De Nederlandse herinnering aan de Tweede Wereldoorlog
Docent:
Jelle de Bont
I. Raaijmakers
444049 Postvak 53 8 april 2011 Blok BA CW PC 3.4 Take home exam 4 Aantal woorden 1497
De Nederlandse herinnering aan de Tweede Wereldoorlog heeft vier fasen gekend. Opmerkelijk is dat, ondanks het onderscheid tussen deze vier fasen, de herinnering aan de oorlog en de betekenis die daaraan werd gegeven voornamelijk onveranderd is gebleven. In de oorlog is bepaald wie en wat ‘goed’ en ‘fout’ is. Pas zeer recent is deze visie ietwat losgelaten, maar over het algemeen hebben de debatten over de Tweede Wereldoorlog altijd een sterk zingevende betekenis en morele lading gehad. In de debatten over de oorlog ging het er steeds om het goede en het foute aan te wijzen en daar lessen voor de toekomst uit te trekken. Deze lessen komen steeds in drie thema’s naar voren, namelijk het nationale thema, het politiek-ideologische thema en het thema van de mensenrechten: “L. de Jong heeft ze in de Epiloog van zijn Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog zeer kernachtig bijeengebracht: ‘Onze algemene opvattingen nu waren (en zijn) dat het kwalijk is, wanneer een volk door een ander volk wordt overvallen en overheerst, dat de parlementaire democratie, welke ook haar gebreken zijn, de voorkeur verdient boven iedere andere staatsvorm, dat discriminatie of vervolging van mensen uit den boze is en dat deportatie en massamoord dat a fortiori zijn’” (Blom, 1995, p. 533). De verhouding waarin deze thema’s zich hebben laten gelden en de intensiteit waarmee het publieke debat over de oorlog werd gevoerd, zijn aan verandering onderhevig geweest en in dat opzicht kunnen we dan ook vier fasen onderscheiden. De eerste fase betreft de periode direct na de oorlog en kenmerkt zich door de aandacht die werd gegeven aan wederopbouw en herstel. De oorlog lag nog vers in het geheugen en in deze periode werd pas echt duidelijk wat de catastrofale gevolgen waren. Het verlies aan mensenlevens en de materiële schade waren enorm en de opvang van terugkerende gevangenen verliep uiterst moeizaam. Ondanks deze problemen waren de Nederlanders uiteraard enorm blij dat de oorlog ten einde was en het Nederlandse volk begon dan ook vol energie aan de wederopbouw van het land. Hierbij was veel behoefte aan verhalen over de oorlog, die dan ook bij elk actueel debat ter sprake kwamen. In deze periode van wederopbouw was saamhorigheid een belangrijk element in het tot een succes maken van de herwonnen nationale onafhankelijkheid. Hier zien we dus een duidelijke dominantie van het nationale thema (Blom, 1995, pp. 535-536). In de loop van de jaren 40 verdween de aandacht voor de oorlog in het publieke debat echter steeds meer. De interesse in de oorlog verdween niet helemaal, maar het verplaatste
zich meer naar de achtergrond. Publieke aandacht voor de oorlog kwam nu vooral bij speciale gelegenheden naar voren, zoals de dodenherdenking van 4 mei. Dit proces vond eind jaren 40 plaats en luidde de tweede fase van de Nederlandse herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in. In de context van de Koude Oorlog trad het politiek-ideologische thema steeds meer op de voorgrond. Het thema van de mensenrechten kwam slechts sporadisch naar voren: “Persoonlijk leed ondergaan tijdens de oorlog en de mogelijke nawerkingen daarvan kon in een enkel geval als dramatisch element in een toespraak of als symbool van een groter probleem aan de orde komen. Maar overwegend diende men zulk persoonlijk leed ook tot de persoonlijke levenssfeer beperkt te houden” (Blom, 1995, p. 537). De derde fase begon in de jaren 60 en kenmerkte zich door een opleving van de interesse in de oorlog. Eén van de voornaamste oorzaken voor deze verandering was de publicatie van Ondergang, een boek over de geschiedenis van de Nederlandse Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog, geschreven door de historicus Jacques Presser. In dit boek betoogt Presser dat de Nederlandse samenleving en staat mede verantwoordelijk waren voor de Jodenvervolging (De Haan, 2008, pp. 357-358). Daarnaast droegen het Eichman-proces (1961) en de reeks televisie-uitzendingen van Loe de Jong onder de titel De Bezetting (1960-1965) bij aan de overgang naar de derde fase, waarin interesse voor de oorlog toenam. De nieuwe generatie nam een sceptischere houding aan ten opzichte van de recente geschiedenis en nam geen genoegen met de relatieve stilte omtrent het oorlogsverleden (Judt, 2005, pp. 813-814). Er ontstonden debatten over de positie van de Nederlanders tijdens de Duitse bezetting, waarbij meer dan tevoren de aandacht werd gevestigd op collaboratie van de Nederlanders. Onder invloed van grote veranderingen in het denken over democratie en autoriteit kwam de rol van de toenmalige elite ter sprake. Die elite zou zich niet democratisch hebben gedragen en zich schuldig hebben gemaakt aan collaboratie. Bovendien kreeg de Jodenvervolging en de betekenis daarvan in deze fase veel aandacht. Waar de Joden direct na de oorlog bij hun terugkeer in Nederland nog op veel onverschilligheid en zelfs antisemitisme stuitten, kreeg nu de Holocaust speciale aandacht. Dit komt duidelijk naar voren wanneer we kijken naar de oprichting van monumenten. De meeste monumenten die betrekking hebben op het leed van de Joden zijn namelijk pas na 1960 opgericht. Ook zien we in deze fase een groter begrip voor de gevoelens van oorlogsslachtoffers en nabestaanden. Er werd weer openlijk gesproken over het individuele leed en zo zien we dat het politieke thema en dat van de mensenrechten een dominantere positie innamen (Blom, 1995, pp. 537-539).
