ze ook nog de piano terug?
Van incubatie naar protest In de ontwikkeling die de oorlogsherinnering in de jaren zestig doormaakte, zijn twee fases te onderscheiden. Allereerst een incubatiefase, waarin de bij jong en oud toenemende kennis over de Tweede Wereldoorlog een spanning tussen de generaties veroorzaakte. Kenmerkend voor deze fase, die tot medio 1965 duurde, was dat de oorlogsherinnering voornamelijk nog het domein was van de leden van de oudere, vooroorlogse generatie. De rust die zij in de jaren vijftig door verdringing rond het thema 'Tweede Wereldoorlog' hadden gecreëerd werd in de loop van de incubatiefase steeds vaker verstoord door allerlei gebeurtenissen, die tot aandacht voor het oorlogsverleden dwongen. In de tweede fase, de zogenaamde protestfase (1965-1969), kwam de in de incubatiefase opgebouwde spanning tussen de vooroorlogse en de protestgeneratie tot uitbarsting. De jongeren drukten in deze fase nadrukkelijk hun stempel op de discussie over de Tweede Wereldoorlog. Sterker nog, de oorlog werd een nuttig wapen in de strijd van de jongeren tegen het ouderlijk gezag en de
2
Jacques KJöters, 'De geest van het venet in het cabaret' in: O.H. Schram, Geljon ed., Overal sporen. De verwerking van de Tweede Wereldoorlog in literatuur en kunst (Amsterdam 1990) 198.
338
Supplement
welvaartsstaat, omdat de ouderen zich daardoor kwetsbaar getroffen bleken te kunnen voelen. Daarbij ging het de protestgeneratie meer om de wijze waarop hun ouders in de jaren vijftig met de oorlogsherinnering waren omgegaan dan om de Tweede Wereldoorlog zelf. Discussies thuis werden vaak gesmoord door de opmerkingen OYer de oorlog. Zelfs kritiek op het eten kon \mrden afgedaan met een 'in-de-hongerwinter-had-je-er-een-moord-voor-gedaan', waarna je verder eerbiedig je mond had te houden. Veel jongeren kregen het gevoel dat hen bijna werd verweten dat ze de oorlog niet hadden meegemaakt. Hun late geboorte leek een 'brevet van onvermogen', OYer sommige zaken konden ze volgens hun ouders niet meepraten.
Eichmann in Jeruzalem In de incubatiefase speelden de herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog slechts incidenteel op. Meestal was dit het gevolg van bijzondere gebeurtenissen, die vaak nog met de nasleep van de oorlog of met anti-Duitse sentimenten te maken hadden. Zo wekten de voortdurend terugkerende discussies OYer de vrijlating van oorlogsmisdadigers en de golf van oplevend antisemitisme en neonazisme in de Bondsrepubliek rond 1960 veel beroering. Maar ook de stroom Westduitse toeristen, die halverwege de jaren vijftig op gang was gekomen, leverde regelmatig irritatie op. Vooral tijdens de Paasdagen en bloembollenbloe~ die jaarlijks rond de toch al emotionele herdenkingsdagen in mei vielen. Van grote invloed op de terugkeer van de belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog was de kwestie-Eichmann, die zich als het ware op het breukvlak van de periode van verdringing en die van hernieuwde belangstelling afspeelde. Adolf Eichmann, de organisator van de Endlösung der Judenfrage, was in mei 1960 door de Israëlische geheime dienst uit Argentinië naar Israël ontvoerd. Het proces-Eichmann, dat vanaf 11 april 1961 in Jeruzalem plaatsvond, kon zich in een grote, internationale belangstelling verheugen. Ook de meeste Nederlandse kranten stuurden een correspondent naar Jeruzalem. Toch vreesden velen dat het proces het einde zou betekenen van de herinnering aan de jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog. Het zou gaan zoals met alle zware misdrijven, vermoedde Abel Herberg, die het proces voor De Volksjarmt volgde: de dader \mrdt gezocht, berecht en bestraft. En met het proces \mrdt een formele streep onder de zaak gezet.3 Om dat te voorkomen werd in Amsterdam het Comité Proces Eichmann opgericht, dat op 12 april 1961 een bijeenkomst in Hotel Krasnapolsky organiseerde. Een van de sprekers, de letterkundige Nico Rost, wees erop "dat aan de massamoord op onze joodse medeburgers vele anderen, nog honderden en duizenden Eichmannen en Eichmannetjes
3
Abel Herzberg, Eichmann in Jeruzalem (Den Haag 1962) S.
339
De Graaf
deelnamen en dat met de veroordeling van één Adolf Eichmann, zij het dan ook een der misdadigste onder hen, nog maar weinig is geschied".4 De angst van Herzberg, Rost en vele anderen zou ongegrond blijken. Het proces-Eichmann was niet het einde aan de oorlogsherinnering, het werd juist één van de gebeurtenissen die het oorlogsverleden weer volop terug in de belangstelling bracht.
