De Europese Unie en Noord-Afrika: hoe heeft de EU haar buitenlandbeleid met betrekking tot deze landen, met in het bijzonder Libië, vormgegeven?
MA Thesis in Europese Studies Graduate School for Humanities Universiteit van Amsterdam
Froukje Mijnen Eerste begeleider: J.B.M.M.Y. Shahin Tweede begeleider: J.J.C.M. Wirken
Januari 2012
Inhoudsopgave Inleiding
3
1. Het Nabuurschapsbeleid van de Europese Unie
5
1.1. Totstandkoming van het Europees Nabuurschapsbeleid 1.2. Financiering van het Europees Nabuurschapsbeleid 1.2.1. Het nieuwe Europees Nabuurschapsinstrument 1.3. Een perfect beleid? 2. De Europese Unie en het Middellands Zeegebied 2.1. De aanloop naar het Barcelona Proces 2.1.1. Van Barcelona naar de Unie voor het Middellandse Zeegebied 2.2. Unie voor het Middellandse Zeegebied 2.2.1. De verhouding tussen het ENB en de UMZ 3. De Europese Unie en Libië
5 13 16 18 21 22 24 27 29 31
3.1. Libië: geschiedenis en geografie
31
3.2. Betrekkingen tussen de Europese Unie en Libië
32
3.3. De meest recente ontwikkelingen in de wederzijdse betrekkingen
37
4. Migratie vanuit en via Libië naar de Europese Unie
39
4.1. Samenwerking op het gebied van migratie
39
4.1.1. Projecten van de EU in Libië met betrekking tot migratie
40
Conclusie
45
Bijlagen
49
Literatuurlijst
52
Inleiding Door de laatste twee uitbreidingsrondes van de Europese Unie, te weten die van 2004 en 2007, kreeg ze te maken met een aantal nieuwe buren. De grenzen van de Unie werden oostwaarts uitgebreid waardoor landen als Armenië en Georgië ineens direct aan het grondgebied van de EU grensden. Het is voor zowel de Unie als de nieuwe buurlanden daarom belangrijk goede relaties met elkaar te onderhouden. Niet alleen handelsbelangen maar ook energiebehoeften spelen hierbij een grote rol. Deze zelfde behoeften zijn ook belangrijk in de betrekkingen tussen de EU en haar buren aan de zuidkant. De landen gelegen aan de Noord-Afrikaanse kust zijn voor de Unie een belangrijke afzetmarkt en vormen een belangrijke bron van bijvoorbeeld olie voor de EU. Het is daarom belangrijk dat de Unie goede relaties met deze landen onderhoudt. In deze thesis zal de vorm van het buitenlandbeleid van de EU met betrekking tot de landen in deze regio in Afrika centraal staan. Aan bod komen onder andere het Nabuurschapsbeleid, het Mediterraan Partnerschap (beter bekend als het Barcelona Proces) en de Unie voor het Middellands Zeegebied. Verder zal in de laatste twee hoofdstukken de relatie tussen de EU en Libië met speciale aandacht bekeken worden. Met name het migratieprobleem waarmee Libië, en dus ook de EU, kampt zal uitvoerig bestudeerd worden. Met behulp van deze informatie zal een antwoord getracht gegeven te worden op de vraag hoe het buitenlandbeleid van de EU eruit ziet en hoe de EU Libië steunt bij het oplossen van haar migratieproblemen. De vraag die in deze thesis centraal zal staan luidt als volgt: ‘hoe heeft de EU haar buitenlandbeleid met betrekking tot de landen in Noord-Afrika, met in het bijzonder Libië, vormgegeven? De relatie tussen de Europese Unie en Libië is er namelijk eentje die interessant genoemd kan worden. De betrekkingen worden gekenmerkt door obstakels, onwil van Libië zich aan te passen en geduld van de kant van beide partners. Vooral sinds het uitbreken van de Arabische Lente in februari 2011 wordt duidelijk dat het land op veel vlakken enorm verschilt van de landen in de Unie. Ondanks de verschillen probeert de EU al jaren een raamwerk voor samenwerking te creëren. Dit onder andere omdat het land belangrijk is voor de EU wat betreft de energievoorziening en de handel. Aan de andere kant zorgen problemen voor een noodzaak tot samenwerking: de migranten die vanuit en via Libië de EU proberen te bereiken, veroorzaken voor zowel een aantal lidstaten als voor Libië een aantal problemen. De Libische autoriteiten houden er een nogal gebrekkige asielpolitiek op na, waardoor migranten vaak ongemerkt het land binnenkomen, er vervolgens blijven om te werken of doorreizen naar de EU. Precieze cijfers van de aantallen migranten, om de omvang van het probleem goed te schetsen, ontbreken 3
vanwege de gebrekkige administratieve capaciteiten van de autoriteiten. Grove schattingen geven echter aan dat het om grote getallen migranten gaat. Zeker na het uitbreken van onrust in verschillende Noord-Afrikaanse landen, kwamen forse migrantenstromen op gang. Vooral de Italiaanse eilanden Sicilië en Lampedusa en het nabijgelegen Malta kregen te maken met een forse toename van het aantal migranten. De EU probeert Libië daarom op verschillende manieren te helpen met deze problemen. Het land is daarmee een goede casestudy om te kijken naar de invloed van de EU in Noord-Afrika en hoe de EU haar buitenlandbeleid heeft vormgegeven.
4
1. Het Nabuurschapsbeleid van de Europese Unie Met de uitbreiding van de Europese Unie in 2004, waarbij Estland, Letland, Litouwen, Cyprus, Malta, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Slovenië en Polen toetraden tot de Unie kreeg ze plotseling ook veel nieuwe buren. Na de val van de communistische regimes in het oosten van Europa kreeg het Europees continent te maken met een herschikking waarbij veel nieuwe landen aanvraag deden om lid te worden van de Unie. Met de uitbreiding van 2004 en vervolgens die van 2007, waarbij Roemenië en Bulgarije toetraden, ging het aantal lidstaten van de Unie plotseling omhoog van vijftien naar zevenentwintig. Op dit moment zijn er in Europa nog een aantal landen die de kandidaat-lidmaatschapsstatus hebben.1 Door de steeds groter wordende Europese Unie krijgt zij ook steeds meer te maken met de buurlanden van deze nieuwe lidstaten. Het is voor de Unie van belang dat ze een goede relatie met deze landen onderhoudt, onder meer vanwege de economische en politieke belangen. Dit probeert de Europese Unie te bereiken onder andere door middel van het Nabuurschapsbeleid en de Europese Veiligheidsstrategie, gelanceerd in december 2003. In dit hoofdstuk zal de totstandkoming van dit Europees Nabuurschapsbeleid centraal staan en wordt gekeken naar de rol die de buurlanden hierbij spelen. Nadruk zal worden gelegd op de landen rondom het Middellands Zeegebied, vooral de landen aan de noordkust van het Afrikaans continent. Bovendien zal gekeken worden naar de instrumenten die de Unie gebruikt om het Nabuurschapsbeleid goed uit te voeren, alsmede haar financieringsprogramma’s. In het hierop volgende hoofdstuk zal het Euro-Mediterraans Partnerschap (EMP) aan bod komen.
1.1. De totstandkoming van het Nabuurschapsbeleid Het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB) trad officieel in werking in 2004, nadat gedurende de jaren 2002 tot en met 2004 de Europese Commissie plannen hiervoor had opgesteld. De voornaamste doelen van het beleid zijn betere samenwerking met de kring van landen om de Europese Unie heen, met name de landen ten oosten en ten zuiden van de Unie. Het Nabuurschapsbeleid heeft echter niets te maken met landen die kandidaat-lid zijn, met landen die lid zijn van de EER (Europese Economische Ruimte) en de EVA-landen (Europese Vrijhandelsassociatie) zoals Noorwegen, Liechtenstein en IJsland. Daarnaast heeft de Unie 1
Namelijk Kroatië, Turkije, IJsland, Montenegro en de Voormalig Joegoslavische Republiek van Macedonië. Verder zijn er landen die mogelijk kandidaat-lid van de Europese Unie zijn: Albanië, Servië, BosniëHerzegovina en Kosovo volgens resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.
5
ook met Rusland een aparte relatie: hierbij is sprake van een zogenaamd ‘strategisch partnerschap’.2 Rusland is voor Europa een belangrijke handelspartner en voorziet een groot deel van de Unie van energie. Het was daarom voor de Europese Commissie belangrijk speciale handelsovereenkomsten met dit land te sluiten en het handelsbeleid op dat van Rusland af te stemmen. Al in 1989 sloot ze een handelsverdrag met de nog toenmalige SovjetUnie, gevolgd door andere verdragen in onder andere 1994.3 Al in 1992 echter werd er in Lissabon door het Europees Parlement gesproken over de buurlanden (of eigenlijk buurregio’s) van de Unie. Deze landen werden onderverdeeld in drie categorieën: centraal en oost Europese landen, de Balkan en het Mediterraanse gebied.4 Met de verschillende landen in de betreffende gebieden werden overeenkomsten gesloten met betrekking tot de verbetering van bijvoorbeeld de economie en de handelsrelaties. De landen in Centraal- en Oost-Europa werden toetreding tot de Unie in het vooruitzicht gesteld, mits de opgelegde hervormingen goed werden doorgevoerd. De Unie bood deze landen hulp door middel van subsidies en hulpprogramma’s. Met de landen gelegen in de Mediterraanse zee werd bijvoorbeeld het zogenaamde Euro-Med programma opgesteld, met onder andere ook betere politieke samenwerking tot doel. In hoofdstuk 2 zal nader worden ingegaan op dit Euro-Mediterraans Partnerschap, het Barcelona Proces van 1995 dat hieraan vooraf ging en de hervormingen van dit beleid in 2008. Was voor de Oost-Europese landen toetreding tot de Unie het uiteindelijke doel, voor de Balkan landen en de Mediterraanse landen ging het vooral om stabilisatie van de regeringen.5 Met de uitbreidingen van de Unie in 2004 en 2007 was er echt een verandering nodig op het gebied van het buitenlandbeleid. Europa kreeg plotseling nieuwe buren, die bovendien allen zeer verschillend waren. De EU wilde voorkomen dat er nieuwe scheidingslijnen tussen de EU en de nieuwe buurlanden zouden ontstaan.6 Veel buurlanden hadden te maken met instabiele, dictatoriale regeringen en zwakke economische situaties en verschilden daarin dus van de lidstaten van de Unie. Een andere ontwikkeling die bijdroeg tot het ontstaan van het idee voor een Nabuurschapsbeleid is de onderlinge verdeeldheid tussen de lidstaten over de Irak-oorlog van 2003. Mede daardoor werd in mei 2003 de Veiligheidsstrategie van de 2
Europese Commissie, ‘Het Europees Nabuurschapsbeleid: samen aan de slag’. Luxemburg: Europese Gemeenschappen 2006, p. 51. 3 D. Dinan, Ever Closer Union, An Introdcution to European Integration, Hampshire: Palgrave MacMillan 2005, p. 534-535. 4 F. Attinà, & R. Rossi eds, European Neighbourhood Policy: Political, Economic and Social Issues. Jean Monnet Project – Heading A-3022, Catania 2004, p. 8-9. 5 Ibidem, p. 9. 6 Ibidem, p. 10.
6
Europese Unie in het leven geroepen. Daarin wordt gesproken over de dreigingen die ook de Unie zouden kunnen treffen: terrorisme, de verspreiding van massavernietigingswapens en gewapende conflicten in de buurlanden. Verder wordt in het betreffende document over de Veiligheidsstrategie7 multilateralisme aangemoedigd en ook wordt er al gesproken over het creëren van een ring van vrienden: ‘De integratie van de toetredende landen zal onze veiligheid vergroten, maar Europa ook dichter bij woelige gebieden brengen. Het is onze taak te bevorderen dat aan de oostgrens van de Europese Unie en langs de grenzen van het Middellandse Zeegebied een ring van landen met behoorlijk bestuur ontstaat waarmee wij nauwe en op samenwerking gebaseerde betrekkingen kunnen onderhouden.’8
Een andere factor die bijdroeg aan het ontwikkelen van een ENB, volgens een studie van Dannreuther9, is het feit dat zowel Nederland als Frankrijk tegen de invoering van de Europese Grondwet stemden. Dit liet zien dat er over het algemeen sprake was van een toetredingsmoeheid in Europa, men vond dat teveel landen toe konden treden tot de Unie en dat de wachtlijst met landen die op de nominatie stonden toe te treden (waaronder Roemenie en Bulgarije) te lang was. Deze twee factoren, de veiligheidsdimensie en de zogenaamde toetredingsmoeheid, komen beiden terug in de uitvoering van het uiteindelijke ENB: de veiligheidspromotie staat hoog op de agenda in de vorm van strenge grensbewakingen en partnerlanden wordt geen toetreding in het vooruitzicht gesteld. In 2002 echter werd al aan de Europese Commissie (EC) gevraagd een plan op te stellen ‘to work up ideas on the EU’s relations with its neighbours’10. Dit had toen echter voornamelijk betrekking op landen in Oost-Europa en het Midden-Oosten. In dat jaar hield de toenmalige voorzitter van de EC, Romano Prodi, een toespraak op een conferentie in Brussel over de noodzaak van stabiele buurlanden voor de EU. In deze toespraak maakt Prodi duidelijk dat een groeiende Unie kan profiteren van de nieuwe buren en vice-versa. Voor Prodi is het duidelijk dat er op een gegeven moment grenzen zijn aan de groei van de Unie en hij vraagt zich daarom af waar Europa ophoudt. Buren kunnen bijvoorbeeld profiteren van de 7
Europese Raad, ‘Europese Veiligheidsstrategie: Een veiliger Europa in een betere wereld’, Brussel 12 december 2003. 8 Ibidem, p. 8. 9 R. Dannreuther, ‘Developing the Alternative to Enlargement: The European Neighbourhood Policy’, European Foreign Affairs Review 11, (2006), p. 183-201. 10 F. Attinà, & R. Rossi eds, European Neighbourhood Policy: Political, Economic and Social Issues. Jean Monnet Project – Heading A-3022, Catania 2004, p. 10.
7
stabiele markt van de EU en andersom vormen de buurlanden een goede afzetmarkt voor de EU zelf. Prodi wil dus een ‘ring van vrienden’ creëren rondom de Unie. Zowel de Unie als de buurlanden moeten over hun samenwerking duidelijke afspraken maken en vooral politieke wil tonen. Verder spreekt hij over de zogenaamde ‘benchmarks’ om de buurlanden te controleren en te bekijken welke vorderingen gemaakt worden: ‘We need to set benchmarks to measure what we expect our neighbours to do in order to advance from one stage to another. We might even consider some kind of “Copenhagen proximity criteria”. Progress cannot be made unless the countries concerned take adequate measures to adopt the relevant acquis. The benefits would be directly felt. As would absence of any progress.’11
Hervormingen zullen door de landen moeten worden doorgevoerd. Deze hervormingen lijken erg veel op degene die landen moeten maken die toe willen treden tot de Unie, met als verschil dat de landen van het ENB niet als doel hebben toe te treden tot de Unie. Prodi omschrijft dit als volgt: ‘[…] sharing everything with the Union but the institutions. The aim is to extend to this neighbouring region a set of principles, values and standards which define the very essence of the European Union’.12
De belangrijkste termen die hij gebruikt in zijn toespraak zijn veiligheid, stabiliteit en vrede in de Unie zelf en in haar buurlanden. In 2003 kwam de Europese Commissie vervolgens met een plan voor een Nabuurschapsbeleid, genaamd ‘Wider Europe’. In deze kennisgeving wordt geschetst wat voor vorm het ENB zou moeten krijgen en op welke gebieden de samenwerking tussen buurlanden zou moeten worden versterkt. Hieronder vallen onder andere het verstevigen van de democratische waarden, respect voor mensenrechten, economische ontwikkeling en het verbeteren van de handelscontacten met deze landen. Door goede samenwerking op deze gebieden zouden buurlanden kunnen profiteren van de Europese Interne Markt. Deze samenwerking zal de al bestaande overeenkomsten met oude en nieuwe buurlanden niet helemaal vervangen, maar eerder uitbreiden.
11
R. Prodi, speech at the Sixth ECSA-World Conference: ‘A Wider Europe: A Proximity Policy as the key to stability’. Brussel: Jean Monnet Project 5-6 december 2002, p. 5. 12 Ibidem, p. 5.
