Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Geschiedenis Academiejaar 2011-2012
De economische rol van het huwelijk: de vrouw als businesspartner in de Romeinse wereld
Liselotte Dobbelaere
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad Master in de Geschiedenis
Promotor: Dr. Wim Broekaert Leescommissarissen: Drs. Wouter Vanacker en Prof. Koen Verboven
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Geschiedenis Academiejaar 2011-2012
De economische rol van het huwelijk: de vrouw als businesspartner in de Romeinse wereld
Liselotte Dobbelaere
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad Master in de Geschiedenis
Promotor: Dr. Wim Broekaert Leescommissarissen: Drs. Wouter Vanacker en Prof. Koen Verboven
Universiteit Gent Examencommissie Geschiedenis Academiejaar 2011-2012
Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie
Ondergetekende, Liselotte Dobbelaere
afgestudeerd als master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 2011-2012 en auteur van de scriptie met als titel:
De economische rol van het huwelijk: de vrouw als businesspartner in de Romeinse wereld
verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met de consultatie van haar/zijn scriptie:
o
de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager;
o
de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar);
o
de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van … . . jaar (maximum 10 jaar);
o
de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur van het verbod: 10 jaar).
Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in de tekst op te nemen.
Gent, 10 augustus
Liselotte Dobbelaere
i
Dankwoord Een thesis schrijven is een hele onderneming en zou zonder de steun van een aantal mensen niet gelukt zijn. Daarom wil ik hier voor hen een woord van dank uitbrengen.
Als eerste wil ik graag mijn promotor Dr. Wim Broekaert bedanken. Dankzij zijn expertise in de Romeinse economie wist hij een antwoord te geven op al mijn vragen. Ook wanneer de moed me soms in de schoenen zonk bij de zoektocht naar bronnenmateriaal, moedigde hij me aan om door te zetten. Zijn deur stond altijd voor me open en mijn mails werden direct beantwoord.
Verder gaat mijn woord van dank ook uit naar Prof. Arjan Zuiderhoek. Hij heeft me de kneepjes van de Latijnse epigrafie bijgebracht en me in contact gebracht met de catalogus van Zimmer, die beroepen in reliëfs in kaart bracht. Speciale dank gaat ook uit naar Prof. Koen Verboven omdat hij bij mij de passie voor de Klassieke Oudheid deed aanwakkeren. Gedurende mijn geschiedenisopleiding heb ik met veel interesse zijn vakken gevolgd. Ook de andere professoren en medewerkers van de opleiding geschiedenis hebben me de voorbije vier jaar heel wat kennis meegegeven en de zin voor kritisch denken opgebouwd.
Buiten de academische wereld wil ik ook graag mijn familie en vrienden bedanken. In de eerste plaats bedank ik mijn ouders omdat zij me de kans gaven geschiedenis te studeren. Ze hebben mij altijd gesteund en met veel begrip en geduld naar me geluisterd. Bedankt papa om mijn werk op tijd en stond na te lezen, bedankt mama voor de goede zorgen en bedankt zusje voor je hulp met de computer. Daarnaast verdient ook mijn buurman een woord van dank. Spontaan begon hij in zijn boekencollectie op zoek te gaan naar boeken over vrouwen in de oudheid.
Tot slot mogen mijn vrienden niet vergeten worden, zowel binnen als buiten de geschiedenisopleiding. Zij hebben elk op hun manier gezorgd voor de nodige momenten van ontspanning, een luisterend oor, nieuwe suggesties en gedeeld leed. Speciale dank gaat uit naar Jelle, Janna, Lieselot, Delphine en Charlotte.
Bedankt iedereen!
Liselotte Dobbelaere, augustus 2012
ii
Inhoudsopgave Dankwoord ............................................................................................................................................. ii Bibliografische afkortingen .................................................................................................................... v Lijst met afbeeldingen ........................................................................................................................... vi 1.
2.
Inleiding.......................................................................................................................................... 1 1.1.
Probleemstelling en belang van het onderzoek ..................................................................... 1
1.2.
Methodologie en structuur van het onderzoek ...................................................................... 5
Wettelijk kader ............................................................................................................................... 9 2.1.
Het huwelijk ........................................................................................................................... 9
2.1.1.
Voorwaarden en doel van het huwelijk .......................................................................... 9
2.1.2.
De verschillende wettelijke huwelijksvormen en hun economische doeleinden ......... 11
2.1.2.1.
Het huwelijk cum manu ........................................................................................ 11
a.
Coemptio ...................................................................................................................... 11
b.
Usus .............................................................................................................................. 12
c.
Confarreatio ................................................................................................................. 12
2.1.2.2. 2.1.3.
Het huwelijk sine manu ........................................................................................ 12
Augustus’ huwelijkswetgeving ...................................................................................... 13
2.1.3.1.
Lex Julia de martandis ordinibus (18 v.Chr.) ......................................................... 13
2.1.3.2.
Lex Julia de aldulteris (18 v.Chr.) .......................................................................... 14
2.1.3.3.
Lex Papia Poppaea (9 v.Chr.)................................................................................. 14
2.1.4.
De bruidsschat .............................................................................................................. 15
2.1.5.
Eigendom van man en vrouw tijdens het huwelijk ....................................................... 18
2.1.5.1.
Verbod op het uitwisselen van geschenken tussen man en vrouw ...................... 21
2.1.5.2.
Het senatusconsultum Velleianum ....................................................................... 22
2.1.6. 2.2.
Erfrecht ......................................................................................................................... 23
Vrouwen en hun economische mogelijkheden in de wet ..................................................... 27
2.2.1.
Tutela mulierum ........................................................................................................... 27
2.2.2.
Verbod op bankieren: wet en praktijk .......................................................................... 28
2.2.3.
Colliberti societas .......................................................................................................... 33
2.3.
Conclusie .............................................................................................................................. 38
iii
3.
Partner in crime: de vrouw als businesspartner ........................................................................... 40 3.1.
Family Business .................................................................................................................... 42
3.2.
De vrouw als businesspartner .............................................................................................. 44
3.2.1.
De vrouw als stille partner ............................................................................................ 44
3.2.2.
Man en vrouw in gedeelde arbeid ................................................................................ 53
3.2.3.
Family Networking als business strategie ..................................................................... 64
3.2.4.
De vrouw als raadgever ................................................................................................ 67
3.2.5.
De vrouw als sales manager ......................................................................................... 69
3.2.6.
De vrouw als administratief medewerker of boekhouder ............................................ 77
3.2.7.
Financiële bijdragen van de echtgenote ....................................................................... 82
3.3.
Weduwen in de spotlights? .................................................................................................. 87
3.4.
Conclusie .............................................................................................................................. 89
4.
Slotconclusie ................................................................................................................................ 91
5.
Appendix ...................................................................................................................................... 94
6.
Bibliografie ................................................................................................................................... 96 6.1.
Primaire Bronnen ................................................................................................................. 96
6.1.1.
Juridische bronnen ....................................................................................................... 96
6.1.2.
Literaire bronnen .......................................................................................................... 97
6.1.3.
Epigrafische bronnen .................................................................................................... 98
6.2.
Literatuur ............................................................................................................................ 102
iv
Bibliografische afkortingen AE
L'Année épigraphique
CIL
Corpus Inscriptionum Latinarum
CLE
Carmina Latina Epigraphica
D.
Digestae
ICUR
Inscriptiones Christianae Urbis Romae
ICVaticano
Le iscrizioni dei cristiani in Vaticano
ILCV
Inscriptiones Latinae Christianae Veteres
ILLRP
Inscriptiones Latinae Liberae Rei Publicae
ILS
Inscriptiones Latinae Selectae
ILTun
Inscriptions Latines de la Tunisie
IRome
Inscriptions from Rome
IRPCadiz
Inscripciones Romanas de la Provincia de Cadiz
NS
Notizie degli Scavi
RIT
Die Römischen Inschriften von Tarraco
TP
Tabulae Pompeianae
TPSulp
Tabulae Pompeianae Sulpiciorum
v
Lijst met afbeeldingen 1.
Grafmonument van Aurelius Hermia en Aurelia Philematio. London, British Museum. Bron: M. Koortbojian. "The Freedman's Voice: The Funerary Monument of Aurelius Hermia and Aurelia Philematio," in The Art of Citizens, Soldiers and Freedmen in the Roman World, ed. E. D'Ambra and G. P. R. Métraux (Oxford: Archaeopress, 2006), 92 (1)
2.
Grafmonument van C. Cafurnius Antiochus en Veturia Deutera. Roma, Palazzo di Propaganda Fide. Bron: G. Zimmer, Römische Berufsdarstellungen, vol. 12, Archäologische Forschungen (Berlin: Gebr. Mann Verlag 1982),121 (34)
3.
Monument van Marcus Vergilius Eurysaces. Roma, Porta Maggiore. Bron: L. H. Petersen, "The Baker, His Tomb, His Wife, and Her Breadbasket: The Monument of Eurysaces in Rome " The Art Bulletin 85, no. 2 (2003), 231 (1)
4.
Portret van Atistia en haar echtgenoot. Roma, Museo del Palazzo dei Conservatori. Bron: Petersen, “The Monument of Eurysaces in Rome ", 234 (10)
5.
Monument van Eurysaces, reconstructie van de oostzijde door Luigi Canina. Bron: Petersen, “The Monument of Eurysaces in Rome ", 235 (12)
6.
Grafmonument van C. Munatius Faustus en Naevoleia Tyche. Pompeii, Porto Ercolano. Bron: E. Fantham, “Excursus: The Women of Pompeii,” in Women in the Classical World: Image and Text, ed. E. Fantham, et al. (New York and Oxford: oxford University Press, 1994), 340 (12.8)
7.
Grafmonument van P. Longidienus en zijn vrijgelatenen. Ravenna, Museo Nazionale. Bron: Zimmer, Römische Berufsdarstellungen, 144 (62)
8.
Fragment van een grafstèle. Budapest, Szépművészeti Múzeum. Bron: Zimmer, Römische Berufsdarstellunge, 187 (123)
9.
Fragment van het timpaan met scène uit een smederij. Budapest, Szépművészeti Múzeum. Bron: Zimmer, Römische Berufsdarstellungen, 188 (123)
vi
10.
Pottenbakkersscène op een grafsteen. Virginia, Virginia Museum. Bron: Zimmer, Römische Berufsdarstellungen, 200 (144)
11.
Grafmonument van Iulia Agele. Roma, Vaticano, Galleria lapidaria. Bron: Zimmer, Römische Berufsdarstellungen, 204 (150)
12.
Uithangbord uit Ostia. Ostia, Museo Ostiense. Bron: Zimmer, Römische Berufsdarstellungen, 220 (180)
13.
Verkoopsscène op de shop van Verecundus. Pompeii, IX 7.7. Bron: J.R. Clark, Art in the Lives of Ordinary Romans. Visual Representation and Non-Elite Viewers in Italy, 100 B.C.-A.D. 315. (Berkeley: University of California Press, 2003), 110 (63)
14.
Venus Pompeiana, de wolbewerkers en Verecundus. Pompeii, IX 7.5. Bron: Clark, Art in the Lives of Ordinary Romans, 107 (60)
15.
Slagersscène uit Rome (Travestere). Dresden, Skulpturensammlung. Bron: Zimmer, Römische Berufsdarstellungen, 94 (2)
vii
1. Inleiding 1.1.
Probleemstelling en belang van het onderzoek
Vrouwen- en gendergeschiedenis zit in de lift. Eeuwenlang hebben historici zich al beziggehouden met het onderzoek naar de politieke, economische, sociale en culturele ontwikkelingen van de mens. De focus lag daarbij vooral op wat mannen in die tijd verwezenlijkt hebben. Als reactie hierop is pas vanaf de jaren 60 in de vorige eeuw vrouwengeschiedenis in opmars gekomen. Dit is voortgekomen uit de zogenaamde tweede feministische golf, nadat in een eerste golf in de 19e en vroege 20e eeuw gestreden werd voor de stem van vrouwen en aandacht werd gegeven aan verschillende vormen van ongelijkheid. Hierna kon de geschiedenis van de vrouw dan ook echt bestudeerd worden. In de jaren 70 en 80 verschoof het accent naar het begrip gender.1 Het startshot werd gegeven door Joan Scotts theoretische uiteenzetting van het begrip in The American Historical Review in 1986. Zij zag gender als een nuttig instrument in de historische analyse. Er wordt niet langer gekeken naar de biologische verschillen tussen man en vrouw, maar naar de onderlinge sociale verhouding van beide seksen. Het gaat om de culturele constructies en het geheel van ideeën rond de rol van mannen en vrouwen in het leven.2 Genderhistorici gaan op zoek naar veranderingen in de relatie tussen mannen en vrouwen doorheen de tijd en variaties in een bepaalde samenleving op een gegeven moment in het verleden.3 Deze benaderingswijze vinden we de laatste jaren vooral terug in het moderne en vroegmoderne onderzoek van het verleden. Op vlak van oude geschiedenis is echter nog heel wat werk aan de winkel, zeker wanneer het aankomt op de bijdrage van vrouwen in de antieke economische wereld. Berdowski wees reeds op dit probleem in 2007 in Some Remarks on the Economic Activity of Women in the Roman Empire: A Research Problem. Volgens hem is de oorzaak voor het gebrek aan onderzoek tweeledig. Enerzijds is er heel weinig bronnenmateriaal over vrouwen in de oudheid beschikbaar en anderzijds keek men ook toen reeds vanuit een mannelijk perspectief naar de handels – en ondernemingswereld. We moeten vooral tussen de regels door informatie halen over de economische participatie van vrouwen in de Romeinse wereld. 4 Daarom wil ik in deze masterproef dieper ingaan op één aspect uit de antieke economische wereld van vrouwen. Vanuit het instituut van het huwelijk en de economische mogelijkheden van vrouwen
1
S. O. Rose, What Is Gender History? (Cambridge: Polity Press, 2010), 3-5. J.W. Scott, "Gender: A Useful Category of Historical Analysis," The American Historical Review 91, no. 5 (1986): 1056. 3 Rose, Gender History, 2. 4 P. Berdowski, "Some Remarks on the Economic Activity of Women in the Roman Empire: A Research Problem," in Haec Mihi in Animis Vestris Templa. Studia Classica in Memory of Professor Leslaw Morawiecki, ed. P. Berdowski and B. Blahaczek (Rzeszów: Instytut Historii UR, 2007), 284. 2
1
in de Romeinse oudheid, ben ik op zoek gegaan naar hun bijdrage in (zelfstandige) commerciële familieondernemingen. Centraal in dit onderzoek staan twee vragen:
1. Maakt de Romeinse wetgeving rond de instelling van het huwelijk het mogelijk om als vrouw een economische rol uit te oefenen als partner? 2. Welke mogelijkheden reiken de antieke bronnen aan tot economische participatie van vrouwen in de familieonderneming?
Deze vraagstelling vormt het kader van deze thesis. Qua afbakening in tijd en ruimte zijn we noodgedwongen gebonden aan het korte verloop van dit onderzoek en de bronnen die ons worden aangereikt. We concentreren ons op de vroege keizertijd in het westelijke (Latijnse) deel van het Romeinse Rijk. Het principaat vormde hierin een periode van economische groei. Dit was mogelijk door een aantal belangrijke realisaties van Augustus. Zo maakte hij een einde aan een langdurige periode van burgeroorlogen en creëerde de voorwaarden voor een stabiele economie, al spraken de Romeinen zelf nog niet van economie, maar enkel van handel en commerce.5 Hij luidde een periode in van vrede, richtte een relatief stabiele overheid op en ging over tot pacificatie van de vijanden van Rome.6 Het Oostelijk deel van het Rijk laten we buiten beschouwing, net als Romeins Egypte. Hierdoor kunnen we natuurlijk geen gebruik maken van papyri, die toch wel een belangrijke informatiebron vormen voor het alledaagse leven van mannen en vrouwen in Egypte.
Aan de hand van de Digesten en de Institutiones van Gaius voor het wettelijk kader en voornamelijk inscripties en reliëfs, heb ik gepoogd antwoord te bieden op de centrale vragen die we ons hier stellen. Binnen het epigrafisch bronnenmateriaal heb ik een selectie gemaakt om het onderwerp zoveel mogelijk af te bakenen. De nadruk in dit onderzoek ligt op (zelfstandige) commerciële ondernemingen tussen mannen en vrouwen die met elkaar verbonden zijn door het Romeinse huwelijk of contubernium (slavenhuwelijk). Hierdoor worden inscripties met vrouwen die tewerkgesteld zijn in private huishoudens, de familiae caesaris, boerderijen, de (keizerlijke) baksteenproductie7 en typische vrouwenberoepen zoals medicae, nutrices, obstetrices enz. buiten 5
S. Dixon, Reading Roman Women. Sources, Genres and Real Life (London: Duckworth, 2001), 94. P. Garnsey and R. Saller, The Roman Empire: Economy, Society and Culture (Berkeley and Los Angeles: University of California press, 1987), 51. 7 Over de baksteenproductie en analyse van vrouwelijke domini en officinatores op bakstenen en tegels zijn heel wat interessante studies verschenen. Ze tonen aan dat vrouwen ook managersfuncties kunnen aannemen. T. Helen, Organization of Roman Brick Production in the First and Second Centuries A.D.: An Interpretation of Roman Brick Stamps, Annales Academiae Scientiarum Fennicae. Dissertationes Humanarum Litterarum 5 (Helsinki: Suomalainen Tiedeakatemia, 1975); P. Setälä, Private Domini in Roman Brick Stamps of the Empire : A 6
2
beschouwing gelaten. Het is echter niet altijd even evident om een onderscheid te maken tussen commerciële ondernemingen en tewerkstelling in private huishoudens op basis van epigrafisch onderzoek. De scheiding tussen de private en commerciële sfeer is bovendien problematisch in de Romeinse wereld. 8 Toch heb ik geprobeerd om enkel vanuit de meest duidelijke voorbeelden van commerciële ondernemingen van echtgenoten mijn conclusies te trekken.
Ondanks het feit dat het onderzoek naar de commerciële inbreng van vrouwen in het Romeinse keizerrijk nog in zijn kinderschoenen staat, hebben een aantal historici reeds belangrijke bijdragen geleverd. In eerste plaats was het werk van Susan Treggiari een grote hulp in dit onderzoek. Zij heeft als eerste in de jaren 70 verschillende artikels gepubliceerd in verband met jobs die uitgeoefend werden door vrouwen, in voornamelijk de laagste klassen van de samenleving. Haar analyse van het epigrafisch materiaal is heel zinvol.9 Daarnaast vormt ook het werk van de Nederlandse Nathalie Kampen een grote bijdrage rond de perceptie van werkende vrouwen in de Romeinse oudheid. Haar onderzoek spitst zich vooral toe op Ostia en de rol van vrouwen als handelaars en verkopers in het Westen van het Romeinse rijk.10 In het algemeen bracht ook de publicatie van Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome: A Study of the Occupational Inscriptions (1992) heel wat nuttige informatie naar voor in de zoektocht naar vrouwen die tewerkgesteld werden in de family business. Zij stelde als eerste en enige een volledige studie op van beroepsinscripties in Rome (CIL 06) gedurende de periode van de late 1e eeuw v.Chr. tot en met de late 2e eeuw n.Chr.11
Historical and Prosopographical Study of Landowners in the District of Rome, Annales Academiae Scientiarum Fennicae. Dissertationes Humanarum Litterarum (Helsinki: Suomalainen tiedeakatemia, 1977); P. Setälä, "Women and Brick Production. Some New Aspects," in Women, Wealth and Power in the Roman Empire, ed. P. Setälä, et al., Acta Instituti Romani Finlandiae 25 (Rome: Institutum Romanum Finlandiae, 2002). Ook vermeld in: H.J. Loane, Industry and Commerce of the City of Rome, 50 B.C.-200 A.D., Ancient Economic History (New York: Arno Press, 1979). 8 Dixon, Reading Roman World, 122. 9 S. Treggiari, "Jobs for Women," American Journal of Ancient History 1(1976); S. Treggiari, "Lower Class Women in the Roman Economy," Florilegium 1(1979); S. Treggiari, Roman Marriage: Iusti Coniuges from the Time of Cicero to the Time of Ulpian (Oxford: Clarendon press, 1991); S. Treggiari, Roman Social History Classical Foundations (London: Routledge, 2002); S. Treggiari, "Women in the Time of Augustus," in The Cambridge Companion to the Age of Augustus, ed. K. Galinsky, Cambridge Companion to the Classics (Cambridge: Cambridge University Press, 2007). 10 N. Kampen, Image and Status: Roman Working Woman in Ostia (Berlin: Mann, 1981); N. Kampen, "Social Status and Gender in Roman Art: The Case of the Saleswoman," in Feminism and Art History, ed. M.D. Garrard and N. Broude (London: Harper & Row, 1982). 11 S. R. Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome: A Study of the Occupational Inscriptions, ed. A.J. Heisserer, Oklahoma Series in Classical Culture (Oklahoma: University of Oklahoma Press, 1992), 16.
3
Ook het werk van Suzanne Dixon is van grote betekenis geweest, in het bijzonder Reading Roman Women. Sources, Genres and Real Life (2001). Hierin onderzocht ze verschillende aspecten van het leven van vrouwen in de oudheid waarbij ze telkens heel dicht aanleunde bij de bronnen. Dit geeft de toekomstige historici de kans om mee te gaan in haar verhaal of op zoek te gaan naar nieuwe invalshoeken.12 Tot slot mogen we de bijdrage van Elena Malaspina niet vergeten, die op een heel overzichtelijke manier de Latijnse terminologie van vrouwelijke beroepen in "La Terminologia Latina delle Professioni Femminili nel Mondo Antico" in het Italiaanse Mediterraneo Antico (2003) uiteenzette.13 Al deze werken beperken zich tot de opsomming van vrouwelijke arbeid in inscripties, met de nadruk op een individuele uitoefening van de job. Er wordt zelden de link gelegd met familieondernemingen of nagegaan in hoeverre man en vrouw elkaar ondersteunen in een gemeenschappelijke zaak. Dit is net wat is hier wil onderzoeken.
12
Dixon, Reading Roman World. (volledige referentie op voetnoot 5) E. Malaspina, "La Terminologia Latina Delle Professioni Femminili Nel Mondo Antico," Mediterraneo Antico 35(2003). 13
4
1.2.
Methodologie en structuur van het onderzoek
De methodologie en structuur van het onderzoek vormen een weerspiegeling van de onderzoeksvragen. Vanuit het wettelijk kader, dat besproken wordt in het eerste deel van de uiteenzetting, wordt een koppeling gemaakt aan het epigrafisch onderzoek in het tweede deel van de dissertatie. We gaan op zoek of de instelling van het huwelijk en de economische mogelijkheden voor vrouwen, vastgelegd in wetgevende teksten, overeenkomt met de mogelijkheden die aangereikt worden in het epigrafische bronnenmateriaal. Daar waar de informatie uit de oudheid ons niet voldoende inzicht kan geven over de precieze bijdrage van vrouwen in de familiezaak, vallen we terug op dankbaar comparatief materiaal. Uit latere periodes in de pre-industriële geschiedenis zijn meer informatiebronnen bewaard gebleven over de impact van vrouwen in de economische wereld. We concentreren ons op onderzoeken uit de middeleeuwse en vroegmoderne arbeidswereld. De organisatie van handel en economie in deze periodes is vaak gelijklopend aan die van de antieke zakenwereld, denk maar aan de gelijkenissen tussen collegia en gilden.14 Deze comparatieve studie lijkt patronen te onthullen die van toepassing kunnen zijn op de algemene economische situatie in de pre-industriële samenleving. Hierbij moeten we natuurlijk opletten voor te sterke veralgemeningen en enkel terugvallen op die patronen en schema’s die overduidelijke parallellen vertonen.
In het wetgevende kader van dit onderzoek vallen we terug op de wettelijke teksten die bewaard zijn gebleven in de Digesten en Institutiones van Gaius. Dankzij de uitgaven van Johannes Emil Spruit (inclusief Nederlandse vertaling) zijn deze teksten heel toegankelijk. 15 Hierbij moeten we rekening houden met de ontstaansgeschiedenis van het Romeinse burgerrecht. De teksten van de rechtsgeleerde Gaius zijn opgesteld in 160 n.Chr. en de Digesten maakten deel uit van het grotere Corpus Iuris Civilis dat pas onder Justinianus in de late oudheid opgesteld werd. Het Romeinse recht is ontstaan vanuit teksten van rechtsgeleerden en decreten van keizers, maar vooral vanuit pragmatische maatregelen. Door de late optekening van het Romeinse recht moeten we opletten met latere aanvullingen of interpretaties van vroegere wetten die reeds van toepassing waren in de republiek of vroege keizertijd. 16
14
Idee uit: W. Broekaert, "Partners in Business. Roman Merchants and the Potential Advantages of Being a Collegiatus," Ancient Society 41(2011). 15 J. E. Spruit, Corpus Iuris Civilis: Tekst En Vertaling, 6 vols. (Zutphen: Walburg pers, 1994-2001). 16 K. Verboven, "Cursus Heuristiek Oude Geschiedenis: Rechtsbronnen," Faculteit Letteren en Wijsbegeerte (Gent: Universiteit Gent 2009-2010).
5
Het grootste deel van het onderzoek bestaat echter uit een epigrafische analyse van voornamelijk grafinscripties, die vermelding maken van mannen en vrouwen die (vermoedelijk) samen een zaak hebben. Bij het gebruik van deze inscripties moeten we rekening houden met een aantal basisproblemen van de epigrafie.
Als eerste knelpunt kunnen we vaststellen dat heel wat contextinformatie verloren gegaan is. Inscripties worden verzameld in dankbare corpora en databanken zoals het Corpus Inscriptionum Latinarum en het elektronische Clauss-Slaby, maar al te vaak ontbreken gegevens zoals een foto van de grafsteen, datering, juiste invulling van afkortingen, de oorspronkelijke geografische context enz. Enkel die inscripties die opgenomen zijn in deze databanken zijn toegankelijk voor de historicus als onderzoeker.17 Ten tweede zijn heel wat inscripties door de eeuwen heen aangetast door natuurlijke veroudering en menselijke aantasting. Hierdoor zijn vaak cruciale gegevens voor historisch onderzoek verdwenen: delen van woorden zijn afgebroken, belangrijke reliëfafbeeldingen zijn verwijderd, ganse passages zijn uitgewist, overschreven of gerecupereerd. 18 Door deze aantastingen hebben epigrafen en historici pogingen ondernomen om alsnog informatie te herstellen. Door het stereotiepe uitzicht van Latijnse inscripties is het vaak mogelijk om afkortingen aan te vullen en verborgen passages in de tekst bloot te leggen, maar toch moeten we opletten voor zogenaamde History from “square brackets”. Hele studies zijn gebaseerd op moderne aanvullingen van antieke inscripties en dit moeten we voorkomen.19 Ook inhoudelijk beperken inscripties ons. We moeten het stellen met grafinscripties die vaak niets meer vertellen dan een naam en afgeronde leeftijd bij overlijden, ere-inscripties, decreten, bouwopschriften, mijlstenen enz. die slechts een blik werpen op een deel van de historische werkelijkheid. In geval van dit onderzoek zijn we vooral aangewezen op grafinscripties van slaven en vrijgelatenen die hun beroep vermelden. Bijna 78% van de funeraire inscripties met beroepsvermelding uit Rome zijn afkomstig van slaven en vrijgelatenen. 20 Slechts sporadisch vermelden ook Romeinse burgers (ingenui) hun job. Voor slaven en vrijgelatenen was professioneel succes vaak de enige manier om zich te laten gelden in de maatschappij. Op deze manier konden ze opklimmen op de sociale ladder
17
Treggiari, Roman Marriage, 248. L. Keppie, Understanding Roman Inscriptions (Baltimore: The John Hopkins University Press, 1991), 21-22. 19 E. Badian, "History from 'Square Brackets'," Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik 79(1989): 59. 20 K. Verboven, "A Funny Thing Happened on My Way to the Market: Reading Petronius to Write Economic History," in Petronius: A Handbook ed. J. R. W. Prag and I. Repath (Malden: Blackwell Publishing Ltd., 2009), 129. op basis van tabel 2.4 in Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 47. 18
6
en hun sociale discriminatie compenseren.21 Enkel de vermogende slaven en vrijgelatenen konden zich een eigen graf met grafsteen permitteren. De minder gegoeden moesten het stellen met een plaatsje in een columbarium. Het gaat dan om personeelsleden van rijke families zoals de Statilii (CIL 06, 6213-6640) en leden van de familia Caesaris. 73,8% van de slaven met een beroepstitel kunnen geassocieerd worden met deze rijke huishoudens en bijna een derde van alle individuen met een beroepsvermelding werkten voor de hoogste klassen.22 Dit betekent dat een groot deel van de Romeinse beroepswereld hierdoor niet meer in kaart kan gebracht worden, want exclusie van bepaalde categorieën mensen betekent niet dat ze afwezig waren in de reële wereld. Dit zou immers betekenen dat het Romeinse Rijk heel weinig landbouwers kende en er in bepaalde regio’s geen kinderen waren. 23 Volgens kwantitatieve onderzoeken van Pertti Huttunen en Sandra Joshel bevatten slechts 10% van de funeraire inscripties een verwijzing naar een beroep. Binnen deze 10% horen ook de leden van de keizerlijke familie en bureaucratie, senatoren, equites, soldaten en artiesten in amfitheaters en circussen. 24 Het is dus belangrijk voor de moderne lezer om in het achterhoofd te houden dat beroepsinscripties de uitzondering vormen.25 Binnen deze 10% scoren vrouwen veel slechter dan mannen, maar dit betekent echter niet dat ze minder aanwezig waren in de Romeinse arbeidswereld. Opnieuw vormen het aantal overleverde bronnen geen directe weerspiegeling van de historische realiteit. Zo zien we dat heel weinig vrouwen een vermelding krijgen voor hun werk in de textielsector, terwijl dit waarschijnlijk de grootste sector was waarin antieke vrouwen tewerkgesteld werden. 26 Dit blijkt uit een belangrijke studie van Lena Larsson Lovén die de textielmanufactuur reconstrueerde aan de hand van reliëfs op funeraire inscripties.27 Vrouwen werden in grafinscripties vooral geprezen omwille van hun familiale rol of de vervulling van hun vrouwelijke deugden of virtutes. Dit vertelt ons vooral iets over de voorstellingswijzen van de
21
Verboven, "A Funny Thing Happened on My Way to the Market," 129; Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 76-91; V.M. Hope, "At Home with the Dead: Roman Funeral Traditions and Trimalchio's Tomb," in Petronius: A Handbook ed. J. R. W. Prag and I. Repath (Malden: Blackwell Publishing Ltd., 2009), 153; L. H. Petersen, The Freedman in Roman Art and Art History (Cambridge: Cambridge University Press, 2006), 114-16; M. George, "Social Identity and the Dignity of Work in Freedman's Reliefs," in The Art of Citizens, Soldiers and Freedmen in the Roman World, ed. E. D'Ambra and G. P. R. Métraux (Oxford: Archaeopress, 2006), 21. 22 Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 8, 74. 23 Dixon, Reading Roman World, 114; Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 48. 24 P. Huttunen, The Social Strata in the Imperial City of Rome. A Quantitative Study of the Social Representation in the Epitaphs Published in the Corpus Inscriptionum Latinarum, Volumen Vi, Acta Universitatis Ouluensis: Series B Humaniora 3 Historica 1 (Oulu: University of Oulu, 1974), 48; Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 53; L. Larsson Lovén, "The Imagery of Textile Making: Gender and Status in the Funerary Iconography of Textile Manufacture in Roman Italy and Gaul" (Göteborg University, 2002), 13. 25 Dixon, Reading Roman World, 116. 26 Dixon, Reading Roman World, 99-100. 27 Larsson Lovén, "The Imagery of Textile Making", 8.
7
Romeinen en het moreel statement dat ze willen maken bij het overlijden van vrouwen. 28 Anderzijds bieden inscripties ons een beter beeld van de Romeinse economische wereld dan literaire bronnen. We krijgen toegang tot een groter deel van het sociaal spectrum, zeker voor wat betreft Romeins Italië.29 Literaire bronnen besteden immers heel weinig aandacht aan de lagere bevolkingsklassen van het Romeinse Rijk. Ze werden geschreven voor en door de elite die lid waren van de senatoriale orde of de equites.30 Ook geografisch en periodiek hebben we te maken met beperkingen. Dit is enerzijds te wijten aan de epigraphic habit zoals Ramsay MacMullen 31 de periode van de late republiek en vroege keizertijd in Rome beschrijft en anderzijds aan de klimatologische omstandigheden waarin de inscripties bewaard gebleven zijn. Steden rond de Vesuvius zoals Pompeii en het havenstadje Puteoli leveren ons veel meer informatie dan pak weg het platteland van Campania. Ook uit belangrijke steden zoals Rome en Lugdunum is veel meer epigrafisch materiaal bewaard gebleven dan uit kleinere steden of plattelandsgebieden in de provincies. Daarenboven hebben we te maken met lokale praktijken en idealen om al dan niet een beroepsverwijzing op te nemen in de laatste groet aan de overledene. Zo stelde Lena Larsson Loveén vast dat in Gallië pas vanaf de 1e eeuw n.Chr. de gewoonte overgenomen werd om beroepsverwijzingen op te nemen in funeraire inscripties, terwijl dit in Italië en zeker in Rome al veel langer het geval was. Bovendien ging het dan voornamelijk over beroepen van de elite en was het aantal inscripties die men met beroepsvermelding terugvond schaars. 32
Als historicus/ca moeten we rekening houden met deze tekortkomingen van de Latijnse epigrafie, maar tegelijkertijd ook blij zijn met deze bijzondere bronnen uit het antieke verleden. Zonder dit epigrafisch materiaal zou deze thesis immers helemaal niet mogelijk zijn. Naast het epigrafisch materiaal komen ook reliëfs en enkele literaire bronnen aan bod.
28
Dixon, Reading Roman World, 115. Larsson Lovén, "The Imagery of Textile Making", 13. 30 Treggiari, "Lower Class Women," 65. 31 R. MacMullen, "The Epigraphic Habit in the Roman Empire," The American Journal of Philology 103, no. 3 (1982). 32 Larsson Lovén, "The Imagery of Textile Making", 13. G. Woolf, Becoming Roman: The Origins of Provincial Civilization in Gaul (Cambridge: Cambridge university press, 1998), 77-105. 29
8
2. Wettelijk kader 2.1.
Het huwelijk
In dit onderdeel wordt kort ingegaan op de instelling van het Romeinse huwelijk. De voorwaarden en het doel van het huwelijk worden uit de doeken gedaan, de verschillende huwelijksvormen en hun economische doeleinden, de rol van de bruidsschat, eigendom van man en vrouw tijdens het huwelijk en de regeling van het erfrecht. Er zijn al heel wat dankbare publicaties verschenen over de positie van de vrouw in het recht en het huwelijk, maar hier beperken we ons tot die zaken die van toepassing zijn in dit onderzoek.33 2.1.1. Voorwaarden en doel van het huwelijk De Romeinen zagen het huwelijk als een samenwerkingsverband tussen man en vrouw. Dit verband had tot doel wettige nakomelingen te produceren, familiebanden te versterken, eigendom te verzekeren, status en familiekwaliteiten door te geven. 34 Centraal stond de concordia, of eendracht tussen man en vrouw, die ervoor moest zorgen dat het huwelijk een lang leven leidde. 35 Verschillende keizers36 promootten dit ideaal en het is vaak een centraal thema op grafinscripties.37 Deze concordia werd bereikt door de toewijding van de vrouw aan haar echtgenoot, maar ook door gelijkheid tussen man en vrouw: ‘concordes pari viximus ingenio’ (“we leefden harmonieus samen, met een gelijk karakter”).38
33
J.P.V.D. Balsdon, Roman Women: Their History and Habits. (London: Bodley Head, 1962); S. Dixon, "Infirmitas Sexus: Womanly Weakness in Roman Law," Tijdschrift voor rechtsgeschiedenis 52(1984); J. Donaldson, "The Position and Influence of Women in Ancient Rome " in Woman: Her Position and Influence in Ancient Greece and Rome, and among the Early Christians ed. J. Donaldson (Frankfurt/Main: Minerva, 1984); J. F. Gardner, Women in Roman Law & Society (London: Croom Helm, 1986); J. F. Gardner, Family and Familia in Roman Law and Life (Oxford: Clarendon press, 1998); Treggiari, Roman Marriage; Treggiari, "Women."; M.-T. RaepsaetCharlier, "La Vie Familiale Des Élites Dans La Rome Impériale: Le Droit Et La Pratique " Cahiers du Centre G. Glotz V(1994); S. B. Pomeroy, Goddesses, Whores, Wives, and Slaves: Women in Classical Antiquity (New York: Schocken books, 1995); J.-J. Aubert and A. J. B. Sirks, Speculum Iuris: Roman Law as a Reflection of Social and Economic Life in Antiquity. (Ann Arbor: University of Michigan press, 2002); J. Evans-Grubbs, Women and the Law in the Roman Empire. A Sourcebook on Marriage, Divorce and Widowhood (London: Routledge, 2002); M.W. Wethmar-Lemmer, "The Legal Position of Roman Women: A Dissenting Perspective " Fundamina: A Journal of Legal History 12, no. 2 (2006); K. K. Hersch, The Roman Wedding: Ritual and Meaning in Antiquity (Cambridge: Cambridge University Press, 2010). 34 Evans-Grubbs, Women and the Law, 81. D.1.1.1.3; D. 23.2.1; D.50.16.220.3. 35 Treggiari, Roman Marriage, 245. 36 Bijvoorbeeld: CIL 14, 05326 waarin Antonius Pius en zijn vrouw Faustina hun goed huwelijk op basis van concordia propageerden aan de rest van de Romeinse bevolking die de wij-inscriptie in Ostia te zien kregen. 37 CIL 02, 03596; CIL 06, 09663; CIL 06, 10215; CIL 06, 13300; CIL 06, 18414; CIL 06, 21165; CIL 06, 26926; CIL 06, 33087; CIL 06, 37556; CIL 09, 03158. 38 CIL 09, 01837; Treggiari, Roman Marriage, 245.
