De Eerste Restauratie van de Borobudur 1907 – 1911 Lennart Westeneng 23 oktober 2015 Inleiding De reconstructie van de Borobudur die tussen 1907 en 1911 door Theodoor van Erp op Zuid-‐Java werd uitgevoerd was één van de eerste die door een Europese koloniale macht aan het begin van de 20ste eeuw in Zuidoost Azië werd ondernomen. Deze eerste toepassing van Westerse restauratietheorie op een boeddhistische archeologische site in een gebied met een overwegend islamitische bevolking die op dat moment gekoloniseerd werd door een Westerse mogendheid biedt een interessante casus voor een analyse van de overwegingen die ten grondslag lagen aan de keuzes in doelstelling, technieken en methodes die bij deze reconstructie zijn gebruikt. Om de kwaliteit van de ingrepen te bepalen zullen de gemaakte keuzes worden beoordeeld met behulp van Ernst van de Weterings besluitvormingsmodel waarin de criteria waaraan gemaakte keuzes moeten voldoen worden benaderd vanuit: de functie van het kunstwerk, de ethische code die tijdens een restauratie wordt gevolgd, het spanningsveld tussen restauratiefilosofie en esthetiek, de verschillende percepties die verschillende partijen kunnen hebben van een kunstwerk en de mate waarin de authenticiteit en de historiciteit van een kunstwerk worden gerespecteerd. Hierbij is het ook interessant om te kijken wat voor keuzes er bij de herstellingen die voor en na de reconstructie van de Borobudur op Java zijn gemaakt om de plaats van de ingrepen die tussen 1907 en 1911 door Van Erp zijn gemaakt in de ontwikkeling van de restauratietheorie te plaatsen. Voorgeschiedenis van het Monument Met de bouw van de Borobudur is in de 8ste eeuw begonnen door een vorst uit de Sailendra-‐ dynastie. Deze dynastie verplaatste in de tweede helft van de 9de eeuw zijn administratieve centrum naar de kust, waarschijnlijk in verband met toenemende vulkanische activiteit. Hoewel het heiligdom bij gelegenheid nog gebruikt kan zijn door lokale boeddhistische groepen ontbraken de middelen en de administratieve structuur om het monument te onderhouden. Met de komst van andere soorten boeddhisme en uiteindelijk de islam viel ook deze gebruiksfunctie weg waarna het bouwwerk door de eeuwen heen werd bedolven onder vulkanische as, overwoekerd door de jungle, en van binnen werd uitgehold door de enorme hoeveelheid neerslag die in Zuid-‐Java, een van de natste plekken op aarde, valt. Luitenant-‐Gouverneur Thomas Stamford Raffles die in 1813 na het einde van de Napoleontische oorlogen in afwachting van teruggave van de koloniën aan Nederland een tussenbewind leidde op Java had een bijzondere interesse in de oudheden van de gebieden die tijdelijk onder zijn gezag vielen. Nadat hij tijdens een reis op Java van de Borobudur hoorde stelde hij de Nederlander H. C. Cornelius aan om het monument dat op dat moment tot de bovenste gaanderij onder aarde was bedolven bloot te leggen. Dit blootleggen bestond vooral uit het verwijderen van vegetatie, losse stenen en aarde maar legde enkel de bovenste gaanderijen bloot. In 1817 en 1822 werd het blootleggen van het bouwwerk voortgezet maar het waren de Franse publicaties over Angkor Wat die in 1863 bijdroegen aan toenemende Europese interesse in Aziatische archeologische monumenten. In 1873 werd de eerste monografie met tekeningen van
1
de reliëfs van de Borobudur uitgegeven en reisde fotograaf Kinsbergen naar Java om foto’s van de Borobudur te nemen. Om deze documentatie optimaal te kunnen doen legde hij diverse gaanderijen en waterspuiers bloot waarmee hij in feite al deelnam aan het proces van schoonmaken van de archeologische site. In 1882 werd er een voorstel gedaan om de hele Borobudur af te breken en in een museum ten toon te stellen. Een oudheidkundige uit Batavia vond de toestand van het bouwwerk echter niet van dien ernst dat hij dit nodig achtte. Dit plan zou dan ook niet ten uitvoer worden gebracht.1 Tegen het einde van de 19de eeuw werd de toestand van de Borobudur ernstiger ingeschat en in 1900 werd een speciale commissie voor het behoud van de Borobudur ingesteld met als doel de verdere achteruitgang van het bouwwerk een halt toe te roepen. In deze commissie zaten Jan Laurens Andries Brandes, een kunsthistoricus die in 1901 voorzitter zou worden in de datzelfde jaar opgerichte Commissie in Ned.