8
Verder wordt in de betreffende berichtgeving van de EC regelmatig gesproken over het uitbreiden van de interne markt, het versterken van de buitenste grenzen van de Unie zonder het vrije verkeer van personen en goederen te belemmeren, maatregelen om grensoverschrijdende illegale migratie en criminaliteit uit te bannen en culturele samenwerking, ook bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs, technische innovaties en (academisch) onderzoek. Bovendien wordt benadrukt dat de diversiteit in de nieuwe buurlanden groot is en dus per land een ander plan van aanpak moet volgen, rekening houdend met de politieke en economische situatie van het land op dat moment. Door deze grote diversiteit binnen de landen is het nodig een stap-voor-stap benadering te volgen. Uiteindelijk is de visie op een nieuw Nabuurschapsbeleid, zoals beschreven in het paper van de Commissie uit maart 2003 samen te vatten in twee zinnen: ‘To work with partners to reduce poverty and create an area of shared prosperity and values based on deeper economic integration, intensified political and cultural relations, enhanced cross-border cooperation and shared responsibility for conflict prevention between the EU and its Neighbours. To anchor the EU’s offer of concrete benefits and preferential relations within a differentiated framwork which responds to progress made by the partner countries in political and economic reform.13
Na deze kennisgeving volgde in 2003 een bijeenkomst van de Europese Raad in Thessaloniki. Hier werd geconcludeerd dat het rapport van de EC uit maart 2003 een goede uiteenzetting was van wat voor vorm het ENB zou moeten krijgen. Als reactie op dit rapport, waarin al een begin werd gemaakt voor nieuwe Nabuurschapsinstrumenten, presenteerde de Commissie in juli van datzelfde jaar een volgend rapport met concrete plannen voor een nieuw Nabuurschapsinstrument (ENBI) om de plannen betreffende het Nabuurschapsbeleid te financieren en ondersteunen. In paragraaf 1.2 zal nader ingegaan worden op de al bestaande programma’s van samenwerking met de betreffende landen en de nieuwe instrumenten waarmee deze gefinancierd worden na de invoering van het nieuwe Nabuurschapsbeleid. In 2003 werden eveneens twee werkgroepen in het leven geroepen door de Europese Raad: de zogenaamde ‘Wider Europe Task Force’ en de ‘Wider Europe Inter-Service Group’.14 Deze twee werkgroepen gingen aan de slag met het ontwerpen van de politieke inhoud van het ENB, maakten de eerste ontwerpen voor de Actieplannen en het nieuwe 13
Commission of the European Communities, ‘Wider Europe-Neighbourhood: A New Framework for Relations with our Eastern and Southern Neighbours’, COM 104 (11/03/2003), p. 9. 14 http://ec.europa.eu/world/enp/news/09072003_en.htm, geraadpleegd op 23 mei 2011.
9
Nabuurschapsinstrument. De Inter-Service groep hield zich daarentegen met de status van Kroatië en haar mogelijke toetreding tot de Europese Unie. In mei 2004 presenteerde de Commissie met communicatie 373 een volgende stap in het proces van het creëren van het ENB. In deze communicatie van de EC worden onder andere de volgende stappen voor het creëren van het ENBI uiteengezet, alsmede een ontwerp voor de zogenaamde actieplannen. Deze actieplannen hebben betrekking op verschillende gebieden, zoals het verstevigen van de democratie en de wet, hervormen van het rechtsapparaat, bestrijding van corruptie en georganiseerde criminaliteit en het respecteren van de mensenrechten. De actieplannen zijn een verlengstuk van de reeds bestaande overeenkomsten tussen de EU en het betreffende land, zoals Associatieovereenkomsten en Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomsten (AO’s en PSO’s), waarvan de inhoud per land verschillend is.15 De Associatieovereenkomsten zijn van toepassing op landen gelegen in het
zuidelijk
gedeelte
van
de
Middellandse
Zee
en
de
Partnerschap
en
Samenwerkingsovereenkomsten gelden voor landen in het oostelijk gedeelte. Aangezien de onderlinge diversiteit tussen de deelnemende landen groot is, zullen ook de ENB-actieplannen aan ieder land aangepast worden. Daarnaast wordt in dit rapporten voorgesteld om regelmatig de voortgang die landen maken te controleren en daarop te baseren wat de volgende stappen zijn die de landen moeten implementeren. Tegelijkertijd met deze communicatie van de EC werden verslagen gepresenteerd van al zeven landen die in aanmerking kwamen voor lidmaatschap van het ENB, namelijk de rapporten van Israël, Jordanië, Moldavië, Marokko, de Palestijnse Autoriteit, Tunesië en Oekraïne. In deze rapporten worden onder andere de al bestaande overeenkomsten tussen de EU en het betreffende land uiteengezet, het financieringsprogramma waaronder het valt, de financiële steun die het tot dan toe heeft ontvangen en op welke gebieden dit betrekking had en wordt een beeld geschetst van de economische en politieke situatie in het land.16 Vervolgens werd per land gekeken welke hervormingen er nodig waren en werden de zogenaamde Actieplannen opgesteld. Deze plannen omvatten een reeks van hervormingen die gemiddeld drie tot vijf jaar in beslag nemen. In 2005 verschenen vervolgens de rapporten van Egypte, Georgië, Libanon, Armenië en Azerbeidzjan.
15
Commission of the European Communities, European Neighbourhood Policy Strategy Paper, COM 373 (12/05/2004), p. 12-13. 16 Commission of the European Communities, Commission Staff working paper: Country report of Morocco, COM 569 (12/05/2004).
10
In december 2006 presenteerde de Commissie een rapport over het ENB en de tot dan toe behaalde resultaten. In dat rapport, met naam ‘On strengthening the European Neighbourhood Policy’17, wordt duidelijk gemaakt dat er nog veel punten zijn waarop het beleid zich kan versterken en verbeteren: nog steeds bestaan bijvoorbeeld in veel landen verschillen tussen arm en rijk, hoge niveaus van werkeloosheid, corruptie en zwakke, ontransparante en ondemocratische regeringen. Aan de andere kant worden positieve punten, zoals de gedetailleerde en uitgebreide actieplannen en de samenwerking daardoor tussen de EU en het partnerland en de duidelijker financieringsmogelijkheden dankzij het ENBI, genoemd. Verder worden per beleidsterrein zogenaamde ‘actiepunten’ genoemd, concrete punten die nog voor verbetering in aanmerking komen. Zo wordt steeds de nadruk gelegd op het verbeteren van de relatie van de EU met het betreffende partnerland op het gebied van economie en handel, mobiliteit, migratie, uitwisselingsprojecten, politieke dialogen, regionale samenwerking en de inmenging van de EU bij sociale conflicten en het verbeteren van de financiële situatie in de landen. Bijna precies een jaar later presenteerde de Europese Commissie nog een document over het ENB18 waarin opnieuw verschillende punten ter verbetering worden opgesomd, alsmede punten die bereikt zijn door het ENB. Een zo’n verbetering
is
bijvoorbeeld
het
ontwerp
voor
de
‘Black
Sea
Synergy’:
een
samenwerkingsprogramma tussen landen gelegen rondom de Zwarte Zee om politieke en economische samenwerking tussen die landen te verbeteren en zo bij de dragen aan democratisering en het oplossen van regionale conflicten. Dit programma werd officieel gelanceerd in Kiev in 2008.19 Verder worden de actieplannen die reeds getekend waren met Oekraïne, Moldavië en Israel verlengd en geüpdate voor het jaar 2008.20 De zestien landen waar het ENB betrekking op heeft en waarmee dus bilaterale afspraken zijn gemaakt, zijn de volgende: Armenië, Azerbeidzjan, Belarus (de dialogen met dit land zijn uitgesteld sinds 1997 vanwege de ondemocratische waarden in het land), Oekraïne en Georgië behoren tot de groep Oost en Israël, Jordanië, Libanon, Libië (de dialogen met Libië zijn tot nu toe ook vastgelopen, mede door de recente ontwikkelingen op het gebied van de politieke situatie in het land sinds februari 2011), Moldavië, Marokko, de 17
Commission of the European Communities, ‘On strengthening the European Neighbourhood Policy’, COM 726 (04/12/2006). 18 Commission of the European Communities, ‘A Strong European Neighbourhood Policy’, COM 774 (05/12/2007). 19 Joint Statement of the Ministers of Foreign Affairs of the countries of the European Union and of the wider Black Sea area, p. 3. 20 Commission of the European Communities, ‘A Strong European Neighbourhood Policy’, COM 774 (05/12/2007).
11
Palestijnse Autoriteit, Syrië, Tunesië, Algerije en Egypte behoren tot de groep Zuid. Rusland behoort eigenlijk tot de groep Oost, maar heeft een aparte status.21 Daarnaast bestaan er nog de landen van het westelijk gedeelte van de Balkan. Deze vallen onder het Stabilisatie- en Associatieproces van de Europese Unie. Voor vier landen dus, Algerije, Syrië, Libië en Belarus, lopen de bilaterale afspraken tussen de hen en de EU nog niet, aangezien deze landen de voorgestelde actieplannen nog niet ondertekend hebben. Met de andere twaalf landen zijn de actieplannen wel ondertekend en over deze landen worden ieder jaar voortgangsrapporten gepubliceerd met daarin informatie over de reed geïmplementeerde verbeteringen. Voor een overzicht van alle ENB-partnerlanden en de getekende AO’s en PSO’s, tot en met februari 2007 en de andere bijbehorende jaartallen, zie bijlage 1. In mei 2011 lanceerden Catherine Ashton, Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid en haar collega Štefan Füle, EUCommissaris voor uitbreiding en Nabuurschapsbeleid, een plan voor een verbeterde versie van het ENB. In een communicatie van de Commissie22, gepresenteerd op 25 mei 2011, worden recente gebeurtenissen in de buurlanden vermeld: de opstanden in onder andere Egypte en Tunesië komen aan bod en de conflicten in Syrië en Libië worden genoemd. Er wordt nogmaals benadrukt dat voor de Europese Unie van belang is te worden omringd door stabiele, veilige en dus conflictloze landen. Er worden in dit rapport vier hoofdpunten genoemd die de nieuwe benadering naar de buurlanden toe weergeven: meer steun voor partnerlanden die hun democratische hervormingen in willen voeren, aanmoedigen van hun interne economische ontwikkelingen, het versterken van de twee regionale dimensies van het ENB (het Oostelijk Partnerschap en het zuidelijk Mediterraans gebied) en tenslotte het voorzien van de instrumenten en instituties die voor deze hervormingen nodig zullen zijn.23 Met betrekking tot het zuidelijk gebied van de buurlanden wordt een nieuw begrip uitgelegd: het zogenaamde ‘Partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart’. Dit partnerschap werd voor het eerst geïntroduceerd in maart 2011, als reactie op de ontwikkelingen in Egypte en Tunesië.24 Door de ontwikkelingen in deze landen zag de EU zich genoodzaakt haar aanpak betreffende deze landen te wijzigen: op korte termijn was er bijvoorbeeld humanitaire hulp en een bezoek van de Hoge Vertegenwoordiger nodig, acties van FRONTEX waren nodig om de
21
Europese Commissie, ‘Het Europees Nabuurschapsbeleid: samen aan de slag’. Luxemburg: Europese Gemeenschappen 2006, p. 5-6. 22 European Commission, ‘A new response to a changing Neighbourhood’, COM 303 (25/05/2011). 23 Ibidem, p. 2. 24 Europese Commissie, ‘Een Partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met zuidelijke Middellandse zeegebied’, COM 200 (08/03/2011), p. 3.
12
stroom vluchtelingen die op gang was gekomen te beheren en steun voor de democratisering.25
1.2. Financiering van het Nabuurschapsbeleid Al voor de invoering van het nieuwe Nabuurschapsbeleid van de Europese Unie bestonden er verschillende samenwerkingsprogramma’s- en overeenkomsten tussen de EU en haar buurlanden. Door de uitbreidingen echter van 2004 en 2007 veranderde de situatie en in juli 2003
presenteerde
de
Nabuurschapsinstrument.
Commissie Deze
een
zou
rapport
met
voortbouwen
ideeën op
voor
de
een
al
nieuw
bestaande
financieringsprogramma’s om de samenwerking te ondersteunen, zoals PHARE, TACIS, CARDS en MEDA. Uiteindelijk zouden het TACIS- en het MEDA programma opgaan in dit nieuwe instrument. In dit rapport wordt ook een nieuwe benadering geïntroduceerd om de programma’s in te voeren: de zogenaamde twee-fasen benadering. Deze houdt in dat tussen 2004 en 2006 een betere samenwerking tot stand wordt gebracht tussen de al bestaande bovengenoemde programma’s (fase 1) en dat vanaf 2006/2007 en verder het nieuwe Nabuurschapsinstrument haar intrede doet (fase 2). Hieronder zullen eerst de bestaande financieringsprogramma’s
besproken
worden
en
daarna
zal
het
nieuwe
Nabuurschapsinstrument aan bod komen. Een van de financieringsprogramma’s van de EU die in het leven zijn geroepen om bij te dragen aan de hervormingen in de buurlanden is het TACIS-programma (Technical Assistance to the Commonwealth of Independent States). Dit programma, met verordening nummer 2157/91 ‘betreffende technische bijstand aan de Unie van Socialistische Sowjetrepublieken bij het streven naar sanering en herstel van haar economie’26, werd geïntroduceerd in 1991 door de Europese Commissie en had tot doel financiële en technische steun te voorzien aan landen die onderdeel waren van de voormalige Sovjet-Unie (de zogenaamde Nieuwe Onafhankelijke Staten, NOS) en landen uit Centraal-Azië: Armenië, Azerbeidzjan, Wit-Rusland, Georgië, Kazachstan, Kirgizstan, Moldavië, Mongolië, Oezbekistan, de Russische Federatie, Tadzjikistan, Turkmenistan en Oekraïne. Dit programma is hoofdzakelijk een technisch programma, wat inhoudt dat steun vooral bestaat uit het overdragen van kennis bij de hervormingen naar bijvoorbeeld een markteconomie en 25
Europese Commissie, ‘Een Partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met zuidelijke Middellandse zeegebied’, COM 200 (08/03/2011), p. 4. 26 Verordening (EEG, EURATOM) 2157/91 van de Raad van 15 juli 1991, p. 1-3.
13
hervormingen naar democratische instituties.27 Enkele hoofdpunten uit dit programma zijn onder
andere
de
ontwikkeling
van
de
infrastructuur,
ontwikkeling
van
de
plattelandseconomie, bevordering van de nucleaire veiligheid, alsmede institutionele, juridische en bestuurlijke hervormingen. Ook voorzag dit programma in hulp tussen de betreffende
landen
milieubescherming.
zelf,
bijvoorbeeld
voor
samenwerking
op
het
gebied
van
28
Het PHARE-programma (Poland and Hungary: Assistance for Restructuring their Economies) daarentegen werd in 1989 gelanceerd, met als voornaamste doel het financieren van de hervormingen die nodig waren in Polen en Hongarije zodat zij uiteindelijk toe zouden kunnen treden tot de Europese Unie. De financiële hulp van de Unie was vooral bedoeld voor economische hervormingen op het gebied van onder andere agricultuur, industrie en handel. Bovendien vormde humanitaire hulp, waar nodig, een onderdeel van de agenda.29 Een jaar later, met verordening 2698/9030, werd dit programma uitgebreid naar Bulgarije, De Duitse Democratische Republiek, Joegoslavië, Roemenië en Tsjecho-Slowakije. Weer een jaar later werden met verordening 3800/9131 daar nog vier landen aan toegevoegd: Albanië, Estland, Letland en Litouwen. De Duitse Democratische Republiek werd dat jaar uit het programma geschrapt. Het programma is dus gericht op landen die in 2004 toe zouden treden tot de EU en ook Bulgarije en Roemenië die in 2007 tot de EU zouden behoren. Tot en met 2000 maakten ook een paar landen van de Balkan gebruik van dit programma, terwijl het in het beginsel gericht was op landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE), namelijk Albanië, Moldavië en Bosnië-Herzegovina. Later echter kregen zij steun van het CARDS-programma. Het PHAREfinancieringsprogramma is dus vooral gericht op hervormingen die uiteindelijke toetreding als doel heeft. Aangezien toetreding het uiteindelijke doel is, werd het programma ieder jaar aangepast aan het land waarvoor de steun bedoeld was. Aan dit financieringsprogramma werden in 2000 nog twee instrumenten toegevoegd: het pretoetredingsinstrument voor structuurbeleid (ISPA) en het pretoetredingsinstrument op landbouwgebied (SAPARD), vanaf
27
http://europa.eu/legislation_summaries/external_relations/relations_with_third_countries/eastern_europe_and_ central_asia/r17003_nl.htm, geraadpleegd op 24 mei 2011. 28 Europese Commissie, ‘Het Europees Nabuurschapsbeleid: samen aan de slag’. Luxemburg: Europese Gemeenschappen 2006, p. 50. 29 Council Regulation 3906/89 on economic aid to the Republic of Hungary and the Polish People’s Republic (18 december 1989), p. 1. 30 Verordening 2698/90 van de Raad van 17 september 1990. 31 Verordening 3800/91 van de Raad van 23 december 1991.