9
Om de doelstellingen van het huwelijk te bereiken was nood aan een wettelijk huwelijk of matrimonium iustum, dat slechts bereikbaar was nadat aan bepaalde voorwaarden voldaan werd. 39 Ten eerste moesten beide partners Romeinse burgers 40 zijn en de volwassen leeftijd hebben bereikt. Dit hield in dat meisjes de minimumleeftijd van 12 jaar moesten hebben en jongens minimum 14 jaar moesten zijn.41 Eenmaal ze de puberteit naderden, konden Romeinse burgers en dochters van Romeinse burgers een huwelijk aangaan, tenminste als ze geen te nauwe familie met elkaar waren. 42 Daarnaast moest ook de pater familias (vaderlijk hoofd van de familie) van beide partijen zijn toestemming geven om het huwelijk te voltrekken en mocht er logischerwijs geen ander huwelijk reeds voltrokken zijn. 43 Later zullen we zien dat de huwelijkswetgeving van Augustus deze voorwaarden zal verstrengen.
Deze bepalingen impliceren dus dat slaven geen recht hadden op een legaal huwelijk. Slaven werden immers beschouwd als eigendom van hun meester. Ook hun kinderen kwamen in handen van de meester van de moeder. Slavernij beknotte bijgevolg de mogelijkheid om een formeel Romeins huwelijk aan te gaan. De enige mogelijkheid die ze hadden, was het voltrekken van een informeel huwelijksarrangement, beter bekend als contubernium (samenwonen). Het voltrekken van een slavenhuwelijk werd gezien als privilege dat geschonken werd door de slaveneigenaar. Slaven kozen hun partner meestal binnen de familia van de meester en in een uitzonderlijk geval kregen ze ook de toestemming om samen te wonen met een slaaf uit een andere familia. Buiten dit klein voorrecht konden ze ook een peculium bezitten. Dit was een geldsom of andere vorm van persoonlijk bezit waarmee ze eigen slaven konden veroorloven en tal van andere investeringen maken. Hierdoor groeide hun afkoopsom en konden ze zich uiteindelijk vrijkopen met behulp van het rendement dat ze gemaakt hadden. Verder bepaalde de Lex Aelia Sentia (4 n.Chr.) dat slaven konden vrijgelaten worden op een minimumleeftijd van 30 jaar. De wet liet een meester ook toe om een slaaf vrij te laten om met hem of haar te trouwen. Na de vrijlating behielden de ex-slaaf en zijn eigenaar een patroon-cliënt relatie en verkreeg de libertus een beperkt Romeins burgerschap.44
Niet alleen slaven werden beperkt in het sluiten van een huwelijk, maar ook vreemdelingen konden geen wettelijk huwelijk afsluiten met een Romeinse burger. Niet alleen je wettelijke status en 39
Hersch, The Roman Wedding, 20; Treggiari, Roman Marriage, 13; Evans-Grubbs, Women and the Law, 82-83. Gaius, Institutiones 1.56. 41 Gaius, Institutiones 1.196; D.23.1.9; D.23.1.14; D.23.2.4; D.24.1.32.27. 42 Gaius, Institutiones 1.58-64. 43 Hersch, The Roman Wedding, 20-21; Gardner, Women in Roman Law 41; D. Heirbaut, Romeins Recht Vroeger En Nu (Antwerpen: Maklu, 1999), 87. 44 Donaldson, "The Position and Influence of Women," 80; Pomeroy, Goddesses, Whores, Wives, and Slaves, 193-95; Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 59. Gaius, Institutiones 1.19; D.40.2.13. 40
10
afkomst bepaalden bijgevolg je huwelijksmogelijkheden, maar ook het feit of je een militaire functie bekleedde. Soldaten mochten immers niet trouwen tijdens hun dienst in het legioen. Septimius Severus maakte het in de 3e eeuw wel mogelijk voor Romeinse vrouwen om te huwen met een soldaat uit een legioen of een officier van de Romeinse administratie in de provincie.45
Wanneer toch aan alle voorwaarden voldaan werd en het huwelijk voltrokken was, bouwden de partners een eigen gezin op en gingen ze buiten hun oorspronkelijke familie wonen. De banden met de eigen familie werden echter niet verbroken want iedere partner (afhankelijk van het soort huwelijk) bleef onderworpen aan de potestas (macht) van zijn of haar pater familias.46 2.1.2. De verschillende wettelijke huwelijksvormen en hun economische doeleinden De Romeinse antieke wereld kende verschillende legale huwelijksvormen doorheen de tijd. Het verschil ligt voornamelijk in de positie van de vrouw ten opzichte van haar pater familias en haar echtgenoot. We leggen de nadruk op de voor- en nadelen van de verschillende huwelijksvormen voor de economische positie van de vrouw en gaan op zoek naar die huwelijksvorm(en) die vrouwen toeliet(en) om inspraak te leveren in de financiële doeleinden van het huwelijk. 2.1.2.1.
Het huwelijk cum manu
Het manushuwelijk of het huwelijk cum manu is de oudste Romeinse huwelijksvorm en dankt zijn naam aan het feit dat bij deze huwelijksvoltrekking de vrouw onder manus (letterlijk: hand) van haar echtgenoot terechtkwam. Dit betekende dat ze niet langer onder het gezag van haar vader viel, maar onder het toezicht kwam van haar echtgenoot. Deze formele echtverbintenis zorgde er bijgevolg ook voor dat ze niet langer deel uitmaakte van haar originele familie, maar lid werd van de familie van haar partner. Een ander gevolg van deze huwelijksband is dat ze geen eigen vermogen kon bezitten. Wat ze verkreeg, kwam direct in handen van haar echtgenoot. 47 Het huwelijk cum manu kon op drie manieren voltrokken worden: via coemptio, usus of confarreatio.48 a. Coemptio Een eerste vorm van huwelijk cum manu is de coemptio, letterlijk bruidkoop. In aanwezigheid van vijf getuigen doet de bruidegom een fictieve koop van zijn bruid. Hij betaalde een koperen muntje 45
Balsdon, Roman Women, 175. D. 23.2.65; D.24.1.3.1. J. Crook, "“His and Hers: What Degree of Financial Responsibility Did Husband and Wife Have for the Matrimonial Home and Their Life in Common, in Roman Marriage?” " in Parenté Et Stratégies Familiales Dans L’antiquité Romain, ed. J. Andreau and H. Bruhns (Paris & Rome: Ecole Française de Rome, 1990), 155. 47 Wethmar-Lemmer, "The Legal Position of Roman Women," 175; Heirbaut, Romeins Recht, 88-89; Gardner, Women in Roman Law 11-14, 67, 71; Hersch, The Roman Wedding, 23-27. 48 Gaius, Institutiones 1.110. 46
11
(nummus unus) aan de vader of tutor (voogd) van de bruid en kreeg hiervoor in ruil de bruid zelf. Gaius beschreef in zijn Institutiones de coemptio als een vorm van symbolische verkoop waarbij de vrouw gekocht werd door haar toekomstige echtgenoot in wiens handen ze terecht zou komen. 49 b. Usus De tweede manushuwelijksvorm wordt usus genoemd en verwijst naar een samenwoningcontract. Dit contract hield in dat de echtgenoot manus verkreeg over zijn toekomstige vrouw wanneer zij één jaar hadden samengewoond. De vrouw kon ontsnappen aan deze manus wanneer zij drie nachten in dit jaar afwezig was geweest uit het huis van haar echtgenoot. Deze huwelijksvorm verdween als eerste, nog voor het einde van de republiek. 50 c.
Confarreatio
De derde en laatste vorm van huwelijk cum manu is de confarreatio of godsdienstige huwelijksplechtigheid. In aanwezigheid van tien getuigen werd een huwelijksceremonie voorgeleid door de pontifex maximus en priester van Jupiter. Er werden verschillende offers gebracht aan de goden zoals schapen, speltbrood, fruit en zoute cake en de priesters verklaarden de bruid en bruidegom plechtig tot man en vrouw. Binnen het manushuwelijk was dit de oudste huwelijksplechtigheid die aanvankelijk voorbehouden werd voor de patriciërs.51
Deze drie vormen van manushuwelijk kwamen tegen het einde van de republiek steeds minder voor.52 Dit betekende dat de vrouw vrijgesteld werd van het keurslijf van haar man en bijgevolg de mogelijkheid had om eigen bezit te creëren dat ze eventueel kon investeren in een gemeenschappelijke onderneming. 2.1.2.2.
Het huwelijk sine manu
e
Vanaf de 3 eeuw v.Chr. kwam het huwelijk sine manu in gebruik (letterlijk: zonder hand) en zal het tegen het einde van de republiek en zeker vanaf het begin van de keizertijd het huwelijk cum manu vervangen. Deze huwelijksvorm zal dus vooral in het kader van dit onderzoek belangrijk zijn, want
49
Balsdon, Roman Women, 179; Wethmar-Lemmer, "The Legal Position of Roman Women," 176. Gaius, Institutiones 1.113, 1.119. 50 Balsdon, Roman Women, 179; Wethmar-Lemmer, "The Legal Position of Roman Women," 177. Gaius, Institutiones 1.111. 51 Balsdon, Roman Women, 180; Wethmar-Lemmer, "The Legal Position of Roman Women," 175. Gaius, Institutiones 1.112. 52 J. Pölönen, "The Division of Wealth between Men and Women in Roman Succession (C.A 50 Bc-Ad 250)," in Women, Wealth and Power in the Roman Empire, ed. P. Setälä, et al., Acta Instituti Romani Finlandiae 25 (Rome: Institutum Romanum Finlandiae, 2002), 149; Balsdon, Roman Women, 179.
12
het wordt de belangrijkste huwelijksvorm in de periode die we hier bestuderen. Het huwelijk sine manu bood grotere onafhankelijkheid aan de vrouw omdat ze niet meer in handen kwam van haar echtgenoot. Ze bleef lid van haar eigen familie en onder het gezag van haar pater familias of tutor. Hierdoor kon ze zelf beschikken over eigen bezittingen, zowel onroerend als roerend goed, en beslissingen nemen zonder toedoen van haar echtgenoot. De financiële onafhankelijkheid van de vrouw werd groter en scheiden werd ook gemakkelijker. Tegen de tijd van Justinianus in de 6e eeuw werd het huwelijk cum manu beschouwd als een relikwie uit het verleden waardoor enkel het huwelijk sine manu bewaard gebleven is in de Digesten.53 2.1.3. Augustus’ huwelijkswetgeving Ten tijde van Augustus werd het huwelijk sine manu onderworpen aan verschillende nieuwe wetten die de voorwaarden voor het wettelijke Romeinse huwelijk verstrengden. Augustus wilde met zijn nieuwe wetgeving de bevolkingsgroei stimuleren en het wettelijk huwelijk promoten. 54 De originele tekst van de wetgeving is slechts in verschillende paragrafen en uittreksels bewaard gebleven en heeft eeuwen van aanpassingen gekend. 55 Hieronder worden ze kort besproken. 2.1.3.1.
Lex Julia de martandis ordinibus (18 v.Chr.)
De eerste wet dateerde uit 18 v.Chr. en had tot doel het huwelijk tussen leden van de senatoriale orde en voormalige slaven te verbieden. Daarnaast werd ook het huwelijk tussen senatoren en acteurs nietig verklaard. Bovendien werden alle andere vrijgeboren mannen verboden een huwelijk te sluiten met een koppelaarster, een vrouw die vrijgelaten werd door een koppelaar(ster), die veroordeeld werd door de rechtbank, die betrapt was op overspel of die acteerde.56 Hiermee wilde Augustus duidelijk de sociale status van de senatoriale orde behouden. Hij was bang dat het instituut van het huwelijk de positie van vooraanstaande senatoren en hun familie teniet zou doen. Eigendom en status moesten binnen dezelfde orde blijven volgens hem. 57
53
Balsdon, Roman Women, 180; Wethmar-Lemmer, "The Legal Position of Roman Women," 177. Donaldson, "The Position and Influence of Women," 142. 55 Evans-Grubbs, Women and the Law, 84; T. A. J. McGinn, "The Augustan Marriage Legislation and Social Practice: Elite Endogamy Versus Male "Marrying Down"," in Speculum Iuris: Roman Law as a Reflection of Social and Economic Life in Antiquity, ed. J.-J. Aubert and A. J. B. Sirks (Ann Arbor: The University of Michigan Press, 2002), 47. 56 Evans-Grubbs, Women and the Law, 84; Heirbaut, Romeins Recht, 87; McGinn, "The Augustan Marriage Legislation ", 50-51; Raepsaet-Charlier, "La Vie Familiale Des Élites Dans La Rome Impériale," 177-78. D.23.1.16; D.23.2.16; D. 23.2.23; D. 23.2.44; D.23.2.47 57 McGinn, "The Augustan Marriage Legislation ", 83. 54
13
2.1.3.2.
Lex Julia de aldulteris (18 v.Chr.)
De tweede wet, die samen met de vorige doorgevoerd werd in 18 v.Chr., legde een straf op voor overspelige echtgenoten. Overspel werd gedefinieerd als een seksuele relatie tussen een gehuwde partner en een ongehuwde man of vrouw die niet zijn of haar echtgenote of echtgenoot was. Personen die veroordeeld werden, werden verbannen naar een eiland en hun eigendom werd geconfisceerd. Vrouwen moesten de helft van hun bruidsschat afstaan en een derde van hun ander bezit, voor mannen betekende dit het afzien van de helft van hun eigendom. Met deze wet werden seksuele veroordelingen voor het eerst een zaak van de staat. In de republiek was het nog de taak van de pater familias om overspelige vrouwen te veroordelen. 58 2.1.3.3.
Lex Papia Poppaea (9 v.Chr.)
De derde en laatste huwelijkswet van Augustus werd in 9 v.Chr. in werking gesteld en genoemd naar de twee consuls die dat jaar aan zet waren. 59 De lex verplichtte het huwelijk voor iedere mannelijke burger tussen 25 en 60 jaar en iedere vrouwelijke burger van 20 tot 50 jaar, met uitzondering van mannen en vrouwen die reeds drie wettige kinderen hadden verwekt, respectievelijk gebaard. Dit betekent dat Augustus met deze wet vooral de demografische groei van zijn rijk wilde opkrikken. Romeinse burgers werden verplicht om in hun vruchtbare jaren te huwen en te zorgen voor wettige nakomelingen. Augustus had immers voldoende Romeinse burgers nodig om belastingen te betalen, waarmee hij de kosten van zijn immense rijk kon betalen. Wanneer tijdens het huwelijk een partner kwam te overlijden, werd de weduwe of weduwnaar verplicht te hertrouwen binnen de twee jaar. Gescheiden partners moesten al hertrouwen in de eerste 18 maanden na hun scheiding. Wie niet aan deze huwelijksverplichting voldeed, werd in het erfrecht benadeeld. Zo kond men geen erfenissen en legaten meer ontvangen van aanverwanten die niet binnen zes graden van verwantschap vielen. Diegene die toch gehuwd waren, maar geen kinderen konden krijgen, ontvingen slechts de helft van deze legaten en konden slechts één tiende van elkaars bezit erven. Wie wel aan de huwelijksverplichting voldeed en voldoende kinderen had verwekt, werd beloond. Zo verkregen vrouwen met meer dan drie kinderen het ius liberorum. Dit recht bevrijdde hen van de noodzakelijke aanwezigheid van een tutor voor wettelijke en zakelijke transacties (infra 2.2.). Echtgenoten met het ius liberorum konden elkaar meer dan één tiende van hun eigendom nalaten door middel van een testament. 60
58
Evans-Grubbs, Women and the Law, 84; T. A. J. McGinn, "Concubinage and the Lex Iulia on Adultery," Transactions of the American Philological Association 121(1991). D. 48.5. 59 M. R. Lefkowitz and M. B. Fant, Women's Life in Greece and Rome (London: Duckworth, 1982), 181. 60 Evans-Grubbs, Women and the Law, 84; Gardner, Women in Roman Law 77-78; Heirbaut, Romeins Recht, 87; Pölönen, "The Division of Wealth," 148.
14
Vooral deze laatste wet is belangrijk in het kader van dit onderzoek. De Lex Papia Poppaea impliceert immers dat vrouwen pas onafhankelijke zeggenschap verkregen over hun financiële toestand, wanneer zij voldoende kinderen hadden gebaard.
De maatregelen van Augustus hebben echter weinig succes gekend. Senatoren bleven stiekem zelf hun huwelijkskandidaat kiezen, overspel werd niet altijd berecht en huwelijken volgden elkaar minder snel op dan Augustus zelf gewild had. Het was immers moeilijk om dit te controleren, want in tegenstelling tot het hedendaagse huwelijk, ging het Romeinse huwelijk niet gepaard met de nodige formaliteiten. Een huwelijk werd gesloten van zodra man en vrouw samen leefden (affectio maritalis) en derden weet hadden van hun overeenkomst. De manier waarop ze dit duidelijk maakten aan de buitenwereld, maakte niet veel uit. Er was enkel nood aan een ceremonie. 61 2.1.4. De bruidsschat Naast de formele wetgeving rond de verschillende huwelijksvormen en de wetgeving van Augustus, die de voorwaarden van het matrimonium iustum verstrengde, is ook de bruidsschat een belangrijk element in het onderzoek naar de vrouw als businesspartner binnen het huwelijk. De bruidsschat bepaalde immers voor een groot deel het vermogen van de echtgenote en het koppel in het algemeen. Hieronder wordt kort de samenstelling en overdracht van de bruidsschat besproken binnen het huwelijk sine manu.
Het schenken van een bruidsschat door de vader van de bruidegom aan de toekomstige echtgenoot was geen verplichting bij de Romeinen, maar toch probeerde de pater familias van de bruid (of haar tutor) in alle sociale lagen van de bevolking een bruidsschat te voorzien. 62 Een tutor trad meestal op als de vader van de bruid reeds overleden was. Dit was niet zo ongewoon aangezien de hoge mortaliteit in de Romeinse samenleving. Een vrouw kon zelf niet instaan voor de schenking van haar bruidsschat, ze had de toestemming van een tutor nodig bij economische transacties.63 Daarnaast konden ook andere aanverwanten en vrijgevige vrienden bijdragen leveren aan de bruidsschat van de toekomstige bruid. Een bekend voorbeeld is Plinius de jongere die bijdroeg aan de bruidsschat van de dochter van zijn vriend Quintilianus. Ze had kledij en slaven nodig om te voldoen aan de positie van haar toekomstige echtgenoot. Hij hielp ook Calvina die na de dood van haar vader opgezadeld
61
Heirbaut, Romeins Recht, 87; Treggiari, "Women," 144-45; Evans-Grubbs, Women and the Law, 82. D.24.1.32.13; D.50.17.30: “Niet bijslaap maar wilsovereenstemming brengt een huwelijk tot stand”, vertaling uit: J. E. Spruit, Corpus Iuris Civilis: Tekst En Vertaling, vol. 6: Digesten 43-50 (Zutphen: Walburg Press, 2001), 967. 62 Gardner, Women in Roman Law 68, 97. 63 Evans-Grubbs, Women and the Law, 91.
15
werd met een erfenis vol schulden. Plinius loste een groot deel van haar schulden in en had nog tijdens het leven van haar vader haar bruidsschat vermeerderd met 100.000 sestertiën. 64
De bruidsschat kon bestaan uit geld, maar ook uit land, eigendommen, winkels, tuinen, slaven, kledij, juwelen, huishoudelijke goederen, goud enz.65 De overdracht van reëel bezit gebeurde onmiddellijk bij het huwelijk, terwijl baar geld uitbetaald werd in driejaarlijkse sommen. Hetzelfde proces herhaalde zich bij scheiding.66 De samenstelling was heel divers en afhankelijk van het vermogen van de familie van de bruid. Meestal zochten partners elkaar dan ook op in dezelfde sociale klasse. 67 Senatoren huwden binnen de senatoriale orde en/of zochten hun partner bij de equites en de zogenaamde plebs media zocht een partner binnen deze toch wel zeer omvangrijke sociale groep van welvarende en minder welvarende burgers en vrijgelatenen. In de inscripties die hieronder zullen besproken worden, zien we vooral dat vrijgelatenen hun beroep vermelden en huwen binnen diezelfde sociale klasse. Bij de gegoede families uit Rome bestond de bruidsschat ongeveer uit één jaarinkomen of ongeveer 7% van de opbrengst van hun landgoed. 68
De bruidsschat werd geschonken aan de toekomstige echtgenoot als bijdrage voor het bekostigen van het onderhoud van vrouw en kinderen.69 Gedurende het huwelijk bleef de bruidsschat in zijn handen, maar wanneer hij overleed of het huwelijk kwam ten einde door een scheiding, dan werd de bruidsschat teruggeven aan de pater familias van de vrouw, de vrouw zelf of haar tutor. Dit was belangrijk omdat ze vervolgens op zoek kon gaan naar een nieuwe huwelijkskandidaat (wat ook verplicht werd door de Lex Papia Poppaea).70 De bruidsschat kon niet alleen door de echtgenoot gebruikt worden als onderhoudsgeld, maar ook geïnvesteerd worden in zijn landgoed of onderneming of gebruikt worden voor de afbetaling van zijn schulden. 71 Van deze laatste toepassing vinden we een voorbeeld terug in de teksten van Cicero, namelijk in zijn Pro Caecina. Hier lezen we hoe Fulcinius, een bankier uit Rome de bruidsschat van zijn vrouw gebruikte om zijn bank uit het slop te halen. Met het geld uit haar bruidsschat kocht hij haar een landgoed. Dit betekende dat het geld vervangen werd door onroerend goed en bij mogelijks herstel
64
Evans-Grubbs, Women and the Law, 92-94; Gardner, Women in Roman Law 97. Plinius, Epistulae 2.4, 6.32. Evans-Grubbs, Women and the Law, 91; Treggiari, Roman Marriage, 348-50. 66 Pölönen, "The Division of Wealth," 166; Gardner, Women in Roman Law 100. Polybius 31.27.5; Cicero, Epistulae ad Atticum 11.25.3 67 Evans-Grubbs, Women and the Law, 94. 68 Pölönen, "The Division of Wealth," 163-64. 69 Heirbaut, Romeins Recht, 89; Treggiari, "Women," 135. 70 Gardner, Women in Roman Law 97, 105-14. 71 Evans-Grubbs, Women and the Law, 95. 65
16
van de bruidsschat na overlijden of scheiding ze geen geld meer terugkreeg, maar het landgoed dat Fulcinius in de plaats had gekocht. 72 Verder kon de echtgenoot ook de slaven die deel uitmaakten van de bruidsschat bevrijden en genieten van de resulterende patroonrechten.73 Alle winsten die voortkwamen uit de bruidsschat, behoorden toe aan de echtgenoot. 74
In het licht van het herstel van de bruidsschat na scheiding of overlijden, is het echter niet zo verstanding om deze als echtgenoot volledig te spenderen. De bruidsschat diende bijgevolg vooral als reserve. Dus ondanks het feit dat de inhoud van de bruidsschat toegevoegd werd aan de eigendommen van de echtgenoot, werd de samenstelling ervan nauwkeurig opgetekend en opzij gehouden in het geval van overlijden of scheiding.75 Ook tijdens het huwelijk kon de echtgenoot omwille van bijzondere redenen de bruidsschat terugschenken aan zijn vrouw. Dit lezen we als volgt bij Paulus in de Digesten:
“Staande huwelijk kan men een bruidsschat om te volgende redenen aan zijn echtgenote teruggeven, vooropgesteld dat zij deze niet zal verkwisten: om zichzelf en de haren te voeden, om een goed renderend perceel te kopen, om aan een ascendent die naar een verbanningsoord of naar een eiland gedeporteerd is levensonderhoud te verschaffen, of om haar zoon bij een andere man, haar broer of haar zuster te onderhouden als deze armlastig zijn.”76
De bruidsschat kon ook geconfisceerd worden door de staat, wanneer de vrouw een ernstig misdrijf gepleegd had. Het gaat dan om moord, tovenarij of bedrog. Vrouwen die betrapt werden op overspel moesten volgens de Lex Julia de adulteriis de helft van hun bruidsschat afstaan en een derde van de rest van haar eigendom (cf.supra).77
We kunnen hieruit concluderen dat de bruidsschat een belangrijk financieel aspect was in het huwelijk. Het zorgde ervoor dat de vrouw een geschikte partner vond en kon bijdragen aan het
72
Gardner, Women in Roman Law 104; A. Van den Bruele, "De Economische Rol Van Vrouwen Zoals Blijkt Uit De Werken Van Cicero" (Universiteit Gent, 2000-2001), http://www.ethesis.net/cicero/cicero_hfst_3.htm., geraadpleegd op 23/06/2012. Cicero Pro Caecina 11. 73 D.24.3.24.4; D.24.3.64. 74 Treggiari, Roman Marriage, 327. 75 Evans-Grubbs, Women and the Law, 95-97. 76 Evans-Grubbs, Women and the Law, 98. D. 23.3.73.1, vertaald in: J. E. Spruit and L. De Ligt, Corpus Iuris Civilis: Tekst En Vertaling vol. 3: Digesten 11-24 (Zutphen: Walburg pers, 1996), 812. 77 Evans-Grubbs, Women and the Law, 98.
17
huishouden. De bruidsschat kon daarenboven ook gebruikt worden om financiële problemen die het koppel had op te lossen, maar met het risico dat na overlijden van de echtgenoot of na scheiding de ganse bruidsschat moest teruggevorderd worden. 2.1.5. Eigendom van man en vrouw tijdens het huwelijk Naast de bruidsschat is het ook belangrijk dat we kijken naar de verdeling van de eigendom van man en vrouw tijdens het huwelijk. Bij het huwelijk sine manu was het de regel dat het vermogen van beide partners gescheiden bleef. Zowel de echtgenoot als zijn vrouw had eigen bezittingen. Ondanks het feit dat de Romeinen het huwelijk definieerden als een samenwerkingsverband, vormde het dus geen financiële verbintenis.78 Wanneer een vrouw in het huwelijksbootje stapte, maakte ze meestal een inventaris op met de goederen die ze binnenbracht in het huwelijk. Dit was vooral nuttig met het oog op een eventueel einde aan de verbintenis door overlijden of scheiding. Zo kon ze bewijzen wat aan haar toebehoorde.79
Dit belemmerde echter niet dat beide partners elkaar onderhielden. Ze stonden in voor elkaars economische mogelijkheden. In de praktijk was het vooral de echtgenoot die instond voor het onderhoud van het gezin, maar we zien ook dat vrouwen via de bruidsschat en erfenis (supra 2.1.6.) een aardige bijdrage leverden aan de financiële mogelijkheden van hun familia. Partners konden toestaan elkaars kledij en slaven te gebruiken en in elkaars huis te leven. Daarnaast konden ook huishoudelijke goederen en dieren uitgewisseld worden voor gemeenschappelijk gebruik. 80 We hebben reeds gezien dat de bruidsschat kon gebruikt worden voor het onderhoud van het huishouden, maar de man kon ook voorzien in een maandelijkse of jaarlijkse vergoeding van zijn vrouw voor het voorzien van kledij en voedsel. Ulpianus schreef in de Digesten dat dit mogelijk was, zolang deze vergoedingen de waarde van de bruidsschat niet overschreden. 81
We zien dus dat ondanks het feit dat de wet een strikte scheiding van goederen in het huwelijk promootte, beide partners elkaar de mogelijkheid gaven tot gemeenschappelijk gebruik ervan. Soms kozen vrouwen er zelf voor om hun eigendom samen te voegen met die van haar echtgenoot. Deze arrangementen konden heel formeel zijn, inclusief inventaris en boekhouding. Zo zien we in de 78
Evans-Grubbs, Women and the Law, 98; Treggiari, Roman Marriage, 363; D. Cherry, "Gifts between Husband and Wife: The Social Origins of Roman Law," in Speculum Iuris: Roman Law as a Reflection of Social and Economic Life in Antiquity, ed. J.-J. Aubert and A. J. B. Sirks (Ann Arbor: The University of Michigan Press, 2002), 39. 79 Crook, "His and Hers," 157, 68; Evans-Grubbs, Women and the Law, 101. D.23.3.9.3. 80 Gardner, Women in Roman Law 68-69; Evans-Grubbs, Women and the Law, 102; Crook, "His and Hers," 16061, 67.D.24.1.18; D.24.1.28.2; D.24.1.31.10; D. 24.1.53.1. 81 Gardner, Women in Roman Law 69. D.17.1.60.3; D.24.1.15; D.24.1.21.1.
18
beroemde Laudatio Turiae (infra 3.2.6) hoe de echtgenote besloten heeft om haar hele erfenis toe te voegen aan hun gezamenlijke eigendom. 82 Een ander voorbeeld van gemeenschappelijke investering vinden we terug in een inscriptie uit Rome van een eborarius of ivoorbewerker:
P(UBLIUS) CLODIUS A(ULI) ET CLODIAE L(IBERTUS) BROMIUS EBORARIUS / CURIATIA AMMIA CONCUBINA MEI AMANTISSIMA L(IBERTUS)
/ HILARIO P(UBLI) ET CURIATIAE DELICIAE / P(UBLIUS) CLODIUS P(UBLI) ET CURIATIAE
/ RUFIO / P(UBLIUS) CLODIUS P(UBLI) ET CURIATIAE L(IBERTUS) / ANTEROS / P(UBLI) CLODI
P(UBLI) L(IBERTI) HERACLIDAE / SUAVIS CURIATIAE L(IBERTI)83
Het gaat om een grafinscriptie waarin de vrijgelatene Publius Clodius Bromius en zijn concubina Curiatia Ammia herdacht worden, samen met hun vrijgelatenen en slaven. P. Clodius Bromius is zelf vrijgelaten door een koppel, Aulus en Clodia en zette dit proces verder samen met zijn vrouw. Zo was Hilarius hun gemeenschappelijke kindslaaf (P(UBLI) ET CURIATIAE DELICIAE) en was P. Clodius Rufio de gemeenschappelijke vrijgelatene van Publius en Curiatia. Daarnaast viel ook P. Clodius Anteros onder het patronageschap van het koppel en hadden ze elk hun eigen slaven gehad, die op het moment van de grafinscriptie vrijgelaten waren. Het gaat om P. Clodius Heraclida, die de naam van zijn patroon droeg en Suavis Curiatia, die de naam van zijn patrones verkreeg. Door de herhaling van het proces van gemeenschappelijke slaven wilde Bromius na zijn vrijlating hoogstwaarschijnlijk een eigen zaak opstarten als eborarius en deed dit net als zijn meesters met behulp van eigen slaven en vrijgelatenen.84 Een ander voorbeeld vinden we terug bij een groep vrijgelaten ferrarii of ijzersmeden uit Rome die vrijgelaten zijn door twee patronen. Ze droegen de naam Titius of Fannius/a, naar de namen van hun patronen en weerspiegelen een family business die gebaseerd was op vrijgelatenen en slaven. Vermoedelijk had een koppel, Titius en Fannia, gezamenlijk geïnvesteerd in slaven, waarop ze konden steunen voor het werk in hun smederij.85
82
Gardner, Women in Roman Law 71-72. CIL 06, 01527 CIL 06, 09375 84 Dixon, Reading Roman World, 105; Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 140. 85 CIL 06, 09398; L. H. Cohick, Women in the World of the Earliest Christians: Illuminating Ancient Ways of Life (Grand Rapids: Baker Academic 2009), 233; Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 108, 35. 83
19
Hetzelfde patroon lijkt zich te herhalen bij een groep gemarii langs de Via Sacra in Rome:
“ Babbia Asia, freedwoman of a woman Gaius Babbius Regillus, freedman of a woman Quintus Plotius Nicepor, freedman of Quintus Quintus Plotius Anteros, freedman of Quintus Quintus Plotius Felix, freedman of Quintus Jewelers on the Sacred Way.” 86
In deze grafinscriptie worden vijf vrijgelatenen herinnerd, die hetzelfde beroep van juwelier langs de Via Sacra uitoefenden. Het gaat om één vrouw en vier mannen, die vrijgelaten werden door een vrouw (Babbia) en een man (Quintus).87 Over hun samenstelling en relatie zijn reeds verschillende theorieën ontwikkeld. Sandra Joshel is van mening dat Babbia en Quintus een gehuwd koppel waren die samen een family business hadden opgesteld waarbij deze voormalige slaven hun werkkrachten waren. 88 Volgens Marvin is er nog een andere verklaring mogelijk. Het kan gaan om twee verschillende groepen ex-slaven die elkaar gevonden hebben en een eigen shop opstelden langs de Via Sacra. Ze stelde zich tevens de vraag of Babbia Asia en Gaius Babbius Regillus een koppel waren en terugvielen op medewerkers die vrijgelaten werden door een zekere Quintus.89 Daarnaast dacht Helen Loane aan één enkele shop met vijf vrijgelatenen of verschillende aaneengesloten ateliers van dezelfde rentenier. 90 Zelf sta ik achter de hypothese van Sandra Joshel die ervan uitging dat Babbia en Quintus als gehuwd koppel een juwelierszaak uitbaatten met behulp van hun voormalige slaven. De enige zekerheid die we echter hebben is dat deze vijf vrijgelatenen een gemeenschappelijke beroep uitvoerden. 91
Deze voorbeelden geven al een eerste zet naar de mogelijkheden waarop een vrouw als partner in het huwelijk kan bijdragen tot de family business. Ondanks het feit dat de wet een scheiding van goederen voorziet in een huwelijk sine manu, investeerden echtgenoten in het gemeenschappelijk bezit van slaven en vrijgelatenen. Het gezamenlijk investeren in werkkrachten was een belangrijke basis voor hun onderneming.
86
Afschrift van CIL 06, 09435 en vertaling uit Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 134. Kampen, Image and Status, 126; Treggiari, "Lower Class Women," 67. 88 Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 108, 34-35. 89 M. Marvin, The Language of the Muses: The Dialogue between Roman and Greek Sculpture (Los Angeles: Getty Publications, 2008), 188. 90 Loane, Industry and Commerce, 89-90. 91 Marvin, The Language of the Muses, 188. 87
20
2.1.5.1.