Geschiedkundige werken
Centraal in de incubatiefase staan twee aan het publiek gepresenteerde geschiedkundige werken. Van 6 mei 1960 tot 5 mei 1965 werd de televisieserie De Bezetting van Lou de Jong en regisseur Milo Anstadt in eenentwintig afleveringen uitgezonden om vervolgens nog eens binnen een jaar te worden herhaald. Bovendien verscheen in april 1965 het boek Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945 van Jacques Presser. Zij waren van zeer verschillende aard, maar beide vergrootten de kennis over de Tweede Wereldoorlog bij jong en oud. Door hun verschillende karakter leidden De Bezetting en Ondergang tot een discussie, die vanaf mei 1965 belangrijke maatschappelijke gevolgen zou krijgen. Een televisieserie over een historisch onderwerp was een novum in de tijd van de opkomst van het nieuwe massamedium. Uit de vele reacties viel op te maken dat de serie massaal werd bekeken. Bovendien werden brede lagen van de bevolking bereikt, niet alleen de toch al geïnteresseerde intellectuelen, maar ook mensen die niet zo snel een historisch boek over de Tweede Wereldoorlog ter hand zouden nemen. De Bezetting maakte grote indruk. Naarmate de incubatiefase vorderde nam echter ook de kritiek op de serie toe. Die gold vooral het feit dat ze het traditionele oorlogsbeeld van 'goed' en 'fout' continueerde. De Bezetting belichtte de oorlog teveel van 'de goede' kant, in enkele gevallen werd hieraan direct een aanval op de oudere generatie gekoppeld. "Misschien is de generatie die alles in de meest letterlijke zin heeft meegemaakt, niet de aangewezene om het zelfonderzoek te verrichten", schreef Han Lammers (1931), strikt genomen zelf geen jongere meer, maar wel eens beschouwd als één van de gangmakers van de protestgeneratie, in De Gids van april/mei 1965. Hij vroeg zich verder af wie het materiaal "als Lou de Jong de zoetsappige is uitgestudeerd" nog eens, "maar dan met argwanender ogen", moest evalueren.5 Van een heel andere aard was Pressers Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945. Hij probeerde de klemmende vraag te beantwoorden hoe het mogelijk was geweest dat de nazi's 110.000 van de 140.000 Nederlandse joden hadden kunnen wegvoeren, terwijl de bevolking
4 5
J.J. Buskes e.a., Eichmann was niet alleen (Amsterdam z.j.) 17. Han Lammers, 'Tot in het zoveelste geslacht', De Gids 128 (1965) (april/mei 1965) 188.
340
Supplement
apathisch een andere kant had opgekeken. De reacties op Pressers boek waren overweldigend. Ondergang werd door velen gezien als een 'nationaal gedenkteken', dat door zoveel mogelijk mensen gelezen diende te worden. Het boek kreeg heel veel publiciteit en kende in de eerste jaren na verschijning talrijke herdrukken. Veel naoorlogse jongeren merkten daardoor dat het door Presser geschetste beeld van de Tweede Wereldoorlog absoluut niet strookte met de heroïsche en patriottische visie van massaal verzet, die ze thuis en op school ingepompt hadden gekregen. De mythe dat Nederland het zo goed had gedaan in de Tweede Wereldoorlog werd door Pressers werk doorgeprikt.
Beatrix en Claus De schok van Pressers Ondergang bracht de uitbarsting van het generatieconflict, dat al enige tijd in de lucht hing, naderbij. Het was het bewijs dat de Tweede Wereldoorlog weer leefde onder de Nederlandse bevolking. Op 5 mei trok de viering van het vierde lustrum van de bevrijding volgens de pers 'ongewoon grote belangstelling'. In dezelfde week werd de affaire geboren, die de protestfase definitief zou doen aanvangen: de verhouding van prinses Beatrix met een Duitser. Begin mei 1965, ontstonden er door een in het geheim gemaakte foto van prinses Beatrix, innig gearmd met een onbekende man in de tuin van Drakesteyn, geruchten over een romance van de kroonprinses. Toen enkele dagen later bleek dat de man op de foto een Duitser was brak er een rumoer los, dat nog toenam toen bekend werd dat de diplomaat Claus von Amsberg als schooljongen bij de Hitler-Jugend was geweest en in de laatste oorlogsmaanden bij de Wehrmacht in Noord-Italië had gediend. Uit een foto, waarop hij in een uniform met een doodskop-embleem stond afgebeeld, werd aanvankelijk zelfs opgemaakt dat hij bij de SS was geweest. Voor alle zekerheid verzocht de regering Lou de Jong een onderzoek naar de antecedenten van Von Amsberg te verrichten. Eind juni presenteerde hij zijn resultaten. Von Amsberg was geen lid van de SS geweest, maar had wel vanaf maart 1945 als vaandrig in de Wehrmacht in Noord-Italië gediend, waar hij in mei 1945 door de Amerikanen krijgsgevangen was genomen. Op 28 juni, enkele dagen na De Jongs rapportage, kondigde koningin Juliana de verloving van haar dochter Beatrix met Von Amsberg aan. Ze benadrukte de weloverwogenheid van de beslissing van het verloofde paar en besloot haar toespraak met de woorden: "Ik kan u verzekeren: het is goed". Daarvan was lang niet iedereen overtuigd. Vooral niet omdat Von Amsberg op een persconferentie de vraag of hij al tijdens de oorlog van de jodenvervol~ had geweten beantwoordde met de woorden "wir haben es nicht gewusst". Al voor de bekendmaking van de verloving waren initiatieven tegen een eventueel
6
M.E.L. de Koning en F.M. Mijnlief, Politiek in Nederland 1965-1975 - Onlusten in Amsterdam 1965-1967 (Den Haag 1991) 91.