-‐Indië voor Oudheidkundig onderzoek op Java en Madoera, 1ste luitenant van de genie Theodoor van Erp en B.W. van de Kamer, een opzichter 1e Klas van Rijkswaterstaat. De laatste ontvouwde al snel een plan voor het overkoepelen van de hele Borobudur. Hij wilde dit doen met een kap van gegalvaniseerd plaatijzer, rustend op veertig stijlen die ervoor moest zorgen dat de regenval niet langer de reliëfs zou aantasten. Dit plan dat 135.000 gulden zou kosten stuitte meteen op weerstand van Brandes die vanuit zijn positie als voorzitter in de positie was dit voorstel af te keuren en samen met Van Erp een 2/3de meerderheid te vormen die in 1902 een ander voorstel naar Nederland stuurde. Dat voorstel richtte zich vooral op preventieve conservering zoals het herstellen van de regenwaterafvoer en het doen van de meest urgente bouwkundige herstellingen. Dit voorstel werd in Nederland goedgekeurd waarbij er een budget van 48.800 gulden voor de restauratie en 10.000 voor fotografie van het project dat in 1907 zijn aanvang nam ter beschikking werd gesteld.2 Het restauratieplan dat voornamelijk preventieve conservering als doel had richtte zich op het versterken van de muren op de gaanderijen die op sommige punten op instorten stonden. De Borobudur is op een heuvel gebouwd en het enorme gewicht van de stenen drukte de aarde naar beneden die daardoor onderaan de heuvel druk naar buiten uitoefende waardoor de muren overhelden (Afb. 1). Ook het niet meer functionerende drainagesysteem droeg bij aan verdere destabilisering van de gaanderijen doordat de grond tussen de stenen wegspoelde wat de destabilisatie verergerde. Het opnieuw in werking stellen van het drainagesysteem was dan ook het tweede aandachtspunt van het restauratieplan. Na de aanvang van het conserveringsproject zou de koers echter al snel worden verlegd naar een meer op reconstructie gericht plan. De beslissing om de koers te verleggen van conservering naar reconstructie werd gemaakt nadat tijdens het schoonmaken van het plein grote aantallen beelden en tempelnisjes werden gevonden. De werkzaamheden van Cornelius in 1814 hadden enkel de bovenste ronde gaanderijen blootgelegd. De stenen beelden die hij tijdens dit schoonmaakproces tegenkwam had hij laten afvoeren en op vier hopen aan de hoeken van de piramide neergelegd. Om de waterspuiers waaruit het drainagesysteem bestond weer werkend te krijgen moest het plein voor het monument ontgraven worden. Dit leidde ertoe dat Van Erp voor hij aan het werk kon zo’n 500 vierkante meter puin moest ruimen. Tijdens deze ontgraving van het stoepaplein kwam Van Erp zoveel beelden, reliëfs en bruikbare bouwmaterialen tegen dat de koers van het project al snel van conservering naar reconstructie verlegd werd. Er werd een extra budget van 34.600 gulden ter beschikking gesteld waarna de focus werd verlegd naar het weer opbouwen van de stoepa’s, tempelnissen en trappen die de Borobudur volgens Van Erp weer in haar oude allure zou herstellen. 1
A.J.B. Kempers, De Borobudur : mysteriegebeuren in steen : verval en restauratie : oudjavaans volksleven (1970), 141. 2 T. van Erp, Beschrijving van Barabudur. 2e deel Bouwkundige beschrijving (1931), 442.
2
Aan de hand van enkele thema’s uit het besluitvormingsschema van Van de Wetering zal het restauratievoorstel en de uitvoering ervan worden geanalyseerd waarbij de gemaakte overwegingen naast de hedendaagse standaard in de conserveringstheorie worden gelegd. Ook zal worden ingegaan op de keuzes en overwegingen die ten grondslag lagen aan de radicale omslag in doelstellingen die kort na aanvang van de restauratie plaatsvond en zal worden geanalyseerd of deze veranderde koers de juiste zou blijken te zijn.