Verbod op het uitwisselen van geschenken tussen man en vrouw
Naast een scheiding van goederen legde de Romeinse wet ook een verbod op voor het uitwisselen van geschenken tussen man en vrouw tijdens het huwelijk. In de Digesten is maar liefst een gans boek gewijd aan dit verbod. 92 Met deze ontzegging wilde men vooral vermijden dat een financieel onevenwicht zou ontstaan tussen de beide partners. Het hoofdcriterium voor het verbod op geschenken lag in het feit dat een attentie de andere partner niet mocht verrijken. Een partner mocht zich volgens Ulpianus niet verarmen door een blinde daad van liefde. 93 In enkele gevallen was een schenking dus wel toegestaan: 1. Zo was het bijvoorbeeld toegestaan dat een echtgenoot geld verschafte aan zijn vrouw, wanneer het huis dat die vrouw geërfd had volledig was vernield door een brand. Het bedrag voor de herstelling mocht de herbouw van de woning niet overstijgen, want dan zou het immers de vrouw verrijken. 2. Daarnaast kon een echtgenoot een slaaf schenken aan zijn vrouw, op voorwaarde dat deze na verloop van tijd zou bevrijd worden. De gunst van het geschenk bestond uit het feit dat de ontvanger de rechten verkreeg van de patroon, maar de eigendom van de schenker was niet verminderd, omdat hij de slaaf toch had vrijgelaten. De ontvanger was niet verrijkt volgens de Digesten en de hoop van de slaaf op zijn vrijheid was veilig. 3. Echtgenoten konden ook een begraafplaats voor elkaar voorzien, want volgens Ulpianus zorgde dit in geen enkele zin tot een verrijking van de ontvanger, of een verarming van de schenker.94 4. Ulpianus zag ook geen graat in het uitbetalen van tolgelden door de echtgenoot voor zijn vrouw (of omgekeerd) als ze samen op reis waren. Dit kon volgens hem niet gezien worden als een geschenk. Het was immers ten voordele van beide partners dat ze samen op reis konden gaan.95 5. Een man mocht ook een verjaardagsgeschenk geven aan zijn vrouw of een geschenk voor de Matronalia (een religieus festival voor vrouwen) op de eerste dag van maart. Deze geschenken moesten de vrouw plezieren, maar mochten haar opnieuw niet verrijken.96
92
D.24 Evans-Grubbs, Women and the Law, 99; Cherry, "Gifts between Husband and Wife," 35, 39-42. D.24.1.1. 94 Punt 1-3 uit: Gardner, Women in Roman Law 74-75; Treggiari, Roman Marriage, 368. D.24.1.14; D.24.1.7.8-9; D.24.1.5.8 95 Evans-Grubbs, Women and the Law, 99-100; Treggiari, Roman Marriage, 370; Crook, "His and Hers," 156. D.24.1.21 96 Gardner, Women in Roman Law 69; Evans-Grubbs, Women and the Law, 100; Treggiari, Roman Marriage, 371. D.24.1.31.8 93
21
6. Een vrouw kon ook een legale gift doen aan haar echtgenoot om zo een bruidsschat op te bouwen voor haar dochter. Deze gift was toegestaan want het verrijkte de echtgenoot zelf niet.97 7. Tot slot kon er ook een geschenk gegeven worden dat beschikbaar werd vanaf de dood van één van de echtgenoten. Dit is beter gekend als een geschenk mortis causa.98 Uit deze opsomming zien we dat ondanks het verbod op de uitwisseling van geschenken tussen man en vrouw er toch heel wat uitzonderingen toegestaan werden, op voorwaarde van de algemene regel dat deze geschenken de andere partner niet mochten verrijken. Het verbod was niet enkel van toepassing op echtgenoten, maar ook op aanverwanten die via dat huwelijk met elkaar verbonden waren. Zo kon een schoonvader geen geschenken geven aan zijn schoondochter. 99
Aanvankelijk was het verbod in de vroege eerste eeuw v.Chr. zeer streng, maar doorheen het keizerrijk werd het versoepeld. Zo vond Antonius Pius dat het mogelijk was om als vrouw een geldschenking te doen aan je man als je hierdoor zijn politieke carrière mogelijk kon maken of verbeteren. Ondanks de vele versoepelingen en uitzonderingen op het verbod, bleef het van kracht tot de regeerperiode van keizer Justinianus (527-565 n.Chr.).100 2.1.5.2.
Het senatusconsultum Velleianum
Een derde vorm van bescherming van de gescheiden eigendom van man en vrouw werd gevormd door het senatusconsultum Velleianum. Dit senaatsbesluit werd doorgevoerd in het midden van de eerste eeuw en maakte een einde aan de mogelijkheid om als vrouw garant te staan voor de schulden van je echtgenoot.101
Tot het einde van de republiek was het mogelijk om als partner tussen beiden te komen in de schulden van je echtgenoot of echtgenote, tot Augustus en Claudius verschillende edicten uitschreven waarbij dit voor vrouwen verboden werd. 102 Dit tussen beiden komen werd omschreven als intercedere: “tussenbeide komen tussen een schuldenaar en een schuldeiser, het ondernemen van een schuld voor iemand anders”. 103 De edicten van Augustus en Claudius werden later veralgemeend in het senatusconsultum Velleianum. Ulpianus, Gaius en andere rechtsgeleerden waren van oordeel dat het niet de taak was van de vrouw borg te staan voor andermans schulden. 97
Crook, "His and Hers," 157, 68. D.23.3.5.9 Evans-Grubbs, Women and the Law, 99. D.24.1.9.2; D.24.1.10; D.24.1.11 99 Cherry, "Gifts between Husband and Wife," 35; Treggiari, Roman Marriage, 367. D.24.1.3.2 100 Evans-Grubbs, Women and the Law, 100; Cherry, "Gifts between Husband and Wife," 34-36. D. 24.1.40-42 101 Voor het senatusconsultum Velleianum in de Digesten, zie boek 16.1 102 Gardner, Women in Roman Law 75. 103 Evans-Grubbs, Women and the Law, 55. 98
22
Net als hun onmogelijkheid om politieke ambten te bekleden, werden ze niet in staat gesteld om financiële schulden van anderen op zich te nemen. De rechtsgeleerden zagen dit eerder als een bescherming dan een belemmering voor de Romeinse vrouw.104
Uit dit onderdeel kunnen we besluiten dat ondanks de beperkingen die de Romeinse wet oplegde in verband met het uitwisselingen van geschenken en het garant staan van elkaars schulden, er heel wat mogelijkheden waren om als man en vrouw economische transacties te ondernemen. Eigendommen bleven gescheiden, maar het gemeenschappelijk gebruik ervan werd niet in de weg gestaan, evenmin als de mogelijkheid om gezamenlijke investeringen te maken. 2.1.6. Erfrecht Een ander belangrijk aspect in de studie naar het huwelijk en de economische mogelijkheden van de Romeinse vrouw is het erfrecht. Dit recht bepaalde immers, naast de bruidsschat, de financiële mogelijkheden die de vrouw van thuis uit meekreeg. Het erfrecht in de oudheid is reeds uitvoerig bestudeerd door zowel antieke juristen als moderne geleerden105, maar hier is het vooral belangrijk dat we kijken naar de mogelijkheden die de vrouw had om een erfenis mee te krijgen en hoe ze na het overlijden van haar man kon delen in zijn erfenis in een huwelijk sine manu.
Het erfrecht in de Romeinse wet is heel complex en vooral ontstaan vanuit individuele gevalstudies, waardoor het moeilijk is om algemene regelingen te onderscheiden. 106 Het staat echter wel vast dat vrouwen de mogelijkheid hadden om via een testament of legaat roerend en onroerend goed te erven van hun pater familias, echtgenoot of een andere bloedverwant. Ze konden met andere woorden zaken als ateliers, winkels, landerijen en groeves overerven. Dit is heel belangrijk met het oogpunt op hun financiële bijdrage aan de zaak van hun echtgenoot. Vrouwen konden ook vanaf het midden van de republiek zelf een testament opstellen 107, onder toezicht van hun tutor, tenzij ze het ius liberorum hadden verkregen door de wetgeving van Augustus, die stelde dat vrijgeboren vrouwen met drie kinderen en vrijgelaten vrouwen met vier kinderen vrijgesteld werden van een tutor bij economische en juridische onderhandelingen. 108 We hebben ook reeds gezien dat diezelfde wetgeving van Augustus vrouwen beperkte in het erfrecht wanneer zij niet voldeden aan de huwelijksplicht en/of geen kinderen konden baren (supra 2.1.3.3 Lex Papia Poppeae). 104
Treggiari, Roman Marriage, 378. D.16.1.2 Treggiari, Roman Marriage, 380. 106 Gardner, Women in Roman Law 163; Van den Bruele, "De Economische Rol Van Vrouwen ", http://www.ethesis.net/cicero/cicero_hfst_1.htm#3.%20Het%20erfrecht., geraadpleegd op 04/08/2012. 107 Dixon, Reading Roman World, 76. Gaius, Institutiones 1.144-5. 108 Pölönen, "The Division of Wealth," 148; Gardner, Women in Roman Law 194-96; Evans-Grubbs, Women and the Law, 24, 37-42; Wethmar-Lemmer, "The Legal Position of Roman Women," 179. Gaius, Institutiones 1.194 105
23
Het erfrecht regelde dus de overgang van het vermogen van een overledene naar één of meerdere levende personen. De vermogensovergang kon gebeuren met of zonder een testament.109 Essentieel hierbij is de structuur van de Romeinse familie. Deze was patriarchaal van aard, wat betekende dat de zoon meestal de grootste erfgenaam was. Soms maakte een testament van de zoon een erfgenaam, terwijl de dochter slechts een legaat verkreeg. 110 Over de precieze verdeling van de erfenis tussen zonen en dochters bestaat heel wat discussie. Sommigen (waaronder Champlin) zijn van mening dat zonen een groter deel verkregen dan dochters, terwijl andere moderne geleerden (zoals Saller, Pölönen en Hopkins) stellen dat de erfenis gelijk verdeeld werd onder alle kinderen. 111 Belangrijk in ons geval is dat dochters de mogelijkheid hadden om een deel van de erfenis op te strijken, zodat ze samen met hun bruidsschat een aanzienlijk vermogen konden opbouwen, waarmee ze de zaak van hun echtgenoot konden ondersteunen. We vinden hiervan een voorbeeld in de grafinscriptie van Mecia Dynate uit Rome, waarin duidelijk gemaakt wordt welke eigendommen ze verkreeg, samen met haar broer, een lanarius of wolbewerker:
DIS MAN(IBUS) / MECIAE L(UCI) F(ILIAE) DYNAT(A)E / EX TESTAM(ENTO) ET DONA(TIONE) T(ESTAMENTI) C(AUSA)
/ L(UCIUS) MECIUS L(UCI) F(ILIUS) (H)ERMAGORAS / PATER MECIA FLORA MATER / TONSTRIX
L(UCIUS) MECIUS L(UCI) F(ILIUS) RUSTICUS / FRATER LANARIUS AD VIC(UM) FORT(IS) / FORTUN(ATI) AGRUM SIVE HORT(OS)
III / CUM TABER(NAS) III ITEM AEDIFICI(A) INCOHA(TA) / RESP(ONDENTIA) III GRAT(UITO)
H(OC) E(ST) PROX(IME) SACEL(LUM) D(OMINAE)
/ ISIDIS ET ALIA TABER(NA) AB ULTR(A) / VIC(UM) TRIARI
QUOT EST INTR(OITUS) / IT(EM) FONS MARIAN(US) HER(EDES) / COM(MISA) SIC U(TI) A(NTE) L(ECTUM) E(ST)
/ IN H(OC) T(ESTAMENTO) SUNT COM(MISSA) OR(NAMENTA) / H(UIUS) S(EPULCHRI)112
“To the Manes. (This monument is set up) to Mecia Dynate, the daughter of Lucius. L(ucius) Mecius Hermagoras, son of Lucius, her father; Mecia Flora her mother, a barber; L. Mecius Rusticus, son of Lucius, her brother, a wool-worker at the neighboorhood called Fortunati(?) (recieved as) heirs, without charge, three fields (gardens?) with three shops, likewise the corresponding three unfinished buildings, in accordance with the will and a donation resulting from a testamentary clause. One (property) is near the shrine of the goddess Isis 109
Heirbaut, Romeins Recht, 237. Gardner, Women in Roman Law 163-64. 111 Pölönen, "The Division of Wealth," 147; R. Saller, Patriarchy, Property and Death in the Roman Family, Cambridge Studies in Population, Economy and Society in Past Time (Cambridge: Cambridge university press, 1994), 164; K. Hopkins, Death and Renewal, vol. 2, Sociological Studies in Roman History (Cambridge Cambridge University Press, 1983), 76-77; E. Champlin, Final Judgments: Duty and Emotion in Roman Wills, 200 B.C.-A.D. 250 (Berkeley: University of California press, 1991), 117. 112 CIL 06, 09493 110
24
and another shop is just beyond the neighboorhood called Triari (the shop is at an entry to this neighboorhood); likewise (the third property is at?) the Marian fountain…”113
Centraal in dit grafmonument staat Mecia Dynate aan wie deze tekst opgedragen is. Er wordt ook verwezen naar haar ouders, Lucius Mecius Hermagoras en Mecia Flora en haar broer, Lucius Mecius Rusticus. Enkel het beroep van haar moeder en broer worden weergegeven. Mecia Flora was zelfstandig kapster, tonstrix en haar broer oefende het beroep van wolbewerker of lanarius uit. De filiatie toont aan dat deze familie van vrije geboorte was en dat ze voorzienig waren. Dit blijkt uit het testament dat opgesteld werd voor Mecia Dynate en haar broer. Ze verkregen drie velden met drie shops en drie onafgewerkte gebouwen. De precieze verdeling kunnen we niet opmaken uit deze inscriptie, maar het toont wel aan dat Mecia Dynate als vrouw ook een graantje meepikte van de erfenis van haar ouders. Bovendien is het opvallend dat enkel het beroep van haar moeder vermeld wordt.114
Wanneer de erfenis niet via een testament kon overgedragen worden aan vrouwelijke erfgenamen, werd dit gedaan via een legaat. Dit was zeker het geval bij de hoogste censusklassen van het Romeinse keizerrijk.115 Bovendien kon een erfenis ook nadelen met zich meebrengen, wanneer ze onder de schulden zat. Met het schenken van een legaat werd hierdoor voorkomen dat vrouwen moesten instaan voor de afbetaling van de schulden op een erfenis (cf. supra 2.1.5.2. senatusconsultum Vellenianum).116 Een legaat was een beschikking in een testament, waarbij een erflater één of meerdere goederen overmaakte aan bepaalde familieleden. Het gevaar bestond hierbij echter dat de erflater teveel afstond via legaten en zo weinig overliet voor zijn erfgenamen. Dit werd binnen de perken gehouden door de lex Falcidia die vanaf de eerste eeuw v.Chr. instelde dat de erfgenaam minstens een kwart van de nalatenschap moest verkrijgen.117 Er bestonden verschillende soorten legaten die voorbehouden werden voor verschillende ontvangers. Zo werden een aantal categorieën gereserveerd voor echtgenotes. De eerste was het legaat van de bruidsschat, dat zoals we reeds gezien hebben, teruggaat naar de vrouw (of haar pater familias) bij het overlijden van haar echtgenoot. 118
113
Vertaling uit Kampen, Image and Status, 119-20. die zich baseerde op het werk van Dr. R. C. Knapp (University of California, Berkeley). 114 Treggiari, "Lower Class Women," 70. 115 Gardner, Women in Roman Law 176. 116 Heirbaut, Romeins Recht, 244. 117 Treggiari, Roman Marriage, 383, 86; Heirbaut, Romeins Recht, 243; Gardner, Women in Roman Law 170-71. 118 Treggiari, Roman Marriage, 387. D.33.4.13.
25
Een tweede vorm van legaat was het legaat uxoris causa parata. Dit hield typisch roerend goed in dat bedoeld was voor de vrouw. Het gaat om relatief duurzame objecten zoals kledij, wol, linnen of purperen kledij, juwelen en accessoires, goud, zilver, vazen, slaven, dieren, meubilair enz. Daarnaast had je ook nog het legaat van toiletartikelen en kostbaarheden die niet tot het legaat uxoris causa parata behoorden. Beide vormen van legaat konden voorkomen als één, maar ook afzonderlijk van elkaar bestaan. Tot slot had je ook legaten met voedselvoorraden of de inboedel van het huis, al dan niet samen met het huis of het recht om verder te leven in het huis van de echtgenoot na zijn overlijden. Dus ook het vruchtgebruik van het huis kon aan de echtgenote toegekend worden. Wanneer zij dan zelf overleed, ging de woning over naar de erfgenamen van het voormalige koppel. Daarnaast konden ook jaarlijkse vergoedingen in de vorm van een legaat geschonken worden aan de echtgenote bij het overlijden van haar man. Dit bedrag kon variëren en was voornamelijk bedoeld voor de opvoeding van hun kinderen. 119
In voorgaande bepalingen hebben we het steeds over de vrijgeboren Romeinse vrouw gehad binnen een huwelijk sine manu, maar de situatie voor vrijgelaten vrouwen en zeker voor slavinnen was heel anders. Slavinnen werden behandeld als voorwerpen en hadden bijgevolg geen toegang tot het erfrecht, maar vrijgelaten vrouwen konden door de wetgeving van Augustus wel het ius liberorum verkrijgen wanneer zij vier kinderen hadden gebaard. Hierdoor kregen ze de toestemming om zonder patroon (tutor) een testament op te stellen en zelf te erven. De Lex Papia Poppaea zorgde er met andere woorden voor dat vrijgelaten vrouwen meer macht verkregen over hun nalatenschap, op één voorwaarde dat ze kinderen had. 120
119 120
Treggiari, Roman Marriage, 388-91. D. 32.45; D. 34.2.25.10; D. 33.9.3; D.33.10.8; D. 33.1.5. Gardner, Women in Roman Law 194-96.
26
2.2.
Vrouwen en hun economische mogelijkheden in de wet
Naast het instituut van het huwelijk en de bijhorende bruidsschat, verdeling van eigendom tussen beide partners en het erfrecht, is het ook belangrijk dat we nagaan welke andere wettelijke bepalingen Romeinse vrouwen belemmerden of de mogelijkheid boden om op te treden als een businesspartner in de familieonderneming. 2.2.1. Tutela mulierum Er is al verschillende keren vermelding gemaakt van tutores wiens aanwezigheid verplicht was bij juridische en economische transacties van vrouwen. Wanneer de vrouw in een huwelijk sine manu terechtkwam, bleef ze onder gezag van haar pater familias, maar wanneer deze overleed, werd ze sui iuris. Toch kwam ze ook dan terecht in een vorm van “voogdijschap over vrouwen” of tutela mulierum. Deze tutor, die al dan niet lid was van haar familie, ondernam verschillende wettelijke en zakelijke ondernemingen in haar naam, gaande van het verkopen van eigendom, het opstellen van een testament tot het vrijlaten van slaven. Dit betekende echter niet dat de tutor volledig onafhankelijk van de vrouw beslissingen kon nemen omtrent haar bezittingen of juridische handelingen. Er was samenspraak nodig tussen de vrouw en haar tutor, want Gaius onderlijnde de mogelijkheid in zijn Institutiones om als vrouw de tussenkomst van een praetor te eisen bij onenigheid. Bovendien kon een praetor ook in het ergste geval te aanstelling van een nieuwe tutor forceren. Ondanks de instelling van de tutela mulierum hadden Romeinse vrouwen een grote vorm van zelfstandigheid in financiële en wettelijke transacties. Deze vrijheid groeide ook wanneer Augustus met zijn nieuwe huwelijkswetgeving het ius liberorum instelde voor vrouwen die voldoende kinderen ter wereld hadden gebracht. Hierdoor werden ze bevrijd van de nood aan een tutor. Keizer Claudius zou zelfs de tutela mulierum volledig afschaffen voor vrijgeboren Romeinse vrouwen.De aanwezigheid van een tutor bij de koop en verkoop van onroerend goed was bijgevolg slechts nominaal het geval.121
121
Berdowski, "Some Remarks on the Economic Activity of Women," 285-86, 93; Dixon, Reading Roman World, 78-79; Evans-Grubbs, Women and the Law, 37-42; V. Vuolanto, "Women and the Property of Fatherless Children in the Roman Empire," in Women, Wealth and Power in the Roman Empire, ed. P. Setälä, et al., Acta Instituti Romani Finlandiae 25 (Rome: Institutum Romanum Finlandiae, 2002), passim. Gaius, Institutiones 1.150-154; 1.190; 1.194
27
2.2.2. Verbod op bankieren: wet en praktijk Het instituut van de tutela mulierum beperkte de mogelijkheid tot financiële transacties voor vrouwen niet, maar het verbod op bankieren deed dit wel. Net als het feit dat vrouwen in de Romeinse wet verboden werden om publieke functies te bekleden en te functioneren als rechter, werden ze verboden op te treden als bankier. 122 Dit weerhield hen echter niet om als businesspartner deel te nemen aan allerlei ondernemingen. Een vrouw kon net als een man zakelijke transacties ondernemen en financiële steun verlenen aan zakenpartners. Vaak zijn ze met elkaar verbonden via amicitia (let. vriendschap).123 Het verbod op bankieren is volgens Judith Evans-Grubbs ontstaan vanuit het senatusconsultum Velleianum, dat zoals we zagen, vrouwen niet toeliet om tussenbeide te komen in schuldzaken. Callistratus was in de Digesten van mening dat “Women seem to be removed from the service of banking, since that is man’s work.” (D.2.13.12). Vrouwen werden met andere woorden niet geacht deel te nemen aan de professionele bankwereld. 124 Ondanks dit verbod konden vrouwen wel geld lenen en zelf leningen uitvaardigden. Ze werden enkel uitgesloten van de professionele bankwereld. Verder konden ze ook optreden als tussenpersonen in zakenonderhandelingen en is er zelfs een vrouw geattesteerd die optrad als belastinginner voor de keizerlijke schatkist.125 Ook hier zien we dus dat wet en praktijk niet altijd overeenkomen. Zo zien we reeds in de teksten van Cicero hoe vrouwen zaken ondernamen met behulp van procuratores. Dit waren personen die instonden voor andermans economische, sociale, politieke of religieuze handelingen. In een redevoering voor Caecina viel Caesennia ondermeer terug op haar procurator Aebutius om een landgoed te kopen van haar latere echtgenoot Fulcinius.126 Het archief van de Sulpicii uit Puteoli en Murcii vormt hierbij ook belangrijk bronnenmateriaal. Het gaat om houten tabletten (26-61 n.Chr.) die beschreven werden met was en de businessactiviteiten van een bedrijf van argentarii, namelijk de Sulpicii, weergaven. Deze activiteiten hielden leningen in, het afbetalen van schulden en handelszaken voor de rechtbank. Ze waren gespecialiseerd in het verlenen van geld en het tussen beiden komen in kredietverleningen. Ze vaardigden tevens verzekeringen uit voor handelaars en scheepseigenaars die grote zeereizen ondernamen met alle risico’s vandien. Het bedrijf van de Sulpicii stond onder leiding van C. Sulpicius Faustus, de zoon van 122
Berdowski, "Some Remarks on the Economic Activity of Women," 293. D.5.1.12.2; D.50.17.2. G. Vidén, Women in Roman Literature: Attitudes of Authors under the Early Empire, vol. 57, Studia Graeca Et Latina Gothoburgensia (Göteborg: Acta universitatis Gothoburgensis, 1993), 94. 124 Evans-Grubbs, Women and the Law, 74; Dixon, Reading Roman World, 82-88; J. F. Gardner, "Women in Business Life: Some Evidence from Puteoli," in Female Networks and the Public Sphere in Roman Society, ed. P. Setälä and L. Savunen, Acta Instituti Romani Finlandiae, 22 (Rome: Institutum Romanum Finlandiae, 1999), 27. 125 Evans-Grubbs, Women and the Law, 74; Gardner, Women in Roman Law 236. D. 49.14.47. 126 K. Verboven, The Economy of Friends: Economic Aspects of Amicitia and Patronage in the Late Republic, ed. C. Deroux and J. Dumortier-Bibauw, vol. 269, Collection Latomus (Brussel: Latomus, 2002), 230, 66. Cicero, Pro Caecina 13-14. 123
28
een vrijgelatene en zijn eigen vrijgelatene C. Sulpicius Cinnamus. Later werd het bedrijf via erfenis overgenomen door de broer van Faustus, C. Sulpicius Onirus. Uit de tabletten van deze onderneming kunnen we afleiden dat vrouwen op dezelfde wijze zaken ondernamen als mannen. 127 Zo verscheen Domitia Lepida als tussenpersoon voor het bewaren van 13.000 modii graan uit Alexandrië in haar opslagruimte, ‘Barbatiana’ genaamd. Het graan werd ingezet als een borg bij het uitwisselen van 20.000 sestertiën tussen L. Marius Iucundus en C. Sulpicius Faustus. Ze was dus niet direct betrokken bij de transactie, maar werd wel als tussenpersoon ingesteld voor het bewaren van de borg. 128 Vrouwen konden ook slaven of vrijgelatenen gebruiken om leningen of schulden af te betalen. Dit was het geval bij Lollia Saturnia, die tevens geattesteerd is in de documenten van het Sulpicii archief. Gnostus, haar slaaf, gaf aan C. Sulpicius Cinnamus een verder onbepaald bedrag aan sestertiën voor de rekening van M. Lollius Philippus.129 Ook Caesia Priscilla maakte gebruik van één van haar slaven om zaken te ondernemen. In TPSulp. 58 lezen we hoe haar slaaf Pyramus de belofte aflegde aan Gaius Sulpicius Faustus om de schuld van 24.000 sestertiën terug te betalen in naam van zijn meesteres, Caesia Priscilla. Ook in een ander document (TPSulp. 71) liet ze een lening via haar slaaf Pyramus terugbetalen aan een zekere Gaius Iulius Amarantus. De eindverantwoordelijkheid lag bij Priscilla, maar ze liet de transacties ondernemen door haar businessmanager of institor.130 Beide vrouwen lieten hun financiële zaken uitvoeren door een slaaf die deel uitmaakte van hun huishouden en wie ze blindelings konden vertrouwen. Niet alleen vrouwen deden dit, maar ook mannen uit de hogere klassen van de Romeinse maatschappij maakten gebruik van slaven om financiële transacties te regelen. Verder tonen de Sulpicii tabletten aan hoe vrouwen zelf leningen konden aangaan en leningen verschaffen. Denk maar aan Titinia Anthracis die aan Euplia, een Griekse vrouw uit Melos, 16.000 sestertiën leende. Later betaalde de tutor van Euplia dit bedrag terug.131
127
Berdowski, "Some Remarks on the Economic Activity of Women," 293; Gardner, "Women in Business Life," 11; Verboven, "A Funny Thing Happened on My Way to the Market," 135; J. Andreau, Banking and Business in the Roman World, Key Themes in Ancient History (Cambridge: Cambridge University Press, 1999), 71-79. 128 TPSulp. 46; TPSulp. 79; G. Camodeca, Tabulae Pompeianae Sulpiciorum. Edizione Critica Dell'archivio Puteolano Dei Sulpicii, vol. 12, Vetera: Ricerche Di Storia, Epigrafia E Antichita (Roma: Quasar, 1999), 124-26, 81-83; Gardner, "Women in Business Life," 12-13. 129 TPSulp. 73; Camodeca, Tabulae Pompeianae Sulpiciorum, 172; Gardner, "Women in Business Life," 13-14. D. Jones, The Bankers of Puteoli: Finance, Trade and Industry in the Roman World (Stroud: Tempus, 2006), 123. 130 Camodeca, Tabulae Pompeianae Sulpiciorum, 148-49, 70; Jones, The Bankers of Puteoli, 124-25. 131 Gardner, "Women in Business Life," 15-18.
29
“Accounts of Titinia Anthracis Paid to Euplia, daughter of Theodorus, a citizen of Melos, [HS 1.600], with the authorithy of her guardian Epichares, son of Aphrodisius, a citizen of Athens.
She asked for and received in cash in the house from the cash-box, HS 1.600.
The above-mentioned HS 1.600, in a response to a question put by Titinia Anthracis, Epichares, son of Aphrodisius, a citizen of Athens, has guaranteed to Titinia Antcharis on behalf of Euplia, daughter of Theodorus, a citizen of Melos.”132
Ook de vrijgeboren Magia Pulchra, dochter van Lucius, ging een lening aan bij C. Sulpicius voor een zeer hoog bedrag van 30.000 sestertiën. Ze deed een gelofte aan Jupiter om het geleende geld na verloop van tijd terug te schenken. 133 Daarnaast ging ook Faecia Prima een lening aan via de Sulpicii. Het precieze bedrag is echter niet bewaard gebleven, maar de negen getuigen die aanwezig waren bij de transactie wel.134 Nog een ander document maakt vermelding van de vrijgelatene Marcia Fausta die een afbetaling van een lening schuldig was aan Marcus Octavius Fortunatus, een spaarder bij de Sulpicii. In de tekst wordt ook verwezen naar haar tutor, die mede zijn handtekening plaatste onder de belofte. Het terugbetalen van de lening zou in drie stappen gebeuren van telkens ongeveer 800 sestertiën. De precieze bedragen zijn niet gekend. Wanneer ze niet aan deze gelofte voldeed, werd een geldelijke boete opgelegd. Bovendien werd een fideiussor aangesteld, die garant stond voor haar schulden, wanneer ze ook de boete niet kon inwilligen. Dit betekent dat Marcia afhankelijk was van twee mannen (haar tutor en fideiussor), maar dit weerhield haar niet om businesstransacties te ondernemen.135 Uit dit bronnenmateriaal kunnen we concluderen dat vrouwen op dezelfde wijze financiële transacties konden ondernemen als mannen met behulp van tussenpersonen (slaven of vrijgelatenen) en afhankelijk van hun sociale status en welvaart. De tutela mulierum vormde hierbij geen hindernis.136
132
Vertaling uit Jones, The Bankers of Puteoli, 126. van TPSulp. 60; Camodeca, Tabulae Pompeianae Sulpiciorum, 152-54. 133 TPSulp. 63; Camodeca, Tabulae Pompeianae Sulpiciorum, 157-58; Gardner, "Women in Business Life," 19-20; Jones, The Bankers of Puteoli, 127-28. 134 TPSulp. 64; Camodeca, Tabulae Pompeianae Sulpiciorum, 158-60; Jones, The Bankers of Puteoli, 128-29. 135 TPSulp. 99; Camodeca, Tabulae Pompeianae Sulpiciorum, 210-12; Jones, The Bankers of Puteoli, 122. 136 Gardner, "Women in Business Life," 27.
30
Ook de 153 documenten van de beroemde argentarius L. Caecilius Iucundus die in Pompeii in juli 1875 teruggevonden zijn, tonen aan dat vrouwen betrokken waren in financiële transacties. De documenten zijn attestaties van commerciële betalingen waarbij Iucundus als argentarius de tussenpersoon was in de verkoop van goederen. Op de houten tabletten is de naam van de koper bijna nooit vermeld, wel de naam van de verkoper, de namen van de aanwezige getuigen en de datum van de transactie. Onder de verkopers zijn 14 namen van vrouwen geattesteerd, waarbij onder meer Umbricia Antiochis en Umbricia Ianuaria (van de beroemde Umbricius Scaurus familie), Popidia, Histria Ichimas, Caesia Optata en Tullia Lampyris. 137 Zo verklaarde Umbricia Ianuaria in één van de documenten dat ze 11.039 sestertiën gekregen had van Lucius Caecilius Iucundus die voor haar iets verkocht had:
“Umbricia Ianuari declared that she had received from Lucius Caecilius Iucundus 11.039 sesterces which sum came into the hands of Lucius Caecilius Iucundus by agreement as the proceeds of an auction sale for Umbricia Ianuaria, the commission due him having been deducted. Done at Pompeii on the 12th day of December in the consulship of Lucius Duvius and Publius Clodius.”138
Het toont aan hoe ze zelf instond voor de verkoop van haar goederen en zelfstandig kon optreden in financiële transacties. Zo ook trad Faustilla op als geldverlener op de muren van een taverne in Pompeii voor een andere vrouw, Vettia genaamd. Deze vorm van graffitti uit de 1e eeuw n.Chr. toont aan dat vrouwen ingingen tegen het verbod op bankieren en tegen het senatusconsultum Velleianum dat hen verbood in te staan voor de schulden van een andere. Bovendien verscheen Faustilla als geldlener ook op de muren van een private woning van Granius Romanus .139 Ook een inscriptie uit de Italiaanse provincie Liguria uit de 2 e-3e eeuw n.Chr. vormt bewijs voor de financiële transactiemogelijkheden van vrouwen. Het gaat om een rekening waarin de naam Egloga verschijnt. Deze naam doet vermoeden dat het om een slavin gaat. Jean-Jacques Aubert gaat er bovendien van uit dat zij optrad als vilica (manager van een landgoed) die hier de rekening van haar pachten gepresenteerd kreeg. 140 Deze conclusie is volgens mij iets te voorbarig, want de inscriptie 137
J. Andreau, Les Affaires De Monsieur Jucundus, vol. 19, Collection De L'école Française De Rome (Rome: École française de Rome, 1974), 13-18, 114, 26; Cohick, Women in the World of the Earliest Christians, 234. 138 CIL 04, 03340, 025 zoals vertaald in: F. S. Bernstein, "Pompeian Women," in The World of Pompeii., ed. J. J. Dobbins and P. W. Foss (London: Routledge, 2008), 529. 139 CIL 04, 04528; CIL 04, 08203; CIL 04, 08204; Cohick, Women in the World of the Earliest Christians, 234-35. 140 AE 1976, 00229 J.-J. Aubert, Business Managers in Ancient Rome: A Social and Economic Study of Institores, 200 B.C.-A.D. 250, ed. W. V. Harris, vol. 21, Columbia Studies in the Classical Tradition (Leiden: E.J. Brill, 1994), 140-41.
31
waarover we hier beschikken, vermeldt alleen haar naam en vijf gelijkwaardige bedragen. De precieze jobinhoud kunnen we niet achterhalen, maar we kunnen wel vaststellen dat Egloga hier optrad als een onafhankelijke vrouw die de mogelijkheid had om op te treden in financiële transacties, in dit geval waarschijnlijk bij het betalen van de huurprijs voor pachtland. Daarnaast getuigt ook een uithangbord op één van de insulae in Pompeii van uitzonderlijk vrouwelijk vermogen. De inscriptie op dit bord, dat volgens Lynn Cohick dateert tussen 64 en 79 n.Chr. 141, vertelt de volgende boodschap:
IN PRAEDIIS IULIAE SP(URII) F(ILIAE) FELICIS LOCANTUR BALNEUM VENERIUM ET NONGENTUM, TABERNAE, PERGULAE, CENACULA EX IDIBUS
AUG(USTIS) PRIMIS IN AUG(USTAS) SEXTAS, ANNOS CONTINUOS QUINQUE. 142
S(I) Q(UINQUENNIUM) D(ECURRERIT) L(OCATIO) E(RIT) N(UDO) C(ONSENSU).
“To rent for the period of five years from the Thirteenth day of next August to the Thirtheenth day of the sixth August, the Venus Bath fitted for the well-to-do, shops with living quarters over the shops, apartments on the second Floor located in the building of Julia Felix, daughter of Spurius. At the end of five years, the agreement is terminated.”143
Het gaat om een advertentie van Julia Felix, de dochter van Spurius, die meerdere gebouwen te huur aanbiedt, meer bepaald publieke baden, winkelruimtes met woonplaats en appartementen op de tweede verdieping van een insula.144 Het is opmerkelijk dat één dame zoveel onroerend goed te huur stelt en we hieruit kunnen afleiden dat ze de eigenlijke eigenares is. De naam van haar vader wordt wel vermeld, maar potentiële huurders moeten zich wel bij haar aanbieden. Dit betekent dat ze als vrouw dezelfde mogelijkheden had als Romeinse mannen om gebouwen te verhuren. Haar sekse verhinderde geen financiële transacties.
141
Cohick, Women in the World of the Earliest Christians, 235. CIL 04, 01136 143 Vertaling uit Bernstein, "Pompeian Women," 529. 144 E. Fantham, "Excursus: The Women of Pompeii," in Women in the Classical World: Image and Text, ed. E. Fantham, et al. (New York and Oxford: Oxford University Press, 1994), 334; D. Gourevitch and M.-T. RaepsaetCharlier, La Femme Dans La Rome Antique, La Vie Quotidienne (Paris: Hachette Littératures, 2001), 202. 142
32
2.2.3. Colliberti societas Een andere belangrijke wettelijke bepaling in de Digesten stond toe dat vrijgelaten slaven een vennootschap konden oprichten om samen winst te creëren. Men sprak van een colliberti societas.145 Op deze manier konden vrijgelatenen op onafhankelijke basis van hun patroon een eigen partnerschap oprichten. Hieraan konden zowel vrijgelaten mannen als vrouwen deelnemen. Het is echter heel moeilijk om in de inscripties zelf te achterhalen of bepaalde vrijgelatenen onafhankelijk ageerden of in opdracht van hun patroon. In het Latijn bestaat immers geen formule of uitdrukking voor ‘onafhankelijke vrijgelatene’ en het is dat ook volgens John D’Arms onbegonnen werk om uit te pluizen of een vrijgelatene voor eigen rekening een handeltje uitbaatten of voor de rekening van hun voormalige meester.146 De organisatie van een societas kon op verschillende wijzen ingevuld worden. Zo konden man en vrouw samenwerkende partners zijn, maar was het ook mogelijk om als vrouw enkel financieel bij te dragen en voor de rest een stilzwijgende partner te blijven. 147 Het bestaan van een dergelijk vennootschap toont aan dat echtgenoten en andere familieleden gedeelde eigendommen hadden en betrokken waren in gemeenschappelijke businessoperaties.
148
Dus ondanks het feit dat
eigendommen tijdens het huwelijk gescheiden werden, was het mogelijk om een vennootschap op te richten, waarbij man en vrouw hun middelen in een gezamenlijke pot onderbrachten. In de lagere sociale klassen van de bevolking was de scheiding tussen privé en werk flinterdun en komen dergelijke societates vaak voor.149 Iedere socius kon op zijn of haar manier via geld en/of arbeid mee investeren in de vennootschap. De winst werd daarna gelijk verdeeld onder zijn leden, ongeacht de bijdrage die elk had geleverd. De basis van iedere societas was vertrouwen en amicitia. Op ieder moment kon één van de socii beslissen om een einde te maken aan het samenwerkingsverband. 150 Een beroemd voorbeeld van samenwerkende colliberti zijn Lucius Aurelius Hermia en Aurelia Philematio. We komen met hen in contact via hun buitengewoon grafmonument. Het monument dateert uit het 2e kwart van de 1e eeuw v.Chr. en werd teruggevonden langs de Via Nomentana in Rome.151
145
D. 17.2.72 J. H. D'Arms, Commerce and Social Standing in Ancient Rome (Cambridge, Massachusetts and London, Engeland: Harvard University Press, 1981), 143-44. 147 Gardner, Women in Roman Law 239. 148 Setälä, "Women and Brick Production," 192. 149 Treggiari, Roman Marriage, 249-51, 378-79. 150 Verboven, The Economy of Friends, 275-76. 151 CIL 06, 09499; M. Koortbojian, "The Freedman's Voice: The Funerary Monument of Aurelius Hermia and Aurelia Philematio," in The Art of Citizens, Soldiers and Freedmen in the Roman World, ed. E. D'Ambra and G. P. R. Métraux (Oxford: Archaeopress, 2006), 91. 146
33
Afb. 1: Het grafmonument van Aurelius Hermia en Aurelia Philematio.