14
2007 vervangen door het Instrument voor Pre-toetredingssteun (IPA) voor de periode tot en met 2013.32 Een paar landen, te weten Bosnië-Herzegovina, Servië, Montenegro, Kosovo, Albanië, Kroatië en Macedonië, die tot en met het jaar 2000 financiële steun van de EU ontvingen in de vorm van het PHARE-programma, werden vanaf 2001 vervangen door het zogenaamde CARDS-programma (Community Assistance for Reconstruction, Development and Stabilisation). Dit programma is gericht op landen in Zuid-Oost Europa en de hervormingen die zij door willen voeren op het gebied van stabilisatie, democratisering en bijvoorbeeld migratieproblemen. Dit programma heeft nauwe banden met het Stabilisatie- en Associatieproces van de Europese Unie. Dit proces heeft betrekking op landen die tot en met 1999 onderdeel waren van de voormalige Republiek Joegoslavië: Bosnië-Herzegovina, de Voormalig Joegoslavische Republiek Macedonië, Albanië, Montenegro, Servië en Kosovo. Vooral het respecteren van de mensenrechten en het ontwikkelen van een democratische rechtsstaat waren belangrijke punten van hervorming. Het proces trad in werking in 1999 .33 Een ander financieringsprogramma van de EU is het zogenaamde MEDA-programma, ‘’Mesures D'Accompagnement, Frans voor ‘bijgaande maatregelen’’. Dit programma, in werking getreden in 1996 met verordening nummer 1488/96, geld voor landen in het Mediterraans gebied die geen lid zijn van de Europese Unie. Het programma werd in het leven geroepen in het kader van het Euro-Mediterraans Partnerschap na het Barcelona Proces van 1995. In het jaar 2000 werd het beleid aangepast en ging MEDA II van start.34 De belangrijkste punten voor hervormingen in het kader van het MEDA-programma zijn: de steun voor economische overgang, zodat op termijn vrije handel met de EU mogelijk zal zijn en de versterking van het sociaal economisch evenwicht door aanpassingen in het sociaal beleid van het betreffende land. Bovendien worden projecten in het kader van het Barcelonaproces hiermee gefinancierd.35 Een andere factor die financiële steun kan voorzien aan de partnerlanden is de Europese Investeringsbank (EIB). Deze is in staat leningen te verstrekken om bepaalde projecten te financieren.
32
http://europa.eu/legislation_summaries/enlargement/2004_and_2007_enlargement/e50004_nl.htm#AMENDIN GACT, geraadpleegd op 25 mei 2011. 33 Commision of the European Communities, ‘on the Stabilisation and Assocation process of the countries South-Eastern Europe’, COM 235 (26/05/1999). 34 Europese Commissie, ‘Het Europees Nabuurschapsbeleid: samen aan de slag’. Luxemburg: Europese Gemeenschappen 2006, p. 50-52. 35 Ibidem, p. 51.
15
1.2.1. Het nieuwe Europees Nabuurschapsinstrument In 2007 deed het nieuwe ENBI haar intrede: er was een roep ontstaan om alle verschillende instrumenten samen te voegen tot een duidelijk programma. Enkele punten van kritiek worden genoemd in een mededeling van de Europese Commissie uit juli 2003: ‘Deze problemen vloeien voort uit de fundamenteel verschillende systemen die van toepassing zijn op het financieel beheer van de communautaire middelen, met verschillende rollen en verantwoordelijkheden voor de Commissie en de nationale, regionale of lokale autoriteiten. Problemen vloeien met name voort uit de slechte onderlinge afstemming van financieringsmiddelen, het programmeringsproces (afzonderlijke
programmering),
de
selectie
van
projecten
(afzonderlijke
beoordelings- en selectieprocessen, besluitvormingsprocedures), de implementatie van projecten (verschillende regels voor interne en externe aanbestedingsprocessen), en projectmonitoring (verschillende procedures voor rapportage, monitoring en evaluatie).’36
Het was dus nodig de coördinatie tussen de verschillende programma’s duidelijker te regelen, wat makkelijker zou gaan als er een duidelijk financieringsinstrument zou komen. Aangezien de begroting al liep tot en met het jaar 2006, werd besloten te kiezen voor een twee-fasen benadering. De eerste fase zou duren tot en met 2006, waarna in 2007 het nieuwe instrument in werking zou treden, alsmede de nieuwe begroting voor de periode 2007-2013. Met dit nieuwe instrument worden programma’s gefinancierd zoals die voorgesteld zijn in de Actieplannen en programma’s in het kader van het Strategisch Partnerschap met Rusland worden ook middels dit fonds gefinancierd. Een vernieuwend element in dit financieringsinstrument is het zogenaamde ‘cross-border cooperation’, dat verschillende regio’s die een grens, hiermee worden zowel land- als zeegrenzen bedoeld, delen in staat stelt samen te werken op gebieden die voor beide regio’s problemen opleveren zoals bijvoorbeeld problemen met (illegale) immigratie.37 Voor de periode 2007-2013 stelt de Europese Unie 12 miljard euro beschikbaar voor programma’s in het kader van de implementatie van het ENB, een bedrag dat 32% hoger is dan het beschikbare bedrag voor de periode 2000-2006, en maakt daarmee een 36
Europese Commissie, ‘De weg effenen voor een nieuw nabuurschapsbeleid’, COM 393 (01/07/2003), p. 7. E. Canciani, ‘European Financial Perspective and the European Neighbourhood and Partnership Instrument’: European Institute of the Mediterranean, Barcelona 2007, p. 149.
37
16
groot deel uit van het budget van de EU. Tijdens de vorige begrotingsperiode ging er namelijk maar 8.4 miljard euro naar twee financieringsprogramma’s van TACIS en MEDA. Wel bestond de mogelijkheid nog geld bij te lenen bij de EIB, bedragen die konden oplopen tot 2 miljard euro voor het MEDA-programma en 500 miljoen euro voor het TACIS-programma38. De nadruk in de volgende begrotingsperiode, 20072013, zal liggen op de financiële steun die nodig is voor de hervormingen in de partnerlanden, een bedrag zal neerkomen op zo’n 4,1 miljard euro, waarbij niet elk land hetzelfde bedrag krijgt. Het bedrag dat een land zal ontvangen is afhankelijk van de voortgang die het land boekt en welke hervormingsprojecten nodig zijn. Daarnaast zal de nadruk liggen op de bovengenoemde cross-border cooperation (cbc) projecten, waar 227 miljoen euro heen zal gaan. Verder wordt voor de periode 2007-2013 een bedrag van 1 miljard toegekend aan twee nieuwe fondsen: de zogenaamde ‘Governance Facility’ en een ‘Neighbourhood Investment Fund’. Beiden werden in december 2006 geïntroduceerd in een communicatie van de EC39. De Governance Facility (Bestuursfaciliteit) is een fonds dat geld verstrekt aan landen die goed op weg zijn met het implementeren van de ENB-actieplannen op het gebied van bestuur. Belangrijk zijn hierbij
natuurlijk
de democratische hervormingen,
het
respecteren
van
de
mensenrechten, het juridische systeem, een transparante regering en bijvoorbeeld het uitbannen van de doodstraf. Per jaar zal ongeveer 43 miljoen euro vanuit dit fonds naar de partnerlanden gaan. Het tweede nieuwe instrument, het Neighbourhood Investment Fund (Investeringsfonds voor het Nabuurschapsbeleid), moet gaan zorgen voor het aantrekkelijker maken voor partnerlanden te lenen bij bijvoorbeeld de Europese Investeringsbank. Alles tezamen zal er dus zo’n 5.6 miljard euro in de periode 20072010 beschikbaar zijn, terwijl het resterende bedrag gereserveerd is voor de periode 2010-2013.40 Naast financiële steun van de kant van de EU probeert deze de landen ook te steunen door middel van technische programma’s. Hierbij deelt de EU haar kennis en helpt zo de landen met de implementatie van hun hervormingen. Een voorbeeld van een technische hulpinstantie is TAIEX (Technical Assistance and Information Exchange). Dit programma heeft onder andere als doel ‘to provide short-term assistance and advice 38
http://ec.europa.eu/world/enp/funding_en.htm, geraadpleegd op 13 juni 2011. Commission of the European Communities, ‘On strengthening the European Neighbourhood Policy’, COM 726 (04/12/2006), p. 12-13. 40 ‘European Neighbourhood and Partnership Instrument (ENPI): Funding 2007-2013’, via http://ec.europa.eu/world/enp/pdf/country/0703_enpi_figures_en.pdf, geraadpleegd op 08 juni 2011. 39
17
on the approximation of EU legislation with the national legislation of Benificiary Countries and on the subsequent administration, implementation and enforcement of such legislation’41. Deze instantie werd in 1996 door de Europese Commissie in het leven geroepen om kandidaat-leden te steunen bij het doorvoeren van hervormingen in hun toetredingsproces. Later, in het kader van het ENB van 2006, werd dit uitgebreid naar de buurlanden van de Europese Unie. Manieren van steun zijn bijvoorbeeld tweedaagse workshops, bezoeken van EU-experts en vijfdaagse bezoeken van EU professionals aan het partnerland.42 Een andere manier van de EU om haar partnerlanden te ondersteunen is het zogenaamde ‘twinning’. Twinning bestaat uit samenwerkingsprojecten tussen een bepaalde lidstaat van de EU en een overeenkomstige institutie in het partnerland en ‘It aims at upgrading/modernising the institution in a Beneficiary Country through training, reorganisation as well as drafting of laws and regulations modelled after the EU acquis’.43
1.3. Een perfect beleid? Zoals in de paragraaf hierboven is beschreven, gaat er een behoorlijk groot bedrag van de Europese begroting naar het ENB. Er wordt daarom regelmatig gekeken naar de effectiviteit van het beleid. Men kijkt naar concrete resultaten en de stand van zaken betreffende de implementatie van de nodige hervormingen. Hiervoor publiceert de Commissie regelmatig voortgangsrapporten, waarin per land de doorgevoerde hervormingen worden genoemd (zogenaamde ‘progress reports’) en waarop dan verder wordt voorgebouwd. Heeft een land voldoende hervormingen geïmplementeerd dan wordt de samenwerking met de Unie geïntensiveerd en de financiële steun wordt eventueel verhoogd. Het blijkt dat het beleid op enkele punten te kort schiet. Hieronder zullen enkele van die punten van kritiek op het beleid worden genoemd.
41
European Commission, ‘TAIEX in the Neighbouring Countries and Russia’ (folder), via http://ec.europa.eu/europeaid/where/neighbourhood/overview/documents/taiex_en.pdf , geraadpleegd op 15 juni 2011. 42 European Commission, ‘TAIEX Activity Report 2009’, Brussels 2009, p. 25. 43 European Commission, ‘Boosting Twinning Cooperation in the Neighbouring Countries’ (folder), via http://ec.europa.eu/europeaid/where/neighbourhood/overview/documents/twinning_en.pdf, geraadpleegd op 15 juni 2011.
18
Een punt van kritiek is bijvoorbeeld het feit dat het differentiatieprincipe van de verdragen minder is dan wordt voorgedaan.44 Volgens Rob Boudewijn bijvoorbeeld zijn de actieplannen qua opbouw en doel allen identiek en verschilt alleen de tijdsduur van de actieplannen. Sommige landen doen er nu eenmaal langer over hun hervormingen in te voeren dan anderen. Dat hangt volgens hem samen met het feit dat niet alle landen even welwillend zijn te hervormen: zo zijn er de welwillende partners met actieplannen, passieve partners met actieplannen, weigerachtige partners en partners die van de actieplannen zijn uitgesloten.45 Het blijkt dus dat het beleid alleen werkt als de buurlanden dat zelf ook willen. Zo kan de Unie dus soms geen oplossingen bieden bij regionale conflicten, zoals het conflict tussen de Palestijnse Autoriteit en Israel. Verder noemt Boudewijn het verschil in opvatting over eventuele toetreding van de partnerlanden tot de Unie: het Nabuurschapsbeleid heeft toetreding niet als doel, terwijl sommige buurlanden dit wel als zodanig beschouwen. Zij implementeren namelijk een groot deel van de acquis communautaire, voorwaarden waaraan voldaan moet worden wil een land toetreden. Het ontbreken van dit toetredingsperspectief wordt gezien als een factor die bijdraagt aan het op sommige gebieden mislukken van het ENB. Een andere factor van het Nabuurschapsbeleid, namelijk het promoten van de zogenaamde ‘Good Governance’, oftewel het promoten van democratische waarden in bestuursinstituties, lijkt ook niet altijd te lukken. Factoren die bijdragen aan het mislukken dan wel slagen van deze hervormingen zijn de volgende vijf: de capaciteiten, welwillendheid en macht van het betreffende partnerland, de kosten van de aanpassing en de externe druk van de Unie op het land.46 Verder blijkt uit een vergelijking van Börzel dat het promoten en invoeren van ‘goed bestuur’ beter is gelukt in de landen die vervolgens zijn toegetreden tot de Unie. Dat heeft onder andere te maken met het feit dat landen uit bijvoorbeeld Oost-Europa die toe zijn getreden tot de Unie, qua bestuursvorm al dichterbij de Unie lagen dan de partnerlanden van het Nabuurschapsbeleid. Bovendien lijken Nabuurschapslanden minder geïnteresseerd in het hervormen van het bestuurssysteem, daar zij uiteindelijk toch niet toe mogen treden tot de Europese Unie. Verder blijken zwakke, zeer ondemocratische regeringen meer moeite te hebben met hervormingen doordat de binnenlandse kosten hoger zullen zijn en
44
R. Boudewijn, ‘Vijf jaar Europees Nabuurschapsbeleid’, Openbaar Bestuur 5, mei 2009, p.28-31. Ibidem, p. 29. 46 T. Börzel, ‘The Transformative Power of Europe Reloaded. The Limits of External Europeanization’, KFG Working Paper Series 11 (2010), p. 11. 45
19
de capaciteit en bereidheid van de regeringen beperkt zijn.47 Het promoten van goed bestuur is voor de Oostelijke ENB-landen een van de belangrijkste hervormingen die de EU zou zien, in de Zuidelijke landen is dat het echter niet. Vandaar dat deze landen een kleiner budget krijgen op het gebied van bestuurlijke hervormingen. Met de landen rondom de Middellandse Zee worden namelijk vooral afspraken gemaakt op het gebied van migratie, veiligheid en het bestrijden van corruptie.48 Volgens een studie van Kleenmann blijkt ook dat de EU het vaak belangrijker vindt dat een land een stabiele regering heeft dan dat het land een democratische regering heeft.49 Andere problemen waarmee het ENB zich geconfronteerd mee ziet zijn het ontbreken van duidelijke verbeteringsstructuren (al is de invoering van de Governance Facility al een stap in de goede richting), geringe deelname van de burgermaatschappij (‘civil society’) aan het hervormingsproces en de verdeling van de fondsen. Het blijkt namelijk uit te maken waar het geld
voor
hervormingen
heen
gaat:
niet
alle
landen
die
geld
kregen
voor
bestuurshervormingen hebben zich ook daadwerkelijk verbeterd. Vaak blijkt ook dat hervormingen worden doorgevoerd niet onder druk van de EU, maar komen de hervormingen van binnenuit.50 In het volgende hoofdstuk zal nader ingegaan worden op de relatie van de Europese Unie met de landen rondom het Middellandse Zeegebied.
47
T. Börzel, ‘The Transformative Power of Europe Reloaded. The Limits of External Europeanization’, KFG Working Paper Series 11 (2010), p. 6-12. 48 K. Kleenmann, ‘The European Neighbourhood Policy- A Reality Check. How effective is the European Neighbourhood Policy in promoting Good Governance? Working Paper Hertie School of Governance (2010), p. 12. 49 Ibidem, p. 19. 50 Ibidem, p. 15-16.