Afb. 1. Dwarsdoorsnede van de Borobudur Functies
De Borobudur was ooit een religieus bouwwerk maar was aan het begin van de 20ste eeuw al eeuwen niet meer als zodanig in gebruik omdat de religie waarin de Borobudur de functie van heiligdom vervulde niet meer aanwezig was op Java. Er was in 1908 dus geen directe praktische reden om de Borobudur in de functie van heiligdom te herstellen. Het aanvankelijke voorstel voorzag dan ook enkel in de conservering van de ruïne als een document uit vroegere tijden. Het voorstel tot overkoepeling door Van de Kamer leek dit doel nog het beste te dienen. Het plan zou misschien niet direct de gevolgen maar toch zeker de oorzaak van het snelle verval van de Borobudur wegnemen, namelijk het vele regenwater dat het bouwwerk te verduren kreeg. Van Erp en Brandes serveerden dit plan echter af onder het voorwendsel dat: “Gunadharma, gesteld dat dit de naam is van de geniale ontwerper van de Borobudur zich omgekeerd moet hebben in zijn boven op de kam van het Menoreh gebergte gelegen graf. Toen de overblijfselen van zijn schepping door dezen nekslag werden bedreigd”.3 Voor Van Erp en Brandes was de Borobudur in eerste plaats een kunstwerk/bouwwerk dat door de huidige staat haar volledige potentie niet inloste. Het eerste voorstel van Brandes en Van Erp voorzag echter niet in de esthetische verbeteringen die hiervoor nodig zouden zijn. Hun felle oppositie tegen de overkapping van de Borobudur, de snelle koerswijziging na aanvang van de werkzaamheden, en de methodische wijze van afgraven van het stoepaplein lijken erop te wijzen dat Van Erp en Brandes ten tijde van het indienen van het eerste restauratievoorstel al andere plannen, gericht tot het in ere herstellen van de Borobudur als kunstwerk, voor ogen hadden. 3
T. van Erp, Beschrijving van Barabudur. 2e deel Bouwkundige beschrijving (1931), 441.
3
Hoewel de reconstructie die vervolgens werd uitgevoerd vooral de kunsthistorische en bouwkundige belangstelling van de beide commissieleden leek te dienen zou ook blijken dat van de reconstructie van het eeuwenoude bouwwerk een bindende werking op de omliggende bevolking uitging. Zo brachten dorpelingen uit de omgeving stenen terug die ze ooit van de ruïne hadden meegenomen en waren de lokale arbeiders bijzonder bevlogen om de juiste elementen op de juiste plek terug te plaatsen.4 Deze verbindende functie van het bouwwerk zou tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd nog sterker worden uitgebuit en tijdens de officiële opening na de tweede restauratie in 1984 ook op nationaal niveau gaan bijdragen aan de Indonesische identiteit. Met de her ingebruikname van de Borobudur als religieuze plaats voor boeddhisten en de opkomst van internationaal massatoerisme kreeg de Borobudur in een internationale religieuze en esthetische context zijn verbindende en aantrekkende functie van heiligdom en kunstwerk terug. Technische Mogelijkheden en Esthetiek Het aanvankelijke plan om de onderste vier gaanderijen opnieuw te construeren bleek al snel stuk te lopen op de technisch beperkte mogelijkheden. Vanwege de piramidevorm van het bouwwerk rusten al de bovengelegen gaanderijen op de onderste rijen en zou het hele bouwwerk afgebroken en opnieuw geconstrueerd dienen te worden. Hoewel dit tijdens de latere restauratie die in de jaren zeventig en tachtig door Indonesië in samenwerking met UNESCO is uitgevoerd wel gebeurde ontbrak het Van Erp aan het budget en daarmee de technische middelen om deze taak, die toch tot de kernopdracht behoorde, te volbrengen. Hoewel niet het optimaliseren van de esthetische