Met aan de linkerzijde het opschrift: “Lucius Aurelius Hermia, freedman of Lucius, a butcher from the Viminal Hill. My wife, who died before me, chaste in body, my one and only, a loving woman who possessed my heart, she lived as a faithful wife to a faithful husband with affection equal to my own, since she never let avarice keep her from her duty. Aurelia Philmatio, freedwoman of Lucius.”
En aan de rechterzijde het opschrift: “Aurelia Philmatio, freedwoman of Lucius. When I was alive I was called Aurelia Philematium. I was chaste and modest; I did not know the crowd; I was faithful to my husband. He whom, alas, I have lost was my fellow-freedman and was truly more than a father for me. When I was seven years old, he took me to his bosom; now at forty, I am possessed by violent death. He, through my diligent performance of duty, flourished at all (times)…”152
Dit bijzonder grafmonument is een getuigenis van een slager (lanius) en zijn vrouw en doet vermoeden dat beide partners samen werkten in een slagerij als colliberti.
152
Vertaling van CIL 06, 09499 uit Lefkowitz and Fant, Women's Life, 134-35.
34
Beiden zijn ze vrijgelaten door dezelfde patroon die de naam Lucius Aurelius droeg. Hun originele Griekse naam bleven ze bewaren en werd hun cognomen. Het is waarschijnlijk dat ze tijdens hun slavernij reeds verbonden waren via een contubernium-overeenkomst, die na hun vrijlating vervangen werd door een matrimonium iustum of rechtsgeldig huwelijk.153 Echtgenoten leerden elkaar kennen in hetzelfde huishouden en leerden er tevens hun beroep, dat ze later zelfstandig gingen uitvoeren.154 Centraal in de inscriptie staat Aurelia Philematio die geprezen werd omwille van haar vrouwelijke deugden, namelijk castitas (kuisheid), fides (trouw) en pudentia (bescheidenheid). Daarnaast vervulde ze ook gewillig haar plichten of officium.155 De lange inscriptie benadrukt de wederzijdse affectie tussen de echtgenoten, net als het reliëf dat tussen de tekst werd uitgehouwen. Aan de linkerkant zien we een afbeelding van Aurelius Hermia met aan zijn rechterzijde Aurelia. Hij droeg een toga praetexta, de typische outfit van een laat Republikeins burger. Hiermee wilde hij zijn vrijgelaten status en verkregen burgerschap in de verf zetten. Ondanks het feit dat zijn beroep vermeld is, zien we geen verwijzingen naar de slager in het reliëf. Hierdoor herkende hij enerzijds zijn bron van succes, maar wilde hij anderzijds ook voldoen aan de idealen van de Romeinse elite. Voor de elite was betaalde arbeid immers not done.156 Zo schreef Cicero in zijn De Offices:
“Aangaande de ambachten en andere bronnen van inkomsten, welke als achtenswaardig en welke als minderwaardig moeten worden beschouwd, komen wij ongeveer tot de volgende waardering. Die vormen van levensonderhoud die de haat van de mensen het meest oproepen, zoals de functies van tolbeambte of geldschieter, worden het meest veracht. Als niet passend bij een heer en vulgair moeten de middelen van bestaan worden beschouwd van alle [gehuurde] werklieden, die worden betaald voor hun arbeid, niet voor hun artistieke bekwaamheid. Immers, in hun geval is het loon dat zij ontvangen het loon van de slavernij. […] Die nijverheidsberoepen moeten het minst worden geacht die slechts het genot dienen: ‘vishandelaren, slagers, koks, poeliers en vissers,’ zoals Terentius zegt. Voeg hieraan toe, als u wilt, parfumeurs, dansers en alle spelers van een ordinair variététheater.”157
153
Koortbojian, "The Freedman's Voice," 91, 94. Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 141. 155 Dixon, Reading Roman World, 105. 156 Koortbojian, "The Freedman's Voice," 92-93. 157 Vertaling van Cicero, De Officiis 1.150-151 uit F. Meijer, Schipper, Zeil De Haven Binnen, Alles Is Verkocht: Handel En Transport in De Oudheid (Baarn: Ambo, 1990), 41-42. 154
35
Via hun grafmonument wilde het koppel tonen aan de buitenwereld hoe ze er als colliberti in geslaagd waren om samen een succesvolle zaak te leiden. Dit was enkel mogelijk geweest via een colliberti societas en de erkenning hiervan door de Romeinse wet en samenleving. Ondanks het feit dat Aurelia geen beroepsvermelding kreeg en het reliëf niet verwijst naar de slagerij, kunnen we hier toch van uitgaan. Aurelius Hermia verloochende zijn beroep immers niet en bovendien straalt het grafmonument welvaart en luxe uit - die vanuit de inscriptie afgeleid - enkel afkomstig kon zijn van de uitoefening van zijn beroep. De decoratie en materiaalkeuze (marmer) van het grafmonument waren veel belangrijker als statussymbool, dan een gedetailleerde weergave van het beroep van de overledene. 158 Ook in andere grafinscripties zien we vaak verwijzingen naar medevrijgelatenen die vermoedelijk samen een zaak uitbaatten. Het probleem bij deze inscripties is vaak dat enkel het beroep van de man vermeld wordt, waardoor we niet met zekerheid kunnen stellen dat het vernoemde koppel samen in de zaak stond. Denk maar aan Marcus Caedicius Faustus, negotiator of handelaar langs de Via Sacra in Rome, die samen met zijn conliberta Caedicia Synthyche vermeld wordt. Niet alleen het woord conliberta verwijst naar hun relatie die ontstond als mede-vrijgelatenen, maar ook hun naam maakt duidelijk dat ze beiden vrijgelaten zijn door een zekere Caedicius of Caedicia. Ook Caius Tullius Crescens, een vrijgelaten negotiator marmorarius die werkte in de warenhuizen van Galba in Rome, vermeldt in zijn grafinscriptie zijn conliberta, Tullia Primilla.159 Daarnaast werden ook volledige groepen samenwerkende colliberti herdacht in Romeinse grafmonumenten, zoals de vestiarii de Cermalo minusculo of kleermakers op de Palatijn.
P. AVILLIO P. L. MENANDRO PATRONO POST MORTEM LIBERTI FECERUNT ET SIBI I QUI INFRA SCRIPTI SUNT
AVILLIA P. L. PHILUSA P. AVILLIUS P. L. HILARUS P. AVILLIUS P. L. ANTEROS P. AVILLIUS P. L. FELIX VESTE///RI DE CERMALO MINUSCULO A //// SOBE//160
Het grafmonument werd opgericht voor patroon Publius Avillius Menander door zijn vrijgelatenen en medewerkers van de kleermakerij. De vijf vernoemde personen werden verbonden met elkaar door 158
Larsson Lovén, "The Imagery of Textile Making", 123. CIL 06, 09662; CIL 06, 33886; Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 112 (voetnoot 40). 160 CIL 06, 33920, weergegeven zoals in Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 131. 159
36
hun gedeelde arbeid. 161 Tussen hen verschijnt ook een vrouw, Avillia Philusa die misschien verbonden was via het huwelijk met één van de andere vrijgelatenen of haar voormalige meester. Dit is echter giswerk en kunnen we niet afleiden uit de inscriptie zelf. Het is bijgevolg geen bewijs voor echtgenoten die samenwerkten in een onderneming, maar wel voor samenwerkende colliberti. Daarnaast is ook het grafschrift van de vestiarii tenuarii de Vico Tusco een mooi voorbeeld van samenwerkende colliberti. Of het ook om een colliberti societas gaat weten we niet met zekerheid, want in de tekst zelf zien we geen verwijzing naar deze specifieke term. De vrijgelatenen konden ook verbonden blijven met hun patroon via een samenwerkingscontract waarbij hij hen verloonde.
camerIA L. L IARINE FECIT l. camERIO L. L. THRASONI PATRONO et L. CAMERIO L. L. ALEXANDRO PATRONO EIUS ET
l. cAMERIO ONESIMO LIB ET viRO SUO POSTERISQUE OMNIBUS vestIARIIS TENUARIIS DE VICO TUSC 162
Centraal staat Cameria Iarine die het grafmonument oprichtte voor haar patroon Lucius Camerius Thraso, zijn patroon, Lucius Camerius Alexander en haar man, Lucius Camerius Onesimus en al hun vrijgelatenen en nakomelingen. Allemaal zijn ze van dienst als kledingmakers langs de Vicus Tuscus of Toscaanse wijk in Rome.163 De nadruk ligt hier op het koppel, Cameria Iarine en Camerius Onesimus, die de zaak leidden, in opvolging van haar voormalige patroon. Het patronageverband wordt in de verf gezet en vertrekt vanuit de vrijgelaten vrouw. De zaak van de kledijmakers is gebaseerd op het werk van colliberti dat georganiseerd werd als een family business en doorgegeven werd van patroon op vrijgelatenen. 164 Slavernij en vrijlating door je meester bepaalde in Rome niet alleen je sociale status, maar ook het beroep dat je uitoefende en de deelname aan een productieve eenheid. 165 De mogelijkheid die de Romeinse wet voorlegde om een colliberti societas op te richten en de aanvaarding door de maatschappij hiervan, zorgde ervoor dat vrijgelaten koppels gemakkelijker hun weg vonden in het commerciële leven. Samen kregen ze de mogelijkheid om een professionele zelfstandigheid op te bouwen.
161
Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 133; Treggiari, "Lower Class Women," 67. CIL 06, 37826, weergegeven zoals in Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 138. 163 Cohick, Women in the World of the Earliest Christians, 234; Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 108; Loane, Industry and Commerce, 131; Treggiari, "Lower Class Women," 68; Treggiari, Roman Marriage, 379. 164 Dixon, Reading Roman World, 124. 165 Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 138. 162
37
2.3.
Conclusie
Uit dit wettelijk kader kunnen we reeds een paar conclusies trekken met betrekking tot het instituut van het huwelijk en haar economische betekenis voor de vrouw als businesspartner. Het voltrekken van een Romeins huwelijk was pas mogelijk nadat een aantal voorwaarden vervuld werden. Beide partners moesten Romeinse burgers zijn, de puberteit bereikt hebben en toestemming krijgen van de pater familias om in het huwelijksbootje te stappen. Dit betekent dat slaven niet de mogelijkheid kregen om een wettelijk huwelijk aan te gaan, maar er was wel het dankbaar alternatief van het contubernium om alsnog een verbintenis aan te gaan met een partner binnen of buiten de eigen familia van de meester. Hierdoor konden ook slaven als man en vrouw een eigen onderneming opstarten. De huwelijksvorm die tijdens het principaat het meest voorkwam was het huwelijk sine manu. Deze vorm van echtverbintenis voorkwam dat de echtgenote onder het gezag van haar man terechtkwam en behoorde tot zijn familia. De Romeinse vrouw verkreeg hierdoor meer zelfstandigheid dan het geval was tijdens de republiek. Ook de huwelijkswetgeving van Augustus en in het bijzonder de Lex Pappia Poppeae uit 9 v.Chr. zorgde voor een toegenomen zelfstandigheid van Romeinse vrouwen. De wet moedigde het formele huwelijk aan en verleende vrouwen met meer dan drie (of vier) kinderen het ius liberorum waardoor ze vrijgesteld werd van een tutor bij economische en juridische handelingen. Voortaan kon ze zelf een testament opstellen, eigendom kopen en verkopen en slaven vrijlaten. Claudius zou zelfs later de tutela mulierum volledig afschaffen voor vrijgeboren Romeinse vrouwen. Naast de toegenomen juridische zelfstandigheid van de vrouw was ook de bruidsschat een belangrijk aspect in de opbouw van haar vermogen. Bij de huwelijkssluiting kwam de bruidsschat in handen van de echtgenoot en was die vooral bedoeld voor het onderhoud van vrouw en kinderen. Daarnaast kon de bruidsschat ook gebruikt worden voor investeringen in de onderneming of het afbetalen van schulden. Hierbij moest wel rekening gehouden worden met een eventueel herstel van de bruidsschat na overlijden van de echtgenoot of bij scheiding. Het was dus verstanding om de bruidsschat niet volledig te spenderen, maar eerder achter te houden als reserve in geval van nood. Verder bleef de eigendom van man en vrouw gescheiden tijdens het huwelijk. Dus ondanks het feit dat het huwelijk gezien werd als een samenwerkingsverband tussen man en vrouw werd het niet bekeken als een financiële eenheid. Beide partners bleven eigenaar van hun bezittingen. Toch werden deze meestal ingezet voor gemeenschappelijk gebruik. Slaven, kledij, meubilair, servies enz. werden gezamenlijk door de familia benut. Vrouwen konden er ook zelf voor kiezen om hun eigendom te verenigen met die van hun partner. De keuze bleef open. Een belangrijk voorbeeld van
38
gemeenschappelijke investering is het meesterschap over gezamenlijke slaven of het patronageschap over vrijgelatenen van het koppel. Denk aan de ferrarri en gemarii uit Rome. Financieel onevenwicht wilde men echter voorkomen door het verbod op geschenken tussen man en vrouw tijdens het huwelijk. Dit verbod werd zeer ernstig genomen als we kijken naar de omvang van de bepalingen rond deze wet in de Digesten. De rechtsgeleerden waren van oordeel dat geschenken de andere partner niet mocht verrijken of verarmen, enkel kleine attenties waren toegestaan. Net als het verbod op geschenken moest ook het senatusconsultum Vellenianum er voor zorgen dat de eigendom van de vrouw tijdens haar huwelijk beschermd was. Door dit senaatsbesluit werd vrouwen verhinderd garant te staan voor de schulden van hun echtgenoot of andere personen. Een ander belangrijk aspect in het vermogen van de vrouw werd gevormd door de erfenis. Het Romeins erfrecht liet toe dat vrouwen zowel van hun pater familias als van hun echtgenoot konden erven via een testament, maar ook via legaten. Naast de bruidsschat was dit de voornaamste bron van inkomsten voor het vermogen van de vrouw. Partners kozen elkaar meestal binnen dezelfde sociale klasse en brachten evenwaardige erfenissen of legaten binnen in het huwelijk. Deze inkomsten konden bijgevolg geïnvesteerd worden in hun familieonderneming. Naast de huwelijkswetgeving en bijhorende bepalingen, hebben we ook stilgestaan bij een aantal andere belangrijke aspecten in de Romeinse wet die de economische positie en mogelijkheden van de Romeinse vrouw bepaalden. Romeinse vrouwen vielen onder het gezag van hun pater familias of tutor, maar dit belemmerde echter niet dat ze heel wat zelfstandige beslissingen konden nemen. Bovendien werd de tutela mulierum in de loop van de keizertijd steeds minder belangrijk en in sommige gevallen zelfs volledig afgeschaft. Een andere beperking die de wet oplegde was het verbod op bankieren voor vrouwen, net als het uitoefenen van een openbaar ambt of een politieke of gerechtelijke functie. Dit weerhield Romeinse vrouwen echter niet om op te treden als businesspartner in allerlei zakelijke ondernemingen. Voorbeelden hebben we gezien in het Sulpici-archief, de overgebleven documenten van de argentarius L. Caecilius Iucundus, bij Faustilla en Julia Felix in Pompeii en Egloga uit Liguria. Het gaat om vrouwen die zelf leningen konden aangaan en verschaffen, onroerend goed verhuurden, en optraden als tussenpersoon in financiële transacties. Bovendien was het ook mogelijk om als vrijgelaten slaaf een vennootschap op te richten samen met andere vrijgelatenen met het oog op het maken van winst. Door het oprichten van een colliberti societas of andere vorm van samenwerkingsverband konden Aurelius Hermia en zijn vrouw Aurelia Philematio net als de vestiarii de Cermalo minusculo en vestiarii tenuarii de Vico Tusco een succesvolle onderneming opbouwen. Hun succes kunnen we afleiden uit de overgeleverde grafinscripties. 39
3. Partner in crime: de vrouw als businesspartner In dit tweede deel van het onderzoek gaan we op zoek naar mogelijkheden en manieren waarop vrouwen als businesspartner kunnen optreden binnen het huwelijk. Dit gebeurt vooral op basis van epigrafisch bronnenmateriaal en archeologische vondsten zoals reliëfs en monumenten. Ook enkele literaire bronnen zullen aan bod komen. Daar waar informatie uit de oudheid ons ontbreekt, maken we dankbaar gebruik van comparatief materiaal uit middeleeuws en vroegmodern West-Europa. Ik probeer zoveel mogelijk de bronnen zelf aan het woord te laten en te wijzen op de mogelijkheden die ze ons bieden om de antieke family business te reconstrueren. Daarbij wordt aandacht geschonken aan de geografische context van het materiaal, een mogelijke datering op basis van stijlkenmerken en typische formuleringen in de inscripties, de zoektocht naar het huwelijksverband van de partners en mogelijke netwerken die we kunnen traceren. Wanneer we werken met inscripties die koppels gedenken, moeten we een aantal zaken in het achterhoofd houden. Voor de Romeinen vormde het huwelijk de basiseenheid waarin overledenen herdacht werden. De voorbijganger verwachte dat grafinscripties koppels herinnerden, met uitzondering van jong gestorven kinderen die herdacht werden door hun ouders. De manier waarop dit gebeurde was voornamelijk aan de hand van woorden van affectie, het verheerlijken van vrouwelijke deugden van de echtgenote en de publieke verwezenlijkingen van de echtgenoot. 166 Slechts heel zelden werd ook een beroep vermeld. Daarnaast vestigen we ook de aandacht op de legale sociale status van de personages in de bronnen. Bij inscripties is dit soms gemakkelijk te achterhalen via afkortingen zoals L. of LIB. voor libertus of liberta die de vrijgelaten status van de persoon verduidelijken of via filiatie om Romeinse burgers te achterhalen. Soms is het echter minder voor de hand liggend, wanneer geen vermelding gemaakt wordt van afkortingen zoals L. of F. Zo stelde Nathalie Kampen vast dat vanaf de 2 e eeuw n.Chr. vrijgelatenen buiten de familia caesaris de neiging hadden om de afkorting L. weg te laten om zo niet te verwijzen naar hun vroegere slavenstatus. Hetzelfde was mogelijk bij ingenui die hun filiatie weglieten.167 De structuur van dit onderdeel van het onderzoek weerspiegelt de verschillende manieren waarop vrouwen als businesspartner konden optreden. Op basis van het verzamelde bronnenmateriaal zijn categorieën van medewerking opgesteld. Zo zullen we zien dat vrouwen konden fungeren als ‘stille’ partners,
vaak
hetzelfde
beroep
uitoefenden
van
hun
man,
onderdeel
waren
van
businessnetworking, optraden als raadgever, manager of verkoper van de shop, instonden voor de boekhouding en tot slot financiële bijdragen leverden. Pas als hun echtgenoot overleed, traden ze 166 167
Treggiari, Roman Marriage, 248-49. Kampen, Image and Status, 108.
40
naar voor in de schijnwerpers van de onderneming. Alvorens deze verschillende categorieën van bijdragen te analyseren, is het belangrijk dat we even stilstaan bij het begrip family business, de context waarin vrouwen hun echtgenoot als businesspartner bijstonden.
41
3.1.
Family Business
De bijdrage van echtgenotes in de zaak van hun man concentreert zich rond de instelling van de familieonderneming of family business in de Romeinse oudheid. Net als in andere periodes van de pre-industriële samenleving vormen familiebedrijven een belangrijke economische structuur in de klassieke samenleving. Niet alleen in de pre-industriële samenleving, maar ook daarna, tot op de dag van vandaag blijft de familieonderneming bestaan. Ze kunnen voorkomen in alle formaten, van kleine ateliers en winkels tot grote bedrijven. Aan de hand van comparatief materiaal kunnen een aantal kenmerken naar voor gebracht worden die de familieonderneming typeren. We kunnen het familiebedrijf definiëren als een onderneming waarbij het grootste deel van het kapitaal in handen is van een familie waardoor die controle kan uitoefenen over de strategie en het management van het bedrijf. 168 Aan de basis van de onderneming kan dus een gehuwd echtpaar liggen die de zaak bestuurt en rekent op de hulp van familieleden zoals zonen en dochters, broers en zussen, maar ook neven, nichten of in de oudheid bij uitbreiding slaven en vrijgelatenen.169 We hebben reeds gezien hoe vrijgelatenen een partnerschap konden oprichten via een colliberti societas (supra 2.2.3.). De mogelijkheid om dit te vormen zorgde voor een stevige basis van de onderneming. De familieonderneming houdt per definitie een privaat en commercieel aspect in. De scheiding tussen werk en privéleven is flinterdun. De plaats van het atelier, de winkel of kantoor van de onderneming komt heel vaak overeen met de woning van de werkkrachten.170 We vinden hiervan voorbeelden genoeg in Pompeii, waar de stad voornamelijk bestond uit insulae of woonblokken waarbij de gelijkvloers verdieping voorbehouden werd voor ateliers en shops. Denk maar aan het uithangbord van Julia Felix die niet alleen thermen verhuurde, maar ook winkels en bijhorende woonruimte.171 Een ander typisch kenmerk van de familieonderneming is hun langetermijnvisie. Ze opteren eerder voor een langzame groei en het uitbouwen van een goede financiële basis boven investeringen op korte termijn en grote risico’s. De zaak wordt doorgegeven over de generaties heen en bouwt zo langzaam een reputatie op. Daarnaast zien we een sterke vorm van emotionele betrokkenheid optreden bij de zaak. Familieondernemingen zijn niet alleen opgebouwd vanuit eigen kapitaal, maar ook vanuit eigen zorg en toewijding. Trots is meestal de centrale bron van motivatie om er steeds voor te gaan. 172
168
A. Colli and M. Rose, "Family Business," in The Oxford Handbook of Business History, ed. J. Zeitlin and G. Jones (Oxford: Oxford University Press, 2008), 194. 169 H. Berghoff, "The End of Family Business? The Mittelstand and German Capitalism in Transition, 1949-2000," The Business History Review 80, no. 2 (2006): 273. 170 L. A Tilly and J. W. Scott, Women, Work, and Family (New York: Holt, Rinehart and Winston, 1978), 21. 171 CIL 04, 01136 172 Berghoff, "The End of Family Business? ," 272-73.
42
Via het familiebedrijf wil een familie werkzekerheid opbouwen, niet alleen voor de eigen generatie, maar ook voor hun kinderen en kleinkinderen. We zullen zien dat in grafinscripties vaak de filiatie wordt vermeld of de vaste uitdrukking “et libertis libertabusque posterisque eorum” (en voor al hun vrijgelatenen en nakomelingen) optreedt. Continuïteit opbouwen over de generaties heen is heel belangrijk voor de family business. Het leiderschap wordt enkel doorgegeven aan leden van de familie. Normaliter gezien volgen zonen hun vaders op of wordt het management doorgegeven aan broers, neven, schoonzonen en in mindere mate ook weduwen en dochters. Zo zullen we zien dat weduwen vaak pas bij het overlijden van hun man, naar voor treden als businesspartner (infra 3.3.) en verantwoordelijk ondernemer. Een ander typerend kenmerk van een familieonderneming is haar patriarchale structuur en informaliteit.173 In het wettelijk kader werd reeds verwezen naar de patriarchale structuur van de Romeinse familie. De pater familias vormde niet alleen het hoofd van een Romeins huishouden, maar was ook de ‘eigenaar’ van zijn kinderen en slaven en de familie eigendom. 174 Hij was bijgevolg ook het vertrekpunt van de familiale onderneming. De medewerkers van zijn bedrijf waren familieleden die via informele structuren met elkaar verbonden waren. In het geval van vrijgelatenen waren zij verbonden via patronage met hun voormalige meester. Slaven werden gezien als eigendom en moesten onderdanig optreden tegenover hun meester. De samenwerking tussen de eigenaar van het bedrijf en zijn medewerkers steunde op wederzijds vertrouwen en loyaliteit. Reciprociteit en ongeschreven regels van het bedrijf waren belangrijke parameters waarop de familieonderneming gebaseerd was. Bovendien was het hoofd van de onderneming zeker van zijn werkkrachten. Familiale relaties verhinderden dat werknemers zouden weglopen voor een andere, beter betaalde job. Alle leden van de onderneming namen hun sociale verantwoordelijkheid serieus. Buitenstaanders die zaken wilden ondernemen met familiebedrijven werden grondig gescreend. Tot slot zijn familieondernemingen gekenmerkt door hun onafhankelijkheid. Ze nemen zelf de beslissingen over het management en vallen het liefst terug op eigen kapitaal. De echtgenote kan hieraan bijdragen door het leveren van een aardige bruidsschat en een goede afkomst die een mooie erfenis oplevert. Net als andere zelfstandige ondernemingen zijn familiebedrijven enorm gehecht aan hun onafhankelijkheid.175 In de oudheid is dit echter soms moeilijk te achterhalen wanneer we te maken hebben met samenwerkingsverbanden van vrijgelatenen.
173
Berghoff, "The End of Family Business? ," 273-74. R. Saller, "Pater Familias, Mater Familias, and the Gendered Semantics of the Roman Household," Classical Philology 94, no. 2 (1999): passim. 175 Berghoff, "The End of Family Business? ," 272-75. 174
43
3.2.
De vrouw als businesspartner
Binnen de family business vormen vrouwen een belangrijke rol als businesspartner, al is het niet altijd even gemakkelijk om dit te achterhalen.176 In het betoog dat hieronder volgt, wordt ingegaan op de verschillende manieren waarop echtgenotes als zakenpartner konden optreden in de Romeinse wereld. In het algemeen wettelijk kader werden reeds de verschillende economische mogelijkheden van de vrouw en het huwelijk aangetoond. Zo kon een vrouw sui iuris eigendom bezitten en zelf financiële transacties ondernemen, al dan niet met behulp van een tutor wiens handtekening nodig was bij bepaalde overeenkomsten. 177 Ondanks het verbod op bankieren waren vrouwen betrokken in het uitreiken van leningen, het afbetalen van schuld, het verpachten van onroerend goed enz. De vraag is echter of we zulke betrokkenheid ook kunnen terugvinden in familieondernemingen. 3.2.1. De vrouw als stille partner Inscripties zijn vaak heel vaag in het weergeven van vrouwelijke betrokkenheid in familieondernemingen. Zo verschijnen vrouwen soms alleen met hun beroepsvermelding en kunnen we ons de vraag stellen of ze ook alleen ageerden. 178 In de Appendix achteraan dit werk is een lijst opgenomen van die vrouwen die met een hoge mate van zekerheid zelfstandig een beroep uitoefenden, maar waar de vraag blijft hoe de professionele verhouding met hun echtgenoot was. In deze omstandigheden kunnen we ook te maken hebben met weduwen, die pas na de dood van hun echtgenoot op de voorgrond traden (supra 3.3.). Andere inscripties vermelden alleen het beroep van de echtgenoot, waarbij het gissen is of ook hun vrouw deelnam aan de onderneming. We kunnen in sommige gevallen spreken van de vrouw als stille partner in de family business.179 Of ze mede-eigenaar of werknemer was, kunnen we niet achterhalen. Er is enkel een sterk vermoeden dat ze één van die jobs vervulde. 180 Verschillende voorbeelden zijn reeds aan bod gekomen in het onderdeel van de colliberti societas. Denk maar aan de slager Aurelius Hermia en zijn conliberta Aurelia Philematio181 en de negotiator Marcus Caedicus Faustus en zijn conliberta Caedicia Synthyche.182 Beide koppels zijn telkens vrijgelaten door dezelfde meester en hebben tijdens hun slavernij hoogstwaarschijnlijk het beroep van slager of handelaar
176
Ook Cohick merkt dit op: Cohick, Women in the World of the Earliest Christians, 225-26. Vrouwen werkten mee in de family business, al vormden niet-werkende vrouwen een statussymbool voor hun echtgenoot. 177 Gardner, Women in Roman Law 233. 178 Dixon, Reading Roman World, 99. 179 Idee van vrouw als stille partner uit: S. Branson, "Women and the Family Economy in the Early Republic: The Case of Elizabeth Meredith," Journal of the Early Republic 16, no. 1 (1996): 54. 180 Dixon, Reading Roman World, 99. 181 CIL 06, 09499 182 CIL 06, 09662
44
aangeleerd. Eenmaal ze vrijgelaten werden, zetten ze het beroep op eigen houtje verder of in blijvende samenwerking met hun patroon. Hetzelfde patroon vinden we terug bij een grafinscriptie uit Rome (1 e-2e eeuw n.Chr.) opgericht door Pompeia Memphis voor haar echtgenoot, een aurifex of goudsmid en haar vrijgelatene Gnaeus Pompeius Fructus.
POMPEIA MEMPHIS FECIT SIBI ET CN POMPEIO IUCUNDO CONIUGI SUO AURIFICI VIXIT ANNOS XXXV ET CN POMPEIO FRUCTO LIBERTO SUO AURIFICI VIXIT ANNOS XXXX ET LIBERTIS LIBERTABUSQUE SUIS POSTERISQUE EORU
183
Deze grafinscriptie is een getuigenis van een family business die bestaat uit een koppel en een vrijgelatene. De drie personages dragen allemaal dezelfde naam, een afgeleide van een gemeenschappelijk patroon, Cnaeus Pompeius. Pompeia Memphis en haar echtgenoot Gnaeus Pompeius Iucundus waren colliberti die samen na hun vrijlating de smederij van hun patroon verder zetten of een eigen bedrijf oprichtten, met behulp van eigen vrijgelatenen. Bovendien wilden ze de toekomst van hun smederij garanderen, wat we kunnen afleiden uit de laatste woorden van Pompeia: et libertis libertabusque suis posterisque, voor alle vrijgelatenen en nakomelingen. Dit is een typisch kenmerk van de family business, zoals reeds hierboven vermeld. Uit het monument kunnen we enkel afleiden dat Cnaeus Pompeius Iucundus en Cnaeus Pompeius Fructus goudsmeden (aurifices) waren. Het beroep van Pompeia Memphis is niet vermeld. Toch lijkt het er in deze context op dat ze meedraaide als stille partner in de familieonderneming. Wat haar precieze bijdrage was of welke functie ze innam, kunnen we niet achterhalen. 184
183 184
CIL 06, 37781, weergegeven zoals in: Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 139. Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 139.
45
Hetzelfde patroon lijkt zich te herhalen bij een lanarius of wolbewerker uit Rome, wiens grafmonument te dateren is tussen 75 en 50 v.Chr.185
C. CAFURNIUS C. L. ANTIOCHUS LANARIUS VETURIA C. L. DEUTERA MONUMENTUM FECIT SIBI ET SUEIS IN F. P. XV IN A. P. XX
Afb. 2: Grafmonument van C. Cafurnius Antiochus en Veturia Deutera
Dit grafmonument herdenkt de vrijgelatene Caius Cafurnius Antiochus als wolbewerker, samen met zijn vermoedelijke colliberta Veturia Deutera. Beiden zijn ze vrijgelaten door een patroon met de naam Caius. De inscriptie zelf vermeldt geen uitdrukkelijk huwelijksverband tussen de twee, maar het reliëf doet vermoeden dat dit wel het geval is. We zien namelijk de afbeelding van een dextrarum iunctio (let. verbonden rechterhanden), een iconografisch thema dat in Romeinse kunst gebruikt werd om huwelijksverbanden weer te geven.186 Ook het beroep van de vrouw wordt verzwegen, enkel de man krijgt een beroepsvermelding mee. Het schaap onder de twee verbonden handen kan echter verwijzen naar een gezamelijke tewerkstelling in de bewerking van wol. De precieze bijdrage van de vrouw aan de family business blijft dus onbekend. Ze trad enkel op als stille partner in de onderneming. Ook het beroemde grafmonument van de vrijgelaten bakker Eurysaces aan de Porte Maggiore in Rome doet vermoeden dat hij zijn welvarende zaak niet alleen heeft grootgebracht.
185
G. Zimmer, Römische Berufsdarstellungen, vol. 12, Archäologische Forschungen (Berlin: Gebr. Mann Verlag 1982), 121. Datering op basis van archaïsch gebruik van SUEIS en het voorkomen van een dextrarum iunctio. 186 S. Dixon, Childhood, Class, and Kin in the Roman World (London: Routledge, 2001), 119-20; Hersch, The Roman Wedding, 205-11. CIL 06, 09489
46
Afb. 3: Monument van Marcus Vergilius Eurysaces
Afb. 4: Portret van Atistia en haar
Afb.
5: Monument
van
Eurysaces,
echtgenoot
reconstructie van de oostzijde door Luigi Canina
47
Het monument is te dateren tussen 50 en 20 v.Chr. en behoort toe aan een welvarende bakker uit Rome, zoals de inscripties vermelden en de vele reliëfs aantonen. Rondom de graftombe worden verschillende werkstadia van graan tot brood weergegeven, gaande van het fijnmalen van graan tot het mechanisch kneden van het deeg, het bakken en wegen van het brood. De setting waarin dit gebeurde was grootschalig en stond onder leiding van Eurysaces. 187 Het monument is nagenoeg volledig intact bewaard gebleven, alleen de oostzijde is vernield. Dit is te wijten aan de bouw van de stadspoort Praenestina-Labicana in de 3e eeuw n.Chr. waarbij het grafmonument geïncorporeerd werd in de toren van de poort. Pas in 1837, toen Paus Gregorius XVI de oude Porta Maggiore onder Claudius wilde blootleggen, is het monument terug opgedoken. Daarnaast zijn nog een aantal andere beelden en epigrafisch bronnenmateriaal teruggevonden, waaronder fragmenten van een beeldhouwwerk van een man en een vrouw in Romeinse kledij (Afb. 4) en een marmeren plaat met het grafschrift: FUIT ATISTIA UXOR MIHEI / FEMINA OPITUMA VEIXSIT / QUOIUS CORPORIS RELIQUIAE
/ QUOD SUPERANT SUNT IN / HOC PANARIO (“Atistia was mijn echtgenote. Ze leefde als
een goede vrouw, de overblijfselen van haar lichaam die achterbleven, zijn in deze broodmand.”).188 Omwille van de grootte en de uniformiteit in stijl tussen de plaat met de inscriptie en het standbeeld is men het erover eens dat deze twee elementen bij elkaar horen en naar elkaar verwijzen. Canina gaat zelfs nog een stapje verder en is van mening dat het beeld en de inscriptie onderdeel waren van de voormalige oostelijke zijde van het grafmonument van Eurysaces (Afb. 5). Hij baseerde zich hiervoor op de stijl en grootte van de verschillende elementen, maar ook op de verwijzingen die we terugvinden op de inscriptie van Atistia. De lichamelijke resten van de vrouw werden immers bewaard in een broodmand, die verwees naar het beroep van haar echtgenoot. 189 Bovendien is het aannemelijk dat Eurysaces wilde verwijzen naar zijn huwelijk om zo zijn status als nieuwe Romeinse burger kracht bij te zetten. Het recht op een matrimonium iustum was immers alleen weggelegd voor Romeinse burgers en dus ook voor vrijgelatenen die bij hun vrijlating een beperkt Romeins burgerschap verkregen.190 Dat zijn vrouw meehielp in de bakkerij is aannemelijk. Al is ook hier weer geen directe verwijzing terug te vinden naar haar bijdrage als businesspartner in de onderneming. Net als vele andere vrouwen tijdens de Romeinse oudheid trad ze op als stille partner.
187
CIL 06, 01958; L. H. Petersen, "The Baker, His Tomb, His Wife, and Her Breadbasket: The Monument of Eurysaces in Rome " The Art Bulletin 85, no. 2 (2003): 230-31. Een bespreking van de reliëfs is ook terug te vinden in Zimmer, Römische Berufsdarstellungen, 106-09. 188 CIL 01, 01206; Petersen, "The Monument of Eurysaces in Rome ": 231-33. 189 L. Canina, "Descrizione Del Luogo Denominato Anticamente La Speranza Vecchia, Del Monumento Delle Acque Claudia Ed Aniene Nuova, E Del Sepolcro Di Marco Vergilio Eurisace, Ivi Ultimamente Discoperto," Annales de l'institut de correspondance archéologique 10(1838): 226-29; Petersen, "The Monument of Eurysaces in Rome ": 233-35. 190 Petersen, "The Monument of Eurysaces in Rome ": 250.