In de vierde fase (vanaf de jaren 80) veranderde aanvankelijk maar weinig. Het grootste verschil met de derde fase was dat de intensiteit waarmee de debatten over de oorlog werden gevoerd, afnam. Het politieke thema verdween daarmee iets naar de achtergrond. In plaats daarvan kreeg het thema van de Jodenvervolging en daarmee dus het thema van de mensenrechten veel aandacht. De rol van het nationale thema was al in een eerder stadium minder geworden. De Jodenvervolging speelde in deze fase een dominante rol en bovendien verschoof de historiografie van de Holocaust naar een jongere generatie historici. Anders dan voorheen waren deze mensen niet uitsluitend Joods en wat zij wilden onderzoeken was de ‘Nederlandse paradox’. Deze term sloeg op de tegenstrijdigheid tussen het ogenschijnlijke tolerante culturele klimaat en het lage niveau van antisemitisme in Nederland enerzijds en het enorme aantal omgekomen Nederlandse Joden tijdens de Duitse bezetting aan de andere kant (De Haan, 2008, pp. 359-364). Deze jonge generatie historici verwierpen de morele benadering van het verleden. In plaats van het verleden te zien in termen van goed en fout, moest er een neutraler beeld ontstaan. Onder andere Chris van der Heijden heeft hier een belangrijke bijdrage aan geleverd met zijn boek Grijs Verleden. Van der Heijden wilde niet meer uitsluitend de aandacht vestigen op de overduidelijk ‘goede’ verzetsstrijders en ‘foute’ landverraders en collaborateurs. In plaats daarvan keek hij naar het gedrag van de enorme groep daar tussenin, het gros van de Nederlandse bevolking. Zijn conclusie was dat die groep in het begin van de oorlog vooral een passieve houding aannam en zo veel mogelijk door probeerde te gaan met het eigen leven. Naarmate het alledaagse leven meer werd beïnvloed door de Duitse bezetting, ontstonden er tekenen van verzet. Dit verzet kwam dus niet voort uit morele overwegingen, maar uit noodzakelijkheid. Hiermee geeft Van der Heijden een antwoord op het vraagstuk van de Nederlandse paradox: “[T]he vast majority of Netherlanders did not join the resistance and remained as ‘frightened conformists’. At the extremes, this has been as a contributory element in explaining the high levels of Jewish mortality in the Netherlands” (Moore, 2003, p. 161). In de verhalen over de oorlog vormt het ondergane leed steeds het uitgangspunt. De militaire gebeurtenissen spelen in die verhalen vaak maar een ondergeschikte rol. Positieve aspecten van het Nederlandse oorlogsverleden komen eigenlijk alleen aan bod wanneer het gaat over de vastberadenheid van het Nederlandse volk zich tegen de Duitsers te verzetten. In de verhalen over de oorlog spelen het lijden van de slachtoffers en de vastberadenheid van de verzetsstrijders altijd een grote rol. De lessen die men hieruit dient te trekken is dat iets dergelijks nooit meer mag gebeuren. De boodschap is aldus het scheppen van een betere wereld.
Deze drie thema’s (leed, vastberadenheid en een betere wereld) komen vooral in veel Nederlandse oorlogsmonumenten goed tot uiting. Nemen we bijvoorbeeld het Nationaal Monument op de Dam in Amsterdam, dan zien we dat het leed uitgebeeld wordt door vier mannen in het centrum, die gekruisigd en geketend zijn. Vastberadenheid wordt uitgebeeld door twee naakte mannen aan weerszijden van deze vier lijdende mannen, die met hun geest en kracht de ellende zouden bestrijden. Hier bovenuit steekt een zuil waarop een beeltenis van moeder en kind is aangebracht. Hun blik is gericht op de toekomst, een betere toekomst (Blom, 1995, pp. 532-533). Het verleden wordt als iets geconstrueerd waaruit wij lessen moeten trekken. Dit gebeurt in zowel verhalen als monumenten en hier zie je duidelijk dat de herinnering aan de oorlog vooral een zingevende betekenis heeft. Mensen als Van der Heijden hebben weliswaar kritiek geleverd op een dergelijke moralistische benadering van het verleden, de invloed hiervan op het publieke debat moet echter niet overschat worden. Voor het grote publiek geldt nog steeds: In de oorlog is bepaald wat goed is en wat fout.
Literatuur
Blom, J.C.H. (1995). Lijden als waarschuwing. Oorlogsverleden in Nederland. In Ons Erfdeel, 38, pp. 531-541. De Haan, I. (2008). The paradoxes of Dutch history – Historiography of the Holocaust in the Netherlands. In D. Bankier, & D. Michman (eds.), Holocaust Historiography in Context. Emergence, Challenges, Polemics and Achievements (pp. 355-376). Jerusalem: Nathan Shlomo Press.
Judt, T. (2005). From the House of the Dead. An Essay on Modern European Memory. In T. Judt, Postwar. A History of Europe Since 1945 (pp. 903-834). London: Penguin Press. Moore, R. (2003). ‘Goed en fout’ or ‘grijs verleden’? Competing perspectives on the history of the Netherlands under German Occupation 1940-1945. In Dutch crossing: a journal for students of Dutch in Britain, 27, 2, pp. 155-168.