waarde van het bouwwerk maar het preventief conserveren voor de toekomst de aanvankelijke doelstelling van het restauratieproject was, zou Van Erp, die toch een bouwkundige achtergrond had, snel over deze erbarmelijke staat van de onderste vier gaanderijen heenstappen. Zo schrijft hij in zijn restauratieverslag: ‘deden zich plaatselijk soms zeer aanzienlijke hellingen en verzakkingen voor in de hoofdmuren. Het is duidelijk dat de Borobudur er heel wat aantrekkelijker uit zou zien als die geëlimineerd werden’.5 Toch zou hij niet ingrijpen in de slechte bouwkundige staat van de Borobudur waarbij hij gebruik maakt van het eerdergenoemde argument dat het toevoegen en ingrijpen in het eeuwen oude bouwsel zou leiden tot falsificaties. Brandi zou zich zestig jaar later bij dit principe aansluiten als hij schrijft: ‘anyone who thinks that the mere identification of the quarry source of an ancient monument sanctions him to quarry more stone there and remake the monument (where reconstruction and not restoration is involved) cannot justify himself on the pretext that it is the same material. The material is hardly the same as it joins current history through being worked now and so it belongs to this epoch and not to a time gone by. Although chemically the same it will be different and will amount to no more than a historical and aesthetic forgery’.6 Brandi maakt in zijn theorie echter een onderscheid tussen de structure en de appearance van een kunstwerk waarbij structure de drager van het beeld, de appearance, is dat de aanschouwer van het kunstwerk tot zich neemt en kent aan deze twee noties ook verschillende waarden toe. Brandi stelt dat: ‘… in the end appearance will override structure where they cannot otherwise be reconciled’.7 Voor Van Erp was de appearance van de Borobudur aangetast doordat de vele door de gaanderijen gevormde horizontale lijnen onderbroken werden door de uitzakkende terrassen. Van Erp besloot echter niet tot het herstellen van de structure maar tot het reconstrueren van de stoepa’s op de ronde terrassen en de tempelnissen op onderliggende gaanderijen die door hun herhalende 4
T. van Erp, Beschrijving van Barabudur. 2e deel Bouwkundige beschrijving (1931), 447 Ibidem, 442. 6 C. Brandi, Theory of Restoration (1977), 54. 7 Ibidem, 51. 5
4
patroon die horizontale lijnen in het bouwwerk zouden terugbrengen. Volgens Brandi zou echter het repareren van de structure, mits dit hetzelfde effect zou hebben gehad op het appearance, de voorkeur hebben genoten boven het reconstrueren van de beeldfragmenten. Deze ingreep op de structure van de Borobudur behoorde destijds echter niet tot Van Erps financiële en technische mogelijkheden.
Afb. 2. Borobudur in 1900
Afb. 3. Borobodur na de reconstructie De vraag rijst of er in afwachting van het ter beschikking komen van de middelen om deze ingrepen wel te kunnen doen het kunstwerk niet het best zo goed mogelijk afgeschermd en geconserveerd had kunnen worden. De reliëfs die Van Erp uit de grond haalden waren in nagenoeg perfecte staat omdat ze niet bloot waren gesteld aan de elementen. Deze unieke situatie werd in decennia na de eerste reconstructie tenietgedaan doordat de elementen vat 5