48
Vermoedelijk was het lot van Naevoleia Tyche gelijkaardig. Ze plaatste voor haarzelf en haar echtgenoot minstens een even imposant grafmonument langs de Via dei Sepolcri in Pompeii (late 1e eeuw n.Chr.).191
Afb. 6: Grafmonument van C.Munatius Faustus en Naevoleia Tyche
Naevoleia Tyche richtte dit monument op voor zichzelf en haar man Caius Munatius Faustus en hun vrijgelatenen, zoals te lezen is op de inscriptie:
“Naevoleia Tyche, freedwoman of Lucius, for herself and Caius Munatius Faustus, member of the Augustal priesthood and country-man to whom the decurions, with the consent of the people, granted a bisellium (an honorific seat) for his merits. When she was alive, Naevoleia Tyche had this monument built also for her freedman and those of Caius Munatius Faustus.”192
Aan de voorzijde van de graftombe zien we in hoogreliëf een buste van Naevoleia Tyche en onder de inscriptie verschijnt een tafereel van een funeraire ceremonie of brooduitdeling.193 Naevoleia Tyche 191
E. W. Leach, "Freedmen and Immortality in the Tomb of the Haterii," in The Art of Citizens, Soldiers and Freedmen in the Roman World, ed. E. D'Ambra and G. P. R. Métraux (Oxford: Archaeopress, 2006), 3. 192 Vertaling van CIL 10, 01030 uit: Fantham, "The Women of Pompeii," 338. 193 Dixon, Reading Roman World, 114.
49
wordt hier gepresenteerd als de vrijgelatene van Lucius en vrouw van een Augustalis. Ze plaatste zichzelf prominent op de voorgrond en is erin geslaagd om via het huwelijk haar status te verhogen.194 Op het eerste zicht zien we geen directe verwijzingen naar commerciële activiteiten, maar toch doet het reliëf van een schip aan de zijkant van het monument vragen rijzen. Terwijl Jocelyn M. C. Toynbee van mening was dat het schip symbool stond voor de dode die de haven van de dood bereikt had, na de storm van zijn leven 195, zocht Frances Bernstein naar meer letterlijke, economische verklaringen. Zij was van oordeel dat het schip verwees naar de commerciële interesses van het koppel en in het bijzonder van Naevoleia Tyche zelf. Aan het roer van het schip is immers een vrouw afgebeeld die de bemanning bevelen gaf.196 Een mogelijke verklaring voor deze afbeelding is het feit dat zij instond voor de werking van de handel tijdens de politieke activiteiten van haar man. Met zekerheid kunnen we dit niet stellen, want in de inscriptie zien we geen beroepsverwijzing optreden bij haar naam. Conclusies maken enkel op basis van reliëfs zijn dus steeds gevaarlijk. Even voorbarig moeten we zijn als we kijken naar het grafmonument van P. Longidienus en zijn drie vrijgelatenen. Het monument is teruggevonden in Ravenna en maakt deel uit van de muur van Porta Aurea (Afb. 7).197 Volgens Clark kunnen we het monument dateren in de periode van Augustus (27 v.Chr.-14 n.Chr.).198 Afb. 7: Grafmonument van P. Longidienus en zijn
Uit de inscripties die aangebracht zijn tussen de reliëfs kunnen we afleiden dat P. Longidienus scheepsbouwer (faber navalis) was en het
vrijgelatenen.
monument oprichtte voor Longidiena, Rufius en Piladespotus, drie van zijn vrijgelatenen.
199
Longidiena was hoogstwaarschijnlijk zijn echtgenote die samen met hem op de
bovenste buste is afgebeeld. Het iconografisch thema van een dextrarum iunctio is achterwege gelaten, maar de positie van de man en vrouw benaderen die van een gehuwd koppel. 200 Daaronder
194
Dixon, Reading Roman World, 97. J.M.C. Toynbee, Death and Burial in the Roman World (Baltimore: Johns Hopkins University Press, 1996), 125. 196 Bernstein, "Pompeian Women," 530. 197 Zimmer, Römische Berufsdarstellungen, 143. 198 J.R. Clark, Art in the Lives of Ordinary Romans. Visual Representation and Non-Elite Viewers in Italy, 100 B.C.A.D. 315. (Berkeley: University of California Press , 2003), 118. 199 CIL 11, 00139 200 Clark, Art in the Lives of Ordinary Romans, 120. 195
50
verschijnen de twee andere vrijgelatenen. Helemaal onderaan de gedenksteen wordt een man afgebeeld die werkt aan één van de schepen uit het atelier van P. Longidienus. 201 Ondanks het feit dat noch de vrouw, noch de twee andere vrijgelatenen een beroepsfunctie meekregen, doet de compositie van de gedenksteen denken aan een samenwerkingsverband van colliberti scheepsbouwers, waarbij P. Longidienus en zijn vrouw aan het hoofd stonden. Op welke manier Longidiena bijdroeg aan de zaken is nogmaals onduidelijk, maar het is zeker dat ook hier weer de vrouw optrad als stille businesspartner.
Uit al deze voorbeelden blijkt dat het niet evident is om sporen van echtgenotes als businesspartners te achterhalen. Dit is niet alleen een probleem voor de Romeinse oudheid, maar een algemene beperking die we tegenkomen in verschillende regio’s en periodes van de westerse geschiedenis. Zo wees ook Lisa Waciega op dit probleem in haar studie van ondernemende weduwen in Zuid-Oost Pennsylvania (1750-1850). Ze merkte op dat vrouwen in familieondernemingen ingewijd waren in de investeringsstrategieën en werking van het bedrijf, maar onbetaald werk leverden waardoor ze niet gedocumenteerd waren. De medewerking van echtgenotes aan de family business werd als vanzelfsprekend beschouwd en is hierdoor niet traceerbaar. Vrouwen traden zo heel vaak op als silent partner in de onderneming van hun man.202 Ook Maryanne Kowaleski stelde vast dat echtgenotes in het laat 14e eeuwse Exeter heel vaak meehielpen in de zaak van hun echtgenoot, maar dit onbeschreven bleef in de middeleeuwse documenten. De medewerking van echtgenotes werd gezien als een meerwaarde voor het persoonlijke huishouden, maar niet als individuele inspanning in het commerciële bedrijf. 203 Dezelfde conclusies vinden we terug in de studie van Susan Branson over Elizabeth Meredith (18e eeuw, Philadelphia), wiens economische activiteiten als echtgenote uitzonderlijk bewaard gebleven zijn via persoonlijke brieven met haar zoon. Elizabeth Meredith was net zoals vele andere vrouwen enkel betrokken in ongedocumenteerde en onbetaalde arbeid. 204 Volgens James Collins lag de oorzaak van vrouwen als verborgen businesspartners in het 17e eeuwse Frankrijk in het feit dat ze meer informele dan theoretische macht hadden. De wetgeving kon economische activiteiten verbieden voor vrouwen, maar dit weerhield hen niet om achter de schermen mee te werken aan commerciële ondernemingen. 205 201
Zimmer, Römische Berufsdarstellungen, 143-44. L. W. Waciega, "A "Mann of Business": The Widow of Means in Southeastern Pennsylvania, 1750-1850," The William and Mary Quarterly 44, no. 1 (1987): 51. 203 M. Kowaleski, "Women's Work in a Market Town: Exeter in the Late Fourtheenth Century," in Women and Work in Preindustrial Europe, ed. B. A. Hanawalt (Bloomington: Indiana University Press, 1986), 156. 204 Branson, "Women and the Family Economy in the Early Republic," 47, 52. 205 J. B. Collins, "The Economic Role of Women in Seventeenth-Century France," French Historical Studies 16, no. 2 (1989): 439. 202
51
Redenen genoeg waarom vrouwen - en echtgenoten in het bijzonder - moeilijk traceerbaar zijn als businesspartner. Slechts enkele bronattestaties in de Romeinse wereld geven duidelijk weer dat ze actief optraden in de familieonderneming.
52
3.2.2. Man en vrouw in gedeelde arbeid We hebben slechts een aantal bronnen teruggevonden waarin de gedeelde arbeid van echtgenoten duidelijk naar voor komt. Het gaat om inscripties of reliëfs en een literaire bron waarin echtparen dezelfde beroepsverwijzing meekrijgen. De precieze arbeidsverdeling tussen de partners blijft hierbij onbekend, want het is de vraag of man en vrouw met dezelfde beroepsverwijzing ook hetzelfde werk verrichtten. Uit grafinscripties of reliëfs alleen is dit vaak niet af te leiden. Grafinscripties beperken zich tot de weergave van namen en met wat geluk een beroepsvermelding en onderlinge verhouding tussen de vernoemde personen (vrijgelatenen, patronen, echtgenoten of kinderen van), terwijl reliëfs alleen personen en handelingen weergeven. De precieze relatie tussen de afgebeelde personages blijft hierbij onbekend.
Een eerste voorbeeld vinden we terug in Rome van een vrijgelaten ornatrix of kapster en een vrijgelaten tonsor of barbier.206
De marmeren plaat werd opgegraven in 1906, net buiten de Aureliaanse Muur, tussen de Porta Pinciana en Porta Salaria. Pollia Urbana en Marcus Calidius waren voormalige slaven die samen na hun vrijlating hun beroep als kapper en barbier verder zetten in de Aemiliaanse wijk.207 Dit is een patroon dat we reeds meermaals tegengekomen zijn. Hier is het echter opvallend dat ze niet afkomstig waren uit hetzelfde huishouden. Pollia is vrijgelaten door een zekere Caius en Calidius is vrijgelaten door een zekere Marcus. Dit weerhield hen echter niet om samen een zaak op te richten. De inscriptie verzwijgt hun verband als echtpaar, maar het feit dat ze hier samen vermeld worden, doet zeker vermoeden dat het om een koppel ging dat samen een kapperszaak uitbaatte. Mogelijks stond Pollia in voor het kappen van vrouwen, terwijl Calidius het haar van mannen verzorgde. 208 Beide personages kregen een gelijkaardige beroepsvermelding en wijzen op het eerste zicht op een gelijkwaardige verdeling van de taken tussen man en vrouw. Anderzijds kan de verschillende beroepstitel ook wijzen op beroepsspecialisatie waarbij de man 206
Afschrift van CIL 06, 37811 in G.N. Olcott, "Unpublished Latin Inscriptions," American Journal of Archaeology 12, no. 1 (1908): 42. 207 Olcott, "Unpublished Latin Inscriptions ": 42-43. 208 Treggiari, "Lower Class Women," 75.
53
bijvoorbeeld instond voor het voorbereidende kapperswerk, terwijl de vrouw instond voor de afwerking en opsmuk van de coupes. Net als vele andere vrijgelatenen richtten ze een samenwerkingsverband van colliberti op, mogelijks een colliberti societas.209 Dit was ook het geval bij een groep linarii of linnenwevers uit het Noorden van Italië (Milaan). In een grafinscriptie uit de 1e eeuw n.Chr. worden Caius Cassius Sopater, linarius en Cassia Domestica, de vrijgelatene van Caius herinnerd. Ook zij kreeg de beroepsvermelding van linaria mee.210 Verder worden ook Cassia Suavis en Cassia Primigenia als hun vrijgelatenen op de gedenksteen herdacht. Vermoedelijk is C. Cassius Sopater na zijn vrijlating gehuwd met een medevrijgelatene, Cassia Domestica en richtten ze samen een linnenweverij op met behulp van eigen medewerkers. Dit stramien zien we ook terug bij een brattarius en brattaria uit Rome. Aulus Septicius Apollonius en Septica Rufa zijn samen herdacht als vrijgelatenen van Aulus Septicius en hebben elkaar waarschijnlijk via hun gemeenschappelijke patroon gevonden, of Rufa is gehuwd met haar patroon Apollonius. Samen stonden ze in voor het maken van bladgoud. Ook in CIL 06, 09211 vinden we een attestatie van een brattarius en brattaria terug, al gaat het hier om een vrijgelatene en een vrouw wiens status we niet kunnen achterhalen. Volgens Susan Treggiari en Sandra Joshel waren ze net als Aulus Septicius Apollonius en Septica Rufa gehuwd.211 Op dezelfde wijze zijn twee thurarii of verkopers van wierook uit Rome als een vrijgelaten echtpaar met elkaar verbonden. Hilara en Sextus Trebonus werden beiden vrijgelaten door een zekere Sextus. Verder kunnen we uit hun grafschrift afleiden dat hun handel welvarend was, aangezien hun grafmonument 20 op 28 voet groot was. 212 Zelfs in Carthago vinden we een attestatie terug van twee vrijgelatenen die met een zelfde beroepsverwijzing herdacht werden. Het gaat om Lucius Atilius Hiero, furnarius en Valeria Euterpe, furnaria. Hij werd vrijgelaten door Lucius en zij werd waarschijnlijk vrijgelaten door een vrouw. Samen werkten ze in een bakkerij. Op hetzelfde grafmonument werd ook Caius Valerius Dionisius herdacht. Hij was een triarius (militair functionarius) en was vermoedelijk de zoon van Valeria. 213 Daarnaast is ook het grafschrift van een conditarius en conditaria uit Rome bewaard gebleven. Aulius Maximus en Aulia Hilaritas werden herdacht door hun dochter, Aulia Mercuriana als kruideniers van het praetoriaanse kamp.214 De uitdrukking in pace, op het einde van de inscriptie doet vermoeden
209
Treggiari, Roman Marriage, 379. CIL 05, 05923 211 CIL 06, 06939; Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 142; Kampen, Image and Status, 126; Treggiari, "Lower Class Women," 66-67. 212 CIL 06, 09934; Treggiari, "Lower Class Women," 70. 213 CIL 08, 24678; Kampen, Image and Status, 127; Treggiari, Roman Marriage, 379; Treggiari, "Lower Class Women," 78. 214 CIL 06, 09277; Treggiari, "Lower Class Women," 77. 210
54
dat het om Christenen ging. 215 Veel meer komen we ook niet te weten van de twee pomararii
of
fruitverkopers
wiens
grafinscriptie opgenomen is in CIL 06, 37819. Enkel hun naam, Gerontus en Ursa, is bewaard gebleven.216 Het grafmonument van een clavarius en clavaria
uit
Noord-Italië
(Augusta
Taurinorum) doet ons in enkele opzichten terugdenken
aan
het
monument
van
Naevoleia Tyche. Net als zij richtte Cornelia Venusta,
vrijgelatene
monument op
van
Lucius,
voor haarzelf
en
een haar
echtgenoot, Publius Aebutius, een Augustalis. In tegenstelling tot Naevoleia Tyche kreeg ze wel een beroepsvermelding mee, waardoor Afb. 8: Fragment van een grafstèle
we hier zeker weten dat ze meehielp in de zaak van haar man. Beiden stonden ze in voor
de productie en verkoop van nagels. Verder is het opvallend dat - in tegenstelling tot andere beroepsinscripties van koppels - we hier te maken hebben met een sociaal ongelijk huwelijk. Zo is de vrijgelaten status van Cornelia Venusta (Luci liberta) expliciet weergegeven, net als de vrijgeboren status van haar man Publius Aebutius (Marci filius). Cornelia richtte de tekst niet alleen aan haar man, maar ook aan een eigen vrijgelatene en een klein meisje (delicata).217 Niet alleen in woorden, maar ook in afbeeldingen kunnen we gemeenschappelijke arbeid van man en vrouw achterhalen. Een mooi voorbeeld hiervan is een fragment van een grafstèle uit Rome (Afb. 8 en 9) uit 110-130 n.Chr. Enkel een groot deel van de buste en het timpaan zijn bewaard gebleven. In het midden van het driehoekig timpaan zit een man in tunica op een barkruk. De manier waarop hij afgebeeld is, verwijst naar zijn beroep als smid. In zijn rechterhand houdt hij een hamer vast en slaat hiermee op een stuk metaal op het aambeeld dat voor hem is opgesteld. Naast hem zit een vrouw, tevens in tunica, achter een tafel met ronde voorwerpen. 218
215
Keppie, Roman Inscriptions, 123. Treggiari, "Lower Class Women," 72. 217 CIL 05, 07023; Dixon, Reading Roman World, 119-20; Kampen, Image and Status, 113; Treggiari, "Lower Class Women," 70; Treggiari, Roman Marriage, 379. 218 Zimmer, Römische Berufsdarstellungen, 187-88. 216
55
Afb. 9: Fragment van het timpaan met scène uit smederij
Helemaal links in de hoek zien we nog een tafeltje met afgewerkte producten. Aan het andere uiteinde van de driehoek verschijnt een kleine figuur met boodschappentas, mogelijks een klant van de smederij. De man in het midden van het timpaan is duidelijk het hoofdpersonage van de scène en wordt bijgestaan aan zijn zijde door zijn vrouw. 219 Beide personages zijn in werkhouding weergegeven en het lijkt erop dat de man instond voor de zwaardere arbeid, terwijl zijn echtgenote de afwerking van de producten voor haar rekening nam. Daarnaast beschikken we ook over een
grafreliëf
van
een
pottenbakkersscène waarop een man en vrouw gedeelde arbeid verrichtten (Afb. 10). Het reliëf maakte deel uit van een grafsteen uit Rome dat te dateren is in de laat Flavische periode, rond het keizerschap van Trajanus.220 Op een rechthoekige plaat zien we het symmetrisch beeld van een man en vrouw met tussen hen in een Afb. 10: Pottenbakkersscène op een grafsteen
ronde, driepotige tafel. Links zit een vrouw in tunica en stola op een stoel
(sella). In haar linkerhand houdt ze een blad in de vorm van een palm en in haar rechterhand houdt ze een patera of schaal. Rechts in beeld zien we een man, tevens in tunica, met in zijn rechterhand een penseel en in zijn linkerhand een kommetje. Op de driepotige tafel in het midden van het beeld, ligt nog een beker of kom. Het feit dat de twee personages hun blik op elkaar richtten en niet op de 219 220
Zimmer, Römische Berufsdarstellungen, 188. Zimmer, Römische Berufsdarstellungen, 200. Datering mede op basis van de haardracht van de personages.
56
arbeid, kan verwijzen naar hun relatie als echtpaar.221 Enerzijds zijn ze via een symmetrische positie evenwaardig aan elkaar voorgesteld, maar anderzijds merk je ook een verschil op in de grootte en vorm van de stoelen waarop ze zitten. Volgens Eve D’Ambra wilde de pottenbakker hier zijn vrouw als statussymbool afbeelden. Haar klederdracht en haartooi waren eigenlijk te mooi om arbeid te leveren in de pottenbakkerij. De man wilde op deze wijze aantonen dat zijn onderneming welvarend genoeg was om zijn vrouw dit plezier te gunnen. Anderzijds is ze wel afgebeeld met voorwerpen uit het atelier.222 Enkel een inscriptie zou hier soelaas kunnen bieden in de verklaring waarom deze personages op deze manier werden afgebeeld. Iets meer zekerheid hebben we bij het lezen van de “Acten van de Apostelen” waarin Paulus in contact komt met een koppel tentenmakers.
“After that Paul left Athens and went to Corinth. There he found a Jew named Aquila, a native of Pontus who had recently arrived from Italy, and his wife Priscilla; for Claudius had ordered all Jews to leave Rome. Paul went to them, and since he was trained in the same trade as they, made his lodging with them and worked together, for they were tent makers by trade.”223
Tijdens zijn tocht kon Paulus terecht bij Aquila en Priscilla in Korinthe om hier onderdak te vinden in ruil voor hulp in hun zaak. Korinthe valt hier buiten ons onderzoeksgebied, maar het feit dat het koppel moest vluchten uit Italië omdat Claudius de Joden uit Rome verdreef, toont aan dat ze samen al reizend hun handel opstelden doorheen het Romeinse Rijk. Het maken van tenten en luifels voorzag een goede bron van inkomsten, aangezien de hete Mediterrane zon mensen deed verlangen naar de nodige bescherming. Met behulp van leer, naald en draad en enkele stokken werden tenten en luifels opgesteld tegen de zon. 224 Wat de precieze werkverdeling tussen Priscilla en haar man was, weten we niet. Dit bronfragment getuigt enkel van een koppel dat samen betrokken is in een rondreizende handel van tentenmakers. De rol van Umbricia Fortunata in de handel van garum en liquamen met Aulus Umbricius Scaurus is daarentegen iets duidelijker, al valt hier te betwijfelen of ze echt zijn vrouw was. 225 De Umbricii waren een gens van Etruskische oorsprong dat betrokken was in allerlei zakelijke ondernemingen. Zo zijn we reeds Umbricia Antiochis en Umbricia Ianuaria tegengekomen in de 221
Zimmer, Römische Berufsdarstellungen, 199. E. D'Ambra, Roman Women, Cambridge Introduction to Roman Civilization (Cambridge: Cambridge University Press, 2007), 25. 223 Vertaling van de Acten 18.1 uit J. A. Fitzmyer, The Acts of the Apostles: A New Translation with Introduction and Commentary, vol. 31, The Anchor Bible (New York: Doubleday, 1998), 28-29. 224 Cohick, Women in the World of the Earliest Christians, 233. 225 Berdowski, "Some Remarks on the Economic Activity of Women," 290. 222
57
documenten van L. Caecilius Iucundus, de bankier uit Pompeii. Hun belangrijkste onderneming was de productie en verdeling van vissaus. De naam van A. Umbricius Scaurus verscheen in de vorm van tituli picti op meer dan 50 vissauscontainers, de langwerpige kruiken, die beter bekend zijn als urcei.226 Tituli picti vormden de antieke labels van amforen uit de oudheid en bevatten in de Vesuviussteden meestal vier elementen. Een eerste element is de inhoud van de amfoor. Hier gaat het dan om de naam van de vissaus en haar specifieke ingrediënten. Ten tweede wordt ook de kwaliteit van het product aangeprezen. Dit onderdeel van de tituli picti werd meer bekeken als een vorm van reclame, dan een verwijzing naar de realiteit. Daarnaast hielden tituli picti ook informatie in over de producenten en verdelers van de saus. Niet alle urcei bevatten echter evenveel informatie en de interpretatie ervan is soms uiteenlopend, maar het vormt wel een belangrijke informatiebron voor het blootleggen van handelsnetwerken. 227 Zo kunnen we uit de tituli picti van A. Umbricius Scaurus afleiden dat hij zelf instond voor de productie en verkoop van vissaus met behulp van medewerkers uit zijn eigen familia en filiaalhouders in verschillende van zijn shops. 228 Zo trad onder meer Umbricia Fortunata op als één van de verdelers van zijn producten. 229 Onderzoekers hebben dit vastgesteld aan de hand van het voorzetsel ab dat voor de naam van de verdeler werd geplaatst. Waarschijnlijk was ze een vrijgelatene van Scaurus, al is Robert Curtis van mening dat het zijn vrouw of zus was. Dit kunnen we zeker niet uitsluiten, maar ook niet met zekerheid vaststellen. We beschikken enkel over haar naam en kunnen aan de hand van de inscripties geen uitsluitsel geven over haar precieze relatie met A. Umbricius Scaurus. We kunnen enkel vaststellen dat het een vrijgelatene was aan de hand van haar cognomen Fortunata dat beschouwd wordt als een cognomen servile.230 Misschien huwde ze als vrijgelatene later met haar patroon. Naast Umbricia Fortunata zijn ook de vrouwen Umbricia (al dan niet dezelfde persoon) 231 en Eutyches232 geattesteerd als verdelers van Scaurus’ vissauzen.
226
P. Berdowski, "Roman Businesswomen. I: The Case of the Producers and Distributors of Garum in Pompeii," Analecta Archaeologica Ressoviensia Tom 3(2008): 253; Jones, The Bankers of Puteoli, 226-27. 227 R.I. Curtis, "Product Identification and Advertising on Roman Commercial Amphorae," Ancient Society 1517(1984-1986): 210-11; Berdowski, "Roman Businesswomen. I," 253, 55. 228 CIL 04, 05694; CIL 04, 05689; CIL 04, 05690; Jones, The Bankers of Puteoli, 226-27. 229 CIL 04, 02573; CIL 04, 05661; CIL 04, 05675; Berdowski, "Roman Businesswomen. I," 256. 230 Aubert, Business Managers in Ancient Rome, 268; Berdowski, "Roman Businesswomen. I," 256-57; Jones, The Bankers of Puteoli, 228. 231 CIL 04, 02623; CIL 04, 05670; CIL 04, 05688; CIL 04, 05697; CIL 04, 05710; CIL 04, 05723; CIL 04, 10262; CIL 04, 10281. 232 CIL 04, 02576
58
Het voorbeeld van Umbricia Fortunata toont aan dat vrouwen de kans kregen om zich te laten gelden in de mannelijke zakenwereld als verdelers en verkopers van voedingswaren. 233 Het is echter geen afdoende voorbeeld om de bijdrage van vrouwen aan de onderneming van hun man te bewijzen. De inscripties van de purpurarii uit Rome (late republiek – vroege keizertijd) doen dit wel. Aan de hand van grafinscripties van deze purperhandelaars kunnen we een family business achterhalen. Het gaat om drie inscripties waarin vrijgelaten purpurarii verbonden waren aan het gens Veturia.234 Zo hadden Decimus Veturius Atticus en Veturia Tryphera een eigen shop langs de Vicus Iugarius (NS 1922, 144). Beiden waren ze vrijgelatenen van Decimus. Hun huwelijksrelatie kunnen we niet rechtstreeks afleiden uit de inscriptie, maar de context suggereert sterk dat het gaat om vrijgelaten echtgenoten die elkaar gevonden hebben via dezelfde patroon en zo samen een shop in purper geopend hebben. Hetzelfde fenomeen zien we terugkeren bij Lucius Plutius Eros en Plutia Auge, beiden vrijgelatenen van Lucius Plutius, die samen een purperhandel hadden langs de Vicus Tuscus (CIL 14, 02433). 235 In hun grafinscriptie wordt ook vermelding gemaakt van Veturia Attica, vrijgelatene van twee Gai Veturii. Het is dus mogelijk dat er een verband bestaat tussen Attica en de Veturii, niet alleen vanwege de naam, maar ook vanwege dezelfde beroepsuitoefening. 236 Deze band kunnen we doortrekken met Veturia Flora/Fedra die een grafinscriptie opstelde voor haar patroon, Decimus Veturius Diogenes en echtgenoot en collibertus Decimus Veturius Nicepor en hun gezamenlijke vrijgelatene Philargyrus (CIL 06, 37820).237 De huwelijksrelatie tussen Flora en Nicepor werd bevestigd door de uitdrukking VIXIT MECUM ANNOS XX en het feit dat ze een gezamenlijke slaaf hadden.238 Net als Veturia Tryphera en Plutia Auge verhandelde ze purper vanuit Rome, al zijn er verschillende lezingen van de inscriptie mogelijk die al dan niet stellen dat ook haar patroon en collibertus verbonden waren met de handel.239 Zo leest en interpreteert H. Jefferson Loane de inscriptie als:
V(ivit) D. Veturius D.l. Diog(enes); / (theta) D. (scilVeturius) D. L. Nicephor; / v(ivit) Veturia D.L. Fedra de sua pecunia faciund(um) coir(avit)/ sibi et patrono et conlibert(o)/ et liberto/ Nicephor conlibertus vixit mecum annos XX/Purpurari a Marianeis/ Viv(it) D. Veturius D. (mulieris) l. Philarcus.240 233
Berdowski, "Roman Businesswomen. I," 266. Gardner, Women in Roman Law 238. 235 Dixon, Reading Roman World, 99, 185; Loane, Industry and Commerce, 76; Treggiari, "Lower Class Women," 71. 236 Treggiari, "Lower Class Women," 71. 237 Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 136; Kampen, Image and Status, 113-14; Treggiari, Roman Marriage, 379. 238 Dixon, Childhood, Class, and Kin in the Roman World, 117. 239 Treggiari, "Lower Class Women," 71. 240 P.F. Uriel, Púrpura. Del Mercado Al Poder (Madrid: UNED, 2010), 184; Loane, Industry and Commerce, 75-77. 234
59
Terwijl A. Degrassi in ILLRP 809 diezelfde inscriptie transcribeert als:
V(IVUS) D(ECIMUS) VETURIUS D(ECIMI) L(IBERTUS) DIOG(ENES)/ (OBITUS) D(ECIMUS) D(ECIMI) L(IBERTUS) NICEPOR/ V(IVA) VETURIA D(ECIMI) L(IBERTA) FLORA/ DE SUA PECUNIA FACIUND(UM) COIR(AVERUNT)/ SIBI ET PATRONO ET CONLIBERT(IS)/ ET LIBERTO/ NICEPOR(US) CONLIBERTUS/ VIXIT MECUM ANNOS
XX/PURPURARIA MARIANEIS/ VIV(US) D(ECIMUS) VETURIUS D(ECIMI)/ (MULIERIS) L(IBERTUS) PHILARCUR(US).
241
Zo is H. Jefferson Loane van mening dat niet alleen Veturia Fedra of Flora betrokken was in de purperhandel, maar dat ook haar man, patroon en hun eigen vrijgelaten man deelnamen aan de onderneming 242 , terwijl Degrassi van oordeel is dat alleen zij kan bestempeld worden als purpuraria.243 Dit bewijst nogmaals dat we inscripties niet zomaar kunnen gebruiken. Interpretaties die gebaseerd zijn op onzekere overblijfselen van delen van inscripties, houden altijd een risico in. In dit geval ben ik eerder geneigd om de optie van Loane te volgen, aangezien de beroepsvermelding op het einde van de grafsteen vermeld wordt, kan de vermelding op alle personen in de inscriptie slaan. Bovendien bewijzen de andere teruggevonden inscripties dat de Veturii het beroep van purpurarius uitoefenden en doorgaven. Dus niet alleen Veturia Flora, maar ook haar collibertus Decimus Veturius Nicepor en patroon Decimus Veturius Diogenes namen deel aan de handel in purperen kleurstof. Hetzelfde interpretatieprobleem komt terug bij CIL 06, 09848, tevens een inscriptie van één of meerdere purperhandelaars. Hier is het moeilijk om onderscheid te maken tussen de herinnerde persoon of personen. Grammaticaal kan het om een man of een man en een vrouw gaan. Als het om twee personen ging, oefenden ze waarschijnlijk beiden het beroep uit, aangezien de beroepsaanduiding op het einde staat. De getuigenissen van de vrijgelaten purperhandelaars van Decimus Veturius kunnen verschillende businessmogelijkheden onthullen. Zo had Decimus misschien een grote onderneming waarin verschillende vrijgelatenen werkten. Ze leerden er de kneepjes van het vak en richtten na hun vrijlating eigen shops op die we terugvinden in de overgeleverde inscripties langs de Viscus Tuscus, de Vicus Iugarius of op de Noordelijke flank van de Esquilijnheuvel bij het Monumenta Mariana in Rome. Anderzijds kunnen Decimus Veturius Atticus en Veturia Tryphera of Veturia Flora en haar echtgenoot ook shops uitbaten in naam van hun patroon, Decimus Veturius. In opdracht van hun
241
Uriel, Púrpura, 184. Loane, Industry and Commerce, 76. 243 ILLRP 00809 242
60
patroon konden ze filiaalhouders zijn in verschillende van zijn winkels en ateliers.244 Je zou zijn onderneming dan kunnen vergelijken met moderne ketens die verschillende winkels hebben over de ganse wereld. In de oudheid bleef dit beperkt tot de stad Rome, waar een grote afzetmarkt was voor purperen kleurstoffen. Volgens Susan Treggiari kon de relatie tussen de verschillende Veturii en Plutii nog complexer zijn. Zo bestond er volgens haar een mogelijke relatie tussen Atticus (NS 1922, 144) en Attica (CIL 14, 02433) als vader en dochter, ondanks het feit dat ze beiden een andere patroon hadden. Bovendien weten we niet waarom Veturia Attica herdacht werd samen met de Plutii. Ging het enkel om een vriendschappelijk en handelsgericht verband met Lucius Plutius Eros en Plutia Auge of om een (waarschijnlijker) familieverband? Zo bedacht Treggiari de mogelijke verklaring dat Attica de dochter was uit een vorig huwelijk van Plutia Auge met een Veturius Atticus. Één ding staat vast: het huwelijk zorgde voor nieuwe businessmogelijkheden. Zo konden deze vrijgelaten koppels opereren als afgevaardigden van hun patroon, een eigen zaak opstarten door het sluiten van een colliberti societas of de zaak van hun patroon via erfenis verder zetten. Vrouwen vormden hierin en belangrijke schakel. Ze hielpen hun partner in de zaak en oefenden volgens de grafinscripties hetzelfde beroep uit. Vrijgelatenen konden hun partner vinden binnen de eigen familia, maar ook daarbuiten, in andere familiae die betrokken waren in dezelfde branche. 245 Het zoeken van een partner binnen dezelfde sector werd zelfs geïnstitutionaliseerd wanneer het lidmaatschap van een handelsorganisatie erfelijk werd vanaf de 3e – 4e eeuw. Zo wilde keizer Honorius dat bakkers huwden met bakkersdochters. Indien de echtgenoot dan toch geen bakker was, moest hij lid worden van het collegium pistorum. Deze wet werd ingesteld vanaf 403 n.Chr.246 Het huwelijk werd met andere woorden een belangrijke business strategie voor het behoud van het familiebedrijf of het opstellen van nieuwe ondernemingen. De lange termijnsvisie over verschillende generaties heen, is immers één van de kenmerken van een family business, zoals we hierboven reeds gezien hebben. Grafinscripties laten ons niet alleen toe om het netwerk van de purpurarii enigszins te reconstrueren, maar ook van verschillende groepen sagarii of mantelmakers uit Rome. De inscripties concentreren zich rond drie gentes: de Caecilii, Cornelii en Salvii.247 Zo werd D. Caecilius Diadumeus, vrijgelatene van Decimus, samen herinnerd met zijn echtgenote Caecila Lucida als sagarius. In diezelfde grafinscriptie werden ook hun kinderen D. Caecilius Severus 244
Loane, Industry and Commerce, 76-77. Treggiari, "Lower Class Women," 71-72. 246 Treggiari, "Lower Class Women," 83; J. P. Waltzing, Étude Historique Sur Les Corporations Professionnelles Chez Les Romains Depuis Les Origines Jusqu'à La Chute De L'empire D'occident, vol. 2 (Bruxelles: Hayez, 1896), 306-07. Codex Theodosianus 14.3.1.21. 247 De netwerkanalyse die hieronder volgt, is gebasseerd op: Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 143-44; Loane, Industry and Commerce, 132-33. 245
61
en Paternus vermeld. Zijn vrouw kreeg geen beroepsvermelding mee, maar we weten in dit geval wel zeker dat het zijn echtgenote was (uxor carissima).248 De inscriptie is opnieuw een getuigenis van een colliberti huwelijk binnen de eigen familia. Dit kunnen we afleiden uit de naamgeving. Daarnaast werd ook Q. Caecilius Spendo als sagarius herdacht met zijn echtgenote Caecilia Cognata, vrijgelatene van Cosmia en een hele reeks vrijgelatenen die enkel via hun cognomen herinnerd werden.249 Spendo had niet dezelfde patroon als Diadumeus, maar de Caecillii waren duidelijk een familia van sagarii. Misschien waren Decimus en Quintus broers die elk hun eigen vrijgelatenen hadden om zo hun onderneming via filiaalhouders uit te baten. Anderzijds hadden Spendo en Cognata ook veel eigen vrijgelatenen, wat kan wijzen op een zelfstandige zaak die ze uitbaatten na hun vrijlating. Hetzelfde patroon vinden we terug bij de vrijgelatenen van Quintus Cornelius en Aulus Cornelius. Zo werden Nicephor (CIL 06, 9867), Antipho (CIL 06, 9866), Philomusus (CIL 06, 9868) en Menippus (CIL 06, 9869) vrijgelaten door Quintus Cornelius. Ze zijn alle vier apart herdacht op een grafinscriptie met de vermelding van het beroep van sagarius. Antipho werd samen herdacht met zijn dochter en vrijgelatene en Menippus richtte de inscriptie op voor al zijn vrijgelatenen en nakomelingen. Alleen bij Philomusus kunnen we een huwelijksrelatie afleiden. Hij werd samen herinnerd met twee collibertae, Cornelia Daphne en Cornelia Helpide (beiden zijn echtgenoten geweest?). Daarnaast werden ook zijn zus, Cornelia Nymphe, zijn moeder Callityche en dochter Cornelia Procula herdacht. Wat de precieze relatie met Caius Pinarius Gemellus in diezelfde inscriptie was, weten we niet. Het is opvallend dat enkel de centrale persoon in de inscriptie (resp. Nicephor, Antipho, Philomusus en Menippus) een beroepsvermelding meekreeg. De andere mannen en vrouwen die vermeld werden, kregen geen beroepsverwijzing mee. Dit zien we ook bij de grafinscriptie van Aulus Cornelius Priscus en zijn echtgenote Cornelia Erotidis. Hij werd een sagarius genoemd, zij kreeg enkel een statusverwijzing mee (Dextri libertae). Naast Priscus en zijn vrouw werden ook Romanus, een collibertus en Corinthus, hun vrijgelatene herdacht.250 Bij al deze vrijgelatenen van het gens Cornelius kunnen we opnieuw twee pistes uittekenen. Ofwel gaat het om alleenstaande mannen of vrijgelaten koppels (al dan niet uit dezelfde familia) die als filiaalhouders kleine shops uitbaatten in naam van hun patroon, ofwel kregen ze de mogelijkheid na hun vrijlating om op onafhankelijke basis een zaak te openen met de kennis en vaardigheden die ze tijdens hun slavernij geleerd hadden. 251
248
CIL 06, 09864 CIL 06, 09865 250 CIL 06, 33906 251 Loane, Industry and Commerce, 133. 249
62
Ook bij het gens Sallvius was dit het geval. L. Sallvius Nasta werd herinnerd als sagarius en vrijgelatene van Lucius252, net als Theuda, Ascla, Gatta 253 en Suneros. Enkel bij Suneros kunnen we een eventuele huwelijksrelatie achterhalen. Hij werd samen herdacht met Pompeia Hedone, vrijgelatene van Cnaeus.254 Nasta had zijn eigen begraafplaats van 12 op 21 Romeinse voet (in fronte pedes XII, in agro pedes XXI). Theuda, Ascla en Gatta kregen een gezamenlijk herdenkingsmonument van 11 op 20 Romeinse voet en waren waarschijnlijk colliberti, al is deze relatie niet specifiek vermeld. Deze vijf personen hadden een afzonderlijke rustplaats, maar hun naam, status en beroep verbond hen. Het kan opnieuw gaan om filiaalhouders van een gezamenlijke patroon of colliberti die na hun vrijlating elk hun eigen shop uitbaatten. 255 De precieze familierelatie kunnen we niet achterhalen, aangezien data bij grafinscripties in Rome ontbreken. Volgens Loane gaat het in dit geval eerder om importeurs van mantels en wollen kledij dan om winkeliers. Hun cognomina verwijzen immers naar een Keltische afkomst. 256 Dit is echter geen afdoende bewijs, want de vrijgelatenen van Lucius Sallvius kunnen misschien al vele generaties in Rome gevestigd zijn.