20
2. De Europese Unie en het Middellands Zeegebied De Europese Unie en de niet-lidstaten die zich rondom de Middellandse Zee bevinden, bevinden zich niet alleen in geografisch opzicht dicht bij elkaar, ook delen ze een gemeenschappelijke geschiedenis. Het is voor Europa al tientallen jaren van belang een goede relatie met buurlanden te hebben en zo een veilige zone, ‘een ring van vrienden’, te creëren rondom de Unie. Voor beide partijen spelen echter ook handelsbelangen een rol: voor veel landen in Noord-Afrika is Europa een belangrijke afzetmarkt en andersom zijn deze landen onder andere een belangrijke energieleverancier voor Europa. Bovendien is Europa de bestemming van vele immigranten afkomstig uit Afrika. Initiatieven om de samenwerking tussen Europa en de landen gelegen in Noord-Afrika te versterken en verbeteren zijn bijvoorbeeld het zojuist beschreven Nabuurschapsbeleid en de Veiligheidsstrategie van de EU. Er was echter al eerder sprake van het aangaan van overeenkomsten met niet-lidstaten uit het Middellands Zeegebied. De geschiedenis van samenwerking tussen Europa en deze landen aan de noordkust van Afrika en landen gelegen in het Midden-Oosten51 gaat terug tot de jaren zestig van de vorige eeuw. Tijdens deze jaren werden al diverse overeenkomsten gesloten, bijvoorbeeld met Marokko: in 1960 trad een commerciële
overeenkomst
in
werking
en
in
1972
vervolgens
werd
een
samenwerkingsovereenkomst in het leven geroepen.52 Verder werden bijvoorbeeld handelsovereenkomsten gesloten met Griekenland en Turkije, in respectievelijk 1962 en 1963. Vervolgens, na een periode van een aantal jaar zonder noemenswaardige ontwikkelingen en de Euro-Mediterrane relatie, werd in 1995 de Barcelona Verklaring ondertekend, wat een verdieping van de samenwerking met landen in dit gebied inhield. In 2008 werd dit Euro-Mediterraans Partnerschap (EMP, ook wel EuroMed) verder uitgebreid, een initiatief van de Franse president Sarkozy, en ging verder onder een nieuwe naam: Unie voor het Mediterraans Zeegebied. Hieronder vallen dus ook landen die ook lid zijn van het Nabuurschapsbeleid. In dit hoofdstuk zal eerst nader in worden gegaan op het Barcelona Proces en de aanloop daartoe. Vervolgens komen de Unie voor het Middellandse Zeegebied en haar plek binnen het Nabuurschapsbeleid aan bod.
51
Vaak wordt een onderscheid gemaakt tussen de zogenaamde Maghreb-landen (Marokko, Algerije, Tunesië, Libië, Mauritanië en het Westelijk-Sahara gebied) en de Mashreq-landen (Egypte, Soedan, Saoedi-Arabië, Jemen, Oman, Koeweit, Israël, Jordanië, Libanon, Syrië en Irak). In dit hoofdstuk zal vooral gekeken worden naar Marokko, Algerije, Tunesië, Libië, Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, de Palestijnse Autoriteit en Syrië. 52 Commission of the European Communities, Commission Staff working paper: Country report of Morocco, COM 569 (12/05/2004), p. 3.
21
2.1. De aanloop naar het Barcelona Proces Tijdens de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw sloot de Europese Unie, toentertijd nog Europese Economische Gemeenschap (EEG) geheten, overeenkomsten met landen gelegen in Noord-Afrika. Deze bilaterale overeenkomsten hadden een overwegend economisch karakter. De EEG zag de landen rondom de Middellandse Zee toen nog niet als een geheel, maar als afzonderlijke landen. Pas in de jaren ’70 veranderde dit beeld. In 1972 werd de ‘Global Mediterranean Policy’ in het leven geroepen en werden de landen in het gebied als een groep gezien53. In een communicatie van de Commissie uit datzelfde jaar wordt het te voeren beleid uiteengezet.54 Dit beleid zorgde ervoor dat er van de kant van de EG technische en financiële hulp beschikbaar kwam voor de betreffende landen. Met de uitbreiding van de EG echter in 1981 met Griekenland en in 1986 met Spanje en Portugal, verschoven de plannen van de EG met betrekking tot niet-lidstaten in het Mediterraans gebied naar de achtergrond. Nadruk werd meer gelegd op de stabilisatie van en hulp aan de pas toegetreden Mediterraanse landen. Hierdoor ontstond er een soort scheidslijn tussen de zuidelijke grens van de EG en de noordkust van Afrika, iets wat juist niet de bedoeling was van de EG toen zij de GMP in het leven riepen. De economische crisis van het eind van de jaren zeventig droeg hier ook aan bij. Het duurde tot de jaren negentig van de vorige eeuw voordat de EU zich weer meer tot het Middellands Zeegebied ging richten. Dat had onder meer te maken met de grote hoeveelheid aandacht die de EU tijdens de jaren tachtig schonk aan de ontwikkelingen in Centraal- en Oost-Europa. Pas toen de EU zich besefte dat het te maken kon krijgen met massa-immigratie uit deze landen, realiseerde ze zich dat datzelfde ook kon gebeuren vanuit de landen ten zuiden van de EU en kwam het Mediterraans gebied weer in beeld55. Duidelijk was dat er genoeg problemen en conflicten waren in dit gebied: in het noordwesten van Afrika had de EU te maken met een lastige relatie met Marokko, zij verwierp een aanvraag voor Marokkaans lidmaatschap omdat het land niet Europees genoeg zou zijn, en aan de andere kant van Afrika was de EU in conflict met Israël. Hier ging het om een handelsovereenkomst die de EU niet wilde verdiepen gezien de harde aanpak van Israel in de
53
F. Bicchi, ‘The European Origins of Euro-Mediterranean Practises’, Working Paper: Institute of European Studies, Berkeley (2004), p. 4. 54 Commission des Communautes Europeennes, ‘Les Relations entre la Communaute et les Pays du Bassin Mediterraneen’, Bruxelles (1972). 55 D. Dinan, Ever Closer Union, An Introdcution to European Integration, Hampshire: Palgrave MacMillan 2005, p. 537.
22
zogenaamde Bezette Gebieden56. Aangezien de EU en haar buurlanden beiden gebaat zijn bij stabiele buren, besloot de EU de contacten in het Middellands Zeegebied te versterken. Men probeerde in 1992 de GMP aan te passen door de Renovated Mediterranean Policy in het leven te roepen. Dit beleid zorgde verder niet voor grote wijzigingen ten opzichte van het al lopende beleid, maar zorgde wel voor meer financiële steun op het gebied van regionale samenwerkingsprogramma’s en milieubescherming.57 Later wilden zij verdere samenwerking bereiken door onder andere een vrijhandelszone in te stellen in het gehele gebied in NoordAfrika. Uiteindelijk bereikten de Unie en partnerlanden in 1995 een overeenkomst: de zogenaamde Barcelona Verklaring. Dit Barcelona Proces had grofweg drie grote doelenstellingen: ‘[…] hereby agree to establish a comprehensive partnership among the participants of the EuroMediterranean partnership through strengthened political dialogue on a regular basis, the development of economical and financial cooperation and greater emphasis on the social, cultural and human dimension, these being the three aspects of the EuroMediterranean partnership.’58
Hoog op de agenda stonden dus politieke samenwerking en veiligheid, het creëren van een economisch en financieel partnerschap en samenwerking op het gebied van sociale, culturele en humane zaken. Het uiteindelijke doel op economisch gebied was het ontwikkelen van een vrijhandelszone met het Mediterraans gebied, een project dat voltooid zou moeten zijn in 2010. ‘Peace, stability and prosperity’59 waren dus de sleutelwoorden van dit nieuw te voeren beleid in het gebied. De Unie zou in dit beleid voortbouwen op de al bestaande (handels)overeenkomsten met de betreffende landen en deze vervangen door de zogenaamde Associatieovereenkomsten. Deze overeenkomsten bevatten allen ook een clausule met betrekking tot mensenrechten en democratische principes, naast de bovengenoemde drie doelen van het partnerschap.60
56
D. Dinan, Ever Closer Union, An Introdcution to European Integration, Hampshire: Palgrave MacMillan 2005, p. 538. 57 D. Mahncke e.a. eds., European Foreign Policy: From Rhetoric to Reality? Brussels: Presses Interuniversitaires Européennes 2004, p. 279. 58 Barcelona Declaration, adopted at the Euro-Mediterranean Conference (27-28/11/1995), p. 2. 59 E. Kienle, ‘Destabilization through Partnership? Euro-Mediterranean Relations after the Barcelona Declaration’, Mediterranean Politics 3:2 (1998), p. 1. 60 European Commission, 2005 year of the Mediterranean: The Barcelona Proces ten years on, Luxemburg 2005, p. 4.
23
Om dit beleid te kunnen financieren werd in 1995 het al eerder genoemde MEDAprogramma opgericht, ook wel MEDA I genoemd, de tweede fase van dit project heet MEDA II. In de periode 1995-2001 ging er van dit eerste programma 5.071 miljard euro naar bilaterale samenwerkingsprogramma’s met de partnerlanden.61
2.1.1. Van Barcelona naar Unie voor het Middellandse Zeegebied Vijf jaar nadat de Barcelona Verklaring werd aangenomen, vond er een evaluatie plaats van de voortgang van het beleid. Er hadden inmiddels twee bijeenkomsten in het kader van het Euro-Med Partnerschap plaatsgevonden: de ministers van buitenlandse zaken van alle EUlidstaten en partnerlanden kwamen bijeen in 1997 op Malta en in 1999 in Stuttgart.62 Een belangrijk agendapunt tijdens de conferentie op Malta was de introductie van de zogenaamde ‘Charter for Peace and Stability’.63 Dit Handvest voor Vrede en Stabiliteit zou moeten bijdragen aan het implementeren van het eerste hoofdstuk van het Barcelona Proces, het hoofdstuk over veiligheidsdimensies in het Mediterraans gebied. Met dit handvest zouden conflicten in de regio, zoals het conflict in het Midden-Oosten tussen Israël en Palestina, opgelost kunnen worden. De ministeriële conferentie die volgde in 1999 werd overschaduwd door het nog steeds voortduren van dit conflict en de weinige invloed die de EU had op de oplossing hiervan.64 Een positieve ontwikkeling was de verdere uitwerking van het plan voor het Handvest voor Vrede en Stabiliteit. In de conclusies die werden aangenomen wordt benadrukt dat het een politiek bindend (dat wil zeggen niet wettelijk bindend) document is en dat het een plan is voor ontwikkelingen op de lange termijn: ‘Het handvest zou een politiek bindend document moeten zijn, gericht op het voorkomen van spanningen en crises en op handhaving van vrede en stabiliteit door middel van samenwerking op veiligheidsgebied. Het handvest komt niet in de plaats van de Verklaring van Barcelona, maar moet dienen als instrument voor de tenuitvoerlegging van de Verklaring van Barcelona op het gebied van vrede en
61
http://europa.eu/legislation_summaries/external_relations/relations_with_third_countries/mediterranean_partne r_countries/r15001_nl.html, geraadpleegd op 30 juni 2011. 62 S. Calleya, Evaluating Euro-Mediterranean Relations, London: Routledge 2005, p. 53. 63 Conclusions of the Second Euro-Mediterranean Ministerial Conference Malta, 15-16 April 1997, te vinden op http://www.ces.es/TRESMED/docum/Conf_Malta_1997_en.pdf. 64 S. Calleya, Evaluating Euro-Mediterranean Relations, London: Routledge 2005, p. 54-55.
24
stabiliteit, waarbij ervan uit wordt gegaan dat alle aspecten van het proces van Barcelona een rol moeten spelen bij het versterken van vrede en stabiliteit’.65
De aanneming van het plan liep echter vertraging op, aanvankelijk zou het plan tijdens de vierde Euro-Med conferentie in 2000 in Marseille goedgekeurd moeten worden, door de politiek instabiele situatie in het Midden-Oosten. Later werd dat doel bijgesteld en werd de gewenste datum van inwerkingtreding verschoven naar 2005, het jaar van de tiende verjaardag van het Barcelona Proces. Nog later werd gesteld dat de inwerkingtreding van het handvest wacht op de juiste politieke omstandigheden. 66 Dit initiatief liep dus vertraging op, maar de EU probeerde ook op een andere manieren het Barcelona Proces nieuwe leven in te blazen: tijdens een denktank waarbij de Euro-Mediterrane ministers samenkwamen in Lissabon in mei 2000 werd duidelijk dat er meer actie in het Mediterraans gebied moest worden ondernomen. Tijdens deze bijeenkomst werd een mededeling gepresenteerd die de voorbereiding zou zijn voor de vierde ministeriële bijeenkomst in november 2000 te Marseille. In dit document worden de tot dan toe behaalde resultaten in het kader van het Barcelona Proces uiteengezet, alsmede de nog niet behaalde. Verder wordt de noodzaak meer actie te ondernemen nogmaals benadrukt. De conclusies van deze bijeenkomst waren onder meer de vaststelling van het MEDA II budget: vanuit dat programma zou 5.35 miljard euro beschikbaar worden gesteld voor de periode 2000-2006. Samen met leningen van de EIB zou het totale bedrag neerkomen op ongeveer 13 miljard euro.67 Een ander initiatief was de zogenaamde ‘Gemeenschappelijke Strategie voor het Middellands-Zeegebied’, aangenomen tijdens de Europese Raad in Feira in juni 2000. Deze Gemeenschappelijke Strategie werd voor het eerst besproken tijdens de Europese Raad in december 1998 in Wenen: De Europese Raad verzoekt de Raad overeenkomstig de aanbevelingen in zijn verslag gemeenschappelijke strategieën voor te bereiden ten aanzien van Rusland, Oekraïne en het Middellandse-Zeegebied, in het bijzonder rekening houdend met het proces van Barcelona en het vredesproces in het Midden-Oosten, alsook ten aanzien van de Westelijke Balkan, met dien verstande dat in het kader van de 65
Commissie van de Europese Gemeenschappen, ‘Een nieuwe impuls voor het Proces van Barcelona’, COM 497 (06/09/2000), p. 14. 66 S. Calleya, Evaluating Euro-Mediterranean Relations, London: Routledge 2005, p. 68-69. 67 Commission of the European Communities, ‘Annual report of the Meda programme 2000’, p. 2-3.
25
gemeenschappelijke strategieën de aandacht allereerst zal uitgaan naar Rusland. Bij het bepalen van andere onderwerpen voor gemeenschappelijke strategieën moeten ook thematische kwesties in aanmerking worden genomen.68
Bovendien werd daar het belang van de rol die de EU in de wereld speelt onderstreept, met name de rol die Europa zou kunnen spelen in de oplossing van het Vredesproces in het Midden-Oosten. Tijdens de volgende Europese Raad, die van 23 en 24 maart 1999 te Berlijn, werden de vormgeving van en plannen voor deze Strategie verder uitgewerkt. In juli van dat jaar, tijdens een bijeenkomst van het Comité van Permanente Vertegenwoordigers en het Politieke Comité, werden de algemene richtlijnen voor de Strategie bepaald. Een paar moeilijkheden die tijdens deze voorbereidingen aan het licht kwamen waren onder andere de precieze inhoud van de Strategie: men probeerde te voorkomen dat de inhoud van de Barcelona
Verklaring
simpelweg
gekopieerd
zou
worden.
Verder
bestonden
er
onduidelijkheden over het geografisch gebied dat de Strategie zou bedekken, namelijk het gebied van de EMP of verder. Tenslotte was de vraag in hoeverre het Vredesproces in het Midden-Oosten in de Strategie opgenomen moest worden.69 Uiteindelijk werd men het eens over al deze thema’s en tijdens de Europese Raad in Feira in juni 2000 werd de tekst aangenomen. De Gemeenschappelijke Strategie had eigenlijk drie algemene doelen: ten eerste was de Strategie bedoeld als nieuw algemeen kader voor het Buitenlandbeleid van de EU na de invoering van het Verdrag van Amsterdam. In dit Verdrag, getekend in juli 1997, werd onder andere een Hoge Vertegenwoordiger voor het Buitenlandbeleid ingesteld. Zo werd het belang van de EU in het Mediterraans gebied nogmaals benadrukt.70 Ten tweede werd de Strategie gebruikt om het EMP een impuls te geven. Een van de redenen om een Strategie voor het Middellands Zeegebied in het leven te roepen was namelijk om tegenwicht te bieden aan de aandacht van de EU voor de gebieden ten oosten van de Unie. Al eerder waren namelijk al Gedeelde Strategieën met betrekking tot Rusland en Oekraïne ontwikkelt.71 Ten derde had de nieuwe Strategie tot doel de positie van de EU in het Vredesproces in het Midden-Oosten duidelijk uiteen te zetten. Samenvattend was de Gemeenschappelijke Strategie dus vooral bedoeld als impuls voor het Barcelona Proces en het Mediterraan beleid van de EU. Dit werd 68
Europese Raad, ‘Conclusies van het Voorzitterschap’, (11-12/12/1998) te Wenen. D. Mahncke, e.a. eds., European Foreign Policy: From Rhetoric to Reality? Brussels: Presses Interuniversitaires Européennes 2004, p. 284. 70 S. Calleya, Evaluating Euro-Mediterranean Relations, London: Routledge 2005, p. 65. 71 Ibidem, p. 65. 69
26
onder andere bereikt door een veiligheidsdimensie toe te voegen. De Strategie kan dus gezien worden als aanvulling, en niet als vervanging, van het EMP. Dit komt vooral doordat de Strategie veel onderwerpen bevat die ook al in de Barcelona Verklaring aan bod kwamen.