341
De Graaf
huwelijk ontstaan. Niet alleen van jongeren, maar ook van ouderen, die de aanstaande prinsgemaal als een gevaar voor het voortbestaan van het koningshuis beschouwden. Zij achtten het onverdraaglijk, dat prinses Beatrix later, als koningin, de doden uit de Tweede Wereldoorlog zou herdenken "met een Duitser, die in de tijd van onze bitterste nationale nood met de arm omhoog stond en 'Heil Hitler' riep", aan haar zijde.? In september richtte het Comité Verzoekschrift Staten-Generaal, waarvoor onder anderen Ed. Hoornik, Marga Minco en Annie Romein-Verschoor zich inzetten, het verzoek tot de regering om geen goedkeuring aan het voorgenomen huwelijk te verlenen. De handtekeningenactie, waarmee het comité de eis kracht bij wilde zetten, leverde een voor de initiatiefnemers teleurstellend aantal van 65.736 handtekeningen op. De protesten mochten niet baten. De Toestemmingswet werd in november 1965 aangenomen. Tegelijk werd besloten dat het huwelijk op 10 maart 1966 in Amsterdam zou worden voltrokken. De keuze voor Amsterdam leidde tot nieuwe protesten, vooral toen de lokale autoriteiten de blunder begingen het Anne Frankhuis, om de hoek bij de Westerkerk waar de kerkelijke huwelijksinzegening zou plaatsvinden, als politiepost te willen inrichten. Waarom moest er nu juist in Amsterdam worden getrouwd, in de stad waar zoveel mensen hebben geleden onder de misdaden van het nazi-regime, vroegen velen zich af. Bovendien was het al zo onrustig in de hoofdstad.
Wereldpublicity De consternatie over het aanstaande huwelijk van Beatrix en Claus kwam de protestgeneratie als geroepen. Volgens Roei van Duijn was Provo toch al op zoek naar een onderwerp van agitatie, maar "als Claus niet als een Klaas gekomen was hadden wij hem moeten verzinnen".s Provo benutte het huwelijk om meer landelijke bekendheid en 'wereldpublicity', te krijgen. In een redactioneel in het eigen tijdschrift schreef Provo: "Wij beschouwen de Claus-affaire als een prachtige gelegenheid om te agiteren tegen de monarchie [...l. De Clausaffaire is ook een gelegenheid om in verzet te komen tegen de Autoriteiten in het algemeen".9 De jongeren provoceerden hun ouders steeds vaker met verwijzingen naar hun gezagsgetrouwheid in de periode 1940-1945. Daarbij maakten ze veelvuldig gebruik van symbolen en begrippen uit de Tweede Wereldoorlog. Afbeeldingen van Duitse soldatenlaarzen werden gebruikt in affiches om te waarschuwen tegen het gezag, en er werd opgeroepen om vooral niet met het gezag te collaboreren. 'Fascist' was een veelgebruikt scheldwoord, dat iedereen, van
7 S 9
Keesings Historisch Archief Guli 1965) 439. Roei van Duijn ed., Pr()j,o. De geschiedenis van de provotarische beweging 1965-1967 (Amsterdam 1985) 22. Provo, 1 (12 juli 1965) 5.