kregen op de reliëfs. De grootste problemen ontstonden door de vorming van mos en de effecten van zware regenslag op de reliëfs. Er is nog geprobeerd dit tegen te gaan door de reliëfs te impregneren met chemicaliën maar deze ingrepen hadden een negatief effect op de stenen.8 Hierna werd besloten de tijd haar beloop met de reliëfs te laten hebben waardoor deze de afgelopen eeuw aanzienlijk in kwaliteit achteruit zijn gegaan. Om onderliggende technische problemen weg te poetsen zette Van Erp esthetische middelen in waarmee hij in feite twee problematieken door elkaar haalde. Hoewel de reconstructie er zeker in slaagde Borobudur als kunstwerk iets van haar oude grandeur terug te geven heeft de ingreep door Van Erp geen directe positieve invloed gehad op het tegengaan van de gestage achteruitgang van de structure van het kunstwerk terwijl er een negatieve invloed van uitging op de conservering van de fragmenten waarmee hij de Borobudur reconstrueerde (Afb. 2, Afb. 3). Ethiek De samenstelling van de Commissie die als doel had de Borobudur te conserveren is kenmerkend voor de verhoudingen in de restauratiewereld in de eerste helft van de twintigste eeuw. In de commissie zaten een kunsthistoricus en twee bouwkundigen afkomstig uit het leger en Rijkswaterstaat. Brandes had een grote interesse in de oud-‐Javaanse taal en Indische epigrafie en hield zich de jaren voorafgaand aan de restauratie van de Borobudur al bezig met de reconstructie van Tjandi Mendut, een nabijgelegen tempel uit dezelfde bouwperiode als de Borobudur. Van Erp was een majoor afkomstig uit het KNIL die had gevochten in Atjeh waar onder zijn leiding een fort en een moskee werden gebouwd. Deze twee achtergronden: “representeren die tegenstelling tussen kunst en techniek en de verschillende plaats die beide activiteiten innemen in ons waardestelsel’,9 aldus Perry. In de restauratiewereld werd er een scherp onderscheid gemaakt tussen deskundige kunsthistorici die besloten wat voor ingrepen er moesten plaatsvonden en de technisch onderlegde uitvoerder die de ingrepen deed. Aan beide beroepen werden ook verschillende waardes toegekend wat kon leiden tot top-‐down beslissingen die niet altijd in het belang van de restauratieobjecten waren. De uitvoerders vereenzelvigden zich op hun beurt soms te veel met de oorspronkelijke kunstenaar wat kon leiden tot het speculatief opvullen van lacunes10 of het moedwillige produceren van falsificaties voortvloeiend uit een gevoel van miskenning.11 De Borobudur commissie vormde door omstandigheden een uitzondering op deze strikte werkverdeling. Brandes werd geprezen om zijn actieve houding tijdens het doen van veldwerk. Van Ronkel schreef over hem: 'Even rusteloos arbeider te velde als ijverig geleerde in de studeerkamer heeft hij ons talloze geheimen der oude bouwkunst, der ornamentiek, der iconographie ontsluierd'. En Dr. Hazeu: 'En daar leerden wij Brandes van een geheel nieuwe zijde kennen; niet alleen kwam juist bij het bestuderen van den bouw der monumenten zijn scherp opmerkingsvermogen hem uitstekend te stade, maar bovendien toonde hij een architectonisch talent, een inzicht in de constructie dier oude bouwwerken, dat men in hem, de 'kamergeleerde', niet zou hebben vermoed'. Deze discipline overstijgende werkhouding was zijn tijd ver vooruit en schiep ook de werkruimte voor Van Erp om zijn inzichten in het reconstructieproces naar voren te brengen. Nadat Brandes in 1905 onverwachts kwam te overlijden zou Van Erp de leiding over het reconstructieproject overnemen en zich dus ook bezig gaan houden met de inhoudelijke vraagstukken die hierbij naar voren kwamen. 8
A.J.B. Kempers, De Borobudur : mysteriegebeuren in steen : verval en restauratie : oudjavaans volksleven (1970), 146. 9 A. van Grevenstein-‐Kruse, Restauratie: geschiedenis en Vooruitgang (2005), 17. 10 P. Mora, L. Mora, P. Philippot, ‘Problems of Presentation’ (1984), 343. 11 A. van Grevenstein-‐Kruse, Restauratie: geschiedenis en Vooruitgang (2005), 15.