Al deze voorbeelden van mannen en vrouwen in gedeelde arbeid vertonen een sterk wederkerig patroon. In de inscripties gaat het telkens om vrijgelatenen die via het huwelijk een nieuwe business eenheid oprichtten. Ze vonden hun partner binnen of buiten hun eigen familia en konden al dan niet in de naam van hun patroon een zaak uitbaten. Deze conclusies zijn gebaseerd op enkele overgeleverde bronnen en geven hierdoor slechts een deel van de werkelijkheid weer. Uit afbeeldingen alleen kunnen we dit niet achterhalen. Zij zijn vooral nuttig in de zoektocht naar de specifieke werkverdeling tussen man en vrouw. Alvorens hier dieper op in te gaan, bekijken we eerst verder hoe het huwelijk en de vrouw als partner via family networking een meerwaarde kan leveren aan de groei en bloei van familieondernemingen.
252
CIL 06, 07971 CIL 06, 09870 254 CIL 06, 09871 255 Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 143-44. 256 Loane, Industry and Commerce, 36, 132-33. 253
63
3.2.3. Family Networking als business strategie De verschillende voorbeelden van koppels uit de Romeinse handels -en ambachtswereld hebben reeds aangetoond dat sociale relaties belangrijk waren. Zo hebben we gezien dat de purpurarii en sagarii onderling met elkaar verbonden waren via patroon-vrijgelatenrelaties, status en beroep. Mannen en vrouwen vonden elkaar in dezelfde familia of in andere familiae die tewerkgesteld waren in dezelfde sector. Nieuwe huwelijken zorgden voor nieuwe zakelijke mogelijkheden en het uitbouwen van nieuwe netwerken. Family networking was met andere woorden een belangrijke business strategie.257 Een mogelijk voorbeeld hiervan is ook de relatie tussen de reeds besproken Caius Cafurnius Antiochus en zijn echtgenote Veturia Deutera en de purpurarii van het gens Veturius. Antiochus is herdacht als lanarius samen met Veturia Deutera (supra 3.2.1). Ondanks het feit dat zij geen specifieke beroepsvermelding meekreeg en hun huwelijksrelatie niet beschreven werd op hun grafmonument, toont het reliëf een huwelijks –en werkverband aan. Het schaap stond hierbij symbool voor het produceren en verwerken van wol, terwijl de twee handen verwezen naar de huwelijksrelatie tussen Antiochus en Deutera.258 Verder is het opmerkelijk dat Deutera het nomen Veturia droeg. Dit zou kunnen wijzen op een familiaal verband met het gens Veturius waartoe de purpurarii behoren. Bijgevolg koos C. Cafurnius Antiochus niet zomaar voor Deutera als zijn echtgenote. Haar familiale achtergrond als lid van purperhandelaars, kon Antiochus als wolbewerker goed van pas komen. Door met haar te huwen, kon hij nieuwe producten op de markt brengen of goede connecties uitbouwen voor de aankoop van verfstoffen voor zijn textiel. Bovendien kunnen we misschien de link leggen tussen Veturia Deutera en Veturia Attica (CIL 14, 02433). Beiden waren ze vrijgelaten door een zekere Gaius. Opnieuw zorgt het gebrek aan verdere informatie over de datering van de inscripties en betere onderlinge verwijzing naar elkaar ervoor dat dergelijke hypotheses niet sluitend zijn. We kunnen enkel speculeren over eventuele verbanden tussen de verschillende Veturii, waarbij we terugvallen op enkele basisprincipes van de Latijnse epigrafie zoals de Romeinse naamgeving en manier van herinnering. 259 Enkel comparatief bronnenmateriaal uit andere periodes van de pre-industriële geschiedenis kunnen dergelijke hypotheses bevestigen. Zo wijst Richard Grassby in zijn Kinship and Capitalism: Marriage, Family, and Business in the EnglishSpeaking World, 1580-1740 op het feit dat het huwelijk zorgde voor nieuwe business netwerken. Zakelijke huwelijken verstevigden wederzijdse belangen en zorgden voor fusies van bedrijven. Het 257
Dit is ook reeds door Susan Treggiari opgemerkt in Treggiari, "Lower Class Women," 72, 76. CIL 06, 09489; Dixon, Childhood, Class, and Kin in the Roman World, 119-20. 259 Ook Suzanne Dixon zocht naar mogelijke verbanden binnen de familia Veturia in Dixon, Childhood, Class, and Kin in the Roman World, 121-24. 258
64
huwelijk vergrootte individuele fortuinen en zorgde voor transfers tussen families. Dit was onder meer het geval in 16e eeuws Londen waar de belangrijkste families met elkaar verbonden waren. Zo waren de Gores verbonden met de Campbells, die op hun beurt verbonden waren met de Lees. Allemaal hadden ze magistraten in hun midden, waardoor een goudsmid – bankier, Sir Richard Hoare zijn kans greep om te huwen met een vrouw uit deze stedelijke oligarchie. Zijn zoon zette dit patroon verder. Ook in andere Engels sprekende steden vinden we dergelijke family networking terug. Grassby verwijst naar voorbeelden uit Manchester, Norwich, Bristol, Exeter, Cambridge, Belfast, Edinburgh, King’s Lynn en New York. 260 Ondernemingen werden verbonden via het huwelijk. Jonge ondernemers huwden met dochters van oudere collega’s. De handelaars die betrokken waren in de handel met de Levant vormen hierbij een mooi voorbeeld. Zo huwde Sir John Buckworth met Elizabeth Dennis. Samen hadden ze een dochter die gehuwd was met Sir Peter Vanderput, die op zijn beurt een dochter had die getrouwd was met Sir Philip Jackson, een handelaar die handel dreef met Smirna (Izmir). Jackson’s zoon werd later een handelaar met Aleppo. Na zijn huwelijk met Elizabeth Dennis, huwde John Buckworth een tweede maal. Uit dit huwelijk kwam een nieuwe zoon voort die op zijn beurt betrokken was in de handel met de Levant als assistent van The Levant Company en handelaar met Aleppo. Nog een andere dochter van John Buckworth was dan weer gehuwd met Sir William Hussey, een handelaar met Aleppo en daarna met John Evans, een welvarende Levant handelaar en assistent van The Company. 261 Deze kleine familiestamboom toont aan dat handelaars wel degelijk een doordachte huwelijksstrategie uitbouwden. Het verderzetten van een familieonderneming kon niet alleen gebaseerd blijven op de eigen nucleaire familie. Men moest steeds op zoek naar nieuwe businesspartners, ook vrouwen die afkomstig waren uit andere welvarende handelsfamilies. Bovendien zorgden familierelaties voor betere vertrouwensbanden, dan relaties met vreemden. Wie schulden had opgebouwd bij een bank of onderneming kon betere garantievoorwaarden verzekeren als lid van een uitgebreide handelsfamilie, dan als individuele handelspartner.262 Ook in het laat-middeleeuwse Firenze merkte John F. Padgett op dat het huwelijk een belangrijke business strategie was. Niet alleen belangrijke politieke families 263 , maar ook handelaars en ambachtslui zochten de beste partners uit. De elite in Firenze stond open voor sociale mobiliteit als deze de familieonderneming ten goede kwam.264 260
R. Grassby, Kinship and Capitalism: Marriage, Family, and Business in the English-Speaking World, 15801740, Woodrow Wilson Center Series (Cambridge: Cambridge university press, 2001), 305. 261 Grassby, Kinship and Capitalism, 306-07. 262 Grassby, Kinship and Capitalism, 309. 263 Zie onder meer: M.M. Bullard, "Marriage Politics and the Family in Florence: The Strozzi-Medici Alliance of 1508," The American Historical Review 84, no. 3 (1979). 264 J.F. Padgett, "Open Elite? Social Mobility, Marriage, and Family in Florence, 1282–1494," Renaissance Quarterly 63, no. 2 (2010): 389, 402.
65
Het huwelijk als een business strategie kunnen we gerust zien als een mondiaal gegeven. Niet alleen de man, maar ook de vrouw vormde hierin een belangrijk gegeven. Dit is onder meer aangetoond door Alice Schegel en Rohn Eloul, antropologen aan de University of Arizona. Volgens hen zorgt het huwelijk wereldwijd voor transacties op vlak van financiën, sociale status en het uitwisselen van arbeidskrachten.265 Ondanks de weinige gegevens waarover we beschikken uit de oudheid, kunnen we dit ook hier achterhalen. Zo is Abudia Megiste, als handelaar in graan en groenten, misschien om dezelfde reden gehuwd met haar patroon Marcus Abudius Luminaris. Sporen van haar vinden we terug in een grafschrift dat haar echtgenoot en patroon voor haar opstelde (1e-2e eeuw n.Chr., Rome).266
“To the gods of the dead. To Abudia Megiste, freedwoman of Marcus, most kindly, Marcus Abudius Luminaris, her patron and husband, built (this tomb) for the well-derserving dealer in grains and vegetables from the middle staircase, and for himself and for his freedmen and freedwomen and descendants and for Marcus Abudius Saturninus his son, of the senior body of the Esquiline tribe. He lived 8 years.”267
Hier is het opmerkelijk dat enkel Abudia een beroepsvermelding meekreeg. Haar huwelijksrelatie wordt duidelijk uit de doeken gedaan, maar het beroep van haar echtgenoot-patroon blijft verzwegen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat Marcus Abudius vooral zijn huwelijksrelatie wil benadrukken. Het was misschien vanzelfsprekend dat ook hij als negotiator frumentarius et legumenarius door het leven ging, maar minder voor de hand liggend dat zijn vrouw hetzelfde beroep uitoefende. Abudia Megiste leerde als vrijgelatene de kneepjes van het vak als medewerker van haar patroon en was zo goed dat hij besloot om met haar te trouwen. Het huwelijk trad bijgevolg opnieuw op als belangrijke business strategie. Family networking komt meer dan ooit tot uiting. Nogmaals wordt hierdoor aangetoond dat de Romeinse familia, die ook bestond uit slaven en vrijgelatenen, een belangrijk kader vormde voor businessondernemingen. Daar waar het belang van de vrouw als businesspartner reeds is aangetoond via stilzwijgend partnerschap, gedeelde arbeid en als schakel in family networking, gaan we verder op zoek naar de meer specifieke bijdragen van de echtgenote als zakenpartner. Opnieuw wordt het moeilijk om precieze bijdragen te traceren en moeten we gebruik maken van comparatieve studies uit middeleeuws en vroegmodern Europa. 265
A. Schlegel and R. Eloul, "Marriage Transactions: Labor, Property, Status," American Anthropologist 90, no. 2 (1988): passim. 266 CIL 06, 09683; Lefkowitz and Fant, Women's Life, 169; Loane, Industry and Commerce, 123; D'Ambra, Roman Women, 137; Kampen, Image and Status, 113; Treggiari, "Lower Class Women," 72, 76. 267 Vertaling van CIL 06, 09683 uit: Lefkowitz and Fant, Women's Life, 170.
66
3.2.4. De vrouw als raadgever Een eerste rol die de echtgenote als businesspartner op zich kon nemen, was de rol van raadgever. Via formele en informele advieswinning kunnen vrouwen hun echtgenoot belangrijke zakeninformatie verlenen. We vinden hiervan slechts één duidelijk voorbeeld terug in een grafinscriptie uit Capsa (Africa Proconsularis) van een welvarende zakenman die zijn vrouw, Urbanilla, prijst omwille van haar raad en bijstand bij zijn onderneming. Over welke soort onderneming het precies gaat, weten we niet.
“Here lies my wife Urbanilla, full of modesty, at Rome companion and partner in my business, rooted in parsimony. When all our business had been successfully completed and she was returning to our country with me, ah, Carthago snatched my unhappy partner from me. I have no hope of living without such a wife. She kept my house, she helped me with counsel. Deprived of light, unhappy, she rests closed in marble. I your husband Lucius have covered you in marble here. This is the fate which fate has given us when we are brought into the world.”268
Deze Laudatio voor Urbanilla is tegelijkertijd heel informatief en nietszeggend. Volgens Susan Treggiari kunnen we de steen dateren in de late 2 e- vroege 3e eeuw n.Chr. Centraal staat Urbanilla, die niet alleen geprezen wordt omwille van vrouwelijke deugden, maar ook omwille van de raad en bijstand die ze verleende aan de business van haar man. Wat haar precieze sociale achtergrond was, wie haar echtgenoot was en hoe ze haar rol verder precies invulde, weten we niet. Urbanilla was bescheiden, nam het huishouden voor haar rekening en adviseerde haar man. Mogelijks gaat het om handelaars die samen op handelsmissie waren van Rome naar Carthago, waar ze om onbekende redenen overleed. Haar man richtte daarop ter plaatste een marmeren grafsteen op met deze inscriptie om de goedheid van zijn vrouw te blijven herinneren. Ook andere inscripties verwijzen naast de goede raad (consilio vel simi) die echtgenotes verleenden aan hun man, maar hierbij kunnen we geen sporen van businessondernemingen traceren. 269 Bijgevolg moeten we opnieuw op zoek naar voorbeelden in het comparatief onderzoek. Zo schreef de bekende 18e eeuwse Amerikaanse uitgever en politicus Benjamin Franklin over zijn vrouw, Deborah Read Franklin dat ze “ a good and faithfull helpmaid” was. Ze stond hem bij met raad en daad in zijn shop.270 Bovendien konden echtgenotes ook hun vrouwelijke troeven uitspelen, zoals 268
CIL 08, 00152, vertaald in Treggiari, Roman Marriage, 244. CIL 03, 00754; CIL 06, 19000. Treggiari, Roman Marriage, 244. 270 Branson, "Women and the Family Economy in the Early Republic," 55; B. Franklin, The Autobiography of Benjamin Franklin: A Genetic Text, ed. J.A.L. Lemay and P.M. Zall (Knoxville: University of Tennessee Press, 1981), 71, 76. 269
67
Elizabeth Meredith (zie supra), die aan haar zoon schreef: “you know tis hard for any Gentleman to refuse the request of a Lady” om nieuwe businessinformatie van andere zakenpartners te weten te komen.271 Vrouwen traden bijgevolg op als belangrijke raadgevers in de zaken van hun man. Deze bijdrage langs haar kant is moeilijk te traceren omdat zakelijke en economische informatie veelal via informele wegen doorgegeven werd. Noch inscripties uit de Romeinse wereld, noch brieven of andere geschreven documenten uit de middeleeuwen en vroegmoderne tijd zijn hiervan grote getuigenissen. Enkel een dankbare grafinscriptie uit Capsa en enkele woorden uit de briefwisseling van 18e eeuwse zakenvrouwen getuigen van de vrouwelijke rol als adviseur.
271
Branson, "Women and the Family Economy in the Early Republic," 59.
68
3.2.5. De vrouw als sales manager De rol van de echtgenote als verkoopster is iets gemakkelijker te achterhalen, maar ook hier moeten we voornamelijk terugvallen op comparatieve studies en het inlevingsvermogen van de onderzoeker. Zo is het aannemelijk dat in vele samenlevingen workshops fungeerden met een mannelijke producent en zijn vrouw of dochter als verkoopster van zijn producten. Ook vandaag is de sociale rol van verkoper meestal in handen van vrouwen, denk maar aan bakkers en slagers wiens vrouw in de winkel staat. Dit laat ons echter niet toe om te concluderen dat in de Romeinse wereld bijvoorbeeld een clavarius instond voor de productie van nagels en een clavaria voor de verkoop hiervan.272 Daarvoor moeten we op zoek naar duidelijkere voorbeelden van vrouwen die instonden voor de verkoop in de familieonderneming. Vrouwelijke verkopers vinden we in verschillende inscripties en reliëfs uit de oudheid terug, alleen ontbreekt hierbij vaak informatie omtrent hun huwelijksstatus. Zo beschikken we over een attestatie van een vrijgelaten visverkoopster uit de horrea Galbiana (3e eeuw n.Chr.).273 Aurelia Nais is samen vernoemd met haar patroon en een ander vrijgelaten man. Volgens Nathalie Kampen was ze gehuwd met haar patroon, Caius Aurelius Phileros, maar uit de inscriptie alleen kunnen we dit niet met zekerheid afleiden.274 Harvey stelt echter een andere hypothese voor. Hij gaat ervan uit dat L. Valerius Secundus, de andere vrijgelaten man, haar echtgenoot was of uit het huishouden van haar echtgenoot kwam, omdat hij vrijgelaten werd door een zekere Lucius en niet door Caius, de gemeenschappelijke patroon van Aurelia Nais en C. Aurelius Phileros. Bovendien was het nomen van het gens verschillend.275 Dit is echter geen afdoend bewijs, want we hebben reeds gezien dat patronen met hun vrijgelatenen huwden. Een andere opmerkelijke grafinscriptie uit Rome attesteert een resinaria of verkoopster van harsen uit de 2e eeuw n.Chr. Het gaat om Iulia Agele die herdacht werd door haar vrijgelatene, Iulia Irene. Ze werd maar liefst 80 jaar oud. 276 Het is opmerkelijk dat enkel twee vrouwen samen herdacht werden en er geen vermelding gemaakt werd van echtgenoten of anderen mannelijke vrijgelatenen. Door het gedeeltelijke reliëf dat bewaard gebleven is, merken we op dat Iulia Agele waarschijnlijk niet enkel hars verkocht, maar ook behandelingen hiermee uitvoerde. Boven de inscriptie is immers de afbeelding te zien van twee paar vrouwenbenen. Links zat vermoedelijk Iulia Agele en rechts een
272
Zie bijvoorbeeld CIL 05, 07023 CIL 06, 09801; Cohick, Women in the World of the Earliest Christians, 237; B. K. Harvey, Roman Lives: Ancient Roman Life as Illustrated by Latin Inscriptions, Focus Classical Sources (Newburyport Focus, 2004), 135; Lefkowitz and Fant, Women's Life, 170; Treggiari, "Lower Class Women," 72. 274 Kampen, Image and Status, 113. 275 Harvey, Roman Lives, 136. 276 CIL 06, 09855.Treggiari, "Lower Class Women," 72, 78; Zimmer, Römische Berufsdarstellungen, 205. 273
69
cliënte. Hars werd zowel gebruikt voor het behandelen van wonden als het verwijderen van lichaamshaar.277
Afb. 11: Grafmonument van Iulia Agele
Verder beschikken we ook over een attestatie van een graanverkoopster. Het gaat om Pollecla die rond de 1e eeuw n.Chr. gerst verkocht langs de Via Nova in Rome. Haar graf is teruggevonden in de catacomben van Domittila. Over haar sociale status en haar huwelijksstatus zijn we verder niet ingelicht.278 Ook Atinia Tyrannis was een seminaria of verkoopster van graan. Haar naam lezen we op een votiefinscriptie aan de godin Fortuna uit Praeneste. Zelf is ze afkomstig uit Rome, bij de Porta Triumphalis. Het feit dat ze haar beroep en afkomst vermeldt, is volgens Treggiari vooral een vorm van reclame, bedoeld voor mensen die het monument passeren. Ze had het monument opgesteld, samen met Publius Terentius Fortunatus, een vir clarissimus of man van senatoriale orde en haar dochter, Terentia Faustina. Hun huwelijksrelatie wordt niet expliciet weergegeven, maar het feit dat ook de naam van haar dochter vermeld wordt, doet zeker vermoeden dat het hier om een koppel gaat.279
277
Zimmer, Römische Berufsdarstellungen, 204-05. CIL 06, 09684.Kampen, Image and Status, 113; O. Marucchi and J.A. Willis, Christian Epigraphy: An Elementary Treatise with a Collection of Ancient Christian Inscriptions Mainly of Roman Origin (Cambridge: Cambridge University Press, 2011), 238; Treggiari, "Lower Class Women," 72. 279 CIL 14, 02850; Treggiari, "Lower Class Women," 78. 278
70
Aangezien haar man lid was van de ordo senatorius kon hij door de Lex Claudia (218 v.Chr.) zich formeel niet bezig houden met handelszaken. De wet verbood immers het transport van meer goederen dan nodig was voor eigen verbruik:
“… een nieuwe wet, die de volkstribuun Q. Claudius tegen de zin van de senaat, met instemming van slechts één senator, had ingediend. Deze wet bepaalde dat een senator of een persoon wiens vader senator was geweest, geen zeegaand schip mocht bezitten met een groter laadvermogen dan driehonderd amforen. Die capaciteit werd voldoende geacht om de opbrengsten van de landerijen te vervoeren. Ieder winstbejag werd voor senatoren oneervol geacht.”280 Volgens de jurist Paulus bleef de wet gelden tot in de 3e eeuw n.Chr.:
“Senatoren of hun ouders, onder wier zeggenschap zij staan, wordt het verboden openbare belastingen te pachten of een schip te hebben om er winst mee te maken.”281
Ondanks dit verbod zochten senatoren wel naar allerlei andere manieren om toch aan winstgevende handel te doen. Dit deden ze via hun slaven of vrijgelatenen, maar ook via hun eigen vrouw. Atinia Tyrannis kan hier een voorbeeld van zijn. Ze stond in als verkoopster of handelaar van graan dat haar man wilde verschepen. Andere voorbeelden van inscripties met vrouwen als verkopers of handelaars waarvan we de huwelijksstatus niet direct kunnen achterhalen, zijn opgenomen in de Appendix achteraan dit werk. Verder beschikken we ook over een reliëf uit Ostia die een duidelijke weergave is van een vrouw die instond voor de verkoop van voedingswaren. 282
280
Livius, Ab Urbe Condita 21, 63, 3-4 vertaald in: Meijer, Handel En Transport in De Oudheid, 40. Pauli Sententiae 5, 28a, 3 vertaald in: Meijer, Handel En Transport in De Oudheid, 40. 282 Zimmer, Römische Berufsdarstellungen, 220. 281
71
Afb. 12: Uithangbord uit Ostia
Het marmeren reliëf is teruggevonden in de muur van een huis langs de Via della Foce in Ostia en kan gedateerd worden in de late 2 e eeuw n.Chr. Volgens Toynbee was het een uithangsbord van een shop dat aangebracht was aan de gevel van het gebouw. We zien een verkoopsscène waarop twee individuen vanuit hun kraampje fruit, gevogelte en klein wild verkochten. Het ene personage is duidelijk een vrouw, bij het andere personage is twijfel over het geslacht. De vrouw op de voorgrond deelde vruchten uit aan de man die voor het kraampje is afgebeeld. Hij droeg een beurs bij hem en kan bijgevolg gezien worden als een klant. Naast hem worden nog twee mannen afgebeeld die klaarblijkelijk discussieerden over de prijs van het konijn dat de ene man vasthield. Daarnaast zijn ook twee kleine aapjes terug te vinden op het reliëf, verschillende kooien met hazen en gevogelte en twee manden met groenten of fruit.283 De scène is een duidelijk voorbeeld van een vrouwelijke verkoopster, maar de relatie tot de andere afgebeelde personages kunnen we jammer genoeg niet met zekerheid vaststellen. Zo kan de figuur achter haar gezien worden als een slaaf of vrijgelatene die bij haar in de winkel hielp. Het kon ook haar echtgenoot zijn. Anderzijds lijkt het mij aannemelijker dat één van de mannen links in beeld haar echtgenoot was. Hij onderhandelde met een klant over de juiste prijs van het dier dat hij wilde verkopen. Op deze manier stonden zowel man als vrouw in voor de verkoop van voedingswaren. Over hun precieze sociale status zijn we nog minder ingelicht. Gelijkaardige moeilijkheden komen we tegen bij de inscriptie van Abudia Megiste, een negotiatrix frumentaria et legumaria uit Rome. Ze is reeds hierboven vermeld (3.2.3). Ondanks het feit dat zij
283
J.M.C Toynbee, Animals in Roman Life and Art, Aspects of Greek and Roman Life (London: Thames and Hudson, 1973), 56-57; Zimmer, Römische Berufsdarstellungen, 220-21.
72
een beroepsvermelding meekreeg in haar grafinscriptie, ontbreekt deze bij haar echtgenoot. We weten dat het hier gaat om een vrijgelatene die gehuwd is met haar patroon. 284 Hierbij kunnen we vermoeden dat hij net als haar hetzelfde beroep uitoefende of dat hij als verbouwer van graan en groenten zijn vrouw inschakelde voor de verkoop hiervan. Meer zekerheid hebben we bij de grafinscriptie van twee fruitverkopers (pompararii)285 en een conditarius en conditaria uit Rome (supra 3.2.2).286 Telkens krijgen de echtgenoot en zijn vrouw dezelfde beroepsvermelding mee. Of beide partners daarbij ook dezelfde beroepsinhoud kenden, is niet zeker, maar wel waarschijnlijk. Het gaat in ieder geval om twee voorbeelden van vrouwen die een bijdrage leverden in de onderneming via de verkoop van voedingswaren. Ook de twee thurarii of wierookverkopers uit Rome, Hilara en Sextus Trebonius, getuigen van gedeelde arbeid in de verkoop.287 Hetzelfde fenomeen zien we terug bij de geattesteerde purpurarii of purperhandelaars: D. Veturius Atticus en Veturia Tryphera (NS 1922, 144), Lucius Plutius Eros en Plutia Auge (CIL 14, 02433) en Veturia Flora en D. Veturius Nicepor (CIL 06, 37820). Het gaat telkens om koppels die samen instonden voor de verkoop en handel in purper. Daarnaast getuigt ook een muurschildering uit Pompeii van een vrouw die instond voor de verkoop van producten in de onderneming van haar man.
Afb. 13: Verkoopsscène op de shop van Verecundus
284
CIL 06, 09683; Cohick, Women in the World of the Earliest Christians, 237; D'Ambra, Roman Women, 137; Joshel, Work, Identity, and Legal Status at Rome, 111; Kampen, Image and Status, 113; Lefkowitz and Fant, Women's Life, 169-70; Loane, Industry and Commerce, 123; Treggiari, "Lower Class Women," 72, 77. 285 CIL 06, 37819 286 CIL 06, 09277 287 CIL 06, 09934
73
Afb. 14: Venus Pompeiana, de wolbewerkers en Verecundus
Het gaat om één van de fresco’s op de muren van het huis van Verecundus, een welvarende ondernemer uit Pompeii. Op een andere fresco (Afb. 14) zien we een scène waarin verschillende werknemers wol bewerken.288 Waarschijnlijk was Verecundus een vestiarius. Hij maakte en verkocht kledij. Dit leidt Clark af uit graffiti op het huis van M. Gavius Rufus: M(arcus) Vecilius Verecundus vestiar(ius).289 Bovendien stond op de shop zelf: tunica lintea aur(ata), een linnen tuniek met gouden draad.290 Verecundus verkocht bijgevolg niet zomaar wollen kledij, maar eerder luxueuze kleding die gemaakt werd uit linnen en zijde. Ook afbeelding 13 weerspiegelt een scène uit een modieuze Pompeiaanse shop. We zien een vrouw die achter haar toonbank zit. In beide handen houdt ze een schoen vast, die ze aanreikt aan de man naast haar. Beiden dragen ze een blauwe kapmantel die eveneens luxe uitstraalt. Langs haar rechter – en linkerzijde zijn rekken opgesteld met ondefinieerbare goederen. Op de tafel voor de toonbank zijn nog meer schoenen te zien. Deze scène vertolkt met andere woorden de verkoop van schoenen in één van de shops van Verecundus. Centraal staat de verkoopster die haar klanten meehelpt in de keuze van de mooiste schoenen. Wie deze vrouw precies is, kunnen we niet met zekerheid vaststellen, maar Zimmer en Clark zijn van mening dat het hier gaat om de vrouw van Verecundus.
288
Clark, Art in the Lives of Ordinary Romans, 105-08. CIL 04, 03130 290 CIL 04, 09083 289
74
De verklaring hiervoor is de centrale voorstelling van de vrouw, net als Verecundus (Afb. 14) en hun positionering onder de goden (respectievelijk Mercurius en Venus).
291
Wederom hebben we te maken met een eerder suggestief voorbeeld dat desalniettemin de functie van een vrouw als salesmanager in het daglicht plaatst. Ook in de wetgevende teksten vinden we verwijzingen terug naar vrouwelijke verkoopsters. Evenmin wordt hier een probleem gemaakt van de sekse van de sales manager of institor (filiaalhouder). Zo schreef Ulpianus in de Digesten:
“Het maakt weinig uit wie de filiaalhouder is, of het een man of een vrouw is, een vrij persoon of een slaaf, een eigen of andermans slaaf is. En evenmin wie hem heeft aangesteld. Want ook als een vrouw de aanstelling heeft verricht, zal naar het voorbeeld van de redersactie de filaalhoudersactie ter beschikking staan; en als het een vrouw is die is aangesteld, zal zij ook zelf aansprakelijk zijn. Ook als een gezagsonderworpen dochter of een slavin is aangesteld, staat de filaalhoudersactie ter beschikking.” 292
Dus zowel inscripties, reliëfs als wetgeving tonen aan dat vrouwen ingezet werden en mochten ingezet worden in de verkoop van goederen. Op deze wijze konden ze hun man ondersteunen in de familieonderneming. Het is echter moeilijker om ook effectief bewijsmateriaal terug te vinden van gehuwde koppels die samen werkten, waarbij de vrouw de functie van sales manager op zich nam. Comparatief onderzoek biedt hierbij wederom soelaas. In andere periodes van de pre-industriële westerse geschiedenis zijn immers wel voorbeelden op te sporen waarbij echtgenotes instonden voor de verkoop van de goederen die haar man produceerde of verhandelde. Zo verkocht Hannah Grafton in het 17e eeuwse Massachusetts vanuit een kamer in haar woonhuis de producten die haar man tijdens zijn zeiltochten verzamelde. Het ging om ijzerwerk, kledij en naaibenodigdheden. Ook de reeds genoemde Elizabeth Meredith was dagelijks aanwezig in de shop van haar man. Ze verkocht er de producten die hun leerlooierij opbracht. 293 Zo ook stond Mary, de vrouw van Thomas Browrey, in voor de verkoop van het bier dat hun brouwerij opbracht. Daarnaast kon ziekte of afwezigheid van de echtgenoot ervoor zorgen dat de zorg van de shop overgelaten werd aan zijn vrouw. Zo lette de vrouw van Edward Coxere (1633-1694) op zijn shop terwijl hij op zee was en verkocht er Hollandse kledij. De vrouw van Robert Gray (18e eeuw) deed hetzelfde terwijl hij op zakenreis was.294 Ook gevangenischap kon ervoor zorgen dat de echtgenote de winkel draaiende moest houden. Dit was het geval bij de linnenhandelaar, John Davis die wegens 291
Clark, Art in the Lives of Ordinary Romans, 109; Zimmer, Römische Berufsdarstellungen, 130. D. 14.3.7.1 vertaald in Spruit and De Ligt, Corpus Iuris Civilis, 209; Treggiari, "Lower Class Women," 72-73. 293 Branson, "Women and the Family Economy in the Early Republic," 52, 56. 294 Grassby, Kinship and Capitalism, 323-24. 292
75
zijn geloof in het 17e eeuwse Engeland werd opgepakt. Als baptist kreeg hij een gevangenisstraf waardoor zijn vrouw genoodzaakt was om de handel verder te zetten en de shop alleen open te houden.295 Het gendertype van de vrouw als verkoopster is wederom positief beantwoord en kan gezien worden als één van de belangrijke bijdragen die ze kon leveren bij de onderneming van haar man. Man en vrouw konden gezamenlijk instaan voor de verkoop van hun producten, maar de echtgenoot kon evengoed de verkoopsvaardigheden van zijn vrouw optimaal benutten. We hebben gezien dat vrouwen, zowel in de oudheid, als daarna voornamelijk instonden voor de verkoop van voeding en kledij.
295
P. Crawford, Women and Religion in England: 1500-1750, Christianity and Society in the Modern World (London: Routledge, 1996), 190.
76
3.2.6. De vrouw als administratief medewerker of boekhouder Niet alleen als verkoopster of informele raadgever kon een vrouw bijdragen aan de familieonderneming, maar ook als administratief manager, boekhouder en financieel beheerder van de zaak. Opnieuw is het moeilijk om hiervan concrete voorbeelden terug te vinden in de oudheid en moeten we terugvallen op indirecte informatie en comparatief onderzoek. We hebben gezien dat een familiebedrijf zich onder meer liet kenmerken door een drang naar onafhankelijkheid (supra 3.1). De eigenaars wilden controle uitoefenen op hun eigen kapitaal en investeringen en hadden daarbij nood aan een goede boekhouding of administratieve medewerker die inkomsten en uitgaven noteerde. In de oudheid had men nog geen notie van een dubbele boekhouding. Deze zou pas in de 15e eeuw ontstaan en werd voor het eerst beschreven door Luca Pacioli. Daarvoor was de boekhouding vooral een controle-instrument om na te gaan of de zaken nog goed draaiden. Pas in de 19e eeuw zou de dubbele boekhouding algemeen gebruikt worden.296 Dit neemt niet weg dat een vrouw in de oudheid haar man niet kon bijstaan in de administratieve weerslag van hun bedrijf. Een mogelijk voorbeeld hiervan vinden we terug in Rome. Het gaat om een reliëf waarop een scène uit een slagerij is weergegeven. De marmeren steen is teruggevonden in de muur van een huis in Travestere, een wijk in de Romeinse hoofdstad en kan op basis van de haardracht van beide personages gedateerd worden rond 130 n.Chr. 297
Afb. 15: Slagersscène uit Rome (Travestere)
296
K. Verboven, "Cursus Economische Geschiedenis. Les 3 Economisch Denken, Mentaliteit En Economische Politiek in De Oudheid.," Faculteit Lettteren en Wijsbegeerte (Gent: Universtiteit Gent 2010-2011). 297 Zimmer, Römische Berufsdarstellungen, 94-95; D'Ambra, Roman Women, 137.