2.2. De Unie voor het Middellandse Zeegebied Na de aanneming van de Gemeenschappelijke Strategie volgden nog meer bijeenkomsten van ministers van buitenlandse zaken: in Marseille in november 2000 en de vijfde bijeenkomst in Valencia in April 2002. Deze laatste bijeenkomst geldt als belangrijk in de ontwikkeling van het beleid voor het Mediterraans gebied, omdat hier het zogenaamde Valencia Actieplan werd aangenomen. Men benadrukte het belang van het Barcelona Proces na de aanslagen van 11 september en de nog steeds instabiele situatie in het Midden-Oosten. Zo staan in het Actieplan de bestrijding van terrorisme en georganiseerde criminaliteit hoog op de agenda. Verder wordt het van belang geacht de dialoog tussen culturen en beschavingen aan te moedigen en dergelijke projecten financieel te ondersteunen. 72 Er volgden nog een bijeenkomst van de ministers in december 2003 en in mei 2005, het jaar waarin het Barcelona Proces haar tienjarig bestaan vierde. Een goed moment om terug te blikken op wat bereikt was en wat nog niet. Tijdens deze evaluatie werd duidelijk dat er eigenlijk nog veel doelen niet bereikt waren. Het zag ernaar uit dat Europa zich steeds verder ontwikkelde en steeds meer een politieke eenheid werd, terwijl het Middellands Zeegebied achterbleef. Redenen hiervoor zijn onder andere het ontbreken van de wil van politieke leiders hun regeringen te hervormen en de economische hervormingen door te voeren. Veel regeringen waren nog niet zo transparant als de Unie zou willen en ook bleef bijvoorbeeld het niveau in het onderwijs hetzelfde. Om meer progressie te boeken zou de EU bijvoorbeeld zich eerst beter op een a twee landen kunnen focussen, waarna andere landen zouden volgen. Verder zou de handelsrelatie tussen de Noord-Afrikaanse landen onderling verbeterd moeten worden.73 Inmiddels had ook het Nabuurschapsbeleid haar intrede gedaan, waarmee verder gebouwd werd op dit Proces en de relatie met de buurlanden nog verder zou versterken. Aangezien velen meenden dat de progressie te klein was, werd er een zogenaamd Werkprogramma voor de komende vijf jaar opgesteld. Hierin wordt onder andere benadrukt 72
Presidency Conclusions, Vth Euro-Mediterranean Conference of Foreign Ministers, Valencia (22-23 April 2002), p. 1. 73 S. Calleya, Evaluating Euro-Mediterranean Relations, London: Routledge 2005, p.xi.
27
dat de zichtbaarheid van het Proces te kort schiet en wordt per hoofdstuk van de Barcelona Verklaring nog eens gekeken waaraan gewerkt moet worden. Bovendien wordt een vierde hoofdstuk toegevoegd, namelijk het hoofdstuk over migratie, sociale integratie, recht en veiligheid.74 In 2007, tijdens zijn verkiezingscampagne, kwam de Franse president Nicholas Sarkozy met een nieuw idee: het oprichten van een Unie voor de Middellandse Zee (UMZ), ook wel Mediterrane Unie genoemd (MU). Aanvankelijk hield het plan van Sarkozy een Unie in tussen de vijf Europese mediterrane landen (Frankrijk, Portugal, Spanje, Italië en Griekenland) en de vijf Maghreb-landen. Dit plan werd vervolgens verder uitgewerkt tijdens diverse bijeenkomsten, waaronder die van de Europese Raad in Brussel in maart 2008.75 Tijdens deze bijeenkomst werd het originele plan van Sarkozy ‘geëuropeaniseerd’. Op 13 juli van dat jaar werd het plan officieel goedgekeurd met de Verklaring van Parijs. Vervolgens werd het plan nog verder uitgewerkt en werd uiteindelijk voltooid tijdens de bijeenkomst in Marseille in november 2008. Met deze Final Statement werd ook de uiteindelijke naam van het proces gegeven: Unie voor het Middellandse Zeegebied (ook wel bekend onder de andere benaming Mediterrane Unie, oftewel MU). 76 Deze nieuwe ‘Unie’ is geen vervanging van het Mediterraan Partnerschap dat in 1995 gelanceerd werd. Eerder kan dit nieuwe plan worden gezien als voortzetting van het Barcelona Proces, maar dan met enkele nieuwe elementen, zoals het toegenomen aantal leden: van 37 (en later 39 door het lid worden van Mauritanië en Albanië) tijdens het Barcelona Proces naar 43 leden in de UMZ.77 Nieuwe leden waren onder andere Kroatië en Albanië. Een andere belangrijke verandering is het feit dat de ‘macht’ niet meer alleen in de EU landen ligt, maar verdeeld wordt over alle partnerlanden, dus ook de Mediterrane niet-lidstaten (het zogenaamde co-ownership). Zo worden administratieve taken verdeeld en wordt er een gedeeld voorzitterschap geïnstalleerd: een voorzitter afkomstig uit een EU-lidstaat en een afkomstig uit een Mediterraan partnerland, de laatste gekozen door consensus. Daarnaast wordt er een Secretariaat opgericht, belast met het ontwerpen van initiatieven om politieke en economische samenwerking te verbeteren. De drie hoofdpunten (vier na het aangenomen
74
EuroMed, Five Year Workprogramme, final tekst (18/04/2005), p. 6-7. R. Gillespie, ‘A Únion for the Mediterranean’… or for the EU?’, Mediterranean Politics, 13:2 (2008), p. 277. 76 Final Statement, Marseille (03-04/11/2008). 77 S. Balfour, ‘The Transformation of the Union for the Mediterranean’, Mediterranean Politics 14:1 (2009), p. 101. 75
28
Werkprogramma) van het Barcelona Proces blijven gehandhaafd.78 Kort samengevat is het hoofddoel van deze Unie: ‘the attempt to share decision making and management between the regions north and south of the Mediterranean Sea’.79
2.2.1 De verhouding tussen het ENB en de UMZ Zoals eerder gezegd vormen het ENB en de UMZ (als voortzetting van het Barcelona Proces) het kader waarin de EU contacten onderhoudt met haar buren aan de zuidelijke grenzen. De UMZ kan als het ware gezien worden als overkoepelende instantie waaronder het ENB en het EMP vallen. Het ENB is meer gericht op de bilaterale afspraken tussen de Unie en de zuidelijke buren. Vooral economische hervormingen, mensenrechten en nauwere politieke samenwerking (en het proberen politieke hervormingen door te voeren en meer transparante regeringen te creëren) zijn de hoofddoelen van het Nabuurschapsbeleid. Er wordt in dit kader gebruikt gemaakt van verschillende instituties, Associatieovereenkomsten, Actieplannen en bilaterale afspraken. Het EMP volgde vooral politieke en economische samenwerking, het creëren van een financieel partnerschap en samenwerking op het gebied van sociale en humane onderwerpen. Het uiteindelijke economische doel van het EMP, het ontwikkelen van een vrijhandelszone met de landen in Noord-Afrika in 2010, was dus economische integratie. Een ander doel van het EMP was het aanmoedigen van regionalisatie in Noord-Afrika.80 De projecten die aangenomen worden in het kader van de UMZ worden gefinancierd door het ENBI, het Investeringsfonds voor het Nabuurschapsbeleid, de Europees-mediterrane investerings- en partnerschapsfaciliteit (FEMIP) en andere particuliere en regionale banken en instellingen.81 In het kader van de UMZ is er sprake van zes hoofdprojecten: het schoon maken en houden van de Middellandse Zee, het aanleggen van snelwegen (zowel aan land als op zee), alternatieven voor energiewinning, bescherming van burgers, verbeteren van
78
Commissie van de Europese Gemeenschappen, ‘Het proces van Barcelona: Unie voor het Middellandse Zeegebied’, COM 319 (20/05/2008), p. 3-13. 79 R. Aliboni, & F. Ammor,, ‘Under the Shadow of ‘Barcelona’: From the EMP to the Union for the Mediterranean’, EuroMesco Paper 77, January 2009, p. 4. 80 D. Hunt, ‘The UfM and Development Prospects in the Mediterranean: Making a Real Difference?’, Mediterranean Politics 16:1, March 2011, p. 175. 81 Commissie van de Europese Gemeenschappen, ‘Het proces van Barcelona: Unie voor het Middellandse Zeegebied’, COM 319 (20/05/2008), p. 10-15.
29
onderwijs en academisch onderzoek en tenslotte steun voor kleine en middelgrote bedrijven.82 De nadruk ligt dus, in tegenstelling tot bij het EMP en ENB, minder op het doorvoeren van economische en politieke samenwerking en hervorming. Door deze concrete projecten moet ook de zichtbaarheid van de Mediterrane Unie bij de burger verbeterd worden. Het grootste verschil tussen het EMP en de UMZ ligt in het feit dat de EMP een project is dat geïnitieerd werd door de Commissie. De UMZ daarentegen is een initiatief van een lidstaat, Frankrijk, en groeide uit tot een Unie.
82
D. Hunt, ‘The UfM and Development Prospects in the Mediterranean: Making a Real Difference?’, Mediterranean Politics 16:1, March 2011, p. 178.
30
3. De Europese Unie en Libië Nadat in de eerste twee hoofdstukken het buitenlandbeleid van de Europese Unie met betrekking tot de landen in het Middellands Zeegebied uiteen is gezet, zal in dit hoofdstuk nader worden gekeken naar de relaties tussen de EU, haar lidstaten en Libië. Eerst zal er een korte introductie worden gegeven van het land zelf, de staatsvorm, geschiedenis en de huidige situatie in het land na de Arabische lente die in februari 2011 begon. Daarna zal nader in worden gegaan op de betrekkingen tussen de EU en Libië, hoe deze tot stand zijn gekomen en op welke beleidsterreinen zij betrekking hebben. Uit deze analyse zal blijken dat deze relatie complex is. Uiteindelijk is het doel nader te kijken naar de migratiestromen die vanuit of via Libië de Europese Unie bereiken en welke overeenkomsten er zijn gesloten met betrekking tot het reguleren en in kaart brengen van deze migratiestromen.
3.1. Libië: geschiedenis en geografie Libië, waarvan Tripoli de hoofdstad is, bevindt zich geografisch gezien in Noord-Afrika tussen Tunesië, Algerije en Egypte en maakt deel uit van de zogenaamde Maghreb regio. Aan de zuidkant grenst het land aan onder andere Niger, Tsjaad en Soedan. Door deze geografische positie van Libië wordt het land door velen beschouwd als ‘poort naar Europa’. Het bevindt zich vlakbij de eilanden van Italië en geldt in het algemeen als grensgebied tussen het Midden-Oosten, Afrika en Europa. Dit maakt het land aantrekkelijk voor migranten, vooral voor transitmigranten. Verder kent het land een Mediterraan klimaat en een groot deel van Libië bestaat uit woestijn. Het inwoneraantal is ongeveer zes en een half miljoen waarvan de meesten het (Soennitische) Islamitische geloof aanhangen.83 Libië kent een roerige geschiedenis: na een tijdlang bezet te zijn geweest door de Ottomanen viel het land vanaf 1911 onder Italiaans gezag, tot 1943, vanaf wanneer het land onder Brits en Frans gezag viel. In 1951 werd Libië onafhankelijk verklaard door de toentertijd nieuw opgerichte Verenigde Naties en Idris I werd tot koning van het land benoemd. Het land heeft dus al indirect een band met een paar Europese landen. Het koningschap van Idris I duurde tot 1969, toen generaal Kadhaffi via een bloedeloze staatsgreep de macht greep. Jarenlang was hij dictator van het land en voerde een politiek dat 83
Central Intellegence Agency, ‘World Factbook Libya’, te vinden op: https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/geos/ly.html#top, geraadpleegd op 12 november 2011.
31
een mengsel was van socialistische en islamitische ideeën: het zogenaamde ‘Groene Boekje’.84 Tijdens deze periode werden de talrijke oliebronnen van Libië bekend en deze gebruikte Kadhaffi dan ook om zijn politieke ideeën in het buitenland te verspreiden.85 De relatie met de EG toentertijd kan koel genoemd worden: dit had onder andere te maken met het koloniale verleden van het land en het idee overheerst te zijn door de drie Europese landen. Bovendien wordt de westerse steun aan Israël genoemd als rede voor de niet meewerkende houding van Libië tegenover Europa.86 Aan het einde van 2010 echter ontstond er in verschillende buurlanden in NoordAfrika onrust: de bevolking kwam in opstand tegen de verschillende dictatoriale regimes, waaronder bijvoorbeeld tegen het regime van Mubarak in buurland Egypte. De onrust sloeg in februari 2011 ook over naar Libië, waarna er maandenlang gestreden werd tussen aanhangers van Kadhaffi en rebellen die het regime omver wilden werpen. Uiteindelijk wonnen de rebellen de strijd en de Nationale Overgangsraad, ingesteld in maart van dat jaar, werd half september benoemd tot officieel bestuur van het land. Vervolgens werd eind oktober 2011 het land bevrijd verklaard, enkele dagen na de moord op oud-generaal Kadhaffi. Deze Overgangsraad heeft nu tot taak het organiseren van verkiezingen en het vormen van een nieuwe (democratische) regering.87
3.2. Betrekkingen tussen de Europese Unie en Libië Zoals uiteengezet in de vorige hoofdstukken vormen het Nabuurschapsbeleid, het Barcelona Proces en de Unie voor de Middellandse Zee het kader waarin de relaties tussen de Europese Unie en de buurlanden worden vastgelegd. Met de meeste landen in de Noord-Afrikaanse regio zijn inmiddels overeenkomsten gesloten en verdragen in werking getreden, maar Libië is daarin echter een apart geval. De laatste paar decennia was Libië een geïsoleerd land door de politieke (antiwesterse) koers die Kadhaffi voerde. De enige vorm van samenwerking die er bestond had te maken met handel: Europa was voor Libië een belangrijke afzetmarkt. De buitenlandpolitiek van Libië tot en met ongeveer 1990 kan dus gekarakteriseerd worden door een passieve houding van Libië. Deze houding werd ook deels bepaald door de radicale 84
D.J. Vandewalle, A History of Modern Libya, Cambridge: University Press 2006, p. 97. Central Intellegence Agency, ‘World Factbook Libya’, te vinden op: https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/geos/ly.html#top, geraadpleegd op 12 november 2011. 86 G. Joffé, ‘Libya and Europe’, The Journal of North African Studies 6:4, 2001, p. 77. 87 https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/geos/ly.html#top, geraadpleegd op 12 november 2011. 85
32
binnenlandpolitiek van het land. Arabisch nationalisten hadden er een grote invloed en waren tegen alles wat Westers en bijvoorbeeld Amerikaans was. Vooral Europa stond symbool voor het kapitalisme, iets waar het Groene Boekje van Kadhaffi radicaal tegenin gaat. Vanaf ongeveer de jaren tachtig van de vorige eeuw is er een verandering te zien in deze houding. Mede dankzij de bemoeienis van andere lande, zoals bijvoorbeeld Engeland en Amerika, werd het land gedwongen zijn buitenlandpolitiek aan te passen naar meer westerse ideeën.