6
Dat ook Van Erp ernaar neigde om op de stoel van de oorspronkelijke ontwerper van de Borobudur te gaan zitten bleek toen hij het voorstel van Van de Kamer afwees onder het voorwendsel dat de originele ontwerper zich zou omdraaien in zijn graf. Tijdens de reconstructie was Van Erp zich er echter terdege van bewust dat het toevoegen van nieuwe elementen aan het bouwsel gelijk zou staan aan het falsificeren van het bouwwerk waardoor het de status van document uit het verleden zou corrumperen. Dit is een opmerkelijke houding omdat in dezelfde periode in Nederland het vrij aanvullen van bijvoorbeeld gotische bouwwerken nog wel gebruikelijk was.12 Echter, ook op de werkwijze van Van Erp die later door de Fransen anastylosis gedoopt zou worden bestaat kritiek. Brandi was er in de meeste gevallen een tegenstander van en zegt over anastylosis: ‘In order to put a fragment back into its original position and to support and integrate it, it’s often necessary to introduce a great many new elements… At the end of the process, an enormous part of the building consists of new elements, and these are likely to be regarded as the good part – the original – whereas the few damaged and eclipsed original fragments appear to be valueless, disturbing lacunae’.13 Hoewel het in de overgrote meerderheid van de gevallen waarschijnlijk is dat een gebouw niet opnieuw op te bouwen is zonder het introduceren van vreemde elementen in de constructie blijkt de Borobudur een speciaal geval. De basis van het bouwwerk bestaat uit een op een natuurlijke heuvel gelegen piramidevorm die over de hele hoogte steunt op een natuurlijke ondergrond. Dit zorgde ervoor dat Van Erp zijn reconstructie kon uitvoeren zonder nieuwe elementen in te brengen. De enige vreemde elementen die hij heeft ingebracht zijn waterspuiers om de waterafvoer te kanaliseren. Deze heeft hij niet laten bewerken om authentiek te lijken, zoals dit bij de reconstructie van de tempel van Tjandi Mendut (onder Brandes!) nog wel was gedaan. De waterspuiers zijn dus te herkennen als nieuw ingebrachte elementen met het doel de structure van het kunstwerk voor de toekomst te versterken, twee noties waar Brandi een voorstander van was.14 Daarbij heeft Brandes ook de hoofdstoepa die hij bij wijze van experiment bovenop de Borobudur reconstrueerde weer afgebroken omdat hij op basis van de beschikbare materialen en een gebrek aan andere informatiebronnen niet met zekerheid kon stellen dat dit de hoofdstoepa was zoals die ooit bedoeld was. Van Erp leek zich, meer nog dan kunsthistoricus Brandes die bij de restauratie van de Tjandi Mendut tempel onderdelen namaakte, bewust van de historiciteit van het bouwwerk en de noodzaak deze te laten zien zonder de authenticiteit geweld aan te doen. Deze combinatie van kennis en technisch vernuft is het hedendaagse ideaalbeeld waaraan een restaurator zou moeten voldoen. Van Erp was een vroeg voorbeeld van wat Stout in de jaren 50 zou stellen: ‘The man who does the work, is the man that should know what he is doing’.15 Documentatie De documentatie van de Borobudur is bijzonder uitgebreid gedaan. Al in 1873 reisde Kinsberg naar de Borobudur om foto’s van de reliëfs te nemen. Hierbij was het documenteren van de reliëfs overduidelijk de focus. Om toegang tot meer reliëfs te krijgen groef hij een aantal gaanderijen af en liet hij beelden en stoepaonderdelen die hij hierbij tegenkwam op vier hopen gooien. Deze actie bracht niet alleen schade toe aan de fragmenten, ook bemoeilijkte het de terugplaatsen van de beelden op hun originele plaats. Met goedkeuring voor de restauratie in 1905 kregen Van Erp en Brandes ook een aanzienlijk budget ter beschikking om de fotografie van het project te kunnen doen. Hierdoor zijn er ruimschoots foto’s beschikbaar van de situatie voor en na de reconstructie 12
A.J.B. Kempers De Borobudur : mysteriegebeuren in steen : verval en restauratie : oudjavaans volksleven (1970), 144. 13 C. Brandi, ‘Problems of presentation, reintegration of losses’ (1996), 326. 14 C. Brandi, Theory of Restoration (1977), 56. 15 A. van Grevenstein-‐Kruse, Restauratie: geschiedenis en Vooruitgang (2005), 23.