77
Het beeld van de slagerij is symmetrisch opgesteld. Aan de linkerzijde zien we een vrouw in tunica en mantel. Ze zit op een comfortabele stoel of cathedra en haar haren zijn zorgvuldig opgestoken. Op haar schoot ligt een boek waarin ze zaken noteert. Naast haar is een man aan het werk als slager in zijn atelier/winkel. Hij draagt een korte tunica en verhakt een ribstuk bovenop een driepotige hakblok of caudex. Voor hem staat een grote mand of schaal op de grond, waarschijnlijk bedoeld voor het slachtafval of het bewerkte vlees dat hij later verkocht. Rond hem is een geraamte opgesteld waaraan verschillende stukken vlees hangen. We onderscheiden van links naar rechts de kop van een varken, ingewanden, het buikstuk van een varken, varkenspootjes, een ham en een ribstuk. De man was dus bezig aan de verwerking van een varken dat hij te koop kon aanbieden in zijn slagerij. Helemaal in de hoek van de afbeelding zien we nog een hakmes hangen en een weegschaal.298 Op picturaal niveau kunnen we vaststellen dat de vrouw links zich bezighield met de administratie of boekhouding van de slager en dat rechts de man zijn job als slager uitoefende. Op iconografisch niveau kan de onderlinge relatie tussen de beide personages op verschillende wijzen geïnterpreteerd worden. Volgens Nathalie Kampen gaat het hier gaan om een vrouw die freelance voor de slager werkte als secretaris of om familiegerelateerd werk. De wijze waarop de vrouw is voorgesteld verwijst naar een zekere vorm van welvaart en zelfbewustzijn. 299 Haar kapsel, klederdracht en zittende pose doen vermoeden dat ze een hoog aanzien en status kende. Haar voorkomen geeft echter geen afdoende identificatie over haar precieze status of relatie ten opzichte van de slager. Volgens Suzanne Dixon kan de vrouw verschillende soorten relaties vertolken ten opzichte van de slager. Misschien was ze een cliënte die haar budget nakeek, of was het de vrouw of eigenares van de slager die de boekhouding bijhield. Net als Kampen houdt ze ook rekening met de hypothese van een freelance accountant die de slager aannam voor de administratieve rompslomp van zijn onderneming. Al deze hypotheses lijken mij aanvaardbaar, enkel een verklarende inscriptie zou in dit geval meer duidelijkheid scheppen. Helaas is deze niet bewaard gebleven bij het reliëf. 300 Desalniettemin kan dit iconografisch materiaal gebruikt worden om aan te tonen dat vrouwen administratief of boekhoudkundig werk verrichtten. Ook in de Laudatio Turiae kunnen we sporen van administratieve medewerking van de vrouw jegens haar echtgenoot terugvinden. In tegenstelling tot het reliëf van de slager weten we hier wel met zekerheid dat het gaat om een gehuwd koppel, maar bestaat eerder twijfel over de puur zakelijke kant van het verhaal. Volgens Susan Treggiari is in de Laudatio sprake van een family business, terwijl
298
Zimmer, Römische Berufsdarstellungen, 94; Kampen, Image and Status, 157. Kampen, Image and Status, 118. 300 Dixon, Reading Roman World, fig.9, 128-29. 299
78
Erik Wistrand eerder van mening is dat de administratieve medewerking van de vrouw beperkt bleef tot de huishoudelijke administratie van het koppel.301 Zoals de naam van de inscriptie doet vermoeden, is de Laudatio een lofrede van de echtgenoot voor zijn overleden vrouw. Deze werd opgesteld ten tijde van Augustus. Wie het koppel precies was, weten we niet, aangezien noch de naam van de vrouw, noch de naam van de man, opgenomen is in de inscriptie. Mommsen was ervan overtuigd dat het ging om Q. Lucretius Vespillo, consul in 19 v.Chr. en zijn vrouw Turia. Hij baseerde zich op de teksten van Valerius Maximus en Appianus die stelden dat Turia in 43 v.Chr. het leven van haar man gered had tijdens de verbanning van de triumvirs, net als de vrouw in de Laudatio deed voor haar man. Of dit echter afdoende bewijs is, is echter de vraag.302 De man prijst zijn overleden vrouw omwille van haar vele deugden en toewijding aan hun huwelijk dat maar liefst 40 jaar standhield. De dood scheidde hen van vele gelukkige jaren samen. In die tijd had ze samen met hem een goed leven geleid en had ze in tegenstelling tot de voorgeschreven scheiding der goederen, er zelf voor gekozen om haar eigendom samen te voegen met dat van haar echtgenoot (supra 2.1.5). Daarnaast prees hij haar ook omwille van het vele goud, de juwelen, slaven, geld en andere voorzieningen die ze opstuurde naar hem tijdens zijn ballingschap. Ze bleef hem steunen en nam ook de zorg van het huishouden en financiële administratie op zich. Ondanks het feit dat ze samen geen kinderen konden krijgen, wilde ze niet van hem scheiden. 303 Deze mooie eulogie is een unieke getuigenis waarin het leven van een Romeins koppel gedetailleerd beschreven wordt. Toch ontbreekt voor ons hier essentiële informatie. We weten dat de vrouw als echtgenote niet alleen met liefde en financiële middelen haar man ondersteunde, maar dat ze ook de administratie van hun bezittingen op zich nam. Over hun beroep of professioneel economisch leven zijn we niet ingelicht. Uit deze tekst alleen kunnen we geen familieonderneming afleiden. Volgens Nicholas Horsfall gaat het om een traditioneel welvarend gezin waarbij de echtgenote de leiding nam over het huishouden wanneer de echtgenoot niet thuis was. Je mag ze niet zien als een zakenvrouw.304 Ook andere grafinscripties getuigen van vrouwelijke secretarissen, klerken en boekhouders. Ze worden aangeduid met het beroep van libraria, a manu, amanuenses of notaria. In al deze gevallen hebben we te maken met vrouwen die tewerkgesteld zijn in grote huishoudens in Rome. Slechts 301
CIL 06, 01527; Treggiari, Roman Marriage, 244; E. Wistrand, The So-Called Laudatio Turiae: Introduction, Text, Translation, Commentary, vol. 34, Studia Graeca Et Latina Gothoburgensia (Göteborg: Acta Universitatis Gothoburgensis, 1976), 23, 39. 302 Wistrand, The So-Called Laudatio Turiae, 9. CIL 06, 01527; Valerius Maximus 6.7.2; Appianus, Bella Civilia, 4.44. 303 Wistrand, The So-Called Laudatio Turiae, 9, 23-31. 304 N. Horsfall, "Some Problems in the "Laudatio Turiae" " Bulletin of the Institute of Classical Studies 30, no. 1 (1983): 92.
79
enkelen onder hen vernoemen ook hun echtgenoot. 305 Het is geen afdoende bewijs voor vrouwen die als administratief medewerker een bijdrage leveren aan de onderneming van hun man, maar wel een bewijs voor de mogelijkheden om als vrouw administratieve taken te vervullen. Zowel slaven als vrijgelatenen konden dergelijke beroepen uitvoeren. Ze moesten voldoen aan enkele vaardigheden. Niet alleen geletterdheid was nodig, ze moesten kunnen lezen en schrijven, maar ook een minimum aan rekenkundige vaardigheden. Hoogstwaarschijnlijk werden deze competenties aangeleerd binnen het huishouden van de keizerlijke of andere welvarende families.306 Uit deze voorbeelden uit de oudheid kunnen we opnieuw slechts indirecte informatie winnen over de mogelijke manier waarop de echtgenote als administratief medewerker kon fungeren in de familieonderneming. Directe informatie is ons slechts gegeven voor latere periodes in de westerse geschiedenis. Zo trad de reeds veel genoemde Elizabeth Meredith niet alleen op als shopverantwoordelijke en informatieverstrekker, maar ook als boekhouder. Ze hield de financiële transacties van de leerlooierij bij, leende geld van de bank van Philadelphia en verzamelde schulden van weerspannige klanten.307 Ook in pre-industrieel Frankrijk en Engeland hielden vrouwen de boekhouding van het familiebedrijf bij. Zo erkenden Louise Tilly en Joan W. Scott een patroon in het familiebedrijf rond 1700. Vrouwen in de stad die samen met hun man een ambachtelijk bedrijf runden, namen heel wat verschillende taken op zich. Ze hielpen niet alleen mee aan de productie en afwerking van allerlei producten, maar stonden ook in voor de verkoop ervan, het bijhouden van de boekhouding, het helpen van klanten en het superviseren van de werknemers. Veel van deze vrouwen namen zelfs diensters aan om de zorg van hun kinderen op zich te nemen. De taken die ze moesten vervullen in het bedrijf zelf, namen reeds heel wat tijd in beslag.308 Tevens in Engeland beschikken we over een uitzonderlijk voorbeeld van een zakenvrouw die wegens haar ondernemende capaciteiten heel wat mannen aantrok. Het gaat om Hester Pinney (1658-1740). Ze was opgegroeid in een bedrijvige familie die succes kende door het transport van kant naar de nieuwe wereld in ruil voor suiker. In deze context leerde ze hoe ze moest ondernemen en bouwde een groot netwerk aan businessrelaties op. Desondanks is ze nooit gehuwd. Ze onderhield wel een relatie met een gehuwde aristocraat, George Booth. De romance zou maar liefst 40 jaar duren. Haar familie vreesde voor haar reputatie, maar de relatie verstevigde aristocratische connecties en deed 305
Librariae met echtgenoot: CIL 06, 08882; CIL 06, 09301; CIL 06, 09525. Librariae zonder echtgenoot: CIL 06, 03979; CIL 06, 37757; CIL 06, 37802. A manu/amanuenes met echtgenoot: CIL 06, 09540; CIL 06, 09541. A manu/amanuenes zonder echtgenoot: CIL 06, 07373; CIL 06, 09542. Notaria met echtgenoot: CIL 06, 33892. Harvey, Roman Lives, 130-31; Kampen, Image and Status, 118; Lefkowitz and Fant, Women's Life, 169; Malaspina, "La Terminologia Latina," 370, 78, 81; Treggiari, "Jobs," 77-78. 306 Kampen, Image and Status, 118. 307 Branson, "Women and the Family Economy in the Early Republic," 48. 308 Tilly and Scott, Women, Work, 47-48.
80
de verkoop van kant stijgen. Hun liefdesrelatie zorgde met andere woorden voor commercieel succes. Bovendien stelde George Booth haar aan als officiële secretaris van zijn onderneming. Dus ondanks het feit dat ze niet gehuwd waren, was hun relatie sterk genoeg en vertrouwde hij op de kennis van Hester Pinney. Hij liet haar toe zijn boekhouding te verzorgen en kennis te nemen van zijn economische opbrengsten en eigendommen. 309 Ook in het vroeg moderne Scandinavië merkte Daniel A. Rabuzzi op dat echtgenoten instonden voor de financiële weerslag van de familieonderneming. In de 18e eeuw waren heel wat vrouwen van handelaars in steden zoals Hamburg, Kopenhagen en Lübeck ingewijd in de geheimen van de boekhouding. Terwijl hun man op zee was, hielden ze zich op het land bezig met de boekhouding van het bedrijf.310 Olwen Hufton was zelfs van mening dat “The bookkeeping side of many businesses was, right throught our period [1500-1800], very often the work of the wife.” 311 De lijst van vrouwen die zich inlieten in de boekhouding van de familieonderneming is oneindig. Daarom verwijzen we hier enkel nog naar die vrouwen die Richard Grassby aanhaalde in zijn werk. Het gaat om Elizabeth Bury, Elizabeth Gurney, Joyce Jeffereys, Elizabeth Sneyd, Anne Archer, Rachel Pengelly, Sarah Fell en Anne Whitehead. 312 Zij kunnen symbool staan voor al die vrouwen die hun echtgenoot via administratieve taken hielpen in de familieonderneming, ook in de oudheid.
309
P. Sharpe, "Gender in the Economy: Female Merchants and Family Businesses in the British Isles, 16001850.," Histoire sociale. Social history 34(2001): 296, 302. 310 D. A. Rabuzzi, "Fading Images, Fading Realities? Female Merchants in Scandinavia and the Baltic," Histoire sociale. Social history 34(2001): 357, 64; C. Gold, Educating Middle Class Daughters: Private Girls Schools in Copenhagen 1790-1820 (Copenhagen: Museum Tusculanum Press, 1996), 41-42. 311 Rabuzzi, "Fading Images, Fading Realities?," 357-58; O. Hufton, The Prospect before Her: A History of Women in Western Europe, 1500 - 1800 (New York: Knopf, 1996), 152. 312 Grassby, Kinship and Capitalism, 336.
81
3.2.7. Financiële bijdragen van de echtgenote Tot slot kon de echtgenote ook belangrijke financiële ondersteuning leveren aan de onderneming van haar man. Niet alleen haar effectieve medewerking als verkoopster, producente, informante en boekhoudster waren belangrijk, maar ook haar financiële bijdrage. In het eerste deel van dit onderzoek hebben we reeds gewezen op het belang van de bruidsschat (supra 2.1.4) en de erfenis (supra 2.1.6). Meisjes die een grote bruidsschat meekregen of de kans kregen een aanzienlijke erfenis op te strijken, konden mee investeren in de onderneming van hun echtgenoot. Het is echter moeilijk om hiervan concrete voorbeelden terug te vinden in antieke teksten waarbij echtgenotes effectief hun bruidsschat of erfenis belegden in de familieonderneming. Noch literaire bronnen, noch inscripties leveren hier directe informatie. Literaire bronnen beperken zich immers tot de beschrijving van de hoogste kringen van de Romeinse samenleving en waren negatief over het drijven van handel, het uitbouwen van een commerciële onderneming, kortom het verdienen van geld via andere wegen dan de landbouw.313 Inscripties beperken zich in de meeste gevallen tot het geven van namen en een enkele beroepsvermelding. Daarom moeten we ook rekenig houden met fictieve verhalen. Zij leveren ons meer informatie over de Romeinse zakenwereld. Het bekendste voorbeeld is ongetwijfeld het levendige portret van de welvarende vrijgelaten slaaf, Trimalchio, beschreven door C. Petronius Arbiter in zijn Satyricon, geschreven ten tijde van Nero (65 n.Chr.).314 Samen met zijn vrouw Fortunata had hij een bloeiende handel uit de grond gestampt. De details uit zijn leven zijn zeker uitvergroot, gezien het komische genre van de satire, maar desondanks zijn we geneigd om Trimalchio en zijn vrouw Fortunata te vergelijken met andere welvarende ondernemers zoals de bakker Eurysaces en zijn vrouw Atistia (supra 3.2.1).315 Het is moeilijk om een onderscheid te maken tussen het realisme en de humor in het verhaal en we moeten zeker de “feiten” in perspectief plaatsen.316 Het bekendste onderdeel van de Satyricon is ongetwijfeld “Het feestmaal van Trimalchio” dat volledig bewaard gebleven is dankzij een handschrift uit Dalmatië, gevonden in 1650. We komen er in contact met het drietal Encolpius, Ascyltos en Giton die een uitnodiging kregen voor een diner bij de rijke Trimalchio. Het verhaal omschrijft gedetailleerd het verloop van de maaltijd en laat ons proeven van de sfeer, luxe en gesprekken die gevoerd werden bij de nouveaux riches in de Romeinse keizertijd. Petronius laat ons mee genieten via het personage Encolpius.317 Zo komen we ook in 313
Meijer, Handel En Transport in De Oudheid, 40-44. A.D. Leeman, ed. Petronius Satyricon Vertaald En Toegelicht Door A.D. Leeman (Amsterdam: AthenaeumPolak en Van Gennep,1989), 7; Fantham, "The Women of Pompeii," 330. 315 Dixon, Reading Roman World, 91. 316 J. H. D'Arms, "The 'Typicality' of Trimalchio," in Commerce and Social Standing in Ancient Rome (Cambridge, Massachusetts and London, Engeland: Harvard University Press, 1981), 97; Verboven, "A Funny Thing Happened on My Way to the Market," 125. 317 Leeman, ed. Petronius, 39-40. 314
82
contact met de echtgenote van Trimalchio, Fortunata. Ze wordt omschreven als een gewiekste slavin die op korte tijd heel wat rijkdom verzamelde. Hoe ze dit precies deed, weten we niet.
“… Ik informeerde, wie die vrouw was, die daar af en aan draafde. ‘Dat’, zei hij, ‘is de vrouw van Trimalchio; ze heet Fortunata en meet haar fortuin met schepels. En wat was ze nog maar heel, heel kort geleden? Excuseer me, maar je zou nog geen brood uit haar hand hebben gepakt. Maar nu – vraag me niet hoe en waarom – nu zit ze in de zevende hemel en is de steun en toeverlaat van Trimalchio.” 318
Trimalchio verkoos Fortunata ongetwijfeld boven andere vrouwen mede omwille van haar rijkdom. Door de geschiedenis heen is rijkdom en welvaart altijd een belangrijk motief geweest voor het sluiten van een huwelijk, ook in de Romeinse wereld. In het verhaal komt expliciet naar voor hoe zij hem financieel bijstond in zijn handelszaken. Ondanks de grote tegenslag die hij kende op zee, bloeide zijn handel daarna als nooit tevoren. Dit mede dankzij de verkoop van Fortunata’s juwelen en kledij en de schenking van gouden denarii.
“Maar volgens de wil der goden ben ik toen de heer des huizes geworden en trok ik mijn eigen plan. En verder? Naast de keizer benoemde hij [mijn patroon] mij als medeërfgenaam [sic] van zijn vermogen en zo kreeg ik een erfenis die een senator niet zou misstaan. Maar niemand is ooit tevreden, ik wilde in zaken. Om kort te gaan, ik lief vijf schepen bouwen en laadde ze vol met wijn – die was in die tijd goud waard – en ik stuurde ze naar Rome. Je zou bijna geloven dat ik zelf het noodlot stuurde: alle schepen leden schipbreuk, het is echt waar, er is geen woord bij verzonnen. In één dag verzwolg Neptunus dertig miljoen sestertiën. Denken jullie dat ik het opgaf? Nee, ik zweer jullie, door het verlies kreeg ik de smaak pas goed te pakken, alsof er niets was gebeurd. Ik bouwde andere schepen, grotere, betere en luxueuzere, iedereen vond me een fantastische kerel. Jullie weten dat een groot schip een groot laadvermogen heeft. Ik laadde ze opnieuw met wijn, peulvruchten, reukwaren en slaven. Op dat kritieke moment heeft Fortunata iets heel aardigs gedaan: ze verkocht al haar gouden sieraden en kleren en stopte mij honderd gouden denariën toe. Dit was de gist van mijn kapitaal. Wat de goden willen, gaat snel. Op één trip maakte ik tien miljoen sestertiën vol. Ik kocht onmiddelijk alle landerijen terug die van mijn patroon waren geweest. Ik bouwde een eigen huis en kocht lastdieren die ik met winst wilde doorverkopen. Wat ik ook maar aanpakte, alles groeide als een honinggraat. Toen ik meer bezat dan alle
318
Petronius, Satyricon, 37 zoals vertaald in Leeman, ed. Petronius, 49.
83
bewoners van mijn stad, hield ik ermee op. Ik trok me uit de zaken terug en begon geld uit te lenen aan vrijgelatenen.” 319
Het is duidelijk dat Trimalchio niet alleen in staat was geweest om een even glorierijke handel tot stand te brengen. Hij viel terug op de bezittingen van zijn vrouw. Ondanks het feit dat het hier gaat om een fictief verhaal, wees ook Ria Berg op het belang van vrouwelijke bezittingen als bijdrage aan het huwelijk. Zij legde de nadruk op de waarde van ornamenta en mundus muliebris, de objecten die vrouwen gebruikten voor het versieren van hun lichaam. We denken daarbij aan juwelen, spiegels, haarspelden, parfum en dure kledij. Deze stonden symbool voor de welvaart die de vrouw zich kon permitteren. Al moest men hier bescheiden mee omgaan. Less is more.320 Juwelen werden positief ervaren als de echtgenote ze wegschonk of verkocht om de familie financiën te verstevigen en hen uit de nood te helpen. Fortunata is hier een schoolvoorbeeld van. Dankzij haar juwelen en kledij kon Trimalchio terug zijn zaak opstarten. Ook in de Laudatio Turiae hebben we reeds gezien hoe de herdachte vrouw haar echtgenoot steunde tijdens zijn ballingschap en juwelen naar hem stuurde. Een ander voorbeeld vinden we in de Annalen van Tacitus waar Servilia haar sieraden verkocht zodat haar vader een magiër kon raadplegen. In Apuleius steunde een vrouw haar echtgenoot tijdens zijn ballingschap zoals in de Laudatio Turiae. Ze volgde hem en gebruikte haar juwelen om de reis te financieren. Ook de vrouw van Acilius probeerde een soldaat te overtuigen om in ruil voor haar sieraden een boot te regelen voor de vlucht van haar man.321 Sieraden werden dus meer dan eens gebruikt om familie in noodsituaties te helpen. Het is dan ook niet ondenkbaar dat dit voorkwam bij zakelijke aangelegenheden. In de Digesten presenteerde Scaevola een gevalsstudie waarbij een vrouw haar juwelen in onderpand moest geven aan haar schuldenaar, zodat haar echtgenoot later de schulden kon afbetalen met behulp van 100 aurei.322 Een betere kijk op de financiële inbreng van echtgenotes in de zakenwereld van hun man, vinden we opnieuw in comparatief onderzoek. Ook hier wordt telkens opnieuw gewezen op het belang van een grote bruidsschat en een goede komaf. In tegenstelling tot de Romeinse republiek en keizertijd vormde het huwelijk in latere periodes van de West-Europese geschiedenis wel een economische eenheid. 323 Toch hebben we ook gezien in het eerste deel van dit onderzoek dat Romeinse
319
Petronius, Satyricon, 76 zoals vertaald in Meijer, Handel En Transport in De Oudheid, 57-58. R. Berg, "Wearing Wealth. Mundus Muliebris and Ornatus as Status Markers for Women in Imperial Rome," in Women, Wealth and Power in the Roman Empire, ed. P. Setälä, et al., Acta Instituti Romani Finlandiae 25 (Rome: Institutum Romanum Finlandiae, 2002), 16-31. 321 Berg, "Wearing Wealth," 35. CIL 06, 01527; Tacitus, Annales, 16.31; Apuleius, Metamorphoses, 7.6; Appianus, Bella Civilia, 4.39. 322 Berg, "Wearing Wealth," 57. D. 32.33.2. 323 Tilly and Scott, Women, Work, 43. 320
84
echtgenoten vrijwillig hun eigendommen samenvoegden, ondanks de wetttelijke scheiding der goederen tijdens het huwelijk (supra 2.1.5).324 De bruidsschat van een dochter uit de middeleeuwse en vroeg moderne tijd kon bestaan uit landgoed, voertuigen, meubelen, grondstoffen zoals wol of zijde enz. De samenstelling was gelijkaardig aan die van de Romeinen. In Bayeux getuigt een huwelijkscontract uit 1700 dat een vrouw de volgende zaken als bruidsschat meekreeg: “een bed, een half dozijn schapen, een eiken kist, een koe, een éénjarige vaars, een dozijn schapen, 20 pond linnen, twee jurken en een half dozijn tafellakens”.325 Twee eeuwen daarvoor was ook de welvarende Celys familie op zoek naar geschikte huwelijkskandidaten. Richard Cely senior en zijn vrouw Agnes hadden een bloeiende wolhandel opgericht en hun zonen zetten dit verder. Richard Cely junior was erin geslaagd om met de dochter van een schepen te huwen. Zij bracht een bruidsschat van 500 mark mee. George Cely, zijn broer, had nog meer geluk wanneer hij de hand kon vragen van de rijke weduwe Margery Rygon. Ze bracht niet alleen een aanzienlijke bruidsschat mee, maar was ook zelf betrokken in de wolhandel als verkoopster van laken. Daarnaast had ze opslagruimte en eigendommen in Calais. Al deze zaken zorgden ervoor dat zij als echtgenote kon bijdragen aan de wolhandel van haar man. Hun huwelijk vond plaats op 18 mei 1484.326 In andere ondernemingen werden vrouwen onwetend gehouden, maar werd desalniettemin gebruik gemaakt van hun financiële mogelijkheden. Rabuzzi merkte op dat in veel faillissementgevallen in Noord-Europese archieven vrouwen pas laat ontdekten dat hun bruidsschat en andere bezittingen verloren gingen door investeringen van hun echtgenoot. Zo wist Antoinette Buddenbrooks helemaal niets af van de financiële toestand van haar echtgenoot in de 19 e eeuwe handelsgemeenschap van Lübeck.327 Kathryn L. Reyerson ontdekte dat in het middeleeuwse Montpellier een bruidsschat en erfenis belangrijke financiële bronnen waren voor de economische participatie van vrouwen in de handel. Montpellier werd in de middeleeuwen gekenmerkt door een mix aan ambachtelijke en industriële activiteiten, waarbij vrouwen alleen konden optreden, maar in de meeste gevallen samenwerkten met hun echtgenoot. Dit was zeker het geval in de handel van luxueuze producten zoals zijde waarbij nood was aan voldoende kapitaal.328
324
Bijvoorbeeld CIL 06, 01527 Tilly and Scott, Women, Work, 43. 326 A. Hanham, The Celys and Their World: An English Merchant Family of the Fifteenth Century (Cambridge: Cambridge University Press, 1985), 3, 310-11. 327 Rabuzzi, "Fading Images, Fading Realities?," 365. 328 K. L. Reyerson, "Women in Business in Medieval Montpellier," in Women and Work in Preindustrial Europe, ed. B. A. Hanawalt (Bloomington: Indiana University Press, 1986), 118-22. 325
85
Kortom, de financiële bijdrage van echtgenotes aan de onderneming van hun man was essentieel, niet alleen vandaag, in de vroeg moderne tijd en de middeleeuwen, maar ook in de oudheid.
86
3.3.
Weduwen in de spotlights?
Ook na de dood van haar echtgenoot, kon een vrouw van blijvende betekenis zijn voor de familieonderneming. In de oudheid is dit opnieuw moeilijk na ta gaan, maar in middeleeuwse en vroegmoderne steden traden vrouwen pas als weduwen in de spotlights. Gezien de demografische en sociale omstandigheden in de Romeinse samenleving hadden vrouwen grote kans om hun echtgenoot te overleven. Zowel binnen de elite als bij de lagere bevolkingsklassen was de echtgenote gewoonlijk veel jonger dan haar man. Wanneer ze dan ook de vele jaren van zwangerschap en geboorte overleefde en haar zonen waren nog niet oud genoeg bij het overlijden van hun vader, kon ze zijn onderneming verder zetten. 329 Jammer genoeg zijn hier geen directe sporen van terug te vinden in het antieke bronnenmateriaal. Volgens Susan Treggiari moeten we sporen van ondernemende weduwen zoeken in die inscripties waarbij enkel de naam van een vrouw gecombineerd wordt met een beroepsvermelding. Vrouwen die alleen verschijnen in beroepsinscripties kunnen zeker op eigen houtje actief zijn geweest of in een groot huishouden, maar ze kunnen eveneens getuigenissen zijn van weduwen die de handelszaak van hun echtgenoot verder uitbaatten. Voorbeelden hiervan zijn opgenomen in de Appendix achteraan dit werk. Ze steunt met haar hypothese op de praktijken die we terugvinden in de middeleeuwse gilden. In het 13e eeuwse Parijs zien we hier sporen van via het Livre des métiers. Zo kon de weduwe van een lakenverkoper de zaken verder zetten, tenzij ze hertrouwde met een andere lakenhandelaar. Wanneer haar tweede man zelf geen lakenhandelaar was, kon ze de onderneming van haar overleden man blijven uitbaatten, op voorwaarde dat ze zelf reeds lakens verkocht. Dezelfde regelgeving keert terug bij weduwen van schoenmakers en poeliers en waarschijnlijk ook bij andere takken van ambachten en handel die verder niet gespecifieerd worden in het boek. 330 Pas na het overlijden van hun echtgenoot lijken vrouwen van enig belang te zijn in de middeleeuwse en vroeg moderne zakenwereld. Al waren ze ongetwijfeld ook reeds daarvoor belangrijk als businesspartner, maar hebben ze nooit de geschriften gehaald. Ze werden telkens vernoemd als de vrouw van.331 Door het weduweschap verkregen ze controle over de zaak. Dit betekent dat ze reeds daarvoor genoeg kennis hadden verworven tijdens het huwelijk. Daarnaast verkregen weduwen grotere vrijheid in het gewoonterecht332 en mochten ze lid worden van de middeleeuwse gilden. De oorzaak
329
Treggiari, "Lower Class Women," 77. Treggiari, "Lower Class Women," 76-77; F. Bonnardot and R. De Lespinasse, eds., Les Métiers Et Corporations De La Ville De Paris. Xiiie Siècle. Le Livre Des Métiers D'etienne Boileau (Paris: Imprimerie nationale,1879), 78, 148, 87. 331 Branson, "Women and the Family Economy in the Early Republic," 54. 332 Kowaleski, "Women's Work in a Market Town," 156. 330
87
voor de grote aanwezigheid van weduwen in de middeleeuwen en vroeg moderne periode ligt voornamelijk aan het hoge sterftecijfer en de late huwelijksleeftijd.333 In Frankfurt am Main waren er heel wat prominente ondernemingen in handen van onafhankelijke weduwen. Maria Schorndorf (1659-1724) is hier een mooi voorbeeld van. Ze was de dochter van een welvarende textielhandelaar en overleefde maar liefst twee echtgenoten. De eerste was tevens een textielhandelaar uit Antwerpen en haar tweede echtgenoot was een partner in zijn zaak. 334 Ook in Philadelphia werden heel wat zaken in de 18 e eeuw verder gezet door weduwen. Zo ging de weduwe van Joseph Galley door met de verkoop van tabak in zijn shop en ging Madame Fimeton, de weduwe van J. Fimeton, verder met het management over zijn timmerbedrijf. 335 Een paar weduwen waren zelfs betrokken in de handel over zee. Dit was onder meer het geval bij de voormalige vrouw van Thomas Antrobus die verder ging met zijn Atlantische wijnhandel en de weduwen van de Whitehaven handelaars die actief bleven in het verschepen van tabak. 336 Deze vrouwen staan symbool voor zovele weduwen 337 en echtgenotes die actief waren als businesspartner in de Romeinse, middeleeuwse en vroeg moderne periode.
333
Sharpe, "Gender in the Economy," 305. R. Beachy, "Business Was a Family Affair: Women of Commerce in Central Europe, 1650-1880," Histoire sociale. Social history 34(2001): 316. 335 Branson, "Women and the Family Economy in the Early Republic," 54. 336 Grassby, Kinship and Capitalism, 327. Voor meer voorbeelden, zie de pagina’s hierop volgend. 337 Nog een aantal voorbeelden van ondernemende weduwen: R. K. Marshall, The Local Merchants of Prato: Small Entrepreneurs in the Late Medieval Economy, The Johns Hopkins University Studies in Historical and Political Science 117th Series (1999) (Baltimore (Md.): Johns Hopkins university press, 1999), 40; Rabuzzi, "Fading Images, Fading Realities?," 368; Sharpe, "Gender in the Economy," 295; Waciega, "A "Mann of Business"." 334
88
3.4.
Conclusie
In dit tweede onderdeel van het onderzoek zijn we op zoek gegaan naar sporen van vrouwelijke bijdrage in het familiebedrijf. Afhankelijk van de informatie die de epigrafische bronnen, reliëfs en literaire bronnen ons verleenden, zijn verschillende categorieën van medewerking op te sporen. Daarbij werd ook gebruik gemaakt van comparatief onderzoek.
In heel wat gevallen trad de echtgenote op als stille partner in de onderneming. Dankzij hun ongedocumenteerde en onbetaalde arbeid is hun bijdrage moeilijk te traceren. Dit betekende echter niet dat zij van minder belang waren. Zonder de hulp van Pompeia Memphis, Veturia Deutera, Atistia, Naevoleia Tyche en de vrouw van Publius Longidienus was de zaak van hun man ongetwijfeld veel minder succesvol geweest en kregen we vandaag niet de kans om hun imposante grafmonumenten te bewonderen. Meer zekerheid krijgen we wanneer man en vrouw in gedeelde arbeid worden vernoemd of afgebeeld. We denken daarbij aan Pollia Urbana en Marcus Calidius die als kapster en barbier door het leven gingen, C. Cassius Sopater en Cassia Domestica, linarius en linaria, het koppel in de smederij, de pottenbakkersscène, de tentenmakers uit de “Acten van de Apostelen”, de purpurarii enz. In de inscripties gaat het telkens om vrijgelatenen die via het huwelijk een nieuwe business eenheid opbouwden. Ze gingen binnen of buiten de eigen familia op zoek naar een geschikte partner en begonnen - al dan niet in naam van hun (gezamenlijke) patroon - met een nieuwe zaak. Family networking was hierbij een belangrijke businesstrategie. Denk maar aan Veturia Deuteria, afgebeeld met een lanarius als echtgenoot, die mogelijks in contact stond met de vele Veturii die betrokken waren in de purperhandel. Vrouwen vormden niet alleen een belangrijke schakel in de uitbouw van economische partnerschappen, ook hun effectieve medewerking als raadgeefster, verkoopster en administratief medewerker of boekhouder was belangrijk. Deze specifieke taken kunnen we traceren in verschillende antieke bronnen. Zo werd Urbanilla, de vrouw van een zakenman uit Rome, niet alleen geprezen omwille van haar goede compagnie, maar ook omwille van de goede raad die ze hem gaf. Verkoopsters zijn op verschillende wijzen herdacht en kunnen soms met weinig zekerheid gelinkt worden aan een echtgenoot, maar in sommige gevallen is het duidelijk dat ze instonden als verkoopster van de producten die hun man vervaardigde. De vrouw van Verecundus uit Pompeii is hier een mooi voorbeeld van. Verder kon de echtgenote ook de taak van administratie of boekhouding op zich nemen. We denken hierbij terug aan het slagersreliëf waarbij een vrouw de boekhouding van de slager noteert. Ook in niet-zakelijke situaties, zoals in de Laudatio Turiae, werd de echtgenote bedankt voor de jarenlange financiële administratie van hun huishouden. Meer voorbeelden van vrouwen als administratief 89
medewerker vinden we terug in comparatief onderzoek. Elizabeth Meredith en Hester Pinney vormen hierin veruit het beste voorbeeld. Naast hun effectieve medewerking, was ook de financiële bijdrage die echtgenoten leverden van cruciaal belang. In het eerste deel werd reeds gewezen op het belang van een grote bruidsschat en de kans op een aanzienlijke erfenis, hier werd de nadruk gelegd op het belang van juwelen als redmiddel. We denken hierbij direct aan Fortunata die de zaak van haar man Trimalchio uit het slop haalde via haar geld, juwelen en kledij. Daarnaast denken we ook aan voorbeelden buiten de zakelijke wereld waarbij verschillende vrouwen via hun sieraden hun echtgenoot redden uit ballingschap. Tot slot hebben we vastgesteld dat ook na de dood van de echtgenoot, vrouwen van blijvende betekenis kunnen zijn voor het familiebedrijf. In de oudheid zelf is dit moeilijk te traceren. Treggiari verwijst hierbij naar onafhankelijke zakenvrouwen in inscripties die mogelijks als weduwen de zaak van hun echtgenoot verder zetten. Weduwen uit de middeleeuwse en vroegmoderne periode bevestigen deze hypothese.
90
4. Slotconclusie Centraal in deze masterproef stond het onderzoek naar de mogelijke bijdragen van Romeinse vrouwen aan de familieonderneming van hun echtgenoot. Vanuit het wettelijk kader werd bekeken hoe het instituut van het huwelijk beschreven werd en hoe deze een economisch rol kon uitoefenen. Vervolgens werd dit getoetst aan reliëfs, literaire en voornamelijk epigrafische bronnen die verwijzen naar de Romeinse realiteit. Die realiteit was soms moeilijk te achterhalen en daarom hebben we gepoogd via comparatief onderzoek met de middeleeuwse en vroegmoderne periode meer inzicht te verkrijgen in de Romeinse zakenwereld tijdens het principaat. De sociale basiseenheid in het Romeinse Rijk werd gevormd door de familie die vertrok vanuit het gehuwd koppel dat met elkaar verbonden was via het matrimonium iustum of contubernium. Deze verbintenis vormde ook de basis voor de vele familieondernemingen die verspreid waren over het rijk. Gedurende de vroege keizertijd was het huwelijk sine manu de meest voorkomende huwelijksvorm die er voor zorgde dat na een lange periode van huwelijk cum manu de vrouw lid bleef van haar eigen familie. Hierdoor verkreeg ze een grotere financiële onafhankelijkheid, ondanks de nood aan een tutor. Deze financiële onafhankelijkheid werd verder vergroot door de huwelijkswetgeving van Augustus. Zijn ius liberorum zorgde ervoor dat vrijgeboren vrouwen met drie kinderen en vrijgelaten vrouwen met vier kinderen vrijgesteld werden van de nood aan een tutor bij juridische en financiële transacties. Hierdoor konden ze als echtgenote ook onafhankelijk optreden in zakelijke onderhandelingen. Voortaan kon ze zelf eigendommen kopen en verkopen, een testament opstellen en slaven vrijlaten. Een ander belangrijk aspect in de huwelijksvoltrekking was het doorgeven van een bruidsschat van de vader van de bruid aan de bruidegom. Deze werd officieel eigenaar van het geld en de goederen die de vrouw meekreeg en kon die investeren in zijn zaak. Al moest hierbij rekening gehouden worden met een eventuele scheiding waarbij de bruidsschat onherroepelijk terugkeerde naar de familie van de bruid. Verder bleven de eigendommen van man en vrouw tijdens het huwelijk officieel gescheiden, maar toch kon men samen beslissen om een gemeenschappelijke inventaris aan te leggen. Dit was onder meer het geval in de beroemde Laudatio Turia. Hierdoor konden ze samen investeren in gemeenschappelijke slaven. Een voorbeeld hiervan vinden we terug in de grafinscriptie van de eborarius Publius Clodius Bromius en zijn concubina Curiatia Ammia. Samen hadden ze een gemeenschappelijke kindslaaf en twee vrijgelatenen die waarschijnlijk ingezet werden in hun onderneming.