88
Bovendien kreeg het land in 1992 sancties opgelegd door de Verenigde Naties vanwege het feit dat Libië verantwoordelijk werd gehouden voor het bombarderen van een Pan Am vlucht die op dat moment, 21 december 1988, over Lockerbie vloog. Dit leidde tot een wapen- en luchtvaartembargo van de Veiligheidsraad van de VN en ook van de kant van de EU volgde soortgelijke sancties. Deze werden in 2003 opgeheven, nadat Libië besloot de schuld op zich te nemen en een compensatie aan de slachtoffers van de ramp en hun familie aan te bieden.89 Vanaf dat moment gaat Libië weer steeds meer een rol spelen in de internationale politiek en onder andere de EU zoekt toenadering tot dit land. Een belangrijk moment in de verbetering van de betrekkingen tussen de EU en het land is het bezoek van generaal Kadhaffi aan Brussel in 2004. Tijdens dit bezoek bezocht de generaal onder andere de Europese Commissie, waarvan Prodi op dat moment de voorzitter was, waar hij een toespraak hield. In deze toespraak benadrukte de generaal de nieuwe rol die Libië op het wereldtoneel zou willen spelen: ‘I would like to seize the opportunity today and declare before you... that Libya is determined and committed to play a leading role in achieving world peace," he said. "We do hope that we shall not be obliged or forced one day to go back to those days when we bomb our cars or put explosive belts around our beds and around our women...’90
Libië is voor Europa van belang: het land is namelijk een belangrijke energieleverancier en bevindt zich geografisch gezien in een gebied waar de Europese Unie invloed uit wil oefenen. Bovendien heeft de EU hulp van Libië nodig op het gebied van grensbewaking en het
88
G. Joffé, ‘Libya and Europe’, The Journal of North African Studies 6:4,2001, p. 80. S. Hamood, ‘EU-Libya Cooperation on Migration: A Raw Deal for Refugees and Migrants?, Journal of Refugee Studies 21:1, January 2008, p. 23. 90 ‘Libyan leader embraces the West’, BBC News 27 April 2004, beschikbaar op http://news.bbc.co.uk/2/hi/europe/3661789.stm, geraadpleegd op 3 januari 2012. 89
33
controleren van migratiestromen. Aan de andere kant is deze toenadering van Europese kant een kans voor Libië handelsrelaties met lidstaten te verbeteren.91 Tot nu toe maakt Libië officieel dus geen deel uit van de Mediterrane politiek van de EU. Redenen hiervoor zijn onder andere het feit dat Kadhaffi tegenstander was van deze politiek: hij was van mening dat de landen van Afrikaanse kant ondervertegenwoordigd zouden zijn in bijvoorbeeld de Unie voor het Middellands Zeegebied en zag verder geen voordelen in nauwere samenwerking met de EU. Ook zou het land nooit de acquis communautaire van de EU accepteren en invoeren en lag het Europese idee van ‘Good Governance’ erg gevoelig in Libië.92 Wel heeft het land sinds 1999 de status van ‘observer’ in het kader van het Barcelona Proces. Afspraken tussen de EU en Libië bestaan dus vooral uit bilaterale overeenkomsten tussen lidstaten en Libië, vooral op het gebied van olie- en gastoevoer.93 Een goed voorbeeld van zo’n bilaterale overeenkomst is de vriendschapsovereenkomst tussen Italië en Libië, getekend in 2008. Tijdens een bezoek van de Italiaanse premier Berlusconi aan Benghazi op 30 augustus 2008 bood hij bovendien zijn excuses aan voor de koloniale overheersing van Italië in Libië. Dit koloniale verleden is en blijft namelijk een pijnlijke herinnering voor veel Libiërs: ‘In the name of the Italian people, as head of the government, I feel it my duty to apologise and express my sorrow for what happened many years ago and left a scar on many of your families.’94
Toch is ook de relatie tussen Italië en Libië er eentje met moeilijkheden. Dit heeft natuurlijk met deze koloniale herinnering te maken, maar ook met de sancties die het land opgelegd kreeg na de Lockerbie affaire. Bovendien werden nadat kolonel Kadhaffi aan de macht kwam in 1969 Italianen het land uitgezet en hun huizen ingenomen door Libiërs. Toch bleven Libië en Italië aan elkaar verbonden door de handelsovereenkomsten. Zo bevond er zich een bedrijf, ‘The National Hydrocarbon Corporation’, op Libisch grondgebied en deze bleef ook tijdens
91
G. Joffé, ‘Libya and the European Union: shared interests?’, The Journal of North African studies 16:2, June 2011, p. 233-234. 92 J. van Houten, ‘Libië: welke route is er gekozen?’, Masterscriptie Internationale Betrekkingen, Universiteit Gent 2011, p. 20. 93 G. Bahgat, ‘Libya Looks to a Bright Future Post-Sanctions’, Mediterranean Yearbook 2006, IeMed, p. 155157. 94 N. Ronzitti, ‘The Treaty on Friendship, Partnership and Cooperation between Italy and Libya: New Prospects for Cooperation in the Mediterranean?’, Bulletin of Italian Politics 1:1, 2009, p. 125.
34
de periode van sancties in werking.95 De relatie tussen Italië en Libië bevond zich echter in 1986 op een dieptepunt: Libië lanceerde een raket die vlakbij Lampedusa terecht kwam. Libië meende namelijk dat een Amerikaans vliegtuig van de basis op het eiland was vertrokken en vervolgens Tripoli en Benghazi had gebombardeerd.96 Toch zochten de landen toenadering tot elkaar en sloten bilaterale overeenkomsten. Een ander voorbeeld van een dergelijke bilaterale overeenkomst tussen deze twee landen is de overeenkomst getekend in december 2000, met als hoofdthema het bestrijden van terrorisme, georganiseerde criminaliteit en illegale immigratie. Deze overeenkomst trad in 2002 officieel in werking. Een echt kader voor overeenkomsten ontbreekt echter nog. Naast deze bilaterale overeenkomsten, heeft de EU een aantal projecten ontwikkeld en ten uitvoer gebracht in Libië. Zo ontving het land in 2005 bijvoorbeeld financiële steun voor een HIV-Aids project in Benghazi, waar in 1998 in een kinderziekenhuis een aids epidemie uitbrak. Dit was een de eerste financiële samenwerking tussen de EU en Libië. De EU droeg bij aan de oplossing van het probleem door middel van het sturen van EU experts en door twee en een half miljoen euro beschikbaar te stellen voor de periode 2005-2007.97 Toch probeert de Europese Unie sinds 2007 een kader te creëren waarin overeenkomsten formeel vastgelegd zouden kunnen worden en zo Libië te incorporeren in een buitenlandbeleid van de Unie. Een van de pogingen van de EU hiertoe is bijvoorbeeld de zogenaamde ‘Framework Agreement’ die het met Libië probeert te bereiken. Een eerste stap in dit proces werd gemaakt in juli 2007, toen Eurocommissaris Ferrero-Waldner en de Secretaris van Europese Zaken El Obeidi een Memorandum van Overeenstemming ondertekenden over de samenwerking tussen de EU en Libië.98 Hierover zegt Ferrero-Walder het volgende: ‘“Libya has the potential to become a key partner for the EU in the Mediterranean as well as in Africa. We share common interests in important areas such as trade, energy and the development of the African continent. This is why I am determined to advance in developing our relations through a policy of dialogue, cooperation and engagement.” And she added: "The flux of migrants reaching Libya and the EU is a 95
N. Ronzitti, ‘The Treaty on Friendship, Partnership and Cooperation between Italy and Libya: New Prospects for Cooperation in the Mediterranean?’, Bulletin of Italian Politics 1:1, 2009, p. 126. 96 Ibidem, p. 126. 97 Folder EuropeAid, te vinden op http://ec.europa.eu/europeaid/documents/case-studies/libya_health_hiv_fr.pdf, geraadpleegd op 15 november 2011. 98 European Commission, ‘Concept Note Libya - Country Strategy Paper and National Indicative Programme 2011-2013’, April 2009, p. 1.
35
cause of increasing concern for both sides. I will therefore also raise this sensitive issue during my discussions in Libya with a view to identifying the most appropriate form of cooperation.''99
De onderhandelingen startten officieel op 12 en 13 november, nadat de Europese Commissie eerder richtlijnen voor de inhoud had gepresenteerd. De nadruk van de overeenkomst zal liggen op het veiligheidsbeleid van beide partners. Ook wordt gestreefd naar een vrijhandelszone tussen de EU en Libië.100 Een aantal rondes van onderhandelingen volgden in de periode 2008-2011, totdat in februari 2011 de Arabische Lente uitbrak en verdere onderhandelingen vertraagd werden. Tot op de dag van vandaag zijn de onderhandelingen over de Kaderovereenkomst nog niet afgerond. Wel kan Libië sinds 2010 gebruik maken van het Nabuurschapsbeleid Instrument en zo financiële steun van de EU ontvangen. Daarvoor werden in 2010 door de Commissie een ‘Country Strategy Paper (CSP)’ en een ‘National Indicative Programme (NIP) 2011-2013’ gepresenteerd. Een National Indicative Programme is een handvest waarin wordt uitgelegd hoe en wanneer de doelen, gepresenteerd in de CSP’s, bereikt dienen te worden. Vaak wordt er gebruik gemaakt van een bepaald tijdschema, vaak voor een periode van 3 of 5 jaar (een onderscheid dus tussen korte en lange termijn doelen). In een CSP wordt dus in grote lijnen de strategie voor een bepaald land uiteengezet en in een NIP wordt een concreet handelingsplan gepresenteerd. In de CSP en NIP van Libië worden dus onder andere de belangrijkste (gezamenlijke) prioriteiten uiteengezet: ‘Improving the quality of human capital, increasing the sustainability of economic and social development, adressing jointly the challenge of managing migration’.101
Voor de financiering van deze prioriteiten is een budget van 60 miljoen euro vrijgemaakt voor de aangegeven periode. Dit budget heeft betrekking op de eerste twee prioriteiten.102 Op de derde prioriteit, het aanpakken van de migratieproblemen en het beschikbare budget daarvoor, zal in de volgende paragraaf nader worden ingegaan. 99
European Commission, ‘Commissioner Ferrero-Waldner visits Libya to reinforce EU-Libya relations’, press release 6 February 2011, te vinden op: http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=IP/09/227&format=HTML, geraadpleegd op 15 november 2011. 100 ENPI, ‘Libya: Strategy Paper and National Indicative Programme 2011-2013’, p. 5. 101 Ibidem, p. 16. 102 Ibidem, p. 21.
36
3.3. De meest recente ontwikkelingen in de wederzijdse betrekkingen De progressie van onderhandelingen en samenwerking met Libië hangen ook af van de vorderingen die gemaakt worden in het kader van de Kaderovereenkomst. Op 22 februari 2011, tijdens de zogenaamde Arabische lente, werden de onderhandelingen in dit kader namelijk opgeschort vanwege de onrusten in het land. Tijdens een speciale bijeenkomst van de EU leiders in maart 2011 probeerden deze gezamenlijk te reageren op de crises in NoordAfrika, maar de leiders bleken verdeeld. De Franse leider Sarkozy had namelijk een dag voor het begin van de bijeenkomst besloten de oppositie in Libië te erkennen.103 De leiders werden het wel eens over het feit dat aan de slachtoffers van de opstanden humanitaire hulp aangeboden moest worden en dat democratische hervormingen aangemoedigd moesten worden. Bovendien wordt het belang van het migratieprobleem, dat verergerde tijdens de opstanden, nog eens benadrukt: ‘A comprehensive approach to migration should be promoted, consistent with the EU's Global Approach. In this context, the European Union must also respond to the challenge of mobility and promote people-to-people contacts, using such instruments as mobility partnerships with all partners sufficiently advanced in their reform processes and cooperating in the fight against human trafficking and irregular immigration. The Commission is invited to make proposals to encourage exchanges between European and South Mediterranean youth’..104
De meest recente ontwikkelingen in de relatie tussen Libië en de EU hebben te maken met de dood van voormalig kolonel Kadhaffi op 20 oktober 2011. In een gezamenlijke verklaring reageerden President Barosso en President van Rompuy als volgt: ‘The reported death of Muammar Gaddafi marks the end of an era of despotism and repression from which the Libyan people have suffered for too long. Today Libya can turn a page in its history and embrace a new democratic future. We call on the National Transitional Council to pursue a broad based reconciliation process which
103
G. Bosse, ‘From ‘Villains’ to the New Guardians of Security in Europe? Paradigm Shifts in EU Foreign Policy towards Libya and Belarus’, Perspectives on European Politics and Society 12:4 2011, p. 456. 104 European Council, ‘Extraordinary European Council’, 11 March 2011, EUCO 7/11, p. 4.
37
reaches out to all Libyans and enables a democratic, peaceful and transparent transition in the country.’105
De EU steunt dus de Nationale Overgangsraad en maakte een budget vrij Libië te helpen bij haar democratische hervormingen tijdens de Arabische Lente. In een memo, gepubliceerd op 20 oktober, staat dat de EU al 156,5 miljoen euro heeft vrijgemaakt voor humanitaire ondersteuning, waarvan 80,5 miljoen euro uit het EU budget kwam. Al eerder (op 21 mei 2011) was er in Benghazi een EU kantoor geopend om van daar uit humanitaire hulp te coördineren. Naast humanitaire hulp stelde de EU voor op korte termijn 25 miljoen euro beschikbaar te stellen om projecten op het gebied van migratie, die vastgelopen waren sinds het uitbreken van de Arabische Lente, weer te heropenen. Aan de andere kant was de EU bereid ook langere termijn doelen, zoals democratisering, civil society en administratieve capaciteiten, te subsidiëren en de voormalige begroting van 60 miljoen euro hiervoor te herzien. Tenslotte geeft de EU in dit memo aan bereid te zijn direct de onderhandelingen met betrekking tot de Kaderovereenkomst weer te hervatten.106 Tot op de dag van vandaag probeert de EU dus langzaam aan de dialoog met Libië weer aan te gaan en het land te helpen met haar hervormingen en humanitaire problemen. Verder probeert de EU de migratieproblematiek ook weer op de agenda te zetten. Het hangt nu van de politieke wil van Libië af hoe snel dit proces zal verlopen. Nu de algemene betrekkingen, die vooral betrekking op de handel hebben, tussen de EU en Libië in kaart zijn gebracht, zal in het volgende hoofdstuk nader in worden gegaan op een specifiek probleem waarmee Libië, en indirect dus ook de EU, sinds enkele decennia mee kampt: de stroom (illegale) migranten die voornamelijk via de zuidgrens van Libië het land binnenkomen. Deze grens, die vanwege het woestijnkarakter moeilijk te bewaken en dus makkelijk te overschrijden is, is voor veel migranten die van beneden de Sahara komen een toegangspoort tot Libië en dus Europa. Er zal worden gekeken naar hoever de invloed van de EU en haar lidstaten reikt in Libië en hoe de EU bijdraagt aan de pogingen tot het oplossen van het probleem.
105
Memo/11/721, ‘Joint statement by President José Manuel Barroso and President Herman Van Rompuy on the reported death of Muammar Gaddafi’, Brussels 20 October 2011. 106 Memo/11/722, ‘EU support to Libya’, Brussels 20 October 2011.
38
4. Migratie vanuit en via Libië naar de Europese Unie Nu duidelijk is hoe de algemene samenwerking tussen de Europese Unie en Libië plaatsvindt, kan dus gekeken worden naar een specifiek probleem waar Libië, en dus indirect ook de EU, mee te maken hebben. De migratiestromen die vanuit en via Libië de EU proberen te bereiken vormen de kern van dit probleem. In het zuidoosten van het land grenst Libië onder andere aan Niger. Dit is een gebied via waar veel immigranten het land binnen proberen te komen. Deze immigranten komen veelal uit landen gelegen ten zuiden van de Sahara en gebruiken Libië dan wel als eindbestemming dan wel als transitmigratiegebied, waarna velen de Europese kust willen bereiken. Aangezien de EU dus ook te maken krijgt met deze immigranten probeert de EU Libië te helpen. In dit hoofdstuk zal gekeken worden hoe de EU met Libië samenwerkt op het gebied van migratie en hoever de invloed van de EU in Libië reikt.
4.1. Samenwerking op het gebied van migratie In deze paragraaf zal een poging worden gedaan de migratiestromen die via Libië de EU binnenkomen in kaart te brengen en zal worden gekeken naar de gesloten (bilaterale) overeenkomsten tussen de EU en Libië die betrekking hebben op het reguleren van deze stromen. Bovendien zullen een paar projecten die de EU lanceerde in het land aan de orde komen. Hulp aan Libië van belang doordat Libië een plek is vanaf waar immigranten de oversteek maken naar de zuidkust van de EU. Libië is hierbij zowel een land van vertrek als wel een land dat gebruikt word voor transitmigratie. Grofweg zijn er namelijk vier migratieroutes vanuit Afrika naar de EU in kaart gebracht: de West-Afrikaanse route met bestemming de Canarische eilanden, de West-Mediterraanse route met als bestemming onder andere Spanje en Zuid-Frankrijk, de Centraal-Mediterraanse route, waarbij Libië als vertrekpunt geldt en de bestemmingen onder andere Sicilië, Malta, Lampedusa en de zuidkust van Italië zijn en tenslotte de Oost-Afrikaanse route waarbij Libië ook als ‘brug’ naar de eilanden rondom Italië en Italië geldt.107 Deze routes zijn van belang omdat ze de onregelmatige migratie naar de EU in kaart brengen en daarbij ook kijken naar Afrikaanse
107
https://www.imap-migration.org/index2.html, geraadpleegd op 22 november 2011. Zie bijlage 2.