7
en de reconstructie zelf. Het documenteren van ingrepen in kunstwerken was begin 20ste eeuw nog geen gemeengoed in de restauratie. Ongetwijfeld zal de exotische aard van het bouwwerk en het feit dat het relatief moeilijk te bezoeken was voor het publiek in Nederland hebben meegespeeld in deze nadruk op het vastleggen van het bouwwerk en het reconstructieproject. De restauratie is echter ook inhoudelijk bijzonder gedetailleerd door Van Erp beschreven in een 500 pagina’s dikke monografie vergezeld van 250 illustraties en foto’s. Hoewel deze monografie pas in 1931 uit kwam kan gesteld worden dat op het gebied van documentatie het reconstructieproject van de Borobudur al in de buurt kwam van de moderne eisen. Conclusie De reconstructie van de Borobudur was een project dat met het verlies van Brandes als leider en de verlegging van de focus van conservering naar reconstructie met verschillende dynamieken te maken kreeg. Gesteld kan worden dat de commissie beter is geslaagd in het tweede doel, de reconstructie van de Borobudur dan in het aanvankelijke doel, het conserveren van de archeologische site. De grote gebreken in de structure zouden pas bij de tweede reconstructie in de jaren zeventig en tachtig worden hersteld toen het hele bouwwerk werd afgebroken en op een nieuw geconstrueerde ondergrond weer werd opgebouwd. Ter verdediging kan worden aangevoerd dat het de Borobudur commissie aan financiële en technische middelen ontbrak om een dermate ingrijpende operatie uit te voeren. De reconstructie van de appearance zorgde er in ieder geval voor dat een aantal door de structure veroorzaakte problemen in de esthetiek teniet werden gedaan. De reconstructie verschilde van andere reconstructies uit die tijd vanwege het respect voor de historiciteit van het bouwwerk en het besef dat het toevoegen van nieuwe elementen gelijk zou staan aan falsificaties waarbij de grote inhoudelijke rol die een bouwkundige speelde in het reconstructie project opmerkelijk is. Het weer heel maken van het kunstwerk ging echter wel ten koste van de individuele fragmenten die beter af waren geweest als ze in de grond waren gebleven. Het openbaar maken van de impliciete schoonheid van het kunstwerk droeg echter bij aan het toenemende belang wat vanuit nationalistisch, religieus en esthetisch oogpunt aan de Borobudur werd toegekend. Het opnieuw openbaren van een verloren gegaan beeld door Van Erp zou bijdragen aan het besef bij de Indonesische overheid en de internationale gemeenschap dat de Borobudur voor de toekomst bewaard diende te blijven.
8
Literatuurlijst Bloembergen, M; Eickhoff, M, Conserving the past’ Indonesian future: Archaeological sites, regime change and heritage politics in Indonesia in the 1950s’, Journal of the Humanities and Social Sciences of Southeast Asia, 2011, Vol.167(4), 405-‐436. C, Brandi, ‘Theory of Restoration II’, Part V1 Reintegration of losses, (The Getty Conservation Institute, 1996) 339-‐342. Brandi C., Theory of Restoration, in: ed. Giuseppe Basile, English translation by Cynthia Rockwell, Istituto Centrale per il Restauro. Nardini editore (original title: “Teoria del restauro”, 1977, 2000, Einaudi editore), (2005). Crocker J.V., ’Imagined pasts: anastylosis and the creation of the Thai national past’, (ANU College of Asia and the Pacific, 2006). Kempers A.J.B., De Borobudur : mysteriegebeuren in steen : verval en restauratie : oudjavaans volksleven, (Wassenaar Servire, 1970). Van Erp T. Beschrijving van Barabudur. 2e deel Bouwkundige beschrijving, (Martinus Nijhoff,'s-‐ Gravenhage, 1931). Grevenstein-‐Kruse, A. van., Restauratie: Geschiedenis en Vooruitgang, inaugurele rede uitgesproken op 26 mei 2005 bij de aanvaarding van Anton van Duinkerken leeropdracht aan de Faculteit der Letteren van de Radbout Universiteit Nijmegen (Nijmegen University Press, 2005). Mora, P., Mora, L. and Philippot, P. ‘Problems of presentation’, The Conservation of Wall Paintings, (Butterworth-‐Heinemann Series in Conservation and Museology, 1984) 301-‐324. Afbeeldingen Afb. 1, Kempers A.J.B., De Borobudur : mysteriegebeuren in steen : verval en restauratie : oudjavaans volksleven, (Wassenaar Servire, 1970). Afb. 2, Kempers A.J.B., De Borobudur : mysteriegebeuren in steen : verval en restauratie : oudjavaans volksleven, (Wassenaar Servire, 1970). Afb. 3, Kempers A.J.B., De Borobudur : mysteriegebeuren in steen : verval en restauratie : oudjavaans volksleven, (Wassenaar Servire, 1970).
9