91
De wet die de uitwisseling van geschenken tussen man en vrouw verbood, zorgde ervoor dat er geen financieel onevenwicht tussen de partners kon ontstaan. De centrale regel hierbij was dat giften de partners finaal niet mochten verrijken. Daarnaast moest het senatusconsultum Vellenianum er ook voor zorgen dat vrouwen niet meer ten onder gingen aan de schulden van hun man. Het senaatsbesluit legde immers vast dat partners niet meer garant konden staan voor elkaars schulden. Na het overlijden van haar vader of ander familielid kon de echtgenote de spaarpot van de gezamenlijke onderneming spijzen door de erfenis die ze hierbij kon opstrijken. De Romeinse wet maakte het immers mogelijk om als vrouw te erven en legaten te ontvangen. Mecia Dynate is één van de vrouwen die hiervan kon profiteren. Naast de vele bepalingen in de Romeinse wet die van toepassing waren op het huwelijk tussen man en vrouw, hebben we ook een aantal andere wetten onder de loep genomen die belangrijk waren in het onderzoek naar de economische mogelijkheden van de vrouw. Hieruit hebben we vastgesteld dat ondanks de tutela mulierum en het verbod op bankieren heel wat vrouwen actief waren in zakelijke transacties. Het Sulpici-archief en de documenten van L. Caecilius Iucundus vormen net als de inscripties van Faustilla en Julia Felix in Pompeii en Egloga uit Liguria, voldoende bewijs. Ook de wettelijke mogelijkheid om als vrijgelatenen een colliberti societas op te richten, vormde een belangrijke trigger in het ontstaan van professionele samenwerkingsverbanden tussen de vele vrijgelaten mannen en vrouwen in de oudheid.
Vanuit deze wettelijke mogelijkheden zijn we op zoek gegaan naar bijdragen van echtgenotes aan de familieonderneming. De zoektocht verliep zeker niet vlekkeloos en heeft in vele opzichten slechts een mager resultaat geleverd. Dit is vooral te wijten aan het weinige bronnenmateriaal dat ons rest. Bijgevolg moeten we ieder spoor optimaal benutten. Hierdoor hebben we ook gewezen op vrouwen als stille partners in de onderneming, waarbij hun effectieve bijdrage niet geattesteerd is, maar de context van het monument of de tekst wees op een effectieve medewerking van de vrouw. We denken hierbij aan Pompeia Memphis, Veturia Deutera, Atistia, Naevoleia Tyche en de vrouw van Publius Longidienus. Aansluitende resultaten uit het comparatief onderzoek bevestigen deze hypothese. Pas wanneer man en vrouw dezelfde beroepsverwijzing meekregen, kunnen we met zekerheid stellen dat ze beiden tewerkgesteld werden in dezelfde onderneming. Afbeeldingen van gedeelde arbeid leveren ons meer informatie over de precieze handelingen die men stelde, terwijl inscripties ons duidelijkheid kunnen geven over de huwelijksrelatie tussen de herdachte man en vrouw en de precieze beroepsnaam. Idealiter beschikken we over beide elementen op één monument of over literaire bronnen die ons binnenloodsen in de wereld van de familiale onderneming. 92
Desalniettemin kunnen we vaststellen dat het huwelijk een belangrijke schakel vormde in het uitbouwen van familieondernemingen. Dit was zeker het geval bij de herdachte purpurarii en sagarii. Telkens gaat het om groepen van vrijgelatenen die via verschillende mogelijkheden een zaak konden uitbaten. Ze deden dit ofwel in naam van hun patroon, via een colliberti societas of ze zetten de zaak van hun patroon verder via zijn erfenis. Wanneer we vervolgens inzoomen op de specifieke bijdrage van vrouwen aan de familiezaak, vallen we terug op
typisch vrouwelijke functies zoals raadgever, verkoopster of administratief
medewerker. Niet alleen in de oudheid, maar ook daarna zien we dat echtgenoten deze rollen vaak innemen. De gelijkenissen tussen Urbanilla (late 2 e eeuw – vroege 3e eeuw) en Deborah Read (18e eeuw) in hun functie als raadgever zijn treffend, net als de taak van de slagersvrouw (130 n.Chr.) en Hester Pinney (1658-1740) als boekhouder. Naast de effectieve medewerking in het bedrijf bleef ook geld en andere financiële middelen belangrijk om als vrouw van betekenis te zijn. De bruidsschat en erfenis waren hierin een belangrijk onderdeel, meer specifiek juwelen of andere vrouwelijke ornamenta. Zo bewees Fortunata dat dankzij haar bijdrage in sieraden en kledij de zaak van haar man gered werd na een fatale schipbreuk. Ook na de dood van haar man kon een weduwe van blijvende betekenis zijn voor het familiebedrijf. Wegens de hoge mortaliteit in de Romeinse wereld en de late huwelijksleeftijd van de man kwam het meermaals voor dat de echtgenote de zaken verder zette. Duidelijke attestaties uit de oudheid hebben we niet, maar de hypothese van Treggiari en comparatief onderzoek trekken ons over de streep.
Bij al deze vaststellingen moeten we rekening houden met het gegeven bronnenmateriaal. Niet iedereen kreeg de kans om inscripties na te laten, vernoemd te worden in literaire bronnen of deel uit te maken van imposante monumenten. In het geval van dit onderzoek komen we vooral in contact met vrijgelatenen uit Rome. Zij vonden het belangrijk om hun beroep te vermelden en hiermee te pronken. Enkel zo konden ze zich laten gelden in de maatschappij en tonen dat ze genoeg kapitaal hadden. Het is dan ook onmogelijk om sluitende conclusies te trekken. Blijvend onderzoek en nieuwe opgravingen kunnen een nieuw licht werpen op de economische realiteit van mannen en vrouwen in de Romeinse wereld. Een vergelijkende studie met de situatie in Romeins Egypte of andere delen in het Oost-Romeinse Rijk kunnen ons blik alleen maar verruimen.
… met andere woorden, het verhaal is nog niet uit.
93
5. Appendix Vrouwen waren in de Romeinse oudheid in allerlei sectoren tewerkgesteld, zowel op zelfstandige basis als leden van grote huishoudens. Sommige beroepssectoren zoals de textielsector en verzorging, dienstensector en verkoop waren typische vrouwelijke segmenten, maar ook in de ambachten werden ze vaak ingezet. Vrouwen konden eigenlijk alle beroepen uitvoeren, met uitzondering van politieke en militaire functies. 338 In aanvulling op de zoektocht naar de bijdrage van vrouwen aan de onderneming van hun man, is hier een lijst opgenomen van vrouwen die geattesteerd zijn in inscripties met een (hoge mate van) zelfstandige beroepsuitoefening. Het gaat om vrouwen die mogelijks samen met hun man een zaak uitbaatten, maar we kunnen dit niet met zekerheid vaststellen. Vrouwen die werkten voor private huishoudens en de familia caesaris zijn aldus buiten beschouwing gelaten, net als nutrices en medicae. In de textielsector attesteren we: een aurinetrix (spinster van gouden draad, CIL 06, 09213), een lanifica (wolbewerkster, CIL 06, 11602), een lanipenda (spinster, CIL 09, 03157), een lintearia (linnenhandelaar, CIL 02, 04318a), een quasillaria (spinster, AE 1928, 00009) en sarcinatrices (naaisters, AE 1977, 00054; AE 1977, 00062; AE 1981, 00502; CIL 05, 02542; CIL 06, 06726; CIL 06, 09882; CIL 09883). In de handel attesteren we: een aurivestrix (handelaar in geborduurde stoffen, CIL 06, 09214), een frumentaria (handelaar in graan, CIL 06, 09684), een hispartara (handelaar in manden, ICUR-02, 06176), een langunaria (handelaar in flessen, CIL 06, 09488), een margaritaria (handelaar in parels, CIL 06, 05972), een negotiatrix oleariae item vini (handelaar in olijfolie en wijn, AE 1973, 00071), negotiatrices vini (handelaar in wijn, CIL 03, 12010; CIL 15, 03424), een officinatrix (shopmanager, CIL 06, 09715), een oliaria (handelaar in olijfolie, ICUR-03, 06699), een piscatrix (handelaar in vis, CIL 06, 09801), een resinaria (handelaar in hars, CIL 06, 09855), een seminaria (handelaar in graan, CIL 14, 02850), sericariae (handelaar in zijde, CIL 06, 09891; CIL 06, 09892), een speciaria (handelaar in specerijen CIL 06, 10112) en unguentariae (handelaars in cosmetica, CIL 06, 10006; CIL 06, 33928; CIL 10, 01965; CIL 12, 01594). In de ambachten attesteren we: een artis ispeclararia (glaskunstenares, CIL 06, 33911), een aurifex (goudsmid, CIL 06, 09206), een calcaria (kalkverbrandster, ILS 7663), een coronaria (producente en verkoopster van kronen, CIL 11, 01554), een furnaria (bakkersvrouw, CIL 09, 04721), een plumbaria (loodgieter, CIL 03, 02117), een scapharia (producente en verkoopster van votiefvazen, AE 1971, 00040), een sutrix (schoenmaker, CIL 14, 04698) en een vitrearia (glasblazer, AE 1955, 00101).
338
Cohick, Women in the World of the Earliest Christians, 240.
94
Verder attesteren we ook ornatrices (kapsters, CIL 02, 01740; CIL 03, 02116; CIL 06, 07656; CIL 06, 09174; CIL 06, 09727; CIL 06, 09728; CIL 06, 09736; CIL 06, 33425) en een popinaria (barmeid, CIL 14, 03709).
95
6. Bibliografie 6.1.
Primaire Bronnen
6.1.1. Juridische bronnen
Digestae
1.1.1.3 2.13.12 5.1.12.2 14.3.7.1 16.1.2 17.1.60.3 17.2.72 23.1.9 23.1.16 23.1.19 23.2.1 23.2.4 23.2.16 23.2.23 23.2.44 23.2.47 23.2.65 23.3.5.9 23.3.9.3 23.3.24.4 23.3.73.1 24.1.1 24.1.3.1 24.1.3.2 24.1.5.8 24.1.7.8 24.1.7.9 24.1.9.2 24.1.10 24.1.11 24.1.14 24.1.15 24.1.18 24.1.21 24.1.21.1 24.1.28.2 24.1.31.8 24.1.31.10 24.1.32.13 24.1.32.27 24.1.40-42 24.1.53.1
Digestae
Gaius, Institutiones
Codex Theodosianus Pauli Sententiae
24.3.64 32.33.2 32.45 33.1.5 33.4.13 33.9.3 33.10.8 34.2.25.10 40.2.13 48.5 49.14.47 50.16.220.3 50.17.2 50.17.30 1.19 1.56 1.58-64 1.110 1.111 1.112 1.113 1.119 1.144 1.145 1.150 1.151 1.152 1.153 1.154 1.190 1.194 1.196 14.3.1.21 5.28a.3
96
6.1.2. Literaire bronnen
Acten van de Apostelen, 18.1 Appianus, Bella Civilia, 4.39 Appianus, Bella Civilia, 4.44 Apuleis, Metamorphoses, 7.6 Cicero, De Officiis, 1.150-151 Cicero, Epistulae ad Atticum, 11.25.3 Cicero, Pro Caecina, 11 Cicero, Pro Caecina, 13-14 Livius, Ab Urbe Condita, 21.63.3-4 Petronius, Satyricon, 37 Petronius, Satyricon, 76 Plinius, Epistulae, 2.4 Plinius, Epistulae, 6.32 Polybius 31.27.5 Tacitus, Annales, 16.31 Valerius Maximus 6.7.2
97
6.1.3. Epigrafische bronnen
AE 1928, AE 1955, AE 1973, AE 1976, AE 1977, AE 1981, CIL 01, CIL 02,
CIL 03,
CIL 04,
CIL 05,
CIL 06,
00009 = IRome 00007 00101 = AE 1999, 01214 00040 00071 = AE 2001, 00518 00229 00054 00062 00502 01206 01740 = IRCadiz 00136 03596 04318 = CIL 01, 03456 = ILS 07562 = RIT 00009 00754 = 07436 = CLE 00492 02116 02117 12010 = ILS 08574 01136 = AE 2004, 00155 = ILS 05723 02573 = 05674 02576 02623 = 05696 03130 03340, 025 04528 05661 05670 05675 05688 05689 05690 05694 05697 05710 05723 08203 = AE 1951, 00162 08204 09083 10262 10281 02542 05923 = AE 1995, 00663 = AE 2000, 00255 = ILS 07560 07023 = AE 2003, 00115 = ILS 07636 01527 = 31670 = 37053 = ILS 8693 01958 = CIL 01, 01203 = 1205 = 1206 = AE 1993, 00109 = AE 2001, 00219 = 00482 = CLE 00013 = 00014 = ILLRP 00805 = ILS 07460 03158 03979 = AE 1992, 00092 05972 98
06213-06640 06726 06939 = AE 1997, 00102 07373 07656 07971 = AE 2001, 00219 08882 09174 = ILCV 00697 09206 = ICUR – 02, 05206 = ILCV 00632 09211 09213 = AE 1997, 00166 = ICUR – 04, 12503 = ICVaticano 323 = ILCV 00633 = ILS 07691 09214 = ILS 07692 09277 = AE 1997, 00166 = ICUR – 01, 01519= ICVaticano 235 = ILCV 00624 09301 09375 09398 09435 09488 = AE 1997, 00166 = ICUR – 05, 15389 = ICVaticano 233 = ILCV 00684 09489 = AE 2001, 00110 09493 = 33809 = 02364 09499 = CIL 01, 01221 = AE 2006, 00125 = CLE 00959 = ILLRP 00793 = ILS 07472 09525 = AE 1982, 00046 = ILS 07400 09540 = ILS 07397 09541 = AE 2000, 00132 09542 09662 = ILS 07514 09663 = CIL 05, 00429,061 = ICUR – 03, 08773 = ILCV 00677 = ILCV 02999d = ILCV 03387 = ILS 07518 09683 = AE 2001, 00169 = ILS 07488 09684 = ICUR – 03, 07751 = ILCV 00685 09715 09725 = 27558 09727 = ILS 07420 09728 09736 = 37469 = CIL 10, 00697,4 = AE 1910, 00052 = AE 1987, 00235 = AE 2000, 00165 = ILS 07618 = 09426 09801 = ILS 07500 09848 09855 = ILS 07658 09864 09865 09866 09867 09868 09870 = 37774 = CIL 10, 00697 = AE 1910, 00052 = AE 1987, 00235 = AE 2000, 00165 = ILS 07618 = ILS 09426 09871= ILS 07585 99
CIL 08, CIL 09,
CIL 10, CIL 11, CIL 12, CIL 14,
CIL 15, ICUR – 02, ICUR – 03, ILS NS 1922,
09882 09883 09891 09892 = AE 2001, 00169 = ILS 07600 09934 = CIL 01, 01399 = ILLRP 00818 10006 = CLE 01133 10112 10215 = ILS 06057 11602 = 34045 = CLE 00237 = ILS 08402 13300 18414 19000 = AE 1994, 00171 = ILS 08448 21165 26926 = 34175 = CLE 00461 33087 = CIL 01, 01220 = CLE 01563 = ILLRP 00365 = ILS 08401 33425 33886 = ILS 07539 33892 = AE 1890, 00044 = ILS 07760 33906 = AE 1898, 00145 = ILS 07584 33911 = ICUR – 02, 04675 = ILCV 00668 = ILS 07647 33920 33928 37556 = AE 2004, 00161 37757 37781 = AE 1902, 00086 = AE 1908, 00040 = ILS 09427 37802 37811 = AE 1908, 00040 = ILS 09527 37819 = AE 1905, 00098 = 00119 = ICUR – 02, 06114 = ILCV 00683 37820 = AE 2001, 00110 = CIL 01, 01413 = ILLRP 00809 = ILS 09428 37826 00152 = CLE 00516 = ILTun 00297 24678 = AE 1896, 00083 01837 = CIL 01, 01732 = CLE 00960 = ILLRP 00985 03157 03158 = ILS 02682 04721 = 04722 01030 = ILS 06373 01965 00139 = AE 1972, 00185 = ILS 07725 01554 01594 02433 = AE 2001, 00110 = ILS 07597 02850 = ILS 03689 = ILS 03690-3695 03709 = CLE 00603 = ILS 07477 04698 05326 = AE 2008, 00046 03729 06176 06699 = ILCV 00687 07663 = AE 1894, 00147 144 100
TPSulp
46 = TP 44 + 46 58 = TP 59 60 = TP 72 + 73 + 127 63 = TP 83 64 = TP 60 + 124 71 = TP 49 + 100 + 123 73 = TP 68 79 = TP 69
101
6.2.
Literatuur
Andreau, J. Banking and Business in the Roman World, Key Themes in Ancient History. Cambridge: Cambridge University Press, 1999. Andreau, J. Les Affaires De Monsieur Jucundus. Vol. 19, Collection De L'école Française De Rome. Rome: École française de Rome, 1974. Aubert, J.-J. Business Managers in Ancient Rome: A Social and Economic Study of Institores, 200 B.C.A.D. 250. Edited by W. V. Harris. Vol. 21, Columbia Studies in the Classical Tradition. Leiden: E.J. Brill, 1994. Aubert, J.-J., and A. J. B. Sirks. Speculum Iuris: Roman Law as a Reflection of Social and Economic Life in Antiquity. Ann Arbor: University of Michigan press, 2002. Badian, E. "History from 'Square Brackets'." Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik 79 (1989): 5970. Balsdon, J.P.V.D. Roman Women: Their History and Habits. London: Bodley Head, 1962. Beachy, R. "Business Was a Family Affair: Women of Commerce in Central Europe, 1650-1880." Histoire sociale. Social history 34 (2001): 307-30. Berdowski, P. "Roman Businesswomen. I: The Case of the Producers and Distributors of Garum in Pompeii." Analecta Archaeologica Ressoviensia Tom 3 (2008): 251-72. Berdowski, P. "Some Remarks on the Economic Activity of Women in the Roman Empire: A Research Problem." In Haec Mihi in Animis Vestris Templa. Studia Classica in Memory of Professor Leslaw Morawiecki, edited by P. Berdowski and B. Blahaczek, 283-98. Rzeszów: Instytut Historii UR, 2007. Berg, R. "Wearing Wealth. Mundus Muliebris and Ornatus as Status Markers for Women in Imperial Rome." In Women, Wealth and Power in the Roman Empire, edited by P. Setälä, R. Berg, R. Hälikkä, M. Keltanen, J. Pölönen and V. Vuolanto, 15-73. Rome: Institutum Romanum Finlandiae, 2002. Berghoff, H. "The End of Family Business? The Mittelstand and German Capitalism in Transition, 1949-2000." The Business History Review 80, no. 2 (2006): 263-95. Bernstein, F. S. "Pompeian Women." In The World of Pompeii., edited by J. J. Dobbins and P. W. Foss, 526-37. London: Routledge, 2008. Bonnardot, F., and R. De Lespinasse, eds. Les Métiers Et Corporations De La Ville De Paris. Xiiie Siècle. Le Livre Des Métiers D'etienne Boileau. Paris: Imprimerie nationale, 1879. Branson, S. "Women and the Family Economy in the Early Republic: The Case of Elizabeth Meredith." Journal of the Early Republic 16, no. 1 (1996): 47-71. 102
Broekaert, W. "Partners in Business. Roman Merchants and the Potential Advantages of Being a Collegiatus." Ancient Society 41 (2011): 221 - 56. Bullard, M.M. "Marriage Politics and the Family in Florence: The Strozzi-Medici Alliance of 1508." The American Historical Review 84, no. 3 (1979): 668-87. Camodeca, G. Tabulae Pompeianae Sulpiciorum. Edizione Critica Dell'archivio Puteolano Dei Sulpicii. Vol. 12, Vetera: Ricerche Di Storia, Epigrafia E Antichita. Roma: Quasar, 1999. Canina, L. "Descrizione Del Luogo Denominato Anticamente La Speranza Vecchia, Del Monumento Delle Acque Claudia Ed Aniene Nuova, E Del Sepolcro Di Marco Vergilio Eurisace, Ivi Ultimamente Discoperto." Annales de l'institut de correspondance archéologique 10 (1838): 202-30. Champlin, E. Final Judgments: Duty and Emotion in Roman Wills, 200 B.C.-A.D. 250. Berkeley: University of California press, 1991. Cherry, D. "Gifts between Husband and Wife: The Social Origins of Roman Law." In Speculum Iuris: Roman Law as a Reflection of Social and Economic Life in Antiquity, edited by J.-J. Aubert and A. J. B. Sirks, 34-45. Ann Arbor: The University of Michigan Press, 2002. Clark, J.R. Art in the Lives of Ordinary Romans. Visual Representation and Non-Elite Viewers in Italy, 100 B.C.- A.D. 315. Berkeley: University of California Press, 2003. Cohick, L. H. Women in the World of the Earliest Christians: Illuminating Ancient Ways of Life. Grand Rapids: Baker Academic 2009. Colli, A., and M. Rose. "Family Business." In The Oxford Handbook of Business History, edited by J. Zeitlin and G. Jones, 194-217. Oxford: Oxford University Press, 2008. Collins, J. B. "The Economic Role of Women in Seventeenth-Century France." French Historical Studies 16, no. 2 (1989): 436-70. Crawford, P. Women and Religion in England: 1500-1750, Christianity and Society in the Modern World. London: Routledge, 1996. Crook, J. "“His and Hers: What Degree of Financial Responsibility Did Husband and Wife Have for the Matrimonial Home and Their Life in Common, in Roman Marriage?” " In Parenté Et Stratégies Familiales Dans L’antiquité Romain, edited by J. Andreau and H. Bruhns, 153-75. Paris & Rome: Ecole Française de Rome, 1990. Curtis, R.I. "Product Identification and Advertising on Roman Commercial Amphorae." Ancient Society 15-17 (1984-1986): 209-28. D'Ambra, E. Roman Women, Cambridge Introduction to Roman Civilization. Cambridge: Cambridge University Press, 2007. D'Arms, J. H. Commerce and Social Standing in Ancient Rome. Cambridge, Massachusetts and London, Engeland: Harvard University Press, 1981. 103
D'Arms, J. H. "The 'Typicality' of Trimalchio." In Commerce and Social Standing in Ancient Rome 97120. Cambridge, Massachusetts and London, Engeland: Harvard University Press, 1981. Dixon, S. Childhood, Class, and Kin in the Roman World. London: Routledge, 2001. Dixon, S. "Infirmitas Sexus: Womanly Weakness in Roman Law." Tijdschrift voor rechtsgeschiedenis 52 (1984): 343-71. Dixon, S. Reading Roman Women. Sources, Genres and Real Life. London: Duckworth, 2001. Donaldson, J. "The Position and Influence of Women in Ancient Rome " In Woman: Her Position and Influence in Ancient Greece and Rome, and among the Early Christians edited by J. Donaldson, 77-147. Frankfurt/Main: Minerva, 1984. Evans-Grubbs, J. Women and the Law in the Roman Empire. A Sourcebook on Marriage, Divorce and Widowhood. London: Routledge, 2002. Fantham, E. "Excursus: The Women of Pompeii." In Women in the Classical World: Image and Text, edited by E. Fantham, H. Peet Foley, N. Boymel Kampen, S.B. Pomeroy and H.A. Shapiro, 33044. New York and Oxford: Oxford University Press, 1994. Fitzmyer, J. A. The Acts of the Apostles: A New Translation with Introduction and Commentary. Vol. 31, The Anchor Bible. New York: Doubleday, 1998. Franklin, B. The Autobiography of Benjamin Franklin: A Genetic Text. Edited by J.A.L. Lemay and P.M. Zall. Knoxville: University of Tennessee Press, 1981. Gardner, J. F. Family and Familia in Roman Law and Life. Oxford: Clarendon press, 1998. Gardner, J. F. "Women in Business Life: Some Evidence from Puteoli." In Female Networks and the Public Sphere in Roman Society, edited by P. Setälä and L. Savunen, 11-27. Rome: Institutum Romanum Finlandiae, 1999. Gardner, J. F. Women in Roman Law & Society London: Croom Helm, 1986. Garnsey, P., and R. Saller. The Roman Empire: Economy, Society and Culture. Berkeley and Los Angeles: University of California press, 1987. George, M. "Social Identity and the Dignity of Work in Freedman's Reliefs." In The Art of Citizens, Soldiers and Freedmen in the Roman World, edited by E. D'Ambra and G. P. R. Métraux, 1929. Oxford: Archaeopress, 2006. Gold, C. Educating Middle Class Daughters: Private Girls Schools in Copenhagen 1790-1820. Copenhagen: Museum Tusculanum Press, 1996. Gourevitch, D., and M.-T. Raepsaet-Charlier. La Femme Dans La Rome Antique, La Vie Quotidienne. Paris: Hachette Littératures, 2001. Grassby, R. Kinship and Capitalism: Marriage, Family, and Business in the English-Speaking World, 1580-1740, Woodrow Wilson Center Series. Cambridge: Cambridge university press, 2001.
104
Hanham, A. The Celys and Their World: An English Merchant Family of the Fifteenth Century. Cambridge: Cambridge University Press, 1985. Harvey, B. K. Roman Lives: Ancient Roman Life as Illustrated by Latin Inscriptions, Focus Classical Sources. Newburyport Focus, 2004. Heirbaut, D. Romeins Recht Vroeger En Nu. Antwerpen: Maklu, 1999. Helen, T. Organization of Roman Brick Production in the First and Second Centuries A.D.: An Interpretation of Roman Brick Stamps, Annales Academiae Scientiarum Fennicae. Dissertationes Humanarum Litterarum 5. Helsinki: Suomalainen Tiedeakatemia, 1975. Hersch, K. K. The Roman Wedding: Ritual and Meaning in Antiquity. Cambridge: Cambridge University Press, 2010. Hope, V.M. "At Home with the Dead: Roman Funeral Traditions and Trimalchio's Tomb." In Petronius: A Handbook edited by J. R. W. Prag and I. Repath, 140-60. Malden: Blackwell Publishing Ltd., 2009. Hopkins, K. Death and Renewal. Vol. 2, Sociological Studies in Roman History. Cambridge Cambridge University Press, 1983. Horsfall, N. "Some Problems in the "Laudatio Turiae" " Bulletin of the Institute of Classical Studies 30, no. 1 (1983): 85-98. Hufton, O. The Prospect before Her: A History of Women in Western Europe, 1500 - 1800. New York: Knopf, 1996. Huttunen, P. The Social Strata in the Imperial City of Rome. A Quantitative Study of the Social Representation in the Epitaphs Published in the Corpus Inscriptionum Latinarum, Volumen Vi, Acta Universitatis Ouluensis: Series B Humaniora 3 Historica 1 Oulu: University of Oulu, 1974. Jones, D. The Bankers of Puteoli: Finance, Trade and Industry in the Roman World. Stroud: Tempus, 2006. Joshel, S. R. Work, Identity, and Legal Status at Rome: A Study of the Occupational Inscriptions. Edited by A.J. Heisserer, Oklahoma Series in Classical Culture. Oklahoma: University of Oklahoma Press, 1992. Kampen, N. Image and Status: Roman Working Woman in Ostia. Berlin: Mann, 1981. Kampen, N. "Social Status and Gender in Roman Art: The Case of the Saleswoman." In Feminism and Art History, edited by M.D. Garrard and N. Broude, 63-77. London: Harper & Row, 1982. Keppie, L. Understanding Roman Inscriptions. Baltimore: The John Hopkins University Press, 1991. Koortbojian, M. "The Freedman's Voice: The Funerary Monument of Aurelius Hermia and Aurelia Philematio." In The Art of Citizens, Soldiers and Freedmen in the Roman World, edited by E. D'Ambra and G. P. R. Métraux, 91-99. Oxford: Archaeopress, 2006.
105
Kowaleski, M. "Women's Work in a Market Town: Exeter in the Late Fourtheenth Century." In Women and Work in Preindustrial Europe, edited by B. A. Hanawalt, 145-64. Bloomington: Indiana University Press, 1986. Larsson Lovén, L. "The Imagery of Textile Making: Gender and Status in the Funerary Iconography of Textile Manufacture in Roman Italy and Gaul." Göteborg University, 2002. Leach, E. W. "Freedmen and Immortality in the Tomb of the Haterii." In The Art of Citizens, Soldiers and Freedmen in the Roman World, edited by E. D'Ambra and G. P. R. Métraux, 1-19. Oxford: Archaeopress, 2006. Leeman, A.D., ed. Petronius Satyricon Vertaald En Toegelicht Door A.D. Leeman. Amsterdam: Athenaeum-Polak en Van Gennep, 1989. Lefkowitz, M. R., and M. B. Fant. Women's Life in Greece and Rome. London: Duckworth, 1982. Loane, H.J. Industry and Commerce of the City of Rome, 50 B.C.-200 A.D., Ancient Economic History. New York: Arno Press, 1979. MacMullen, R. "The Epigraphic Habit in the Roman Empire." The American Journal of Philology 103, no. 3 (1982): 233-46. Malaspina, E. "La Terminologia Latina Delle Professioni Femminili Nel Mondo Antico." Mediterraneo Antico 35 (2003): 347-91. Marshall, R. K. The Local Merchants of Prato: Small Entrepreneurs in the Late Medieval Economy, The Johns Hopkins University Studies in Historical and Political Science 117th Series (1999). Baltimore (Md.): Johns Hopkins university press, 1999. Marucchi, O., and J.A. Willis. Christian Epigraphy: An Elementary Treatise with a Collection of Ancient Christian Inscriptions Mainly of Roman Origin. Cambridge: Cambridge University Press, 2011. Marvin, M. The Language of the Muses: The Dialogue between Roman and Greek Sculpture. Los Angeles: Getty Publications, 2008. McGinn, T. A. J. "The Augustan Marriage Legislation and Social Practice: Elite Endogamy Versus Male "Marrying Down"." In Speculum Iuris: Roman Law as a Reflection of Social and Economic Life in Antiquity, edited by J.-J. Aubert and A. J. B. Sirks, 46-93. Ann Arbor: The University of Michigan Press, 2002. McGinn, T. A. J. "Concubinage and the Lex Iulia on Adultery." Transactions of the American Philological Association 121 (1991): 335-75. Meijer, F. Schipper, Zeil De Haven Binnen, Alles Is Verkocht: Handel En Transport in De Oudheid. Baarn: Ambo, 1990. Olcott, G.N. "Unpublished Latin Inscriptions." American Journal of Archaeology 12, no. 1 (1908): 3946.
106
Padgett, J.F. "Open Elite? Social Mobility, Marriage, and Family in Florence, 1282–1494." Renaissance Quarterly 63, no. 2 (2010): 357-411. Petersen, L. H. "The Baker, His Tomb, His Wife, and Her Breadbasket: The Monument of Eurysaces in Rome " The Art Bulletin 85, no. 2 (2003): 230-57. Petersen, L. H. The Freedman in Roman Art and Art History. Cambridge: Cambridge University Press, 2006. Pölönen, J. "The Division of Wealth between Men and Women in Roman Succession (C.A 50 Bc-Ad 250)." In Women, Wealth and Power in the Roman Empire, edited by P. Setälä, R. Berg, R. Hälikkä, M. Keltanen, J. Pölönen and V. Vuolanto, 147-79. Rome: Institutum Romanum Finlandiae, 2002. Pomeroy, S. B. Goddesses, Whores, Wives, and Slaves: Women in Classical Antiquity. New York: Schocken books, 1995. Rabuzzi, D. A. "Fading Images, Fading Realities? Female Merchants in Scandinavia and the Baltic." Histoire sociale. Social history 34 (2001): 355-70. Raepsaet-Charlier, M.-T. "La Vie Familiale Des Élites Dans La Rome Impériale: Le Droit Et La Pratique " Cahiers du Centre G. Glotz V (1994): 165-97. Reyerson, K. L. "Women in Business in Medieval Montpellier." In Women and Work in Preindustrial Europe, edited by B. A. Hanawalt, 117-43. Bloomington: Indiana University Press, 1986. Rose, S. O. What Is Gender History? Cambridge: Polity Press, 2010. Saller, R. "Pater Familias, Mater Familias, and the Gendered Semantics of the Roman Household." Classical Philology 94, no. 2 (1999): 182-97 Saller, R. Patriarchy, Property and Death in the Roman Family, Cambridge Studies in Population, Economy and Society in Past Time. Cambridge: Cambridge university press, 1994. Schlegel, A., and R. Eloul. "Marriage Transactions: Labor, Property, Status." American Anthropologist 90, no. 2 (1988): 291-309. Scott, J.W. "Gender: A Useful Category of Historical Analysis." The American Historical Review 91, no. 5 (1986): 1053-75 Setälä, P. Private Domini in Roman Brick Stamps of the Empire : A Historical and Prosopographical Study of Landowners in the District of Rome, Annales Academiae Scientiarum Fennicae. Dissertationes Humanarum Litterarum. Helsinki: Suomalainen tiedeakatemia, 1977. Setälä, P. "Women and Brick Production. Some New Aspects." In Women, Wealth and Power in the Roman Empire, edited by P. Setälä, R. Berg, R. Hälikkä, M. Keltanen, J. Pölönen and V. Vuolanto, 181-201. Rome: Institutum Romanum Finlandiae, 2002. Sharpe, P. "Gender in the Economy: Female Merchants and Family Businesses in the British Isles, 1600-1850." Histoire sociale. Social history 34 (2001): 283-306. 107
Spruit, J. E. Corpus Iuris Civilis: Tekst En Vertaling. 6 vols. Zutphen: Walburg pers, 1994-2001. Spruit, J. E. Corpus Iuris Civilis: Tekst En Vertaling. Vol. 6: Digesten 43-50. Zutphen: Walburg Press, 2001. Spruit, J. E., and L. De Ligt. Corpus Iuris Civilis: Tekst En Vertaling Vol. 3: Digesten 11-24. Zutphen: Walburg pers, 1996. Tilly, L. A, and J. W. Scott. Women, Work, and Family. New York: Holt, Rinehart and Winston, 1978. Toynbee, J.M.C. Animals in Roman Life and Art, Aspects of Greek and Roman Life London: Thames and Hudson, 1973. Toynbee, J.M.C. Death and Burial in the Roman World. Baltimore: Johns Hopkins University Press, 1996. Treggiari, S. "Jobs for Women." American Journal of Ancient History 1 (1976): 76-104 Treggiari, S. "Lower Class Women in the Roman Economy." Florilegium 1 (1979): 65-86 Treggiari, S. Roman Marriage: Iusti Coniuges from the Time of Cicero to the Time of Ulpian. Oxford: Clarendon press, 1991. Treggiari, S. Roman Social History Classical Foundations. London: Routledge, 2002. Treggiari, S. "Women in the Time of Augustus." In The Cambridge Companion to the Age of Augustus, edited by K. Galinsky, 130-47. Cambridge: Cambridge University Press, 2007. Uriel, P.F. Púrpura. Del Mercado Al Poder. Madrid: UNED, 2010. Van den Bruele, A. "De Economische Rol Van Vrouwen Zoals Blijkt Uit De Werken Van Cicero." Universiteit Gent, 2000-2001. Verboven, K. "Cursus Economische Geschiedenis. Les 3 Economisch Denken, Mentaliteit En Economische Politiek in De Oudheid.". Gent: Universtiteit Gent 2010-2011. Verboven, K. "Cursus Heuristiek Oude Geschiedenis: Rechtsbronnen." Gent: Universiteit Gent 20092010. Verboven, K. The Economy of Friends: Economic Aspects of Amicitia and Patronage in the Late Republic. Edited by C. Deroux and J. Dumortier-Bibauw. Vol. 269, Collection Latomus. Brussel: Latomus, 2002. Verboven, K. "A Funny Thing Happened on My Way to the Market: Reading Petronius to Write Economic History." In Petronius: A Handbook edited by J. R. W. Prag and I. Repath, 126-39. Malden: Blackwell Publishing Ltd., 2009. Vidén, G. Women in Roman Literature: Attitudes of Authors under the Early Empire. Vol. 57, Studia Graeca Et Latina Gothoburgensia. Göteborg: Acta universitatis Gothoburgensis, 1993. Vuolanto, V. "Women and the Property of Fatherless Children in the Roman Empire." In Women, Wealth and Power in the Roman Empire, edited by P. Setälä, R. Berg, R. Hälikkä, M. Keltanen, J. Pölönen and V. Vuolanto, 203-43. Rome: Institutum Romanum Finlandiae, 2002. 108
Waciega, L. W. "A "Mann of Business": The Widow of Means in Southeastern Pennsylvania, 17501850." The William and Mary Quarterly 44, no. 1 (1987): 40-64. Waltzing, J. P. Étude Historique Sur Les Corporations Professionnelles Chez Les Romains Depuis Les Origines Jusqu'à La Chute De L'empire D'occident. Vol. 2. Bruxelles: Hayez, 1896. Wethmar-Lemmer, M.W. "The Legal Position of Roman Women: A Dissenting Perspective " Fundamina: A Journal of Legal History 12, no. 2 (2006): 174 - 84. Wistrand, E. The So-Called Laudatio Turiae: Introduction, Text, Translation, Commentary. Vol. 34, Studia Graeca Et Latina Gothoburgensia. Göteborg: Acta Universitatis Gothoburgensis, 1976. Woolf, G. Becoming Roman: The Origins of Provincial Civilization in Gaul. Cambridge: Cambridge university press, 1998. Zimmer, G. Römische Berufsdarstellungen. Vol. 12, Archäologische Forschungen. Berlin: Gebr. Mann Verlag 1982.
109