39
landen als transitmigratie bestemmingen. Bovendien wordt gekeken naar de landen gelegen onder de Sahara, waar zich de oorsprong van veel van deze routes bevindt. Er wordt geschat dat gedurende de periode 2003-2006 ongeveer 200.000 migranten gebruik maakten van deze vier routes en een route die via het oostelijk gedeelte van de Middellandse zee loopt, vooral via Turkije en Griekenland.108 De laatste jaren wordt geschat dat ongeveer 80.000 migranten per jaar de kust van Italië, Malta en Lampedusa bereiken via Libië.109 Het is echter moeilijk precieze aantallen te geven, daar de Libische autoriteiten vaak niet willen samenwerken en geen gegevens bijhouden of willen verstrekken. Het feit dat Libië zelf geen duidelijk migratiebeleid heeft, zorgt er niet alleen voor dat accurate data ontbreekt, maar ook dat er ongemerkt veel illegalen in het land verblijven. Bovendien heeft het land het Internationaal Verdrag betreffende de Status van Vluchtelingen (ook wel bekend als de Conventie van Genève) uit 1951 niet ondertekend en geratificeerd. Hierin wordt onder meer uiteengezet wat een vluchteling is wat zijn/haar rechten zijn. In het geval van Libië is dus niet te definiëren wat een vluchteling is en of hem/haar asiel verleend hoort te worden.110 Duidelijk is wel dat er per jaar ongeveer 100.000 migranten het land binnenkomen, waarvan een deel illegaal en waarvan een deel Libië gebruikt als doorstroom naar de EU. Er wordt geschat dat van de vijf miljoen inwoners er ongeveer 750.000 tot 1,2 miljoen illegaal verblijven.111 Het is voor de EU, haar lidstaten en voor de migranten zelf dus van belang samen te werken met Libië. Dat was ook de reden voor de Commissie om sinds 2003 regelmatig afgevaardigden naar Libië te sturen voor overleg met de autoriteiten over de migratieproblematiek. Dit vond plaats in het kader van de zogenaamde ‘EU policy of engagement’.112
4.1.1. Europese projecten in Libië met betrekking tot het migratieprobleem Om Libië bij deze problemen te helpen lanceerde de EU in 2004 een hulpprogramma. Deze hulp viel in het kader van het AENEAS programma van de EU, opgericht in 2004. AENEAS is een programma van de Europese Commissie om landen te helpen hun migratiestromen beter te reguleren door middel van financiële steun. Het driejarig programma
108
https://www.imap-migration.org/pages/en/migrationroutes.html, geraadpleegd op 22 november 2011. S. Hamood, ‘EU-Libya Cooperation on Migration: A Raw Deal for Refugees and Migrants?, Journal of Refugee Studies 21:1, January 2008, p. 1. 110 Geneva Convention, ‘Convention relating to the Status of Refugees’, 1951. 111 European Commission, ‘Technical Mission to Libya on Illegal Immigration 27 nov-6 dec 2004, report’, p. 36. 112 Ibidem, p. 5. 109
40
had
een
budget
van
120
miljoen
euro.
Daarvan
is
een
deel
ook
naar
samenwerkingsprogramma’s met Libië gegaan. Zo werd in 2004 een project gelanceerd om de (illegale) migratie tussen Niger en de zuidgrens van Libië de reguleren, een migratiestroom waarbij de zuidkust van Italië vaak de bestemming is. Dat Italië ook meewerkte met dit project is dus logisch.113 Vaak wordt met dergelijke projecten samengewerkt met NGO’s en andere organisaties. Een daarvan is bijvoorbeeld het IOM (International Organisation for Migration), waarmee werd samengewerkt in een ander AENEAS project betreffende Libië. Zij legden nadruk op de manier waarop (illegale) immigranten in Libië werden opgevangen en in welke condities de opvangkampen zich bijvoorbeeld bevonden. Verder wordt met dit programma geprobeerd instituties te verbeteren en civil society aan te moedigen.114 Andere organisaties waarmee samenwerking bestaat zijn bijvoorbeeld de UNHCR (United Nations High Commissioner for Refugees) en de ICMPD (International Centre for Migration Policy Development). Een andere manier van de EU om Libië te helpen met de migratieproblemen is het versterken van de grenscontrole van het land. In 2007 (van 28 mei tot en met 5 juni) lanceerde de EU een technische missie in Libië, geleid door FRONTEX115, om de illegale immigratie naar het land in kaart te brengen en te kijken hoe de situatie aan de grenzen was. Deze missie is een vervolg van een eerste technische missie naar Libië, die plaatsvond in 2004. De grenscontrole in Libië, vooral die maritieme grenzen en de woestijngrens, is namelijk lastig uit te voeren dankzij de lengte van de grenzen en de ruige natuur. Tijdens deze missie lag de nadruk op overleg tussen de Libische en Europese autoriteiten over hoe de controle van de zuidelijke grenzen te verbeteren.116 De grensbewaking in Libië bestaat aan de zuidgrens vooral uit verschillende ‘checkpoints’ die door militairen bewaakt worden. Verder heeft de (lokale) politie de taak illegale immigranten te detecteren. Tijdens de missie werden een aantal gegevens aangeboden door de Libische autoriteiten, aangaande getallen illegale immigranten, maar deze statistieken waren niet nauwkeurig en recent. Een ander doel van deze missie was Libië uit te nodigen deel te nemen aan bepaalde FRONTEX projecten, zoals
113
European Commission, ‘Aeneas programme: programme for financial and technical assistance to third countries in the area of migration and asylum, overview of projects funded 2004-2006’, p. 5. 114 Ibidem, p. 110. 115 FRONTEX is in Warschau gevestigd agentschap van de EU, opgericht in 2005, dat gericht is op samenwerking tussen de lidstaten gericht op de buitenste grensbewaking. 116 FRONTEX, ‘FRONTEX-led EU illegal immigration technical mission to Libya’, June 2007, p. 6.
41
het Nautilus project dat in de zomer van 2007 gelanceerd zou worden. Libië wilde hier echter nog niet aan deelnemen aangezien overleg hierover op hoger niveau nodig zou zijn.117 Libië is de laatste jaren dus steeds meer een bestemming voor migranten geworden. In eerste instantie had dat te maken met de grondstoffen van het land, zoals olie, en de groei van het aantal arbeidsplaatsen in die sector. Men kwam dus vooral naar Libië om te werken. Later ontwikkelde Libië zich vooral als transit migratieland, velen zien het land als poort naar Europa. Immigranten komen uit diverse landen gelegen ten zuiden van het land, zoals Mali, Niger, Nigeria en Soedan.118 Toch worden ook grote aantallen illegale migranten teruggestuurd naar het land van herkomst, voor zover mogelijk. Van de ongeveer 100.000 buitenlanders die het land in 2004 binnenkwamen, werden 54.000 individuen gerepatrieerd.119 Het is echter moeilijk precieze aantallen te geven, aangezien er ook gebruik wordt gemaakt van smokkelaars en dus niet alle migranten ‘gezien worden’. Als we dus naar migrantengolven kijken die via de Sahara het land binnenkomen, spreken we van de Oost-Afrikaanse en Centraal-Mediterraanse routes (samen ook wel de Noord-Afrikaanse route genoemd). Hierbij zijn steden als Goa (Mali) en Agadez (Niger) belangrijke vertrekpunten. Aangekomen in Libië gelden de steden Shebha en Koufra als belangrijke knooppunten. Migranten die vervolgens de oversteek naar de EU maken, gebruiken vaak steden als Tripoli, Zuwarah en Zilten, waarvan Zuwarah voornamelijk als belangrijk smokkelgebied bekend staat. De eilanden die meestal als eerste worden bereikt zijn Sicilië, Lampedusa, Linosa en Pantelleria (zie ook bijlage 5).120 Naast diverse projecten van de EU bestaat er sinds kort ook het National Indicative Programme voor Libië, dat in het vorige hoofdstuk al kort aan bod is gekomen, waarin het aanpakken van dit migratieprobleem als een van de prioriteiten genoemd. Aangezien de samenwerking met Libië, in tegenstelling tot samenwerking met buurlanden als Marokko en Tunesië, nog in de kinderschoenen staat, zullen er hieraan een aantal risico’s zitten. Bovendien verwacht de Commissie enkele problemen tegen te komen, die te voorspellen zijn aan de hand van de algemene indruk die Libië doorgaans maakt. Enkele van deze risico’s zijn bijvoorbeeld de soms lastige samenwerking met de Libische autoriteiten, die niet altijd meewerken. Bovendien heeft Libië geen sterke instituties en bijvoorbeeld geen legaal asielsysteem. De weinige ervaring die het land heeft met betrekking tot het implementeren 117
FRONTEX, ‘FRONTEX-led EU illegal immigration technical mission to Libya’, June 2007, p. 11. Sørensen, N.N., ‘Mediterranean Transit Migration’, Danish Institute for International Studies, Copenhagen 2006, p. 33 (zie ook bijlage 3 en 4). 119 Ibidem, p. 33. 120 Ibidem, p. 55. 118
42
van EU wetgeving wordt ook als groot risico gezien. De Commissie probeert onder andere door middel van het verstrekken van zoveel mogelijk informatie en het aanmoedigen van Libië informatie uit te wisselen met ‘ervaren’ buurlanden, deze risico’s zo klein mogelijk te houden. Verder zal de EU het aantal hervormingen gefaseerd invoeren, zodat Libië niet overstelpt wordt met nieuwe wetgeving. Op het gebied van migratie worden vooral de zwakke administratieve capaciteiten van de autoriteiten als risico genoemd. Dit is al merkbaar op bijvoorbeeld het gebied van het geven van de juiste aantallen migranten die het land binnenkomen en verlaten.121 De Europese Unie wil Libië onder andere op deze manier helpen het migratieprobleem aan te pakken, zoals blijkt uit het National Indicative Programme: ‘EC assistance should aim to support the establishment of an institutional framework for migration and asylum, to improve border management in Libya, to improve Libya’s treatment of illegal and stranded migrants present on its territory, and to strengthen Libya’s ability to manage the foreign workforce on its domestic job market.’122
Het zal aan de andere kant moeilijk worden al deze plannen op korte termijn uit te voeren. De zwakke administratieve capaciteiten van het land zijn al genoemd en deze vermoeilijken onder andere het financieringsproces. De EU heeft geleerd van ervaringen met buurlanden van Libië en weet dat er zorgvuldig met financiële procedures omgegaan moet worden. De twijfel bestaat of Libië dit aankan. Voor dit Programma is een bepaald budget beschikbaar en Libië heeft tot nu toe gevraagd om bedragen die dit budget ruim overschrijden. Dit is een van de redenen waarom er nog geen ‘concrete’ projecten van start zijn gegaan. Samenwerking met Libië vereist dus een geduldige aanpak van beiden kanten, zowel van de EU als de Libische kant. Projecten zullen een lange implementatieperiode nodig hebben, een periode waarin regelmatig controles zullen plaatsvinden van een in het jaar 2000 opgericht systeem: het zogenaamde ‘Commission’s Result Oriented Monitoring’ (ROM) system.123 Hierbij wordt vooral gekeken naar de resultaten van de geïmplementeerde elementen. Bij eerdere
121
ENPI, ‘Libya: Strategy Paper and National Indicative Programme 2011-2013’, p. 20. Ibidem, p. 28. 123 Ibidem, p. 29. 122
43
monitorprojecten keek de Commissie namelijk vooral naar het implementatieproces en niet zozeer naar de resultaten.124
124
European Commission, ‘EuropeAid ROM brochure final’ (24/07/2009), meer informatie op http://ec.europa.eu/europeaid/index_en.htm.
44
Conclusie Na deze uitgebreide analyse kan nu de hoofdvraag van de thesis, ‘hoe de Europese Unie haar buitenlandbeleid met betrekking tot de landen in Noord-Afrika, met in het bijzonder Libië, heeft vormgegeven’, beantwoord worden. Het buitenlandbeleid van de Europese Unie voor de landen gelegen in Noord-Afrika krijgt onder andere vorm door het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB). Dit beleid heeft als voornaamste doel het creëren van een ‘ring of friends’ ten zuiden van de EU. Beide partijen zijn namelijk gebaat bij een goede samenwerking op zowel economisch als politiek gebied. Deze Noord-Afrikaanse landen hebben vooral profijt van de Unie op het gebied van handel en investeringen van de EU, en particulieren, in het bedrijfsleven. Bovendien kan dit beleid als vervanging van een nieuwe toetredingsronde worden gezien. In een aantal landen van Europa geldt in het algemeen namelijk een zogenaamde toetredingsmoeheid, zeker na de grote uitbreidingsrondes van 2004 en 2007. De landen die onderdeel uitmaken van het ENB worden daarom ook geen lidmaatschap van de Unie in het vooruitzicht gesteld. Het ENB kan dus daarom als vervanging van toetreding worden gezien, waarbij de landen wel kunnen profiteren van de economische en politieke stabiliteit van de Europese landen. In het kader van het ENB wordt vaak gesproken over begrippen als ‘stabiliteit’, ‘vrede’ en ‘welvaart’ in de partnerlanden. De Unie investeert namelijk een groot deel van haar budget in deze landen om deze begrippen te realiseren. Door actieplannen met de landen op te stellen worden deze doelen getracht realiteit te worden. Aangezien de landen in deze regio onderling verschillen, niet alleen in welvaartsniveau maar ook bijvoorbeeld qua politieke regimes, worden de plannen per land opgesteld en aangepast. De Unie houdt de vorderingen die de landen maken in de gaten en baseert daar haar volgende plannen op. Zo probeert de Unie de landen onder andere te helpen met het democratiseren van de verschillende politieke regimes en de economie transparanter en eerlijker te maken. De Unie heeft voor het bereiken van deze doelen een aantal verschillende instrumenten ontwikkeld. Het Europees Nabuurschapsbeleidinstrument (ENBI) is daarvan de grootste. Dit instrument is de vervanging van verschillende regionale programma’s, zoals TACIS en MEDA, die al eerder in het leven waren geroepen. Technische ondersteuning wordt onder meer gegarandeerd door Twinning en het TAIEX-programma. Hierbij worden vaak EU specialisten ingezet om ter plekke hervormingen door te voeren.