342
Supplement
militair tot 'klootjesmlk' naar zijn hoofd geslingerd kon krijgen en politieagenten werden bij confrontaties op straat mor 'SS-er' of 'Oranje-SS-er' uitgemaakt. De jongeren presenteerden zich als de ware erfgenamen van het verzet in de Tweede Wereldoorlog. Ze melden zich verplicht zich te verzetten, want de oorlog had hen via de overlevering een traumatisch besef van goed en kwaad bijgebracht, waaraan het eigen gedrag mortdurend werd getoetst. Al in een vroeg stadium organiseerde pf(M) enkele 'Claus - Persona - non grata - happenings bij het Lieverdje op het Amsterdamse Spui. Toen het verloofde paar op 3 juli 1965 een rondvaart door de Amsterdamse grachten maakte werden vanaf een brug exemplaren van Provokatie nr.3 in de rondvaartboot gegooid. "Wie van de 3 is de grootste demokraat?", werd daarin gevraagd: de "bewonderaar van Hitler-vriend Franco", de "wir haben das nicht gewusst Pseudo-Klaas" of de "semi-monarch", die bij zijn huwelijk met Juliana "het Horst-WeSSel-Lied" liet spelen?10 Na de rondvaart werd het een poosje stil rond het huwelijk, een incidenteel speldenprikje uitgezonderd. Pas in januari werd de stilte verbroken door de oprichting van het Provo Oronjecomité 'De Parel van de Jordaan', dat direct met de inzameling van een 'anti-huwelijksgeschenk' begon. In Provo 5 schreef comité-lid Hans Metz dat 'De Parel van de Jordaan' zich aansloot bij het republikeinse verzet: "Sommig verzet tegen het Huwelek heeft als achtergrond: voor ons liever een ander als Prinsgemaal. Maar zeer veel verzet tegen het Huwelek en tegen Claus is bedoeld als verzet tegen het koningshuis. En daar sluiten we ons dan van harte bij aan".l1 De huwelijksdag op 10 maart 1966 werd tot de dag van de anarchie uitgeroepen. "Oranje boven, leve de Republiek", was het motto. Het Oranjecomité 'De Parel van de Jordaan' had mor 10 uur 's ochtends tot een demonstratie bij de Dokwerker, het symbool van het verzet in de Tweede Wereldoorlog, opgeroepen. Vandaar trokken één à tweeduizend jongeren richting Dam, wat de politie probeerde te verhinderen. Veel demonstranten en provo's mengden zich ondertussen onder het oranje-gezinde publiek. Toen er een regiment soldaten · E'ms, Z wel.... . E'ms, Z·" · ze: "E'ms, Z wel.... wel. 12 E en man Iangsmarch eerde nepen liet een witte kip, beschilderd met een hakenkruis, mor de Gouden Koets los, waardoor de paarden schrokken. De man werd op zijn beurt door Oranjeklanten in de gracht gegooid, waar hij weer door de politie uit werd gevist . Onderweg van het stadhuis naar de Westerkerk ontplofte in de Raadhuisstraat een aantal rookbommen, waarvan er één de koets aan het gezicht onttrok.
10 11 12
Provokatie nr. 3 (1 juli 1965) Provo-archief, I1SG: GSD VRZ Van Duijn, Provo, 146. Hans Tuynman, Full-time provo (Amsterdam 1966) 15-16.
343
01, doos 1, map 1.
De Graaf
Stilte na de storm Na de explosie van 1965 en 1966 volgde een relatieve stilte op het terrein van de oorlogsherinnering. Dit ondanks het feit dat het jongerenprotest tegen het gezag aanhield, de protesten tegen de oorlog in Vietnam steeds feller werden en de studentenbeweging sterk in opkomst was. Bij acties werd nog steeds regelmatig naar de Tweede Wereldoorlog verwezen. Bmendien omhelsde de protestgeneratie vanaf 1969 Friedrich Weinreb als een non-conformist, die op onbureaucratische wijze en burgerlijk ongehoorzaam de Duitse bezetter een loer had gedraaid en daarvoor na de oorlog vervolgd was. Volgens Presser, die de kwestie-Weinreb in zijn Ondergang had aangezwengeld ten onrechte en als zondebok voor andermans falen. De kwestie-Weinreb kwam dus goed van pas in het conflict met de vooroorlogse generatie. Weinreb was voor hen de man die zich niet gehouden heeft aan de definitie van het verzet die Lou de Jong in 1946 had opgesteld.n De provocaties waren echter voor de ouderen, na wat ze in 1965 en 1966 hadden doorgemaakt, voortaan veel minder schokkend. Een kwestie van gewenning wellicht. In de latere jaren van de protestfase speelde de Tweede Wereldoorlog nog wel regelmatig een rol, maar over het algemeen door 'oude kwesties', zoals de discussie over de oorlogsmisdadigers. Voor het bezoek van de Duitse bondspresident Heinemann in november 1969 zagen jongeren af van een oproep voor een demonstratie, omdat hun gebleken was dat Heinemann net als bondskanselier Brandt juist een representant van het goede Duitsland was, hetgeen hijzelf onderstreepte door het verzoenende gebaar van een kranslegging bij de Hollandse Schouwburg, vanwaar in de Tweede Wereldoorlog tienduizenden joden op transport naar Westerbork waren gesteld.
13
K1öters, 'De geest van het venet', 204.
344