45
Als toevoeging op dit Nabuurschapsbeleid, dat ook betrekking heeft op landen gelegen ten oosten van Europa, werd in 1995 het Barcelona Proces gelanceerd. Dit Proces had tot doel het vestigen van een Europees Mediterraan Partnerschap (EMP). Dit Partnerschap kende drie hoofddoelen: samenwerking op het gebied van politiek en veiligheid, het creëren van een economisch en financieel partnerschap (met als uiteindelijk doel een vrijhandelszone in dit gebied, te bereiken in 2010) en diepere samenwerking op het gebied van sociale, culturele en humane zaken. Later werd hier nog een vierde hoofdstuk aan toegevoegd, waarbij de nadruk op migratie en sociale integratie werd gelegd. Het EMP bleek echter niet voldoende toe te voegen en de vorderingen waren te klein; in 2007 kwam de Franse president Sarkozy dus met een nieuw idee: de Unie voor het Middellands Zeegebied (UMZ). In dit raamwerk, dat oorspronkelijk maar uit 5 leden van de EU en 5 Noord-Afrikaanse landen zou bestaan, steeg het aantal leden voor samenwerking in het Mediterraan Zeegebied van 37 naar 43. Bovendien werd er een Secretariaat ingesteld, onder andere voor het initiëren van plannen, en werd het voorzitterschap gedeeld door een afgevaardigde uit de EU en een uit een niet-lidstaat. Verder werd geprobeerd de UMZ transparanter en toegankelijker te maken. Het begrip ‘co-ownership’ is bij deze Unie voor het Middellands Zeegebied het sleutelwoord. De UMZ trad officieel in 2008 in werking. Het grootste verschil tussen de EMP en de UMZ ligt in het feit dat de UMZ een initiatief van de lidstaten is, terwijl de EMP geïnitieerd werd door de Europese Commissie. De betrekkingen tussen de EU en haar buurlanden gelegen aan de kust van NoordAfrika worden dus vormgegeven door bovengenoemde raamwerken. Met de meeste landen zijn overeenkomsten gesloten en verdragen in werking getreden. Landen proberen hervormingen door te voeren om zo dichterbij de Unie te komen en hiervan diverse voordelen te genieten. Er zijn echter landen die moeilijk meewerken en waarmee nog niet alle overeenkomsten in werking zijn getreden. Een dergelijk land is Libië. Voor de betrekkingen met dit land bestaat nog geen officieel raamwerk. Betrekkingen die bestaan zijn vooral bilateraal van aard en worden gesloten tussen afzonderlijke lidstaten, waarvan Italië een goed voorbeeld is, en Libië en hebben vooral betrekking op handelscontacten. De Unie heeft echter wel diverse malen toenadering gezocht, onder andere in het kader van het ENB en het EMP/UMZ, maar Libië weigerde keer op keer zich aan te passen aan de conditionaliteit van de EU. Onder meer het regime van Kadhaffi, de generaal met een grote afkeer voor alles wat Westers, kapitalistisch en dus Europees is, is hier de reden van. Aan de andere kant speelde het land lange tijd een kleine rol op het wereldtoneel door de sancties die het opgelegd had 46
gekregen na de Lockerbie-affaire. Ook de EU had het land sancties opgelegd waardoor relaties werden bevroren. De EU blijft echter proberen een officieel raamwerk te creëren. Redenen hiervoor zijn onder andere de handelsbelangen: Libië is een grote leverancier van olie en andere grondstoffen voor de Unie. Het land is voor de EU bijvoorbeeld een belangrijke bron van gas. Bovendien is Libië een afzetmarkt voor Europese producten en omgekeerd levert Libië producten aan de Unie. Aan de andere kant bestaan er een paar problemen, waarvan de migratiestromen de grootste is, in Libië waar de EU negatieve gevolgen van ondervind. Hierdoor is de EU min of meer genoodzaakt Libië te helpen bij het oplossen van deze problemen. Daarom onderhandelen de EU en Libië sinds 2007, na een initiatief van toenmalig voorzitter Waldner, over een te vormen Kaderovereenkomst. In deze Overeenkomst zullen een aantal thema’s centraal staan: het uiteindelijk creëren van een vrijhandelszonde tussen de EU en Libië, veiligheidsthema’s zoals het bestrijden van georganiseerde criminaliteit en het oplossen van de migratieproblematiek staan hierin centraal. Door het uitbreken van de Arabische Lente in het voorjaar van 2011 echter lopen de onderhandelingen tot nu toe vast. Onrust in het land en de dood van generaal Khadaffi zorgden voor vertragingen in het onderhandelingsproces, dat nu weer langzaam op gang lijkt te komen. Een dergelijk probleem waar Libië, en meer Afrikaanse landen, dus mee kampt is het bovengenoemde migratieprobleem. Libië, in de vorige eeuw vooral een bestemming voor arbeidsmigranten in de rijke energiesector, is de laatste decennia een land van transitmigratie naar de Europese Unie. Gelegen aan de Middellandse Zee, dichtbij Italiaanse eilanden als Lampedusa en voorzien van grote havensteden zoals Tripoli, wordt het land door velen beschouwd als ‘poort naar Europa’. Het ontbreken van een duidelijke, strenge immigratiepolitiek draagt bij aan het vergemakkelijken van een tocht naar Europees grondgebied. Het is daarom moeilijk de precieze omvang van het probleem in te schatten, gezien de gebrekkige administratie van de Libische autoriteiten en dus lastig te verkrijgen precieze data en statistieken. Grove schattingen zijn dus de voornaamste bronnen. Duidelijk is wel dat het om tientallen duizenden illegale migranten per jaar gaat. Een groot probleem dus, waarbij voor de oplossing ervan Libië hulp nodig heeft van omliggende landen. Aangezien deze landen ongeveer dezelfde administratieve problemen lijken hebben, lijkt de EU de enig mogelijke partner op dit gebied. Diverse projecten, bijvoorbeeld in het kader van het AENEAS-programma, werden al gelanceerd en gefinancierd door de EU om Libië te helpen. In het kader van het AENEAS47
programma worden projecten opgezet die trachten de samenwerking tussen Libië en buurlanden als Niger en Soedan te verbeteren en de migratiestromen te reguleren en in kaart te brengen. De EU draagt hier dus vooral financieel aan bij, maar biedt ook kennis en ervaringsdeskundigen. De Unie hoopt op deze manier de migratiestromen te kunnen reguleren en bijvoorbeeld duidelijker afspraken met Libië te maken over terugnames van migranten. Daarnaast werden diverse technische missies naar Libië ondernomen, waarvan de FRONTEX missie van 2007 de bekendste is. Tijdens deze missie werd vooral de grenscontrole van Libië onder de loep genomen en werd er onderhandeld over verdere samenwerking. Over het algemeen kan dus gezegd worden dat de relatie met Libië moeizaam verloopt, dit in tegenstelling tot andere landen uit de regio zoals Marokko. Uiteindelijk zal er een vorm van samenwerking tussen beide partijen ontstaan, hetzij met de voltooide Kaderovereenkomst, hetzij met kleinere, regionale projecten. Libië kan gebruik maken van het ENBI en dus financiële steun ontvangen van de EU. Het vereist echter van beide partijen veel geduld en doorzettingsvermogen. Het slagen van dergelijke projecten hangt voor een groot deel af van de politieke wil die Libië toont. Na de val van generaal Kadhaffi lijkt Libië echter weer wat meer naar buiten te treden en zullen de onderhandelingen met de EU weer snel hervat worden. Uiteindelijk zijn de olie- en gastoevoer naar de EU en de migratieproblemen de belangrijkste redenen voor de EU om toenadering te blijven zoeken met Libië.
48
Bijlagen:
1. Gesloten overeenkomsten met ENB leden.
Bron: Europese Commissie, ‘Het Europees Nabuurschapsbeleid: samen aan de slag’. Luxemburg: Europese Gemeenschappen 2006, p. 11.
2. Migratieroutes vanuit Afrika naar de zuidkust van de Europese Unie.
Bron:https://www.imap-migration.org/downloads/New-Map-MTM_Poster-Landscape_EN_v2.pdf, geraadpleegd op 22 november 2011.
49
3. Aantal illegale migranten onderschept door de Libische autoriteiten 2000-2003
Bron: Sørensen, N.N., ‘Mediterranean Transit Migration’, Danish Institute for International Studies, Copenhagen 2006, p. 33.
4. Land van herkomst van de onderschepte illegale migranten in de periode 2000-2003
Bron: Sørensen, N.N., ‘Mediterranean Transit Migration’, Danish Institute for International Studies, Copenhagen 2006, p. 33.
50
5. Detailkaart van de noordkust van Libië
Bron: Sørensen, N.N., ‘Mediterranean Transit Migration’, Danish Institute for International Studies, Copenhagen 2006, p. 55.
51
Literatuurlijst Primaire bronnen: Commissie van de Europese Gemeenschappen, ‘Een nieuwe impuls voor het Proces van Barcelona’, COM 497 (06/09/2000). Commissie van de Europese Gemeenschappen, ‘Het proces van Barcelona: Unie voor het Middellandse Zeegebied’, COM 319 (20/05/2008). Commission des Communautes Europeennes, ‘Les Relations entre la Communaute et les Pays du Bassin Mediterraneen’, Bruxelles (1972). Commission of the European Communities, ‘A Strong European Neighbourhood Policy’, COM 774 (05/12/2007). Commission of the European Communities, ‘Annual report of the MEDA-Programme 2000’. Commission of the European Communities, ‘European Neighbourhood Policy Strategy Paper’, COM 373 (12/05/2004). Commission of the European Communities, ‘On strengthening the European Neighbourhood Policy’, COM 726 (04/12/2006). Commission of the European Communities, ‘on the Stabilisation and Assocation process of the countries South-Eastern Europe’, COM 235 (26/05/1999). Commission of the European Communities, ‘Paving the way for a New Neighbourhood Instrument’, COM 393 (01/07/2003). Commission of the European Communities, ‘Wider Europe-Neighbourhood: A New Framework for Relations with our Eastern and Southern Neighbours’, COM 104 (11/03/2003). Commission of the European Communities, Commission Staff working paper: Country report of Morocco, COM 569 (12/05/2004). Conclusions of the Second Euro-Mediterranean Ministerial Conference Malta, 15-16 April 1997, te vinden op : http://www.ces.es/TRESMED/docum/Conf_Malta_1997_en.pdf. Conclusions of the Third Euro-Mediterranean Ministerial Conference Stuttgart, 15-16 April 1999, te vinden op: http://www.euromedi.org/attivita/link.asp?link=397/397_conf.jpg&idevento=397. Council Regulation 3906/89 ‘On economic aid to the Republic of Hungary and the Polish People’s Republic’, (18 december 1989). ENPI, ‘Libya: Strategy Paper and National Indicative Programme 2011-2013’, 52
EuroMed, Five Year Workprogramme, final tekst (18/04/2005). European Commission, ‘Concept Note Libya - Country Strategy Paper and National Indicative Programme 2011-2013’, April 2009. European Commission, ‘2005 year of the Mediterranean: The Barcelona Process ten years on’, Luxemburg 2005 (folder). European Commission, ‘A new response to a changing Neighbourhood’, COM 303 (25/05/2011). European Commission, ‘Aeneas programme: programme for financial and technical assistance to third countries in the area of migration and asylum, overview of projects funded 2004-2006’. European Commission, Final Statement Marseille 3-4 November 2008. European Commission, ‘TAIEX in the Neighbouring Countries and Russia’ (folder). European Commission, ‘Technical Mission to Libya on Illegal Immigration 27 nov- 6 dec 2004, report. European Council, ‘Extraordinary European Council’, 11 March 2011, EUCO 7/11, p. 23. Europese Commissie, ‘De weg effenen voor een nieuw nabuurschapsbeleid’, COM 393 (01/07/2003). Europese Commissie, ‘Een Partnerschap voor Democratie en Gedeelde Welvaart met zuidelijke Middellandse zeegebied’, COM 200 (08/03/2011). Europese Commissie, Het Europees Nabuurschapsbeleid: samen aan de slag. Luxemburg: Europese Gemeenschappen 2006. Europese Raad, ‘Conclusies van het Voorzitterschap’, (11-12/12/1998) te Wenen. Europese Raad, ‘Conclusies van het Voorzitterschap’, (24-25/03/1999) te Berlijn. Europese Raad, ‘Europese Veiligheidsstrategie: Een veiliger Europa in een betere wereld’, Brussel 12 december 2003. FRONTEX, ‘FRONTEX-led EU illegal immigration technical mission to Libya’, June 2007. Verkrijgbaar via http://www.statewatch.org/news/2007/oct/eu-libya-frontex-report.pdf, laatst geraadpleegd op 11 januari 2012. Geneva Convention, ‘Convention relating to the Status of Refugees, 1951. Joint Statement of the Ministers of Foreign Affairs of the countries of the European Union and of the wider Black Sea area. 53
Memo/11/721, ‘Joint statement by President José Manuel Barroso and President Herman Van Rompuy on the reported death of Muammar Gaddafi’, Brussels 20 October 2011. Memo/11/722, ‘EU support to Libya’, Brussels 20 October 2011. Prodi, R, speech at the Sixth ECSA-World Conference: ‘A Wider Europe: A Proximity Policy as the key to stability’, Brussel 5-6 december 2002. Verordening 2157/91 van de Raad van 15 juli 1991. Verordening 2698/90 van de Raad van 17 september 1990. Verordening 3800/91 van de Raad van 23 december 1991. Secundaire bronnen: Aliboni, R, & Ammor, F, ‘Under the Shadow of ‘Barcelona’: From the EMP to the Union for the Mediterranean’, EuroMesco Paper 77, January 2009. Attinà, F & Rossi, R eds, European Neighbourhood Policy: Political, Economic and Social Issues. Jean Monnet Project – Heading A-3022, Catania 2004. Bahgat, G, ‘Libya Looks to a Bright Future’, Mediterranean Yearbook 2006, IeMed. Balfour, R, ‘The Transformation of the Union for the Mediterranean’, Mediterranean Politics 14:1 (2009), p. 99-105. Bicchi, F, ‘The European Origins of Euro-Mediterranean Practises’, Working Paper: Institute of European Studies, Berkeley (2004). Bosse, G, ‘From ‘Villains’ to the New Guardians of Security in Europe? Paradigm Shifts in EU Foreign Policy towards Libya and Belarus’, Perspectives on European Politics and Society 12:4 (2011), p. 440-461. Börzel, T, ‘The Transformative Power of Europe Reloaded. The Limits of External Europeanization’, KFG Working Paper Series, 2010. Boudewijn, R, ‘Vijf jaar Europees Nabuurschapsbeleid’, Openbaar Bestuur 5, 2009. Calleya, S.C, Evaluating Euro-Mediterranean Relations, London: Routledge 2005. Canciani, E, ‘European Financial Perspective and the European Neighbourhood and Partnership Instrument’, European Institute of the Mediterranean, Barcelona 2007, p. 148152. Dannreuther, R, ‘Developing the Alternative to Enlargement: The European Neighbourhood Policy’, European Foreign Affairs Review 11 (2006), p. 183-201. Dinan, D, Ever Closer Union, An Introduction to European Integration, Hampshire: Palgrave MacMillan 2005. 54
EuropeAid folder, te vinden op http://ec.europa.eu/europeaid/documents/casestudies/libya_health_hiv_fr.pdf, geraadpleegd op 15 november 2011. Gillespie, R, ‘A ‘Union for the Mediterranean’…or for the EU?’, Mediterranean Politics 13:2 (2008), p.277-286. Hamood, S, ‘EU-Libya Cooperation on Migration: A Raw Deal for Refugees and Migrants?’, Journal of Refugee Studies 21:1 (2008), p. 19-42. Houten van, J, ‘Libië: welke route is er gekozen?’, Masterscriptie Internationale Betrekkingen, Universiteit Gent 2011. Hunt, D, ‘The UfM and Development Prospects in the Mediterranean: Making a Real Difference?’, Mediterranean Politics 16:1 (2011), p. 171-192. Joffé, G, ‘Libya and Europe’, The Journal of North African Studies 6:4 (2001), p. 75-92. Joffé, G, ‘Libya and the European Union: shared interests?’, The Journal of North African Studies 16:2 (2011), p. 233-249. Kleenmann, K, ‘The European Neighbourhood Policy- A Reality Check. How effective is the European Neighbourhood Policy in promoting Good Governance? Working Paper Hertie School of Governance 2010. Mahncke, D. e.a. eds, European Foreign Policy: From Rhetoric to Reality? Brussels: Presses Interuniversitaires Européennes 2004. Ronzitti, N, ‘The Treaty on Friendship, Partnership and Cooperation between Italy and Libya: New Prospects for Cooperation in the Mediterranean?’, Bulletin of Italian Politics 1:1 (2009), p. 125-133. Smith, K.E, ‘The outsiders: the European Neighbourhood Policy’, International Affairs, 81:4 (2005), p. 757-773. Sørensen, N.N, ‘Mediterranean Transit Migration’, Danish Institute for International Studies, Copenhagen 2006. Vandewalle, D.J, A History of Modern Libya, Cambridge: University Press 2006.
Internetbronnen: http://europa.eu/legislation_summaries/external_relations/relations_with_third_countries/east ern_europe_and_central_asia/r17003_nl.htm, geraadpleegd op 24 mei 2011. http://ec.europa.eu/enlargement/how-does-it-work/financial-assistance/phare/index_en.htm, geraadpleegd op 25 mei 2011.
55
http://europa.eu/legislation_summaries/enlargement/2004_and_2007_enlargement/e50004_nl. htm#AMENDINGACT, geraadpleegd op 25 mei 2011. http://ec.europa.eu/world/enp/pdf/country/0703_enpi_figures_en.pdf, geraadpleegd op 08 juni 2011. http://ec.europa.eu/europeaid/where/neighbourhood/overview/documents/taiex_en.pdf, geraadpleegd op 15 juni 2011. https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/geos/ly.html#top, geraadpleegd op 12 november 2011. https://www.imap-migration.org/pages/en/migrationroutes.html, november 2011.
geraadpleegd
op
22
https://www.imap-migration.org/index2.html, geraadpleegd op 22 november 2011. https://www.imap-migration.org/downloads/New-Map-MTM_Poster-Landscape_EN_v2.pdf, geraadpleegd op 22 november 2011.
56